Tweede Kamer
Bijlage A Rijksbegroting voor het
jaar 1950
1400
XI
6
1
van veevoeder te laten bestemmen? Door meer uit Oost-Europa te importeren, zouden onze exportmogelijkheden groter worden. In de Memorie van Toelichting doet de Minister het voorkomen alsof 1400 XI 6 de import van krachtvoer beperkt moet blijven tot die uit Noorden Zuid-Amerika en Argentinië. Er zijn toch ook mogelijkheden om Xlde H O O F D S T U K dit te importeren uit Oost-Europese landen? De Sovjet-Unie heeft aan de Westerse landen aangeboden om belangrijke hoeveelheden tarwe en voedergranen te leveren en Engeland heeft hier reeds VOORLOPIG VERSLAG gebruik van gemaakt. De maïsprijzen in Roemenië zijn gedaald en bij invoer uit dat land zouden wij de pluimveeteelt en varkensmesterij voor het kleinbedrijf in ruime mate kunnen uitbreiden. ALGEMENE BESCHOUWINGEN De hierbedoelde leden vroegen zich af, of wij in Nederland nog § 1. Landbouwbeleid. Nagenoeg algemeen werd voldoening uit- kunnen spreken van een zelfstandig gevoerde landbouwpolitiek, dan gesproken over de uitvoerige toelichting op deze begroting. Eveneens wel of deze in zeer sterke mate beïnvloed wordt door de Verjuichte men het krachtig herstel van de landbouw toe. Algemeen enigde Staten van Amerika. Tijdens het bewind van deze Minister ook was men belangstellend te vernemen, welke invloed de devaluatie is sprake geweest van een groot investeringsplan voor de landbouw, in het bijzonder zal hebben op onze landbouwpolitiek. Zo mogelijk waardoor wij veel meer uit eigen bodem zouden kunnen halen zou een enigszins omstandige uiteenzetting terzake op prijs worden door rationalisatie en mechanisatie, waar hoge bedragen voor zouden gesteld. worden beschikbaar gesteld. Bij de behandeling van de begroting Vele leden waren bezorgd, dat het zich terugtrekken van voor 1949 heeft de Minister bekendgemaakt, dat hij van dit plan de Regering niet anders zal betekenen dan dat de land- moest afzien, omdat de internationale situatie zich zodanig had onten tuinbouw, welks economische positie als gevolg van allerlei wikkeld, dat het niet mogelijk was een dergelijk plan tot uitvoering omstandigheden altijd zeer zwak was, aan zijn lot zal wor- te brengen. Zo zijn er nog meer grote plannen gemaakt ten Departeden overgelaten en teruggevoerd naar de eeuwenlang bestaande mente, welke meer bestaansmogelijkheid voor kleine bedrijven beachterstelling bij andere sectoren van het maatschappelijk leven. De oogden, maar het is helaas bij plannen gebleven. In plaats van „het beschamende wanverhouding, welke er tot voor kort heeft bestaan plan-Mansholt" hebben wij de Benelux en het Marshall-plan getussen de beloning voor de agrarische ondernemers en arbeiders met kregen. In deze begroting doet de Minister nogmaals een poging de vergelijkbare andere groepen, zal als gevolg van deze politiek weer voordelen van het Marshall-plan voor de Nederlandse landbouwterugkeren. Het gevolg hiervan zal zijn, dat de belangrijk verbeterde en voedselvoorziening naar voren te brengen, waarbij dan de broodverhouding weer verloren zal gaan. In dit verband wezen deze leden voorziening als voorbeeld moet dienen. Maar men kan het ook op de schriele opvatting, welke steeds bij de Regering blijkt te be- andersom stellen; door deze schijnbare hulp zijn wij gebonden veel staan, wanneer het gaat over landbouwprijzen. Voor zover garantie- van het benodigde graan uit Amerika te betrekken voor prijzen, die prijzen of streefprijzen in uitzicht worden gesteld, zijn deze zo scherp, reeds nu te hoog blijken te zijn. Nederland heeft zich voor vier dat alleen de beste bedrijven daarmede een lonend bestaan hebben. jaar verbonden in een tarwe-overeenkomst tot het afnemen van een Zij vestigden hierbij de aandacht op de publicatie van het Land- vast quantum tegen vooraf vastgestelde prijzen. Terwijl uit andere bouw-Economisch Instituut, waaruit blijkt, dat de bedrijfsuitkomsten exporterende tarwelanden de tarwe wordt aangeboden voor lagere van 2841 onderzochte bedrijven in het jaar 1946—1947 waren als prijzen, zijn wij gebonden aan prijzen, die door de devaluatie met volgt, indien men voor de boer en zijn gezinsleden een normale be- 40 pet. verhoogd zijn. loning berekent. Zeekleigebieden (zonder Walcheren) per ha f 85 Tenslotte meenden deze leden te moeten vaststellen, dat reeds weer winst; rivierklei per ha f 13 verlies; weidestreken per ha f 7 verlies; gesproken kan worden van voedselvernietiging, zoals wij die ook zandgronden per ha f59 verlies; veenkoloniën per ha f114 winst; vóór de tweede wereldoorlog gekend hebben. Zij wezen hierbij op landbouw in de tuinbouwgebieden per ha f 35 verlies. Voorts ver- de grote hoeveelheden groenten en fruit, welke dit jaar werden doorwezen deze leden naar de voorlopige bedrijfsuitkomstenstatistiek voor gedraaid. Wat denkt de Minister te doen om dit euvel in de toekomst de boekjaren 1947/1948 en 1948/1949 van het evenvermelde instituut. te voorkomen? Sommige leden waren van oordeel, dat deze begroting, waarin Nog vroegen zij wat de Minister denkt te ondernemen om tegemoet geen rekening is gehouden met de devaluatie, voor wat de te komen aan het grote tekort aan cultuurgrond. cijfers betreft, niet veel anders is dan een slag in de lucht De overige leden konden zich niet verenigen met de zojuist weerVoor wat de landbouwpolitiek betreft, ligt dit evenwel anders. gegeven beschouwingen. Zij gevoelden er evenwel geen behoefte aan De door de Minister voorgestane politiek is een politiek, welke reeds deze op alle concrete punten te weerspreken. vóór de oorlog gevoerd werd en welke er op is ingesteld de grote landZeer vele leden wensten hun instemming te betuigen met het algebouwers op de zware kleigronden aan een rijk bestaan te helpen. Dit meen landbouwbeleid zoals dit door de Minister wordt gevoerd. Zij zijn die boeren, die hoofdzakelijk tarwe, koolzaad en suikerbieten vermeenden dit als volgt te kunnen samenvatten; het streven naar bebouwen. En al is dat maar een klein percentage van de grondstaanszekerheid voor de agrarische ondernemer en arbeider en het gebruikers, zij hebben met andere grote bedrijven pl.m. 2/3 van de verkrijgen hiervan door het scheppen van een lonend prijspeil door gehele oppervlakte grond in gebruik. Geheel anders is dit met de middel van algemeen werkende maatregelen, terwijl de bemoeiingen kleine bedrijven; 70 pet. van de boeren moet genoegen nemen mei met de individuele boer en tuinder zoveel als maar enigszins moge1/3 van de cultuurgrond. Wil er in de toekomst werkelijk sprake zijn lijk achterwege worden gelaten. Deze leden achten een dergelijke van een belangrijke productieverhoging en kostprijsverlaging, dan zal politiek juist, omdat hierdoor de verantwoordelijkheid voor de bede Regering veel meer aandacht aan dit probleem moeten besteden. drijfsvoering weer in de allereerste plaats komt te rusten op de onderUit deze begroting blijkt die belangstelling niet, integendeel, op ver- nemer zelf. Niettemin wensten zij hierbij de nodige kanttekeningen schillende posten, uilgetrokken voor voorlichting, onderwijs, enz., te maken, zoals hieronder nog nader zal blijken. wordt sterk bezuinigd. Voor verbetering en in te halen achterstand Vele leden wezen er op, dat de Overheid mede een aandeel heeft in de landbouw zijn bedragen op de begroting gebracht, welke veel gehad in het bij de aanvang van dit verslag geconstateerde herstel te laag zijn. van de landbouw. Ten einde dit nader aan de cijfers te toetsen, Deze leden vroegen zich af. of de instelling van een landbouwschap zouden zij gaarne vernemen, hoe quantitatief de verhouding ligt wellicht mede in het voornemen ligt, ten einde langs die weg de kleine tussen de geproduceerde hoeveelheden van de belangrijkste agrarische bedrijven weg te kunnen rationaliseren. Is het waar, dat er vesti- artikelen in de laatste twee oogstjaren en in de jaren 1935—1939. gingseisen voor de landbouw zullen worden gesteld en, zo ja, hoe Voorts vroegen zij, of de Regering beschikt over gegevens betrefzullen deze eisen dan luiden? fende de arbeidsproductiviteit in de landbouw in vergelijking met Voorts gaven de hier aan het woord zijnde leden als hun mening ! vooroorlogse jaren. te kennen, dat de productiekosten, in 't bijzonder op de kleine boerenDeze leden waren van mening, dat, om van 1 Juli 1952 af op eigen bedrijven, te hoog zijn en zij zouden gaarne ingelicht willen worden benen te kunnen staan zonder achteruitgang in welvaart ook in de omtrent de maatregelen, welke genomen worden om deze te verlagen. landbouw, de productie per hoofd werkzaam in die bedrijfstak zal Het enige, dat de kleine boeren wordt aanbevolen, is, in eigen bedrijf moeten toenemen. Dit kan op verschillende manieren, die echter niet veel krachtvoer te verbouwen, maar de aangewezen weg zou zijn alle even snel het gewenste resultaat geven. Het is van het grootste flinke financiële steun te verlenen. Gezien het feit, dat grote hoeveel- belang in de eerstkomende jaren de aandacht te concentreren op de heden krachtvoer uit de dollargebieden worden betrokken, zullen snelst werkende middelen. Daarom dient het opvoeren van de bodemals gevolg van de devaluatie, met name voor de kleine boeren, moei- productiviteit voorop te staan. De aandacht van de voorlichtingslijkheden niet uitblijven. Zou het niet economischer zijn meer kracht- diensten zal geconcentreerd moeten worden op die gebieden, waar voer te importeren dan kleine boeren met een toch al te kleine het bodemgebruik te wensen overlaat. Voorts achtten de leden, hier oppervlakte grasland nog een gedeelte bouwland voor eigen verbouw aan het woord, het noodzakelijk, naast de voorlichting ook co'ntroHandelingen der Staten-Generaal Bijlagen 1949—1950
2
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950
lerende bevoegdheden aan het consulentencorps te geven in samenwerking en overleg met de georganiseerde landbouw, daar het landsbelang vordert, dat de schaarse cultuurgrond niet wordt misbruikt. Ook andere middelen, die op redelijk korte termijn de productiviteit kunnen verhogen, zoals mechanisatie en verbetering in de bedrijfsorganisatie, zullen — aldus deze leden — bevorderd moeten worden. Het is een gelukkig verschijnsel, dat de mechanisatie, ondanks de kleine bedrijfseenheden en de veelal gebrekkige verkaveling, snelle vorderingen maakt. Kan de Regering mededelen, of de vraag naar doelmatige landbouwwerktuigen bevredigd kan worden door het aanbod of vormt de dollarschaarste hiervoor een belemmering? Kan de Minister elk jaar een zodanig productieschema overleggen, dat de wensen en de bereikte resultaten aan elkaar kunnen worden getoetst? Ten aanzien van suikerbieten en koolzaad heeft de Minister dit in het afgelopen jaar gedaan en niet zonder gerechtvaardigde trots wijst hij er in de Memorie van Toelichting op, dat de doeleinden zijn bereikt. Deze werkwijze verdient naar de mening der hierbedoelde leden uitbreiding. Hoezeer voorts de prijsverhoudingen invloed hebben op het bouwplan, blijkt duidelijk uit de in 1949 teruggelopen verbouw van aardappelen. Hopelijk zal de Minister inzien, dat zijn beleid op dit punt minder juist is geweest. In plaats van de zo gewenste toeneming van het aardappelareaal was het tegengestelde het geval, doordat de Overheid onvoldoende marktordenend optrad, in dit verband wilden deze leden er dan ook nogmaals met klem op aandringen, vroegtijdig de prijs- en productiepolitiek bekend te maken, d.w.z. vóór de maand October, in welke maand immers al vele voorbereidingen worden getroffen voor het nieuw oogstjaar. Tenslotte vestigden de hier aan het woord zijnde leden de aandacht op de recente studie van het Landbouw Economisch Instituut over de verdeling van het nationale inkomen, waaruit blijkt, dat deze verdeling zeer ongunstig uitvalt voor de agrarische bevolking. Kan de Regering deze conclusie voor haar rekening nemen en, zo ja, wat denkt zij dan te doen om wijziging te brengen in deze ongewenste toestand? Naar aanleiding van het zo juist ter sprake gebrachte consumptieaardappelenvraagstuk betoogden verschillende leden, die instemden met het streven naar een losser laten van de Regeringsteugels in zake productie en prijzen, dat dit alleen maar kan, indien de maatschappelijke organen zelf in staat blijken doeltreffende regelingen in zake productie en afzet in het leven te roepen. Voor wat het Regeringsbeleid betreft is de beslissende vraag op dit punt, of de Regering bereid is de onmisbare sancties te verlenen op aldus getroffen regelingen. Rechtstreeks doet de Regering ter zake van genoemd vraagstuk niets. Is zij echter bereid bij een eventueel te treffen regeling door de georganiseerde landbouw de hulp te geven, die alleen de Overheid geven kan? Vele leden, die zich eveneens konden verenigen met het laten van een grotere vrijheid aan het bedrijfsleven en het loslaten van verschillende prijsgaranties, kortom een vrijere economie, meenden hier uitdrukkelijk aan te moeten toevoegen, dat van het streven van de Regering om de industrialisatie te bevorderen en zo mogelijk de kosten van levensonderhoud te verlagen, de land- en tuinbouw niet de dupe zal mogen worden. Gaarne ontvingen zij van de Minister de verzekering, dat zijn beleid steeds gericht zal blijven op een lonende landbouwproductie en dat een vroegere achterstelling van de beloning van de land- en tuinbouwarbeid geen herhaling zal vinden. Zij wezen er op, dat niet alleen de industrialisatie een groot nationaal belang is, doch dat tegelijkertijd het belang van onze landbouwproductie en onze landbouwexport — welke laatste nog steeds bijna de helft van onze gehele export uitmaakt — niet uit het oog mogen worden verloren. De Minister is er blijkbaar zelf — blijkens een onlangs door hem te Scheveningen gehouden redevoering — van overtuigd, dat ook de landbouwexport zich nog belangrijk zal moeten uitbreiden, wil ons land de dreigende moeilijkheden bij het aflopen van de Marshall-hulp te boven komen. Het is ook blijkbaar daarom, dat de Minister de noodzaak van verdere rationalisatie en mechanisatie in de land- en tuinbouw bij voortduring zo dringend naar voren brengt. De hier aan het woord zijnde leden konden het hiermee eens zijn, doch vroegen zich af, of dan tevens niet wat meer aandacht geschonken moet worden aan een zo groot mogelijke werkgelegenheid en het plaatsen van zoveel mogelijk arbeiders in het agrarisch productieproces. Immers, niet alleen door mechanisatie zal het gestelde doel bereikt kunnen worden. Er blijft, juist in land- en tuinbouw, een groot stuk handenarbeid over. Deze leden dachten hierbij in het bijzonder aan de tuinbouw, welke voor de productie zo weinig afhankelijk is van de import van productiemiddelen en die anderszins zulk een groot aandeel neemt in de export. Maar juist daar zal de productie voor een groot deel afhankelijk zijn van de arbeidsvoorziening, hetzij door arbeiders, hetzij door behoud in het bedrijf van de tal-
