Vel 358.
1345
Tweede Kamer.
69ste VERGADERING. — 14 MEI 1891. Stt.
Regeling van den Krijgsdienst. I» ' V o o r z i t t e r deelt mede dat zijn ingekomen : berichten vun de heeren Bool, Engelberts eu Boreel van Hogeluuden dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen; de twee eerstgenoeuiden wegens ambtsbezigheden , de derdo door familie-omstandigheden. Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.
693t" VERGADERING.
Aan de orde is de voortzetting der behandeling van hot WETSONTWERP TOT REGELING VAN DEN KRIJGSDIENST.
riWGADKltlNG VAN DONDERDAG M MKI 1891 (QBOI'END TK 11 UREN.)
Ingekomen berichten van leden. — Behandeling van het wetsontwerp tot regeling van den krijgsdienst; beraadslaging over art. 226; voorstel van den beer Van Vlijmen om de stemming over art. 226 te doen plaats hebben na die over de artt. 23 en 20 verworpen ; aanneming van art. 226; aanvang der beraadslaging over de artt. 22, 23 en 26. — Mededeeling van de benoeming van rapporteurs over wetsontwerpen. — Nog ingekomen berichten van leden.
Voorzitter: de beer Bcelaerta van Blokland Tegenwoordig, met den Voorzitter, 94 leden, te weten de heeren: Mees, Mntsaers, Gleichman , Cremers, Gnyot,De Geer van Jutfaas, Vau Bylandt, Brantsen, De Meijier, Ruland, Vitu Alphen, De Ruiter Zylker, Van der Felf.z, Keuchenius, Clercx, Schreineraucher, Van de Velde, Van der Borch van Verwolde, De Vries, Mackay, Travaglino, Dijckmeester, üppedijk, Van Gijn , Zijlma ,Okma, Schimraelpenninck vun Nijenhuis, Roijaards van den Ham, Van Houten, Van Vlijmen, Smeenge, Hintzen. Glindermau , Zaaijer, Seret, Land, Van Nunen, Veegens, Van der Schrieck, Diepen, Zijp, Van Kempen, Haffinans, Bahlmann, Karte, Viruly Verbrugge, Gildemeester, Seyffardt, Brantsen van de Zijp, Huber, W. Van Dedem, Scüimmelpenninck van der Üye, Lambrecbts, Walter, Dobbelmann, Van Delden, Kolkman, Röell.Vau Velzen, Farncombe Sanders, Smidt, Schaepman, A. Van Dedem , Vau Wassenaer van Catwijck, Kerdijk, Rooseboom, Vermeulen, Van Löben Sels, Van der Kaay, Bevers, Borret, Ileldt, Cremer, De Ram, Rutgers van Rozenburg, Geertscma, Vos de VVael, Lucasse, G. Van Dedem , Van Kerkwijk, Levyssol.n Norman, Goekoop, G.aman Borgesius, Donner, Domela Nieuwenhuis , Tak van Poortvliet, Reekers, Heemskerk, Hartogh, Van Borckel, Michiels van Veri'mynen , Schepel en De Beaufort, eu al de heeren Ministers, behalve de Ministers van Buiteulandscbe Znken, van Justitie, van Financiën en vau Waterstaat, Handel en Nijverheid. De notulen van bet verhandelde in de vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
(86)
Beraadslaging over ART. 226, luidende: »De dienstplichtigen bij de landweer komen , behoudens hetgeen ingevolge art. 241 door Ons of ingevolge art. 242 door den Minister van Oorlog is bepaald, en voor zoover zij niet krachtens art. 186, tweede of vierde lid, of art. 187, derde lid, daarvan zijn vrijgesteld , gedurende hun diensttijd in den regel niet meer dan eenmaal voor den tijd van ten hoogste veertien dagen tot het houden van oefeningen onder de wapenen, tenzij Wij het raadzaam mochten oorJeelen , dat onder de wapenen komen geheel of ten deele achterwege te laten." ; waarop door de Commissie van Voorbereiding een amendement is voorgesteld , strekkende om de woorden: «gedurende hun diensttijd in den regel niet meer dan eenmail voor den tijd van ten hoogste veertien dagen", te vervangen door: » gedurende de eerste vier jaren vau hun diensttijd niet meer dan in het geheel voor dertig dagen", en uit dit artikel weg te laten de woorden: » tenzij Wij het raadzaam mochten oordeelen dat onder de wapenen komen geheel of ten deele achterwege te laten.". De heer Seyffardt, lid van de Commissie vau Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van Voorbereiding heeft dit amendement «'oorgesteid, niet alleen omdat zij de zaak v;.n een groot gewicht acht, maar omdat het eenigszins, zooals ik straks hoop aan te toonen , de tegenstelling uitdrukt van een der grondbeginselen voor de legerorgauisatie van een klein land , tegenover de organisatie welke voor eene groote Mogendheid de beste is. De Regeering zegt in art. 226, wanneer ik het ontdoe van de bijvoegsels die minder ter zake afdoen, dat >de dienstplichtigen bij de landweer in den regel niet meer dan eenmaal voor den tijd vau ten hoogste veertien dagen tot het houden vau oefeningen onder de wapeuen komen , tenzij WTij het raadzaam mochten oordeelen, dat ouder de wapenen komen geheel of ten deele achterwege te laten'', terwijl de Commissie van Voorbereiding voorstelt om in plaats daarvan te lezen: »dat de dienstplichtigen gedurende de eerste vier jaren van hun diensttijd niet meer dan in het geheel voor dertig dagen bijeenkomen." Wordt dit in het artikel geplaatst, dan kunnen vervallen de woorden : «tenzij Wij het raadzaam mochten cordeeleu dat onder de wapenen komen geheel of tan deele achterwege te laten." Staat er in het artikel dat zij voor niet meer dan dertig dagen moeten bijeenkomen , dau is de Regeering wel is waar gedwongen die dienstplichtigen, al ware het slechts voor één dag bijeen te roepen, terwijl volgens het ongewijzigde artikel de Regeering er zich mede zou kunnen afmaken met de landweer in het geheel niet bijeen te roepen; docli dit laatste is toch niet te denken als de oefening over 4 jaar is verdeeld. Wat heeft het amendement der Commissie van Voorbereiding ten doel ! Geen ander dan om de landweer door betere en daarbij zooveel mogelijk locale oefening, geschikt te maken om onmiddellijk mede met onze cavalerie en artillerie en wellicht met enkele ter plaatse garnizoen houdeude legerafdeelingen de grenzen en kusten te bewaken, om onmiddellijk de rol te kunnen gaan vervullen , waartoe zij geroepen is als bewakingstroepeu in de verdedigingsstelhng. De Commissie ging daarbij van de grondgedachte uit, dat de landweer in een klein land anders moet georganiseerd ziju dan in een groot Kijk, dat zij bij
Hanlelingeu der Staten-Generaal. — 1890—1891. — II.
134(> ■ — - — ■ ■ ■ '■*
69ste VERGADERING. — 14 MEI 1891. 80.
Regeling van den Krijgsdienst.
een klein volk eene andere taak te vervullen heeft dan Lij eene groote Mogendheid. Opdat er nu niet weer verwondering over uitgesproken worde dat de Commissie met haar tweede amendement al dadelijk weder nieuwe lasten op de natie wil leggen, wijs ik er op, dat, wanneer de landweer, in verhand met du eigenaardigheden van ons terrein , beter geoefend en georganiseerd is, dan gerust een gedeelte van het leger kan worden gemist. Hoe dit zal moeten geschieden, door vermindering hetzij van het contingent, hetzij van het aantal dienstjaren, ziedaar eene vraag, die beter bij de behandeling der artt. 23 en 2b' kan besproken worden Betere oefening. Wat wil de Hogeering met de oefening van de landweer? Dit past naar het mij voorkomt volkomen in het stelsel , dat wel ten deele door haar gerepudieerd wordt, maar waarmm zij toch altijd blijft hangen , namelijk dat wij eene kleine groote-Mogendheid zijn. Het staat wel niet in de stukken, want dan zou de Kamer er van verschrokken zijn , maar een veldheer, als legeraanvoerder en dan een landweer om het veldleger met nieuwe divisiön te versterken, ziedaar, waar het blijkbaar heen moet. Dan . Mijnheer de Voorzitter ! is eene 14daagscbe oefening wellicht voldoende, altijd wanneer het hart van het land daarbij niet zoo dicht bij de grens ligt als bij ons. Voor een groot land is het op die wijze te doen; zoo heeft Duitschland dan ook reeds bij den aanvang van den oorlog vau 1870—1871 reserve-divisiën van landweertroepen voor Straatsburg en Metz gezonden. De Regeering wenscht de landweer eens in de vijfjaren voor een tijd van 14 dagen achter elkander te oefenen. Nu hangt het volkomen van het toeval af of een landweerman in het eerste dan wel in het vijfde jaar geoefend wordt. Valt die oproeping nu in het vijf Ie jaar, dan heeft de man in zeven jaren niets van militaire zaken gezien, en valt zij in het eerste jaar, dan denkt hij allicht: » ziezoo, ik ben er nu af en behoef alleen nog maar op te komen voor die vervelende inspectiën". Die landweer wil de Regeering , wat de vesting-artillerie en de vesting-infanterie aangaat, zooveel mogelijk geoefend zien in de terreinen, waarin zij eventueel zullen moeten strijden. Daartegen kan natuurlijk niemand iets hebben , maar het andere gedeelte wil de Regeering in kampementen, waarvoor o. a. Teteringen en Milligen genoemd worden, opnemen en geheel als veldtroepeu oefenen. De Regeeriug meent die landweer nog bijeen te kunnen krijgen. Men behoeft zich echter niet allerlei zeldzaam voorkomende zaken voor oogen te stellen om te begrijpen dat daar waar tusschen 1 Februari en 1 Juli 9 en den overigen tijd van het jaar 8 lichtingen van de militie moeten bijeenkomen , waarvan er slechts 1 of 1VS onderde wapenen is, benevens 5 lichtingen vau de landweer, het vervoer zeer moeilijk gaat bij een snel uitbreken van den oorlog. Daarop moeten wij rekenen, want als wij tijd hebben is elke organisatie , zelfs de bestaande met de schutterijen, in orde te krijgen. Nederland echter is een klein land en wij moeten rekenen dat wij geen tijd hebben. Van die landweer van de Regeering komt zoowel wat de onmiddellijke militaire waarde als de mogelijkheid ze bijtijds bijeen te krijgen betreft, niet veel terecht, en wanneer ik de uitlatingen van de Regeering in de schriftelijke gedachtenwisseling naga, zou ik zeggen dat de Regeering zelve er niet veel van gelooft. Een sterk sprekend voorbeeld vind ik daarvan in het feit dat men aan Indische olScieren met verlof het commando over landweer-bataljons wil opdragen. Zij die in kleine plaatsen willen wonen zullen de toelage er voor dan met genoegen aannemen. In 5 jaar tijds komt het landweerbataljon ééns samen : in dien tijd zijn er 3 Indische officieren als commandanten (want hun verlof duurt 2jaaruit en thuis), zoodat er 2 kunnen zijn die in dien tijd nooit een landweerman hebben gezien , die toch de toelage in den zak steken en zich eenvoudig bepalen tot het bijhouden der registers. De Regeering denkt zeer optimistisch over de vrijwillige oefening van de aan vullingsreserve en van de landweer. Die vrijwillige oefening zal voor de landweermannen , die eens in hun leven 14 dagen achter elkander
hun pak aantrekken , niet veel aantrekkelijkheid bezitten. De wijze waarop de Regeering de landweer wenscht te orgmniieeren past voor eene groote Mogendheid, niet voor eene kleine zooals wij. Ik voeg er bij dat na acht jaren tijds de verhuizingen van dien aard zullen zijn dat de landweermannen die bij de gelijknamige bataljons en compagnieën zullen worden ingedeeld , vrij verspreid over het land zullen wonen. Ik weet wel dat de Regeering eenigszins te kennen heeft gegeven dat zij na 8 jaren tijds die verhuizingen in aanmerking zal nemen, maar dat is toch nog problematiek. Ik had gehoopt nadere opgaven van de Regeering te krijgen over die verhuizingen. In de stukken is gezegd dat het zoo moeilijk zou zijn om dit na te gaan. Het heeft mij voor de gemeente Den Haag 5 minuten gekost. Men is zoo beleefd geweest om even het register op te slaan van degenen die in 1884 als met groot verlof daarin waren opgenomen. Het aantal bedroeg 453 en daarvan waren in December 1890 — dus 5V2 jaar later — 164 verhuisd, of 36V3 pet. Nu vormt den Haag met slechts enkele omliggende gemeenten één landweerdistrict. Ik herhaal dat ik met het Regeeringsvoorstel mede zou kunnen gaan indien wij eene groote Mogendheid ware. Wij leven echter in een klein land en ik geloof niet dat wij er ons over te beklagen hebben, maar er integendeel roem op moeten dragen dat wij in dat land geboren en getogen zijn. Wij verlangen niet in een groot land te wonen met eene op die manier gevormde landweer. Dit neemt echter niet weg dat die landweer bij ons anders georganiseerd kan zijn en voor de wijze van verdediging van ons vaderland geschikt moot worden gemaakt. De Commissie van Voorbereiding stelt voor om gedurende de eerste 4 jaar dertig dagen te oefenen. Wij zullen wel weer hooren: het is niets, het moet minstens 60 dagen zijn. Nu is 30 dagen in elk geval meer dan het dubbele van 14, en dan is het groote verschil hierin gelegen dat bij Regeeringsvoorstel in de landweer-bataljons onmogelijk eenige samenbaug kan zitten, omdat zij na 5 jaar, als alles veranderd is, en er misschien alleen nog een enkel kaderlid over is van vroeger, eerst weder bijeenkomen. Hoe in die landweer eenige samenhang kan zijn, begrijp ik niet. De Commissie van Voorbereiding wenscht — dit komt later ter sprake — wel degelijk rekening te houden met verhuizingen; zij wenscht eene plaatselijke macht te maken , over welker organisatie in meer détails kan gesproken worden bij art. 222. Dat zal eene macht zijn waarvan de officieren, het kader en de menschen elkander kennen , omdat de oefeningen verdeeld zijn over vier jaren, en daar dan de gemeentelijke diensten nog bijkomen. De Commissie bindt de Regeering niet; zij kan bet eenejaar 10 of 12, het andere meer of minder dagen laten oefenen, dit hangt vau allerlei omstandigheden af. Daaromtrent is het beter geen vast voorschrift te geven. Wat heeft de Commissie nu voor met die landweertroepen? Er zijn twee hoofdzaken: de plaatselijke of locale verdediging en de dekking ran de mehilisatie, of wil men liever de grens- en kustbewakiiig. De locale verdediging. Vooral bij de handhaving onzer neutraliteit zal deze te pas komen. In 1870 is onder andere Delfzijl bezet moeten worden . en dit kan weder noodig zijn. Als ik nu naga dat volgens de gegevens door de Rcgeering verstrekt, de geoefende landweer eene sterkte zal hebben van ongeveer 2°/0 der mannelijke bevolking , dan krijg ik in de provincie Groningen ruim 2700 landweermannen , die ik mij deuk, verdeeld in 3 bataljons. Üe Groninger landweer kan, ook wegens het goede verband in de bataljons, speciaal worden bestemd tot bezetting der stelling Delfzijl; daar zijn dus geen bataljons van het leger noodig. In de provincie Zeeland kunnen de twee l ataljons landweermannen (bijna 2000 man) worden bestemd voor de voorloopige verdediging vau Vlissingen; wederom zijn er dus geen bataljons van het leger achter te laten; maar die landweer moet vooraf zooveel mogelijk ter plaatse geoefend zijn, terwijl in de bataljons izekere samenhang, zekere eenheid moet bestaan. In Friesland kunnen 3369 landweermannen ongeveer 4
1347 69ste VERGADERING. — 14 MEI 1891. SO.
Regeling van den Krijgsdienst.
bataljons vormen , plaatselijk geoefend bijv. voor de verdediging van eene stelling De Lemmer; dus weder geen veldbataljons. Op die wijze krijg ik eene locale verdediging, die voor een klein land van zeer groote waarde is en houd de veld bataljons als mobiele troepen geheel beschikbaar. De dekking der mobilisatie. Ik ben er nog niet achter boe de Regeering deze wil doen plaats hebben en ik zou er niet gaarne in details achter willen komen, want ik ben volstrekt niet gesteld op vergadering met gesloten deuren. De publieke zaak moet, zoo eenigszins mogelijk, publiek behandeld worden. Om alle moeilijkheden te vermijden zal ik een voorbeeld aanhalen met behulp van de gegevens uit de Regeeringsstukken en aannemen, dat in het vijfde district van Zeeland, Staats-Vlaanderen, beoosten de Braakman, de neutraliteit moet worden gehandhaafd tegen een zuidervijand. Het doel is om te beletten , dat die vijand bij het begin der mobilisatie de stations Sas van Gent en Hulst bezet. Laten wij verder aannemen, om eonige meerdere overeenkomst met toestanden van andere landgrenzen te verkrijgen, dat er eene spoorbrug is bij die stations, die men desnoodig wil vernielen. Nu zegt, de Liberale Unie, die daarvoor oog gehad heeft en welke vereeniging aan deze zijde der Kamer zeker nog al eenigen invloed heeft, in de voorlaatsto zinsnede van het prae-advies over deze wet het volgende: » Zoo zij zich eene bedenking mag veroorloven op een punt, naar hare ineening niet van ondergeschikt belang, dan is het deze , dat het h. i. wenschelijk zou zijn speciale troepen te bestemmen voor de dekking der mobilisatie en het afweren van kleine vijaudeüjke troepenafdeelingen aan de grenzen , hetgeen het Regeeringsvoorstel niet doet. De Staatscommissie wilde de landweer ook voor dit doel bestemmen ; de Regeering laat dit punt in het midden. Naar do mcening Uwer Commissie ware deze taak het best op te dragen aan eene afdeeling van het actieve leger , welke, ook in tijd vim vrede nabij de landgrens gelegerd . immer in marschvaardigeu toestand diende te worden gehouden. Natuurlijk zou daarbij van den steun der ter pbiatse beschikbare afdeelingun landweer gebruik moeten worden gemaakt.'' Eene afdeeling actieve troepen voor dit doel zal, bij de uitgestrektheid onzer grenzen , toch wel een drie of rier duizend man sterk en uit vrijwilligers bestaan moeten en deze kunnen wij niet krijgen zonder de geheele koloniale werving in de war te brengen. Die denkbeelden hebben een tijd lang inde lucht gezweefd, maar behooren tot de droombeelden. Er rest ons dus niets anders dan de landweer. Nu is het duidelijk , dat teu gevolge ven de oonferantiëa van den Minister met de Commissie van Voorbereiding-. de wederzijdsche argumenten aan beiden bekend zijn, zoodot den Minister mijne argumenten evengoed bekend zijn als mij die welke Zijne Excellentie tegen mij zal aanvoeren. Ik weet dus, dat de Minister hiertegen zal aanvoeren, dat hij hiervoor zal bezigen afdeelingen of detachementen van het veldleger. Ik ga nu terug tot het vijfde district, waar de stations en bruggen van Sas van Gent en Hulst worden geJekt tegen eenen vijandelijken inval van cavalerie, die komt om de mobilisatie te storen en zich van die stations en bruggen meester te maken. Bij bet begin van een oorlog toch zal eene groote Mogendheid , evenmin als wij gaarne ongemobiliseerdo infanterie-afdeelingen uitzenden. maar trachten met eene talrijke cavalerie onze geheele mobilitatie iude war te brengen. Wat ligt er nu te Vlissingen en Middelburg in garnizoen. In beide steden ligt elk één bataillon infanterie. Neem nu aan , dat een dergelijk evenement plaats heeft in het voorjaar , wanneer er eene nieuwe lichting roeraten onder de wapenen is , welke de Regeering niet onmiddellijk in het eerste gelid wil plaatsen , doch naar de depots zendt, want zij heeft tot 1 Juli de beschikking over 9 lichtingen gehouden. Verder is in Vlissingen en Middelburg het blijvend gedeelte in garnizoen , volgens de verklaring der Regeering ongeveer de helft van eene geheele lichting.
