Tweede Kamer.
Bijlage A. (Staatsbegrootlng voor liet
IX. 13. MEMORIE VAN ANTWOORD. (Ingezonden bü brief van 30 November 1927.) Iste AFDEELING. Kosten van het departement.
Art. 4. Op de mogelijkheid van maatregelen tot vereenvoudiging en bezuiniging in den mwendigen dienst van het Departem e n t (blz. 1 der vorige Memorie van Antwoord) blijft de ondergeteekende ook verder bedacht. Toen eenige maanden geleden de plaats van referendaris, hoofd der afdeeling voor de zaken der Kijkspostspaarbank, posterijen, telegrafie en telefonie, openviel, is deze gelegenheid aangegrepen voor eene reorganisatie, bestaande in samenvoeging van die afdeeling met secretariaat en archief, ten gevolge waarvan het aantal a m b t e n a r e n weder met één kon dalen. De o m v a n g der werkzaamheden aan de aldus ontstane grootere afdeeling Kabinet en Secretarie en de daaraan verbonden verantwoordelijkheid rechtvaardigen voor het hoofd den rang van referendaris, waarvoor degene, die te voren leider van het secretariaat was, als de geschiktste in aanmerking kwam. In die vorige positie is van bevordering nimmer weer sprake geweest, zoodat van het vroeger gebleken gevoelen der K a m e r niet is afgeweken. Ilde AFDEELING.
Waterstaat. Reorganisatie 1! ij ks waterstaatsdienst. Verdere bestudeering van de voorstellen der in het Voorloopig Verslag bedoelde commissie heeft den ondergeteekende niet geleid tot de overtuiging, dat onverwijlde en volledige uitvoering van hare denkbeelden behoort te worden aangeprezen. I n het bijzonder weegt bij hem het feit, dat de Bezuinigingscommissie, die zich over de voorstellen heeft uitgesproken, ernstig betwijfelt, of de in uitzicht gestelde bezuiniging metterdaad zou worden verkregen. Lettende op dit oordeel van gezaghebbende zijde acht de ondergeteekende eenige behoedzaamheid geraden. Dit sluit echter allerminst uit, dat aan op zich zelf nuttige denkbeelden van eerstbedoelde commissie alvast gevolg worde gegeven. Zoo zijn bij Koninklijke besluiten van 4 Juli 1927 (Staatsbladen nos. 238—241) met ingang van 1 September jl. eenige uit de wet van 28 Februari 1891 (Staittnblnd n°. 09) voortgevloeide reglementen, nl. het Eijkswegenroglement, het Rijksrivierdijkenreglement en het Baggerreglement herzien en werd een Rijkszeeweringenreglement vastgesteld in dezer voege, d a t de beslissing op aanvragen om vergunning tot uitvoering van werken enz. niet meer aan den Minister of den Commissaris der Koningin is voorbehouden, m a a r aan de Waterstaatsautoriteiten kan worden overgelaten, en tusschenkomst van den Commissaris der Koningin is weggevallen. De huidige organisatie bleek dus aan deze inderdaad nuttige decentralisatie niet in den weg te aan, en het heeft den ondergeteekende eenigszins bevreemd in het Voorloopig Verslag het tegendeel betoogd te zien, blijkbaar zonder dat op de genoemde Koninklijke besluiten acht was geslagen. H e t feit, d a t op verzoeken om steun uit de schatkist niet altijd zoo snel wordt beslist als d e vragers wel zouden begeeren kan evenmin tegen die organisatie worden ingeroepen, daar overwegingen van geheel anderen aard bij deze beslissingen den door slag moeten geven. Handelingen
der
Staten-Generaal.
Bijlagen.
1928. 2. IX.
13.)
15
Aan verdere verbetering van de organisatie, « a a r mogelijk in den geest van de voorstellen der commissie, zal de ondergeteekende zijne aandacht blijven wijden.
IX" HOOFDSTUK. 2.
ienstjoar
1927—1928.
Itepalingeii in bestekken. De ondergeteekende, die ter zake overleg heeft gepleegd met zijn ambtgenoot van Arbeid, H a n d e l en Nijverheid, overweegt nog, mede op grond van dit overleg, of het wenschelijk is om in de bestekken betreffende werken uitgaande van zijn Departem e n t de bepalingen van collectieve contracten., die voor soortgelijke arbeiders in andere bedrijven zijn tot stand gekomen, verbindend te verklaren. Autobusdiensten. Nu krachtens de W e t Openbare Vervoermiddelen voor de eerste m a a l moest worden beslist omtrent de vergunningen voor de in vele streken zeer talrijke autobusdiensten, en tegen zeer vele beslissingen van Gedeputeerde S t a t e n beroep is ingesteld, moet een omvangrijke en tijdroovende arbeid worden verricht. Zoolang die arbeid niet in hoofdzaak is voltooid, zou de ondergeteekende het eenigszins voorbarig achten omtrent de werking der wet een algemeen en stellig oordeel uit te spreken, gelijk in het Voorloopig Verslag in verschillenden zin is geschied. Ongetwijfeld zou de wet niet voldoende t o t haar recht komen, indien m e n ook op den duur bleef s t a a n voor een „chaos der kleine ondernemingen", zooals de eerst aan h e t woord zijnde leden blijkbaar (luchtten. Aan verschillende te voren bestaande diensten is echter reeds in eersten aanleg vergunning geweigerd. Ook wordt het gevreesde euvel tegengegaan door h e t tijdelijk karakter van vele vergunningen, en verder zal de werking van het recht van beroep moeten worden afgewacht. De wet geeft den ondergeteekende intusschen geen bevoegdheid om Gedeputeerde Staten eenig richtsnoer voor te schrijven. H e t n u t daarvan zou ook betwijfeld moeten worden, daar de omstandigheden van elk bijzonder geval pas bij d e behandeling blijken, en eerdere toetsing aan de beginselen d e r wet d u s niet mogelijk zou zijn.' De leden, die in de tweede plaats zich uitspraken, en n a a r den aard dier beginselen vroegen, wezen zelf reeds op ,,de I eiachen van een economisch vervoer." Al moge over de toepassing van deze eischen in veelal minder belangrijke grensgevallen verschillend gedacht kunnen worden, naar de algemeene strekking der wet is het minder juist vergunningen te verleenen, voor zoover de diensten uitsluitend of in hoofdzaak zouden drijven op aftapping van vervoer van andere ondernemingen, wier diensten deugdelijk en voldoende moeten worden geacht, en wier onmisbaar voortbestaan in de waagschaal zou worden gesteld, indien het toelaten van concurrentie min of meer regel werd. Aan de overeenkomstig de adviezen van den R a a d van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur, genomen beslissingen, welke deze leden m e e n d e n te moeten wraken, is niet eenig spoorwegbelang als zoodanig, doch bepaaldelijk het beginsel van vervoerseconomie t e n grondslag gelegd, en de ondergeteekende meent deze beslissingen dan ook als strookcnde met de wet te mogen blijven beschouwen. Eenig gerief, d a t door dergelijke beslissingen wellicht voor sommigen wordt geI mist, weegt op verre na niet op tegen het grooter belang, betrokken bij ongerept voortbestaan van hetgeen onmisbaar is. Zijn wegens het gebruik van breede bussen op smalle wegen j bijzondere maatregelen voor de veiligheid noodig, dan behooren deze te worden getroffen krachtens de Motor- en Rijwielwet. Omtrent het bedoelde Zuidhollandsche geval is beroep aan| bangig bij de Afdeeling voor de geschillen van b e s t u u r van den Raad van S t a t e , zoodat de ondergeteekende zich zijne meening 1 vooralsnog behoort voor te behouden. De ondergeteekende ziet niet in, waarom deze Afdeeling bij dit onderwerp minder dan bij tal van andere van den meest verscheiden aard zou zijn opgewassen tegen hare taak. Ten aanzien van eene commissie m e t beslissende bevoegdheden vindt hij geen reden om t h a n s terug t e k o m e n van de meening, uitgesproken op bladz. 1 der Memorie van Antwoord van 30 M a a r t
(Staatsbegrootïng
L6
voor
het dienstjnnr
1928. 2.
IX.
13.)
1920 (1925—1920 — 82), en voor zooveel om bijzondere I werd voldaan. D a t die eischen overdreven zouden zijn, kan niet redenen aan andere adviezen dan de Langs den gewonen weg ■ worden toegegeven. Met do andere leden in het Voorloopig cerkregene behoefte moobt worden gevoeld, verwacht hij zich ] Verslag aan het woord acht de ondergeteekende het v a n groot te kunnen vergenoegen met de uitnemend gebleken adviezen belang, dat aan de rijvaardigheid van bestuurders van motor der commissie-P ATIJN. rijtuigen behoorlijke eischen worden gesteld. H e t vereischte, dat die bestuurders vaardigheid bezitten in h e t achteruit rijden, Blijkens gevallen beslissingen kunnen begin- en eindpunt der kan bezwaarlijk worden gemist. I m m e r s , die vaardigheid zal diensten in de vergunning worden bepaald. W o r d t op die punten in de practijk in verschillende gevallen t e pas komen, b . v . standplaats op openbaar terrein begeerd, dan zal de vergunning indien het achteruit rijden noodig is bij verkeersopstoppingen, houder zich naar de gemeentelijke voorschriften hebben t e bij de ontmoeting op een smallen weg van een voertuig, dat gedragen. I niet kon worden voorbij gereden, of bij h e t in- en uitrijden van De wcnschelijkheid van verdere keuringsvoorschriften zal parkeerplaatsen of garages. worden overwogen, n u aanvulling of herziening van den algemeenen maatregel van bestuur definitief ter hand dient te wor den genomen. D e tijd hiervoor is aangebroken, sedert de voor Veren. schriften der Motor- en Rijwielwet in zake rijvaardigheid H e t veer van Rhoon naar Goidschalxoord ligt niet in een weg, onlangs in werking zijn getreden. die in het Bijkswegenplan is opgenomen en is van nagenoeg uit H e t uitgeven van reisgidsen rekent de ondergeteekendo voor sluitend plaatselijk belang. autobussen evenmin als voor spoor- en tramwegen en stoomboot H e t veer van Rozenburg n a a r Maassluis vormt eene verbin diensten tot de taak van zijn D e p a r t e m e n t . ding tussohen wegen, welke op het Rijkswegenplan voorkomen. Wegemvet. H e t wetsontwerp heeft sedert eenigen tijd h e t Departement verlaten; de verdere behandeling zal zooveel doenlijk worden bespoedigd. Ten overvloede zij opgemerkt, dat d i t ontwerp niet betreft h e t verkeer op d e wegen, m a a r den rechtstoestand der wegen zelf. Vervoerstntistiek. Ook bij nadere overweging moet de ondergeteekende blijven betwijfelen, of het mogelijk zou zijn, zelfs t e n koste van aan zienlijke uitgaven, eene betrouwbare statistiek van het vervoer over de wegen t e verkrijgen. Tollen. De bezwaren, die de tollen op de wegen opleveren voor het verkeer m e t motorrijtuigen, zullen kunnen worden overwogen bij de behandeling van het ontwerp-Wegenwet, dat t e r zake van de tolheffing een regeling zal inhouden. Uyvaardi^heidsbewyzeii. Bij h e t vcrleenen van de machtiging t o t het afgeven van bewijsstukken van rijvaardigheid, als aangegeven bij art. S7 van het Motor- en Rijwielreglement, is beoogd samenwerking te verkrijgen bepaaldelijk met de vereenigingen, die de beharti ging van verkeersbelangen beoogen, en op dat gebied een zeker gezag hebben verworven, aangezien in het vertrouwen, d a t die vereenigingen ook bij h e t publiek genieten, en in den goeden naam, die zij hebben op te houden, de gewensehte waarborg schijnt gelegen voor een bcvredigenden gang van zaken. Uiteraard is in dat verband in de eerste plaats gedacht aan de vier in het Voorloopig Verslag genoemde vereenigingen. Hoezeer ook de beteekcnis van eene vakorganisatie van chauf feurs erkennende, meent de ondergeteekende in de omstandig heid, d a t het hier betreft eene vereeniging, die niet in de eerste plaats een algemeen doel nis de behartiging van verkeers belangen nastreeft, doch voornamelijk op de behartiging van de bijzondere belangen van hare leden is gericht, een bezwaar t e moeten zien om aan haar eene machtiging als bedoeld t e vcrleenen. Hij is echter bereid de zaak nader te bezien. Nu eenmaal is bepaald, dat zij, aan wie vóór 1 Mei 1924 een rijbewijs is afgegeven, bij de aanvrage van een nieuw rijbewijs niet een bewijsstuk van rijvaardigheid zullen behoeven over t e leggen (art. 38 der Motor- en Rijwielwet), acht d e ondergetee kende voorshands geen aanleiding aanwezig om de totstand koming van een andere regeling te dezen te bevorderen. De gehouden rijproeven hebben over het algemeen een be vredigend verloop gehad. Slechts aan een betrekkelijk klein aantal aanvragers is geen rijvaardigheidsbewijs kunnen wor den uitgereikt, d a a r niet aan de bij de proef gestelde eischen
Dit houdt echter nog geenszins in, dat dit veer uitsluitend aan het doorgaand verkeer t e n goede zou komen. I n hoofdzaak dient het de plaatselijke belangen van het eiland Rozenburg. De ondergeteekende acht dan ook voorshands geen termen aan wezig om t e bevorderen, dat dit veer door h e t Rijk wordt over genomen. Verbetering van de veren Willemstad—Numansdorp en Ooltgensplaat—Noordbrabant brengt mede verbetering v a n het steigerwerk te Ooltgensplaat en v a n de haveninrichtingen t e Diuteloord en Willemstad en derhalve zeer belangrijke uit gaven, die niet uitsluitend voor Rijksrekening mogen komen. Deze aangelegenheid is thans in onderzoek. H e t verwijt, dat de R.T.M, weinig geneigd schijnt om Goeree en Overflakkee uit hun isolement te verlossen, komt den onder geteekende niet billijk voor. De Maatschappij doet behalve t r a m treinen op dat eiland autobussen loopen, terwijl in aansluiting daarop haar veerdienst Middelharnis—Hellevoetsluis op werk dagen 5 maal gelegenheid biedt tot overtocht; bovendien geeft zij nog 2 maal per dag gelegenheid via Ooltgensplaat—Numans dorp. D e gelegenheid voor het vervoer van auto's m e t hare veer diensten laat inderdaad te wenschen over. Daarbij dient in h e t oog te worden gehouden, dat toen deze veren + 25 jaar geleden werden ingericht, daarbij uit den aard der zaak op vervoer van automobielen niet is gerekend. Men kan, naar de ondergeteekende meent, in het algemeen niet volhouden, dat de veren zoo spoedig mogelijk door bruggen behooren t e worden vervangen. Geenszins immers is uitge sloten, dat d e op het Rijkswegenplan voorkomende vaste rivierovergangen nabij de centra van bewoning t e r weerszijden van een rivier op zoodanige plaats ter wille van het doorgaand verkeer moeten worden ontworpen, dat m e t het oog op het plaatselijke verkeer op behoud van veren moet worden prijsgesteld, wijl dit verkeer te groote omwegen zou moeten maken om van de over brugging nut te kunnen trekken. Hoe zoodanige situatie zal zijn, zal in elk afzonderlijk geval moeten worden bezien.
