Bijlage A
Tweede Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
H O O F D S T U K XI LANDBOUW, VISSERIJ EN VOEDSELVOORZ1ENING 2300
XI
7 VOORLOPIG VERSLAG
Algemene beschouwingen § 1.
Landbouwbeleid
Vele leden konden zich nagenoeg verenigen met wat de Minister in de inleiding van de Memorie van Toelichting zegt over de positie van ons land en de taak, welke de landbouw dientengevolge heeft te vervullen. Ook zij waren van mening, dat in verband met de snelle bevolkingsaanwas en de daaruit voortvloeiende noodzakelijkheid van industrialisatie voor uitbreiding van de werkgelegenheid, waar nog bij komen de verplichtingen in verband met het bewapeningsprogram, van de landbouw een uiterste krachtsinspanning mag worden gevraagd. Zij zouden het evenwel hebben gewaardeerd, indien de Minister bij de bespreking van het algemeen landbouwbeleid tevens de nadruk zou hebben gelegd op de belangen van het landbouwbedrijf zelf en die van de boeren en landarbeiders. Wat de Minister in zijn algemene uiteenzetting met betrekking tot de landbouwpolitiek zegi, heeft in wezen bijna uitsluitend betrekking op de voedselvoorzieningspolitiek. Dat deze onder de huidige omstandighcden een zeer belangrijke rol speelt, ontkenden deze leden geenszins. Zij wilden de Minister hierin ook gaarne steunen, doch bij de bepaling van het algemene beleid zal het belang van het landbouwbedrijf niet uit het oog mogen worden verloren. Dezelfde leden hadden in de algemene beschouwing over het landbouwbeleid gaarne een uiteenzetting aangetroffen over de internationale samenwerking op landbouwgebied. De intregatie van WestEuropa is van groot belang voor de verdere ontwikkeling van het landbouwbedrijf. Kan de Minister mededelen, hoe het z.g. planMansholt bij de andere Westeuropese landen is ontvangen en in welk stadium de besprekingen hierover verkeren? De stimulering van de verbouw van veevoeder op eigen bedrijf had de volle instemming van deze leden. De propaganda, welke daarvoor reeds gedurende enkele jaren is gevoerd, is niet zonder uitwerking gebleven. Dat de resultaten niet geheel aan de verwachting van de Minister beantwoorden, kan naar de mening van deze leden inderdaad ten dele gezocht worden in de omstandigheid, dat de ernst van de situatie nog niet overal voldoende wordt ingezien. Hierbij mag echter niet uit het oog worden verloren, dat een omschakeling van de bedrijfsvoering geruime tijd vergt en vaak met grote kosten gepaard gaat. Op vele bedrijven, in het bijzonder op de kleine zandbedrijven, or.tbreken veelal de geldmiddelen voor een snelle omschakeling. Tenslotte zouden deze leden gaarne vernemen, wat de Minister denkt te doen in zake het vraagstuk van de verhouding van het agrarisch inkomen ten opzichte van het nationale inkomen, nu gebleken is, dat uit het rapport van de Commissie-Bar geen positieve conclusie kan worden getrokken. Is het juist, dat een der leden van genoemde commissie een afwijkend standpunt innam en, zo ja, hoe luidde dit dan? Zal de bestudering van dit vraagstuk worden voortgezet? Enigen dezer leden vroegen zich af, of het, gezien het grote verschil in netto-verdienste in de diverse gebieden, niet wenselijk zou zijn de verdeling van het agrarisch inkomen te herzien. Vele andere leden konden zich eveneens met de door de Minister geponeerde doelstelling verenigen. Bij hen rezen naar aanleiding hiervan evenwel twee essentiële vragen, te weten in hoeverre de zekerheid bestaat, dat een verhoogde productie ook afzet zal kunnen vinden naar het buitenland, en met welke middelen de Minister zijn doelstelling denkt te bereiken. Hoe zal in concreto b.v. worden bevorderd. dat er meer aardappelen, voederbieten en maïs worden geteeld en het areaal kunstweide wordt vergroot? Hiertoe staan verschillende wegen open, zoals onderzoek, onderwijs of voorlichting, propaganda, subsidies, prijsstelling en ge- en verboden. Van welke middelen denkt de Regering zich te bedienen? Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1951—1952
2300
XI
7
Kamer 1
Deze leden hadden vernomen, dat er plannen zouden zijn om het scheuren van grasland te bevorderen. Is dit juist? Het zou aanbeveling verdienen te trachten zich te verzekeren van de medewerking van het georganiseerd bedrijfsleven. Verschillende leden waren van oordeel, dat geen bedrijfstak in Nederland zo sterk wordt beheerst door de geleide economie als i e landbouw. Wat meerdere vrijheid lijkt gewenst, ten einde het intreden van verstarring te voorkomen. De landbouw wordt ondergeschikt gemaakt aan de gevoerde economische politiek en van overleg komt soms niet veel terecht. Deze leden waren het er mee eens, dat ook in de landbouw opvoering van de productie is geboden, maar het kwam hun zeer gewenst voor, dat de voordelen daarvan dan ook voor een groot deel ten goede komen aan de producenten. Dat is thans niet het geval. Bij de vaststelling van de prijzen wordt in de eerste plaats gerekend met die producten, welke voor de Regering van belang zijn, van doorberekening in de prijzen van een hoger onkostencijfer is meestal geen sprake. De tarweprijs b.v. wordt eerst verhoogd, als door de lage basisprijs het areaal te sterk inkrimpt. Wil de Regering meer suiker, dan wordt de bietenprijs wat aantrekkelijker gemaakt. Indien Nederland het bereikte welvaartspeil wenst te handhaven, moet de productie zo hoog mogelijk worden opgevoerd, en dat moet voor een groot deel door de landbouw geschieden. Tenslotte komen dan de resultaten door scherpe berekeningen ten goede aan anderen dan de producenten. De lonen van de