Terwijl voor verschillende wapen korpsen , bereden wapons , pantser-compagnieën en enkele andere hot blijvend gedeelte boven de helft zal worden opgevoerd , zullen die bataljons te Vlissingen en Middelburg als blijvend gedeelte hoogstens de helft van de miliciens , dus 24 per compagnie hebbon. Al de vrijwilligers zijn niet tegenwoordig, maar neem dit aan , dan is dit tien , totaal dus 34geoefenden per compagnie, on dit viermaal , krijgt men 130 man. Maar ik dien toch menscben over te houden voor den loopeuien dienst en er zullen natuurlijk ook zieken zijn. Als er dus 120 man neschikbaar zijn, zal het al welzijn. De Regeering zend dus 120 man naar Sas van Gent en 120 man naar Hulst. Nu dient er ook een kapitein me ie te gaan , de man, die eigenlijk de mobilisatie zijner eigen compagnie moet regelen; ik ben daarenboven ook kader kwijt, dat aan die 120 man wordt toegevoegd, Ik ga nu van de onderstelling uit dat het grootste gevaar verwacht wordt aan onze oostelijke grens of aan do kust, en nu moeten die bataljons uit Walcheren zoo gauw mogelijk weg naar Holland toe, en die laten achter in Hulst en in Sas van Gent eeu samenraapsel — het woord is bier niet ongepast — van verschillende compagnieën die samen een detachement moeten vormen ondar een kapiteiu. Is dat goed ? Nu zal ik ten antwoord krijgen: ik wil rekenen op een grooter blijvend gedeelte. Maar dan beklaag ik die arme miliciens uit Zeeland , want dan is het eene phrase die in de wet staat, dat hoogstens 3/4 moet blijven en dat zij zelfs onderling ruilen kunnen , want dan moet natuurlijk de heele lichting van die bataljons blijven. Wanneer ik echter naga dat in het 5de district zich bevinden 20 406 mannelijke inwoners, dan krijg ik mede globaal 408 landweermannen , een half bataljon , die nu volgens de voorstellen van de Commissie geoefend zijn vier jaren lang, telken jare ten deele locaal, ten deele èn te Sas van Gent èn te Hulst, want het plan was van den aanvang af om die twee compagnieën landweer mede te doen werken aan het dekken van de mobilisatie, en van die twee spoorwegstations. Ik neem aan dat twee eskadrons cavalerie beschikbaar zijn. Dan zou een ritmeester te Hulst en een ander te Sas vau Gent het commando moeten voeren, tenzij de landweerkapitein ouder in rang was. Ik krijg eene niet te versmaden volledige compagnie landweer , waarvan de lieden het land kennen, samen geoefend zijn, die niet in het open veld hebben te strijden , maar die zich te nestelen hebben in de huizen dicht bij de brug of het station om eene plaatselijke verdediging te voeren. Ik maak de mobilisatie van het leger niet in de war, maar draag- eene taak aan de landweer op die voor baar niet te zwaar is. Ik meen bet in hoofdzaak bierbij voorloopig te kunnen laten. Wel herinnert mij de voorzitter der Voorbereidingscommissie aan een punt, de bestemming voor de handhaving van de inwendige rust , maar ik geloof dat bet beter is dit hier niet aan te roeren , daar dit punt bij art. 222 te pas komt. Het zou anders als een argument kannen dienen «m de locale, organisatie nog meer t9 rechtvaardigen , maar bij art. 222 zal een der leden der Voorbereidingscommissie dit wel nader uitleggen. Het geldt hier behalve de mogelijkheid om door eene betere oefening de landweer in staat te stellen onder andere ook de reservetroepen te kunnen vervangen , bet voor een klein land werkelijk zeer aangelegen belang , om al het mogelijke te doen om de mobilisatie en de concentratie te doen gelukken. En meer dan bet mogelijke kan niemand. Laat men de zaak zooals ze nu is en waartegen — tenzij men de schutterijwet wijzigde en eene heele groote verandering ook in het leger te voorschijn riep — op dit oogenblik al heel weinig te doen is, dan verkrijgt men een leger grootendeels op het papier, daar van de 13 lichtingen er slechts l 1 /, present zijn. Al die lichtingen zouden bij mobilisatie eerst vervoerd moeten worden, alvorens de mannekens bijeen zijn, en of dat vervoer altijd ongestoord zal plaats hebben is eene sterk te betwijfelen zaak. De meerderheid der Kamer heeft gisteren uitgemaakt, dat de verplichting tot oefening voor de taak der lands-
1348 HÉHÜ
• -*—- - i r g f f
* ™ ■
69ste VERGADERING. — 14 MEI 1891. 36.
Regeling van den Krijgsdienst.
verdediging slechts op ruim de helft dei mannelijke be volking behoeft te rusten, als liet contingent althans niet verminderd wordt, in welk geval de verhouding' nog on gunstiger zou worden. Deze stemming heeft mij oprecht leed gedaan voor de toekomst van mijn volk en mijn vaderland; ik hoop echter dat de Kamer uu zal hom ff cm het groote gewicht van het dekken der mobilisatie, en dat dit amendement niet het zelfde lot zal ondergaan als dat op art. 881. Het amendement, als voorgesteld door de Commissie TUI Voorbereiding, maakt van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Schlmmelpennlnck van der Oyc : Mijn heer de Voorzitter! Als lil der Commissie van Voorberei ding acht ik het niet onbescheiden het woord te vragen onmiddellijk na den inleider van het amendement, aan gezien dit een van de amendementen — tot mijn spijt van de weinige — is, die ik als zoodanig mede heb kunnen onderteekenen. Uit de toelichting blijkt mij opnieuw de waarheid van het gezegde, dat, wanneer twee personen hetzelfde doen , het daarom nog niet hetzelfde is. Mijr.e bedoeling toch met dit amendement is veel bescheidener. De geachte inleider wil in die 14 dagen verlenging van de herhalingsoefening der landweer zoo niet het middel, dan toch een stap zien, om de taak, de beteekeni.s van de landweer belangrijk uit te breiden. Zijn gronddenkbeeld is, zooals beksnd is, om dereservetroepen daardoor overbodig te maken en de taak der be wakingstroepen al dadelijk op te dragen aan afdeell' gen der landweer. Zijne bedoeling is tevens om deconcentratie en mobilisatie van het leger met aanwending der landweer boter te verzekeren , dan thans het geval is. De Regeering weuscht de landweer te gebruiken als algemeene leger-reserve, als aanvulling van het veld leger en — het is niet onder stoelen of banken gestoken — van te lijden verliezen , ook van de reserve-troepen. Ik kan mijnerzijds onmogelijk in de herhalingsoefeningen van 14 dagen of van 30 dagen het middel zien om hot grootsche doel, dat de inleider zich voorstelt, te bereiken. De Staatscommissie stelde voor 3 herhalingsoefeningen van 30 dagen. De Regeering is daarvan in zooverre algeweken, dat zij er 2 voorschrijft, benevens eene herhalings oefening voor de landweer van 14 dagen. Ik acht dat eene verbetering, voor zooveel op die wijze de oefeningen over den gansenen diensttijd regelmatiger verdeeld zijn. Maar met den heer Seyffardt ben ik het eens, dat de voorgeschreven oefening te kort is. Het is niet anders dan een bewijs te meer, dat dit wetsontwerp een compromis is. Ik zeg niet dat bet locale oefeningen uitsluit, maar het beteekent in elk geval niet veel, wanneer men in 5jaien slechts 14 dagen bijeenkomt. Het eenige doel dat ik heb bij de onderteekeuing van dit amendement is dus om terug te keereu tot het denk beeld van de Staatscommissie en de herhalingsoefeningen tot 3 te brengen in het geheel, elk van ongeveer 30 dagen; te meer omdat het voorschrift facultatief is , en als er gegrondo bezwaren blijken te bestaan , zoowel Regeering als Kamer bij machte zijn hetzij de middelen niet aan te vragen, hetzij ze niet toe te staan. De heer Berganslua, Minister tan Oorlog: Mijnheer de Voorzitter! Naar aanleiding van de toelichting van het amendement door den heer Seyffardt, acht ik rnij verplicht, in korte trekken de bodoeling uiteen te zetten, welke de Regeering heeft ten aanzien van de instelling van de landweer, zooals die in bet wetsontwerp is nedergelegd. Ik wijs er dan vooreerst op dat de Staatscommissie in de landweer wilde zien: eene reserve van deugdelijk g e oefende manschappen, uit het lager voortgekomen, maar dat zij tevens meende dat aan de landweerplichtigen, na de vervulling van hunnen dienst in bet leger, zoo min mogelijk lasten behoorden opgelegd te worden. De land weer zou beschikbaar zijn voor geval van oorlog; doch,
juisl omdat zij werd samengesteld uit personen die eenmaal goeil geoefend waren, kon men er van afzien baar in vredestijd oen verderen druk op te leggen. De Commissie wenachte dan ook , blijkens het gestelde op bladzijde 23 van haar Verslag en punt 24 der » grondslagen," dat de landweer in tijd van vrede niet aan oefeningen zou onder worpen worden, dan alleen indien nieuwe vuurwapenen werden ingevoerd, of in soortgelijke gevallen. Uo Regering heeft zich in hoofdzaak aan die beginselen gehouden. Ook volgens haar opvatting is de landweer eene w&penm/tc/U, die niet bestemd is om bepaalde diensten te verrichten, in tijd van vrede; bet is eene reserve, welke het leger in geval van oorlog moet steunen en versterken , en die daartoe eenige dagen na de mobilisatie beschikbaar moet zijn. De Regeering heeft echter gemeend dat het uoodig is , do land weermannen gedurende hunnen vijfjarigen diensttijd nog eenigszins te oefenen, en wel eenmaal, ten hoogste gedurende 14 dagen. Zij heeft dien oefeningstijd tot een minimum beperkt, zoowel om den persoonlijken last, die daardoor aan de landweerplichtigen wordt op gelegd. en die inderdaad niet gering is, als om de kosten. Zij wenscht die oefening te doen plaats hebben eenmaal itl de 5 jaren, omdat daarbij elk jaar ougeveer '/, van de gezamenlijke landweertroepen kan worden geoefend, waarbij de onderdeelen die aan de oefening deelnemen, geheel te (amen zouden komen, zoodat het verband en de samen hang zouden worden bevestigd. Dit schijnt haar mejr doelmatig dan eene regeling der oefening telkens voor eene lichting van de landweer per jaar. Voorts zou de oefening in den regel beperkt blijven tot de georganiseerde lnndweevtroepen, zoodat de landweermannen , die io het leger gediend hebben bij de speciale korpsen — cavalerie, bereden artillerie, pontonniers, torpedisten, genietroepen en hospitaal-soldaten — daar aan niet zouden deelnemen. Tegenover den last die daardoor wordt opgelegd, heeft de Regeering het aantal herhalingsoefeningen voor de dienst plichtigen van de veld-infanterie, hetwelk door de Staats commissie op drie was gesteld , met één verminderd ; deze wijziging geeft alzoo eene vermindering vau dienst bij het leger voor debetrokken personen van 35 dagen , waartegen hun de verplichting tot deelneming aan eene oefening van 14 dagen bij de landweer wordt opgelegd. Nu zou ik , uit een zuiver militair oogpunt geeu be zwaar hebbeu tegen het in het amendement nedergelegde denkbeeld, om de landweer gedurende de eerste vier jaren van den diensttijd hoogstens gedurende 30 dagen te oefenen. Zeer zeker zouden twee oefeningen, elk van 14 dagen, of drie oefeningen elk van 10 dagen , zooals de geachte af gevaardigde uit Amersfoort bedoelde, aan de militaire waarde en de bruikbaarheid van do landweer ten goede komen ; maar dan moet men ook op goe Ie gronden aantoonen , dat de daaraan verbonden hoogere lasten en kosten noodzakelijk zijn , ten einde de landweer in staat te stellen te voldoen aan de bestemming, die de Regeering haar heeft toegedacht. De Regeering had zich voorgesteld de oefeningen te doen plaats hebhen op zoodanige wijze, dat do landweer-bataljons der infanterie zouden worden vereeiiigd in kampen , terwijl de vesting-infanterie en de vesting artillerie zooveel mogelijk zou geoefend worden in de liniën en stellingen , waar zij eventueel zouden moeten optreden. De Commissie van Voorbereiding wenscht de oefeniugc.i plaatselijk todoen houden. Het denkbeeld van plaatselijke regeling der oefe ningen hangt daarbij zeer nauw -samen met do voorgestelde plaatselijke organisatie van de landweer; het eene is niet van het andere af te scheiden. Maar nu is het do vraag op welke wijze de Commissie van Voorbereiding die oefeningen zou willen regelen ; gedurende tien dagen achtereen ; of wel in den zin zooals nu de oefeningen bij de dienstdoende schutterijen plaats heoben , telkens gedurende enkele uren per dag; of wel een dag met tusschenpoozen van eeu of meer weken of maanden. Het groote voordeel, dat de landweer-bataljons iu hun geheel gedurende eenige dag3u achtereen worden geoefend ,
Vel 359. • ■ - — — — " ■ - ' ■
i
« *
1349 —
—
.
—
i ,
r
—i.
i . , ,
i
. . . , . , . , . . . . — , ,
M
. , „ ■
i
. . .
i
.■■„■—.——,.
Tweede Kamer. ■ „ . _ ■ , . , — .
.
■■
G'Jste VERGADERING. — 14 MEI 1891. 36.
Regeling van den Krijgsdienst.
is dat het geheele kader en de manschappen dan bijeen zijn, en dat het verbaud in deze onderdeden daardoor zeer wordt bevorderd. Het komt mij dan ook voor, dat eene oefening, gedurende 14 dagen achtereen, veel meer out zal opleveren , dan eene reeks oefeningen , elk van een viertal uren en met tusschenruirnten gehouden, zou kunnen geven. Wanneer het nu de bedoeling van het amendement i s , om de oefeningen steeds plaatselijk te doen geschieden , dan zou ik daartegen zeer groot bezwaar hebben, ook in verband met de plaatselijke organisatie van de landweer , zooals die in de bedoeling van den geaehten afgevaardigde uit Utrecht schijnt te liggen. Vooreerst, omdat men nim mer zekerheid zal hebben dat de officieren en het kader aanwezig zullen zijn. De geachte afgevaardigde uit Utrecht vindt het wel eeu groot voordeel dat de verhuizingen der landweermannea minder nadeelig zullen werken dan bij liet stelsel van de Regeeriug. Hij wees er op dat de manschappen van de landweer bataljons uit het leger voortgekomen, toch niet in het district zullen blijven , waaruit zij bij het leger werden ingelijfd. Het komt mij echter voor dat dit bezwaar bij eene meer plaatselijke organisatie van de landweer evenzeer zal gelden. De geachte afgevaardigde heeft het aantal verhuizingen van miliciens in Den Haag genoemd. Ik ben in het bezit gekomen van eene opgaaf der verhuizingen van de mili ciens der lichtingen van 1884 en 1885. I k ben bereid die opgaven mede te deelen , opdat zij zou kunnen gedrukt worden. Intusschen weet ik niet of het zeer nuttig zal zijn, omdat die getallen ons volstrekt niet zooveel leeren als men meenen zou. Van de lichting 1884 bijv. zijn in 7 jaren ^318 miliciens verhuisd u i t de plaats waar zij zich de eerste maal met groot verlul hadden gevestigd ; van de lichting 1866 bedroeg dit geta! in o' jaren '202ó. Maar dit beteekent n u nog niet dat er ^ 3 1 8 , respectievelijk 2v2i>, miliciens deünitiet in andere gemeenten zijn gaan wonen , want er kunnen er wel onder ziju die meermalen, j a tot 8 malen toe naar eene andere plaats zijn gegaan , doch ten slotte nog weer in liuime eerste woonplaats tei ugkeeren. Bovendien zou het van groot belang zijn te welen, M welken zin de verhuizingen plaats hebben. Wanneer tocli een milicien, die zien vuor de eerste maal met grout verlof te Delft vestigt, verhuist naar Pijnacker, van daar naar liof van Delft, en eeuigeu tijd later weuer naar Vrijenban , dan is dat voor de organisatie van de landweer tamelijk wel hetzelfde, alsof hij steeds in Delft was blijven wonen. En juist dergelijke gevallen doen zich veel meer voor dan verhuizingen naar plaatsen ver vau de eerste woonplaats verwijderd. De meeste personen die gaan verhuizen , oegeven zich naar eene pLats in de nabijheid , en zulks zal ook wel üet geval zijn met dienstplichtigen, die zich in het genot van groot verlof bevinden. Er is echter een ander cijfer dat van meer belang is. Het komt namelijk \eelvuldig voor, üat een milicien moet inge lijfd worden voor eene plaats waar niet hij, maar zijn vader of voogd w^out. Het is niet wel mogelijk om dit an te regelen. In dergelijke en ook nog wel in andere gevallen, begeeft de milicien, als hij met groot verlof g a a t , zich veelal niet naar de gemeente voor welke hij is ingelijfd , doen naar eene andere waar hij zich metterwoon vestigt. Zulks kwam bij de lichting van ItkA: 19^8 m a a l , en oij die van 18ö5 , i8'J0 maal voor. Deze omstandigheid kan het noodig maken, vau tijd tot tij 1 de dienstphculigen bij de landweer bij andere onderdeden over te plaatsen , en het ligt dan ook, zooals op pag. li)4 van het \ erslag is ver meld, in de bedoeling vau de Kegeering om bij den over gang van het leger naar de landweer dien maatregel loe te passen. Daardoor zal de mobilisatie van de landweer be vorderd worden. De geaclite afgevaardigde ziet hieruit dat eene goeie toepassing vau het stelsel der Regeeriug geens zins onmogehjK. is. Een groot beletsel tegen eene meer locale organisatie van de landweer ligt in de onzekerheid of de otüoieren en het verdere kader aanwezig zullen zijn. Ik zal thans evenwel niet verder spreken over de locale indeeliug, Uandeluigeu der
ritateu-üeueraal.
omdat art. 222 niet aan de orde i s ; maar wanneer de geachte spreker als voorbeeld aanhaalt Delfzijl en het voormalige Me district van Zeeland, dan moet ik hem doen opmerken dat locale indeeling niet noodig i a , om de land weer bataljons spoedig bijeen te brengen voor het daarbij besproken doel. In de provincie Qroningeu is bij voor beeld een distriet waarin Delfzijl ligt; dit district moet tWttfl bataljons veld-iid'aiiterle voor bet leger en twee batal-
j >ni landweer-veld-infAnterie leveren; andere districten, in de nabijheid van de lilden , leveren voor het, leger een bataljon infanterie en een geleelte vesting-artillerie, en voorts een bataljon lnndweer-vesting-üifanterie en een bataljon landweer-vesting-artillerie. Die districten worden nu weder onderverdeeld vooreerst in enkele batal jonsdistricten ; deze laatsten in compagniesdiatricten. Zou komt men vanzelf tot locale organisatie, vooral wanneer men daarbij misschien niet elk j a a r , maar mogelijk om de twee of drie jaren , of telkens wanneer mocht blijken dat dit noodzakelijk is, rekening houdt met de verhuizingen van laiidweeriminiien , en daartoe de vereisehte overplaatsingen van hel eene onderdeel bij h e t andere toepast. Dan kan men evengoed de landweerbataljons spoedig bijeen krijgen om ' e taak te vervullen welke de geachte afgevaardigde u i t Utrecht aan hen wanaebt op te dragen. Datzelfde geldt voor Staats-Vlaanderen. Zelfs zou de organisatie van de Regeering aan eene j'laatselijke r e . e l i n g d e r oefeningen niet inden weg staan ; maar daarbij doet zich ie vraag voor hoever men wil gaan. Wil men de oefeningen doen bonden in de grootere gemeenten of ook in de kleine? Wil men aan de landweer mannen uit kleine gemeenten den last opleggen om zich, met die uit een aantal andere gemeenten , gezamenlijk te oefenen , en zich daartoe gedurig, wellicht op vrij grooten afstand, van hunne woonplaats te begeven ? Üp die wijze zou men niet alleen groote kosten veroorzaken, maar ook groote lasten aan die menschen opleggen. Dan zou het toch voorde landwtermannen verre te ver kiezen zijn om. overeenkomstig het stelsel van de Regee r i n g , eenmaal of wil de Kamer tweemaal i n d e vijfjnren, eeoige dagen achtereen te worden geoefend, waarbij zij eene behoorlijke vergoeding voor bun onderhoud ontvangen. De geachte afgevaari ligde heeft er met nadruk op gewezen, dat de landweer, wam.eer zij wordt geoefend op de wijze als door hem nauteni de Commissie van Voorbereiding is uiteengezet, liet gruOte voordeel zou opleveren van geschikt te zijn om de mobilisatie te dekken. Het oude thema is daarmede weder op het tapijt gebracht. De geachte afge vaardigde heeft hier eenigszms weergegeven bet gevoelen vau ue Siastscommbui), (iie meende nat oie taak aan de landweer kou worden opgedragen. De Staatscommissie zeide daaromtrent: »De land- en de zeeweer zullen van kader moeten m uiden voorzieu; evenwel meenen w i j , dat het niet volstrekt noodzakelijk i s , om haar in tijd van vrede aan oefeningen te onderwerpen, omdat wij er op rekenen , dat de land- en de icewetr na het uitbreken vau een oorlog — afgezien van de minder moeilijke laak , aan een deel der landweer opgedragen , aan de grenzen tegenover afJeelingen cavalerie uf a a n de kusteu legenover kleine ondernemingen des vijands— gedurende enkele weken zul len kannen worden geoefend, alvorens tegen den vijand op te treden." Ik kan echter niet toegeven d a t het hierbedoelde eene minder moeilijke taak i s ; ik acht het integendeel bij wer kelijk gevaar MM zeer moeilijke. Ik geloof niet dat het mogelijk zou zijn uie taak op te dragen aan manschappen, wier geweren en uitrustingsstukken in magazijnen moeten zijn opgelegd, zooals de Uegeenng , overeenkomstig het advies van de Staatscommissie, zon moeten doen. Wil men hun die taak opleggen , dan moet mtn hun de compleete uitrusting en de wapenen naar buis rnedegeven, en boven dien nog de zekerheid hebben , dat zij in het uur van gevaar inderdaad op bun post zullen zijn. Doch nu mist
— 1»9U— 18'Jl. —• II.
1350 6'Jste VERGADERING. 36.
14 Mlil 1891.
Regeling van den Krijgsdienst.
men al dadelijk eiken waarborg iiüt de landweermannen hunne r a p e n e n voldoende lullen onderhouden.