Wegen. Met waardeering nam de ondergeteekende kennis van de be tuiging van instemming m e t het t h a n s uitgetrokken bedrag als bijdrage aan het Wegenfonds. De omstandigheden, die oorzaak zijn geweest, dat de bcgrooting voor dit fonds niet gelijktijdig met de Btaatsbegrooting kon worden ingediend, zullen bij de indiening van de ohtwerp-begrooting van het Wegenfonds voor het jaar 1928 uitvoerig worden medegedeeld. Thans moge wor den volstaan m e t in herinnering te brengen, dat de wet tot vaststelling van de bcgrooting van inkomsten en uitgaven van het Wegenfonds voor het dienstjaar 1927 dateert van 22 Juli 1927, op welken datum het ontwer]) van wet tot vaststelling van het IXde Hoofdstuk der Ntaatsbegmoting 1928 nagenoeg gereed was. Inmiddels waren wel reeds gegevens voor de samenstelling
(Staatsbegrootïng
voor
het
der Wcgenfondsbegrooling voor 192H verzameld, doch deze gege vens vereischten aanvulling in verband niet de behandeling der Wegcnfondsbegrooting 1927 in de Volksvertegenwoordiging. H e t kan dus geen verwondering wekken, dat beide hegrootingen niet ongeveer tezelfder tijd gereed waren. Thans is de bewerking van de nieuwe gegeven* Eoovei gevorderd, dat de indiening van de Fondshegrooting voor 1928 spoedig verwacht kan worden. Uit de ongevallenstatistiek voor de wegen is in het algemeen niet de indruk verkregen, dat het aantal auto-ongelukken zou zijn toegenomen bepaaldelijk als gevolg van den onvoldoenden toestund van den weg. Overigens laat de wet een maatregel als in het Voorloopig Verslag aanbevolen, in het algemeen niet toe. I n art. 22, eerste lid, van de Motor- en Kijwielwet mag verder een waarborg worden gezien, dat op weggedeelten, die in onvol doenden staat verkeeren, niet met zoodanige snelheid zal wor den gereden, dat gevaar ontstaat voor do vrijheid en de veilig heid van het verkeer. E r bestaat, naar het oordeel van den ondergeteekende, geen reden om aan te n e m e n , dat niet voldoende toezicht zou worden gehouden op de naleving van de verkeersvoorsehriften in zake het uitwijken. Hier en daar zijn op de wegen, voornamelijk bij bochten, reeds witte strepen als in het Voorloopig Verslag bedoeid, aangebracht. Naar het oordeel van den ondergeteekende bestaat echter geen aanleiding om het treffen van zoodanige:; maatregel op uitgebreide schaal te bevorderen. I m m e r s , het doen aanbrengen van witte strepen over het midden van den weg brengt zoovele kosten m e t zich, dat het zeer twijfelachtig moet worden geacht, of het van dien maatregel te verwachten nut daaraan geëvenrcdigd zal zijn. De strepen toch, welke m e t kalk, krijt of m e t een ander materiaal los op den weg worden aange bracht, zijn spoedig uitgewischt, en vereischen voortdurend onderhoud, terwijl het aanbrengen van lijnen in het wegdek zelf belangrijke kosten vordert. H e t vraagstuk van de verblindende verlichting is nog in onderzoek. Bij den huidigen stand van dat onderzoek is het niet wel mogelijk eene bevredigende aanduiding te geven van wat onder verblindende verlichting moet worden verstaan. I n ver band m e t een bij het Departement ter zake ingekomen adres wordt nader onderzocht, of aanleiding bestaat te bevorderen, dat in het Motor- en Bijwielreglement een voorschrift wordt opge nomen, waarbij aan wielrijders het voeren van eene verblindende verlichting zal worden verboden. De ondergeteekende is bereid een onderzoek in te stellen naar het gebruik van spiegels als afweermiddelen van verblindende verlichting en naar liet gevaar, dat aan dat gebruik verbonden zou kunnen zijn. Omtrent d e n aanleg van klinkerwegen volgens de Amerikaansehe methode, waarbij van een vrij kostbare fundeering wordt gebruik gemaakt, kan worden medegedeeld, dat m e n t h a n s maatregelen treft om proefvakken in gefundeerde straatklinkers in enkele Eijkswegen aan te leggen. Uiteraard zullen de kosten van een zoodanig gefundeerde wegbedekking niet onbelangrijk hooger worden dan die van klinkervakken in zand gestraat, zoodat de prijs daardoor vermoedelijk ongeveer gelijk zal komen of hooger worden dan die van de beste soort asphaltbetondekken m e t inbegrip van de tundeering. Intusschen is het niet uitgesloten, dat d e qualiteit van het tegenwoordige klinkermateriaal een zoodanige kostenverhooging en een ruimere toepassing van gefundeerde klinkers ook op de zwaarst bereden wegen wettigt. Om dit te kunnen beoordeelen, zullen de uit komsten der te nemen proeven moeten worden afgewacht. Omtrent de opleiding van straatmakers valt op te merken, dat voor wijziging van de tot nu toe gevolgde werkwijze, waarbij enkele jongere krachten op den weg onder leiding van meer ervaren straatmakers werken, geen aanleiding is, te minder, omdat § 458 van de Algemeene Voorschriften de Directie in staat stelt om half- of onbekwame straatmakers te weren, en om, indien de aannemer in dit opzicht nalatig wordt bevonden geschikt personeel op zijne kosten aan te stellen. Voorloopig ligt het niet in de bedoeling om op andere Rijks wegen buiten Friesland op zoo uitgebreide schaal als op den
dienstjaar
1928.
2.
IX.
13.)
17
! weg Fronekcr—Marssum is geschied, proefvakken aan te leggen. i F c h t e r zijn ook op wegen in andere provincies proefvakken, i o.a. van m e t alcement gepenetreerd steenslag, van rubber-
' aiphalt, van goudalite beton, van vlamoviokllnkeri, enz. aangelegd en zal daarmede, n a a r m a t e de behoefte blijkt, doorge gaan worden. Practisch zou m e n te zeer op bezwaren stuiten wanneer onder, houdsplichtigerj van wegen, waarheen het verkeer bij herstel| lingswerken op den Eijksweg tijdelijk wordt verlegd, in de i hoogere onderhoudskosten, die dit verkeer m o c h t hebben verI oorzaakt, zouden worden te gemoet gekomen. Ook het omge'■ keerde geval doet zich nu eu dan voor, zonder dat ooit sprake iF. geweest van vergoeding voor verzwaard onderhoud van den , Eijksweg. Aan artikel 8 van het Motor- en Rijwielreglement zal de be| voegdlioid kunnen worden ontleend om t e n aanzien van wegen, waarlangs rijwielpaden zijn gelegen, het voor het algemeene verkeer bestemde gedeelte voor het verkeer m e t rijwielen ge sloten te verklaren. H e t zou den ondergeteekende echter niet gewenscht voor komen, indien eene dergelijke regeling algemeen zou worden getroffen. Ieder geval zal afzonderlijk beoordeeld moeten wor den, waarbij dan er op gelet kan worden, of het rijwielpad, of ; de rijwielpaden voldoende breed is of zijn, om het rijwielverkeer ; bij uitsluiting daarheen te verwijzen. De opmerking, dat de toestand op den Leidschen weg door het verkeer onhoudbaar zou zijn geworden en daarom het auto verkeer zou moeten worden verlegd over Wassenaar, is den i ondergeteekende niet duidelijk. Vermoedelijk wordt gedoeld op ; den tijdelijken toestand, waarbij, ten einde den Leidschen weg I een voldoend ruim profiel te geven, de voor het verkeer bruik bare breedte beperkt werd. Gedeeltelijk is het verkeer toen in ééne richting over andere wegen geleid; geheele sluiting is voor aanwonenden, waaronder velen zijn, die bedrijven uitoefenen, hinderlijk en schadelijk. Voor het overige stond het ieder vrij, ! en was het ook mogelijk, die smalle weggedeelten te mijden door andere wegen te volgen. De voorbereiding van de doortrekking van den weg Utrecht— de Bilt door h e t fort aan de Biltstraat wordt vertraagd, doordat m e t de gemeente Utrecht nog geen overeenstemming is ver kregen o m t r e n t de door die gemeente t e verleenen bijdrage, i welke aanvankelijk was toegezegd, doch waarop men is terug gekomen. Van een aanvraag om Rijkssubsidie voor den aanleg van een kunstweg Valkenswaard—Veldhoven—Zeelst is den onderge, teekende niets bekend. H e t verzoek van het gemeentebestuur van Teteringen om I aanleg van een verhoogd trottoir op het gedeelte van den Eijks■ weg in die gemeente aan de grens van de bebouwde kom van Breda, is nog in onderzoek. E c h t e r is reeds gebleken, dat de aanleg van d a t trottoir niet als een op zich zelf staand werk t kan worden ondernomen, doch onderdeel moet worden van een volledige verbetering van het wegvak over de geheele breedte, ■ m e t inbegrip van de rijbaan en het rijwielpad, gepaard gaande i m e t onteigening. Zoo mogelijk zal het volgend jaar met deze wegverbetering worden aangevangen, in welk geval nader zal I worden besloten omtrent het aandeel, dat de gemeente Tete, ringen in de kosten zal moeten bijdragen. Dit jaar is d e voorrang gegeven aan een ander, bij het voren bedoeld wegvak aansluitend gedeelte tusschen den Driesprong en den zijweg naar het dorp Teteringen, dat niet minder drin gend verbetering behoefde en waarbij zulks zonder onteigening mogelijk w a s ; het werk is enkele m a a n d e n geleden aanbesteed. Zoo bij de opmerking, dat ook op het eerste gedeelte van den weg Tilburg—'s Hertogenboseh aan een rijwielpad en een voet pad dringend behoefte bestaat, gedoeld wordt op het gedeelte i van dien weg in de bebouwde kom van Vught, kan worden 1 medegedeeld, dat een plan voor verbetering van dat wcgvak in bewerking is. E r is n a a r de meening van den ondergeteekende nog geene aanleiding om het maken van een weg tusschen Dordrecht en
(Staatibegrootlng
LU
voor
het
dienstjaar
Keizersveer, waarbij de Inpoldering van terreinen van den I5iesbosoh zoude worden betrokken, in onderzoek te nemen, allereerst
niet zoolang de verbetering en aanleg van de op liet Rijkswegenplan voorkomende wogen, welke in de naaste toekomst alle aandacht eragen, niet is voltooid en vervolgens niet, omdat de aansluiting van de terreinen in den Biesbosch voornamelijk uit een oogpunt van plaatselijk verkeer /al moeten worden bezien, waarvoor het primaire wegennet niet in de eerste plaats dient. De ondergeteekende meende aanvankelijk, dat geen voldoende termen aanwezig waren om zijn medewerking te verleenen voor het tot stand komen van een weg als in het Voorloopig Verslag bedoeld, [ n t u n c h e n heelt, nadere overweging en een bezoek ter plaatse hem er van overtuigd, dat dit afwijzend standpunt niet behoefde te worden gehandhaafd. H e t gemeentebestuur van Yelsen is onlangs op zijn verzoek teruggekomen en de ondergeteekende is bereid dit in nadere overweging te nemen. Klectrioiteitswet. H e t was den ondergeteekende aangenaam, d a t m e n d e aankondiging van een ontwerp-Electriciteitswet m e t instemming had vernomen. Spoedige indiening zal zooveel mogelijk worden bevorderd. Krtijrgen. J)e brug bij Katerveer zal vermoedelijk niet voor het einde van 1929 gereed zijn. Hoezeer het wenschelijk is, dat de binnenlandsehe nijverheid zooveel mogelijk aan den bovenbouw van de groote bruggen deelneemt, komt het den ondergeteekende niet gewenseht voor daarbij geen gebruik te m a k e n van de groote
ervaring en kennis, die met betrekking tot bruggenbouw ook buitenslands is verkregen, zoodat, naar hij meent, in den regel openbare besteding aanbeveling verdient, waarbij binnen- en buitenlandsche ondernemingen van hare geneigdheid tot uitvoering kunnen doen blijken. Omtrent de Barendrechtsohe brug is het overleg m e t d e provincie Zuidholland nog gaande. Onlangs heeft de ondergeteekende een uitvoerig rapport ontvangen, dat t h a n s nog in studie is. De vraag van sommige leden, of de Maasbrug te Maastricht behouden zal kunnen blijven, is nog niet voor beantwoording vatbaar, daar bet onderzoek ter zake nog niet is afgeloopen. Vaarwegen in hot Westland. Het door de bedoelde commissie op 19 J u n i 1920 aan Gedeputeerde Staten van Zuidholland uitgebracht rapport, werd op 19 November d.a.v. door den ondergeteekende van genoemd college ontvangen mot verzoek te bevorderen, dat de door de commissie aangenomen Rijksbijdrage van f 6CX) 000 in de kosten der ontworpen werken zou worden verleend. E e n e beslissing omtrent eene uitgave van niet minder dan 0 ton kan niet worden genomen, dan nadat de zaak behoorlijk is overwogen. De begeerde vaartverbetering heeft toch niet enkel beteekenis in waterstaatkundigen zin. doch moet ook worden onderzocht van economisch s t a n d p u n t . Men kan niet volstaan met vast t e stellen, dat de werken nuttig zijn, doch, voordat tot het geven van subsidie wordt overgegaan, moet aannemelijk zijn gemaakt, dat van de rechtstreeks belanghebbenden redelijkerwijze geen hoogere bijdragen in de kosten der werken kunnen worden gevorderd dan de commissie heeft voorgesteld. Voorts is noodig na te gaan, in hoeverre andere belangen, b.V. die van de Westlandscbe Stoomtramweg Maatschappij, wier net met aanzienlijke bijdragen uit de openbare kassen is aangelegd, door den aanleg der ontworpen kanalen schade zouden kunnen lijden. H e t behoeft derhalve geen bevreemding te wekken, dat thans, nu sinds het ontvangen van het verzoek om subsidie omstreeks een jaar is vorloopen, nog geen beslissing werd genomen. Hierbij moet nog worden bedacht, dat in de provinciale commissie geen Rijksambtenaren zitting hadden, zoodat allen, die over de zaak moesten rapporteeren, deze als een voor hen geheel nieuwe zaak moesten onderzoeken.
1928.
2.
IX.
18.)