landarbeiders zijn nog steeds niet gelijkgetrokken met die van de industrie- en de bouwvakarbeiders, waardoor in de landbouw op bepaalde tijden gebrek is aan arbeidskrachten, hetgeen men met oogstcolonnes tracht op te vangen. Normaal is dit niet. Ook is investering in de landbouw nodig. De kleine bedrijven moeten met subsidies worden gesteund, terwijl middelgrote bedrijven vaak in moeilijke financiële omstandigheden verkeren, daar de onkosten hoog zijn en allerlei kortingen worden toegepast, terwijl het publiek niet weet, hoe groot de marge is tussen hetgeen de producent ontvangt en hetgeen de consument betaalt. Deze marges zijn soms zeer groot. Voor de landbouw zijn voorts weinig deviezen beschikbaar, terwijl de landbouw veel deviezen oplevert. Over de eerste zeven maand te van 1951 leverde de export in de agrarische sector f 1 257 000 000 aan deviezen. Dit was in 1950 f973 500 000 derhalve een belangrijke vooruitgang, welke nog groter had kunnen zijn, indien de export niet werd afgeremd ten behoeve van de binnenlandse consumptie. Daar naast is de import van krachtvoer vrij sterk gedaald zonder dat de productie is gezakt. De landbouw heeft hier behoorlijk wat gepresteerd, wat toch wel beloond mag worden. Tenslotte was het de hier aan het woord zijnde leden niet onwelgevallig, dat het niet mogelijk zal zijn het ambtelijk apparaat nog verder uit te bouwen. Zij waren van oordeel, dat dit reeds thans groot genoeg is om het gevaar van overheersing niet denkbeeldig te doen zijn. Vele andere leden konden zich met de hiervóór geuite gedachtengang op een aantal punten niet verenigen. Sommige leden wilden hun waardering uitspreken voor de uitvoerigheid van de toelichting op de begroting. Toch waren zij hierover niet geheel tevreden, omdat zij een overvloed van vaak weinig zeggende mededelingen en gegevens bevat en er juist die gegevens ontbreken, die voor een behoorlijke beoordeling van de stand van zaken nodig zijn. Voorts hadden deze leden een tevredenheidsbetuigir.g gemist over de inspanning, die de landbouw zich ook in het afgelopen jaar weer heeft getroost om tot de hoogst mogelijke productie te komen. De Minister begint met te stellen, dat de te volgen politiek een voortzetting zal zijn van het beleid in de voorgaande jaren, maar het blijkt, dat dit toch niet geheel juist is. Het prijsbeleid immers ondergaat weer een verandering in deze zin, dat het sinds 1949 gevolgde systeem van vaststelling van garantieprijzen voor enkele basisproducten wordt verlaten en de producten nu worden ingedeeld in drie groepen, waarbij voor die uit de eerste groep kostprijs plus ondernemersloon wordt gegarandeerd, voor die uit de tweede groep een garantie zal gelden, die in het gunstigste geval zal neerkomen op het voorkomen van verliezen, terwijl voor die uit de derde groep geen enkele garantie zal worden gegeven. Dit betekent vooral met betrekking tot enkele producten een vrij ingrijpende wijziging van de prijspolitiek, waarop deze leden nog nader terugkwamen (zie § 3 van dit Verslag). De hier aan het woord zijnde leden vreesden, dat men in het uiteengezette beleid niet veel anders zal zien dan een poging van de Overheid om zich steeds verder te distantiëren van de morele verplichtingen, die zij toch ongetwijfeld tegenover de agrarische bevolking heeft. Zonder twijfel heeft de Minister bij de bepaling van zijn
2
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
2300
XI
7
beleid niet alleen rekening te houden met de belangen van de !andzo te stellen niet op haar kop gezet? Hoe zal bij de steeds zwaardere bouw, doch bij de vaststelling daarvan evenzeer te rekenen met een financiële druk op de bedrijven, juist door de huidige onzinnige be aantal algemene factoren, welke van invloed zijn op de economie van wapeningswedloop, de productie nog verder kunnen worden opgehet land, maar het mag toch zeker niet zo zijn, dat de landbouwvoerd? Zal het onder deze omstandigheden voor de landbouw niet belangcn aan de overige ondergeschikt worden gemaakt en daaraan onmogelijk worden gemaakt mede te werken om een evenwicht te worden opgeofferd. De vraag doet zich nu voor, of hier wel het verkrijgen in de betalingsbalans? juiste midden wordt gehouden. Dat met het oog op het nationale De hierbedoelde leden vroegen in dit verband, hoeveel grond aan belang en zelfs met het oog op internationale belangen de productie de landbouw is onttrokken voor militaire doeleinden in de jaren 1940 zo hoog mogelijk dient te worden opgevoerd, kan volledig worden tot het einde van de oorlog en in de jaren sinds de bevrijding. Ook onderschreven: het gaat slechts om de vraag op welke wijze men vroegen zij, hoeveel grond thans met hypotheek is bezwaard en welk deze maximale productie het best kan bereiken. Een zekere con- I gedeelte van die hypotheken is ondergebracht bij hypotheekbanken. tinuïteit m het beleid is in dit verband zeker niet zonder betekenis. Het beleid van de Minister is er voorts op gericht — aldus dezelfde leden —, dat de grondstoffen voor de veehouderij voor een De Minister meent zijn verwachtingen — zo vervolgden dezelfde zo groot mogelijk deel van eigen bodem moet worden verkregen. leden — op dit stuk vooral ook te moeten stellen op het werk van de Terecht zegt de Minister in de Memorie van Toelichting: „De NederLandbouwvoorlichtingsdienst. Toegegeven kan worden, dat deze belandse veehouderij is in hoge mate afhankelijk van de voorziening langrijk werk heeft gedaan en ongetwijfeld ook in de toekomst een met voedergraan uit import." Deze afhankelijkheid wordt er niet