Rij de dienstdoende schutterden ia reeds g bleken dat het M M illusie zou zijn, er op ta willen rekenen dal zulks naar behooren zou [plaats hebben. Die schutterden zijn in de gelegenheid gestald om de geweren kl"in kaliber aan de manschappen uit te reiken. En wet is er gebeurd t Dat sleclits in hei geheel bij 17 schutterijen de geweren aan de mansehappen zijn toevertrouwd; bij 11 alleen aan het kader, terwijl er bij 43 voor bedankt is. omdal men de verantwoording niet op zich wilden nemen, iUt die ge weren in goeden toestand souden blijven. Ik moet dan ook verklaren dat mannen t a n ondervinding er niet gaarne voor zouden willen b u t a a n , dat wanneer een landweerman zijn geweer bij zich thuis moest bewaren, hij er altijd behoorlijk voor zorgen zou. Van de patronen spreek ik niet, het zou wel mogelijk zijn op sommige plaatsen daarvoor magazijnen te m a k e n , om ze dadelijk < oorbanden te hebben. Ik druk op dit dadelijk, want de tijd om eerst de patronen van elders te doen komen zal natuurlijk ontbreken. Het uitreiken blijft echter in elk geval noodig , want ook geen enkel lid dezer Vergadering zou het toch zeker kunnen goedkeuren, dat aan iederen landweerman ook een pakje patronen mede naar huis werd gegeven, met last om het te bewaren tot hij zou worden opgeroepen. De heer fleyffnrdt: Ik ook niet. De heer H u b e r : De geweren ook niet. De heer B c r g u n s l u s , Minister tan Oorlog: Maar wan neer dat alles niet dadelijk in banden kan zijn, is d e taak die men aan de landweer wil opdragen , toch onmogelijk te volbrengen. Het voorbeeld van het voormalige5de district van Zeeland, door den heer SeylFardt aangehaald, is zeer gelukkig gekozen, doch ook daaruit blijkt duidelijk, dat het dekken van mobilisatie aan do Wester-Sehelde door de landweer feitelijk onmogelijk zou wezen , wanneer er geen troepen van het leger tegenwoordig zouden zijn. Wat moet er gebeuren na de verzending van het mobilisatietelegram 'i Eigenlijk moeten de troepen die de mobilisatie zullen dekken , dan reeds te bestemder plaatse aanwezig zijn, maar in elk geval moeten zij uiterlijk enkele uren later op hun post zijn. En hoe wil man dit nu vau de landweermannen vorderen; hoe zullen zij in staat zijn dadelijk de toegangen over dd grenzen langs de hoof Iwegen te bewaken , de bruggen over rivieren te bezetten en zoo noodig tegen kleine vijandelijke afdeelingen te verdedigen ? Ik verklaar het voor oumo/elijk : liet is eene illusie er iets van te willen verwachten. Hoe wenscht de Regeering dan de mobilisatie te dekken? Mijnheer de Voorzitter! ik heb dit den Lsten en 8sten Mei in algemeene trekken reeds gezegd; zij wenscht daarvoor gebruik te maken van afdeelingen tan Jut leijer, van cavalerie en detachementen infanterie. dus van het laatste wapen geen organieke korpsen, compagnieën of
bataljons; slechts detachementen. De afzending daarvan is natuurlijk eenigszins nadeelig voor de troepen, omdat zij tijdelijk en soms voor goed een aantal manschappen ver liezen , maar daarom juist moet de organisatie zoo ruim berekend worden , dat die verliezen spoedig uit de depots kunnen worden aangevuld. In elk geval moet de mobilisatie gedekt worden door soldaten , van wie men weet dat zij terstond en zeker beschikbaar zijn. Gesteld dat de landweer met die taak belast wordt, dan ontvangt in Benige gemeente de burgemeester of de commandant van het plaatselijke onderdeel der landweer hn1 mobilisatietelegram. Maar die commandant is misschien op dat oogenblik niet t h u i s ; wellicht is hij op reis. De bindweerplichtigcu behoeven niet altijd in hunne woning present te zijn. Bn nu is er alle kans dat op vele plaateen een geschikte opvolger of plaats vervanger vau dien commandant zal ontbreken. De com mandant van een detachement van bet leger is echter altijd te vinden, en als hij ontbreekt of afwezig is , is er
iteedi een plaatsvervanger voor hem bij de band. Men heeft voorts al evenmin de zekerheid dat de landweerinanschappeu ■elven thuis zullen zijn of spoedig zullen komen. Geheel iets anders is b e t , waar het geldt do bewaking van kusten. Ik geef den heerSeyll'ardt toe, datdobcwakingder grenzen bij Delfzijl, en ook in het 5de district, des noods aan de land weer kan ongedragen worden. Maar niet dadelijk bij de mo bilisatie ! De landweer moet eerst bijeengebracht worden, en nu ligt het zeker ook in de bedoeling der Regeering dat de landweer locaal in dien zin wordt georganiseerd, dat zij, waar men haar daartoe wenscht to bestemmen, zoo spoedig mo gelijk de taak van het leger kan overnemen. In de hulp van de landweer bij de bewaking en de verdediging der kusten zie ik een groot voordeed, omdat dio taak veel minder be zwaarlijk is, dan de dekking der mobilisatie en de grensbe waking. Daarvoor kunnen zij binnen eenige dagen wel worden bestemd, en zoodoende afdeelingen van bet leger vrijmaken, welke op andere plaatsen in den aanvang van deu oorlog veel meer en grooter nut kunnen bewijzen. Ditzelfde geldt voor de handhaving van onze neutraliteit. Wanneer een oorlog tusscheu andere Staten mocht u i t breken , waarbij onze neutraliteit moet worden gehand haafd , dan zouden, bij mobilisatie van het l e g e r , ook de landweerbataljons binnen weiuige dagen beschikbaar zijn. Daarvoor is te letten op goede keuze van de plaatsen, waar de wapens en de uitrusting voor de landweer moeten worden opgelegd, en moet ook met zorg bepaald worden op welke punten de samentrekking der lai.dweertroepeu zal ge schieden. Nu geloof ik dat dit beter zal zijn te regelen in het stelsel van de Regeering dan in dat van de Com missie van Voorbereiding, zooals het bij monde van den geaebten afgevaardigde uit Utrecht is ontwikkeld. Maar vooral weuscb ik er nog eens op te wijzen wat de land weermannen eigenlijk zijn. Het zijn mannen, die reeds acht jaren in bet leger hebben gediend , en die op het voet spoor der Staatscommissie, volgens dit ontwerp, bestemd zijn om in tijd van oorlog, zoo noodig, hot leger te versterken. Gaat het nu aan diezelfde personen ook nog in vredestijd te belasten met bet handhaven van orde en r u s t , of hen een zwaren last op te leggen voor deelneming aan oefeningen ? Ik meen , dat dit ten eeneumale in strijd zou zijn met het stelsel, door de Regeering in haar ontwerp neergelegd. Wan neer dus dergelijke verzwaring het doel van dit amendement i s , moet ik mij er ten stelligste tegen verklaren. Eene andere vraag is of de Regeering geen ruimere g e legenheid tot oefening zou wenschen. Wil men de 14 in 30 dagen veranderen, als militair moet ik z e g g e n : mij is bet wel. Ik laat daarbij in het midden in hoever de Begeering dan van de bevoegdheid, om meer oefeningen te doen plaats hebhen , gebruik zal maken ; ook daarom zou ik uit art. 226 niet gaarne zien vervallen de woorden : «tenzij Wij het raadzaam mochten oordeelen, enz. 1 ', gelijk de heer .Seyffardt wil. De beer S e y f f a r d t : Omdat ze niet noodig zijn De heer B e r g a n s l u s , Minister tan Oorloi/ : Ik acht ze irt'l doodiij. Het zal bijv. kunnen gebeuren dat de Regee ring de landweer zou moeten oproepen , maar dat er een hevige besmettelijke ziekte uitbreekt. In zoodanig geval zou men eene stellige bepaling moeten overtreden , want de mogelijkheid zou bestaan, dat er landweermannen zouden zijn, die aan de verplichting nopens de oefening niet hadden voldaan. Eene andere strekking hebben de woorden niet. Verder weusch ik het amendement nog te beschouwen uit het oogpunt van de gevolgen, die er overigens voor bet wetsontwerp aan kunnen verbonden zijn. De geachte afgevaardigde uit Utrecht z e g t , dat de landweer veel beter dan de reserve-bataljons deu bewakingsdienst in de liniëu kunnen verrichten ; wanneer nu maar de Kamer g o e d k e u r t , dat de oefeningen uitgebreid worden , en dat de landweer locaal wordt georganiseerd , kunnen e r , meent h i j , acht tien reservebataljons uit de organisatie van het leger
1351 «-! «Oste VERGADERING. — 14 MUI 1891. 36.
Regeling van den Krijgsdienst.
vervallen. Of dit moet geschieden, door beperking van den diensttijd of vermindering v a n ' b e t contingent, laat de ge achte afgevaardigde voor het oogenblik iu het midden. I k geloof echter wel te weten , welken van die wegen de heer Seyfï'ardt daarbij op w i l , maar ik betwijfel zeer of de Kamer hem daarop zal volgen , daar het de kost baarste van de twee zou zijn. Overigens ben ik het met het betoog van den geaebten afgevaardigde volstrekt niet eens. Ik laat in het midden of er werkelijk achttien bataljons onmisbaar zullen zijn. Het is niet onmogelijk dat dit getal voor vermindering vatbaar zal zijn , maar de Regeering heelt gevraagd, wat zij nooüig eu wenschelijk achtte. Die rekening is, wat de bezettingstrocpen a a n g a a t , vrij nauwkeurig, maar wat de bewakingstroepen betreft, is zij natuurlijk niet met wiskunstige zekerheid op te maken. Nu kom ik alleen daarop neer, dat verandering van de regeling der landweer, de Regeering niet zal kunnen leiden tot vermindering van die troepen uit dien hoofde. Die wijziging kan daarop geen invloed uitoefenen , omdat die laudweerbataljons in geen geval zijn te beschouwen als troepen, die onmiddellijk gereed en beschikbaar zijn. De heer B a h l m a n n : Mijnheer de Voorzitter! i k ben hier in de Kamer gekomen met het voornemen om te stemmen tegen het amendement van de Commissie van Voorbereiding om de landweer 30 in plaats van 14 dagen te oefenen. Nu ik echter de toelichting van den heer Sevffardt en de beantwoording van den Minister gehoor 1 heb komt het mij onmogelijk voor het artikel en bet daarop voorgestelde amendement afzonderlijk te behandelen. Wij moeten te gelijk met dit artikel behandelen art. 222 e n ' h e t daarop door de Commissie van Voorbereiding voor gestelde amendement. Eerst moet worden uitgemaakt of de landweer al dan niet territoriaal zal worden ingedeeld. Ik heb hier den Minister van Oorlog tot bondgenoot. Dese heeft in het begin van zijne redevoering gezegd dat deze twee artikelen nauw samenhangen en hij heeft er op ge wezen dat uitbreiding van de oefening niet alleen wensche lijk , maar noodzakelijk is , wanneer de landweer territoriaal wordt ingedeeld. Daarom ben ik zoo vrij aan u , Mijnheer de Voorzitter , voor te stellen dat wij nu tevens in discussie brengen art. 2 2 2 , alvorens te stemmen over art. 226 en het daarop voorgestelde amendement van de Commissie van Voorbereiding. N u ik toch aan het woord ben wil ik nog een enkel woord zeggen over de herhalingsoefeningen iu het alge meen eu over de oefening der landweer in het bijzonder. Juist in de landweer ligt voor mij het grootste beswaar tegen deze wet. Ik had liever gezien dat de Regeering gebleven ware bij het stelsel van de Staatscommissie om de landweer niet te oefenen. Wij hebben nu herhaling» oefeningen — de burgemeesters die lid der Kamer zijn zullen kunnen bevestigen met welke moeilijkheden dit gepaard gaat — voor jongelingen tusschen 22 en 2 5 j a a r , terwijl de twee laatste lichtingen niet tot herhalingsoefe ningen mogen worden opgeroepen. Deze last zal worden verzwaard wauneer men als gevolg van deze wet ook de landweer tot verplichte oefeningen zal oproepen. Toen indertijd in 1870 alle lichtingen werden opgeroepen zijn in de groote steden commissien van bijstand gevormd om hulp te verleeuen aan de betrekkingen van hen die tut den dienst waren opgeroepen. Nu z a l , door oproeping tot oefen in"1 van mannen van 28-33 jaar vooral ten platten landt) het rampzalige van deze wet — die ik altijd nog hoop dat niet tot stand zal komen — ten sterkste blijken. Ik weet niet hoever men de lasten wil verzwaren , maar ik zal nooit toestemming geven tot het houden van derge lijke herhalingsoefeningen wanneer niet do familie van zulk een landweerpliehtige van 28-33 jaar schadeloos wordt gesteld. Dit beginsel is nelergelegd in een ander amende ment , namelijk van den heer Van Houten , doch dit betrelt eeue andere categorie van personen, die niet als de thans bedoelde personen daarvan iu die mate de nndeelen zullen ondervinden.
Ik las tot mijn groot genoegen in de nieuwsbladen , dat men in Duitschland bij de herhalingsoefeningen tegen woordig ook wil overgaan tot het stouw van schadeloos*
■telling aan de familien dergenen die opgeroepen worden. Daarom neem ik de vrijheid als amendement op art. 226 voor f', stellen, een tweede alinea daaraan I ie te voegen , luidende : Z i j " , (de dienstplichtigen), • genieten behalve de ge wone sol lij ecne tielage uit 's Rijks k a s , betaalbaar na afloop der oefeningen." .\'<( afloop der OtftAVHgen. Wij zijn dan zeker, dat hel geld door middel der autoriteiten m handen der familien
komt. Het is geen hooger soMij. Ik beveel dit amendement in de welwillendheid der Kamer aan. De V o o r z i t t e r : Door den heer Bahlmann is voorge steld, als tweede alinea aan het artikel toe te voegen: > Zij genieten behalve de gewone soldij eene toelage uit 's Rijks kus. betaalbaar na afloop der oefeningen. Het amendement wordt ondersteund door de heeren Mutsaers , Ruland , Clercx , Van der Schrieck en Sehreinemacher, en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. Do V o o r z i t t e r : Mijne Heeren! Naar aanleiding van den aanvang der rede van den heer Bahlmann, wensen ik te doen opmerken d a t , voor zoover art. 222 met art. 220, dat tliais aan de orde i s , s a m e n h a n g t , ik aan deze beraad slaging gaarue den meest vrij-m loop zal laten , gelijk ook reeds de vorige sprekers ondervonden heboen. Indien echter de heer Bahlmann weuschte d a t , alvorens art. 226 verder te behandelen en daaromtrent te beslissen , art. 222 zou worden overwogen en afgedaan , zuo kau die zienswijze niet de mijne zijn. I'e minder , omdat art. 222 weder onverbrekelijk samenhangt met art. 220 , waaropeen amendement is voorgesteld door den heer Seyffiurdt. Ik meen derhalve dat het het best is de volgorde te be houden , die nu eenmaal door de Kamer is aangenomen, maar in dier voege, dat bij art. 226 ook , voor zoover noodig , art. 222 kan ter sprake komen. De heer V a n H o u t e n . voorzitter der Commissie MM Voorbereiding: !'e amendementen der Commissie van Voorbereiding, vermeld op stuk 8 , hebben een ouder lingen samenhang, zoodat m e n , het eene aannemende, min of meer op het andere prejudicieert. Hij het gisteren behandeld amendement, kwam het in de discussie duide lijk u i t ; het werd bestreden, van bet standpunt des Ministars te recht, omdat hel voorstel der Commissie, wel niet ree is w a s , maar Icon worden de hoeksteen van eeue andere organisatie. Nu is de slag gisteren onbeslist geble ven ; men heeft noch het stelsel van de Commissie, noen dat van de Regeering aangenomen. In de plaats waar vroeger art. 261 stond, is nu eene leemte. Nu kan het zijn, dat het debat weder denzelfden loop n e e m t , want hier staat weder Stelsel tegenover stelsel. Het betreft hier weder een van de onderdeelen, waarin, de. nawerking van de gedachte van art. •"> van het veldleger, duidelijk zicht baar is. Deze landweer, georganiseerd eu geoefend, volgens de voordracht der Regeering, is niets anders dan de reserve van het veldleger en van de bezettingstroepen. Zooaia de heer .Seydar.it duidelijk beeft aan getoond , is het geheel geschoeid op den voet van bet Duitscbe leger.stelsel, men
brengt het veldleger bijeen, en ter aanvulling van verliezen en ter vermeerden..- van de sterkte zendt nieu landweer troepen ua. Dat is da gedachte der Beg<-ering en zij komt ook daardoor u i t , dat de Regeering slechts eene oefening van lö dagen wil. Het komt ook op eene andere wijze uit in art. 222 , waar de Regeering uitdrukkelijk zegt, dat de landweertroepen verband Idijven houden met de eenheid van het leger, waarbij zij primitief zijn ingedeeld. Daartegenover
1352 fi«»gte VERGADERING. — 14 MEI 1891. 36.
Regeling van den Krijgsdienst.
staat de Commissie, die, l e g t : neen , dut verband moet na liet 6de juur worden verbroken.
gemaakt i zooals die in de eerste phase van een oorlog tol dekking der mobilisatie vereischt wordt. Verder bestaat omtrent het zeer aangelegen punt van Nu luw men doen als gisteren, èn bet amendement en het artikel verwerpen. Maar er moet toch één keer eene de dekking der mobilisatie tusschen den Minister en den heer Seyffardt dit verschil, dat de heer Seyffardt meer keus gedaan worden. Nu wordt weder het argument, ook gisteren aangevoerd, bepaaldelijk de rol toelicht, welke hij meent dat de laudgebruiki on
ed, beide kan krijgen, zonder eenig offer, niet beide nemen? dat door de wijzigingen door
Vel 366.
1353 ■
Tweede Kamer.
W<
1
69ste VERGADERING. SC.
1
14 MEI 1891.
Regeling van den Krijgsdienst.
menten ; daarvoor dient de eindstemming. Indien wij alleen door de hulp van den heer Schimmelpenninck van der Oye , en degenen die gelijk met hem denken , met dit amendement de overwinning behalen , en daarentegen andere amendementen werden verworpen , dan zal als alles aangenomen voor ons ligt, eerst geoordeeld kunnen worden wat het zwaarste weegt. De overgroote meerderheid streeft niet naar verzwaring, maar integendeel naar vermindering van lasten. Ten slotte eene aanmerking van redactie. Kr zijn uit de woorden , welke uit het artikel worden weggelaten de woorden » in den regel " weggevallen. De zaak heeft echte' geen belang en zou wellicht ook zonder deze opmerking veranderd zijn. Dan heeft de Regeering nog de opmerking gemaakt, dat de woorden : > tenzij Wij enz." moeten behouden blijven , om in buitengewone gevallen ook landweermannen geheel zonder oefening te kunnen laten. Ik geloof niet dat het noodig is; tegen eene zoo rigoreuse interpretatie van ons amendement behoeft dunkt mij geen vrees te bestaan, allerminst bij het Ministerie van Oorlog. De zaak is maar, dat er niet meer dan 30 dagen geöischt worden, wel minder als de eischen van dien dienst het toelaten. Eene vraag blijft er nog over, die eigenlijk meer den Minister van Binnenlandsche Zaken raakt. Neemt men het amendement aan en het daarmede corresondeerende art 222, dan bezit men eene geschikte macht om ij locale onlusten op te treden. Is het de bedoeling der Kamer ook in dit opzicht den weg te volgen welke door de Regeering wordt voorgesteld, om uitsluitend aan het leger de handhaving van de inwendige rust op te dragen en af te snijden eene locale organisatie van geoefende manschappen , die altijd aanwezig en gereed zijn om in te springen, zooals nu in groote gemeenten plaats heeft met de schutterij ? Ik moet in dit opzicht bijzonder de aandacht vestigen op hetgeen voorkomt op de bladzijden 197 en 198 van het Verslag, waar de Regeering verwijst naar de vorming van eene burgerwacht, met toepassing van art. 192 der gemeentewet. Ook de Regeering acht het niet raadzaam dadelijk hij alle onlusten militairen te laten optreden, maar zij wenscht eene macht volgens art. 192 der gemeentewet. Zij erkent echter dat de wet dien weg slechts subsidiair aanwijst, namelijk als de middelen niet anders gedoogen. Maar is dat, vraag ik, een practische weg ? Is de oprichting van eene burgerwacht niet het gaan van een mijl op zeven als men reeds een geoefende landweer bezit en bij de hand heeft? Moet men zich eene burgerwacht organiseeren op het oogenblik , dat er onlusten uitbreken? Wij hebben dergelijke burgerwachten gehad in 18i7 en 1848 onder den vorm van rustbewaarders, maar die rustbewaarders zijn bijv. in de stad, die mij heeft afgevaardigd, eerst opgetreden nadat eene groote massacre door de troepen was aangericht en een toestand was ontstaan, die nu, inden tijd der telegram men , ons zeer in opspraak zou brengen. Eene burgerwacht te organiseeren als de onlusten hebben plaats gehad, is onpractisch, en het organiseeren van een burgerwacht ten einde haar te allen tijde bij de hand te hebben is eigenlijk niets anders dan het weder in het leven roepen van onze schutterijen, en dan moet men bij den last, dien men de burgerij oplegt, den last van de organisatie van eene dergelijke burgerwacht er bij rekenen. Deze quaestie wordt zeer eenvoudig opgelost door de aanneming van het amendement der Commissie.
van de Commissie om verlichting aan te brengen; om nu de quaestie van de verlichting goed te kunnen beoordeelen moeten wij dit amendement beschouwen in verband met een ander amendement, ook voorgesteld door de Commissie van Voorbereiding, betreffende de verkorting van den diensttijd. Het komt mij dus niet rationeel voor dat de Kamer, niet wetende of er verzwaring of verlichting zal komen , dit amendement gaat verwerpen evenals het artikel, iets wat volgens den heer Van Houten is geschied. Daarom heb ik de eer voor te stellen om de stemming over dit amendement uit te stellen totdat er beslist zal zijn over den duur van den diensttijd , dus over de artikelen 23 en 26. De Voorzitter: De heer Van Vlijmen stelt voor om niet over het amendement, voorgesteld op art. 226, te stemmen, voordat beslist zal zijn over de artt. 23 en 26. Tot mijn leedwezen is het mij niet mogelijk de aanneming van dit voorstel aan de Kamer te kunnen aanbevelen. Er is gisteren, nadat tijdig aan de leden een gedrukt voorstel was rondgedeeld omtrent de volgorde van behandeling der artikelen van het wetsontwerp beraadslaagd en beslist. Natuurlijk hangen verschillende onderwerpen , die bij verschillende artikelen ter sprake komen , nauw samen, maar dit is meestal bij grootere wetsvoordrachten het geval en ik acht het voor de richtige behandeling niet wenschelijk, om thans in de gisteren vastgestelde orde van behandeling incidenteel weder verandering te brengen.