Of bij suppletoire begrooting gelden zullen worden aangevraagd, valt, zoolang het onderzoek nog niet is beëindigd, niet te beoordeelen, doch in het algemeen is het uitzicht op zoodanige tusschentijdschc voorziening t h a n s gering. Waterstaatstoestand in Xoordbrabant. Maatregelen tot voorziening in den waterstaatstoestand in Xoordbrabant, waaromtrent een rapport door den Hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat dr. C. \V. LKI.Y is uitgebracht, hebben de bijzondere aandacht van den ondergeteekende. Hij is evenwel van meening, dat hetgeen verder omtrent den waterstaat kundigen toestand in Xoordbrabant in het Voorloopig Verslag vermeld wordt, geen verband houdt m e t het door dr. LELY ingestelde onderzoek naar de verbetering van de rivier de Maas voor groote afvoeren. I n het bijzonder behoort geen verband te worden gelegd tussohen bedoeld onderzoek en de verzwaring van den linker-Maasdijk van de Limburgsche grens tot de Dieze, omdat immers die verzwaring alreeds wegens de op de Maas te verwachten hooge waterstanden, zooals deze zich in J a n u a r i 192(3 voordeden, onmiddellijk noodig moet worden geacht, afgezien van verbetering van den waterafvoer door de rivier zelve. Ten aanzien van de beslissing o m t r e n t d e vraag, of eene Rijksbijdrage zal kunnen worden verleend in de kosten van verzwaring van den linker Maasdijk van de Limburgsche grens tot de Dieze, wordt zooveel mogelijk spoed betracht. Gelijk bekend is, berust de zorg voor het in goeden staat brengen en houden van dijken van oudsher bij de rechtstreeks belanghebbenden.
Bijdragen in de kostenvan dijksverbeteringen zijn dan ook slechts bij uitzondering en niet dan in zeer bijzondere gevallen gegeven. H e t komt den ondergeteekende voor, dat aan dit beginsel moet worden vastgehouden en d a t geen Rijkssubsidie mag worden verleend, tenzij de noodzakelijkheid van afwijking van den regel, onomstootelijk is aangetoond en inzonderheid zal zijn gebleken, dat de uitvoering van de verbeteringswerken de belanghebbenden, indien zij niet behalve door de provincie ook nog door het Rijk zouden worden gesteund, al te zwaar zou drukken. .Maakt hel bovenstaande reeds noodzakelijk, d a t een zeer grondig onderzoek aan d e te nemen beslissing vooraf gaat, dit onderzoek werd nog vertraagd door het feit, dat eenige verzoeken om subsidie voor dijksverbeteringen zijn ingekomen, die in onderling verband moeten worden beschouwd. In de omstandigheid, dat de hoeveelheid water, die door de Maas moet worden afgevoerd, in de laatste jaren zeer is toegenomen, kan geen aanleiding worden gevonden om af te wijken van het bovenvermeld standpunt, dat de belanghebbenden zelf in de eerste plaats voor behoorlijke dijken moeten zorgen. De uit de Maasmondverlegging voortgevloeide verplichtingen van het Rijk tegenover Westelijk Xoordbrabant bepalen zich tot wegneming van de bezwaren, die het gevolg zijn van den toevoer van Maaswater naar deze streek, welke daarvan eertijds gevrijwaard was. I n overeenstemming daarmede wordt door de Rijksbemalingswerktuigen op Rijkskosten gemalen naar de m a t e van toevoer van Maaswater, welke bepaald wordt door de waterhoogte in de Maas aan de peilschaal te Grave. Dat de bemaling van het Zuiderafwateringskanaal gestaakt wordt bij een buitenwaterstand aan het stoomgemaal van 1,40 M a 1,00 M. + X . A . P . vindt zijne verklaring in de omstandigheid, dat die waterhoogte slechts bij storm of krachtigen westelijken wind kan worden bereikt en onder die omstandigheid ook vóór de Maasmondverlegging de natuurlijke waterloo-
zing gestremd was. De Rijksbemalingsinrichtingen zijn gebouwd naar de toenmalige behoeften der gronden; sedert is de bebouwing gewijzigd en zijn de eischcn der ontginning verhoogd. Daardoor is het vermogen van enkele bemalingsinrichtingen wellicht niet meer voldoende voor de tegenwoordige behoeften, doch dit is dan aan andere oorzaken te wijten dan aan de Maasmondverlegging. In het Voorloopig Verslag wordt de meening uitgesproken, dat zulks het geval zou zijn m e t het stoomgemaal van het Zuiderafwateringskanaal en ook m e t het stoomgemaal te Nieuwendijk voor de Alm-, Zevenbansche en Werkensche
Tweede Kamer.
Bijlage A. (St mtsbegrootïng
voor
liet
dienstjaar
der
Staten-Generaal.
Bijlagen.
1927—1928.
IX.
13.)
19
Ook naar de nieening van den ondergeteekende zou het gewenseht zijn, d a t de verbetering van den vaarweg van Groningen naar L e m m e r verder kon worden ter hand genomen, doch de voortgang der voorbereiding wordt vertraagd door de omstandigheid, dat de beide bij de verbetering betrokken provinciën bij deze zaak niet hetzelfde belang hebben. Inmiddels wordt door ilc provinciën in onderling overleg onderzocht, in hoeverre het mogelijk is te geraken t o t overeenstemming omtrent de verbetering van den vaarweg Fonejacht-Stroobos, welke past in de onderscheiden oplossingen van h e t geheel. De eiseh, dat de provincie een derde gedeelte zou bijdragen in de kosten, is van den aanvang af gesteld en op dezen grondslag is trouwens aan de verbetering reeds een begin van uitvoering gegeven. Vergelijking met de provincie L i m b u r g gaat, daargelaten of de opmerking op zich zelf juist is, reeds daarom niet op. wijl de noordelijke waterweg bij de provinciën in beheer en onderhoud blijft en zij daarop tol heffen. Bij verbeterden vaarweg zullen d e opbrengsten der tollen eerder stijgen d a n dalen, zoodat, door verhooging van inkomsten, compensatie voor de bijdrage wordt verkregen. Verbetering Hoogreveensche vaart.
ScheepvaartTerhhidiiiK van Amsterdam met den Boven-K^n.
Handelingen
2.
Vaarwejr <»ronin|cen -Lemmer.
boezems. Vermoedelijk is
De ondergeteekende betreurt met de hier aan het woord zijnde leden, dat hij nog niet in staat is om op deze begrooting gelden voor de verbetering van den scheepvaartweg van Amsterdam naar den Boven-Rijn uit te trekken. Ook hij is in de verwachting, waaraan hij in de vergadering der Kamer op 7 December 192fi uiting gaf, teleurgesteld, en zou niets liever willen dan dat met de uitvoering van het werk zeer spoedig kon worden begonnen. Dat, zooals blijkbaar ondersteld wordt, met het ingestelde onderzoek naar de voor dezen scheepvaartweg te aanvaarden oplossing niet de noodige spoed zou zijn betracht, kan niet worden toegegeven en die onderstelling vindt ook geen steun in hetgeen de onmiddellijk belanghebbende in deze, de gemeente Amsterdam, daaromtrent kenbaar m a a k t e . Integendeel is, nadat door den ambtsvoorganger van den ondergeteekende aan den hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat dr. L. R. WENTHOLT was opgedragen om enkele tracé's, voorkomende in het rapport der Commissie-LiMBURG, meer in het bijzonder aan eene nauwkeurige vergelijkende studie te onderwerpen, door genoemden hoofdingenieur met groote voortvarendheid aan die opdracht gevolg gegeven. H e t resultaat van deze studie is neergelegd in een rapport, gedateerd Maart 1927. Zoolang omtrent het uit te voeren plan geen overeenstemming m e t het bestuur der gemeente Amsterdam was verkregen, meende de ondergeteekende niet tot openbaarmaking van het rapport te mogen overgaan, doch nu dezer dagen, buiten zijn toedoen, in dagbladartikelen over den inhoud er van een e n ander is uitgelekt, bestond voor behoud van het vertrouwelijk karakter van de studie niet langer aanleiding en is het boekwerk op de gewone wijze algemeen verspreid, o.a. door aan de Statenü e n e r a a l de benoodigde exemplaren toe te zenden. Terwijl bedoeld rapport aanbeveelt om de verbetering van de verbindingvan Amsterdam naar den Boven-Rijn te zoeken in het m a k e n van een scheepvaart weg, die de Lek westelijk van Vreeswijk kruist, heeft de gemeente Amsterdam — en de Kamer van Koophandel sluit zich daarbij aan — dezer dagen aan den ondergeteekende medegedeeld, dat harerzijds bepaald de voorkeur wordt gegeven aan het door de Commissie-LiMBt'RG aanbevolen plan, waarbij de rivier bij Wijk bij Duurstede zal worden gekruist. Uiteraard zal de ondergeteekende niet nalaten om zijnerzijds het mogelijke te doen ten einde tot eene oplossing te geraken, doch het is duidelijk, dat gebrek aan overeenstemming van de deskundigen niet bevorderlijk is aan voortvarend aanpakken van het werk zelf, hoe gaarne de ondergeteekende m e t de hier aan het woord zijnde leden daartoe zou zien overgaan.
L09S.
Het gemeentebestuur van Hoogeveen heeft den ondergeteekende verzocht te bevorderen, dat eene Rijksbijdrage zal worden verleend in de kosten van verbetering van de Hoogeveensche Vaart van het kanaal Beilen—Nieuweroord naar Meppel. H e t is noodig gebleken de sluizen van dit kanaalgedeelte te vernieuwen en men wil nu deze vernieuwing aangrijpen om de sluizen te verruimen, mits de hieruit voortvloeiende hoogere kosten d<xir subsidies zullen werden bijeen gebracht. H e t beheer over d e zes te verruimen sluizen is bij de Drentsche Kanaal Maatschappij, zoodat de vernieuwing en de verbetering ook van deze Maatschappij zullen moeten uitgaan. Mitsdien heeft de ondergeteekende aan burgemeester en wethouders van Hoogeveen medegedeeld, d a t het verzoek om subsidie door de Drentsche Kanaal Maatschappij moet worden gedaan. Mocht zoodanig verzoek worden ontvangen, dan zal de ondergeteekende dit in overweging nemen, m i t s daarbij blijkt, dat ook andere belanghebbenden bereid zijn de uitvoering der werken geldelijk te steunen. Iti-inuliiiir van Marken,
! | I I I I ! I j I ' j I i
Ten aanzien van de bemaling van Marken bestaat onder do belanghebbenden zelf geen overeenstemming, zoodat het belang van de werken niet boven eiken twijfel verheven schijnt. Toch zou de ondergeteekende wellicht aanleiding hebben kunnen vinden om bet tot stand komen van de bemaling te steunen, indien niet mocht worden verwacht, dat binnen een achttal jaren de Zuiderzee zal zijn afgesloten en de hooge waterstanden, welke t h a n s de afwatering van Marken belemmeren, niet meer zullen voorkomen. Of d a a r n a nog, hetzij tijdelijk hetzij blijvend, voorziening in d e afwatering van Marken gewenseht zal zijn, kan thans nog niet niet zekerheid werden gezegd, m a a r wel staat vast, dat de waterstaatkundige toestand van het eiland door de afsluiting van de Zuiderzee eene belangrijke verandering zal ondergaan, zoodat eerst daarna zal kunnen worden beoordeeld, welke werken noodig zullen zijn. Tn verband hiermede moet de ondergeteekende bezwaar maken t h a n s de toekenning van eene Rijksbijdrage voor de bemaling te bevorderen. Hij kan hieraan toevoegen, dat hij aan Gedeputeerde S t a t e n van Noordholland de vraag heeft gesteld, of zij in de bovenstaande opmerkingen wellicht aanleiding vinden h u n standpunt te dezer zake nader te bepalen en er ook bij het gemeentebestuur op aan te dringen o m met de uitvoering van werken te wachten, totdat na de afsluiting van de Zuiderzee de toestand opnieuw zal zijn nagegaan. Hierop is nog geen antwoord ontvangen.
20
(Staatsbegrootïng
voor
bet
Wntei'slaalstoesland in Overijssel.
Nu uii i'cn voorloopig onderzoek naar den toestand van
dienstjaar
1928.
2.
IX.
18.)
Ooysche hand ijk en Krleconische dam. H e t verzoek om subsidie voor verhooging van den Ooyschen bandijk en den Erlecomschen d a m is nog in onderzoek. H e t betreft hier een van de aanvragen om Rijkssteun voor verbetering van rivierdijken, waarvan hierboven onder het hoofd „ W a t e r s t a a t s t o e s t a n d in Noordbrabant" melding wordt gem a a k t . De ondergeteekende veroorlooft zich derhalve te verwijzen naar hetgeen daar omtrent de behandeling der subsidieaanvragen wordt medegedeeld. Steenwijker Aa. Door de Steenwijker Aa wordt het water van een oppervlakte van + 17 000 H.A. meest Drentsche gronden bij Steenwijk op den boezem van het waterschap Vollenhove gebracht. Bemoeiingen heeft het Rijk met dit riviertje niet; het is niet bij h e t Rijk in onderhoud en beheer. Door den provincialen waterstaatsdienst in Drenthe is, n a a r d e ondergeteekende is ingelicht, hij het beramen van maatregelen tot verbetering van de kleine rivieren in die provincie ook een plan tot verbetering van de Steenwijker Aa opgemaakt. Door de naastbelanghebbenden moet het initiatief genomen worden om tot verbetering te geraken. Schiermonnikoog. Ten einde de zeewering van dit eiland voor d e toekomst afdoende te verzekeren, zal het waarschijnlijk gewenscht zijn binnen een beperkt aantal jaren tot den aanleg van strandhoofden op het meest blootgestelde kustvak over te gaan. H e t verdient echter aanbeveling eerst nog eenigen tijd aan t e zien, hoe zich de toestand verder ontwikkelt-. Maatregelen tot rechtstreeksche beteugeling van den afslag worden op het oogenblik niet noodig geacht, omdat zich de toestand t h a n s niet onrustbarend laat aanzien. BeTaarbaarheid Tan de Eem. E e n onderhoudsplichtige voor de E e m als vaarwater is niet aan te wijzen. Wel doet de gemeente Amersfoort somtijds baggerwerk verrichten, vermoedelijk in verband m e t het groote belang, dat zij bij de .bevaarbaarheid van de E e m heeft, m a a r van een daartoe bestaande verplichting is den ondergeteekende niet gebleken. De heffing, waarvan in h e t Voorloopig Verslag sprake is, strekt slechts voor het onderhoud van het trekpad, paalwerk, de lantaarn en de ton tot aan den mond van de E e m . Bij eene aanvraag om verlenging van de concessie tegen het t h a n s bestaande tarief zal nader de in het Voorloopig Verslag gestelde vraag kunnen worden overwogen, of aan Amersfoort een behoorlijke uitdieping als eisch kan worden gesteld. Overigens schijnt verandering van bovenstaanden toestand niet in de eerste plaats op den weg van het Rijk te liggen. De ondergeteekende stelt zich voor ter zake nader m e t Gedeputeerde Staten van Utrecht te overleggen. Aremberger sluis. De beslissing omtrent opruiming of behoud van d e Aremberger sluis behoort naar het oordeel van den ondergeteekende in de eerste plaats bij de provincie Overijssel, die de scheepvaartwegen in Vollenhoven, waarmede de opruiming van deze sluis verband houdt, doet aanleggen. De provincie acht voor het behoud van de sluis geen voldoende termen aanwezig. De ondergeteekende kan hieraan nog toevoegen, dat Gedeputeerde Staten van Overijssel m e t de gerechtigden tot de Aremberger sluis overeenstemming hebben bereikt o m t r e n t afkoop van hunne rechten, zoodat de bedoelde personen van het verdwijnen van de sluis geen schade zullen ondervinden.