1400
XI
6
rijke ondernemers en hun gezinnen. In dit verband vroegen zij zich ook af, waarom voor de mechanisatie in de kleine landbouwbedrijven zoveel meer werd gedaan dan voor de kleine tuinbouw, een punt, waarop zij later nog terugkwamen. De hierbedoelde leden wilden niet ontkennen, dat het afgelopen jaar voor de landbouw gunstig is geweest, doch het gunstige weer heeft hiertoe wel het meest bijgedragen. Voorts kon, dank zij de Marshall-hulp, vrij veel veevoeder worden ingevoerd, waardoor de productie van varkensvlees en eieren aanzienlijk steeg. In verband met het aflopen van deze hulp zal de veevoederwinning in eigen land inderdaad sterk moeten worden opgevoerd. Deze leden gingen hier nog nader op in bij hun opmerkingen terzake van de akkerbouw (zie § 3). Tenslotte vroegen zij, hoe het staat met de samenwerking tussen Overheid en bedrijfsleven ten aanzien van de sanering van de kleine bedrijven, waaromtrent de Minister verleden jaar concrete toezeggingen heeft gedaan, doch waarvan in de provincies tot nu toe niets wordt bemerkt. Wanneer zullen de kleine boeren de toegezegde 11 millioen gulden ontvangen? Wordt dit niet te veel belemmerd door een al te minutieus onderzoek omtrent de financiële draagkracht van betrokkenen en de vraag, of hun grond al dan niet tot de lichte gronden kan worden gerekend? Een samenvattend overzicht van hetgeen sinds de laatste oorlog bereikt is inzake de verbetering van kleine bedrijven, zouden deze leden zeer op prijs stellen. Sommige leden, die geenszins wilden ontkennen, dat de Overheid belangrijk heeft bijdragen tot het herstel van de landbouw, waren overigens van mening, dat de verkregen resultaten in niet mindere mate het gevolg zijn van de inspanning, welke de agrarische bevolking zich heeft getroost. De sterk gestegen arbeidsproductiviteit in de landbouwsector is hiervan mede het bewijs. Deze leden wezen er op, dat de te volgen politiek o.m. inhoudt een zo sterk mogelijke uitbreiding van de veestapel, ten einde tot zo groot mogelijke uitvoer te kunnen geraken en in verband hiermede een zo sterk mogelijke opvoering van de eigen veevoederproductie. Hierbij dient ech'er bedacht te worden, dat de uitbreiding van de rundveestapel, wil het althans een gezonde uitbreiding zijn, slechts geleidelijk aan kan geschieden. Voor de varkens- en pluimveestapel ligt dit enigszins anders. Heeft men de uitbreiding van de veestapel in zeker opzicht nog in de hand, dit is allerminst het geval met de veevoederproductie. Deze kan door oorzaken, waarop de boer hoegenaamd geen invloed heeft, grote mee- of tegenvallers opleveren. De Overheid dient dan ook, indien zij uitbreiding van de veestapel stimuleert, daarnaast de nodige waarborgen te verschaffen, dat in tijden van geringe binnenlandse productie voldoende geïmporteerd voer gesuppleerd kan worden. Wat betreft de productieverhoging van het grasland — hier kan zeker nog zeer veel gebeuren — rijst de vraag, of de methodiek van voortdurende opvoering der productie, zoals zij thans wordt gevolgd, voldoende wetenschappelijk doordacht is. Deze leden zouden het op prijs stellen hieromtrent het oordeel van de Minister te mogen vernemen. Hoe staat hij tegenover de opvattingen te dezer zake van ir. Cleveringa? Is het de Minister mogelijk nader uiteen te zetten wat thans onder het sociaal-economisch (of wordt bedoeld sociaal en economisch) verantwoorde landbouwbedrijf wordt verstaan — in de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag nopens de begroting voor 1949 (blz. 8) komt het woord „sociaal" niet voor — en kan de Minister nader preciseren wat met een zekere mate van productie- en marktordening wordt bedoeld, zo vroegen deze leden voorts. Overigens hadden zij met genoegen geconstateerd, dat de Minister van oordeel is, dat gestreefd moet worden naar eenvoud van maatregelen en het voorkomen van dwingende voorschriften ten aanzien van het individuele bedrijf. Met betrekking tot de resultaten over het jaar 1949 vroegen deze leden, of de Minister niet van mening is, dat ook de maatregelen genomen in verband met de aardappelmoeheid van invloed zijn geweest op de achteruitgang van het aardappelareaal en of de geachte bewindsman ook niet meent, dat de varkensmesterij ten gevolge van een tekort aan voeraardappelen in moeilijkheden kan geraken. Verscheidene leden, die konden instemmen met de strekking van de door de Minister voorgestane landbouwpolitiek, zoals deze eerder in dit verslag is geformuleerd, wensten hierbij evenwel enige aantekeningen te maken. In de eerste plaats waren deze leden van oordeel, dat die politiek noodlottig moet worden voor de kleine boeren. Deze zijn met algemeen werkende maatregelen onvoldoende gebaat. Zij kunnen slechts staande blijven, indien zij individueel of minstens als groep door doeltreffende maatregelen worden geholpen. In de tweede plaats waardeerden deze leden wel de opvatting om de Overheid zoveel mogelijk van het particuliere erf vandaan te
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950
1400
XI
6
3
houden, maar wezen er op, dat de Minister op ander terrein weer tevens gaarne worden ingelicht over de hoogte dezer prijzen in de landen, waarheen wij in hoofdzaak exporteren, alsmede in de landen, overgaat tot minitieuze bemoeiingen met de boer, zelfs zonder dat enig groot belang op het spel staat. Zij doelden op de nieuwe Paar- waarmede wij op de wereldmarkt moeten concurreren. denwet, welke, indien ze tot stand komt, dieper in de vrijheid van de Voorts stelden deze leden omtrent een aantal punten, de buitenboer ingrijpt dan ooit te voren. landse handel betreffende, de navolgende vragen. In hoeverre en voor welke producten vindt gecentraliseerde export plaats naar landen, die Zij zouden het voorts op prijs stellen nauwkeurig van de Minister dit niet als eis stellen? Wie regelt deze aangelegenheden en in hoeverre te vernemen, op welke wijze hij nu voor de Nederlandse land- en tuinbouw een lonend bestaan wil verwezenlijken. Inderdaad moet ge- hebben de betrokken bureaux van de bedrijfschappen bemoeiingen met zuivere handelswerkzaamheden? Zijn er veel producien, waarvan' streefd worden naar een rationele bedrijfsvoering; de productiekosten zullen hierdoor dalen. Hier zijn nog belangrijke mogelijkheden, met | de uitvoer aan bijzondere bepalingen is onderworpen? Kan de Miname in de veehouderijbedrijven, door een meer rationele fokkerij en ï nister opgeven, welke dit zijn en welke speciale bepalingen daarvoor voeding. Intussen meenden deze leden, dat daarmede allerminst een gelden? Kan de Minister mededelen hoelang de gecentraliseerde export lonend land- en tuinbouwbedrijf verzekerd is. Zij wezen daartoe op üe naar bepaalde landen, zoals Tsjecho-Slowakije, Frankrijk en binnenkort vrij zeker ook naar Duitsland bestendigd zal blijven? De winsten, volgende aspecten van dit vraagstuk. In de eerste plaats moet gevreesd hierop gemaakt en te maken, komen uitsluitend ten goede aan enkele worden, dat een verder gaande mechanisatie belangrijke sociale euvelen exporteurs, die over basisjaren beschikken van 10 a 15 jaar geleden. gaat oproepen. Zou men het landbouwbedrijf in sterke mate zuiver Deze exporteurs kunnen zich bovendien vrij bewegen in Nederland op rationeel gaan voeren, dan zou dat leiden tot grote werkloosheid gehet gebied van zaken doen naar de z.g. vrije landen. De groep jonge durende een groot gedeelte van het jaar. De nu wet geworden wachtgeldregeling brengt de last hiervan toch weer ten laste van het bedrijf, exporteurs en binnenlandse handelaren worden wel heel erg achtergesteld bij een dergelijke toestand, welke reeds jaren bestaat. zodat uit dien hoofde weer een verzwaarde bedrijfslast optreedt. Met betrekking tot de veehouderij werd door vele leden de vraag In de tweede plaats is een groot deel van het Nederlands landbouwgesteld, of de Regering de mogelijkheid aanwezig acht om voor zuivelbodemareaal toch niet voor een mechanisatie op grote schaal geschikt en zal dit geen profijt trekken van de mechanisatie, maar wel via de producten en eieren soortgelijke verdragen te sluiten met Engeland als wachtgeldverzekering de last te dragen krijgen van de door de ten aanzien van de bacon is geschied. mechanisatie werkloos geworden arbeiders. In dit verband wilden Tenslotte werd gevraagd, hoe de Minister het teruglopen van de uitdeze leden de Minister vragen, of de landbouwpolitiek en voorlichting voer naar het dollargeoied verklaart en wat hij in dit opzicht denkt toch niet gericht moeten zijn op het streven naar een bedrijfsvoering, te doen. Hoe stelt hij zich na de devaluatie de ontwikkeling van de waarin de werkzaamheden meer regelmatig'over het gehele jaar zijn bloembollenexport voor naar dat voor dit .product zo belangrijke verdeeld. Het is uit sociale overwegingen noodzakelijk, dat gestreefd afzetgebied? Voorts werd het vorige jaar meegedeeld, dat plannen wordt naar een veel grotere vaste kern op de bedrijven en een zich voor onpersoonlijke propaganda van Nederlandse kaas in de Verdaarbij aanpassende bedrijfsvoering. enigde Staten in voorbereiding waren. Is reeds uitvoering aan deze In de derde plaats wezen deze leden er op, dat deze politiek geheel plannen gegeven? voorbijgaat aan het belangrijkste aspect, de prijzen en de afzet. Deze § 3. Akkerbouw. Vele leden zouden gaarne worden ingelicht zijn tenslotte voor de bedrijfsuitkomsten van overwegende betekenis. omtrent de motieven, die er toe hebben geleid, dat de Regering deze Men kan zelfs zeggen, dat er tal van gevallen zijn, waarin een grote oogst juist de rendabiliteit bedreigt. De landbouw is b.v. veel meer zomer op het allerlaatste moment de handel in inlandse granen gebaat bij een matige aardappeloogst, die voor lonende prijzen af- — behalve tarwe — heeft vrijgegeven. Zij meenden te weten, dat het gezet kan worden, dan een grote oogst, welke, juist door die grootte, vrijgeven van de handel in inlandse granen, behalve tarwe, niet in slechts afbraakprijzen opbrengt. Een aardappeloogst van 20 000 kg overleg met het georganiseerde landbouwbedrijfsleven is geschied en per ha, welke kan worden afgezet voor f7 per 100 kg, is veel beter zouden daaromtrent gaarne inlichtingen van de Minister ontvangen. dan een van 25 000 kg, waar men maar f3 per 100 kg voor krijgt. Zij vreesden, dat hieruit schade zal ontstaan voor de veehouders en met name de kleine houders van rundvee, varkens en kippen in Zo staat het trouwens met veel tuinbouw-, fruit- en landbouwbijzondere moeilijkheden zullen geraken, omdat de Overheid vrijwel producten. alle prijscontrölemiddelen heeft prijsgegeven en dientengevolge de De strekking van het betoog dezer leden was — zo verklaarden prijzen van de grondstoffen van het veevoeder niet meer kan bezij nadrukkelijk —, alleen te doen uitkomen, dat het eenzijdig de heersen. In het veevoeder zal naast buitenlandse grondstoffen (granen, nadruk leggen op rationalisatie allerminst een panacee is voor alle veekoeken, eiwitten) ook inlands graan moeten worden verwerkt, land- en tuinbouwkwalen. Zij hadden de indruk, dat de Minister te weinig het geheel, nl. de sociale problemen, de afzet, de prijs, de omdat van die buitenlandse artikelen niet meer beschikbaar zal worden gesteld dan zekere beperkte hoeveelheden. De invloed van bedrijfseconomie en de bedrijfslasten in het oog houdt en te éénde scherpe prijsstijging der inlandse granen op de prijzen van het zijdig op verlaging der productiekosten ziet. Dit laatste dan nog dikveevoeder zal niet meer kunnen worden getemperd, waaruit ernstige wijls met voorbijzien van de enorme kapitaallast, welke op het toch reeds zo kapitaalintensieve landbouwbedrijf drukt, en van de financiële gevaren zullen ontstaan voor het op een goede veevoederdistributie gebaseerde stelsel van productie-ordening. Het ontbreken van een last van door mechanisatie werkloos geworden arbeiders. Regeringsvoorraad van grondstoffen voor veevoeders betreurden Andere leden meenden daarentegen, dat mechanisatie en rationalideze leden daarom ten zeerste. Zij zouden gaarne omtrent een en satie ten goede zullen komen aan een geregelde werkgelegenheid door ander uitvoerig worden ingelicht. het vlakker maken van de arbeidstoppen. Door andere leden werd opgemerkt, dat het thans toegepaste stelsel § 2. Benelux en buitenlandse handel. Vele leden zouden het op van raamvoorschriftcn ten aanzien van de mengvoeders moet leidon prijs stellen te vernemen, wat thans (d.w.z. na de devaluatie) de pro- tot moeilijkheden voor de bona-fide handelaren.