E
De heer Van Vlijmen : Ik zal op het oogenblik niet uitweiden over het amendement van de Commissie van Voorbereiding. De groote quaestie die zich thans voordoet is deze: krijgt men verlichting van lasten of verzwaring ? Oppervlakkig beschouwd is natuurlijk de meerdere oefening die door de Commissie wordt voorgesteld , dus eene verhooging van last voor het gedeelte van het volk waarop de geheele dienstplicht zal rusten , maar zooals wij zooeven van den heer Van Houten hebben gehoord , isde bedoeling
Het voorstel van den heer Van Vlijmen wordt in stemming gebracht en met 53 tegen 30 stemmen verworpen. Tegen hebben gestemd de heeren Zaaijer, Seret, Veegens, Zijp, Van Kempen, Gildemeester, Seyffardt., Huber, W. Van Dedem, Schimmelpenninck van der Oye, Van Delden, Kolkman, Röell, Farncombe Sanders, Schaepman, A. Van Dedem, Van Wassenaer van Catwijck, Rooseboom, Van Löben Sels, VanderKaay, Borret, Cremer, Rutgers van Rozenburg, Geertsema, Lucasse, G. Van Dedem, Van Kerkwijk, Levyssohn Norman, Mees, Gleichman, Guyot, De Geer van Jutfaas, VanBylandt, Van Alphen, Van der Feltz, Keuchenius, Van der Borch van Verwolde, De Vries, Mackay, Dijckmeester, Oppedijk, Van Gijn, Zijlma, Okma, Schimmelpenninck van Nijenhuis, Roijaards van den Ham, Smeenge, Hintzen, Goekoop, Donner, Tak van Poortvliet, Reekers en de Voorzitter. Voor hebben gestemd de heeren Van Nunen, Van der Schrieck, Diepen, Haffmans, Bahlmann, Harte, Virulv Verbrugge, Lambrechts, Walter, Dobbelmann, Van Velzen , Smidt, Kerdijk, Vermeulen , Heldt, De Ram, Mutsaers, Cremers, De Meijier, Ruland, De Ruiter Zylker, Clercx, Schreinemacher, Van de Velde, Travaglino, Van Houten , Van Vlijmen, Glinderman, Goeman Borgesius en Domela Nieuwenhuis. De vergadering wordt voor een half uur geschorst, en daarna hervat. De Voorzitter deelt mede, dat door de afdeelingen benoemd zijn tot Rapporteurs voor de volgende wetsontwerpen : nadere verlenging van den termijn , gedurende welken art. 1 der wet van 6 Maart 1818 (Staatsblad n". 12) van kracht blijft; verhooging van hoofdstuk IV der Staatsbegrooting voor 1890; wijziging en verhooging van hoofdstuk IV derzelfde begrooting; aanvulling en verhooging van hoofdstuk VIIB der Staatsbegrooting voor 1891, de heeren Mutsaers, Zijp, Mackay, Van Alphen (voorzitter) en Travaglino.
Handelingen der Staten-Generaal. — 1890—1891. — II.
1354 69ste VERGADERING. — 14 MEI 1891. M.
Regeling van den Krijgsdienst.
De beraadslaging wordt voortgezet. De heer Hooseboom: Mijnheer de Voorzitter! Wanneer wij dit amendement te beoordeeleu hadden alleen naar hetgeen er werkelijk in staat, dan zou ik geen bezwaar hebben om daaraan mijne stem te geven; maar evenals gisteren bij art. 261 is weder eene geheele toelichting aan dit amendement vastgeknoopt; het maakt deel uit vaneen bepaald stelsel, het stelsel van de Commissie van Voorbereiding. Wanneer men nu tegen dat stelsel gekant is, spreekt net van zelf dat men schroomt om zijne stem aan zulk een amendement te geven. Het zou inderdaad tot niets binden, want de oefeningen voor de landweer zouden ten hoogste 30 dagen duren en volgens het stelsel der Regeering hoogstens 14 dagen. Meende de Regeering later dat die oefeningstijd niet geheel noodig is of meende de Kamer de daarvoor benoodigde gelden niet te moeten toestaan, dan zou de zaak dezelfde gebleven zijn als volgens het stelsel der Regeering. Doch dit is zeker, dat door aanneming van het amendement — voor het oogenblik afgezien van eene vermindering van het contingent of van den diensttijd die wellicht daarvan het gevolg zijn — de druk op d^ natie zwaarder Kan worden. Nu ben ik het eens met den heer Bahlmann , waar hij zeide, dat wanneer men den druk op de natie niet te groot wil maken, men vooral moet letten op geringe eischen voor de landweer , omdat de mannen , daartoe behoorende, op meer gevorderden leeftijd zijn gekomen. Dat is dan ook de reden waarom ik mij niet verzet heb tegen het stelsel van de Staatscommissie, waarbij de landweer in het geheel niet meer geoefend werd ; doch ik moet erkennen dat ik het stelsel van de Regeering beter vind en het zeker wenschelijk acht die landw6ermannen voor korten tijd aan oefening te onderwerpen. De heer SeyfFardt, het amendement verdedigende , deed het voorkomen alsof door het stelsel van oefening, door de Commissie van Voorbereiding voorgesteld, wij eene landweer zouden krijgen kant en klaar om dadelijk op te treden waar zij noodig is. De heer Van Houten heeft daarvan al iets afgedaan ; ik maakte ten minste uit zijne rede op dat hij zulke groote verwachtingen van die landweer niet koesterde. En inderdaad, ik geloof dat die meening van den heer Seyffardt ook niet zoo geheel juist is. De heer Seyffardt zegt wel: wij stellen voor om de landweer hoogstens 30 dagen te oefenen en de Regeering slechts 14 dagen , doch hij vergeet er bij te voegen dat de Commissie het aantal herhalingsoefeningen aanzienlijk wil verminderen; volgens de ontwerp-wet zouden die jaarlijks kunnen geschieden; in het stelsel der Voorbereidingscommissie hoogstens tweemaal. Nu geef ik toe dat de practijk anders zal wezen , maar de heeren Seyffardt en Van Houten hebben beiden gezegd dat er feitelijk eene herhalingsoefening zou vervallen. Dezelfde mannen dus, die volgens het Regeeringsontwerp in hun zesde dienstjaar nog 35 dagen herhalingsoefening zullen hebben en vervolgens nog 14 dagen bij de landweer opkomen , zullen volgens den heer Seyffardt minder goed geoefend zijn dan zij die hoogstens eene oefening hebben van 30 dagen bij de landweer. Ik moet zeggen dat die redeneering mij eenigszins vreemd in de ooren klinkt. Verder zegt de heer Seyffardt: de landweer, zooals de Regeering die wil, past voor eene groote Mogendheid maar niet voor eene kleine. Het komt mij juist voor dat het zeer bedenkelijk is voor eene Mogendheid als Nederland om een der hoofdelementen bij de verdediging te zoeken in de landweer, om aan deze eene speciale taak aan te wijzen, die zonder haar niet vervuld kan worden. Immers is de heer Seyffardt zoo zeker, dat in of onmiddelijk na de eerste 24 uur gelijktijdig vervoerd kunnen worden 8 lichtingen van het leger en 5 lichtingen van de landweer ? ik geloof volstrekt niet dat dit zoo vaststaat. En als het niet kan , is men ook niet zeker dat de 5 lichtingen van de landweer op de plaatsen zullen komen waar zij noodig zijn. De heer Seyffardt besprak het nut van de locale oefening der landweertroepen uit tweederlei oogpunt.
In de eerste plaats met betrekking tot de locale verdediging. Als voorbeeld haalt hij de provincie Groningen aan en zegt: daar kan men hebben drie landweer-bataljons ; wat zou het mooi zijn als men die daar geheel gereed had. Ik vraag: waarom de Kegeering ze niet gereed zou hebben ? De Regeering localiseert toch even goed de dienstplichtigen , al is het nu juist niet provinciesgewijze , maar dat is nu juist zulk een voordeel niet. Waarom zou de Rogeoring dus die landweertroepen niet kunnen vervoeren van uit die districten , waar zij thuis behooren naar de plaatsen waar zij noodig zijn , en de heer Seyffardt wel T De heer Tan Houten: Om de verhuizingen. De heer R o o s e b o o m : Goed, dat geef ik toe , daarvoor zulleu er eenige percenten afgaan; hoeveel het zullen zijn , kunnen wij niet zeggen ; maar daartegenover staat weder dat men in het Regeeringsstelsel in de afleelingen landweertroepen heeft, de manschappen die bij dezelfde eenheden in het leger hebben gediend, die het kader,'t welk hen daar oefenden keuden, waardoor dus de samenhang beter zal zijn. En dat is een groot voordeel. Ik begrijp dus niet, wanneer men de dienstplichtigen localiseert, waardoo r men van elk bataljon van het leger ook later heeft een bataljon landweer, waarom die landweer niet evengoed kan dienen tot eene locale verdediging, als de landweer, volgens het stelsel der Commissie van Voorbereiding. In de tweede plaats heeft de heer Seyffart de landweer besproken met betrekking tot het dekken der mobilisatie. Als voorbeeld heeft hij een district uit Zeeland genoemd. Ik zal dit voorbeeld ter zijde laten , doch over de mobilisatie een enkel woord zeggen. Mijnheer de Voorzitter 1 In de laatste jaren, het is genoeg bekend, wil men het wel eens doen voorkomen alsof de mogelijkheid bestaat, dat wij, op een dag van vollen vrede, plotseling vijandelijke troepen ons land zullen zien binnenrukken. Wilde men zich daartegen wapenen, dan zou men, mijns inziens, iets moeten hebben in den trant van de zoogenaamde militaire grenzen, indertijd tusschen Oostenrijk en Turkije bestaande. Ik geloof evenwel dat eene dergelijke inrichting, wilde zij inderdaad aan haar doel beantwoorden, onze krachten verre zoude te boven gaan. Ik geloof ook niet dat men eenige aanleiding heeft om van eenige Europeesche Mogendheid zulk een bandietenstreek , want ik kan eene zoodanige handelwijze niet anders noemen , te verwachten. Evenals niemand, in rustige tijden de vensters van zijn huis niet van pantsers laat voorzien , ofschoon hij zeer goed weet, dat wanneer men wil inbreken , men dat ook wel Kan doen, en hij dit achterwege laat omdat hij leeft in eene beschaafde maatschappij en hij zich niet tegen elk misdrijf kan dekken, eveneens bestaat er ook'in de maatschappij der volkeren eene zekere goede trouw en wordt daar een zeker recht erkend. Gaarne wil ik intusschen erkennen , dat voor een klein land, met een Rijk aan zijn grens, dat een leger heeft met eene vredessterkte van480 000 man waarbij de bataljons infanterie op gewonen vredesvoet, 559 man tellen, de dekking der mobilisatie, bij ontstaande verwikkelingen , eene zaak van zeer groot gewicht is. Gedeeltelijk ga ik dan ook met de Regeering mede waar zij zegt dat, wil men de mobilisatie goed dekken, men in de eerste plaats moet rekenen op troepen, die onder de wapenen zijn. Wij hebben dan ook in de laatste jareu de formatie aan vrijwilligers bij de cavalerie zoodanig uitgebreid , dat deze elk oogenblik op volledige sterkte kan uitrukken. Maar nu vraag ik : waarom zou dit ook niet met een korps infanterie het geval kunnen zijn ? Het is genoeg bekend , hoe ik in deze Kamer steeds gestreden heb voor een korps vrijwilligers uit infanterie bestaande. Daaraan echter — ik geef het gaarne toe — heb ik altijd vastgeknoopt de aanvulling van het leger in Iudiö. Ik beu namelijk overtuigd , dat bij een troep infanterie bestaande uit vrijwilligers, bij.de langdurige vredesperiode,
1355 69ste VERGADERING. 88.
14 MEI 1891.
Regeling van den Krijgsdienst.
-waarin wij ons mogen'.verheugen , als de manscliappen'eens geoefend zijn, bij het eentoonig garnizoensleven eeue sleur zal ontstaan, die weinig geschikt is om de waarde van den troep te vermeerderen. Door zulk een korps tevens te bestemmen tot oefening van manschappen, bestemd voor het Indisch leger, zal men daarin steeds een gezonde stroom van flinke mannen onderhouden , terwijl het Indische leger door zulk eene aanvulling m. i. niet weinig gebaat zou zijn. Door do Regeering is eene , zij het dan ook eene kleine schrede op dien weg gezet, die, hoop ik , op den duur er toe zal leiden mijn wensch in vervulling to brengen. De heer Seyffardt beweert, dat het onmogelijk zal zijn genoeg vrijwilligers voor zulk een korps te verkrijgen. Nu zou ik dit toegeven, wanneer er eene sterkte van bijv. 50 000 man vereischt werd, maar een 3000 manschappen zullen daarvoor toch wel te vinden zijn , en waarschijnlijk mag men wel voor zeker aannemen , dat de afschaffing der plaatsvervangers een gunstigen invloed daarop zal uitoefenen. Maar — zegt men — met die 3000 man kunt gij niet al uwe grenzen dekken. Dit is zeer juist, en ik zou het dan ook zeer verkeerd vinden om die 3000 man en de cavalerie langs de geheele grens te verstrooien. Dit is echter zeker, dat eene Mogendheid, die weet dat wij 5000 man gereed hebben staan, en zelf met ongemobiliseerde troepen en wil zij snel optreden met niet zeer groote sterkte zou moeten komen, zich nog wel eens tweemaal zal bedenken eer zij daartoe overgaat, om hare voorste afdeelingen niet aan een échec bloot te stellen. Zooveel schijnt mij zeker, dat juist de aanwezigheid van eene dergelijke troepenmacht, die niet te veel verspreid wordt, een der eerste preventieve middelen zal zijn om de overvalling waarvoor men vreest, te voorkomen. Nu de landweer. Ik heb reeds gezegd, dat ik de dekking der mobilisatie altijd een hoogst gewichtig punt gevonden heb Daarom ga ik ook niet mede met de Regeering, waar deze meent het gebruik van de landweer voor die dekking absoluut te moeten afwijzen. Dit heeft mij wel leed gedaan, maar verwonderd heeft het mij met. Ik had namelijk het genoegen den Minister van Oorlog in zijne hoedanigheid van voorzitter der Staatscommissie werkzaam te zien, en ik kende dus zijne denkbeelden op dat punt, waarmede ik mij trouwens destijds ook niet vereenigde. Ik geloof dan ook niet dat de Minister toen zeer ingenomen was met hetgeen daaromtrent in het rapport der Staatscommissie voorkomt. Ik voor mij verwacht van het gebruik van de landweertroepen tot dekking van de mobilisatie aan de eene zijde volstrekt niet de groote voordeelen die de heer Seyffardt daarin ziet, doch ik geloof aan den anderen kant dat de Regeering dat denkbeeld te ver wegwerpt. Ik verwacht er niet zooveel van , omdat de troepenmacht betrekkelijk gering zal zijn. Wanneer men de ons overgelegde districtenkaart nagaat, ziet men dat men aan de grenzen in de districten 23 en 24 van Oldeuzaal tot Boxmeer niet meer zal hebben dan 16 compagnieën landweer, elk van 200 man , hetgeen geeft 3200 man over die zeer groote lengte. Ik zou die landweer dan ook wel gaarne tot hulp gebruiken , om mede te werken tot de dekking der mobilisatie, maar zal zeker niet zeggen dat, wanneer wij het doen , de mobilisatie voldoende gedekt is en wij volstrekt geen vrees daaromtrent behoeven te koesterjn. Ik zie echter geen reden om de troepen, die wij ter plaatse kunnen htbben, niet te gebruiken. Het is best mogelijk dat blijkt, dat geene zoodanige regeling is te maken dat al de dienstplichtigen van het leger en die der landweer te gelijk worden vervoerd. Doch wat zal dan bij plotselinge overvalling gebeuren ? Dan zullen de dienstplichtigen van het leger wellicht vervoerd zijn , terwijl de landweer klaar staande nog in de gemeenten aanwezig is. Zal die landweer nu niets moeten doen , wanneer de vijandelijke cavalerie binnenrukt ? Dat kan toch geen goed stelsel zijn. Zeker is, vooral wanneer men alleen het aantal rekent dat in de gemeenten aanwezig is, dit niet groot? Hoe groot zal bijv. het aantal laudweermaunen zijn dat in steden en dorpen aan een deel der oostgrens aanwezig is? In de grensdistricten wonen
gemiddeld 80 000 mannelijke inwoners, dat is op de 40000 één bataljon landweer, op de 10 000 óéne compagnie, en op de 50 één man. Wij hebben volgens dien maatstaf in Hengelo 100 , in Oldenzaal 40, in Enschedé 147, in stad Almelo 100, in Winterswijk 93, in Gendringen 60, in BibergM 51 , in Groenlo 24, in Aalten 69, in Dinxperlo 26, in 's Heerenberg 62 , in Zevenaar 45 man. Dat is niet fameus. Maar waarom zou men ze toch niet gebruiken, bijv. zooals de heer Seyffardt aangaf, om de stations te dekken ? Men moet echter niet denken dat alleen door het dekken der stations do mobilisatie voldoende gedekt wordt; ik acht dit echter een onderwerp dat minder voor het openbaar debat geschikt is. Hoewel ik dus met het hoofddenkbeeld van de Regeering melega, geloof ik toch dat de oefeningen zóó kunnen geregeld worden dat zij ten deele plaatselijk, ten deele niet plaatselijk geschieden Ik wilden heeren , die zóó voor plaatselijke oefening zijn , op eene zaak wijzen , namelijk , dat wij van het begin af op den voorgrond hebben gesteld dat locale oefening onmogelijk is voor allen. Wil men dus alleen locale oefening voor de landweer, dan moet men een geleelte ongeoefend laten. Ik neem echter aan dat het de bedoeling is de landweer geheel te oefenen en dan zal men altijd voor een gedeelte van locale oefening af moeten zien. Ik zie echter geen enkel bezwaar om de landweer locaal te oefenen waar ze even goed plaatselijk geoefend kan worden. Waarom zou men bijv. de mannen die hier in den Haag wonen ver wegzenden ? Is het nu verstandig, zooals de Regeering wil, om te zeggen, dat die personen altijd éénmaal gedurende ten hoogste 14 dagen zullen geoefend worden? Waarom bijv. voor een aantal gemeenten ook die aan de grenzen en aan de kusten niet zoodanige regeling te maken dat de oefeningen eenige malen plaat3 hebben? Op grond van het aangevoerde zou ik het mogelijk willen maken dat waar de oefeningen die locaal kunnen geschieden, deze niet absoluut aan één stuk behoeven plaats te hebben , wat kan geschieden door eene kleine wijziging van het artikel, namelijk door de woorden: » éénmaal voor den tijd van ten hoogste veertien dagen ", te vervangen door: * voor veertien dagen in het geheel". Zoo doende blijft men in het stelsel der Regeering , daar ook de oefening in één stuk mogelijk blijft. Wat nu het denkbeeld betreft van de Commissie van Voorbereiding , uitgedrukt in het amendement op art. 222 , om zoo noodig de dienstplichtigen te bezigen voor handhaving der openbare orde, voor dienst in de gemeenten, wil ik mij daartegen niet pertinent verzetten , maar ik zou toch nooit medegaan met het amendement der Commissie, omdat dit van een geheel ander denkbeeld uitgaat dan het Regeeringsvoorstel. Wordt meer dan ééne oefening mogelijk, dan hoop ik als wij aan art. 222 genaderd zijn , als tweede lid van dat artikel voor te stellen eene bepaling in den geest van de door de Commissie van Voorbereiding voorgestelde. Ook daardoor blijft het stelsel der Regeering onaangeroerd, doch in sommige gemeenten, waar de Koning het noodig oordeelt, zou dan van die plaatselijke landweer gebruik gemaakt kunnen worden, ter handhaving van de openbare orde. De V o o r z i t t e r : Door den heer Rooseboom is voorgesteld, om in plaats van » eenmaal voor den tijd van ten hoogste veertien dagen", te lezen: > voor veertien dagen in het geheel". Het amendement wordt ondersteund door de heeren Mees, Gildemeester , Smeenge Röell en Goekoop, en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer S e r e t : .Mijnheer de Voorzitter! De heer Van Houten zeide zoo even , dat de amendementen der Commissie van Voorbereiding een innerlijken samenhang hebben , met andere woorden , dat daarin een geheel stelsel lag opgesloten. Ofschoon ik bij de kennisneming van die amendementen dat al dadelijk begrepen heb, ben ik er den heer Van Houten toch dankbaar voor, dat hij er ook
1356 69ste VERGADERING. — 14 MEI 1891. 86
Regeling1 van den Krygadienst.