; j Aangezien de gemeente Eindhoven niet slechts heeft besloten j om t e doen overgaan lot den aanleg van een kanaal van Eind- I hoven naar hel Wilhelminakanaal, doch tevens gelden heeft Art. 9. Omtrent het verslag van de Commissie tot herziening beschikbaar gesteld voor verbetering van het Eindhovensch der Algemeene Voorschriften kan de ondergeteekende medekanaal, m e e n t de ondergeteekende, dat voor het stellen van deelen, dat, naar hem bekend is, het onderzoek der Subcomeene voorwaarde, als in het Voorloopig Verslag bedoeld, geen ; missies is beëindigd en dat de rapporten dier Subcommissies aanleiding bestaat. KanaulTerhindinff KindhoTCii.
(Staatsbegrootïng
voor
het
tlians iu de plenaire Commissie in behandeling / i j " . Dit wijst er op, dat bet verslag der Commissie weldra kan worden tegemoet gezien.
Art. 23. (Nota van Wijziging.)
Voor de beantwoording van
de l>ij 'lil artikel gemaakte opmerking moge worden verwiv.cn
naar de Memorie van Antwoord <>i> bet Voorloopig Verslag der Kamer betreffende de loopende begrooting.
Automatische bevordering tot technisoh-boofdambtenaar heeft nimmer in de bedoeling gelegen. Intusschen heeft d e ondergeteekende bij nadere overweging vrijheid gevonden het aantal plaatsen uit te breiden; derhalve zijn gelden aangevraagd om het aantal teehnisch-hoofdambtenaren van 10 op 15 te brengen. Art. 26. Indien m e t perspectief wordt bedoeld verbetering van de salarieering, kan worden vermeld, dat de bezoldiging van de bureelambtenaren van den Rijkswaterstaat bij de laatste herzieningen van het Bezoldigingsbesluit zorgvuldig is overwogen. Bij de jongste herziening werd de termijn, waarin de niaximum-jaarwedde kan worden bereikt, m e t twee jaar verkort. Sedert dien hebben zich geen nieuwe gezichtspunten voorgedaan, welke aanleiding geven om in de salarisregeling der bureelambtenaren wijziging te brengen. Bovendien zou, in verband met de onderlinge salarisverhoudlngen tusschen de verschillende groepen Rijksambtenaren, een partieele herziening, alleen voor de bureelambtenaren van den Rijkswaterstaat, bezwaar ontmoeten. Art. 49. Hoewel d e doorvaartwijdte van ongeveer 17 M. van de brug te Doesburg voor de scheepvaart bezwaar geeft, mede in verband met de beperkende bepalingen, welke de gemeente Doesburg ten aanzien van de doorvaart heeft gesteld, kan van een onhoudbaren toestand, naar het oordeel van ondergeteekende, niet worden gesproken. Hij is bereid bij het gemeentebestuur aan te dringen op onderzoek. Art. 53. Verbetering van het bedoelde rivierbed m e t het oog op de scheepvaart ligt niet in de bedoeling, sedert bij de kanalisatie van de Maas is uitgemaakt, dat deze niet verder zou gaan d a n Grave en voor de doorgaande groote vaart het Maas-Waalkanaal is gegraven, dat de verbinding tusschen het net van waterwegen en de gekanaliseerde M a a s t o t stand brengt. Art. 54. Voor zoover den ondergeteekende bekend is, komen de onder dit artikel in het Voorloopig Verslag genoemde toestanden bij de Zuiderzeewerken en de Maas kanalisatie niet voor. W a t deze laatste werken betreft, kan worden medegedeeld, dat deze voor het grootste deel bestaan in kunstwerken, waarbij geen polderjongens werkzaam zijn. Ook bij de grondwerken wordt grootendeels van arbeiders uit de omgeving en slechts hier en daar van polderjongens gebruik gemaakt en dan nog slechts in betrekkelijk geringen getale. Deze polderjongens worden dan in keten op de werken gehuisvest en zijn in den kost bij een keetbaas en zijn echtgenoote. Reeds meermalen is nagegaan, of de in h e t Voorloopig Verslag bedoelde misstanden voorkwamen, waarbij de indruk is verkregen, dat zulks niet het geval is. Klachten dienaangaande hebben trouwens n i m m e r de directie bereikt. W a t de Zuiderzeewerken betreft, moge de ondergeteekende verwijzen naar de uitvoerige mededeelingen in het Driemaandelijksch Bericht betreffende de Zuiderzeewerken van October 1927. Hij moge, overzichtelijkheidshalvc, daaruit het volgende overnemen. „ O m t r e n t deze wijze van huisvesting der arbeiders is in de betrokken overeenkomst, zoomede in de overige m e t de M.U.Z. gesloten aannemingsovereenkomsten, in aansluiting aan hetgeen in de met die Maatschappij gesloten grondovereenkomst te dien aanzien werd bepaald (zie het Bericht van October 1926), het navolgende voorgeschreven: ,, „ M e t uitbreiding van hetgeen dienaangaande in het Keten,,besluit 1924 is bepaald, wordt voorgeschreven, dat in elk ver..blijf, behalve de r u i m t e voor slaapgelegenheid, aanwezig moet
dienstjaar
1028.
2.
IX.
18.)
2]
,,zijn een behoorlijk afgesloten ruimte, geschikt voor zit- en ..eetgelegenheid en voorzien van de noodige tafels en banken of „stoelen, verder een ruimte waar n a t t e kleederen kunnen wor„ d e n gedroogd, en, zoo de Directie dit noodig zal oordeelen, een ,,afzonderlijke ruimte voor koken-. Voorts moet aanwezig zijn „voldoende woonruimte voor een persoon of gezin waaraan d e „zorg voor de huishouding in de keet, zoo noodig met inbegrip „van het bereiden van voedsel, moet zijn opgedragen. Zoo de „Directie dit noodig oordeelt, stelt de a a n n e m e r dezen persoon „of dit gezin aan en zorgt hij voor het verschaffen van voedsel ..aan de arbeiders. De aannemer is in dat geval bevoegd aan ,,de arbeiders een onder goedkeuring van de Directie te bepalen „bedrag voor het verschaffen van voedsel en voor bediening in „rekening te brengen, welk bedrag zoo noodig van het loon kan „worden ingehouden." " „Deze bepalingen zijn opgenomen om te voorkomen, dat de in de keten gehuisveste arbeiders de dupe zouden worden van ongewenschte handelingen van zoogenaamde keetbazen. I m m e r s zoodra de Directie dit noodig oordeelt zal de aannemer op grond van deze bepalingen zelf belast kunnen worden met de zorg voor de huishouding in de keten, waaronder ook het verschaffen van voedsel begrepen is, en hierin ligt een prikkel om te zorgen d a t de door hem voor de keetbediening aan te nemen personen behoorlijk voor de arbeiders zorgen en geen ongewenschte praktijken toepassen. Van de laatst vermelde bepaling behoefde intusschen tot dusver nog geen gebruik te worden gemaakt. De Maatschappij tot Uitvoering van Zuiderzeewerken is trouwens zelf genoegzaam overtuigd van de noodzakelijkheid om ongewenschte toestanden in de keten te voorkomen en weigerde reeds meermalen keetbazen in dienst te n e m e n van wie bekend was, dat zij ontoelaatbare praktijken ten aanzien van de keetbewoners toepasten. Intusschen laat de regeling toch de vrijheid d a t arbeiders, die h u n huishouden zooveel mogelijk naar hun eigen inzichten gezamenlijk willen regelen, dit zullen kunnen doen. Bij verschillende groepen van arbeiders is dit gebruikelijk, zonder dat dit in het minst tot ongewenschte verhoudingen leidt." Art. 56. D a a r beheersching van de waterstanden in de polders binnen de toe te laten grenzen behoort tot de taak van de betrokken waterschappen, kan het niet onjuist zijn van de waterschappen het stroomgebied van de Aa en de Dommel t e verlangen, dat zij bijdragen in de kosten van verruiming van het Drongelensche kanaal, waardoor de waterstand wordt verbeterd in het inundatiegebied bij den Bosch, welks gronden tot die waterschappen behooren. Zoo zij geen waarde aan die verbetering hechten, rijst de vraag, welke andere belangen besteding van een aanzienlijke uitgaaf tot dat doel dan wel zouden rechtvaardigen. De ondergeteekende kan niet inzien, dat uit de omstandigheid, dat het Drongelensche kanaal, m e t andere Maasmondwerken, door het Rijk is aangelegd en wordt onderhouden, de verplichting zou voortvloeien tot verbetering ook van het kanaal geheel op Rijkskosten, nu door de in den loop der jaren uitgevoerde ontginningen de watertoevoer van Dommel en Aa naar de inundatiekom bij den Bosch is toegenomen. Hij kan het werk niet anders beschouwen dan als onderdeel van de aanhangige plannen tot verbetering van de afwatering van Noordbrabant en meent dat overeenkomstig de daarbij aangenomen beginselen de kostenverdeelmg zal moeten worden geregeld. Daarvoor is reeds een roorstel gedaan, dat thans in behandeling is. De ondergeteekende vlei! zich (r in te zullen slagen op billijke wijze de zaak tot een goed einde te brengen. Art. 68. De overlaten in den Waaldijk bij Dalem zijn hulpgaten om het overstroomingswater bij doorbraak van een der Betuwe-dijken af te voeren, l i e t Rijk heeft zich van oudsher dit belang aangetrokken en is onderhoudsplichtige voor het deel van den Waaldijk, waarin die overlaten zijn gelegen. H e t dragen van de kosten der hierbedoelde verbetering kan derhalve niet ten laste van de provincie worden gebracht.
■22
(8taat*begrootfng
voor
het
Art. 81. S e t is niet mogelijk geweest
dienstjaar
1928.
2.
IX.
18.)
Naar hot oordeel van den ondergeteekende bestaat aangaande het nut van het kanaal op zich zelf weinig twijfel; de vraag is echter, of, nu het Rijk ten nauwste betrokken is bij de uit komsten van het spoorwegbedrijf en de omstandigheden due in zooverre gewijzigd zijn, dat men zich t h a n s m e t meer nauw gezetheid dan voorheen moei afvragen, of naast den spoorweg, vervoer te water mogelijk behoort te worden gemaakt, men in I dit geval zich deze verdubbeling van vervoergelegenheid mag veroorloven. Op deze vraag zal de commissie-PATiJN het ant woord helpen voorbereiden. De spoorwegmaatschappij oefent in deze slechts in zooverre invloed uit, dat ook zij, zooals voor de hand ligt, door de ge noemde commissie bij haar onderzoek wordt gehoord. Art. 100. De hierbedoelde los- en laadplaats te Velsen be staat reeds sedert den aanleg van het Noordzeekanaal. Zij wordt t h a n s door het Rijk in hoofdzaak gebruikt voor het lossen van ■teenkolen voor de stoomponten. Voor dat doel is echter een dergelijke kostbare inrichting niet noodig. Bij de in voorberei ding zijnde kanaalverbreeding, waarbij deze los- en laadplaats moet worden opgeruimd, zal dan ook wat h e t Rijk betreft m e t een eenvoudigen steiger kunnen worden volstaan. H e t maken van los- en laadplaatsen voor particulier gebruik ligt overigens niet op den weg van het Rijk, maar pleegt te worden overge laten aan gemeentebesturen of andere plaatselijke belangheb benden. Voor zoover het kanaalbelang het zal toelaten, zullen i daarvoor de noodige vergunningen kunnen worden verleend. : Met bovengenoemde plaatselijke belangen zal bij de uitwerking der plannen voor de kanaalverruiming zooveel mogelijk rekening • worden gehouden.
; j ! ;
Art. 101. De ervaring heeft geleerd, dat het ongewenscht is om de vletterlieden toe te laten in de wachtlokalen van het sluispersoneel. Bij de oude Noordzeesluizen hebben bedoelde lieden met vergunning t h a n s een paar eigen waehtgebouwtjes. E r zal vermoedelijk geen bezwaar bestaan om h u n ook bij de in aanbouw zijnde nieuwe sluis zoodanige vergunning te verleenen. Wellicht zal in de nieuw ontworpen dienstgebouwen bij deze sluis een r u i m t e voor wachtlokaal aan hen kunnen worden verhuurd, doch thans is nog niet te beoordeelen of hiertegen geen bezwaar zal blijken te bestaan. Art. 106. H e t onderzoek naar de mogelijkheid van den aan leg van een scheepvaartkanaal van de Axelsche Sassing naar H u l s t is nog niet geheel geëindigd. H e t kanaal zal vrij kostbaar worden; volgens een daarvoor opgemaakt ontwerp voor schepen van slechts geringe afmetingen (ten hoogste 450 S.T.) zijn de kosten van aanleg geraamd op rond 3 millioen gulden. Indien van Rijkswege tot den aanleg van dit kanaal mocht worden over gegaan, zal dit toch niet kunnen geschieden zonder bijdragen van de provincie en de rechtstreeks belanghebbenden. Over de grootte dier bijdragen zal dan nog nader overleg noodig zijn. Art. 110. De onder dit artikel bedoelde voorzieningen betrellen ile nieuwe of Oostsluis te Hansweert; omtrent de oorzaak der ontstane gebreken moge worden verwezen naar het gestelde onder art. 111 in de Memorie van Toelichting op bet wets ontwerp lot vaststelling van hoofdstuk IX der begrooting 1927. .1/f. 111. (Nota van Wijziging.) Bij de overeenkomst d.d. .'Ui 28 September 1927 met de N. V. Koninklijke Maatschappij de Schelde te Vlissingen gesloten en bekrachtigd bij de wet van 10 November 1027 (Stntitxhliid n". .'153) heeft de S t a a t zich ver bonden : 1°. tot het voor zijne rekening maken en onderhouden van eeti keersluis, voorzien van twee stel puntdeuren en een schipdeur, met eene breedte van ten minste 35 M. en eene slagdrempeldiepte van ten minste 7.30 M. — N . A . P . ; 2°. tot het verbreeden en op eene diepte van t e n minste 7.30 M. — N.A.P. brengen en houden van het verbindings kanaal ter plaatse.