- Immers de praktijk ducenten- en consumentenprijzen van de belangrijkste landbouwis nu deze, dat, wie het minst scrupuleus is, zich vrij gemakkelijk producten en voedingsmiddelen in Nederland en België zijn. Het valt de grootste afzet kan verzekeren, doordat de boeren onvoldoende moeilijk in te zien, hoe de verschillen overbrugd kunnen worden bij controle hebben op hetgeen zij feitelijk kopen. Is deze nieuwe een geheel vrij goederenverkeer met aan beide zijden het behoud van methode het noodwendig gevolg van het vrijgeven der binnenlandse een redelijke welvaart van de betrokken bevolkingsgroepen. Wordt het granen? Ook deze leden zagen de gevraagde, zo mogelijk enigszins niet tijd, dat beide partijen openhartig haar mening kenbaar maken? uitvoerige uiteenzetting op dit punt met belangstelling tegemoet. Voorshands zagen deze leden bij de huidige wisselkoers geen andere Vele leden zouden gaarne vernemen, hoe de Minister de veeoplossing dan het geven van directe geldelijke steun aan de Belgische voederwinning in eigen land in korte tijd denkt te verwezenlijken. producenten, daar ons prijsniveau van agrarische producten onmoge- Houdt hij zich hierbij aan de richtlijnen, gegeven in de bekende lijk kan worden verhoogd, indien men niet de gehele agrarische Benebrochure terzake? Welke invloed zal de devaluatie hebben op de lux-export in gevaar wil brengen. Hoe denkt de Regering hierover? importen van voedermiddelen en wat is het verschil tussen de huidige Ook zeer vele andere leden vreesden, dat de moeilijkheden in zake prijzen en die overeengekomen bij de laatste tarwe-overeenkomst? Het een vrij ruilverkeer tussen de Benelux-landen groter zijn geworden was deze leden nog niet duidelijk, hoe de Minister zich voorstelt het door de ongelijke waardevermindering van de franc en de gulden. kleine bedrijf te kunnen beschermen. Wat betekent in dit verband de Zij zouden gaarne vernemen in hoeverre er kans betaat, dat de op de stelling, dat de meest juiste vorm zou zijn het kleine landbouwbedrijf laatste Benelux-conferentie vastgestelde punten ten aanzien van het een recht van vóóraankoop van veevoeder te geven tegen benaalde agrarisch bedrijfsleven op vrij korte termijn geëffectueerd kunner, prijzen, welke weinig zullen verschillen van de thans geldende? Gaarne worden. zouden zij vernemen, of die mogelijkheid bestaat en op welke wijze Sommige leden vroegen nog of het juist is, dat België vreest, dat dit geëffectueerd zou kunnen worden. Kan een verdelingsschema zijn markt overstroomd zal worden met Nederlandse zuivel. I worden overgelegd? De leden hier aan het woord waren uitermate Sommige andere leden zouden behalve over de prijzen der voor- : bevreesd, dat van dit systeem geen resultaat voor de kleine bedrijven naamste veehouderij- en akkerbouwproducten in ons land en België ! zal zijn te verwachten. Is er wel voldoende importvoeder om de
4
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950
toewijzingen te honoreren? Is het juist, dat de prijzen dezer veevoeders in ernstige mate worden opgedreven onder druk van de5 prijsstijging der vrije binnenlandse voedergranen? Bestaat hiervoorr geen prijsstop? Voorts waren deze leden van mening, dat ook de3 zuivere veehouderijbedrijven voor het vóóraankopen van veevoederr in aanmerking dienen te komen. Tenslotte vroegen zij zich af of het huidige suikerbieten- en aardappelareaal wel groot genoeg is. Andere leden vroegen, of het juist is, dat scheepsladingen suikerbieten naar Duitsland worden verkocht. Verscheidene leden zouden in dit verband gaarne vernemen, welkes voornemens de Minister heeft met betrekking tot de teelt van suikerbieten. Zal hiervoor weer als voorheen een prijs worden gegarandeerd met het oogmerk de teelt aan te moedigen? Deze leden zouden dit van groot belang vinden, omdat er nauwelijks een productt is, hetwelk nationaal-economisch zoveel betekenis heeft. Wat is de; Regering voornemens te doen, wanneer de prijzen te hoog zoudenT stijgen? Voor de gerst en de haver is dit te hoog niveau eigenlijk al bereikt. Vele andere leden kwamen tegen deze bewering op. Zij achtten het( onjuist om, waar zolang te krappe prijzen zijn betaald, nu onmiddellijk alarm te slaan bij iets gestegen prijzen. Weer andere leden vroegen naar de regeling in zake de pootaardappelen. Is het juist, dat voor alle pootaardappelen een heffing is verschuldigd, ook voor de soorten, die niet voor de export bestemd zijn,, terwijl deze bij niet-verkoop toch niet onder de garantieprijs vallen? Voorts zouden zij gaarne vernemen, of na afkeuring door de N.A.K. restitutie van heffing plaats vindt. Zij maakten bezwaar tegen de vrijstelling van deze heffing voor een areaal kleiner dan 1 ha. Dit gaat naar hun oordeel te ver. Zou men kleine percelen van kleine grondgebruikers vrijstellen, dan zouden deze leden zich daarmede kunnen verenigen, maar tegen de huidige regeling zijn ernstige bezwaren. Met de stikstofvoorziening voor de landbouw loopt het nog niet vlot, aldus sommige leden. Is het de Minister bekend, dat de stikstof verhandeld wordt voor zwarte prijzen, zodat de minst-kapitaalkrachtige boeren en tuinders hierdoor gedupeerd worden? Wordt er wel voldoende aandacht besteed aan de kalivoorziening in ons land? Is het juist — zo vroegen deze leden tenslotte —, dat dit voorjaar kali, welke een iets hogere prijs moest opbrengen door hogere vrachtkosten e.d., niet werd geïmporteerd, terwijl er zo'n grote behoefte aan kali was?
1400 XI
6
aantal geleverde eieren krachtens de eerste maatregel verkochte zegels en voorts omtrent het verloop van de heffing per kip. Voorts vroegen deze leden, of er nog wel genoegzame redenen zijn de kippenstapel te beperken via de kuikentoewijzing. Een voldoende pluimveestapel is zo ongeveer het enige waar men met name de kleine boeren mee helpen kan. De Minister zegt wel dit nauwkeurig te zullen volgen, maar dit biedt weinig concreet houvast. Ook vele andere leden achtten het gesol met de eierzegels en de exportheffing per kip geen gelukkig voorbeeld van geleide economie, al moesten zij toegeven, dat het beoogde doel in grote lijnen werd bereikt. Hoe denkt de Minister zich de oplossing van het export- en prijsvraagstuk der eieren in het komende jaar en hoe zal de export naar Engeland kunnen worden verzekerd en tevens het prijspeil in Nederland gehandhaafd? Tenslotte vroegen deze leden hoeveel kippen er thans zijn in ons land en hoeveel kuikens in het broedseizoen-1950 zullen mogen worden uitgebroed. Sommige leden wezen er nog op, dat zowel het zegelsysteem als het systeem van heffing per kip aan verschillende pluimveehouders de mogelijkheid biedt de voorschriften te ontduiken. Zij waren van oordeel, dat hier het Landbouw-Egalisatiefonds moet worden ingeschakeld.
§ 4. Veehouderij. Vele leden wezen er op, dat verder selecteren van de veestapel, gepaard aan productiecontröle, dringend noodzakelijk is. Zij vroegen, of het niet mogelijk is de propaganda voor controle intensiever te voeren, opdat het improductieve vee sneller wordt uitgeselecteerd. Voorts zouden deze leden gaarne vernemen, of de Minister niet vreest, dat bij de voorgenomen afschaffing van de overnamemarkten de veeprijs bij te groot aanbod zal inzinken. Hoe denkt de Minister over het plan door de L.T.B, te dezer zake gepubliceerd, voor wat betreft de daarvoor benodigde medewerking van de Regering? De mededelingen omtrent de gedragslijn te volgen ten aanzien van de varkensmesterij, achtten sommige leden enigermate vaag, vooral voor zoveel het betreft de mesterij van zwaardere varkens. Zij meenden er de aandacht van de Minister op te moeten vestigen, dat het voor bepaalde gebieden moeilijkheden kan opleveren, indien deze mesterij geheel aan haar lot zou worden overgelaten. Bovendien zal men voor de Duitse markt zwaardere dan baconvarkens nodig hebben. Zij zouden het zeer op prijs stellen, indien de Minister zou kunnen mededelen, hoe de varkensprijs voor 1950 zal zijn. Vele leden vroegen, of de vleesdistributie weldra zal worden opgeheven. Zo ja, zal dat dan gepaard gaan met vrijgave van de afzet van vee en varkens en zijn in dat geval niet al te grote schomme- j lingen in de vee- en varkensprijzen te vrezen? Overigens waren deze j leden van mening, dat de vleesdistributie niet langer is te hand- j haven vanwege de enorme knoeierijen, die zich op dit gebied voor- j doen. Daarmede gaat ook een niet verantwoord verlies aan huiden en allerlei afvalproducten van de slacht gepaard. ') Verscheidene leden hadden ernstige kritiek op het pluimveebeleid, voor zover men de zigzaglijn, gevolgd in de diverse maatregelen, een I beleid kan noemen. Indien men in zulk een kort tijdsbestek als in 1949 het geval was twee soorten heffingen legt op de kippenhouders, J is dit op zich zelf reeds een ernstige reden voor critiek. Deze leden zouden gaarne cijfers ontvangen omtrent de in verhouding tot het
§ 5. Zuivel. Omtrent de uitbetaling van melk naar qualiteit merkten vele leden op, dat de Regering nu al een aantal jaren bezig is ter zake voorschriften te doen ontwerpen. De uitvoering schijnt af te stuiten op belangentegenstellingen tussen de coöperatieve en particuliere groepen van verwerkers. Welke zijn de wederzijdse motieven en is de Regering bereid eindelijk eens de knoop door te hakken, daarmee ook het belang dienende van de binnenlandse en buitenlandse consumenten van melk en melkproducten? Van een werkelijk hygiënische melkwinning schijnt in ons land nog niet gesproken te mogen worden. Is de Regering bereid ten deze strenge voorschriften uit te vaardigen, zo vroegen de hier aan het woord zijnde leden. Andere leden waren van oordeel, dat hier allerminst reden toe bestaat, omdat de qualiteit van de melk in ons land goed is. Voor extra-qualiteit zal een premie moeten worden gegeven om op deze wijze de meerdere kosten te vergoeden en het leveren daarvan attractief te maken. Een aantal leden was van oordeel, dat betaling der melk naar qualiteit valt toe te juichen; echter dient niet het vetgehalte de uitsluitend bepalende factor te zijn. Zij vroegen daarom, of de Minister voor de toekomst ook andere factoren als waardebepaling wil laten gelden. Andere leden waren van mening, dat het wellicht beter ware geweest, indien de consumptiemelkprijs verleden jaar niet was verlaagd, maar het vetgehalte verhoogd. Waarom schaft men de standaardisatie niet af; houdbaarheid van de gestandaardiseerde melk is slecht. De geleidelijke opheffing van tal van maatregelen op zuivelgebied juichten sommige leden toe. Intussen zouden zij gaarne vernemen, in welk stadium de voorbereiding van een melkbestemmingsplan verkeert, terwijl zij voorts nadere gegevens omtrent de kosten verbonden aan het aanvoeren van z.g. aanvullingsmelk zeer op prijs zouden stellen. Hetgeen in de slotalinea van § 15 der Memorie van Toelichting wordt gezegd, achtten zij van grote betekenis. Snelle publicatie van de mededelingen, die de Minister zegt te zullen doen, verdient aanbeveling. In dit verband werd gevraagd, of het ingewortelde systeem van melkprijstoeslagen niet kan worden verlaten. Vele leden vroegen, of de regeling van de aanvullingmelk thans zodanig is, dat geen melktekort meer behoeft te worden gevreesd in de grote steden. Deze leden waren van mening, dat aan de opheffing der vleesdistributie die der kaasdistributie gepaard zal moeten gaan. ') Overigens verliep de invoering der grotere vrijheid, ook op zuivelgebied, niet geheel bevredigend. Grote spanningen in de prijzen van verschillende producten deden zich voor. Onjuist achtten deze leden dan ook de door de Minister gevolgde politiek, waarbij voor de boter, die wordt geleverd aan het In- en Verkoopbureau voor Zuivelproducten, een te lage prijs werd uitbetaald. Het ligt toch volstrekt buiten het bereik der producenten de productie zo te richten, dat steeds de meest lonende afzet wordt bereikt. Zou men dit trachten te doen, dan zouden anderen zonder twijfel de kwade gevolgen daarvan moeten dragen. Bovendien schijnt de vraag naar Nederlandse zuivelproducten de laatste maanden sterk te zijn toegenomen, zodat ons boteroverschot niet groot meer is. Acht de Minister desondanks een prijsdiscriminatie voor boter tot een bedrag als in de afgelopen zomer gold noodzakelijk?