belangrijke bijdrage zal kunnen leveren tot de productieverhoging, minder door, wanneer de Minister aanvoert, dat er geen voldoende maar men moet zich in dit opzicht toch hoeden voor overschatting. valuta is voor de import van voedergraan. Als de Minister dan beGenoemde dienst kan niet alles doen en moet ook niet alles doen. weert, dat de wereldmarktproductie van deze voedermiddelen de Er zijn voorbeelden te over, dat door adviezen van deze dienst, die voorziening onzeker maakt, dan zouden deze leden deze natuurlijk met de beste bedoelingen werden gegeven, vrij grote misvraag willen stellen: Moet in dit verband slechts naar één land, nl. lukkingen hebben plaats gevonden, althans schade is veroorzaakt. Voorzichtigheid dient vooral te worden betracht, indien men de Amerika, worden gekeken? Acht de Minister het economisch verantwoord, dat b.v. gemengde landbouwbedrijven, waarvan de periode van onderzoek nog niet geheel te boven is. Experimenteren grond niet geschikt is om graan op te verbouwen en welke technisch late men zoveel mogelijk na. niet op graanbouw ingesteld zijn, daartoe toch genoodzaakt worden? Deze leden konden de teleurstelling van de Minister, dat hij het Is het, economisch gezien, niet beter, dat er op deze gronden andere ambtelijk apparaat niet zo kan uitbouwen als hij gaarne had gewild, evenmin delen. Veeleer dient het te worden gezocht in deze richting, producten verbouwd worden of de veredelingsproductie intensiever wordt toegepast met geïmporteerd voedergraan uit Oost-Europa, zodat de consulent meer consulent en minder administratief ambtenaar als dat ook door andere Westeuropese landen wordt gedaan? wordt. Tenslotte wordt op blz. 2 van de Memorie van Toelichting gezegd Tenslotte wezen de hierbedoelde leden er op, dat de Minister — zo besloten de hierbedoelde leden —: „Het zal daarom onvermijmededeelt, dat nog verschillende belangrijke projecten uitgevoerd delijk zijn, dat verschillende op zich zelf zeer nuttige onderdelen niet kunnen worden met behulp van gelden afkomstig uit het z.g. tegenkunnen worden uitgevoerd." Welke belangrijke, nuttige onderdelen waardefonds van de Marshall-gelden. Welke projecten worden hier van het landbouwbeleid kunnen er door de huidige financiële situatie bedoeld.' niet worden uitgevoerd? Wordt de financiële situatie door het nietHet beleid om de eigen voederproductie op te voeren konden deze uitvoeren van belangrijke onderdelen van het beleid niet steeds moeileden onderschrijven, mits voldoende rekening wordt gehouden met lijker? de structuur van de bedrijven, in casu de productievoorwaarden en de afzetmogelijkheden. Voorts dient de verhouding tussen de omvang Vele leden, die op verschillende punten bezwaren hadden tegen de van de veestapel en die van de voederproductie niet star, doch elashiervóór ontwikkelde zienswijze, zouden naar aanleiding daarvan tisch te zijn. Het voederbeleid dient zodanig te zijn, dat er in geval gaarne vernemen, in welke hoeveelheden voergranen uit de landen van calamiteiten bij de eigen voederproductie — vooral die op de achter het ijzeren gordijn te koop zijn aangeboden en welke prijs zuivere veehouderijbedrijven, die niet kunnen scheuren — steeds daarvoor werd gevraagd. enige reserve is. Vandaar, dat in het algemeen bij de prijsstelling rekeGevraagd werd, hoe de Minister de verdere ontwikkeling van de ning dient te worden gehouden met de noodzakelijkheid om een deel werkloosheidswet ziet en de gevolgen, die deze wet voor de boeren en van het voeder te reserveren; deze ogenschijnlijk niet benutte voeder- landarbeiders met zich kan brengen. productie in goede jaren is een lage verzekeringspremie voor de slechte productiejaren. § 2. Resultaten 195011951 Met het standpunt, dat verbouw van voedermiddclen, die de hoogste Het stemde zeer vele leden tot voldoening, dat uit de mededelingen voedei waarde per ha opleveren, geactiveerd moet worden, konden op blz. 2 en 3 van de Memorie van Toelichting blijkt, dat de totaaldezelfde leden eveneens accoord gaan. Meent de Minister echter, dat opbrengst van veevoeder van eigen bodem in vergelijking met de b.v. aardappelen in dit verband zozeer zijn te verkiezen boven b.v. jaren vóór de oorlog aanzienlijk is vooruitgegaan. In verband met rogge met daarna knollen? de achteruitgang van de aardappelteelt stelden zij de vraag, of de oorzaak hiervan niet moet worden gezocht in de ongunstige weersVerscheidene leden betwistten, dat de voornemens van de Minister omstandigheden in het voorjaar en in de toepassing van de Wet op om de producten voor de prijsvaststelling te verdelen in de drie gede aardappelmoeheid. De prijs van ca. f 10 per 100 kg voor voedernoemde groepen een principiële verandering zouden zijn van de tot aardappelen, aangewend in de varkensmesterij, kwam deze leden te dusver gevoerde landbouwpolitiek. Dat is huns inziens niet het geval, hoog voor. Theoretisch is deze misschien te berekenen, praktisch zijn omdat er ook thans drie categorieën producten zijn. Ook nu zijn er de uitkomsten anders. Indien genoemde prijs juist was, zouden er meer producten, welke een garantie ontvangen voor kostprijs en ondervarkens gemest worden. Uit het feit, dat dit niet is geschied, kan men nemersloon; producten, welke een lagere minimumprijs hebben en afleiden, dat de varkensprijs niet hoog genoeg is. wat vrije uitloop naar boven en tenslotte producten zonder enige Sommige leden meenden, dat de terugloop van de voederaardgarantie. Van een principiële wijziging is dus geen sprake. Slechts appelen ten dele verklaarbaar is uit