thans rond en open voor uitkomt, dat ook hier weer stelsel tegenover stelsel staat. In de omstandigheid , dat in het stel amendementen , door de Commissie van Voorbereiding ingediend , een stelsel ligt opgesloten, dat lijnrecht tegenover het stelsel der Regeering staat, ligt voor mij reeds eene reden, om met die amendementen niet mede te gaan. Bij de algemeene beraadslaging over dit wetsontwerp meen ik reeds voldoende aangetoond te hebben, waarom mijns inziens het stelsel van legervorming der Regeering de voorkeur verdient boven al de andere hier voorgedragen stelsels, en daarom acht ik het overbodig, daaromtrent nogmaals in beschouwingen te treden , waar het stelsel van de Commissie van Voorbereiding zooveel overeenkomst heeft met een der door mij bestreden stelsels, namelijk dat, waaraan algemeene oefenplicht ten grondslag ligt. Ter verdediging van het stelsel , belichaamd in de amendementen der Commissie van Voorbereiding , heeft de heer Seyffardt gisteren aangevoerd, dat daardoor eene meer gelijke venleeling van lasten zou worden verkregen , want dat dan ieder, die daartoe in staat is, moet deelnemen aan de verdediging des lands. Ik geef toe, dat die verdeeling dan iets meer gelijk zou zijn dan in het stelsel van het ontwerp, doch van eene gelijke verdeeling van lasten is ook dan nog geen sprake. Die gelijke ver.leeling zou bestaan, indien alle dienstplichtigen tot gelijken dienst werden verplicht. Het verbaasde mij dan ook niet weinig, dat de beer Seyffardt over die meer gelijke verdeeling van lasten gisteren zoo uitweidde , toen hij het amendement der Commissie van Voorbereiding betreffende de oefening der aanvullingsreserve verdedigde. De lasten toch , welke zouden worden gelegd op hen, die tot die reserve behooren , staan immers in de verste verte niet gelijk met die, welke opgelegd worden aan de dienstplichtigen , die voor 12 maanden worden ingelijfd en zelfs niet eens met de voor korte oefening ingelijfden. De heer Seyffardt meent, dat ten aanzien van de verdeeling van lasten op defensiegebied hetzelfde geldt als op belastinggebied. Die vergelijking gaat echter mijns inziens ten eenenmale mank. Het onderscheid tusschen den belastingplicht en den diensplicht ligt in de deelbaarheid. Waarom zouden wij, indien wij thans zien ons land met 10 man te verdedigen, er 20 onder de wapenen roepen ? Moeten wij dat alleen doen om eene gelijke verdeeling van lasten te krijgen ? Ik vind dat al eene zeer zonderlinge theorie; eene theorie waardoor een geheel onnoodige last op de bevolking zou worden gelegd. Toen de heer Seyffardt hedenmorgen het amendement der Commissie van Voorbereiding toelichtte, zeide hij o. a., dat het doel van dat amendement was, de landweer geschikt te maken : tot onmiddellijk bruikbare grens- en kustbewakingstroepen , tot onmiddellijk plaatselijke verdediging, kortom, tot onmiddellijk optreden. Ik begrijp inderdaad niet, Mijnheer de Voorzitter, dat de landweer daarvoor wel geschikt zal zijn als men haar 30 dagen oefent, doch niet wanneer men haar slechts 14 dagen oefent. Ik voor mij geloof, dat de landweer, die immers uit het leger voortgekomen is, voor die taak dan toch even goed berekend kan worden geacht. Voorts heeft de heer Seyffardt gezegd: men zal tegen het amendement aanvoeren , dat het alweder verzwaring van lasten oplegt. Zeer zeker zal het dat doen, Mijnheer de Voorzitter. Ik weet zeer goed , dat bij toepassing van het stelsel van de Commissie van Voorbereiding het getal herhalingsoefeningen met één verminderd wordt, maar daartegenover staat, dat in haar stelsel de oefeningstijd van de landweer op 30 dagen wordt gebracht, dus 16 dagen meer dan in het stelsel van het Regeeringsontwerp. En nu meen i k , dat die meerdere oefeningstijd op een leeftijd tusschen de 26 en 31 jaar zwaarderen last oplegt dan eene herhalingsoefening tusschen het 20ste en '^Oste jaar. De geachte afgevaardigde uit Groningen, de heer Van Houten, beweerde dat de heer Seyffardt hedenmorgen zou hebben gezegd, dat de dekking van de mobilisatie moest
geschieden door de landweer en door het leger. Ik meen echter dat de heer Seyffardt duidelijk heeft doen uitkomen dat de dekking der mobilisatie uitsluitend moest geschieden door de landweer. Daartegen nu zou ik overwegend bezwaar hebben. Met de Regeering acht ik het veiliger de dekking der mobilisatie aan troepen van het leger op te dragen, wat echter voor mij geen reden is om niet in te stemmen met het denkbeeld van den heer Rooseboom , om de landweertroepen daarbij te gebruiken als hulp. Daarin zie ik niet het minste gevaar. Wat nu het amendement van den heer Bahlmann betreft, moet ik zeggen, dat het mij wel toelacht. Zooals ik straks zeide, is de oefening van de landweer een van de zwaarste lasten, die men den dienstplichtigen kan opleggen , omdat zij plaats heeft op een leeftijd, waarop velen hunner reeds vaders van gezinnen zijn. Ik gevoel daarom veel neiging om aan dat amendement mijne stem te geven, wanneer de heer Bahlmann kon goedvinden tusschen de woorden »genieten" en > behalve" in te lasschen de woorden »/.oo noodig". Het zou toch niet aangaan aan iederen landweerman eene tegemoetkoming te geven. Zulks dient beperkt te worden tot degenen, die de toelage noodig hebben evenals dat in üuitschland geschiedt, waar deze aangelegenheid, zoo ik mij niet bedrieg , bij afzonderlijke wet geregeld is. Ik meen hiermede voldoende gemotiveerd te hebben, waarom ik zal stemmen tegen het amendement van de Commissie van Voorbereiding , waaraan , naar ik hoop , de Kamer hare goedkeuring niet zal hechten. De heer Seyffardt, lid der Commissie van Voorbereiding: Mocht de Minister — zooals de heer Van Houten hedenmorgen zeide — al een heel eind op weg zijn om wat de locale indeeling der landweer betreft in de richting van de Commissie van Voorbereiding te komen, ik mag nu met zeer veel genoegen constateeren dat ook de heer Rooseboom niet geheel verwerpt wat die Commissie omtrent de bestemming van de landweer tot dekking der mobilisatie gezegd heeft. Ik verwachtte ook niet anders, want die afgevaardigde heeft dat gevoelen altijd voorgestaan. In de eerste plaats zegt die afgevaardigde, dat hij de mobilisatie zou willen dekken door een vrijwilligerskorps van ongeveer 3000 man. De heer Seret heeft ten opzichte van het amendement der Commissie weder de vraag gedaan : hoeveel kost dat ? Ik herhaal die vraag ten opzichte van het voorstel Rooseboom. En dan is er nog de vraag, of men die vrijwilligers kan krijgen , en of men daardoor geen groot nadeel zou doen aan de Indische werving. Maar de Regeering stelt dit ook niet voor, en ik kan niet redeneeren over iets wat niet voorgesteld wordt en ook niet bij amendement in deze wet is te krijgen. Nu zal men zeggen : het gel lt hier eene wet op den verplichten krijgdienst en daar komt een vrijwilligerskorps niet in tehuis. Neen, de Regeering is eerlijk geweest met de opgave van de kosten; als zij van plan was zulk een korps van 3000 vrijwilligers op te richten , dan hadden wij ook de opgave van de kosten daarvan gekregen , daar ben ik van overtuigd. De Minister van Oorlog knikt dan ook toestemmend. Dit argument kan ik dus ter zijde laten, want het vrijwilligerskorps is er niet en zal er ook wel niet komen. De Minister sprak van legerdetachementen. Ik heb getracht aan te toonen dat die uit den aard der zaak heel zwak zouden zijn. Ik heb van den Minister hoegenaamd geen nadere uitlegging gekregen. Maar ik kan niet anders berekenen dan dat, wanneer de mobilisatie in het voorjaar plaats vindt, er per compagnie niet meer beschikbaar zijn dan 24 menschen van de vorige lichting. Dat geeft per bataljon vier maal 24, dat zijn 96 menschen. Want of al de tien vrijwilligers er zullen zijn betwijfel ik, behalve in den Haag en enkele garnizoenen , maar in de meeste zijn ze zeker niet allen present. Men moet dus óf een zeer zwaren druk leggen op de militieplichtigen in het district, óf men heeft niet meer dan 120 man per bataljon beschikbaar.
Vel 361.
1357 69ate VERGADERING. 36.
Tweede kamer, 14 MEI 1891.
Regeling van den Krijgsdienst.
leger? En de Kamer zal do Regeering toch niet willen verhinderen om die 126 man cavalerie, want zoo sterk is ongeveer een eskadron, tot dekking van de mobilisatie te doen medewerken. De kustbewaking. — Daarvoor zal volgens het Regee ringsvoorstel eens • in de 5 jaren oefening plaats hebben. Met welk n u t ? Dat zou goed zijn als de oorlog uitbrak preoiae n i die oefening. En daarom wil de Commissie telken jaro locale oefening; ime, dat moet de Regeering, het uitvoerend g e z a g , w> ten ; doch dit is zeker, dat bij kust bewaking, onmiddellijke aanvallen of verrassingen, al is 't niet op groote schaal, kunnen voorkomen en daarom geef ik de voorkeur aan de Landwearorganimtto en oefening van de Commissie boven die van de liegeering, omdat de eerste de laudweermaunvn bekend maakt met de duinen en paden en de landweer best eene kleine landingsdivisie — eene andere is in den aanvang niet te vreezen — k a n t e g e n houden. En nu die reservetroepen van de Regeering. — Die zullen, stel voor het ba'.aljon te Maastricht, want te Hulst ligt geen garnizoen , gemobiliseerd worden. Goed. 7 % lichting moet gekleed , gewapend worden , de kapiteins, s a rgeanten-majoor, fouriors enz zullen de banden vol heb ben. Hoe mooi o./k geregeld op papier, zal d a t , ik zeg niet verwarring, maar toch een gewirwar geven van be lang. De kapitein zal tegen de eerste lichting zeggen : marsch , naar het depot te 'sGravenhage, doch er moet toch voor het vervoer per spoor daarheen gezorgd worden. Van de andere 7de , 8ste en 9de lichtingen zal hij zeggen : wat doe ik met de kerels , die behooren niet bij mijn ba taljon ; hij zal er een half reserve-bataljon van moeten m a k e n , dat met het halve reserve-bataljon dat te 'sHertogenbosch wordt gevormd, een geheel moet uitmaken. Dat alles is berekend naar den voet van groote Mogend heden, die meer den tijd hebbeu, niet naar de behoeften van een klein land als het onze. En n u de reservetroepen als bewakingstroepen. De militieplichtigen van het veldleger dié tot de reserve bataljons behooren worden geoefend in het 6dedienstjaar; men doet hen bijeenkomen bij het bataljon en de manoeuvres medemaken op de Veluwe of in Twente, maar daarom zijn zij nog niet geoefend iu h u n bewakingsdienst en zij behooren niet bij dat veldbatalj.m doch bij een reservebataljon dat iu vredestijd nooit bijeenkomt eu dus in oorlogstijd al zeer «reinig samenhang bezit. De heer Seret zegt dat wij aan dit onderwerp niet zijn, maar dat is wel zoo. Z Exc. de Minister bracht het te berde eu noodzaakte mij tot deze repliek. Stel n u , dat er te Groningen of te Arnh'in , dat is mij gelijk, uit 2 ba taljons zulk een reservebataljon wordt ^evurmd. Na met veel moeite tot een geheel bijeengebracht te zijn trekken die troepen n a a r d e Hnllandache Waterlinie, waar zij nooit ge weest zijn , om daar bewakingsdiensten te doen. Nauwelijks zijn zij er thuis en webwijs of het heet weder: er u i t , gij maakt een onderdeel u:t van het leger en wel van de 4de of reservedivisie, en er komt een ander bataljon , doch uu van de landweer, in de plaats. Wij daarentegen verlangen dat de landweer op het ter rein thuis zal zijn , dat al komen de mannen niet uit het district zelf, dat zij er toch heen gevoerd zullen worden tot 'net houden van oefeningen in dat terrein. Ik heb ook niet beweerd dat de manschappen altijd locaal geoefend moeten worden , maar naar omstandigheden al of niet dicht bij hunne haardsteden, en de heer Van Houten beeft dat ook gezegd. Hoe en waar de oefening moet plaats hebber-, kunnen wij niet zeggen , dat hangt van de Regeering af, die moet uitvoeren. Door ons voorstel zal bijv. een deel der landweer geoefend worden in de Hoüandsche Water linie , waar zij ook dienst zal moeten doen. De oefening, ter plaatste waar de landweer later zal optreden , is hier een groote factor. Pat ia de reden waarom de Commissie van Voorbereiding va-t en zeker meent, dat de landweer troepen veel beter geschikt zijn voor bewakingstroepen dan De heer S e r e t : Alleen wat cavalerie! de reserve-troepen van de Regeering. Ik noem locale oefe De heer S e y f f a r d t : Is cavalerie dan geen deel van het ning , dat de troepen geoefend worden daar waar zij in
Nu wil ik toegeven dat als de Minister vreest dat de landweer er niet dadelijk zou zijn , hij er te recht daarom voorloopig 120 man naar toe zendt. Daarin is de Minister geheel vrij, evenals de Commissie hem vrij l a a t , zooals de heer Van Houten reeds deed op merken , om de oefening van 30 dagen te vordeelen over de 4 jaar ; dat moet geheel van de omstandigheden afhangen. De Minister heeft ge/egd dat ik die dekking van de ïnoliilisatie door de landweer zoo uitmuntend vond. Neen , Mijnheer de Voorzitter , volstrekt niet uitmuntend; maar ik weet niets anders. Ik heb duidelijk gezegd, dat wij als kleine natie verplicht zijn om te doen wat wij kunnen ; een ineusch en ook eene natie kan niet meer doen dan het mogelijke. De Minister beweert dat ik een voorbeeld gekozen h e b , dat al heel gelukkig of voordeelig voor mij was. Toen ik gisterenavond mijn straf- of correctiewerk wegens mijn spreken alhier voltooid h a l , heb ik de k a a r t e r nog eens op nagezien. Ik heb het 5de district als voorbeeld gekozen , omdat ik Limburg niet nemen wilde, dat met de vele spoorweg bruggen meer voor de hand l i g t , doch dan komt altijd die oostergrens ter sprake, en dat wilde ik nu eens ver mijden. In bet 5de oistrict is geen enkele groote plaats: Neuzen , Axel en Hulst zijn kleine plaatsen , dus niet voor deelig om veel landweer bijeen te hebben. Ik heb de Wester-Schelde buiten rekening gelaten , maar ik wil met genoegen Limburg kiezen ; want daar blijkt het door mij beweerde nog duidelijker. In het vervolg zal in Limburg liggen : een bataljon te Maastricht, dat is in het voorjaar hoogstens 4 maal 34 geoefende manschappen ; in Roermond een compagnie in fanterie , in Venlo idem , elk met 34 geoefenden. Wilde men aan de dienstplichtigen in Limburg uitsluitend de verplichting opleggen om allen tot bet blijvende gedeelte te behooren, dan zouden de afgevaardigden uit die provincie daar wel tegen opkomen. Ik erken dat de landweer in het geheele district te Maastricht niet ter terstond bij elkander zou kunnen zijn, maar toch zeker een gedeelte daarvan ; de overigen komen wat later. Men zal ongeveer 300 man te Maastricht zelf bijeen hebben , die volgens or.zi denkbeelden niet eens in de vijf jaren , maar meermalen iu hun vier eerste dienstjaren ge oefend worden, die dus meer samen geweest zijn , en die, als zij opgeroepen werden , steeds geoefend zijn om de stelling voor of achter de brug te Maastricht te bezetten. De mannen zullen als men de alarmklok l u i d t , haast van zelf naar hun post loopeu. Hoe komt de man dan aan zijn geweer ? vraagt de heer Rooseboom. Wel de geweren liggen in de coinpagniesmagazijnen ; die worden hem ge geven met de patronen. Het is niet noodig en ook niet wenschelijk hun alleu geweer en patronen naar huis mede te geven. Ik erken dat aan den majoor van het bataljon van het veldleger te Maastricht zou ie kunnen gelast worden altijd thuis te zijn, maar is dat niet het geval, dan is er even veel kans dat de landweermajoor, dan dat de infanteriemajoor tehuis is om het bevel te geven onder de wapenen te komen. Ik heb «Ie mobilisatie-voorschriften nooit ge zien, en kan hier dus geen geheimen verraden , doch meen dat het bataljon infanterie dadelijk na mobilisatie Maastricht verlaat. De Minister wil 125 man onder een kapitein achterlaten, maar ik wil niets achterlaten waardoor toch bet bataljon incompleet wordt. Ik gebruik de landweer tot dekking van de brug. Ik kom nu tot den heer Seret, die tot mijn leedwezen niet goed naar mij geluisterd heeft. Ik he'o duidelijk g e zegd dat de landweer niet alleen d■; mobilisatie dekt en sprak zelfs van een ritmeester die te Sas van Gent en Hulst het bevel zoude voeren , dus wel in gemeenschap met het leger.
Handelingen der Staten-Generaal. — 1890=^1891. — II.
1358 69ato VERGADERING. — 14 MEI 1891. 86.
Regeling van den Krijgsdienst.
oorlogstijd werkelijk dienst moeten doen. Ik heb nooit een meer principieel zal kunnen worden besproken. Het be ander denkbeeld voorgestaan en wanneer ik mij niet duide ginsel dat in het amendement l i g t , komt bij deze discussie lijk mocht hebben u i t g e d r u k t , dan bied ik daarvoor mijne niet tot zijn recht en omdat ik persoonlijk ook in de richting verontschuldigingen aan. Wnar eene zuiver locale oefening ■ van den geachten spreker, ofschoon bij andereonderdeeleu voldoende is , bij voorheeld te Venlo , ter verdediging van de der w e t , het debat zou weuschen te openenen over eene b r u g , daar moet de oefei.ing op de plaats zelve geschieden. vergoeding boven de kosten van verpleging, zou ik niet Dit versta ik onder locale oefening. gaarne hier incidenteel er eene stemming over zien. De heer Seret is teruggekomen op de discussie van De meerderheid der Commissie is tegen het amendement gisteren. Ik zal dit punt kortelijk behandelen. Ik sprak van den heer Rooseboom; ik onderstel, ofschoon ik geen niet van gelijke lasten. Ten gevolge van het gisteren ver beweegreden zie opgegeven , omdat men in dat argument worpen amendement zullen de lasten wel degelijk enkel een.t transactie ziet waar geen transactie mogelijk is. Men en alleen rusten op iets meer dan de helft van de bevolking. moet bij dit artikel kiezen of deelen. Het Regeeringsartikel De heer Seret z e g t , men kan het land niet verdedigen is geschoeid op de basis van het door den Minister voorge met 10 man. stane en door den heer Seret hier verdedigde beginsel, dat het eerste hoofdpunt was van de wet in het voormalig art. 5 (het veldleger) en de landweer wil laten dienen :ds reserve voor het De heer S e r e t : Bij wijze van voorbeeld. vel Ileger en ten deele voor bezettingstroepen. Nu wil de heer De heer S e j f f a r d t : Wanneer de oi.afhankelijkheid van Rooseboom dit wijzigen , maar ik geloof dat wanneer men de ons vaderland erustig wordt bedreigd , moeten alle zonen landweertroepen niet locaal indeelt, m a a r , art. 222 behou er van kunnen medehei pen en daan-oor moeten zij vooraf dende, ze vastknoopt aan de uniteit van het leger, waarmede geoefend zijn, al is dat dan niet voor allen in gelijke mate. zij bij de inlijving zijn verbonden , het een ondragelijken last Dit wilde het amendement van de Commissie op art. 261. zal leggen op degei en die verhuisd zijn, wanneer men de De heer Seret wil met de Regeering de landweer 14 dagen oefening niet in eens , maar successievelijk wil laten houden. oefenen in 't jnar. De Commissie wil 30 dagen oefenen in Wanneer een Groninger die naar den Haag verhuisd is , in 4 jaren en ik blijf beweren dat de Commissie hier gelijk Groningen ingedeeld blijft, dan is er geen overgroot bezwaar heeft. Met de verzwaring van den druk door dit amendement t e g e n , wanneer hij eens in de 5 jaar naar Groningen m o e t , is weder lang en breed geschermd. Volgens de bedoeling maar wel wanneer hij 5 of 6 maal voor een paar dagen der van de verschillende amen dementen der Commissie is men waarts moet gaan. er op zijn 31ste jaar af; volgens het stelsel van de Regeering op zijn 33ste. De Commissie wil geen herhalingsoefe De heer B e r g a n e l u a , Minister van Oorlog: Mijnheer de ningen in het Ode dienstjaar, dat is op 26jarigen leeftijd , Voorzitter! Ik zal na hetgeen ik straks heb gezegd niet terwijl de 30 dagen bij de landweer over 4 jaren worden meer uitvoerig terugkomen op het stelsel dat, volgens het verdeeld. Dit kan voor sommigen een zwaarder druk zijn, oordeel van de Regeering, bij de regeling van de landweer voor anderen is het weder lichter; men kan alles zoo niet moet worden toegepast. Ook na de redevoeringen van de op een goudschaaltje afwegen. De Regeering wil gebruik geachte afgevaardigden uit Groningen en Utrecht te hebben maken van detachementen van het leger om de mobili gehoord, blijf ik van meening dat dit stelsel gehandhaafd satie te dekken , doch dan levert in het voorjaar elk bataljon moet worden , en het heeft mij genoegen gedaan dat ik hoogstens 120 man en voor de dekking der mobilisatie daarvoor steun heb gevonden, niet alleen bij den geachten worden vele mobiliseerende bataljons uit elkander g e r u k t ; afgevaardigde uit Arnhem, maar ook bij de geachte afge de Regeering kan over niets anders dan die 120 man per vaardigden uit Gorinchem en uit Amersfoort. De heer Van Houten zeide, dat ik toch wel zoo l a n g bataljon beschikken. Volgens ons voorstel krijgt men de landweermannen uit alle kleine gemeenten , waar bij voor zamerhand tot locale indeeling van de landweer overhelde , doordien ik het Duitsche stelsel had verlaten, en rekening beeld Limburg vol van is ; wel niet dadelijk , doch na be trekkelijk korten tijd kan men te Maastricht de volle zou houden met de verhuizingen, niet alleen bij den 2 bataljons landweer krijgen. Volgens het voorstel van de overgang naar de landweer, maar ook verder, door over Regeering zal de mobilisatie eigenlijk niet behoorlijk ge plaatsingen van leden van de landweer. Ik moet echter dekt worden , volgens de denkbeelden van den heer Koose- doen opmerken dat in Duitschland een landweerman , die boom zou dit misschien wel kunnen , maar daarvan kan van bet eene bataljons- of zelfs compagnies-district naar onmogelijk een amendement gemaakt worden, want die het andere verhuist, ook van het eene onderdeel bij het 3000 man vrijwilligers hebben wij niet en kunnen we uit andere wordt overgeplaatst. En men kan dat daar veilig doen , omdat de beschikbare stof van manschappen voor deze wet niet krijgen. Ik meen d u s , dat door aanneming van het amendement het vormen van de onderdeelen zoo groot i s , dat deze van de Commissie van Voorbereiding de mobilisatie behoorlijk laatsten steeds op genoegzame sterkte kunnen worden gedekt zal worden , ten minste voor zoover dit in onze gebracht, en er altijd nog personeel voor verdere formatiën overblijft. Wanneer wij bij voorbeeld in een district in plaats macht zal liggen. van 2 bataljons, slechts l'/j bataljon landweer zouden De heer V a n H o u t e n , voorzitter der Commissie van vormen, zouden wij hetzelfde kunnen doen. Maar dat is, dunkt mij, geheel iets anders dan het stelsel der Com Voorlereiiing, het woord verkregen hebbende om namens missie van Voorbereiding , die bijv. in Hengelo , Enschedé , haar het oordeel mede te deelen over het amendement, zegt: enz. plaatselijke landweerafdeelingen wenscbt te doen samen Het is bijna onmogelijk over amendementen die staande de stellen. Tot zoodanige regeling kan de Regeering niet vergadering worden ingediend , ter Aijl de leden van do medewerken. Dit punt is nader te bespreken bij art. 2 2 2 , Commissie van Voorbereiding deelnemen aan het debat waar ook de vraag zou dienen te worden besproken of te komen tot de kennis van de opinie van de leden van die locale indeeling al dan niet eene gemeentelijke zal zijn. die Commissie en namens haar eene opinie uit te brengen, De heer Van Houten zeide ook dat de detachementen van te minder omdat ik meen dat een advies dat ik van ieder der leden op een rondgezonden stuk papier heb ontvangen, het leger die tot dekking van de mobilisatie zouden worden niet in de plaats kan treden van een advies na onderling bestemd, daarbij zouden worden opgeofferd. Dit behoeft beraad vastgesteld. Ik kan daarom niet anders zeggen dan volstrekt niet altijd het geval te zijn ; maar al gebeurde zulks somtijds, dan zou dat nog geen reden wezen om dat de Commissie verdeeld is. Over het amendement van den heer Bahlmann zijn de den te dien opzichte door de Regeering aangegeven weg gevoelens verdeeld; er zijn leden die er voor zijn en die er niet op te gaan. Wat de dekking van de mobilisatie betreft, sta ik het tegen zijn, en er zijn er ook die de vergoeding facultatief willen stellen. Persoonlijk zou ik den geachten voorsteller naast bij den geachten afgevaardigde uit Arnhem , die zeer wel den raad wiilen geven om zijn amendement thans in juist heeft aangetoond , dat men zich te veel stelt op het te t r e k k e n , omdat bij een of ander artikel de quaestie standpunt dat eene groote vijandelijke legermacht als een
1359 09ste VERGADERING. 36.