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Staatsbegrootlng voor het dienstjaar
—
1098. 2. IX. —
Kraobtem hel bepaalde in de laatite zinsnede van art. 5 van die overeenkomst zal
bouw van het kunstwerk moeten worden opgeruimd, soodat voor dit personeel nieuwe verblijven beschikbaar moeten worden gesteld, waarvan de uitvoering niet spoed wordt voorbereid, opdat de bouw van de keersluis zoo weinig mogelijk vertraging
ondervinde. De totale kosten der werken met inbegrip der woningen worden geraamd op f 2 500 000. Van dit bedrag wordt voor het dienstjaar 1928 alsnog een bedrag van f 1 500 000 uitge trokken. Art. 112. Aangezien tot de beweegredenen, welke hebben geleid tot de wet van 25 Juli 1919 (Staatsblad n°. 515), ook be hoort de wenschelijkheid om verbetering te brengen in de lig plaatsen van de booten van den provincialen stoombootdienst op de Westerschelde, ligt het voor de hand, dat de kosten van de aanleginrichting voor de ferry boot in de haven te Vlissingen, ten laste komen van dit artikel. H e t gereedkomen van deze aanleginrichting is niet alleen vertraagd door d e onder art. 84 vermelde late levering van het ijzer.doch ook door tegenslag bij het maken van den onder bouw, d a a r bijzondere maatregelen noodig bleken om het kwel water te beheerschen. Naar het zich laat aanzien, zal het werk in de eerste maanden van 1928 kunnen worden opgeleverd. Doordat de ferryboot tot dusver heeft kunnen aanleggen aan de zuidelijke. llijkspouton, heeft de dienst ook hier van de late oplevering der aanleginrichting geen belemmering ondervonden. Ait. 123. (Nota van Wijziging.) De Staten van Utrecht en Gelderland hebben in de laatst gehouden zomerzitting besloten om in verband met de uitvoering van de Zuidcrzeewerkcn af te zien van het maken van bemalings- en afsluitingswerken aan de E e m of van afsluitwerken alleen. Bij het indienen van de onl:werp-begrooting voor 1928 was dit den ondergeteekende nog niet bekend. Dientengevolge kan het subsidie voor het genoemde werk als vervallen worden beschouwd en wordt het artikel met een bedrag van f 1000 verminderd. Art. 127. (Nota van Wijziging.) Aangezien de provincie Friesland h a a r subsidie voor de verbetering van den Weg door Holwerd niet heeft gesteld op het bedrag, waarop het gemeentebestuur aanspraak meende te mogen maken, heeft dit laatste besloten van d e uitvoering van het werk af te zien. H e t voorstel tot toekenning van eenc Rijksbijdrage dient derhalve te worden ingetrokken. In de toelichting tot artikel 155 van het IXde hoofdstuk der St;i:itsbegrooting voor 1925 is medegedeeld, dat het juiste bedrag van de kosten van verbetering van den weg van Valkenhuizen n a a r Kerkrade nog niet kon worden opgegeven. Deze kosten waren aanvankelijk geraamd op f 170 000, in verband waarmede bij de begrootingen voor 1925 en 1926 in totaal f 85 000 werd toegekend. H e t werk is thans afgeloopen en de kosten blijken te hebben bedragen f211854,874,, zoodat het subsidie moet worden be paald op de helft hiervan of f 105 077,44, d. i. f 20 677,44 meer dan reeds werd toegestaan. Derhalve wordt eene som van rond f 2o 078 aangevraagd. Art. 129. H e t plan tot bemaling van het Meppelerdiep omvat het brengen van het water, dat uit dat diep moet worden Handelingen
der
Staten-Generaal.
Bijlagen.
13.)
23
—
■
■
—
- ■ '
afgelaten op de boezems van de waterschappen „Vollenhovc" en „ H a s s e l t en Zwartsluis", waaruit het water door de gemalen dier waterschappen, nadat deze versterkt zijn, zal worden uit geslagen. Aan elk dier waterschappen wordt subsidie verleend
voor dat deel «Ier uit te voeren werken, hetwelk door elk water schap op zijn gebied gemaakt wordt om de bemaling van het Meppelerdiep overeenkomstig het goedgekeurde plan tot stand te brengen. De bedoelde werken bestaan uit een inlaatsluis naar elk der waterschappen, verruiming van de waterleidingen om het water naar de gemalen te voeren en uitbreidingen niet bijkomende werken aan de gemalen van de waterschappen om het water weder uit te slaan. Art. 131a. (Nota van Wijziging.) De g e m e e n t e Delft heeft iu overleg m e t de Haagsehe Tramweg Maatschappij eene ver betering ontworpen van den bestaanden weg van Rijswijk naar Delft. De wijzigingen in het gedeelte van dien weg van de Hoornbrug tot Buitenrust zijn vooral van belang in verband m e t do electrificatie en de verdubbeling van de sporen van de H . T. M. Voor dit gedeelte wordt echter de bestaande weg ge volgd, en uit een algemeen verkeersoogpunt is er geen aanleiding voor het Rijk om daarin te subsidieeren. Dit is echter wel het geval ten aanzien van het gedeelte van B u i t e n r u s t naar Kalverbosch, waar ter vermijding' van den n a u w c n toegang naar Delft een geheel nieuw weg vak is ontworpen. Aangezien de bestaande weg door Delft voor het doorgaande verkeer geheel onvoldoende is, zal de aanleg van dezen nieuwen weg, ook n a d a t de nieuwe weg van 's Gravenhage naar Rotter d a m gereed is gekomen, van niet geringe betcekenis blijven, omdat hij de gewone verbinding zal blijven vormen van Delft naar 's Gravenhage. Bovendien zal het scheepvaartverkeer voor deel ondervinden van de vervanging van de bestaande lage brug over de Provinciale Vaart nabij Beineveld door een half hooge brug in den nieuwen weg. in verband hiermede acht de ondergeteekende dan ook wel termen aanwezig om aan de gemeente Delft eene bijdrage toe te kennen van 30 pet. in de oorspronkelijk op f 567 500 geraamde kosten van aanleg van het bovenvermeld weggedeelte van Buitenrust naar Kalverbosch tot eene som van rond f 175 000. De provincie Zuid-Holland zegde in do kosten van de gezamen lijke werken ecu subsidie toe van f 300 000. E e n eerste gedeelte. groot f 25 000, van de Rijksbijdrage wordt voor 1928 aange vraagd. l i l d e AFDEELING.
Vervoer en A.
Rijmcezen.
Spoorwegen.
Fiuaiicicele uitkomsten. Ook al mogen de bedrijfsuitkomsten over het jaar 1926 gunstig genoemd worden, het blijft toch gebiedend noodzakelijk om groote zuinigheid in acht te nemen, daar, zoowel wat het personen- als wat het goederenvervoer betreft, in verband m e t auto-concurrentie en tariefverlaging nog geenszins een min of meer zekere cvenwichtstoestand is bereikt. Voor de beantwoording van de vraag, of m e t de bezuinigingen niet al te ver wordt doorgegaan, heeft eene vergelijking van het
aantal afgelegde treinküometers, vervoerde reizigers en wagenladingen goederen in bepaalde jaren m e t het aantal in die jaren in dienst zijnde ambtenaren en beambten weinig waarde. Hierbij mag niet voorbij gezien worden, dat onderscheidene maat regelen, zooals de opheffing van de bewaking van overwegen, de economischer rembediening bij goederentreinen, gemechani seerde en gecentraliseerde werkmethoden, enz. tot werkvermindering en de herziening van de regeling der dienst- en rust tijden bij Koninklijk besluit van 28 Februari 1922 (Staatsblad n". 93) tot beperking van personeel geleid hebben. De behoor lijke en regelmatige uitoefening van den dienst behoeft t h a n s niet minder gewaarborgd te worden geacht dan in 1921.
1927—1928.
/
(Staatsbegrootlng voor bet dienstjaar 1028. 2. IX.
24
Voor bezorgdheid,
18.)
het personeel aldaar heeft niets anders te doen dan de bediening van den overweg en kan dus daaraan zijn volle aandacht wijden. Rangschikking van het personeel van dezen post onder art. 86 A . R . D . is dan ook niet noodig. Koppeling van seinen en overwegboomen is aan de Kleverlaan niet mogelijk, omdat daar geen seinen bediend worden, en zou trouwens ongewenscht zijn, omdat daardoor het gewone verkeer onnoodig zou worden belemmerd . Zondagsrust. Het aantal breinkilometers, door reizigerstreinen op Zondagen per dag afgelegd, bedraagt: 1914 80 354; 1927 (zomer) 70 286; I'.127/1928 (winter) 71 916. Op de Xederlandsehe spoorwegen loopen des Zondags t h a n s 75 pot. der voor werkdagen ingelegde treinen. Gewezen moge worden op het eigenaardige gevolg, dat daartegenover veelal de Zondagsdienst van autobussen drukker wordt. Bereikt wordt dan dus niet zoozeer vermindering als wel verplaatsing van verkeer, en benadeeling van het spoorwegbedrijf. Betrouw bare gegevens omtrent den omvang van het spoorwegverkeer op Zondagen zijn niet beschikbaar. H e t reizigersvervoer is echter stijgende, ook des Zondags. H e t aantal goedkoope extra-treinen op Zondagen heeft in den afgeloopen zomer 44 bedragen en was gelijk aan dat van den zomer 192G. De meening, volgens welke voor extra-treinen op Zondag een verlaagd tarief zou gelden, is onjuist. H e t Nederlandsch reizigerstarief bevat de prijzen voor goedkoope treinen, welke, evenals de andere in dat tarief opgenomen vrachtprijzen, voor alle reizigers en voor eiken dag der week gelden. Van het bevorderen van het vervoer op Zondagen door een bijzonder Zondagstarief is derhalve geen sprake; uit den aard der zaak dient de loop van dergelijke treinen ter kennis van het publiek te worden gebracht. Herinnerd zij verder aan hetgeen is medegedeeld in § 13 der Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk I der begrooting 1928. Op groote stations heeft het personeel in ruime m a t e de gelegenheid zijne godsdienstplichten te vervullen, aangezien zij, die niet altijd een geheel vrijen Zondag hebben, in den regel hetzij vroegen, hetzij laten dienst hebben. Behoudens uitzonderingsgevallen zal het niet mogelijk zijn aan het op Zondag toch reeds beperkte personeel nog extra vrij te geven voor het vervullen van godsdienstplichten. Klasse-indeeling in de treinen, Waarom instandhouding van drie klassen bij verkeer over langen afstand overbodig zou zijn, werd in het Voorloopig Verslag niet aangetoond; de praktijk- wijst veeleer op het tegendeel. De te dezer plaatse aan het woord zijnde leden hebben blijkbaar gecnc rekening gehouden m e t de gevolgen, waartoe vervulling van hunne wenschen zou leiden. Wanneer het aantal rijtuigklassen tot twee verminderd en verbetering der derde klasse daaraan gekoppeld werd, zouden niet alleen de kosten van die verbetering, m a a r ook de uitgaven, welke aan verbouwing van het rijtuigpark besteed zouden moeten worden, tot tariefwijziging moeten voeren. Zoodanige wijziging zou uit den aard der zaak moeten medebrengen verhooging van de laagste vrachtprijzen, dus van de prijzen, welke nu betaald worden door het overgroote en minst gegoede deel der reizigers; het nieuwe tarief zou toch op zijn minst moeten liggen tusschen den tegenwoordigen vrachtprijs voor de tweede en derde klasse. V a n de spoorwegmaatschappijen kan immers niet verlangd worden, dat zij de exploitatiekosten opvoeren en tevens m e t inkomstenvermindering genoegen zouden nemen. De vervanging van gaslicht door electrisch licht in bestaand materieel is kostbaar, doch wordt niettemin ook in de derde klasse geleidelijk doorgevoerd. Xieuw materieel wordt sinds jaren steeds van electrische verlichting voorzien. Tarieven. De prijzen voor uitstapbiljetten voor kinderen, welke ingaande 1 Januari 1927 verhoogd zijn, hebben slechts zes maanden gegolden, en waren een niet bedoeld gevolg van de toepassing der
(Staatsbegrootlng
voor
het
verlaging van bet normale tarief, welke m e t ingang van 1 Juli 1096 beefl plaats gehad. H e t nieuw ingevoerde tarief m a a k t de kosten van vervoer van gezelschappen kinderen onder 13 jaren m e t hun geleiders weder ongeveer gelijk aan die van vóór 1 Juli L936. Over de toen geldende prijzen zijn nimmer klachten ver nomen, zoodat ook geene aaideiding bestaat om aan te n e m e n , dat het nieuwe tarief d e ' kindcrvacantiereizen zoozeer bemoei lijkt. De omvang van dat vervoer heeft trouwens geen achter uitgang ondergaan. De ondergeteekende heeft geen t e r m e n kunnen vinden om op verlaging van deze reeds lage prijzen te blijven aandringen. Toelating van reizigers niet vaoantiekaarten in D-treinen kan niet worden bevorderd, omdat deze internationale sneltreinen, in verband met h u n samenstelling en rijtuigbouw, een beperkt aantal zitplaatsen hebben. Bovendien zijn die treinen in de vacantie veelal sterk bezet. W a t de bedoelde regeling van do vrachten voor steenkolen betreft, waaromtrent overigens moge worden verwezen n a a r d e mededeelingen, voorkomende in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer over de begrooting 1927 (blz. 13), zij op gemerkt, dat die regeling den laten Juli a.B. afloopt, en het over leg over de wijziging reeds is aangevangen. Van eene gelijkmaking van de tarieven voor het transietvervoer van steenkolen in België met die, welke voor Rotter dam gelden, is niets bekend. E e n vergelijkend overzicht van de vrachtberekening voor kolenvervoer van een Ruhrstation n a a r Antwerpen en Botterdam volgt hieronder. Steenkolen per extra treinen ■.,. Rotterdam Gelsenkirchen Hbt. —— Antwerpen
transiet. ■ —— transiet.
01 K.M. Gelsenkirehen—Borken grens 192
,,
f 1,72 per ton
Winterswijk grens—Rotterdam siet (contractvracht)
tran
Totaal 133
,,
Gelsenkirehen—Aken grens
146
,,
Montzen
grens—Antwerpen Totaal
1,90
,,
,,
f 3,62 per ton f 3,02 per ton transiet
1,30
,,
,,
f 4,38 per ton
Voor het goederenvervoer naar de Nederlandsche havens gelden de normale binnen- en buitenlandsche tarieven m e t vele speciale tarieven voor bepaalde artikelen. Bovendien zijn tal rijke overeenkomsten ter zake van dat vervoer gesloten. H e t zou ondoenlijk zijn in een kort bestek aan te geven, hoeveel al die vrachtprijzen bedragen. Zaterdasrmiddasrtreinen. Ook hier te lande worden Zaterdagmiddag! de door het ver keer gevorderde treinen ingelegd. Buitenlandsche verbindingen. Wegens de hoogere tarieven voor de tweede klasse is in Duitschland de bezetting van de afdeelingen dier klasse niet groot, zoodat daar meer dan in Nederland de geringe o m v a n g van het vervoer in die klasse gelegenheid geeft aan internationale D-treinen rijtuigen derde klasse toe te voegen. Niettemin komt het slechts bij óén paar treinen tusschen Duitschland en Neder land voor, d a t de derde klasse-rijtuigen in Nederland niet doorloopen, zulks in verband m e t de zwaarte van den trein. I n t u s schen wordt overwogen om op ruimere schaal dan t h a n s de D-treinen voor derde klassereizigers open te stellen. E e n e late avondverbinding van Brussel via Roosendaal be staat niet, o m d a t de Belgische Spoorwegen wegens de eischen van h u n binnenlandsch verkeer de aansluiting op den te 21.40
dienstjaar
1928.
IX.