de weersomstandigheden, terwijl worden een paar producten uit groep één naar groep twee gebracht. anderzijds ten tijde van het poten het varkensbeleid zodanig was, dat Wanneer dit mogelijk is, verdient zulks toejuiching, omdat het iets de aantrekkelijkheid van de varkenshouderij aanzienlijk gedaald was. kan bijdragen tot een losser maken van de verstarrende werking, De oorzaak hiervan ligt in sterke mate bij de aarzelende houding, welke nauwkeurig gegarandeerde prijzen nu eenmaal hebben. Ook die de Overheid in begin van dit jaar heeft ingenomen; pas toen de deze leden kwamen hierop later nog terug. (Zie § 3 van dit Verslag.) prijs werd verhoogd, kwam de animo terug, maar toen was het voor de voederaardappelen te laat. Wil men volgend jaar meer Sommige leden merkten op, dat het blijkens de Memorie van voederaardappelen hebben, dan is dit mogelijk, indien men nu de Toelichting de bedoeling van de Minister is, dat de landbouwpolitiek mesters laat weten, hoe in 1952 het beleid zal zijn, want nu moet in het komende begrotingsjaar een voortzetting zal zijn van het beleid voor het opfokmateriaal worden gezorgd. in de voorgaande jaren, voor zover betreft de opvoering van de Het prijsverloop van de voedergranen moge verontrustend zijn, productie en de rationalisatie van het landbouwbedrijf. De Minister het is logisch, aldus deze leden. De Regering heeft destijds het voerwijst er op, dat het bewapeningsprogram, opgelegd door het At- graan vrijgegeven, maar het complement van deze vrijgave, voldoende lantisch Pact, een zware druk op het Nederlandse volk legt. Wil importvoer, is en blijft afwezig. Nederland, aldus de Minister, onder deze omstandigheden het beOverigens was het de hierbedoelde leden opgevallen, dat stilzwijreikte welvaartsniveau handhaven, dan moet de productie zo hoog gend aan bepaalde problemen, die zich gedurende 1951 hebben voormogelijk worden opgevoerd. Wordt echter de zaak door de aspecten gedaan, wordt voorbijgegaan in de Memorie van Toelichting. Het
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 mag als voldoende bekend worden verondersteld, dat met name ernstige critiek heeft bestaan over het prijsbeleid ten aanzien van varkens en melk; het is onjuist, dat hier in geen enkel opzicht over is gerept, vooral omdat de bezwaren, die in de loop van dit jaar door het bedrijfsleven op deze punten zijn ontwikkeld, zeker nog niet geheel zijn weggenomen. Tenslotte hadden deze leden, afgezien van de vraag, of het juist is om de voedermiddelen uitsluitend in zetmeelwaarde uit te drukken, hier een gedetailleerd overzicht gemist van de melkproductie, de vleesproductie en de productie van akkerbouwgewassen, Verwijzing naar de Deviezcnnota kwam hen minder gewenst voor. Verschillende leden wezen er op, dat er inderdaad meer krachtvoer uit eigen bodem kan komen. Het grasland kan nog meer opbrengen, maar de bepalingen omtrent de subsidie voor grasdrogerijen zijn van dien aard, dat men zich kan afvragen, of hier ooit wel wat van komen zal. Vele leden zouden gaarne vernemen, welke maatregelen de Minister denkt te nemen in zake de teelt en de prijs van voedergranen. Deze leden waren van oordeel, dat een regeling door middel van het stellen van ge- en verboden hard nodig is. Zij betreurden het besluit tot afschaffing van de innemingsregeling nog steeds. De in de Memorie van Toelichting weergegeven berekening van de prijs van voederaardappelen achtten deze leden weinig reëel; het toerekenen van alle op de varkensmesterij gemaakte winst aan de aardappelen is nietszeggend. Hel voedingspeil in 1950 kan gemiddeld gunstig worden genoemd, doch de hierbedoelde leden zouden gaarne vernemen, hoe de voeding was verdeeld over de verschillende bevolkingsgroepen. Bestaan daaromtrent gegevens? Waarom geeft de Overheid niet een wat actiever vooi lichting en voert zij niet meer propaganda ten aanzien van de voeding? Het voorkomen van de gevolgen van ondoelmatige voeding is beter dan het genezen daarvan. Tenslotte merkten deze leden op, dat het blijkens de toelichting in de bedoeling ligt de prijs van de consumptiemelk zo enigszins mogelijk op het huidige peil te houden. Dit betekent evenwel, dat een hogere subsidie zal moeten worden gegeven en dat het vetgehalte hoogstwaarschijnlijk niet zal kunnen worden verhoogd. Andere leden zouden bezwaar hebben tegen een regeling op het gebied van de voedergranen en voederaardappelen door middel van geboden en verboden. De verbouw van producten, die voor onze nationale economie van nut worden geacht, dient voor de boeren voordelig te worden gemaakt. Overigens wezen deze leden er op, dat de grote aardappeltelers over het algemeen niet tevens varkensmesters zijn. Dit bedrijf wordt meer gevoerd door specialisten, die zich hierop in het bijzonder toeleggen. Sommige leden waren van mening, dat de geringe belangstelling voor de verbouw van voederaardappelen moet worden toegeschreven aan de wisselvallige aardappelpolitiek en de te laag gestelde minimumprijs. Wordt er voorts wel voldoende rekening gehouden met de moeilijkheden, waarin de door de Wet op de aardappelmoeheid gedupeerde aardappelverbouwers in zekere delen van ons land zijn geraakt? Zo ja, in welke vorm wordt deze nood dan gelenigd? Het prijsverloop van de z.g. vrije granen heeft de Minister blijkens de Memorie van Toelichting met zorg vervuld. Toch heeft de Minister geen gehoor willen geven aan de hem op 15 Januari van dit jaar door het lid der Kamer de heer Borst gestelde vraag (zie Aanhangsel Tweede Kamer, Zitting 1950—1951, blz. 75), om over te gaan