•) De begrotingscommissie vestigt er de aandacht op, dat het afdelingsonderzoek plaats vond. voordat de varkensprijs voor 1950 bekend is gemaakt en de vleesdistributie afgeschaft.
') De begrotingscommissie vestigt er de aandacht op, dat het afdelingsonderzoek plaats vond. voordat de varkensprijs voor 1950 bekend is gemaakt en d« vleesdistributie afgeschaft.
Bijlage A
ïweede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950
Ook door andere leden werd het als een bezwaar gevoeld, dat voor een artikel, waaruit verscheidene producten worden gefabriceerd, al naargelang het eindproduct verschillende prijzen kunnen worden gemaakt. Het kwam hun onjuist voor, dat voor één of meer producten uit dezelfde grondstof niet de gemiddelde voor die grondstof in uitzicht gestelde prijs kan worden gemaakt. Tenslotte vroegen sommige leden, of de Minister kan mededelen, hoe hij tot een lonende melkprijs voor de boeren denkt te komen zonder verhoging van de koopkracht van de grote massa. De afzet van de natuurboter in eigen land is tot een minimum teruggelopen. Kaas is voor de arbeiders te duur. Volle melk wil de Minister niet beschikbaar stellen aan de consumenten, omdat dit de loon- en prijspolitiek in gevaar zou brengen. Is het de Minister bekend, dat vele boeren een eigen product als boter zelf niet meer eten, omdat het te duur is? § 6. Tuinbouw en sierteelt. Sommige leden waren van oordeel, dat de tuinbouw voor grote moeilijkheden staat. In alle takken van dit bedrijf, zowel voor groenten, fruit als bloemen, worden prijzen gemaakt, die niet meer lonend zijn. De minimumprijzenfondsen raken uitgeput. Willen deze belangrijke bronnen van deviezen niet in nog grotere moeilijkheden komen, dan zai de Regering helpend moeten optreden. Deze leden vroegen zich af, of bevordering van emigratie hier niet geboden is. Andere leden merkten op, dat de uitspraak in de Memorie van Toelichting, dat de toestand in de tuinbouw het afgelopen jaar, mede dank zij een bevredigende export, gunstig geweest is, ongetwijfeld in sommige streken van het land de tuinders vreemd in de oren zal klinken, omdat er tuinbouwstreken zijn, met name sommige gebieden met grove tuinbouw, waar de bedrijfsuitkomsten bepaald onbevredigend moeten worden genoemd. Naast het wegvallen van de export op bepaalde tijdstippen kunnen grote oogsten als oorzaak van dit verschijnsel aangewezen worden en ook wel het speculatief te eenzijdig opzetten van het teeltplan. Zeer vele leden konden instemmen met de mening van de Minister, dat de toestand in de tuinbouw het afgelopen jaar, mede dank zij een bevredigende export, gunstig is geweest. Zij konden er niet genoeg op aandringen, dat de Regering de export van tuinbouwproducten, zoveel in haar vermogen ligt, bevordert, met. name ook de export naar Duitsland. De grilligheid in het verloop van deze export in 1949, die dan weer oorzaak was van een sterk oplopen van prijzen en dan weer van doordraaien der producten, moge de Regering er toe aanzetten tot behoorlijke verdragen en regelingen met dit land te komen, die meer stabiele verhoudingen mogelijk maken. Vele leden merkten op, dat van de zijde van de georganiseerde tuinbouw een grote activiteit is ontwikkeld en dat de samenwerking tussen Overheid en bedrijfsleven hier heeft bewerkstelligd, dat uit een soms vrijwel hopeloos schijnende situatie toch een voor de tuinders bevredigend resultaat bereikt kon worden. Te betreuren valt echter, dat de resultaten van de lange en moeizame onderhandelingen zó laat bekend worden, dat ze niet meer als grondslag kunnen dienen voor een verantwoord teeltplan. Vele andere leden, die in hoofdzaak met het voorgaande konden instemmen, wezen er echter op, dat het zich telkens toeleggen op de productie van moeilijk in het buitenland te plaatsen artikelen een groot gevaar inhoudt, doch dat overigens het afstemmen van de productie op de mogelijke afzet (een teeltplan) zeer moeilijk is. Weersomstandigheden, meer nog de vraag in bepaalde perioden, maar vooral exportmogelijkheid, zijn even zovele oorzaken, dat in het ene jaar de productie van vele artikelen te groot en in het andere jaar weer te klein is. In dit verband zouden deze leden er op willen wijzen, dat de productie van de z.g. zomergroenten in het vollegrondsbearijf aan de grootste gevaren van niet lonend zijn blootstaat. Deze veelal in het kleine bedrijf voorkomende teelt doet de vraag rijzen, of men deze voor een deel niet enigermate zou moeten vervroegen en (of) verlaten om daardoor met een gedeelte van de producten te komen in een doorgaans beter seizoen en tegelijk de overvloed van zomergroenten te beperken. Echter verkeert een deel van het hier besproken bedrijf in nood en de hulpmiddelen (met name glas)- voor bovengenoemde omzetting van het bedrijf kunnen door velen daarin niet of zeer moeilijk worden bekostigd, mede als gevolg van de vêrmogensaanwasbeiasting, welke de winsten uit de oorlogsjaren heeft wegbelast. In het kader van steun aan het kleine bedrijf zouden de^e leden er op willen aandringen, dat de tuinbouw hier op dezelfde wijze zal worden geholpen als het kleine landbouwbedrijf. Ditzelfde geldt voor wat op gebied van de mechanisatie wordt gedaan. Deze leden meenden, dat de tuinbouw hier achter wordt gesteld bij de landbouw, waarvoor bij artikel 212 het tienvoudige is uitgetrokken van het voor de tuinbouw in artikel 143 begrote bedrag. Zij meenden te weten, dat dit voor een groot deel een quaestie is van Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
1400
XI
6
benaming. Zo kan een kleine landbouwer met een bedrijf van maximaal 12 ha, zelfs al zou hij ook nog enige tuinbouw hebben, voor de mechanisatiebijdrage in aanmerking komen, doch een tuinder met een bedrijf van veel geringere omvang niet, alleen omdat hij de hoofdbron van zijn bestaan in de tuinbouw heeft. Gevraagd werd, of dit juist is en.welke normen hier worden aangelegd. De discriminatie van de tuinbouw op dit gebied dient te worden opgeheven. De vele leden het eerst aan het woord erkenden, dat het pogen van de Minister om het bedrijfsleven grotere vrijheid te geven, maar dit de verantwoordelijkheid te laten dragen voor de normale risico's, ten einde langs deze weg weer tot normale verhoudingen terug te kunnen keren, voor de tuinbouw als geslaagd kan worden beschouwd. De georganiseerde tuinbouw heeft hier zeer terecht op gereageerd door het instellen van een bodem in de markt met minimumprijzenfondsen. Hierdoor zijn inderdaad vele kleine en ook wel grotere moeilijkheden overbrugd geworden en het systeem heeft niet medegewerkt tot het aanmoedingen van teelten, die nationaal-economisch niet verantwoord zijn. Omgekeerd echter gaat van deze maatregelen ook geen enkele stuwing uit om gewenste verschuivingen in de teelten en marktverhoudingen te bevorderen. Vele andere leden, die overigens dit betoog konden onderschrijven, gaven, voor wat het laatste betreft, als hun mening te kennen, dat de gewenste verschuivingen zeker niet door het thans in de tuinbouw vigerende stelsel worden belet, wat wel het geval zou kunnen zijn, indien de minimumprijzen te hoog zouden worden gesteld. Dit is echter niet zo, want de meeste minimumprijzen zijn laag gesteld en liggen ver onder de productiekosten. Vele leden vroegen zich af, of de Minister niet te optimistisch denkt over de afzetmogelijkheden van hard fruit. De laatste twee jaren met goede oogsten gaven reeds aanleiding tot afzetmoeilijkheden, terwijl de aanplant van de laatste 10 jaren voorlopig nog stijgende aanvoeren doet verwachten. Verder moet met het oog op de Benelux rekening worden gehouden met een toenemende concurrentie van het qualitatief mindere Belgische harde fruit. Andere leden waren minder pessimistisch, doch zouden wel beducht zijn als de zuidvruchten weer onbeperkt op onze markt zouden verschijnen. Verder zal de fruitteelt zich op prima qualiteit moeten toeleggen. Het publiek geeft nog gaarne voorkeur aan qualiteitsfruit. Intussen zou ook huns inziens een onbeheerste productie tot zeer nadelige gevolgen leiden. Omtrent de bloembollen werd door vele leden opgemerkt, dat sinds 1932 van een vast beleid niet gesproken kan worden, terwijl een groot gedeelte van de bollenkwekers nog steeds voorstander is van zekere maatregelen, ten einde een verder afglijden van het vak te voorkomen. Toch heeft de onzekerheid in het bedrijfsleven als gevolg van de wisselende maatregelen de mentaliteit in het leven geroepen, welke tot de uitspraak van de Algemene Vereniging voor Bloembollencultuur heeft geleid, waarin voor het bedrijf een volledige vrijheid verlangd wordt. Is dit mogelijk en gewenst? Vele andere leden waren van oordeel, dat dit zeer zeker niet gewenst is en dat met name algehele opheffing der tceltregeling niet in het belang zou zijn van vele blocmbollcnkwekers. Zij wezen er op, dat een uitspraak van genoemde vereniging geenszins een uitspraak van het gehele vak betekent. Met de het eerst aan het woord zijnde leden erkenden deze ieden intussen, dat sommige maatregelen, door het Bedrijfschap opgelegd, ce laatste tijd geleid hebben tot betere afzetresultaten, getuige het staatje, voorkomende op blz. 10 van de Memorie van Toelichting. De herclassificatie der tulpen en de 10 % prijsverlaging hebben de afzet in het buitenland bevorderd, terwijl nu duidelijk blijkt welke variëteiten niet meer gewild zijn, nadat zij dus waarschijnlijk reeds sinds jaren ten onrechte gesteund hebben op het surplusfonds. Dankbaar was men gestemd, dat de Minister thans meer toegankelijk is gebleken voor de mening der Standsorganisaties, met name door afschaffing van de z.g. vrijwillige inkrimp. Tenslotte werd er op aangedrongen, dat maatregelen, de cultuur en afzet betreffende, eerder bekendgemaakt zullen worden. Wanneer het plantseizoen reeds gedeeltelijk of geheel verstreken is, sorteren deze bekendmakingen geen voldoende effect en veroorzaken een verkeerde nentaliteit onder de kwekers. Gevraagd werd, of de Minister iets kan meedelen over een tuinbouwvestigingsplan. Uit recente onderzoekingen is duidelijke gebleken, dat er tuinbouw wordt uitgeoefend op daartoe ongeschikte gronden, terwijl elders voldoende en voor tuinbouw zeer geschikte cultuurgrond voorhanden is. Door vele leden werd tenslotte de vraag gesteld, of de Regering over cijfers beschikt, waaruit zou kunnen blijken, hoe groot het percentage is van de belangrijkste groenten en vruchten, dat de consument niet bereikt, indien men de persberichten mag geloven, zou het gedeelte, dat onverkoopbaar blijft, quantitatief van geen betekenis en boven-
6
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950