13.)
van Roosendaal vertrekkenden trein nebben verbroken en voor het inleggen van een nieuwen trein het verkeer onvoldoende wordt geacht. De verbindingen van Utrecht met België zijn, zoowel wat let aantal als wat de snelheid betreft, in verband m e t het verkeer ruim voldoende. Te Roosendaal moet gewoonlijk worden over gestapt ten gevolge van de omstandigheid, dat de Belgische
trein over Dordrecht wordt geleid en de veelal tegelijk aanwezige Zeeuwsche trein dan over Breda wordt gevoerd, l i e t verkeer via Essehen van de lijn Utrecht—den Bosch—Breda is belang rijk kleiner dan dat van den Haag, Rotterdam en Dordrecht. Kestauratiery tuigen. I n overweging is reizigers derde klasse tot h e t gebruiken van de maaltijden in de restauratierijtuigen der D-treinen toe te laten. Personeel. Zooals reeds in de .Memorie van Antwoord betreffende hoofd stuk IX der begrooting 1927 te verstaan werd gegeven, behoort de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsleiding uitsluitend bij de directie te berusten. Inmenging van anderen in de bedrijfsleiding, ook al geschiedt die geleidelijk, kan derhalve bezwaarlijk worden toegestaan. I n de gevallen, waarin behoefte wordt gevoeld aan openbaar onderzoek omtrent ongevallen op den voet van art. 100 hits A. R. D . , behoort de samenstelling der commissie telkens naar gelang van de omstandigheden te worden bepaald. De onder geteekende zou zich dienaangaande dus niet bij voorbaat kun nen binden. Hoe dit echter ook zij, voor vergrooting van den invloed van den nog betrekkelijk kort geleden ingestelden 1'ersoneelraad, die ook in zijn huidigen werkkring nog een ruime taak voor zicdi vindt, schijnt vooralsnog geen aanleiding te bestaan. Zonder de werking van organen, als bij de London Midland and Soottisb Railwav in het leven zijn geroepen, en \;\n den Raad van Beheer der Belgische Nationale Maatschappij nauw keurig te kennen, is niet te beoordeelen, of daar een grootere invloed van het personeel bestaat dan hier het geval is. H e t stelsel der overeenkomsten 1920 S . S . / H . S . , dat den Staat aansprakelijk stelt voor eene sluitende rekening, zou kwalijk gedoogen, dat ten aanzien van den Raad van Commis sarissen, op de begeerde wijze over zijn invloed werd beschikt. H e t in het Voorloopig Verslag ontvouwde denkbeeld zal echter nader behooren te worden overwogen, als voor het bedrijfsleven in het algemeen tot regelen in dien geest mocht worden be sloten. Omtrent de vraag, of de Personeelraad beantwoord heeft aan de verwachtingen, welke m e n van dat instituut gekoesterd heeft, kan de ondergeteekende geen afdoende inlichtingen ver schaffen. Wel bestaat de indruk, dat de rechtstreeksche aan raking, die de Directie door gemeld instituut m e t de vertegen woordigers van het personeel meer d a n voorheen heeft ver kregen, aan het overleg ten goede is gekomen. Ook al zouden de middelen zulks toelaten, dan nog bestaat er geen reden om over te gaan tot duurdere bezetting van de personeelkaders, dan voor het bedrijf noodig is. Naar de spoor wegdirectie mededeelt, is de algemeene kaderherziening trou wens vrijwel afgcloopen. De aangaande de regeling betreffende de dienst- en rust tijden aangevoerde bezwaren, worden sterk overdreven ge acht. D a t \;\n het spoorwegpersoneel te veel werk zou worden gevorderd, kan niet worden gezegd. De verleende onthefingen zijn niet vele en blijven tot het voor de uit voering van den dienst volstrekt wenschelijke beperkt. De aan art. 86 van het A . R . D . gegeven toepassing is, in overeenstem ming m e t d e bedoeling, volgens welke dat artikel slechts het oog heeft op uitzonderingsgevallen. De door de vakbonden in gediende voorstellen tot wijziging van de in het A.R.D.lij. voor komende bepalingen omtrent dienst- en rusttijden zijn nog in behandeling en zullen wellicht op een enkel p u n t tot wijziging
20
(Stoutsbegrootlng voor bel dienstjaar 1928. 2.
of aanvulling van genoemd reglement leiden. Voor principicele wijziging van die bepalingen bestaat echter, naar de meening van den ondergeteekende, geene aanleiding. In verband biermede komt bem dan ook instelling van een commissie van onderzoek ter zake van de dienst- en rusttijden van het spoorwegpersoneel, welk voorste] niet in uitgegaan van de Nederlandsehe Vereeniging van Spoor- en Tramwegpereoneel, doch van den Personeelraad, overbodig voor. Omtrent de itandplaattindeeling van het spoorwegpersoneel is tusaohen de Regeering en de Directie reeds bij herhaling van gedachten gewisseld. Onlangs is in zooverre overeenstemming bereikt, dat eene algerneene herziening van de standplaatsindeeling vanwege de Directie en den Personeelrnad gemeenschappelijk zal worden voorbereid, terwijl dan voor den duur van liet thans geldende R.D.V. geen wijziging in de classificatie <'ii wat daarmede verband houdt zal worden gebracht, indien ter zake dezer wijzigingen geen overeenstemming bestaat tusschen Directie en Personeelraad of tusschen Directie en vak-
vereenigingen. De uitslag van dat overleg dient te worden afgewacht. I n verband met de uitspraken van den Centralen Raad van Beroep, krachtens welke de pensioengrondslagcn van eenige spoorwegambtenaren zijn verhoogd m e t het bedrag van door hen genoten toelagen, heeft de Directie het standpunt ingenomen, d a t art. 13 der Pensioenwet voor de Spoorwegambtenaren 192:3 van 1 J a n u a r i 1927 af zal worden toegepast overeenkomstig de opvatting, dat, indien een spoorwegambtenaar eene toelage geniet, welke wordt toegekend aan iederen, dezelfde hei rekking bekleedenden en aan bepaalde eischen voldoenden spooi weganibtenaar, die toelage in den pensioengrondslag van den betrokkene behoort te worden opgenomen. De Directie m e e n t echter, d a t er geen t e r m e n zijn om andere dan de vorengenoemde toelagen als „ w e d d e n " aan te merken, ook niet de toelagen voor boekhouden on voor vreemde talen, waarvan in de uitspraken van den Centralen Eaad van Beroep ten onrechte wordt gesteld, dat zij worden toegekend aan iederen commies respectievelijk bureaureferent, die aan bepaalde eischen voldoet. Hetgeen omtrent de toepassing van art. 83 (1) der Pensioenwet voor spoorwegambtenaren opgemerkt is, wordt eveneens behandeld in het Voorloopig Verslag betreffende het onlangs ingediende wetsontwerp tot wijziging van enkele artikelen dier pensioenwet. De ondergeteekende meent, dat behandeling van die opmerkingen heler bij dat wetsontwerp zal kunnen plaats hebhen. E r beslaat geen aanleiding om in de pensioenregeling voor het spoorwegpersoneel eene bepaling op t e nemen betreffende hel medetellen van tijd in militaire betrekkingen doorgebracht, aangezien geen verband bestaat tusschen den als militair in dienst van den Staat doorgebrachten tijd en den spoorwegdienst. Dal de nieuwe Pensioenwet niet toepasselijk is op hen, die vóór 1 April 1919 ontslagen zijn, is het gevolg van de omstandigheid, dat ook bij het Rijk het verleenen van terugwerkende kracht aan de Pensioenwet 1922 (Staatxblad n°. 240) beperkt is tot den d a t u m van de invoering van de nieuwe toonregeling, zijnde bij het Rijk 1 J a n u a r i 1920 en bij de spoorwegen 1 April 1919. Dit stelsel wordt juist geacht. De bewering, dat velen, die na 1 April 1919 gepensionneerd zijn, niet van d e verbeterde bepalingen kunnen profiteeren, is niet duidelijk. Heeft m e n wellicht het oog op hen, wier deelgenootschap van een der in art. 4 van de nieuwe Pensioenwet genoemde fondsen niet of na 1 April 1919 geëindigd is zonder aanspraak op dadelijk- ingaand doch op uitgesteld pensioen, ingegaan vóór 1 October 1925? Zoo ja, dan zij opgemerkt, d a t de betrokken personen, op grond van het bepaalde bij art. 96, inderdaad en te recht niet van de voordeelen van de nieuwe pensioenregeling hebben kunnen profiteeren. Aangeteekend zij nochtans, dat niet velen doch slechts enkelen in zoodanig geval verkeeren. E r zijn geen termen aanwezig om voor de verhoogingen van vroeger verleende pensioenen aan spoorwegpersoneel een anderen maatstaf aan te leggen, dan het Rijk voor die der
IX.
18.)
gewezen Rijksambtenaren gedaan heeft. De regeling omtrent het geven van een pensioenstoeslag komt overeen niet die, welke bij het Kijk geldt; ook de toepassing daarvan geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Kijk. De grondslag van bedoelde regeling is, dat belanghebbende in behoeftige omstandigheden moet verkeeren. Daarom wordt geval voor geval nagegaan aan de kiind van bepaalde regelen. De uitkomsten van hot ten vorigen jare toegezegde onderzoek n a a r gevallen, waarin voormalig personeel van de H . I J . S. M., wegens een betrekkelijk licht schijnend vergrijp ontslagen, in behoeftige omstandigheden verkeert, heeft niet tot het nemen van maatregelen geleid. De aangebrachte gevallen betroffen slechts wegens werkstaking gegeven ontslag; als een ontslag wegens een betrekkelijk licht schijnend vergrijp kan dit bezwaarlijk worden aangemerkt. W a t betreft de vertegenwoordiging van de organisaties in de Commissie van Bijstand van het Spoorwegpensioenfonds, wordt verwezen naar het bij Koninklijke boodschap van 14 September 1927 ingediende wetsvoorstel, waarin wordt voorgesteld h e t totaal aantal leden dier Commissie van 5 op 7 t e brengen en h e t aantal leden, waarvoor door de spoorwegambtenaren eene aanbeveling kan worden gedaan, van 3 op 4 t e brengen. De Nederlandsehe Vereeniging van Locaalspoor- en tramwegen heeft voorstellen gedaan inzake de pensioenregeling van tramwegpersoneel. Die voorstellen, waarbij in niet geringe m a t e op Kijkshulp wordt gerekend, zijn in onderzoek. Ook de ondergeteekende betreurt, d a t door de directies van de bij de Nederlandsehe Vereeniging van Werkgevers op Tramweggebied aangesloten maatschappijen een der personeelorganisaties niet wordt erkend; hij acht dat een misstand, waartegen d e letter van het door zijn ambtsvoorganger goedgekeurde B . D . V . zich niet verzet, doch die zeker niet strookt m e t den geest van dat reglement. Of, en zoo ja, welke maatregelen zouden moeten worden genomen, indien de betrokken werkgevers niet alsnog tot beter inzicht komen, maakt bij h e m nog een punt van overweging uit. Aan een ambtenaar der Noord-Zuid-Holland sche TramwegMaatschappij is door den Directeur geweigerd de ingevolge h e t Reglement Dienstvoorwaarden 1924 vereischte vergunning om het lidmaatschap van den raad der gemeente H a a r l e m t e aanvaarden. Bedoelde Directeur is bij zijne beslissing geleid door d e overweging, d a t het lidmaatschap van den raad eener gem e e n t e als Haarlem, zooveel tijd en gedachten in beslag neemt, d a t eene benadeeling van de uitvoering zijner dienstbetrekking ernstig te vreezen is. De Directeur heeft daarbij in de eerste plaats het oog gehad op de vele, gedurende de bureau-uren te houden raadsvergaderingen, voorts op de commissievergaderingen en op de .voorbereiding, doch vervolgens ook op de consequentieB van een dergelijk lidmaatschap, een steeds groeiende beslaglegging op den tijd van het betrokken lid, aan wiens betrekking een zekere leiding verbonden is. W a a r mogelijk, wordt bij die maatschappij het bekleeden van het lidmaatschap van openbare bestuurslichamen toegestaan, hetgeen moge blijken uit het feit, dat de betrokken a m b t e n a a r eenige jaren lid is geweest van den raad der zooveel kleinere gemeente Schoten. Onder deze omstandigheden kan de ondergeteekende geen aanleiding vinden tot aanwending van den gewenschten invloed. Raad van commissarissen Xederlaiidsrhe gpoei'WSgea. De gemaakte bedenking, welke in bepaald verband ook ten aanzien van den thesaurier-generaal geuit had kunnen worden, geelt aanleiding om, evenals reeds op bladzijde 27 der Memorie van Antwoord omtrent Hoofdstuk I der begrooting 1928 is geschild, opnieuw in herinnering te brengen, dat de door de lo geering ingevolge de statuten benoemde leden zich hebben te gedragen naar de instructies, hun door de Ministers van
Waterstaat en van Financiën verstrekt. Het vermeende conflict van plichten moet reeds hierdoor bij voorbaat uitgesloten worden geacht, en de sedert 1921 opgedane ervaring heeft dan ook niet geleerd, d a t de gevolgde gedragslijn minder juist zou zijn. Integendeel eischt een goede gang van zaken, dat in de eerste
Tweede Kamer.
Bijlage A. (St ïatsbegrootïng
voor
het
plaats zitting hebben /.ij, die mei de Inlichten der Begeering van nabij bekend zijn. Vreemdelingenverkeer. Aan itationavertiering m e t bloemen wordt nog steeds aand a c h t gewijd. Zoo is b.v. dit jaar aan die versiering uitbreiding gegeven door de restaurateurs daartoe op te wekken. Een niet onbelangrijk aaiilal treinbcambten is van de vreemde talen voldoende op de hoogte. Voor de bediening der internationale treinen worden de/.e zooveel mogelijk aangewezen. De aantrekkelijkheid van den dienst op die treinen is een voldoende prikkel tot het aardeeren van vreemde talen. Op stations m e t veel vreemdelingenverkeer worden ambtenaren en beambten te werk gesteld, die met vreemde talen eenigszini bekend zijn. De behoefte o m daaraan uitbreiding te geven is niet gebleken. Uit den aard der zaak zullen de vele buitenlandsehe reclamebiljetten op onze stations meer de aandacht trekken dan het Nederlandsehe biljet op een buitenlandse!) station. De Nederlandsche Spoorwegen hebben echter ter verspreiding aan buitenlandsehe stations een groot aantal reclameplaten gezonden. Contract Tan Gend & Loos. H e t contract met de firma van tiend en lioos is inderdaad door d e Nederlandsehe Spoorwegen opgezegd. H e t ligt in de bedoeling, d a t A. T. O. dit bedrijf geleidelijk zal overnemen. V o o r d e vrees, dat d a a r a a n hoogere kosten zullen zijn verbonden, bestaat geen aanleiding. Dat de firma van Gend en Loos nog een goederenvervoer in concurrentie m e t d e Nederlandsehe Spoorwegen of m e t A. T. O. zal blijven exploiteeren, mag als uitgesloten beschouwd worden. De t h a n s nog door A. T. O. m e t haar gevoerde onderhandelingen mogen doen verwachten, dat de overgang van het bedrijf tot genoegen van beide partijen en zonder eenig nadeel voor het publiek zal plaats vinden. Spoorbruggen. Vergeleken met de winterdienstregeling 1926/1927 is thans de openingstijd van de brug over de Singelgracht t e Amsterdam verruimd. Getracht zal worden de openingstijden van de bruggen te H a a r l e m , bij de Vink en bij Delfshaven te verruimen door wijziging van het scheepvaartreglement in dier voege, d a t m e t sluiting van de bruggen vóór d e komst van een trein eenige m i n u t e n later zal mogen worden aangevangen. Dij de vaststelling van de dienstregeling, in het bijzonder voor goederentreinen, enz. wordt zooveel mogelijk m e t de belangen van de scheepvaart rekening gehouden. H e t verhoogen van de spoorwegbrug te Vlake kan niet geschieden zonder dat ook het emplacement alsdaar, hetwelk onmiddellijk ten Oosten van de brug is gelegen, omhoog gebraciu wordt. Over het uitvoeren van dit omvangrijk en kostbaar werk is nog geen beslissing genomen. Stations. De controle bij den uitgang van de stations aan de lijn A m s t e r d a m — R o t t e r d a m kan na de plaats gehad hebbende electrificatie reeds daarom niet vervallen, omdat op die lijn ook stoomtreinen met coupématerieel rijden. De controle kan in die treinen niet tijdens den rit geschieden. Reeds in de Memorie van Antwoord (blz. 28), betreffende Hoofdstuk I X der begrooting 1927 werd er op gewezen, dat het verkeer tusschen Hoofddorp en Leiden voornamelijk uit locale reizigers naar en van Leiden bestaat en van verplaatsing van het station Heerensingel, dat n a breedvoerig overleg daar gevestigd is, naar het hoofdstation, geen noemenswaardig grooter verkeer zou zijn te verwachten, doch d a t deze vraag t e zijner tijd nader zou kunnen worden overwogen bij het maken van een nieuw hoofdstation te Leiden. Voor d e verbetering van de spoorwegovergangen te Apeldoorn, Leiden en Utrecht zijn plannen in bewerking, waarbij in overleg met de gemeentebesturen gezocht wordt n a a r goede oplossingen van het verkeersvraagstuk. Bij dergelijke plannen spelen de kosten, welke meestal ook ten deele door de belanghebbende Handelingen
der
St.tten-Generaal.