tot een prijsstop van het aanwezige verhandelbare veevoeder. Het gevolg is geweest, dat de pluimveehouderij niet lonend was en dat door de hoge vocderprijzen en te lage vleesprijzen in die tijd de drachtige zeugen werden afgeslacht, waarvan de gevolgen niet zijn uitgebleven. Wat denkt de Minister in het komende seizoen te doen, wanneer zich weer dergelijke moeilijkheden in de voedervoorziening en de prijsopdrijving zullen voordoen? Ligt het in de bedoeling de subsidie op het geïmporteerde voedergraan nog verder te verlagen? Tenslotte merkten deze leden op, dat in de Memorie van Toelichting een vergelijking is gemaakt tussen de voeding van het Nederlandse volk in de jaren 1936—1938 en die in de jaren 1949 en 1950. Eerstgenoemde jaren waren evenwel die van de massa-werkeloosheid en lage koopkracht. Acht de Minister het juist bovengenoemde jaren te bezigen als vergelijkingsmateriaal voor een beoordeling van de huidige voedselvoorziening? § 3. Prijsbeleid Vele leden hadden met voldoening kennis genomen van de mededeling van de Minister, dat het prijsbeleid in de landbouw ook in het komende jaar gericht blijft op een redelijke bestaansmogelijkheid van boeren en landarbeiders. Zij konden tevens instemmen met de algemene stelling, dat het prijsbeleid inzake de verschillende producten mede zal worden afgestemd op het belang van die producten voor de
2300
XI
7
3
voedselvoorziening in Nederland. Met betrekking tot de uitwerking van deze beginselen, zoals de Minister deze in een drietal punten uiteenzet, rezen bij hen echter verschillende vragen. Allereerst zouden zij gaarne vernemen, hoeveel de kale kostprijs benevens de 20 % ondernemerswinst in de naoorlogse jaren voor de verschillende producten heeft bedragen. Hoeveel beliep in die jaren de minimumgarantieprijs? Voorts zouden deze leden gaarne een duidelijke uiteenzetting ontvangen van de berekening van de kale kostprijs. Dient hierin ook niet een bedrag te worden verdisconteerd voor de werkzaamheden van de ondernemer buiten diens handenarbeid? De prijsgarantie voor de onder punt 1 genoemde producten had de instemming der hierbedoelde leden. Dat deze voor de meeste dezer producten een lagere prijs inhoudt dan bij een vrije prijsvorming het geval zou zijn, achtten zij uit een oogpunt van een juiste voedselvoorzienings- en loon- en prijspolitiek verantwoord. Ook in dit opzicht mag van de landbouw worden gevraagd zijn aandeel bij te dragen in het herstel van ons land. Tegenover het afzien van grotere winstmogelijkheden staan bovendien zekere garanties, die met name voor de toekomst van veel betekenis kunnen zijn. Met betrekking tot deze categorie zouden deze leden gaarne vernemen, wat de Minister bedoelt met de woorden „ten minste". Van de onder categorie 2 genoemde producten, waarvoor de mogelijkheid bestaat van een vrije uitloop der prijzen naar boven en waarvoor wordt gegarandeerd, dat er in het algemeen geen verlies op zal worden geleden, merkten zij op, dat het voorgestelde systeem uit economisch oogpunt een grote aantrekkelijkheid heeft. Het zal ongetwijfeld stimulerend kunnen werken op een zo rationeel mogelijke productie. Wat betreft de voedergranen en de aardappelen, konden zij het dan ook zeer wel aanvaarden. In het algemeen achtten zij het voorgestelde systeem ook voor vlees aanvaardbaar. Zij meenden echter, dat bacon hiervan moet worden uitgezonderd en dat dit product thuisbehoort onder categorie 1. Dit vooral in verband met het baconcontract met Engeland. Wat is de mening van de Minister hieromtrent? Dezelfde leden en vele anderen met hen zouden evenwel gaarne vernemen, welke redenen de Minister heeft, om in de toekomst voor de melk tweeërlei garantieprijs vast te stellen en hoe de Minister dat in de praktijk denkt te verwezenlijken. Zij vreesden, afgezien nog van de bezwaren, welke zij hadden tegen de principiële wijziging in het prijsbeleid ten aanzien van de melk, dat de doorvoering op grote practische moeilijkheden zal stuiten. Ook stelden zij de vraag, hoe de in het vooruitzicht gestelde garantie is bedoeld. Betekent dit, dat de Minister in de toekomst een afzonderlijke garantie geeft voor de consumptiemelk op basis van kostprijs + een redelijk ondernemersloon en voor de overige melk alleen een garantie op basis van de kale kostprijs? Of moet dit worden opgevat als een gezamenlijke garantie voor alle melk? Hoe denkt de Minister zich de positie van het Zuivelfonds in dezen? De hier aan het woord zijnde leden zouden het zeer betreuren, indien hiermede moeilijkheden zouden ontstaan. Voorts zouden zij gaarne worden ingelicht over de basis, waarop de Minister de kale kostprijs voor een gedeelte der melk wil vaststellen. Zoals bekend, wordt ± 50 % van de melk gewonnen op de lichtere gronden, waar de kostprijs van de melk het hoogst ligt en waar bovendien zeer vele kleine bedrijven voorkomen. Zal hiermede bij de prijsstelling rekening worden gehouden? Op welke wijze zal nu de kostprijs plus ondememersloon van de consumptiemelk gegarandeerd worden? Hoe zal deze kostprijs berekend worden, op basis van de uitkomsten in geheel Nederland of op die in het consumptiemelkgebied? Hoe zal het ondememersloon worden berekend, op basis van de gegevens van het Landbouw-Economisch Instituut of op basis van andere niet bekende cijfers? Welke maatregelen staan de Minister voor ogen, indien de industriemelk meer zou opbrengen dan de consumptiemelk. ten einde toch in gebieden, waar geen plicht tot levering van consumptiemelk bestaat, deze consumptiemelk te verkrijgen? Hoeveel heeft de