dien van minderwaardige qualiteit zijn. Gaarne zouden deze leden hieromtrent nader worden ingelicht. Andere leden wezen er op, dat ook vroeger veel niet in menselijke consumptie kwam, omdat toen de tuinder de producten bij onverkoopbaarheid eenvoudig afschoffelde en niet ter veiling aanvoerde, hetgeen nu door de minimumprijsregeling wel geschiedt met sommige producten. § 7. Visserij. Verscheidene leden wezen er op, dat in visserijkringen grote ontevredenheid heerst over het gevoerde beleid. De prijzenstop maakte het in het verleden aan de visser onmogelijk om de nodige gelden te reserveren voor verbouw en nieuwbouw van zijn schepen. Door de Minister werden evenmin maatregelen getroffen om tot de nodige modernisering van de vissersvloot te geraken. De gevolgen zijn nu reeds te zien. Door de overbevissing van de Noordzee kunnen vele schippers wegens de hoge onkosten van hun verouderde schepen hun beroep niet uitoefenen op verder verwijderde visgronden. Deze leden vreesden, dat hierdoor onherstelbare schade aan de visserij wordt aangebracht. Wat denkt de Minister te doen om dit gevaar af te wenden? Door verschillende landen worden grote sommen aan de vernieuwing en uitbreiding van de vissersvloot ten koste gelegd. Kan met behulp van de Marshall-hulp onze vissersvloot ook niet gemoderniseerd worden? Bij de behandeling van de Rijksbegroting 1949 deelde de Minister mede: „Ten aanzien van het financieringsplan voor de vlootbouw vindt overleg plaats met de Minister van Financiën. Dit overleg is in een vergevorderd stadium." De leden hier aan het woord zouden gaarne vernemen, wanneer het eindstadium zal zijn bereikt. Er is berekend, dat er bij elkaar 17 autoriteiten en diensten betrokken zijn bij de visserij, verdeeld over verschillende departementen. Bij zulk een versnippering kan toch moeilijk daadkracht van de Overheid verwacht worden op dit terrein. Hoe oordeelt de Minister over het verzoek van de Stichting „Nederlandse Visserij", om voor de visserij een Staatssecretaris aan te stellen? Voorts vreesden deze leden, dat de Nederlandse visserij op weg is een eenzijdige haringvisserij te worden. Hieraan zijn grote gevaren verbonden. Differentiatie van scheepstypen naar grootte en capaciteit is noodzakelijk; dit zal de conjunctuurgevoeligheid van het bedrijf verminderen. Wat wordt hiervoor gedaan? Tenslotte vroegen de hierbedoelde leden, of het al niet te laat is om nog op uitvoering van de internationale overeenkomsten inzake de bevissing van de Noordzee aan te dringen. Reeds hebben de kleine kustboten de zware strijd moeten staken. De loggers bezoeken de IJslandse visgronden. Wordt bij de aanbouw van schepen gerekend op eenheden voor de nabije en verre visserij? Waarom hebben nog niet alle daarbij betrokken landen de overeenkomsten geratificeerd? Sommige leden zouden gaarne vernemen, uit hoeveel stoom- en motortrawlers de Nederlandse vissersvloot thans bestaat en wat de bouwjaren der schepen zijn. Is het juist, dat in de voor de Nederlandse visserij zo gunstige periode van September'October en later circa 2/3 deel van deze vloot is opgelegd, en wat is hiervan de oorzaak? Deze leden juichten het toe, dat er ter bescherming van de zeevisstand een vang- en aanvoerverbod bestaat van te kleine vis, zoals kortgeleden weer is ingevoerd voor de kleinste soort tong, de z.g. tong 3 (bijna nog broedsel). Waarom is het verbod in zake die kleine tong pas ingevoerd in September 1949, nadat de laatste jaren vele duizenden kisten hiervan zijn gevangen en aangevoerd? Toch niet om de prijs, welke minimaal was? Voorts zouden de hier aan het woord zijnde leden gaarne een overzicht tegemoet zien van de gemiddelde prijzen van de belangrijkste soorten zeevis, ook verse haring, in Nederland en de nabuurlanden, zoals België, Duitsland, Frankrijk en Engeland. Is het juist, dat de Nederlandse prijzen als regel belangrijk hoger zijn dan die in genoemde landen, .dat daardoor de export moeilijk, zo niet onmogelijk wordt en dat de oorzaak van die hogere prijzen in de eerste plaats moeten worden gezocht in de belangrijk hogere exploitatiekosten van de Nederlandse rederijen, zoals duurdere kolen, ijs, e.d. Deze leden meenden te weten, dat de mindere stabiliteit van het prijsniveau in hoofdzaak veroorzaakt wordt door de m;n,!er juiste spreiding van de aanvoeren over de gehele week en door onvoldoende verzorging van de vis op zee. Nog steeds worden, zelfs in de warmste jaargetijden, duizenden en duizenden kisten zeevis onbehandeld aangevoerd, terwijl de vis op zee van de ingewanden behoort te worden ontdaan. Kan de Minister — zo vroegen de leden hier aan het woord vervolgens — inlichtingen geven omtrent de verkoop van de door de Regering ingevoerde IJslandse diepgevroren kabeljauwfilets? Is hel juist, dat de prijs hiervan belangrijk hoger ligt dan de Hollandse diepgevroren kabeljauwfilets en dat de kwaliteit van bedoelde IJslandse filets te wensen overlaat? Zij meenden te weten, dat de betrekkelijk nieuwe visconservenindustrie in Nederland in een moeilijk parket verkeert, doordat een der belangrijkste grondstoffen, de verse haring, in
1400 XI
6
Nederland veel duurder is dan in andere landen. Daardoor kan deze industrie in vele gevallen niet meekomen met de andere landen. Is het juist dat er, nog kortgeleden, een zeer belangrijke buitenlandse order naar Noorwegen is gegaan, doordat hier de prijs te hoog was? De hier aan het woord zijnde leden gewaagden met waardering van het werk, gedaan door het Voorlichtingsbureau van de Voedingsraad, afdeling Vis, in samenwerking met het Bedrijfschap voor Visserijproducten, voor meer gebruik van vis. Kan dit bureau niet meer steun ontvangen? Er kan nog veel meer gedaan worden. Dit bureau doet zowel in binnen- als buitenland buitengewoon goed werk. Tenslotte merkten deze leden op, dat omtrent de binnenvisserij in de Memorie van Toelichting zeer weinig wordt gezegd. Worden nog maatregelen beraamd om de watervervuiling tegen te gaan en worden overigens nog pogingen gedaan om de visstand in de binnenwateren te verbeteren? Zo ja, welke? Wat dit laatste betreft, wezen de leden hiervóór aan het woord er op, dat de zalmvisserij zich in het voorjaar en in de zomer gelukkig ontwikkelde, doch op 18 Juli 1949 door een golf vergiftigd afvalwater uit de Emscher in één slag alle optrekkende zalm werd gedood. Waarom is daartegen tot nu toe door de Nederlandse Regering niet krachtig bij de autoriteiten van West-Duitsland geprotesteerd? Welke maatregelen zijn getroffen om voor de toekomst een dergelijke ramp voor de zalmvisserij te voorkomen? Voorts vroegen deze leden, of er ook plannen bestaan om opnieuw het contact op te nemen met de Rijnoeverstaten ter bevordering van de zalmvisserij, door stimulering van de kunstmatige zalmteelt en bescherming van de aftrekkende zalm? Zij bepleitten het kweken van zalm (b.v. door de Heide Mij.) en het uitzetten daarvan in onze rivieren, vooral in de Maas. Er wordt geklaagd over de onvoldoende uitvoer van de z.g. witvis. Is hier nog een kans op verbetering? De buitenlandse handel in zoetwatervis gaat naar het oordeel van vele vissers zo slecht, omdat de vakkundige handelaars niet vrij zijn in hun beweging. Als zij zonder tussenkomst van een ambtenaar in het buitenland konden optreden, zou de verkoop aanmerkelijk beter zijn. Het optreden van een niet-vakkundig ambtenaar werkt volgens hen remmend. Kan deze wens niet vervuld worden, zo vroegen de leden hier aan het woord. Ook wekt de invoer van paling uit Denemarken en Noorwegen verzet, wanneer deze geschiedt in de tijd, dat hier voldoende paling wordt aangevoerd uit onze eigen viswateren. Men is beducht voor een overvoerde markt met de jammerlijke gevolgen daarvan, zoals die voorheen wel gezien zijn. Kan de Minister mededelen, waarom deze invoer op deze tijden is toegestaan? Vervolgens wezen deze leden er op, dat in de provincie Noordholland veel hinder en schade worden ondervonden van het te krachtig inlaten van water uit het Usselmeer en het doorstromen van de boezemwateren. De fuiken worden weggerukt en de vis weggevoerd. Twee en twintig daarbij betrokken vissers beklagen zich ernstig. Kan de Minister in overleg met zijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat niet bevorderen, dat dit meer oordeelkundig geschiedt, zonder deze ongewenste schade aan te richten? Op welke wijze denkt de Minister de visgebieden, die daaraan gebrek hebben, te voorzien van montee en pootaal? Het nog langer betrekken daarvan uit de Zuidhollandse wateren wekt terecht verzet van de vissers, die hun visgronden hoger op de rivieren hebben. De paling zwemt nu niet meer hoger op, dus ontstaat daar een tekort. De Usselmeervissers weigeren iets van hun overvloed af te staan. Is het waar, dat Zuid-Frankrijk bereid is ons overvloedig pootaal te leveren? Wordt van dit aanbod gebruik gemaakt? Tenslotte zouden de hier bedoelde leden gaarne vernemen, op weike wijze de strijd wordt aangebonden tegen het steeds groter wordend gevaar voor de visserij van de wolhandkrab? § S. Boswezen en jacht. Verschillende leden zouden gaarne een opgave tegemoet zien van de spreiding van ons bosbezit over de verschillende provincies. Waarom acht de Minister het nog steeds nodig, dat zo streng de hand wordt gehouden aan herplanting bij het kappen van bos?. Zeer vele leden hadden zich afgevraagd, waarom op de begroting geen post is uitgetrokken voor de bosbrandweer. Van hoe groot belang een goed georganiseerde bosbrandweer is, hebben de grote rampen, die in de afgelopen maanden Zuid-Frankrijk hebben geteisterd, nog eens aangetoond. Dat in ons land dergelijke rampen, zij het on kleinere schaal, niet denkbeeldig zijn, heeft de grote brand bij Kootwijk in 1929 bewezen. Enige honderden ha bos werden toen in één middag een prooi der vlammen. De Hoofdafdeling Bosbouw van de Stichting van de Landbouw, die bij de uitvoering van haar taak, de zorg voor de bosbrandweer in Nederland, over het algei meen grote steun van provinciale en gemeentelijke autoriteiten, als-
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950 mede van het Staatsbosbeheer en het Bureau Brandweer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, geniet, kan evenwel een jaarlijkse Rijksbijdrage niet ontberen. De regionaal gevormde organisaties, die voor het grootste deel op vrijwilligers steunen, blijken tegen haar taak opgewassen te zijn, doch een jaarlijkse bijdrage, vooral voor de materieelvoorziening, is voor haar onmisbaar. Een subsidie van f 25 000 zou volgens de beschikbare gegevens voldoende zijn. Door vele leden zou het worden gewaardeerd, als aan de Kamer geregeld inlichtingen werd verschaft over de verrichtingen en resultaten van hel Staatsbosbeheer. Waarom worden er, in tegenstelling tot b.v. de Staatsmijnen en de Nederlandsche Spoorwegen, geen jaarverslagen gepubliceerd van dit Overheidsbedrijf? Ten aanzien van het landbouwdomein kan dezelfde vraag worden gesteld. Reeds bij herhaling — aldus sommige leden — heeft de Minister te kennen gegeven, dat herziening van de Jachtwet spoedig kon worden tegemoet gezien. De mededelingen, in de Memorie van Toelichting ter zake gedaan, juichten zij dan ook van harte toe. Er dient op dit punt spoed te worden betracht, want er heerst thans in sommige gebieden een min of meer chaotische toestand, met als gevolg een totale uitmoording van de wildstand, terwijl er anderzijds plaats is voor de vraag, of de wildschadecommissies wel steeds voldoende activiteit aan de dag leggen. In bepaalde streken wordt grote schade ondervonden van wilde konijnen, zonder dat daartegen afdoende maatregelen worden genomen. Vele leden meenden, dat de oplossing in dezen gevonden zou kunnen worden in het uitreiken van meer vergunningen voor het schieten van schadelijk gedierte, doch andere leden waren van oordeel, dat misbruiken hiervan het gevolg zouden zijn, weshalve zij meenden te moeten aanbevelen het aantal wildschadecommissies zo nodig uit te breiden en (of) de bestaande commissies tot grotere activiteit aan te sporen. De moeilijkheden zijn vooral gerezen door het samengaan dit jaar van gunstig weer voor de voortplanting van konijnen en een lange nazomer, waardoor het ook nu nog uiterst moeilijk is de konijnen in de dichte dekking te schieten. Zodra, mede dank zij nachtvorsten, de bladeren van de bomen zijn, zullen de jachtgerechtigden er toe kunnen overgaan de konijnen op grote schaal op te ruimen. Deze leden wezen er voorts op, dat er thans ongeveer 20 000 jachtactehouders zijn (het dubbele van vóór de oorlog). Deze toestand kan niet lang meer voortduren, zonder dat gevaar optreedt voor uitroeiing van het wild in Nederland. Er dient thans met spoed een regeling te komen, waarbij iedere jachtgerechtigde slechts een gebied met een bepaalde minimale oppervlakte (op zijn minst 40 ha) mag bejagen. Alleen op deze wijze zal ook voorgoed aan de parasiterende kantjesjagerij een einde kunnen worden gemaakt. § 9. Land- en tulnbouwonderwijs. Vele leden spraken er hun verwondering over uit, dat de, Regering van oordeel schijnt te zijn, dat ten aanzien van het landbouwonderwijs het verzadigingspunt bijna bereikt is. Vergelijkt men een