14 MEI 1891
Regeling van den Krijgsdienst.
donderslag uit een helderen hemel over de grenzen in ons land valt, en tot in het hart dal limds doormarcheert. Ik geloof echter dat e r , eer zoo iets g e h e u r t , voor eene Kegeering die niet alle opmerkingsvermogen mist, voorteekenen genoeg zullen zijn, die zullen aanduiden dat er oorlogsgevaar dreigt. De heer SeyfFardt heeft berekend hoeveel infanteristen er zouden zijn in Maastricht, Roermond enz. Maar wanneer de Regeering zwarte stippen aan den politieken horizont bespeurt, zal zij dan niet onverwijld maatregelen nemen om , des gevorderd , versterking uit andere onderdeelen van het leger daarheen te zenden ? Datzelfde kan ook voor andere punten geschieden , waar het noodig is. l)ut heb ik bedoeld ; geenszins om aan do dienstplichtigen in de grensdistricten een zooveel zwaarder last op te leggen dan aan de anderen. Beweer ik n u , dat de landweer in geen enkel opzicht kan medewerken bij de dekking der mobilisatie? Neen , Mijnheer de Voorzitter! Maar mijne verdediging van de voornemens der Regeering met betrekking tot dit p u n t slaat hoofdzakelijk op de gebeurlijkheid waarop do heer SeyfFardt doelt; namelijk den geheel onverwachten vijaadelijken inval. Ik voor mij blijf echter beweren dat er wel altijd eenige teekenen aanwezig zullen zijn welke op een naderenden storm wijzen , waar.loor de Regeering de noodige voorbereidende maatregelen zal kunnen nemen , zonder die daarom nog aan de groote klok te hangen. Men z e g t : dat gaat niet zoo spoedig. Wanneer er 's avonds een telegram k o m t , kan men den volgenden morgen t,ch geen 100 man ergens hebbeu. O c h , Mijnheer de Voorzitter, dat gaat toch vrij spoedig. Een enkel voorbeeld. Toen iu 1889 de grenzen van Limburg moesten bewaakt worden tegen den invoer van vee, kreeg ik op zekeren clag 's middags te 12 uur van den Minister van Binuenlandsche Zaken het verzoek om een aantal manschappen daarheen te zenden. Den volgenden namiddag in den Ministerraad komende , vroeg de Minister van Binnenlandsche Zaken m i j , wanneer ik dacht dat de soldaten er konden zijn. Ik kon hem toen antwoorden dat zij zicfi reeds bevonden waar zij zijn moesten. Het waren wel slechts omtrent 300 man , maar zij waren toch binnen dien tijd, van alles voorzien , langs de geheele grens van Limburg opgesteld. De heer CJayot: Hoe zou het geweest zijn als er gemobiliseerd had moeten worden? De heer B e r g a n s l u s , Minister van Oorlog: Er is geene enkele reden om aan te nemen dat het anders gegaan zou zijn. De heer G i i y o t : Maar dan brengt men de mobilisatie van het te mobiliseeren korps zelf in gevaar. De heer B e r g a n a l u a , Minister van Oorlog: Neen, daarvoor beeft men de detachementen niet noodig; het kader blijft op voldoende sterkte in het garnizoen, achter. Als de heer Guyot evenwel een beter middel weet, dan zou ik wenschen dat hij mijne plaats kon innemen en eene betere regeling tot stand brengen ; of wil hij mij liever zijn stelsel toevertrouwen , dan beloof ik dat ik zijn geheim zal bewaren maar het, zoomogelijk, in toepassing brengen. Men staart zich als het ware blind op dat p u n t , maar het is toch inderdaad onmogelijk aan te nemen, dat eene groote vijandelijke troepenmacht aan onze grenzen zou kunnen zijn opgesteld, en dat wij mildelerwijl, in volkomen rust en onkundig daarvan , zouden nalaten te doen wat noodig is. Men moet aaimemeu dat eene R e g e l i n g , die niet nalatig is, zooveel activiteit zal bezitten dat zij zal weten wat er van dien aard o m g a a t , en dan blijf ik er bij dat binnen weinige uren de maatregelen genomen zullen worden , die men in billijkheid kan noodig achten. Nu nogmaals de landweer. Aan den geachten afgevaardigde uit Arnhem , en ook tot op zekere hoogte aan den geachten afgevaardigde uit Utrecht, kan ik toegeven , dat de landweer misschien den tweeden dag, tot dekking
der mobilisatie zou kunnen medewerken. L)e mogelijkheid daartoe wordt door dit wetsontwerp niet uitgesloten , maar ik geloof toch niet dat zij geschikt zou zijn om den eersten gevaarlijken stoot af te keeren ; en voornamelijk kom ik er tegen o p , dat m e n , zooals de Commissie wenscht, de landweer zoodanig zou kunnen inrichten , dat andere maatregelen tot dekking der mobilisatie achterwege zouden kunnen blijven. Met de heeren Bahlmann en Seret moet ik er op wijzen , dat wij hier te doen hebben met personen , die reeds 8 jaren in het leger gediend hebben, en nu nog tot 5 jaren dienst bij de landweer verplicht zijn. Het komt mij voor dat men deze dienstplichtigen , die het verst in leeftijd gevorderd zijn, en veelal in hunne gezinnen het moeilijkst gemist kunnen worden, niet mag bestemmen tot het afweren van den eersten stoot des vijands, althans dat men daarvoor niet uitsluitend op hen m a g rekenen. Men heeft gevraagd of de locale oefeningen der landweer dan geheel zullen zijn uitgesloten. Neen, Mijnheer de Voorzitter , dat is de bedoeling n i e t , zooals ook uit de stukken blijkt. Zoo zullen wellicht te Amsterdam , de bataljons landweer-vesting-artillerie en landweer-vestinginfanterie locaal kunnen geoefend worden , in dien zin dat de manschappen 's avonds naar huis gaan , en alleen g e durende de u r e n , voor oefening bestemd , beschikbaar zijn. Dit zal trouwens ook in andere grootere plaatsen mogelijk zijn. De hoofdzaak is voor de Regeering , dat de 14oefeningsdagen in hetzelfde jaar vallen. Hoewel ik erken dat misschien eene verdeeling van den oefeningstijd in twee gedeelten , olk van 8 dagen , beter zou wezen , zou ik dit toch niet als algemeeneu maatregel willen stellen , omdat de last voor de dienstplichtigen in het laatste geval wederom grooter is dan in het eerste. Tegen het amendement van den heer Rooseboom bestaat bij de Regeering in zooverre geen bezwaar, dat zij de beslissing daarover gaarne aan de Kamer over'aat; zij vindt evenwel geene aanleiding om het over te nemen. Wat de reservebataljons betreft, ben ik het met den heer SeyfFardt niet eens. Ik blijf namelijk overtuigd dat deze bataljons goed en spoedig kunnen gevormd worden. De heer SeyfFardt h o u d t , naar het mij voorkomt, niet genoeg rekening met de verdeeling van den arbeid. Immers, hoe zal het g a a n ? Elke compagnie veldinfanterie levert in het stelsel van de Regeering een peloton voor eene reserve-compagnie; de pelotons door twee compagnieën verschaft, worden alzoo vereenigd tot eene reservecompagnie, die al het noodige personeel heeft aan vrijwillig dienend en dienstplichtig kader en aan manschappen, en waarbij alleen ii"g slechts een commandant behoeft te worden gevoegd. Door deze regeling rust de taak der vorming van de reservebataljons niet uitsluitend op den bataljons- of regimentscommandant. Op de commandanten voor de reserve-compagnie8n is in de organisatie gerekend, evenzoo op het verdere k a d e r ; de noodige boeken , registers, appellijsten, enz. , zullen te allen tijde in orde en bijgehouden aanwezig zijn En al mag er nu wellicht een enkele man or.tbreken, ik blijf er bij dat het bataljon zeer snel gemobiliseerd zal zijn. Het is wel niet geheel dezelfde zaak, doch toen onlangs de lichting van 1886 bij de korpsen van de 3de divisie infanterie onder de wapeDen was voor de behandeling van het repeteergeweer en de gewijzigde uitrusting, heb ik te Breda eene proef op kleine schaal doen nemen. De Kamer weet dat h e t , zoolang zeven lichtingen miliciens beschikbaar zijn, in de bedoeling van de Regeering l i g t , om in geval van mobilisatie zoodra mogelijk per regiment infanterie een reserve-bataljon te vormen , en wel eventueel met de zevende lichting aangevuld uit de zesde. Ik heb toen den inspecteur der infanterie verzocht naar Breda te gaan en op een geschikt oogenblik bevelen te geven om , voor zooveel het mogelijk w a s , het reservehataljon samen te stellen. De last daartoe werd 's morgens gegeven e n ' s middags stond het bataljon onder de wapenen, om eenige exercitiën enz. uit te voeren. En wat rapporteerde mij n u de inspecteur ?
1360 mm
»»
■
»
>
1
■
69ste VKRGADERIN 5. — 14 MEI 1891. 8B.
Regeling van den Krijgsdienst.
» De houding onder de wapenen was goed en het geheel ter sprake te brengen bij art. 2 4 3 , al waar over de soldijen maakte eengunstigen indruk. Dé bewegingen in de compagnies- en toelagen aan landweerplicbtigen wordt gesproken. tehool werden goed uitgevoerd. Het tiraüleeren ging zoo goed als men redelijkerwijze kon verlangen?' Dat waren nu man Do heer D e N n v o m l n l . o h r a a n , Minister van Jiinschappen dia bijna vijf jaar geleden voor het eerst onder De beer Van Houten heeft gevraagd , de wapenen waren gekomen en thans reeds tot de zesde nenlandsche Zaken: of de bedoeling is bij bimienbuidsclie onlusten de handha lichting belmoren ; zij badden elkaar in long niet gesisni liet batalj m was ongeveer 450 man sterk; Int kader was ving der orde uitsluitend op te dragen aan het ter plaatse uit de verschillende onderdeelen van liet regiment genomen. aanwezig leger, gelijk dit thans geschiedt door de schut Do manschappen waren wel is waar reeds drie dagen onder terij. In het Verslag is daarop ree is geantwoord op die troepen zijn niet goed b e l a n g , k u n n e n , wanneer de bijstand der plaatselijke be voor bewakingstroepen, ze zijn niet genoeg plaatselijk \ ambten of vrijwillige hulp ongenoegzaam is en de plaat bekend; de landweer is daar beter v o o r " , geloof ik dat selijke middelen het betalen van hulp niet gedoogen , de dit niet van overdrijving is vrij te pleiten ; de beteekenis inwoners der gemeente tijdelijk tot het doen van per van de plaatselijke bekendheid met het terrein wordt wel j soonlijke diensten worden opgeroepen. " eens overschat. Er is althans geen reden om te beweren Er is intusschen eene zinsnede in het artikel, die op het dat de reserve-bataljons onder goe ie leiding niet geschikt zouden zijn voor bewakingsdiensten. Dit punt kan echter oogenidik beletten zou , door oplegging van persoonlijke diensten , dergelijke tijdelijke dieneten ten behoeve van do later nog worden besproken. plaatselijke, politie te bezigen , namelijk de woorden : «wan Ik blijf het amendement van de Commissie van Voor neer de plaatselijke middelen het betalen van hulp niet bereiding ten sterkste ontraden, vooral met het oog op de gedo »gen , " doch eene zeer eenvoudige wetswijziging zou bedoeling, die daaraan tot grondslag ligt. die woorden kunnen wegnemen, ten einde aan de gemeen Uit een militair oogpunt kan ik niet ontkennen dat 30 ten , d n er anders over denken, de gelegenheid te g e v e n , dagen oefening voor de landweer beter zouden zijn dan 14 op die wij/.e de politie aan te vullen. dagen. Gelet echter op de grootere lasten , die daar loor aan de manschappen worden opgelegd , en de hoogere kosten die er aan verbonden zijn , ineen ik mij evanwel met 14 De heer G u y o f : Mijnheer de Voorzitter! Een enkel dagen te moeten vergenoegen. woord slechts. Toen ik zoo even den Minister van Oorlog Zooals ik reeds opmerkte heb ik tegen het amendement interrumpeerde, meende Zijne Excellentie dat wanneer ik van den heer Roossboom geen bezwaar, omdat het niet het niet met beun eens was ik dan beter zoude doen om uitsluit dat de Regeering 14 dagen achtereen kan laten maar op zijne plaats te gaan zitten. Welnu , Mijnheer oefenen, wanneer zij dat noodig a c h t ; terwijl het de mogt- de Voorzitter, indien ik op de plaats van den Minister lijkhei 1 openlaat om de oefening over twee malen te ver- gezeten w a r e , tonde ik zeer zeker de zaak niet op die deelen wanneer dit zonder nadeel voor de manschappen wijze geregeld hebben, want ik ben van oordeel d a t , kan geschieden. gelijk het nu door den Minister is geschied , demobilisatie W a t het amendement van den heer Bahlmann a a n g a a t , niet behoorlijk verzekerdis. Vandaar ook mijne interruptie. kan ik mij geheel vereenigen met hetgeen de geachte voor De heer Seyflardt heeft een voorbeeld aangehaald van de zitter der Commissie van Voorbereiding heeft gezegd. bezwaren die er aan verbonden zijn wanneer men troepen Do Regeering zou overigens op zich zelf beschouwd geen uit het leger bijeenbrengt om de mobilisatie te dekken , bezwaar tegen hot denkbeeld hebben , maar men moet er waardoor vele bataljons uit elkander zouden worden gehaald. niet licht over denken , want het is een geheel nieuw be De Minister stelt daar nu heel aardig een voorbeeld tegenover, ginsel. De vergoeding voor de afwezigheid uit het gezin hoe men ten vorige jare zonder bezwaar in korten tijd een zou ongeveer anderhalve ton 'sjaars bedragen, indien zij niet onbelangrijk aantal troepen bijeengebracht heeftom aan ieder werd gegeven. Daarbij komt in aanmerking of de veepest Ie koeren. Dat was echter m. i. nog al vrij er dan ook geene aanleiding zou kunnen zijn, vergoeding eenvoudig; maar wanneer men die bataljons bijeen had toe te kennen aan de dienstplichtigen van het leger, die moetin brengen om de mobilisatie te dekken , dan zou voor herhalingsoefeningen worden opgeroepen; als dat ge- het geheel anders zijn gegaan. scliie It zouden de kosten nog zeer aauraerkelijk stijgen. Juist door de mobilisatie te willen dekken door de land Voorts rijst de v r a a g : moet de vergoeding aan i'der ge weer op de wijze als de heerSeyfFardt aangeeft, zou men geven worden of alleen aan hen , die er behoefre aan hebben? vanzelf met een kleiner gedeelte van het leger een be Daarbij stuit men dan op het bezwaar , dat niet gemak hoorlijk aantal troepen verkrijgen. kelijk zou zijn uit te maken voor wie zulks wel en voor win De Minister heeft zich in dezen beroepen op den heer het niet het geval zou zijn. Waar nu de kostwinners worden Rooseboom Maar, Mijnheer de Voorzitter, deze afgevaar vrijgesteld van rlen dienstplicht, en zij die later kostwinners digde heeft de noodzakelijkheid betoogd van tut dekking geworden zijn zeer zeker bij de Regeeringeen welwillend der mobilisatie over vrijwilligers te kunnen beschikken ; oor zullen vinden als zij vrijstelling vragen van de landweer- hij hoopte dat die uit eene koloniale reserve zouden kunnen oefeningen , geloof ik de aanuemi ig van het beginsel niet te gevonden worden ; maar in elk geval achtte hij daartoe mogen aanraden. Ik geef den heor Bahlmann in elk geval e »n korps van 10 000 vrijwilligers noo lig. Deze nu zijn in overweging, thans geene beslissing over zijn amende echter in de organisatie van den Minister niet opgenomen. ment uit te lokken, en die niet afhankelijk te maken van Ik meen dus met volkomen recht te kunnen coiistateede beslissing over art. 2 2 6 , doch zijn amendement opnieuw r e n , dat hetgeen de Minister in het midden heeft ge-
Vel 362
1301 69ste VERGADERING. SA.
Tweede Kamer. 14 MEI 1891.