Bijlagen.
1927—1928.
dienstjaar
1928.
2.
IX.
13.)
27
gemeenten moeten gedragen worden, uit den aard der zaak eene belangrijke rol. De behoefte aan heropening van den controle-uitgang bij de zoogenaamde korte kap te Rotterdam D . P . is niet gebleken. Dit zou trouwens belangrijke kosten medebrengen, daar de dienst niet m e t minder dan vier controle-beambten zou kunnen worden uitgevoerd. IMII.IH'I spoor.
H e t tweede spoor op het baanvak Nijeveen—Heerenveen is in dienst gesteld. De indienststelling van het gedeelte Meppel— Nijeveen zal waarschijnlijk in December a.s. kunnen volgen. De werken ten behoeve van het tweede spoor Heerenveen— Leeuwarden worden in den aanvang van 1928 aanbesteed. Kinplat-emeiit liergen op /oom. De overlast van water op het emplacement Bergen op Zoom nabij wp. 18 was in hoofdzaak een gevolg van onvoldoenden waterafvoer buiten den spoorweg. Ter voorziening hierin werd door de Nederlandsehe Spoorwegen ter plaatse eene draineering op het emplacement gemaakt, terwijl door de gemeente de noodige werken tot verbetering van den waterafvoer werden uitgevoerd. Motortreinen. Op de tramwegen op Zuid-Beveland doen motorrijtuigen dienst, voorzien van een Diesel-motor, terwijl in het oosten des landa motorrijtuigen, uitgerust m e t benzinemotoren worden gebezigd. Eerstgenoemde zijn een uitvinding van den laatsten tijd. Als brandstof wordt olie gebezigd, die goedkooper is d a n benzine en belangrijk minder brandgevaar oplevert. Vertrouwd wordt, dat de „ k i n d e r z i e k t e n " , welke bij elk nieuw vervoermiddel in den regel moeten worden overwonnen, t h a n s ook hier te boven gijn of zullen worden gekomen. Klectrische treinen. De veiligheid van het verkeer is in de electrische treinen door de t h a n s bestaande regeling alleszins voldoende gewaarborgd. H e t uitzicht van de wagenvoerdersafdeeling is veel beter dan dat van de standplaats van den machinist op de stoomlocomotieven. De wagenvoerder heeft tijdens d e n rit slechts weinig werkzaamheden t e verrichten en kan daardoor zijn volle aandacht wijden aan de seinen en aan den weg, terwijl de machinist op de stoomlocomotieven behalve voor de veiligheid nog voor verschillende andere zaken (waterpeil, stoomspanning) moet zorgen. Bovendien is den hoofdconducteurs opgedragen zich bij het naderen van de belangrijkste stations van den stand der seinen te overtuigen. Spoorweg-toestanden om Rotterdam. Dat verbetering van de stationstoestanden, de ligging en richting der banen en d e rangeerterreinen te R o t t e r d a m zoo urgent zou zijn, kan niet worden toegegeven. W a a r voor de uitvoering van den dienst verbetering noodzakelijk blijkt, wordt het noodige gedaan om daarin te voorzien. I n dit verband zij medegedeeld, dat binnenkort belangrijke werken in het belang van eene goede uitoefening van den dienst voor het goederenvervoer op het emplacement R o t t e r d a m — M a a s in uitvoering zullen komen. Overigens meent de ondergeteekende, wat de spoorwegtoestanden in en om Rotterdam en het daaromtrent uitgebrachte rapport betreft, te mogen verwijzen naar hetgeen in de Memorie van Antwoord op het Voorloopïg Verslag betreffende hoofdstuk IX der begrooting 1927 op bladz. 25 werd opgemerkt. Spoorweg Dei enter—Ommen. Van stelselmatige achteruitzetting van deze lijn is geen Sprake. De gegrondheid van de onderstelling, dat zij bij uitbreiding van den dienst zeer goed zou kunnen rendeeren. moet
28
(Staat sbcgrootïng
voor
het
dienstjaar
1028.
2.
IX.
13.)
betwijfeld worden. HM verkeer is zoo gering, dat zelfs een | t e bezigen als prikkel tot concentratie, omdat deze verleend dogelijki loopende autodienst er niet bestaanbaar blijkt te zijn, worden als tegemoetkoming in do personeelslasten. zoodai vergrooting van het aantal treinen slechts zou leiden De leiding van de onderhandelingen in zake de bedoelde con toi vermeerdering van het tekort op hare exploitatie. I n de centratie van tramwegen in Gelderland werd in h a n d e n gelegd jongste vergadering van de dienatregelingoommiuie van den van den Hoofdinspecteur (leneraal der Spoor- en Tramwegen, Bpoorwegraad is dit vraagstuk eveneens ter sprake gekomen en die reeds verschillende besprekingen m e t belanghebbenden hield de directie der Nederlandsohe Spoorwegen in overweging gegeven en t h a n s een definitief voorstel voorbereidt. lic dii ontregeling op dit baanvak grondig t e herzien, omdat de Concentratie van tramwegen in Drenthe is, voor zoover d e n klacht geuit werd, dat de treinen op ongunstige tijden loopen ondergeteekende bekend, nog niet ter sprake gekomen. Wel zijn en v;:11 wijziging vermeerdering van vervoer voorspeld werd. aansluitingen op en vereeniging van emplacementen tot stand I )»■/,(• klacht wordt nader overwogen. gekomen, waardoor overgave en doorvoer van rollend materieel en goederen mogelijk is geworden, en zijn ten deele reeds doorVeiligheid tramweg verkeer. voertarieven in gemeen overleg opgemaakt. Van /eer primitieve lirvciligingsmiddelen bij de intercommu Commissie tot onderzoek Rotterdamsche Trnmwegmaatschappfy. nale tramwegen is niets gebleken. De beveiliging bij de Gooische Sedert het verschijnen van het eerste gedeelte van het verStoomtram met een uitgebreide telefooninstallatie wordt vol I slag van bedoelde commissie, is in vele opzichten door de doende geacht. H e t ongeluk te Laren is aan een misverstand toe ti' schrijven. H e t dispatching-systeem met de kruisingsvoor- Directie der R. T. M. tegemoet gekomen aan gebleken be zwaren en zijn klachten, als voorheen geuit, uitgebleven. Ver schriftcn bij de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij voldoet schillende der in het tweede gedeelte van het verslag, opge aan hooge eischen. De in liet Voorloopig Verslag bedoelde onregelmatigheid t u u c h e n Klaaswaal en Middelsluis is toe te somde verbeteringen, zijn achtereenvolgens reeds tot stand ge komen, zoodat zonder nadere preciseering niet duidelijk is, w a t schrijven aan niet naleving van de voorschriften. m e t de gestelde vraag bedoeld wordt. Voor zoover m e n h e t Ingevolge artikel 72 van het Tramwegreglement zijn tramwegoog mocht hebben op wijziging van het net dezer onderneming Bestuurders verplicht aan den Rijksambtenaar, met het dagevan zoodanigen omvang, dat het karakter zou veranderen, en lijksch toezicht belast, kennis te geven van alle feiten, die de daarvoor groote kapitaaluitgaven en dus hulp uit d e openbare veiligheid van het verkeer over den tramweg in gevaar hebben kassen noodig zouden zijn, moet worden opgemerkt, d a t van gebracht, ook dan wanneer daaruit geenerlei noodlottige ge eenige neiging der naastbelanghebbenden tot medewerking in volgen zijn ontstaan, alsmede van alle ongevallen, waarbij per dezen zin niets is gebleken. sonen worden gedood of gewond. Deze gegevens zijn tot nu toe nog niet in statistisehen vorm verzameld. Concessievoorwaarden tramwegen. N.iar de ondergeteekende verneemt, heeft de Commissie, Voor overweging, of aanleiding bestaat tot verlichting van welkt' het ongeval te Laren onderzoekt, dit onderzoek niet uit bezwarende tramconcessievoorwaarden in gevallen, waarin ver gestrekt tot andere tramwegen. Dit was haar ook niet opge gunning is verleend voor autobusdiensten, die aan bestaande dragen. tramwegen afbreuk doen, zal de tijd eerst gekomen zijn, als in In het algemeen kan de voorziening omtrent de veiligheid bij zake de verleeuing en de uitvoering der autobus-vergunningen een tramwegen (het Tramwegreglement) doeltreffend genoemd wor meer definitieve toestand is ingetreden. den. Blijkt het, dat getrouwe naleving te wenschen overlaat, Bovendien behoort, daar met de bezwarende verplichtingen dan wordt daarop aanmerking gemaakt door het Rijkstoezicht, wel gedoeld zal zijn op de personeelbepalingen der concessies, dat in ernstige gevallen proces-verbaal tegen den overtreder in het oog te worden gehouden, dat ter tegemoetkoming daar opmaakt. aan door de tramwegondernemingen subsidie wordt genoten. Het remvermogen staat in nauw verband met de snelheid, waarmede gereden wordt. Wordt de toegelaten snelheid over Artt. 171 en 172. Aan den hier kenbaar gemaakten wensch zal schreden, dan is het mogelijk, dat de reminstallatie te kort worden voldaan. Voor ditmaal wordt de opgaaf nog bij deze schiet in vermogen. Van handrem is in het algemeen nog voor Memorie overgelegd. zien het materieel van die tramwegen, die de snelheid nog niet I n het midden latende, of de in het Voorloopig Verslag boven 20 K.M. per uur hebben opgevoerd. H e t zijn de Stoom- gedane schatting van de waarde der bezittingen van de l i . T . M . trarnweg-Maatschappij Oldambt-Pekela, de Geldersch-Overijs- juist mag worden genoemd, meent de ondergeteekende te mogen selsche Stoomtram-Maatschappij, de Geldersch-Westfaalsche opmerken, dat op deze en andere ondernemingen de uit de con Stoomtram-Maatschappij, de -Stoomtram 's Hertogenboseh— cessies voortvloeiende financieele controle geregeld wordt uit Helmond—Veghel—Oss, de Tramweg-Maatschappij de Meijerij, geoefend. Aan wederaanstelling van een Rijkscommissaris, welk de Hollandsche Buurtspoorwegen, de Stoomtram Antwerpen— ambt sedert eenige jaren ter bezuiniging onvervuld is gebleven, Bergen op Zoom—Tholen, de Stoomtram Hulst—Walsoorden, wordt dan ook geen behoefte gevoeld. de Stoomtram Breskens—Maldeghem en de Tramweg H a n s Reeds in 1924 deed eene Commissie tot verbetering van h e t weert— Vlake. Hierbij moet echter in het oog worden gehouden, verkeerswezen in West-Noordbrabant een verzoek om finandat vele van deze tramwegen het personenverkeer bedienen m e t cieelen steun voor de totstandbrenging van een stoomtramweg la n/.iiic-inotorrijt uigen en reeds beschikken over enkele locomo vun Steenbergen over Dinteloord en Heiningen n a a r Willem tieven, welke van een vacuumreminstallatie voorzien zijn. stad, zonder echter bewijzen over t e leggen, dat door belang Op inachtneming van de grootst toegelaten snelheid wordt ge hebbenden of de provincie geldelijke steun was toegezegd. regeld toezicht gehouden door de ambtenaren van het Rijkstoe Sedert is daaromtrent niets definitiefs medegedeeld, zoodat h e t zicht. Ingevolge hei bepaalde in art. lo van de !.<xaa!spoor- en voorshands niet op den weg der Regeering zoude liggen o m Tramwegwel zijn bovendien de in artikel 141 van het Wetboek toekenning van eenige subsidie in het vooruitzicht te stellen, van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren bevoegd mede omdat de inmiddels in werking gebrachte autobusdiensten daarop toe te zien. ook in die streek althans voor het personenverkeer een be langrijke verbetering hebben gebracht. ('oneen t rat ie tram wezen. De indiening van een wetsontwerp betreffende de toekenning Onder nadere verwijzing naar hetgeen werd opgemerkt op van een renteloos voorschot uit 's Rijks schatkist ten behoeve blz. 24 der Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk IX van den aanleg van een tramweg van Hoofdplaat naar Breskens der begroot ing 1920, herhaalt de ondergeteekende, dat het kan binnen enkele dagen worden verwacht. streven naar meer concentratie bij het tramwezen zijn instem ming heeft en zooveel mogelijk wordt bevorderd. Art. 173. Op verzoek van Gedeputeerde Staten van Zeeland H e t ware echter minder billijk de z.g. brandstoffensubsidies hebben de hoofdinspecteur voor de scheepvaart en de scheeps-
(Staatsbegrootïng
voor
het
bouwkundig adviseur bij d« scheepvaartinspectie op 12 Augustus 11. een onderzoek ingesteld, inzonderheid naar de bestuurbaarheid e i i d e zeew aardigheid van du bedoelde nieuwe boot. Daarbij bleek de bestuurbaarheid zoodanig te zijn, dat zij die van een normaal vaartuig in hooge m a t e overtrok Ook d e zeewaardigheid werd alleszins voldoende geacht, hoewel het met het oog op het bijzonder type bezwaarlijk werd geacht voorspellingen te doen nopens het varen in onstuimig water. De ervaring heeft tot dusver geleerd, dat noch d e bestuurbaarheid, noch d e zeewaardigheid, zelfs bij vrij onstuimig water, iets te wenschen overlaten. Art. 182. genomen.