lagere landbouwschool met een ambachtsschool, dan wordt het duidelijk, hoe verhoudingsgewijs gebrekkig eerstgenoemd onderwijs nog is. Een ambachtsschool geeft veel meer vakkennis dan een lagere landbouwschool. Er heerste bij hen ernstige twijfel, of een éénmansschool wel in de behoefte kan voorzien. Ook wanneer aan alle lagere landbouwscholen twee leerkrachten zouden komen en het onderwijs meer het karakter van vakonderwijs zou krijgen, zouden de uitgaven per persoon, werkzaam in de landbouw, nog verre beneden die per persoon, werkzaam in de andere bedrijfstakken, blijven. Wanneer overgegaan zou worden lot het stellen van vestigingseisen, behoeft niet gevreesd te worden voor afneming van belangstelling voor het landbouwonderwijs ook al zou dit meer tijd vergen van de leerlingen. Op welke wijze denkt de Regering voorts het vak-onderwijs aan landarbeiders te bevorderen? In de praktijk komt er nog weinig van terecht, in de regel is het landbouwonderwijs nog beperkt tot zoons van ondernemers. In welke plaatsen zijn in 1949 nieuwe inrichtingen voor land- en tuinbouwonderwijs geopend en waar zullen in 1950 nog nieuwe verrijzen? Hoe verhouden zich de uitgaven voor landbouwonderwijs tot die voor tuinbouwonderwijs per persoon, werkzaam in de beide bedrijfstakken, zo vroegen deze leden. Verscheidene leden meenden met de Minister, dat op het gebied van het landbouwonderwijs min of meer een verzadigingspunt is bereikt. Alleen' ten aanzien van de Protestants Christelijke landbouwwinterscholen is zulk een achterstand, dat op dit punt een ruimer aanvraag op de begroting gewenst ware. In zake het lager land- en tuinbouwonderwijs vroegen deze leden welke plannen de Minister heeft in verband met de invoering van het Sste leerjaar. Zou dit in 1950 doorgaan en zouden geen maatregelen worden getroffen om voor de lagere landbouwscholen het aantal uren algemeen vormend onderwijs te verlagen tot 10 per week of
1400 XI
3
7
om het 8ste leerjaar aan een land- of tuinbouwschool door te brengen, dan zou de bestaansmogelijkheid van vele dezer scholen daarmede ernstig worden aangetast. Volgens de huidige toelatingsbepalingen zijn de kinderen immers 6 tot 7 jaar, als zij naar de lagere school gaan. In het gunstigste geval zullen de jongens dus 14 of 15 jaar zijn bij het verlaten der school. Zeer moet gevreesd worden, dat vele ouders, wanneer hun zoon 8 jaren de lagere school moet volgen, niet bereid zijn hem nog 4 jaren naar de landbouwschool te zenden. De hier aan het woord zijnde leden vroegen voorts, wat de Minister denkt van de mening, levend in de kring van hoofden der lagere land- en tuinbouwscholen en van de studiecommissie van de Katholieke Boeren- en Tuindersbond en de Christelijke Boeren- en Tuindersbond, om dit lager land- en tuinbouwonderwijs op de volgende wijze te reorganiseren: Er worden 5 klassen gevormd, aansluitende aan de 6de klas der lagere school, waarin in de 1ste kias 22 uren per week algemeen vormend onderwijs worden gegeven; in de 2de klas 14 uren per week algemeen vormend onderwijs; in de 3de klas 5 uren per week vakonderwijs: in de 4de klas 5 uren per week vakonderwijs en in de 5de klas 5 uren per week vakonderwijs. Nodig zal dan zijn, dat er een lokaal en een leerkracht bij komen. Dit zou veel beter zijn voor het onderwijs. De behoorlijk begaafde boeren- en tuindersjeugd zal dan niet de 7de en 8ste klas behoeven te doorlopen, welke na afvloeiing van de leerlingen naar u.l.o., middelbare onderwijsinrichtingen, ambachtsscholen en nijverheidsscholen slechts een restantenklas is. In de plaats daarvan zullen zij een school bezoeken, welke geheel op hun toekomst is gericht De Leerplichtwet laat dit toe, alleen het Departement van Landbouw moet de lagere scholen in bovenbedoelde zin hervormen. Financieel zou dit voor het Rijk stellig voordeliger zijn. In plaats van een leerkracht en een lokaal in een van de 6 of 7 dorpen, welke het rayon van zulk een land- of tuinbouwschool vormen, zal men in vele van die dorpen een leerkracht en een lokaal besparen bij het gewone onderwijs. Vele andere leden vreesden vele moeilijkheden, indien men na het 6de leerjaar naar de lagere land- en tuinbouwscholen zou kunnen overgaan. Er zouden dan vele leerlingen toestromen, die op deze scholen niet thuishoren. Er zou bijgebouwd moeten worden en het aantal onderwijskrachten zou moeten worden uitgebreid. Op de lagere school zou een klein aantal leerlingen overblijven op het platteland, waar geen goed onderwijs meer voor mogelijk zou zijn. Wel waren deze leden van mening, dat wettelijke regeling van genoemd onderwijs dringend nodig is en dat niet alleen het nijverheidsonderwijs (ambachtsscholen), doch ook het land- en tuinbouwonderwijs een goede aanpassing zal moeten vinden aan het lager onderwijs. Het had hen enigszins verontrust, dat de Minister te kennen geeft, dat in de meeste provincies de bezetting met lagere land- en tuinbouwscholen haar voltooiing nadert. Integendeel waren zij van mening, dat er nog een belangrijk tekort is aan bijzondere scholen en er tevens nog achterstand op dit gebied bestaat in die streken waar de meeste ouders voor hun kinderen bijzonder onderwijs verkiezen. In dit verband kwamen zij er tegen op, dat zelfs in streken, waar de gegadigden in meerderheid een bepaalde richting voorstaan, het Departement niet altijd voldoende medewerking verleent aan de oprichting van een bijzondere school, omdat deze gevaar zou opleveren voor de instandhouding en zelfs voor de oprichting van een neutrale school. Zij achtten dit in strijd met de vrijheid van onderwijs op dit gebied en drongen er bij de Minister op aan overal, waar een voldoend aantal leerlingen het oprichten van een Katholieke of Christelijke school wettigt, de nodige medewerking hieraan te verlenen. Kan de Minister cijfers geven over de bezetting van ons land in 1938 en 1948 met lagere land- en tuinbouwscholen, gespecificeerd naar de drie voornaamste richtingen? Deze leden konden zich evenmin verenigen met de regeling, welke vroeger is getroffen en waarvoor in die tijd mogelijk enige aanleiding bestond, dat de besturen van bijzondere land- of tumbouwwinterscholen 1/4 van de salarissen der leraren voor hun rekening moeten nemen, terwijl de Rijksscholen uiteraard geheel voor rekening van de Staat zijn. Wanneer men bovendien hierbij in aanmerking neemt, dat deze besturen generlei vergoeding ontvangen voor de gebouwen, hetgeen thans nog een veel groter offer vraagt dan in de tijd, dat de bouw- en onderhoudskosten zoveel lager waren, lijkt het niet meer dan billijk, dat althans de salarissen door het Rijk ten volle worden vergoed. Tenslotte wezen de hierbedoelde leden er op. dat het bij het overig onderwijs regel is. dat de lessen in godsdienst- en maatschappijleer door het Ministerie van Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen worden gesubsidieerd. Zij tonden niet inzien, waarom dit ook niet geschiedt bij het land- en tuinbouwonderwijs en drongen er op aan het i hier alsnog in te voeren. i Sommige leden meenden, dat, gezien de daling van het aantal
8
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950
leerlingen aan de inrichtingen voor landbouwonderwijs, met het stichten van nieuwe scholen zeker niet roekeloos te werk gegaan mag worden. Alleen daar, waar voldoende leerlingen mogen worden verwacht, dienen nieuwe scholen te worden geopend. Kan de Minister ook cijfers overleggen betreffende de bezetting per klas in de laatste jaren in de inrichtingen voor landbouwonderwijs, gespecificeerd naar de drie voornaamste richtingen? Overigens betreurden deze leden het, dat het landbouwonderwijs en vooral het lager landbouwonderwijs steeds meer in de sfeer van de schoolstrijd wordt getrokken. Sterke verhoging van de kosten en minder juiste spreiding van de scholen zullen hiervan ongetwijfeld het gevolg zijn. Tenslotte wezen verschillende leden op de sterke uitbreiding van de kosten voor het hoger landbouwonderwijs. Een vergelijking met het beloop daarvan over 194S vertoont een stijging van 0,9 millioen of 50 pet. Dit is wel zeer veel. Deze leden waren overtuigd van de noodzaak om de aanvragen meer critisch te beschouwen. Elke instelling heeft nu eenmaal de neiging zich te willen vervolmaken en zich zelf de belangrijkste te achten. Vele andere leden meenden, dat het hoger landbouwonderwijs nog verre van volmaakt is en juichten de voorgenomen verbeteringen toe. § 10. Wetenschappelijk onderzoek en voorlichting. In zake onderzoek en voorlichting vroegen vele leden zich af, of men met de voorlichting in de landbouw in Nederland wel op de goede weg is. Het lijkt doelmatiger elk bedrijf in zijn geheel te bekijken dan een bepaald onderdeel van vele bedrijven tegelijk. Verschillende specialisten in de onderdelen, welke voor een bepaald bedrijf van belang zijn, zouden gezamenlijk en gelijktijdig hun adviezen dienen te geven. De huidige methode is te weinig op de totaliteit van het bedrijf gericht: veelal treden de bodemonderzoekers, de ziektedeskundigen, de voedingsadviseurs, de veekenners, de werktuigkundigen, enz. nog te veel gescheiden op. Wat is het oordeel van de Regering hieromtrent? Tenslotte zouden deze leden gaarne vernemen, hoe zich de kosten voor onderzoek en voorlichting voor de landbouw per persoon werkende in die bedrijfstak verhouden tot de kosten terzake voor de tuinbouw. Door sommige leden werd opgemerkt, dat voortzetting van het wetenschappelijk onderzoek zeer valt toe te juichen, vooral daar, waar het gericht is op het ontsluiten van nieuwe economische mogelijkheden. Hier dient met voortvarendheid te worden gewerkt. Gaarne zouden de leden hier aan het woord nog nader worden ingelicht omtrent hetgeen het reorganisatieschema van het landbouwkundig onderzoek behelst. Tengevolge van de steeds stringenter centralisatie en verdergaande bureaucratisering boet de landbouwvoorlichtingsdienst in de provincie — aldus verscheidene leden — in aan populariteit en diepten gevolge aan resultaat van zijn werk. Ook de regionale land- en tuinbouwbelangen treden te veel op de achtergrond. Zij vroegen daarom het land- en tuinbouwbedrijfsleven in de provincie meer actief in dit werk in te schakelen. Kan de Minister voorts toezeggen, dat consulenten en assistenten minder bureauwerk zal worden opgedragen? Deze leden leverden ernstige critiek op het feit, dat vanwege het Ministerie geweigerd wordt een assistent ter beschikking te stellen van verenigingen voor bedrijfsvoorlichting, die gevormd worden door de drie standsorganisatic^, omdat de eis wordt gesteld, dat een afzonderlijke vereniging moet worden opgericht. Andere leden vroegen, of de conserveringsmogiüjkheden van groenten en fruit niet kunnen worden uitgebreid met het oog op de perioden van doordraaien der producten. Wat denkt de Regering te doen voor de bevordering van het kunstmatig drogen van groenvoeders? Deze leden drongen er op aan hiervoor een subsidie te geven. Ook werd gevraagd naar vorig jaar genomen proeven met plukmachines voor maïs. Zal mechanisatie in deze teelt worden aanbevolen? Waarom, zo vroegen zeer vele leden, zijn in de Afdeling Tuinbouw van de T.N.O. geen vertegenwoordigers van de Standsorganisaties opgenomen, doch wel van zes technische organisaties? Tenslotte werd door verschillende leden gewezen op het euvel van de indrogende gronden, dat een steeds grotere omvang aanneemt, en dat van de wateronttrekking, welke onverminderd voortgaat. Wat het eerste betreft, hadden deze leden o.a. het oog op de indroging tengevolge van de kanalisatie van de Maas en terzake van het tweede de streek Kennemerland. Zij zouden gaarne van de Minister vernemen, hoe hier voor de belangen van land- en tuinbouw wordt gewaakt. § 11. Grondgebruik en pacht. Vele leden vroegen zich af, of de Minister niet te optimistisch is, wanneer hij meent, dat binnLMikort een ontwerp voor een nieuwe pachtwet tegemoet kan worden gezien.