feitelijk ontvangen melkprijs per provincie bedragen in de periode Mei 1950—Mei 1951? Tot hoever zal de Minister de vrije uitloop der prijzen naar boven toestaan zonder in te grijpen door het uitoefenen van prijsdrukkende invloeden? Voor een vruchtbare gedachtenwisseling over het door de Minister voorgestelde nieuwe prijzensystecm voor de melk achtten deze leden een omstandige uiteenzetting van het melkbeleid aan de hand van bovenstaande vragen beslist noodzakelijk. Ter zake van de onder categorie 3 gerangschikte producten was het de eerder aan het woord zijnde leden opgevallen, dat de Minister naast enkele landbouwproducten spreekt van vele tuinbouwproducten. Het was deze leden niet bekend, dat er op dit ogenblik van Overheidswege enige prijsgarantie voor tuinbouwproducten wordt gegeven. Bovendien is noch onder categorie 1 noch onder categorie 2 enig tuinbouwproduct opgenomen. Gaarne zouden zij dan ook vernemen,
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 wat hiermede bedoeld is. Overigens wezen zij er op, dat het voor de tuinbouw onder de huidige omstandigheden vrijwel onmogelijk is de met zeer hoge kosten gepaard gaande teelt van exportproducten geheel zonder garantie te blijven voortzetten. Het is bij de vaak wisselende exportmogelijkheden ook niet mogelijk te voorzien, welke producten wel en welke niet geëxporteerd kunnen worden. Aan de andere kant is de export van tuinbouwproducten een zeer voorname factor in de totaal export van Nederland. Op deze gronden verdient het ernstige overweging ook aan de tuinbouw voor de producten, welke voor de export van belang zijn, bij plotselinge ineenstorting van de markt ten gevolge van protectionistische of andere handelspolitieke maatregelen zekere garanties te geven. Zij het, dat deze van andere aard dienen te zijn, dan de onder categorie 1 en 2 genoemde garantie. Welke verplichtingen heeft de Regering thans tegenover de tuinbouw, ingeval de fondsen ten gevolge van onvoorziene tegenslagen uitgeput zouden raken en de prijzen verliesgevend zouden blijven? Welke betekenis moet in dit verband worden toegekend aan artikel 19 van de begroting voor 1952 van het Landbouw-Egalisatiefonds? Vele andere leden zouden gaarne vernemen, waarom de Minister wijziging van het prijsbeleid noodzakelijk heeft geacht. Zij waren voorshands van oordeel, dat de wijzigingen niet geschikt zijn om het vertrouwen in de Overheid te schragen. Voorts dient deze huns inziens manipulatiemogelijkheden te behouden om zo nodig ten behoeve van de consument te kunnen ingrijpen, indien sommige prijzen te sterk zouden stijgen. Worden de afzetmogelijkheden nu plotseling zo gunstig beoordeeld, dat garantie van de kale kostprijs voldoende wordt geacht voor een gemiddeld bedrijf? Voor de industriemelk en het varkensvlees zal nu weer een minder zekere garantie worden gegeven, terwijl niet kan worden ontkend, dat bedrijven in provincies met eenzijdige melkverwerkingsstructuur een veel groter kans op verlies lopen dan bij het oude systeem. En dat juist nu de kostprijs vrij sterk omhoog is gelopen. De Regering laadt de verdenking op zich. dat zij zich zoekt te onttrekken aan de consequenties van haar beleid van vorige jaren. Wat de melkprijs en het beleid ten aanzien van de tuinbouwproducten betreft, verwezen deze leden naar de hiervoor opgenomen beschouwingen, waarmede zij zich konden verenigen. Verschillende leden merkten op, dat er in Nederland bedrijven zijn, die slechts één enkel product voortbrengen, b.v. melkproducten. De werkers in deze bedrijven hebben het niet ruim. De melkprijs is aan de lage kant na de verschillende aftrekken, die plaats vinden, en de meerdere onkosten, die na de vaststelling van de basisprijs zijn gekomen. Deze leden doelden hier op loonsverhogingen, duurder veevoeder, duurdere kunstmest, duurdere werktuigen en soms pachtverhogingen. Ook de waterschapslasten zijn hier en daar zeer sterk gestegen. Er wordt huns inziens bij de vaststelling van de melkprijs te veel gerekend met wat fokkers en mesters aan inkomen hebben. Bij lokken, mesten en melken kan men echter niet spreken van het voortbrengen van slechts één product. Op de gemengde bedrijven wil de Regering invloed uitoefenen door prijsbeheersing. zo vervolgden de hierbedoelde leden. Zullen de prijzen van tarwe, suikerbieten, consumpticmelk en koolzaad geheel door de Overheid worden beheerst? Verwacht de Minister uitbreiding van het tarwe-areaal bij een basisprijs van 26 gulden? De leden hier aan het woord vreesden, dat van uitbreiding niet veel zal komen. Vergeleken bij wat thans op de wereldmarkt wordt betaald, is dit een sobere beloning. Geen volledige garantie behoeven volgens de Memorie van Toelichting industriemelk, vlees, voedergranen en aardappelen. Een vrije uitloop naar boven kan worden toegestaan, maar voor aardappelen wordt meteen een plafond gelegd. De garantie voor de melk wordt ten dele losgelaten, doch dit klopt niet met wat vroeger is geschied. Haver en gerst moeten voorts voor een gedeelte worden ingeleverd. Waarom wordt wel een prijsregeling getroffen voor consumptiemelk en niet voor erwten en bonen? Dezelfde leden wezen er op, dat de Minister blijkens de toelichting bereid is eventueel een prijsgarantie te verlenen voor eieren, echter alleen onder voorwaarde van een strikte regeling van productie en afzet, ledere pluimveehouder zal een garantie natuurlijk gaarne aanvaarden, wanneer er maar geen voorwaarden inzake productieregeling en afzet aan werden verbonden. Voor deze voorwaarden is "men zeer bevreesd. De helft van de tegenwoordige productie wordt nl. geëxporteerd. Wanneer het met de export onverhoopt eens mis mocht lopen (dit voorjaar dreigde iets dergelijks), dan zou de Minister de eieren tegen de garantieprijs moeten innemen. Het in te nemen quantum zou dan ca. 100 millioen eieren per maand zijn. Daarvoor is evenwel geen opslagruimte te vinden, zodat van Regeringswege wel de voorwaarde zal worden gesteld, dat de omvang van de stapel I