Regeling: van den Krijgsdienat.
bracht, volstrekt niet bewijst, dat er voldoende middelen aanwezig zijn om de mobilisatie te dekken. De beer H a h l n a n n : Gaarne wil ik gevolg geven aan de uitnoodiging door den president der Commissie van Voorbereiding tot mij gericht, maar ik wensch mij te rechtvaardigen. Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft gewezen op alinea 1 van art. 243, luidende: >Zij die tot de zee- of tot de landweer behooren, genieten, zoolang zij zich in werkelijken dienst bevinden, traktement, soldij en verdere vergoeding uit 's Rijks kas, volgens regelen door Ons gesteld." Vergoeding uit 's Rijks kas was mij te onbepaald, en daarom wilde ik in het amendement voorstellen : «schadeloosstelling". Onder schadeloosstelling begrijpt men toch iets geheel anders dan vergoeding. Bovendien heb ik het amendement ingediend, toen uit de discussie bleek, dat de Commissie van Voorbereiding zooveel mogelijk wenschte: plaatselijke organisatie en indeeling der landweertroepen en waarschijnlijk ook plaatselijke oefeningen. Dan zou men de landweerplichtigen enkele uren per dag kunnen oefenen. Maar ook in dat geval wensch ik hun die het noodig hebben daarvoor schadeloosstelling te geven, omdat ik bij ondervinding weet, dat de groote grief tegen de oefening van de schutterijen juist daarin bestaat, dat de menschen voor hun tijdverlies niet worden schadeloos gesteld. Ik trek derhalve mijn amendement in, mij echter het recht voorbehoudende om bij art. 243 deze zaak opnieuw ter sprake te brengen. De Voorzitter: Daar de heer Bahlmann verklaard heeft zijn amendement in te trekken , maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Rooaeboom : Ik heb alleen het woord gevraagd om aan de Commissie van Voorbereiding mijne verontschuldiging aan te bieden dat ik eerst hedenmiddag mijn amendement heb ingediend. Ik moet daarbij voegen dat ik er op gesteld ben dit te doen omdat ik er in het algemeen zeer tegen ben dat gedurende den loop van een debat belangrijke amendementen in eens in discussie gebracht worden , hoewel dit zeker nooit geheel vermeden kan worden. Tot mijne verontschuldiging kan ik alleen dit aanvoeren . dat gisteren-morgen nog niet beslist was dat dit artikel zoo spoedig aan de orde zou komen. En hoewel ik bij tijds verscheidene amendementen heb ingediend , ook op artikelen , die nog later volgen dan hetgeen thans in behandeling is , zoo zijn er toch nog overgebleven , waaromtrent ik mij nog wilde beraden. De heer Van H o u t e a . voor de derde maal het woord gevraagd en verkregen hebbende , zegt: Mijnheer de Voorzitter ! Ik wensch over een punt geen misverstand te laten bestaan. Ik heb volstrekt niet bedoeld aan den heer Rooseboom er eenig verwijt van te maken dat hij eerst heden in de discussie zijn amendement heeft voorgesteld. Ik wensch er zelfs bij te voegen , dat ik voor mij de bevoegdheid tot het voorstellen van amendementen gedurende den loop van eene discussie als een volstrekt noodig recht in het parlementair leven beschouwt.
niets verhindert dan om dat bataljon in de volmaaktst* orde te mobiliseeren , voor zoover het daar ter plaatse moet geschieden. De onderdeelen van de vesting-artillerie, het wapen waarmede ik het meest vertrouwd ben, blijven bij mobilisatie niet op hare plaats, maar gaan naar de forten waar zij zijn ingedeeld. Er blijft dan echter een officier met het noodige personeel achter, om de miliciens te ontvangen. En als die aanwezig en gekleed en uitgerust zijn, volgen zij Waarom zou dit ook niet mogelijk zijn bij de bataljons te Deventer, te Utrecht of bijvoorbeeld bij het regiment grenadiers en jagers in Den Haag. Als men van hier bij voorbeeld 200 of 300 man met een kapitein en eenige officieren en kader wegzendt, kan men het regiment toch nog wel mobiliseeren. Als men het zoodanig opvat, kan het leger wel degelijk zijn eigen mobilisatie dekken, ook al zou op sommige punten de landweer er vrij spoedig toe kunnen medewerken. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van de Commissie van Voorbereiding wordt in stemming gebracht en met 51 tegen 41 stemmen verworpen. Tegen hebben gestemd de heeren Zijp, Van Kempen, Viruly Verbrugge, Gildemeester, W. Van Dedem, Van Delden, Röell, Van Velzen, A. Van Dedem, Van Wassenaer van Catwyck, Rooseboom, Van Löben Sels, Van der Kaay, Borret, Cremer, Rutgers van Rozenburg, Lucasse, G. Van Dedem, Van Kerkwijk, Goekoop, Goeman Borgesius, Donner, Reekers, Heemskerk, Mees, Gleichman, De Geer van Jutfaas, Van Bylandt, De Meijier, Van Alphen, Van der Feltz, Keuchenius, Van de Velde, Van der Borch van Verwolde, De Vries, Mackay, Dijckmeester. Oppedijk, Van Gijn, Zijlma, Okma, Schimmelpenninck van Nijenhuis, Roijaards van den Ham, Smeenge, Hintzen, Glinderman , Zaaijer, Seret, Land, Veegensen de Voorzitter. Voor hebben gestemd de heeren Haffmans, Bahlmann, Harte, Seyffardt, Huber, Schimmelpenninck vanderOye, Lambrechts, Walter, Dobbelmann, Kolkman, Farncombe Sanders, Smidt, Schaepman, Kerdijk, Vermeulen, Bevers, Heldt, De Ram, Geertsema, Vos de Wael, Levyssohn Norman, Domela Nieuwenhuis, Tak van Poortvliet, Hartogh, Van Berckel, Michiels van Verduynen, Mutsaers, Cremers, Guyot, Ruland, De Ruiter Zylker, Clercx, Schreinemacher, Travaglino, Van Houten, Van Vlijmen, Van Nunen, Van der Schrieck, Diepen, De Beaufort en Schepel. Het amendement van den heer Rooseboom wordt in stemming gebracht en met 57 tegen 35 stemmen verworpen.
Tegen hebben gestemd de heeren Seyffardt, Huber Lambrechts, Walter, Dobbelmann, Van Delden, Van Velzen, Farncombe Sanders, Smidt, Vermeulen, Heldt, De Ram, Vos de Wael, G. Van Dedem, Van Kerkwijk, Donner, Domela Nieuwenhuis, Tak van Poortvliet, Reekers, Heemskerk, Van Berckel, Michiels van Verduynen, De Beaufort, Schepel, Mutsaers, Gleichman, Cremers. Guyot, De Geer van Jutfaas, Ruland, De Ruiter Zylker, Van der Feltz, Keuchenius, Clercx, Schreinemacher, Van de De heer Berganalus, Minister van Oorlog : Mijnheer Velde, Van der Borch van Verwolde, Travaglino, Oppedijk, de Voorzitter! Een enkel woord nog, omdat de heer Guyot Van Gijn, Zijlma, Okma, Schimmelpenninck van Nijenhuis, er op teruggekomen is dat de Regeering de mobilisatie wil Van Houten, Van Vlijmen, Smeenge, Glinderman, Land, doen dekken door het leger dat zij mobiliseert. Welnu, ik Van Nunen, Veegens, Van der Schrieck, Diepen, Zijp, mag met evenveel recht zeggen dat de heer Seyffardt, met Bahlmann, Harte, Viruly Verbrugge en de Voorzitter. wien de heer Guyot het eens is, de mobilisatie wil doen dekken door de landweer, die ook gemobiliseerd moet worden. Voor hebben gestemd de heeren Gildemeester, W. Van Ik weet niet hoe de heer Guyot zich het dekken van Dedem, Schimmelpenninck van der Oye, Kolkman, Röell, de mobilisatie door het leger voorstelt; ik voor mij denk Schaepman, A. Van Dedem, Van Wassenaer van Catwijck, mij die zaak aldus: is ergens één bataljon in garnizoen Kerdijk, Rooseboom, Van Löben Sels, Van der Kaay, en worden vandaar 50 of 100 man, met een of twee officieren Bevers, Borret, Cremer, Rutgers van Rozenburg, Geerten de noodige onderofficieren uitgezonden; dan blijft de rest sema, Lucasse, Levyssohn Norman, Goekoop, Goeman van het bataljon en van elk onderdeel ter plaatse, en Borgesius, Hartogh, Mees, Van Bylandt, De Meijier, Handelingen der Staten-Generaal. — 1800—1891. — II.
1362 69ste VKRGADiïRlNG — 14 MEI 1891. 39.
Regeling van !eu Krijgsdienst.
Van Alphen, De Vries, Mackay, Dijckmeester, Roijaards van den Ham, Hintzen, Zaaijer, Seret, Van Kempen en Haffmans. Het artikel wordt in stemming gebracht en met 53 tegen 37 stemmen aangenomen. Voor hebben gestemd de heereu Gleichman, Guyot, Van Bylandt, De Meijier, Van Alphen, Van der Feltz, Keuchenius, Van de Velde, Van der Borch van Verwolde, De Vries, Mackay , Dijckmeester, Oppedijk , Van Gijn, Okina, Schimmelpenninck van Nijeuhuis, Roijaards van den Ham, Smeenge, Hintzen, GlinJerman , Zaaijer, Seret, Land, Veegeus, Zijp, Van Kempen , Gildemeester, Huber, Schimmelpeuuinck van der Üye, Van Delden, Röell, Van j Velzen, A. Van üedem, Van Wassenaer van Catwijck, | Kerdijk, Rooseboom, Van Löben Sels, Van der Kaay, j Borret, Cremer, Rutgers van Rozenburg, Geertsema, i Lucasse, G. Van Dedem, Van KerkwiJK, Levyssohn j Norman, Goekoop, Donner, Reekers, Heemskerk, Hartogh, j Mees en de Voorzitter.
2°. ten hoogste 4000 dienstplichtigen enkel voor oefening." c. door de Commissie van Voorbereiding, strekkende om uit art. 2 3 , sub 2*., weg te laten de woorden: «bestemd voor de depottroepen van de infanterie en de vestingartillerie."; d. door de heeren HafTmans, Bahlinanu, Clercx en Ruland , strekkende om art, 23 te lezen: «Jaarlijks worden bij het leger ingelijfd ten hoogste 11 100 dienstplichtigen."
Art. 26 luidende: » De dienst duurt, ongeacht het tijdstip waarop de in lijving plaats had, voor de ingelijfden bij de actieve zee macht tot 1 Juli van het jaar waarin een zesjarige dienst, en voor de ingelijfden bij het leger tot 1 Juli van het jaar waarin een achtjarige dienst is of zou worden volbracht. » Op den dag waarop deze diensttijd eindigt, gaat de dienstplichtige naar de zee- of naar de landweer over, naar gelang hij bij het eindigen van dien diensttijd bij Tegen hebben gestemd de heereu Mutsaers, Cremers, j de actieve zeemacht of bij het leger dient of gerekend De Geer van .Jutfaas, Ruland, De Ruiter Zylker, Clercx, ■wordt te dienen. De dienst bij de zee- of bij de land Schreiuemacher, Travaglino, Zijl ma, Van Houten, Van ! weer duurt vijfjaren. Vlijmen, Van Nunen, Van der Schrieck, Diepen, Haffmans, j Het bepaalde bij het eerste en tweede lid geldt slechts Bahlmani', Harte, Viruly Verbrugge, Seyffardt, Lam- | voor zoover bij de wet geen uitzondering daarop is ge brechts, Walter, Dobbelmann, Kolkman, Farncombe j maakt. Sanders, Smidt, Vermeulen, Revers, Heldt, De Ram, i In geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitenge Vos de Wael, Goeman Borgesius, Domela Nieuwenhuis, j wone omstandigheden kan eene wet, jaarlijks te vernieu Tak van Poortvliet, Van Berckel, Michiels van Verduynen, ' wen , hen die tot de actieve zeemacht, tot het leger, De Beaufort en Schepel. tot de zeeweer en tot de landweer behooren , tot langeren I dienst verplichten.", De Voorzitter: Ik heb de eer aan de Kamer voor te j waarop zijn voorgesteld de volgende amendementen: stellen om, overeenkomstig den wenscb door den heer ; 1°. door de Commissie van Voorbereiding, strekkende Land te kennen gegeven, gelijktijdig met de artt. 23 en 26 ; om het eerste lid van art. 26 te lezen: die thans aan de orde zijn, te beraadslagen over art. 22. \ «De dienst duurt, ongeacht het tijdstip waarop de in Dienovereenkomstig wordt besloten. lijving plaats had, tot 1 Juli van het jaar waarin een zesjarige dienst is of zou worden volbracht."; Beraadslaging over: 2°. door den heer Land, strekkende om de laatste zin ART. 22 luidende: snede van het 2de lid te lezen : >Het aantal dienstplichtigen bij de actieve zeemacht bedraagt ten hoogste 3100. » De dienst bij de zeeweer duurt drie, die bij de land «Jaarlijks worden bij de actieve zeemacht niet meer dan weer vijf jaren." 600 dienstplichtigen ingelijfd.", De heer Seyffardt, lid der Commissie van Voorbereiding, waarop voorgesteld is een amendement door den heer i Land, strekkende om het 2de lid te vervangen door: i het woord verkregen hebbende om namens haar het oor «jaarlijks worden bij de actieve zeemacht niet meer dan : deel mede te deelen over het door de Commissie voorge 500 dienstplichtigen ingelijfd." stelde amendement, zegt: Ik kan zeer kort zijn in mijne toelichting. De Regeering stelt voor om ten hoogste 2500 man voor korte oefening bij het leger in te lijven , doch ART. 23 luidende: voegt er bij * bestemd voor de depottroepen van de infanterie «Jaarlijks worden bij het leger ingelijfd: en de vestingartillerie ". 1°. ten hoogste 13 200 dienstplichtigen ter volledige' Gelukkig is ter bekorting der discussiën art. 5 uit de wet verdwenen , maar in de wet is gebleven art. 8 en oefening; het tweede liu van art. 2 3 , die beide in ver and staan met 2°. ten hoog.ste 2500 dienstplichtigen voor korte oefe de door de Regeering ontworpen legerorganisatie. ning , bestemd voor de depottroepen van de infanterie : Het amendement beoogt niet de Regeering in iets te en van «Ie vestingartillerie.", binden , maar door zooveel doenlijk alle organieke bepalingen uit de wet te nemen, er eene meer zuivere recruteeringswaarop voorgesteld zijn de volgende amendementen: wet van te makea Wat de Regeering :net die dienst a. door de heeren Kolkman , Cremers, Clercx , Bevers plichtigen wil doen, is ons voorloopig hetzelfde, maar in en Walter, strekkende om : de wet wenschen wij dat niet te bepalen , omdat, als wij sub 1°.: het cijfer «13 200 " te veranderen in «11 500 ", en hier de bestemming van die menschen vastleggen , wij dat bij andere artikelen ook moeten doen, en wij misschien in sub 2°.: het cijfer »2 500" te veranderen in «2200"; eene eindelooze discussie zouden komen over het uut van die depottroepen , eene discussie die wij misschien toch zullen i. door den heer Van Houten, strekkende om art. 23 krijgen, maar die ik althans wil trachten te vermijden. te lezen als volgt: «Jaarlijks worden bij het leger ingelijfd: Het amendement maakt, als voorgesteld door de Commissie 1°. ten hoogste 7000 dienstplichtigen voor dienst en van Voorbereiding, van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. oefening;
1303 69st* VERGADERING. — 14 MEI 1891. 38.
Regeling van den Krijgsdienst.
zijn , dat waar de Regeering , met inbegrip van 600 dienstplichtigen voor de zeemacht, vraagt 16 300 man , wij der Regeering wenschen te laten 14 300 man. Volgens de bestaande militiewet bedraagt het contingent 11 000 man , waarbij volgens de artt. 116 en 117 der geldende wet nog ongeveer 7'/i percent rnoet bij berekend worden , omdat gedurende de 4 of 6 maanden na de inlijving , wanneer de eerst-opgeroepenen blijken ongeschikt te zijn , de opvolgende hoogere nummers kunnen worden opgeroepen. Bij de 11000 man komt dus nog 825 m a n , maakt 11825 man. Die artt. 116 en 117 vervallen bij aam.neming van het wetsontwerp waarover wij thans beraadslagen. De 7'/ f percent moeten dus van het door ons voorgestolde cijfer worden afgetrokken , om juist den last te berekenen die op de natie zal worden gelegd. Het cijfer van 14 300 man moet derhalve worden verminderd met 1072 m a n , blijft 13 228 man. Wordt dus meer door ons aan de Regeering gelaten het verschil tusschen 13 228 en 11 825 man , of 1403 man meer. De greep door ons gedaan is blijkens het gezegde veel minder groot dan die van de Regeering. Wij meenen , waar van deze zijde der Kamer vroeger geen bezwaar is gemaakt tegen verhooging van het contingent, ook thans geen bezwaar te mogen maken tegen eene geringe verhooging. In 1878 bij voorbeeld werd door onze politieke vrienden, in die dagen aan deze zijde gezeten , het voorstel gedaan om tot verhooging van het contingent over te gaan , terwijl ook zelfs de heer Reuther in zijne voorstellen vroeg een contingent van 12 600 m a n , of liever 13 545 m a n , omdat de reeds aangehaalde artt. 116 en 117 der thans geldende Het amendement, als voorgesteld door de Commissie militiewet daarbij in stand bleven. Met die antecedenten van Voorbereiding, maakt van rechtswege een onderwerp voor oogen meen ik dat het geen overmatige eisch is- , van beraadslaging uit. hetgeen wij thans aan de Regeering willen toestaan. Tegen den grooten sprong door de Regeering gemaakt hebDe heer K o l k m a n , het woord verkregen hebbende tot ben wij, zooals is gezegd, overwegend bezwaar; wij wenschen toelichting van het door hem en vier andere leden voor- wat geleidelijker te werk te gaan eu thans de Regeering gestelde amendement, z e g t : Mijnheer de Voorzitter ! Na in de gelegenheid te stellen eene nieuwe organisatie te al hetgeen bij de beraadslaging over het aanhangige wets- maken. Wij beginnen daardoor aan het ééue einde van ontwerp reeds is gezegd , kan ook ik tot mijn genoegen kort de lijn waar juist de Regeering aan het andere einde bezijn bij de toelicutiug van dit amendement, dat mijns in- gonnen is. Naar onze meening heeft de Regeering eerst ziens overigens zeer duidelijk is. Wij hebben e r , toen wij eene organisatie gemaakt en toen gezegd: daarvoor heb ik gisteren kennis kregen van de indiening vau het amende- zooveel manschappen noodig. Wij daarentegen veroorlooment door de heeren Haffmans c. s., een oogenblik aan ven ons tot de Regeering te z e g g e n : wij geven u zooveel gedacht ons amendement in te trekken. Bij nadere over- manschappen en laten u vrij om daarvoor eene organiweging zijn wij echter van die gedachte teruggekomen , satie te vinden. omdat wij meenden dat wellicht de Kamer . het amendement Ik hoop dat de Regeering den middelweg , dien wij hier van den heer Haffmans c.s. verwerpende, dan zou hebbe;. aanbieden, zal willen bewandelen, en d a t , gedachtig aan te beslissen over art. 2 3 , zooals het door de Regeering is | onze antecedenten, zij. die onvoorwaardelijke voorstanders geredigeerd, zonder dat er een nader amendement was zijn van het amendement van den heer Haffmans c . s . , voorgesteld. Wij hebben daarom, het oog houdende op het niet zullen nalaten , bij verwerping van dat amendement, bereikbare, gemeend ons amendement te moeten hand- ons voorstel te ondersteunen. haven. Wij willen overigens wel erkennen dat wij ook sympathie gevoelen voor het amendement van den heer Daar het aniendetne/tt door vijf leden is voorgesteld, maakt Haffmans c. s. en dat wij ook sympathie zullen gevoelen het van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. voor alle amendementen , die vermindering van het con tingent betreffen en nog in de lucht mochten hangen. De heer V a n H o u t e n , het woord ontvangen hebbende De strekking van het amendement is mijns inziens zeer t o t toelichting van zijn amandement, z e g t : Mijnheer de duidelijk en behoeft haast geen toelichting. Een van de Voorzitter! Mijn amendement steunt niet op de gedachte, grieven, die tegen deze legerwet bij velen bestaan, is juist welke door den heer Kolkman ten aanzien van zijn amende verhooging van het contingent. Wij stellen daarom voor dement is uiteengezet. Die geachte afgevaardigde zeide dat contingent met 2000 man te verminderen. Elk cijfer dat de grondgedachte van zijn amendement w a s , aan de van contingei.tssterkte i s , het ia Herhaaldelijk gezegd, Regeering een zeker aantal manschappen toe te s t a a n , een greep. Ook wij wenschen een greep te doen , maar het verder aan haar overlatende om daarvoor eene o r g a minder forsch dan de Regeering. Het gaat ons inziens niet nisatie te vinden. Mijn amendement steuut op eene beaan om eenvoudig te z e g g e n , dat waar in 1861 een zoo- rekening van het aantal nian-;chappen dat tot volle en veelste percentage van de ingeschrevenen wordt geheven tot korte oefening, bij aanneming van mijn amendement om militiepliehtig te worden, nu ook dat percentsgewns en in verband met andere amendementen, voor de Regeecijfer om te slaan over de bevolking die op dit oogenblik ring Deschikbaar werd. in Nederland bestaat. Men vergete niet dat sinds het laatste Maar onder de grondslagen van mijne berekening was cijfer voor het contingent is vastgesteld er 30 jaren ziju opgenomen eene berekening van het aantal geoefende verloopen en de bevolking in dien tijd zeer sterk is toege- manschappen der aanvullingsreserve. Daarbij had ik er nomen. Door nu dat percentsgewijs cijfer, dat in 1861 is op gerekend , d a t , zoo mijn amendement aangenomen aangenomen , eenvoudig in deze wet over te planton, wordt w e r d , minstens 15 000 valide manschappen per jaar beer ons inziens een veel te zware last op de bevolking schikbaar zouden zijn, dat men gemakkelijk in één derde gelegd, dien wij dan ook wenschen te verzachten. gedeelte van het land de manschappen kon oefenen , en De gevolgen van aanneming van dit amendement zullen dat men van de geoefende manschappen drie-vijfde gedeelte I il)e heer 8 e y flard t , lid der Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! Zooals de Voorzitter der Commissie, de heer Van H o u t e n , reeds heeft medegedeeld , is er werkelijk achter onze amendementen een zekere achtergrond , ligt er een zeker stelsel aan ten grondslag. De Commissie g a a t hier uit van de meening, dat het contingent blijft zooals het is voorgesteld — wat ook wel het geval zal zijn na de zeer positieve verklaring van de Regeering daaromtrent op de laatste bladzijde van het Verslag. W a a r dan de druk van do landsverdediging op ongeveer de helft van de natie gelegd w o r d t , moet onzes inziens ten minste gewaakt worden , dat die druk niet te zwaar z i j , en dan vinden wij eene vermindering met twee jareu dienst, waarin eéne herhalingsoefening voor de betrokkenen nog al de moeite waard. Mocht men daardoor troepen te kort krijgen, w e l n u , door de stemming van gisteren heeft de Regeering de bevoegdheid gehouden om harerzijds alsdan voor te stellen, die uit de aanvullingsreservisten te nemen , want zelfs hunne oefening is nu niet meer door de wet verholen. De Commissie van Voorbereiding meent dus dat de amendementen op de artt. 23 en 26 met elkander in verband staan. Het weglaten van elke organieke bepaling geeft der Regeering vrijheid , om die 2500 man in te deelen zooals dat noodig zal wezen , terwijl het tweede amendement het leger iets vermindert, doch dit behoeft alleen te drukken op de depottroepen, die dan door aanvullingsreservisten , al dan niet geoefend, kunnen worden vervangen.