1400 XI
3
Voor zover bekend, heeft de voorbereidende commissie nog geen rapport uitgeoracht. Voorts zouden deze leden gaarne vernemen, wanneer de Kamer voorstellen zullen bereiken betreffende vestigingseisen, nu de Stichting voor de Landbouw haar mening kenbaar heeft gemaakt. Hoe staat het met de voorgenomen wijziging van de Ruilverkavelingswet? Sommige leden zagen de nieuwe Pachtwet met een zekere bezorgdheid tegemoet. Zal daarbij pachtverhoging worden toegestaan? In toenemende mate wordt thans door de grondkamers verhoging van pacht toegestaan. Acht de Minister het verantwoord dit in de huidige omstandigheden toe te laten? Wat de vestigingseisen betreft, merkten deze leden op, dat eisen, gesteld met betrekking tot credietwaardigheid, een slag zouden betekenen voor de minst kapitaalkrachtige jonge boeren. Sommige andere leden merkten op, dat in de Memorie van Toelichting van het Wetsontwerp 1001 werd voorgesteld, de Bodemproductiewet met 2 jaren te verlengen, „opdat zekerheid bestaat, dat niet nogmaals tot verlenging moet worden overgegaan". De Minister „wil evenwel gaarne de toezegging doen, dat binnen de thans voorgestelde termijn van twee jaar een ontwerp van wet door de StatenGeneraal kan worden tegemoet gezien". In de Nota naar aanleiding van het verslag wordt de strekking van het wetsontwerp nader omschreven: „Het ligt nl. inderdaad in het voornemen het nieuwe wetsontwerp, waarvan te aangehaalder plaatse sprake is, geheel anders op te zetten dan de bestaande Bodemproductiewet. Behalve door een regeling ten aanzien van verwaarlozing van landbouwgronden, welke wei is waar zal voortbouwen op het bestaande artikel 3, doch niettemin in verband met de ingewikkeldheid van deze materie vrij uitvoerig zal moeten zijn, wenst de ondergetekende de Bodemproductiewet zo mogelijk nog in die zin te herzien, dat ook andere bepaalde maatregelen kunnen worden getroffen ter bevordering van een rationele bedrijfsvoering in het algemeen." De Bodemproductiewet loopt in September 1950 af; in de Memorie van Toelichting op de begroting over 1950 is evenwel niets over het nieuwe wetsontwerp dan wel over verlenging van de v/et te vinden. Is de Minister van plan het wetsontwerp Rechtshandelingen landbouwgronden (Stuk no. 894) nog verder te behandelen of zal het worden ingetrokken, zo vroegen deze leden voorts. Het Voorlopig Verslag is van 29 Maart 1949, sedertdien is hieromtrent niets vernomen. Het toegezegde wetsontwerp, waarbij het Pachtbesluit zal worden verlengd, had reeds bij de Siaten-Generaal behoren te zijn ingediend, zo vervolgden de hierbedoelde leden. De tijd van behandeling zal nu wel heel kort zijn, wil de wet vóór 1 April 1950 in het Staatsblad komen. Terugwerkende kracht, zoals bij de Pachtregeling 1947, is ongewenst. In de Memorie van Toelichting wordt door de Minister toegezegd richtlijnen te zullen geven, ten einde de normen voor toetsing van pachtovereenkomsten meer te coördineren. Ook de Centrale Grondkamer zal, naar de mening dezer leden, in het overleg over deze normen moeten worden betrokken, opdat geen verschil terzake ontstaat tussen de verschillende grondkamers en de Centrale Grondkamer. Welke maatregelen en welk soort adviezen worden bedoeld in de op een na de laatste alinea van blz. 5 der Memorie van Toelichting? Het vraagstuk van eventuele instelling van een bodemegalisatiefonds is nog in studie, zo zegt de Minister in de Memorie van Toelichting. Zal omtrent dit vraagstuk ook met de georganiseerde landbouw overleg worden gepleegd? Verscheidene leden verklaarden zich bij voorbaat tegenstander van een dusdanig fonds. Vele andere leden behielden zich hun mening voor zolang het rapport van de Commissie van Onderzoek nog niet is verschenen. In zake de ruilverkaveling werd door verschillende leden opgemerkt, dat deze geen zin heeft, als de Wet Rechtshandelingen landbouwgronden niet tot stand komt. Verscheidene leden zouden het daarentegen toejuichen, indien dit legislatief niet zeer gelukkig product begraven blijft onder de naar hun mening terecht daarop uitgeoefende critiek en daar niet meer onder vandaan komt. Zij gaven de Minister in overweging dit ontwerp in te trekken. Deze leden hadden wijders ernstig bezwaar tegen het bij de Minister blijkens de Memorie van Toelichting bestaande voornemen een leidraad op te stellen voor de grondkamers. Zij hoopren, dat de Minister hier van af zal zien, omdat dit niet tot zijn taak behoort. Da gr rs hebben eigen inzicht en eigen verantwoordelijkheid en moeten daarbij niet bij voorbaat door de Minister gebonden word-m. Bij het vaststellen b.v. van de pachtprijs hebben zij uitsluitend te maken met artikel 41 van het Pachtbesluit en met niets en niemand anders.
Tweede Kamer
Bijlage A Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950 Andere leden achtten het juist, dat de Regering gebruik gaat maken van haar bevoegdheid om richtlijnen vast te stellen, welke de grondkamers bij de beoordeling der pachtovereenkomsten tot leidraad kunnen dienen (artikel 49, lid 3 van het Pachtbesluit 1941). Enkele leden bepleitten opneming van landarbeiders in de grondkamers. Andere leden waren van oordeel, dat slechts deskundigheid in pachtzaken voor benoeming moet worden geëist en dat arbeiders, die aan deze eisen voldoen, ook nu reeds benoembaar zijn. Enige leden wezen er op, dat vele grondeigenaren (waarbij men in Nederland wel moet denken aan het vele kleinbezit) een moeilijke tijd doormaken, doordat bij steeds stijgende lasten geen of een veel te geringe pachtverhoging is toegestaan. Dit zal, evenals bii het huizenbezit, toch maar niet steeds kunnen blijven voortduren. Dezelfde leden vroegen hoe het mogelijk is, dat de grondkamers pachtcontracten goedkeuren, waarin is opgenomen, dat een (kleine) boer op het te pachten land verplicht is een koe voor anderen te weiden. Enige andere leden waren van oordeel, dat het tegenover de grote verantwoordelijkheid, die de Overheid jegens de land- en tuinbouw op zich heeft genomen, niet langer te dulden is, dat sommige landgebruikers hun verantwoordelijkheid jegens de gemeenschap blijkbaar niet voldoende verstaan. Deze leden wezen o.a. op de vervuiling met distels en andere onkruiden van sommige weilanden. Zij wensten een regeling, waarbij hierop toezicht zou kunnen worden gehouden, zoals thans geschiedt door de waterschapsbesturen ten aanzien van het schoonhouden der sloten. Weer andere leden konden met deze opvatting accoord gaan, voor zover deze regelingen in de toekomst door de bedrijfslichamen in de landbouw zouden worden ingesteld. Overheidstoezicht als zodanig achtten deze leden niet in overeenstemming met de bedrijfsvrijheid. Overigens zou dit wijde perspectieven openen voor toezicht op fabrieken en andere industriële bedrijven, of deze wel op de meest efficiënte wijze zijn ingericht. Voor zover deze leden bekend, bestaan er wel veiligheidseisen voor de arbeiders in deze bedrijven, maar is er geen Overheidstoezicht op de werkwijze daarvan. De eerder aan het woord zijnde leden voerden hiertegen aan, dat een vergelijking met industriële bedrijven niet opgaat; de gevolgen van vervuiling en slechte ontwatering treffen veelal ook de buurlieden. De aandacht werd er op gevestigd, dat steeds meer goede cultuurgrond bestemd wordt voor uitbreidingsplannen, vliegvelden, wegen, e.d. Is de Minister op de hoogte gesteld van de uitbreidingsplannen der gemeente den Haag, waar in Loosduinen de allerbeste tuingrond, bebouwd met warenhuizen, met een bijzonder hoge gebruikswaarde gebruikt zal worden voor huizenbouw, terwijl er aan een andere kant van de stad grond beschikbaar is, welke veel minder gebruikswaarde heeft? § 12. Cultuurtechnische werken. Vele leden achtten het gewenst de z.g. arbeidsreserve in beginsel zo dicht mogelijk bij de woonplaats te werk te stellen. Ook om die reden betreurden zij het, dat aan de z.g. boerenwerken niet meer uitbreiding wordt gegeven. Handenarbeid is hier meer op zijn plaats dan bij grote ontginningswerken. Is het juist, dat de grote cultuurtechnische werken veel goedkoper met gebruik van graafmachines e.d. uitgevoerd kunnen worden? Hoe verhouden zich in het algemeen de kosten ten opzichte van handenarbeid? Wordt bij de D.U.W. nog een landbouwreserve gevormd? Andere leden wezen er op, dat het schijnt, dat landarbeiders liever in de D.U.W. werkzaam blijven dan te gaan werken in de particuliere boeren- en tuindersbedrijven. Is het beleid van de D.U.W. er wel op gericht dit euvel te voorkomen? Vele leden stelden de vraag of het juist is, dat de uitvoering van vele werken geremd wordt, doordat zij in beheer zijn bij het Departement van Waterstaat. Waarom kunnen, zo werd voorts door hen gevraagd, ruilverkavelingen niet in sneller tempo tot stand komen, opdat het niet vele jaren duurt, voordat aangevraagde objecten worden uitgevoerd? Is het juist, dat de voor boerenwerken uitgetrokken bedragen onvoldoende zijn en dientengevolge maandenlang nieuwe objecten niet worden toegestaan? Bestaat de mogelijkheid om een deel van de bedragen, toegestaan voor ruilverkavelings- en waterschapswerk, voor zover niet benut, te gebruiken voor boerenwerken? Waarom wordt het leggen van draineerbuizen voor de irrigatie niet gesubsidieerd? Voorts werd gevraagd, of er geen aanleiding is de mogelijkheid van de drainage van grasland meer te propageren. Is hier geen taak voor de Landbouwvoorlichtingsdienst? Tenslotte wezen sommige leden er op, dat uitbreiding van de cultuurgrond een belangrijke factor voor verhoging van de productie is. Wordt er aan dit vraagstuk wel de nodige aandacht besteed? Er Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1949—1950
1400
XI
6
worden te veel grote en bijna geen kleine bedrijven nieuw uitgegeven. Steeds meer verzetten de kleine boeren zich tegen verkavelingen e.d., ofschoon duizenden van hen met een tekort aan grond te kampen hebben, omdat in de praktijk zo vaak blijkt, dat de kleine boeren geen grond toegewezen krijgen en dat er meer aandacht besteed wordt aan het stichten van grotere bedrijven. § 13. Plantenziekten, landbouw plagen en veterinaire aangelegenheden. Vele leden v/aren van mening, dat de maatregelen in verband met de aardappelmoeheid mede debet zijn aan de geringere uitpoot van aardappelen in 1949, weshalve zij aandrongen op een zo efficiënt mogelijke toepassing dier maatregelen, nl. de voorkoming van de aardappelmoeheid. Zij begrepen niet, waarom de Plantenziektenkundige dienst het voor dit doel moet stellen met de geringe verhoging der geldmiddelen, welke hiervoor is toegestaan. Het was deze leden bekend, dat organisaties als de NiA.K. gaarne willen medewerken om met name het zeer veel arbeid vragende grondmonsteronderzoek voor een groot deel voor haar rekening te nemen. Doch deze aangelegenheid is er zowel een van algemeen als van landbouwbelang, zodat de Regering ook in ruime mate dit werk door subsidiëring dient mogelijk te maken. Zij vreesden, dat dit met het uitgetrokken bedrag niet mogelijk zou zijn, reden waarom zij op een hoger bedrag aandrongen, zodanig, dat dit werk inderdaad efficiënt kan worden gedaan. Voorts werd er de aandacht op gevestigd, dat enkele arbeiders, die aardappelen voor eigen gebruik verbouwden, door een misverstand, ontstaan tussen hen en controleurs van de Plantenziektenkundige dienst, zijn geverbaliseerd. Waarom is de wet op deze kleine percelen reeds deze zomer in toepassing gebracht en niet uitgesteld tot het volgende jaar, zoals dat ook voor de grote percelen gebeurd is? Een aantal leden hield de navolgende beschouwing. De uitvoering van de Coloradokeverwet is opgedragen aan de burgemeesters. Bepaalde kosten, die zij ter uitvoering der wet maken, brengt de wet uitdrukkelijk ten laste van het Rijk, nl. de kosten, bedoeld in de artikelen 3, 7 en 27, voor zover zij niet op belanghebbenden kunnen worden verhaald. Ten aanzien van andere kosten, welke de burgemeesters maken, b.v. kosten van advertenties om de bevolking te wijzen op de spuitplicht, is de vraag gerezen, ten laste van wie, Rijk of gemeente, deze kosten moeten komen. In de Memorie van Toelichting op de wet wordt gezegd: „de slotzin van het derde lid van dit artikel (artikel 3) heft de moeilijkheid op, welke artikel 5 van het Coloradokeverbesluit 1941 oplevert, namelijk dat de gemeenten het gedeelte der kosten, dat niet op de nalatige gebruiker kan worden verhaald, zelf moeten dragen, terwijl het hier toch een algemeen Rijksbelang is, in alle gevallen geen specifiek gemeentebelang betreft". Is ook de Minister niet van oordeel, dat de bestrijding van de coloradokever een algemeen Rijksbelang is en dat dientengevolge alle kosten, die ter uitvoering van de Coloradokeverwet gemaakt worden, ten laste van het Rijk behoren te komen, ook voor zover de wet dit niet uitdrukkelijk zegt? Nog vroegen enige leden, of het in het voornemen ligt de veldmuizenplaag krachtig te bestrijden. Vele leden waren van mening, dat de bestrijding van de t.b.c. bij ons rundvee — ook nationaal gezien — van een zodanig belang is, dat hiervoor een groots opgezette actie met ruimere subsidiëring dient te worden gevoerd, ten einde de Nederlandse veestapel binnen een beperkt aantal jaren t.b.c.