Ken definitief
B.
besluit tot voltooiing is nog niet
Mijnwezen.
De meening, dut de toestand in de mijnstreek, ondanks de verbeteringen, waarvan in het Vborloopig Verslag met erkentelijkheid melding wordt gemaakt, niet bevredigend zou zijn, kan de ondergeteekende niet onderschrijven, indien althans m e t den toestand niet d e economische positie van het bedrijf, doch de sociale verhoudingen bedoeld worden. Deze s t e m m e n in het algemeen tot tevredenheid, zooals door iedereen, die de toestanden in de Limburgsche mijnstreek met die in buitenlandsche mijndistricten vergelijkt, zal moeten worden toegegeven, hetgeen intusschen niet wegneemt, dat ook hier, zooals bij alle menschenwerk onvolmaaktheden te vinden zijn. Hoewel sommige leden zich niet met zijn inzicht kunnen vereenigen, blijft hij van meening, d a t door de nieuwe omschrijving van de bevoegdheid der arbeiders-controleurs deze alleszins in staat zijn gesteld hun taak naar behooren uit t e oefenen. De ondergeteekende heeft bij de mondelinge behandeling van de begrooting 1027 overweging toegezegd van eene regeling der contact-commissie. Hij wees er echter toen reeds op, dat de uitvoerbaarheid van die gedachte op practische bezwaren zou stuiten. Nu hij zijne gedachten daarover nader heeft laten gaan, betwijfelt hij, of het treffen van eene regeling van hooger hand aan de werking van de contact-commissie, een vrijwillig in het leven geroepen orgaan van overleg tusschen de mijndirecties en de mijnwerkersorganisaties, ten goede zou komen. I n het Mijnreglement 1006, dat gegrond is op artikel 9 van de Mijnwet 1903 (Staatsblad 1904, n°. 73) behoort in elk geval eene regeling van deze stof niet thuis. Op algeheele herziening van het Mijnreglement blijft de aand a c h t van den ondergeteekende gevestigd, ofschoon hij de urgentie daarvan n a d e verschillende wijzigingen en aanvullingen, die het reglement in den loop der jaren heeft ondergaan, betwijfelt. Zooals de ondergeteekende in zijn schrijven aan den Voorzitter van de Kamer van 22 September jl. bij de toezending van het jaarverslag van den Hoofdingenieur der Mijnen over 1926 heeft medegedeeld, zou het noemen van de n a m e n der mijnen, waar overtredingen zijn geconstateerd, te beschouwen zijn als eene straf, waartoe geen aanleiding bestaat. Of deze straf licht of zwaar zou zijn doet z. i. niet terzake. Openbaarmaking van delicten mag slechts geschieden in de gevallen door de wet bepaald en in geen geval, zoolang het feit zelf en de strafbaarheid daarvan niet door een rechterlijke uitspraak zijn vastgesteld. Ook gaat het niet aan een dergelijken maatregel alleen op een bepaalde groep van werkgevers toe te passen. Tusschen het in het verslag met n u m m e r s aanduiden en het met n a m e noemen der betreffende mijnen ziet de ondergeteekende geen verschil, o m d a t het aan de hand van de gemaakte opmerkingen mogelijk is vast te stellen, welke mijnen m e t de n u m m e r s worden aangeduid. Ten slotte moet nog in het oog worden gehouden, dat de mededeelingen in het jaarverslag van den Hoofdingenieur der Mijnen over het algemeen veel meer zijn opmerkingen, zooals die bij elk toezicht gemaakt worden, dan wel het constateeren van bepaalde overtredingen, terwijl vooral in groote bedrijven de schuld voor begane overtredingen niet altijd rust op de leiding
dienstjaar
1928.
2.
IX.
29
L8.)
der onderneming. Ongetwijfeld moei alles worden gedaan om do veiligheid in bet mijnbedrijf te verhoogen, doch de ondergeteekende meent, dat de in het Voorloopig Verslag bedoelde m a a t regel niet voor hef bereiken van dit doel mag worden gebezigd. De eeonomiaphe toestand van bet mijnbedrijf laat inderdaad veel te wenacben over. Een internationale overeenkomst in zake productie en afzet zou ongetwijfeld, indien zij mogelijk- ware, tot een gewenschte stabilisatie kunnen leiden. Pogingen, die in deze richting werden ondernomen door de voornaamste kolenprodueeerende landen van Europa en die door den ondergeteekende met belangstelling worden gevolgd, schijnen tot dusver niet te zijn geslaagd. De invloed van den Nederlandseben mijnbouw op de internationale kolenmarkt is te gering om te mogen verwachten, dat een initiatief vuil deze zijde succes zou kunnen hebben. Voor het overige mag met voldoening worden geconstateerd, dat ondanks de onzekere en in den laatsten tijd bijzonder moeilijke positie van de Nederlandsohe mijnindustrie, waaraan de Directies door gebruikmaking van de incest moderne installaties zoo goed mogelijk- het hoofd trachten te bieden, de loonen der mijnwerkers in de laatste 2\ jaar niet zijn verlaagd en ook t h a n s nog boven die van de eoncurreerende mijndistricten uitsteken. De voor de mijnarbeiders geldende sociale voorzieningen bij ziekte mogen zeker gunstig worden genoemd in vergelijking m e t soortgelijke regelingen bij andere industrieën in binnen- en buitenland. In hoever er aanleiding is om in de invaliditeitsverzekering voor de mijnarbeiders wijziging te brengen, kan eerst worden beoordeeld, nadat de Commissie-VAN VUUKEX aan de Regeering rapport heeft uitgebracht.
(J.
Scheepvaart.
Ook den ondergeteekende is bekend, dat, behalve de vier reeds vroeger genoemde stoomvaartmaatschappijen, ook schepen van de Holland-Zuid-Afrika-Lijn en van Van Nievelt, Goudriaan & Co's Stoomvaartmaatschappij m e t Aziaten varen. D e schepen van eerstgemelde reederij varen trouwens in den lijndienst der Vereenigde Nederlandsche Scheepvaart Maatschappij, terwijl van de laatstgenoemde slechts twee schepen buiten lijndienst der Vereenigde varen. Ook schepen van andere hier niet genoemde reederijen varen in lijndienst der Vereenigde m e t Aziatische bemanning. Ten aanzien van d e Holland-Zuid-AfrikaLijn merkt de ondergeteekende op, dat hoewel het a a n die maatschappij verleende voorschot het doel had door bevestiging van den handel op Zuid-Afrika middellijk d e werkloosheid te bestrijden, dit niet medebrengt, dat de directie niet de m a a t regelen mag treffen, die zij voor een economisch beheer noodzakelijk acht. In de gesloten overeenkomst is ten aanzien van de nationaliteit van het lagere personeel d a n ook niets bepaald. Van de aantallen Aziaten moeten, zooals de aan het woord zijnde leden reeds aangaven, de Javaansche bedienden worden uitgeschakeld, doch evenzeer het dek- en machinekamerpersoneel, hetwelk uit Nederlandsch-Indiè' afkomstig is. I n aanmerking komen dan van het dekpenoneel: machtnekamerperêoneel: civiel-personeel:
471 Chineezen en 317 Laskaren; 121'.»7
,,
,, 587
,,
256
.,
.,86
,,
;
Hiervan varen de meesten op schepen, die geregeld of tijdelijk in de tropische wateren, hetzij van Azië, hetzij van Afrika, varen, terwijl vele schepen n i m m e r of nagenoeg n i m m e r in Nederland komen. Met de reederijen, welke het vorige jaar Aziaten bezigden op schepen, welke niet in tropische watereu kwamen, is het vraagstuk- besproken, doch voorloopig m e t negatief resultaat. Omtrent den omvang, dien het in dienst nemen van d a t personeel than3 heeft aangenomen, wordt hieronder een overzicht gegeven, gespecificeerd naar de reederijen.
(Staatsbegrootïnp
80
voor
h»-t dienstjaar
1028.
2.
XI.
18.)
Artt. 226—228. De functies, waarvoor in de artt. 174, 226 en 228 gelden zijn uitgetrokken, worden vervuld door drie verITi—loiDtn schillende personen. De bij deze zaken betrokken Rijksbelangen lul. Chin. Laak. lul. Chin. Laak. Inl. Obla Laak. en de daaraan voor elk dezer drie personen verbonden arbeid en verantwoordelijkheid rechtvaardigen naar het gevoelen van 1. Htoomvaart Mij. Nederden ondergeteekende de hun toegekende belooningen, behoudens 788 BBB 151 920 43 | hetgeen aanstonds aan het slot wordt opgemerkt. 28 J. KotterdaniMthi: Lloyd . 801 'i. Ned. Kloomvaart Mn. De in art. 171 bedoelde liegeeringscommissaris ziet toe, dat _ — :« 42 ir? de Rijksbijdrage van 80 pot. in het verlies, dat de provincie 4. Vta Ntovelt.Ooudrbuui _ _. _. 4 Zeeland lijdt bij de exploitatie van hare bootdiensten op d e 112 t Co Fi. /..Hollandfcho Scheep Westerschelde, zoo gering mogelijk zij en dat die bootdiensten — _ 14 vaart Mij. (Fui'iiissi. . 44 7 beantwoorden aan het doel, dat m e t het verleenen van die Ver. Ned. Mcheepv. MM. bijdrage wordt beoogd; bij woont daartoe o. m. de nagenoeg H — — — 386 8 ar, t>. Afrika dienst . . . . 22 wekelijks gehouden vergaderingen der voor die bootdiensten in78 7. Britscli-lndie-Lvin. . . 1 242 — :m gestelde Commissie uit Gedeputeerde Staten bij. ■■i 8 8. Oost-Azië-Lün . . . . — — — 13t> — De in art. 220 bedoelde UegeenngscominisKaris beburtigt 9. AuHtraliö-LUn . . . . — 94 — as — — WH de groote financieele belangen, welke de Staat allengs bij de ïfl. Baiaaffei in Petroleum ■JU _ N; Kil Mü Mij. „ Z e e l a n d " heeft gekregen en woont daartoe geregeld de "" 106 11. Hengalen Lijn . . . . — — BB :. — — bestuursvergaderingen bij. 21 96 09 12. Java-New - \ ork lijri . . _ — — — De arbeid van den functionaris, bedoeld in art. 228. vloeide IS. ö t o o m v a a r t M(j. Noordvoort uit het bepaalde bij de overeenkomsten, goedgekeurd — 6 — bij de wet van 1 December 1913 (Stbl. n°. 433). Nu de overeenkomst met ,,dc Schelde" is vervangen door die, gesloten 30/23 Op deze aangelegenheid blijft de aandacht van den onderSeptember 1027, waarmede de Staten-Generaal zich bereids geteekende gevestigd mede in verband m e t het onlangs gepubli- hebben vcreenigd, zal de functie van Regeeringsgevolmachtigde ceerde adres van den Centralen Bond van Transportarbeiders. bij de Mij. „de S c h e l d e " ophouden te bestaan. Wat aangaat de De ondergeteekende heeft m e t de betrokken Reedersorgani- taak van Regeeringscommissaris bij de gemeente Vlissingeu saties besprekingen doen voeren over de toetreding tot het vrij- moge verwezen worden naar de artikelen 22, 23, 25, 26 en 29 willig toezicht op de logiezen, waarbij is gebleken, d a t eenige j der overeenkomst met de gemeente. bepalingen in de reglementen de meer algemeene aansluiting Nu deze bemoeienis verder alleen zal omvatten laatstbedoelde van de schepen bij dat toezicht in d e n weg staan. Nagegaan j functie van Regeeringscommissaris, spreekt het van zelf, d a t wordt t h a n s in hoeverre, zonder nadeel toe te brengen aan daarmede bij de belooning wordt rekening gehouden en dat deze hetgeen bij de instelling van het vrijwillig toezicht voor oogen evenredig naar den arbeid wordt verminderd. Bij de samenstelis gesteld, .i-m de geopperde bezwaren kan worden tegemoet ling der begrooting kon hiermede echter nog geen rekening gekomen. worden gehouden. Alvorens omtrent de noodzakelijkheid van het treffen van Zee-ongevallenwet. maatregelen ten behoeve van de veiligheid in de binnenvaart I n het Voorloopig Verslag over Hoofdstuk X der begrooting en omtrent de draagwijdte dier maatregelen zijn standpunt te 1928 wordt op blz. 11 onder „Zeeongevallenwet" gevraagd, bepalen acht de ondergeteekende het, ook in verband met de „welke de plannen der Regeering zijn m e t betrekking t o t het ter zake gebleken groote meeningsverschillen, wenschelijk nadere gegevens te verzamelen omtrent aantal, aard en ernst ontwerp tot wijziging van de Zeeongevallenwet, dat 9 Mei 1921 werd ingediend. Met het oog op voorziening in geneeskundige der ongevallen in de binnenvaart on om. in aansluiting daarbehandeling werd de totstandkoming daarvan zeer gewenscht aan, de gelegenheid te scheppen voor een deskundig onderzoek g e a c h t . " Aangezien de uitvoering van genoemde wet behoort op het voetspoor van hetgeen sedert jaren bij aan zeeschepen tot den werkkring van het Departement van W a t e r s t a a t , worden overkomen ongevallen geschiedt. Voor een dergelijk onderzoek in overleg m e t den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid zal, wil Int de noodige waarborgen bieden, een wettelijke grondslag niet kunnen worden ontbeerd. Maatregelen om daartoe te de gemaakte opmerkingen in deze Memorie van Antwoord behandeld. geraken zijn in voorbereiding. De ondergeteekende moge verwijzen naar het medegedeelde op blz. 51 van de Memorie van Antwoord omtrent Hoofdstuk Art. 213. Voor den arbeid, dien de Eijksvaartuigendienst I X der begrooting 1925, onder opmerking, dat ook sedert dien omvat, moge worden verwezen naar de Instructie van den m e t en om dezelfde reden aanhouding van de verdere behandeling dien dienst belasten Inspecteur voor de Scheepvaart (zie Nedervan bedoeld wetsontwerp wenschelijk is gebleken. landache Staat$courant van 8/4 October 1924, n". 108). De Ofschoon in het loopende jaar eenige verbetering is ingetreden bemoeiingen van dezen dienst, waardoor een economisch beheer in den toestand van de zeevisscherij, zullen niettemin d e gevan de Rijksvaartuigen wordl bevorderd, wettigen alleszins hot durende een reeks van jaren zeer ongunstige resultaten van het daarvoor uitgetrokken bedrag. bedrijf daarop nog geruimen tijd blijven drukken, in verband waarmede de lasten, welke het gevolg zullen zijn van het vervallen van art. 10 der Zeeongevallenwet 1919, door bedoeld Art. 222. Met den Inspecteur voor de Rijnvaart is bedoeld bedrijf vooreerst nog niet zullen kunnen worden gedragen. de Inspecteur in het vierde district, genoemd in art. 41 der Dekpersoneol.
Macliini kan
.|M-1M.
Civiel p o r s o n n l .
Herziene Rijnvaartakte van 17 October 1868 (Staatsblad n°. 75 van 1809); in dit en het daaropvolgend artikel, is de taak van dezen titularis omschreven.
De Minister
van
Waterstaat,
H. v. D. VEC.TE.