1364 69ste VERGADE S6.
Kegeling'
}. — 14 MEI 1881. den Krijgsdienst.
binnen de Nieuwe Hollandsche waterlinie had. Nam men sonen, uit het oogpunt van de Volksvertegenwoordiging nu daarbij het verloop in aanmerking, dan had men aan is er wel nadeel aan verbonden, want zij van haar standzoodanige manschappen meer dan 22 000 in de eerste en punt staat niet meer toe dan noodig geacht kan worden. Hetzelfde beginsel, dat het geen kwaad kan de beschikongeveer 20 000 in de tweede klasse. Maar , Mijnheer de Voorzitter ! heb ik die manschappen king te hebben over een groot aantal personen, is geheel doorgevoerd bij de regeling van den dienstplicht bij de nu , of heb ik ze niet? Kan ik die manschappen als uitgangspunt voor de actieve zeemacht. Wij hebben op onze 4 ramschepeu en 12 monitors een groot aantal dienstplichtigen, waarop organisatie in aanmerking brengen ? Indien het amendement der Commissie ware aangeno- tientallen kunnen worden bespaard; daarover zullen velen men , ja; indien het voorstel der Regeering niet afgestemd het eens zijn. Bovendien is voor onze waterliniën reeds geware, neen. Maar bij de onzekerheid, welke op dit rekend op een 120tal dienstplichtigen en 200 jongens. oogenblik bestaat, kan ik noch het eene noch het andere Wanneer wij op deze ruime wijze over de dienstplichtigen als vaststaand aannemen en ben ik niet meer in staat een beschikken , komen wij tot een cijfer van 2500 man. Dit rationeelen grondslag voor het contingent aan te bieden. getal wordt dadelijk met het oog op zieken gebracht op Welnu. Mijnheer de Voorzitter, in die onzekerheid 2639. Daarna wordt in rekening gebracht 10 pet. voor wensch ik mijn amendement niet langer aan de aandacht afwezigen en ten einde zeker te zijn en over genoeg perder Kamer te onderwerpen. Ik had het cijfer van 11 000 soneel te beschikken wanneer het materieel mocht worden genomen in aansluiting aan de eventueel beschikbare ge- uitgebreid, wordt dat aantal percenten tot 20 opgevoerd en oefende aanvullingsreserve , maar, nu ik daarop niet meer daardoor het totale cijfer van 3100 man verkregen. Nu is kan rekenen , blijft mij geen ander middel tot bereiking mijn doel niet om daarop af te dingen, maar wanneer wij zoo ruimschoots alles hebben in rekening gebracht, dan zijn van mijn doel over, dan afstemming van het artikel. echter die 3100 man meer dan voldoende; en dan is de De V o o n l t t e r : Daar het amendement van den heer zeeweer slechts noodig om de verliezen aan te vullen. Van Houten is ingetrokken , maakt het verder geen onder- Daarvoor worden 5 lichtingen bestemd , vijf jaren dienst werp van beraadslaging uit. bij de zeeweer opgelegd, zoodat wij, behalve de 3100 man De heer Haffmans , het woord verkregen hebbende tot waaruit de 2639 benoodigden moeten worden gevonden toelichting van het door hem en vier andere leden voor- waarmede wij in alles konden voorzien , nog 24- a 25 hongestelde amendement, zegt;: Behoud van het tegenwoordig derd man reserve krijgen. Ik geloof dat iedereen met de Regeering zal meenen dat contingent, ziedaar de strekking van ons amendement. eene dergelijke reserve wel wat groot is. Wanneer nu de Geen man meer! De Regeering stelt eene zeer belangrijke verhooging van diensttijd bij de zeeweer tot driejaren wordt beperkt, houden het contingent voor, omdat zij van oordeel is , dat onze wij nog eene reserve over van 1240 man, wat toch nog levende strijdkrachten niet alleen verbeterd, maar ook ver- bijna de helft is van de macht die noodig is. Die 1200 man hebben wij eigenlijk ook niet noodig, want in den strijd meerderd moeten worden. Ik deel die meening niet, maar ik respecteer haar. Ik zal de bemanning van de vijandelijke schepen opgesteld voor mij houd vermeerdering onzer strijdkrachten niet staan achter stalen platen, terwijl onze matrozen niets ter bescherming zullen hebben dan hun blauwe hemd. Waaralleen voor onnoodig, maar ook voor gevaarlijk. Onnoodig. Ik vraag aan de Regeering: waar en wanneer schijnlijk zal dus een geregeld bloedbad het gevolg zijn van eene ontmoeting. Maar wat voor de matrozen geldt, is gebleken, dat ons leger te klein is? Noem mij feiten, noem mij data; vertoogen kan ik niet geldt ook daar voor de schepen zelve. De dikte van het boord onzer schepen wisselt af van bordpapier tot die van gebruiken. Vertoogen bewijzen alleen dat het 's Ministers over- een deel onzer Handelingen. Onze schepen, die zoo slecht gepantserd zijn, zoo weinig tuiging is , maar daartegenover staat de mijne. Ik zeg dus: geef ons het bewijs met feiten , dat het berekend voor den strijd, zullen dus al even snel afnemen als het personeel. Wij hebben dus die groote reserve waarbestaande leger te klein is Wat het gevaarlijke van meerdere strijdkrachten betreft, | schijnlijk nooit noodig. Wanneer nu de dienst bij de zeeweer bepaald werd op daarover heb ik reeds zoo lang uitgeweid , dat ik er geen drie jaren — waardoor wij nog eene goede reserve krijgen woord meer over behoef te zeggen. Ik eindig met ons amendement in de welwillendheid zoo- en waarvoor dus alles pleit — en die bij de actieve zeemacht, wel van de Regeering als van de Vergadering aan te bevelen. j volgens het oorspronkelijk denkbeeld der Regeering, op i 6 jaren , dan maakt dit samen een diensttijd van 9 jaren. Daar het amendement door vijf leden is voorgesteld , maakt i Het verschil tusschen de dienstjaren bij de landmacht en het van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. die bij de zeemacht, wordt dus vier in plaats van twee, I en dat verschil is toch wel wat groot. Ik meen dus dat het tweede amendement leidt tot het De heer Land , het woord verkregen hebbende tot toelichting van zijne amendementen , zegt: De amendementen i eerste, waarbij ook voor de zeemacht een eerste achtjarige die door mij zijn ingediend, strekken in de eerste plaats i diensttijd wordt vastgesteld, wanneer die althans ook voor om voor de zeemacht een eersten diensttijd vast te stellen de landmacht wordt bepaald. Het verschil tusschen het voorstel der Regeering en het zooals die voor het leger is vastgesteld en in de tweede plaats om den diensttijd van de zeeweer te beperken mijne is dat de geheele diensttijd bij de laudmacht 13 jaren zijnde, die bij de zeemacht 11 jaren zal worden , maar deze van 5 tot 3 jaren. Het standpunt waarvan de Regeering is uitgegaan is het zijn door de Regeering verdeeld in 6 jaren bij de actieve zeevolgende. De Minister heeft verklaard in zijne rede van 5 j machten 5 jaren bij de zeeweer, door mij in 8 jaren bij de Mei j l . : >dat de zeeweer wat sterk is in vergelijking met I eerste en 3 jaren bij de tweede. Door mijne verdeeling verhet aantal dienstplichtigen bij de actieve zeemacht, valt krijgt men eene reserve meer, in overeenstemming met de niet te ontkennen , maar de Regeering meent dat dit nooit hoofdmacht. Die verdeeling brengt mede bet groote voordeel aan, dat het jaarlijksch contingent, in plaats van 600 te zijn, een nadeel kan zijn." De Regeering zegt dus dat het nooit een nadeel kan zijn kan worden 500 man , wat niet alleen ten bate komt van den een te groot personeel te hebben , en verder hebben wij eene personeelen en den financieelen druk, maar ook invloed erkenning van de Regeering zelf dat de zeeweer wat sterk heeft op de oefeningen , die met kleiner kader en materieel is. Dat een te groot personeel nooit een nadeel kan zijn kunnen worden verricht of bij eene zelfde sterkte aan kader is niet geheel juist, want wanneer de zeeweer noodeloos deugdelijker zullen zijn. In principe ben ik niet voor een langen diensttijd, doch te sterk is, kan dat aanleiding geven tot verwarring. En mag al uit het oogpunt van de Regeering het geen nadeel I wanneer die voor het leger wordt ingevoerd is er geen zijn de beschikking te hebben over een groot aantal per- ! bezwaar hem ook op de marine toe te passen.
Vel 363
1365
Tweede Kamer.
69ate VERGADERING. — 14 MEI 1891. 36.
Regeling van den Krijgsdienst.
Wanneer die langere dienatijd wordt Ingevoerd, krijgen wij een beteren waarborg om het kader op te leiden uit de dienstplichtigen, en meer waarborg dat voor de zeeweer de
noodige qualiteiten kannen worden verkregen.
Bij het stelsel der Regeering is uitgegaan van bel denkbeeld dat aan het dienen bij de marine voordeelen moesten worden toegekend. Die voordeelen blijven ook volgens mijn stelsel bestaan. Het overwegend voordeel, dat aanleiding beeft gegeven dat zoo vele dienstplichtigen zich vrijwillig voor de marine aangeven, bestaat in den duur van de eerste oefening, die slechts 8 maanden bedraagt. Dit voordeel zal, volgens de belofte der Regeering, blijven bestaan. Maar zelfs al mocht het vrijwillig aanbod eenigszins afnemen, zoo kan het tot op een vierde van het tegenwoordig bedrag dalen. Als een van de bezwaren is door de Regeering opgegeven, dat het leven bij de zeemacht zooveel zwaarder zoude zijn dan bij de landmacht. Ik kan dat niet beamen. Do Minister heeft het ziekte-cijfer bij de marine binnenslands genoemd 4'/ l t percent, als een bewijs dat de physieke toestand van het personeel niet zoo slecht zoude zijn als door mij wordt beweerd. Ziek te zijn hangt echter af van meer dan één factor, van den physieken toestand van bet iudivüu en van de omstandigheden waaronder het \erkeert. Ik geloof nog steeds dat de physiekc toestand van het vrijwilligers personeel slecht is, ten gevolge van het verblijf iulndië, dat lijden aan verschillende kwalen: bloedarmoede , zenuwzwakte en dergelijke, zeer algemeen zijn. Wanneer men nu 4"/10 percent als ziekte-cijfer aanvoert, is dat voor mij een bewijs, dat het marine-leven niet zoo zwaar is. Niettegenstaande de slechte physieke toestand is het ziektecijfer nog laag ten gevolge van goed voedsel, genot van frissche lucht en geen te zwaren arbeid , maar kan dus zware dienst niet aangehaald worden als eene reden om der marine een korteren diensttijd te geven. Het eerste amendement van den heer Land wordt ondersteund door de heeren Viruly Verbrugge, G. Van Dedem, Smeenge, Van Gijn en Dijcknwester; het tweede door de heeren Viruly Verbrugge, Smeenge, Dijckmeester, Van der Feltz en Van Gijn. Beide amendementen maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer A. Van D e d e m : Mijnheer de Voorzitter!Ook voor mij en voor sommigen mijner politieke vrienden is het hooge contingent, dat de Regeering bij dit wetsontwerp vraagt, een struikelblok; wij zouden dat contingent eveneens willen verminderen. Het amendement van den heer Kolkman c. s. heeft ook mijne sympathie. Ik had reeds een dergelijk amendement geredigeerd met nagenoeg dezelfde cijfers van den geachten afgevaardigde. Indien ik echter het amendement haddeingediend, zoude ik voor de volledige oefeningen een contingent van 11450 man en voor de korte oefeningen een van 2150 man hebben voorgesteld. De heer Kolkman heeft 50 man op elk contingent meer; ik zoude waarschijnlijk 50 man minder genomen hebben , om in ronde cijfers te verkrijgen: 114 000 man voor volledige en 2100 man voor korte oefening , omdat ik meen dat men zooveel mogelijk de lasten van de natie, zoowel de persoonlijke als de financieele, moet verminderen, en ik bij afronding der cijfers dus eerder geneigd ben tot verlichting dan tot verzwaring van lasten over te gaan. De heer Kolkman is mij echter voor geweest en nu zal ik mij met zijn amendement vereenigen. De grondslagen van het amendement, dat ik had willen voorstellen , zijn deze : Door de Commissie van Voorbereiding is voorgesteld om den diensttijd met twee jaren te minderen en hetzelfde contingent door de Regeeriug voorgesteld te behouden. Ik heb mij afgevraagd welk contingent moet aangenomen worden om dezelfde legersterkte te verkrijgen bij acht jaren diensttijd als de Commissie van Voorbereiding verkrijgt met behoud van het voorgestelde contingent in het wetsontwerp en eene verkorting van den diensttijd met twee jaren. En toen ben ik tot volgende conclusie gekomen. 8 lichtingen volledig geoefend een jaar na de inlijving
van de jongste lichting 10 450 X 0,94 s s 72 523 man,
8 idem yoor drie maanden 2 000 x 0,94 = 13 880 »
5 idem landweer volledig geoefend 9 jaar na inlijving van de jongste lichting 10 450 x 3,95 = 41277 man, 5 idem voor drit: maanden 2 000 X 3,95 = 7 900 » Te zanien een totaal van dienstplichtigen van 135 580 man. Indien men daarbij voegt de vrijwilligers dienende als officieren, kader en vrijwilligers , na aftrek van hetgeen voor reserve-officieren in den staat van de Regeering is uitgetrokken , te zamen 13 000 man, en verder de landweer vorkregen door de vrijwilligers waarvaa de Regeering spreekt in bijl. C , blz. 2 , ten bedrage van 2409 man , dan krijgt men eene totale sterkte van 151 649 man. Indien men nu in aanmerking neemt dat de Regeering haar contingent heeft verhoogd wegens het niet meer toepassen van het tegenwoordig art. 110 der militie wet, waarbij is bepaald dat de binnen 4 maanden na de aflevering afgekeurde miliciens nog door anderen zullen moeten worden vervangen, dan moet dit contingent worden verhoogd, zooals de Regeeriug gedaan heeft niet 7'/ 5 pet., dat is 784 man voor volledige en 150 man voor korte oefening. Bovendien is door de Regeering gerekend op plus minus 200 man meer, om te voorzien in een mogelijk tekort aan vrijwilligers. Dit alles in aanmerking nemende, zal dan het jaarlijksche contingent ten hoogste moeten bedragen 10 450 + 784 + 200 = 11 434 man voor volledige oefening, en 2000 -f- 150 = 2150 man voor korte oefening. De beer Kolkman heeft nu voor het eerste genomen 11500 en voor het tweede 22 000 man. Ik wensch daarop niet te reageeren, en zal mij daarbij nederleggen ; maar ik zou wenschen dat, wanneer het amendement-Kolkman c. s. werd aangenomen als grondslag voor de berekening van het contingent dat jaarlijks zal gelicht worden , het contingent van 10 450 man zal gelden. Wil men die 50 man er dan bij doen , dan wordt het 10 500 man en voor het andere 2050 man. Indien ik op dezelfde wijze bereken de sterkte die het leger zal verkrijgen indien het amendement van de Commissie van Voorbereiding wordt aangenomen , waarbij het door de Regeeriug voorgestelde contingent behouden blijft en de diensttijd met twee jaren wordt verkort, en derhalve de cijfers, die de Regeering als grondslag heeft aangenomen namelijk voor volledige oefening 12182 man en voor korte oefeningen 2331 man vermenigvuldig met de coëfficiënt in bijlage A te vinden, dan verkrijgt ik voor zes lichtingen volledig geoefend eenjaar na inlijving der jongste lichting zes lichtingen 3 maanden geoefend een jaar na inlijving der jongste lichting vijf lichtingen landweer volledig geoefend zeven jaar na inlijving der jongste lichting . . . . vijf lichtingen landweer 3 maanden geoefend zeven jaar na inlijving der jongste lichting .
12182x5,29 = 64 442 man 2331x5,29 = 12331 > 12182x4,05 = 49337 » 2 3 3 1 x 4 , 0 5 = 9440 > Totaal . . 135550 man
Wanneer ik daarbij tel de legersterkte van vrijwilligers , kader en officieren , ten bedrage van ongeveer 13 600 man , benevens de landweer verkregen van de vrijwilligers volgens bijlage C , bladz. 2 , ten bedrage van 2469 man , dan verkrijg ik eene legersterkte van 151619 man , derhalve nog iets minder dan bij aanneming van het amendementKolkman c. s. De vermindering , die het amendement-Kolkman aan de legersterkte zal aanbrengen , zal dus ongeveer 14 000 man bedragen , want de Regeeriug komt tot eene legersterkte van 165 000 man. Nu neem ik gaarne aan dat het verminderde contingent,
Handelingen der Staten-Generaal. — 1890—1891. — D.
1306 69ste VERGADERING. -
14 MEI 1891.
Verslag uitgebracht door de Commissie voor de Verzoekschriften. dat de heer Kolkman wenscht, niet volkomen past in de daartoe de gelegenheid geopend, ook u aanneming van het organisatie die de Kegeering voorstelt, maar aangezien die amendement-Kolkman c. I., door dun diensttijd hij bet leger organisatie geen iutegreerend deel uitmaakt van het wets- op 7 jaar en bij do landweer op o' jaar te bepalen, hetgeen ontwerp , en het ni. i. niet heel bezwaarlijk is om eene uit de volgende berekening blijkt. andere organisatie te maken , waarbij het nieuwe contin- 7 lichtingen volledig geoefenden 10400 x <> 12 = 63 954 gent tot grondslag dient, geloof ik dat er geen bezwaar 7 id. kort » 2 0 0 0 x 6 1 2 = 12240 bestaat om het amendement aan te nemen. 6 id. voll.geoef. land weer 10 4 0 0 x 4 77 = 4 9 845 Er is hier meermalen bij voorgestelde wijzigingen der 0 id. kort » » 2000 x 4 77=_9_540 militiewet een hooger contingent voorgesteld, het hoogste Dienstplichtigen 135 580 door den Minister Klerck van 14 000 man ; maar ik geloof Officieren, kader en vrijwilligers . . 13 600 dat wij niet uit het oog moeten verliezen, de groote voorLandweer van id. . . 2469 deelen, die de grondwetswijziging ons heeft aangebracht Totaal . . 151649 man. om met betrekkelijk minder lasten een sterker leger te verkrijgen door verlenging van den dienststijd. Door aanneming van het amendement-Kolkman zal dus Met 8jarigen diensttijd wordt toch de wezenlijke sterkte eene legersterkte worden verkregen waarvan men vroeger niet heeft durven droomen. Dit is mogelijk geworden ten van het leger reeds met ongeveer 60 pet. vermeerderd. Wanneer men bet tegenwoordige contingent, dat nagenoeg gevolge van de grondwetsherziening : maar nu moet het overeenkomt met het contingent dat door den heer Kolkman voordeel hiervan de bevolking ten goede komen , en niet c. s. wordt voorgesteld, voor de volledig geoefenden eens een contingent worden voorgesteld , dat vrijwel overeenmet 50 of 60 pet. vermeerdert, krijgt men reeds een veel ster- komt met dat, in vroegere ontwerpen van wet tot wijziging ker leger dan men verkregen zou hebben wanneer indertijd der militiewet aangenomen, toen de diensttijd steeds tot 5 de militiewet ware tot stand gekomen met een contingent jaren moest beperkt blijven. van 14 000 man. Nu krijgt men bij deze regeling nog een aantal geoefenden van een korten oefeniugstijd van 3 maanden, Wegens het ver gevorderde uur wordt de beraadslamaar daar staat tegenover dat de schutterij wordt afgeschaft en dat acht ik eene zaak van niet geringe beteekenis, waar- ging verdaagd. door de bevolking een aanzienlijk mindere last zal worden opgelegd. De Voorzitter deelt mede dat de 'neeren Brautseu van Neemt men een 7jarigen diensttijd aan met een 6jarigen de Zijp en Brantsen bericht hebben gezonden door familiediensttijd bij de landweer, dan zal met hetzelfde contingent omstandigheden verhinderd te zijn geworden een groot als door den heer Kolkman c. s. is voorgesteld , een zelfde gedeelte der vergadering bij te wonen , en dat de heeren sterkte van leger en landweer, worden verkregen , als wan- W. Van Dedem en Schaepman hebben kennis gegeven neer het contingent door de Regeering voorgesteld behouden dat zij niet tot het einde der vergadering konden tegenblijft, en de diensttijd volgens het amendement van de Com- woordig zijn. missie van Voorbereiding met 2 jaren wordt verkort. Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen Stelt men er dus prijs op dezelfde cijfers te verkrijgen voor leger en landweer, die door den beer Seyffardten de Commissie van Voorbereiding worden verlangd, dan blijft De vergadering wordt gescheiden.