-vrij te maken. Indien de Minister dit gevoelen deelt, ziet hij dan een mogelijkheid om hiervoor een deel van de vrijkomende M^ishall-gelden te doen aanwenden? Vele andere leden, die het voorgaande ondersteunden, wilden er »venwel op wijzen, dat geen onbillijkheden mogen worden begaan tegenover de veehouders, die reeds lang op eigen kracht en kosten hun vee vrij van t.b.c. kregen. Vervolgens wezen enige leden er op, dat inspuiting tegen monden klauwzeer niet voor een vol jaar behoedt. Zal het vaccin, bereid volgens de nieuwe methode, langer werken? Enkele leden stelden de vraag of de Minister mededeling wil doen van het besluit, waarbij het houden van runderen verboden wordt, indien men niet is aangesloten bij een provinciale gezondheidsdienst. Zij zouden gaarne vernemen of het strafbaar is, wanneer men zich wegens gewetensbezwaar niet bij deze dienst wil aansluiten? Zo ja, wat is dan de maximale straf? Wat houdt voorts het zich aansluiten bij een gezondheidsdienst in? Is dit beperkt tot het onderzoek op tuberculose of houdt het ook in, dat men het niet zieke vee tegen allerlei ziekten moet laten inenten? Indien dit laatste het geval is, zouden deze leden de Minister willen vragen een mogelijkheid te openen, waarbij gewetensbezwaarden worden vrijgesteld van het tekenen voor deze gezondheidsdiensten. § 14. Landbouwherstel. Door zeer vele leden werd de aandacht gevestigd op de terugvordering van door de dienst Landbouwherstel uitbetaalde schadeloosstellingen. Er is hierover, aangezien het op grote
10
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950
schaal plaats heeft, grote ongerustheid en ontevredenheid. Velen zijn eenvoudig niet in staat deze terugbetalingen te doen en worden er door zelfs met ondergang bedreigd. Welke maatstaven legt men hier aan? Waarom werden de uitkeringen gedaan, indien dit, zoals nu in vele gevallen zou blijken, ten onrechte is geweest? Het wilde deze leden voorkomen, dat inderdaad geen uitkering moet worden verstrekt, indien de schade niet aan oorlogsomstandigheden kan worden toegeschreven. Maar dit zal wel sterk afhangen van de interpretatie. Zo werd door een der leden een geval genoemd van een polder, welke in de winter van 1944—1945 grote overlast van water (geen inundatie) had gehad, waardoor de in de grond staande bloembollen waren vernietigd. Dit wordt nu aan de vele regens toegeschreven, terwijl de werkelijke oorzaak is geweest, dat het boezempeil op last van de Duitsers met 10 cm was opgevoerd, waardoor telkens het uitmalen moest worden gestaakt en dit met de zware regenval de wateroverlast had veroorzaakt. In gevallen als deze, zo meenden deze leden, moet van oorlogsschade worden gesproken, omdat bij handhaving van het gewone peil de uitmaling de overvloedige regenval zou hebben opgevangen, zoals in alle voorgaande jaren het geval was geweest. Sterk drongen zij aan op een redelijke toepassing der regeling, welke bij de huidige toepassing tot zeer grote moeilijkheden voor vele betrokkenen aanleiding geeft. § 15. Landbouwproducten verwerkende industrie en handel. Vele leden wezen er op, dat onder 's Ministers departement tienduizenden ondernemingen ressorteren op het gebied van de handel in en verwerking van landbouwproducten en hun derivaten. De aandacht aan deze belangrijke groep van het bedrijfsleven besteed in de Memorie van Toelichting, achtten deze leden wel erg summier. Gaarne zouden zij worden ingelicht over de plannen van de Minister ten aanzien van de winstmarges op consumptiemelk en de voornaamste andere detailhandelsmarges, over de moeilijkheden, die gerezen zijn in de kaashandel, en over het vaststellen van minimumprijzen voor verschillende belangrijke levensbehoeften. In verband met de bij herhaling in de pers gedane mededelingen, dat de distributie van kaas en vlees zou worden opgeheven, stelden sommige leden de vraag of het niet mogelijk is deze blijkbaar onjuiste berichtgeving tegen te gaan of deze althans zo spoedig mogelijk van Overheidswege te dementeren. Aangezien het publiek distributiemoe is, gaat het gretig op deze berichten in. Hieruit vloeien echter voor de detailhandel grote moeilijkheden voort. Enige leden wezen er op, dat sommige exporteurs van zuivelproducten extra-kortingen toestaan, hetgeen verboden is. Het Bedrijfschap voor Zuivel dient hierop scherper toezicht te houden. Voorts vroegen deze leden, wat de Minister denkt te doen tegen handelaren, die ongemotiveerde winsten maken met door de Regering tegen redelijke prijzen beschikbaar gestelde voederartikelen. ARTIKELEN Artikel 9. De kosten voor propaganda zijn sterk verminderd. Is dit niet lijnrecht in strijd met de noodzaak van grotere afzet? Artikel 77 e.v. Om welke redenen acht de Minister het gewenst een deel van het bureau oogstvoorziening onder te brengen bij de Gewone Dienst, zo vroegen vele leden. Zij bepleitten afschaffing van de Dienst Oogstvoorziening. Deze is niet meer nodig. Indien er hier een taak is, behoort die door het georganiseerde bedrijfsleven te worden vervuld en niet door de Overheid buiten de normale organen van arbeidsbemiddeling om. Andere leden waren van mening, dat deze dienst wordt misbruikt voor loondruk en ingezet op plaatsen en tijdstippen, waar nog voldoende arbeiders zijn. Vele weer andere leden verklaarden deze critiek niet te kunnen beoordelen. Zij vermoedden echter, dat deze klachten overdreven zijn, in ieder geval moet het gestelde in zake de loondruk onjuist zijn. Tegenover het gevoelen der hiervóór aan het woord zijnde leden meenden zij, dat het bureau oogstvoorziening zeker niet gemist kan worden voor 1950. Dit bureau werkt juist zeer goed. Behalve dat het voorziet in arbeidskrachten, die anders voor bepaalde oogstwerkzaamheden niet te verkrijgen zijn, draagt het er toe bij om de collectieve contracten te handhaven. Zonder bedoeld bureau zou zowel bij werkgevers als arbeiders de drang naar overtreding te groot worden. Artikel 78. De onderdelen 3, 331, 332 en 333 zijn wel zeer sterk verhoogd. Een nadere toelichting zou op prijs worden gesteld. Artikel 91. Met enige verwondering hadden verscheidene leden de sterke verlaging van deze post opgemerkt. Hoe is dit te rijmen met het feit, dat nog herhaaldelijk onbevoegde krachten moeten werden aangesteld bij de algemene land- en tuinbouwcursusscn? Artikel 92. Sommige leden wezen er op, dat de post studietoelagen a::n gedemobiliseerde miiitairen, die de studie aan land- of tuin-
1400 XI
6
bouwonderwijsinrichting wensen te volgen, is verhoogd van f 30 000 tot f 75 000. Zij vragen zich af, of deze verhoging wel voldoende is. Artikel 121. De geraamde schoolgelden (artikel 23, middelen) zijn lager geraamd. Neemt het aantal leerlingen af? Artikel 142. Welke tuinbouworganisaties zullen deze subsidie genieten? Artikel 162. Sommige leden vroegen zich af, of de verlaging met f 95 000 van deze post voor de bestrijding van veeziekten wel verantwoord is. Artikel 182. Waarom is deze subsidie zo drastisch verlaagd? Enige leden zouden het op prijs stellen, indien de onder letter b en c uitgetrokken posten ad f 30 000 — welk bedrag thans vrijwel uitsluitend ten gunste komt van de warmbloedfokkerij —, ook voor een gedeelte zouden worden besteed ter stimulering van de trekpaardfokkerij. Artikel 183. Welke waren de bijzondere omstandigheden, waardoor de bouw en inrichting van stations voor kunstmatige inseminatie in 1949 is vertraagd, zo vroegen sommige leden. Artikel 186. Enige leden vestigden er de aandacht op, dat er thans vier Rijkscontroleurs ter zake van de naleving van de Paardenwet in functie zijn, terwijl de controle vóór de oorlog placht te geschieden door tot controle-ambtenaar beëdigde functionarissen der stamboekverenigingen. De huidige toestand is in strijd met het opvoedend karakter, dat aan de Paardenwet 1939 op dit punt was gegeven, en vergt bovendien uitgaven tot een bedrag van f 34 500, terwijl de controle het Rijk voorheen niets kostte. Daarenboven zou de aanstelling van opsporingsambtenaren uit de stamboekverenigingen de pogingen der fokkers tot verbetering van het paardenras gunstiger beïnvloeden. Artikel 211. Gaarne zou men een specificatie ontvangen van het aantal proefboerderijen en de daaraan toegekende subsidies. Sommige leden achtten deze post te laag. Artikel 212. Hoewel de uitgaven ter bevordering van de mechanisatie en rationalisatie van kleine boerenbedrijven voor 1950 f450 000 hoger zijn geraamd dan voor 1949, achtten sommige leden deze post nog te laag, gezien het daarbij betrokken belang. Artikelen 254 en 255. Sommige leden vroegen zich af, of het hier uitgetrokken bedrag niet te laag is. Een meer intensieve voorlichting is nodig en nuttig. Artikel 256. Dezelfde leden vroegen, of de kleine verhoging van f 3 600 op f 4 300 wel voldoende is om dit nuttige werk naar behoren uit te voeren. Artikel 276. Dient geen bedrag te worden uitgetrokken voor bestrijding van de veldmuizen? Artikel 361. Hoe staat het met de kali-importen? Is het juist, dat in de achterliggende jaren de ingevoerde patentkali alleen aan het Westland is toegewezen? Artikel 362. Welke vergoeding ontvangen de Staatsmijnen en waarvoor? Artikel 363 e.v. Hoe is de afvloeiing van het personeel van de C.C.D. geregeld, vroegen vele leden. Kan een vergelijkend overzicht worden gegeven van de bezetting met hoger, middelbaar en lager personeel in 1946 en van die bezetting, zoals die zal zijn na de afvloeiing per 1 Januari 1950, welke in het voornemen ligt? Artikel 377 e.v. Hoe groot is het aantal ambtenaren, dat van de bureaux van de Provinciale Voedselcommissarissen is overgegaan naar de Bedrijfschappen? Artikel 380 A e.v. De redenering van de Minister in de Memorie van Toelichting is niet onlogisch, doch de vraag rijst, of de methode principieel juist is en zonder gevaar. Immers is de Overheid niet direct geïnteresseerd bij de vraag, hoe hoog de kosten oplopen, terwijl de belanghebbenden, die wel geïnteresseerd zijn, in geen enkel opzicht invloed kunnen oefenen op de gang van zaken, aldus vele leden. Artikel 395 e.v. Is de Minister bereid enigszins uitvoerige inlichtingen te verstrekken over de werkzaamheden van het Regeringscommissariaat voor Buitenlandse Agrarische Aangelegenheden? Aldus vastgesteld 4 November 1949. C. VAN DEN HEUVEL DEN HARTOG VONDELING VAN DER WEUDEN DROESEN.