2300
XI
7
zodanig is, dat de export maar weinig meer betekent in vergelijking met de binnenlandse behoefte. Mogelijk zou Engeland tegen een zeer lage prijs eieren van de Regering willen kopen, maar hierbij zal men toch steeds zeer voorzichtig te werk moeten gaan. Men vreest derhalve, dat aan prijsgarantie wel zodanige voorwaarden zullen worden gekoppeld, dat de garantie niets meer betekent en niet aanvaardbaar is. Gaarne zouden de hierbedoelde leden vernemen, welke productieen afzetregeling naar het inzicht van de Minister aan het verlenen van een prijsgarantie voor eieren zou moeten worden verbonden. Andere leden waren van oordeel, dat een prijsgarantie zonder beperkingen niet mogelijk zou zijn. Men zal dienen te kiezen tussen vrijheid of gebondenheid. Sommige leden achtten het in beginsel aanvaardbaar, dat de boer zich moet aanpassen aan de eisen van de consument. Het gevaar doet zich hierbij echter voor, dat deze laatste zijn politiek-economische positie kan misbruiken om eenzijdig de prijzen voor te schrijven. Voorts is het de vraag, wie de plaats van een product in een bedrijf zal moeten bepalen. Is dit wel mogelijk? Is het zelfs wel mogelijk om een gemiddelde plaats aan te wijzen? Hier doen zich enorm veel bijomstandigheden gelden: de structuur van het bedrijf, de arbeidsvoorziening, de kapitaalsbehoefte, etc. Bovendien is de opeenvolging van producten zeer gedifferentieerd. Men kan één of meer producten tot basisproduct verklaren, maar zal men zich ook voldoende lang hierA<»n houden? Men is in de na-oorlogse jaren op dit gebied nogal eens .an gedachten veranderd. Met de indeling in categorie 1 van tarwe, koolzaad en suikerbieten konden deze leden wel accoord gaan, mits uiteraard de prijsstelling iedelijk is. Voor de tarwe is deze dat zeker, indien men het ten minsts juist acht om voor dit basisproduct — vele producten komen immers in de lucht te hangen — vast te houden aan de 20 % ondernemersloon. Op grond van de L.E.I.-calculaties voor de tarwe in 1952 is voor uc grote productiegebieden theoretisch — evenals het vorig jaar — een kleine aanmoedigingspremie te verwachten. Of men er veel tarwe door zal verkrijgen, is de vraag, omdat de boer momenteel, mede in verband met de binding tarwe-voedergranen, zich meer afvraagt, wat zijn granen in totaal opleveren. Dat een hogere binnenlandse tarweprijs een hogere broodprijs zou betekenen, is onjuist zolang de tarweprijs beneden de f 32 ligt en vooropgesteld, dat de binnenlandse prijs ook een voldoende prikkel vormt om tarwe te zaaien. De tweede rubriek houdt — zo vervolgden de hierbedoelde leden — een nieuwe koers in, omdat in feite de Overheid zich terugtrekt van de prijsgarantie, gebaseerd op de kale kostprijs + 20 % ondernemersloon. Voor deze rubriek geldt een garantie tot kale kostprijs. In ruil voor deze minder ver gaande garantie wordt dan een z.g. vrije uitloop toegestaan Principieel heeft de Overheid het evenwel in haar macht de vrije uitloop te beheersen. Dat doet zij dan ook steeds, wanneer het in haar kraam te pas komt. Het oorspronkelijke prijsgarantiesysteem is gekozen toen het er om ging de productie in de na-oorlogse jaren te stimuleren; nu het gewenste peil ongeveer is bereikt, distantieert men zich echter. Deze leden zouden hier om principiële redenen allerminst bezwaar tegen hebben, sterker nog, zij zagen veel aantrekkelijks in een gezonde prikkel, ware het niet, dat het beleid van de producent keer op keer door allerlei maatregelen aan de grenzen of soms elders ernstig doorkruist wordt. Wanneer men de ondernemer slechts tot ongeveer het punt van géén winst of beperkt verlies garanties geeft, dan impliceert zulks alleen het recht van ingrijpen bij sterk opgelopen prijzen, waardoor de binnenlandse voorziening volkomen ontwricht zou worden, maar niet zodra de eerste de beste consument alarm slaat, omdat hij tijdelijk zijn consumptiegewoonten moet wijzigen. Deze rubriek is derhalve in principe slechts dan te aanvaarden, indien de Overheid toezegt slechts onder kennelijk zeer abnormale omstandigheden te zullen ingrijpen, want men bedenke wel, dat bij dit systeem tijdelijk abnormaal hoge prijzen weleens hard nodig kunnen zijn om stroppen in andere tijden zodanig op te vangen, dat gemiddeld van een redelijk inkomen kan worden gesproken. De hiergenoemde producten kennen thans in feite geen van alle een vrije uitloop. De vleesprijs wordt beheerst door de baconprijzen en heffingen bij export op vleeswaren, spek, etc. De prijs van voedergraan is gebonden door de basering op het tarweareaal, de inleveringsplicht en het plotseling spuien van Regeringsgranen. Voor de aardappelen geldt een minimumprijs van f 5 per 100 kg en een maximumprijs van f 11 per 100 kg. De kale kostprijs is voor 1952 in de noordelijke bovenstreek evenwel berekend op f6,60 per 100 kg en in het zuidwestelijk zeekleigebied op f6.20 per 100 kg. De garantie zal bijgevolg in feite f 1,60, onderscheidenlijk f 1,20 beneden de voor rubriek 2 voorgestelde garantiebasis blijven. Overigens vormen aardappelen eigenlijk een rubriek apart. Hoe is hierbij de positie van de pootaardappelen?
Bijlage A
Tweede Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
Ter zake van de melkprijs verwezen deze leden eveneens naar de eerder in deze paragraaf opgenomen vragen. Zij zouden gaarne cijfers verstrekt zien omtrent de prijsverhouding van de producten in ons land en die in concurrerende landen, alsmede in landen, waarheen wij exporteren. Tenslotte merkten de hierbedoelde leden nog op, dat overleg over de prijzen met de georganiseerde landbouw slechts van belang is, indien de stem van de landbouw ook weerklank vindt. Sommige andere leden merkten op, dat de wijziging in het beleid van de Minister o.a. enerzijds een hogere tarweprijs inhoudt, dus een prikkel tot meer extensieve teelt, en anderzijds een verlaging van de garantieprijs voor industriemelk. Beide maatregelen zullen leiden tot het scheuren van grasland en vormen een doorzichtige dwang om over te schakelen van weidebedrijf naar akkerbouw, hetgeen een steeds terugkomend oorlogsverschijnsel is, nl. een economische oorlogsvoorbereiding. In de tijd van de Duitse bezetting zag men dezelfde verschijnselen. De boerenleider predikte in die tijd: „Opvoeren van de productie, want Duitsland moet de oorlog winnen." Zeer vele andere leden achtten deze vergelijking minder gelukkig. Door de wijzigingen in het prijsbeleid zullen — zo vervolgden de eerder aan het woord zijnde leden — de kleinere en middel grote bedrijven, die uitsluitend of overwegend op de industriemelk zijn aangewezen, in grote moeilijkheden worden gebracht, aldus deze leden. De door de Overheid vaak gebruikte slagzin: „een redelijk bestaan voor het goed-geleide en sociaal-economisch verantwoorde bedrijf", wordt tot een bespotting gemaakt, nu de garantie voor de melkveehouders wordt bepaald tot de kale kostprijs, zonder ondernemerswinst. Wat denkt de Minister te doen, als de vrije uitloopmaatregelen door een verder toegepaste protectie in de afzetgebieden steeds minder effect zullen afwerpen? Met betrekking tot de eierprijs vroegen de hier aan het woord zijnde leden, of het juist is, dat de Pluimveecommissie uit de Stichting van de Landbouw er aan denkt een nauw verband te leggen tussen het aantal kuikens per bedrijf en de oppervlakte voer, welke een pluinv veebedrijf verbouwt. Bedrijven, welke hiertoe niet, of ten dele in staat zijn, zullen dan een gering aantal kuikens ontvangen. Betekent dit, dat pluimveehouders, welke geen grond bezitten, hun bestaansmogelijkheid ontnomen wordt? Op blz. 12 van de Memorie van Toelichting spreekt de Minister van selectie van de pluimveestapel door de minder gunstige prijsontwikkeling der eieren. Duizenden leghennen zijn afgeslacht, omdat de prijs der eieren niet in overeenstemming met de hoge voerprijzen was. Hoe denkt de Minister over deze vorm van selectie, is dit niet eerder een koude sanering?
2300
XI
7
Kamer 5
komen. Deze zijn evenwel volkomen anders dan die, welke deze leden meenden te moeten lezen in de Memorie van Toelichting. Ofschoon de Staten-Generaal bij de behandeling van de wetsontwerpen tot instelling van productschappen gelegenheid krijgen over het karakter en de taak der productschappen met de Regering van gedachten te wisselen, stelden zij er prijs op, hun opvattingen dienaangaande reeds nu kenbaar te maken. In het licht van de uiteenzettingen van de Minister in zake het karakter en de taak der productschappen konden de beschouwingen, welke in de Memorie van Toelichting worden gewijd aan de horizontale bedrijfsorganisatie voor de landbouw, dezelfde leden evenmin bevredigen. Als autonome taak wordt slechts gesproken over „zelfstandige behartiging van een aantal interne bedrijfsaangelegenheden", terwijl verwacht wordt, dat op ruime schaal medewerking zal worden verleend aan de uitvoering van het landbouwbeleid. Erkennende, dat de Overheid zich onder de huidige omstandigheden niet van het voeren van een landbouwbeleid zal kunnen en mogen onthouden, meenden deze leden toch te moeten opmerken, dat in deze formulering niet de mogelijkheid van een ontplooiing der bedrijfschappen ligt opgesloten, zoals die is neergelegd in artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie. Zij vreesden, dat de Minister het landbouwschap primair ziet als een zelfbesturend orgaan, terwijl de autonomie daarvan is beperkt tot de regeling van slechts een aantal interne bedrijfsbelangen. In dit verband zouden deze leden gaarne de mening van de Minister vernemen over het huidige pachtpeil. Zij vroegen voorts, welke maatregelen de Minister naar aanleiding van het rapport van de Commissie-Boerendonk inzake de pachtnormen zal nemen. Het had dezelfde en vele andere leden teleurgesteld, dat er in de Memorie van Toelichting geen enkele mededeling wordt gedaan over de Boswet. Deze was vorig jaar reeds aangekondigd. Gaarne zouden zij vernemen, hoe het hiermede staat. Waarom laat de indiening zolang op zich wachten? Met instemming hadden zij vernomen, dat de Minister voornemens is spoedig voorstellen in te dienen ter regeling van de pacht van viswater en de verdeling van het beschikbare viswater. Vele andere leden juichten het eveneens toe, dat bijzondere aandacht zal worden besteed aan de wetgeving inzake de bedrijfsorganisatie voor de landbouw en de voedselvoorziening. Zij betreurden het, dat deze het bezettingsrecht vervangende wetgeving niet meer voor de verkiezingen tot stand zal kunnen worden gebracht en dat terwijl de bevrijding dan reeds zeven jaar geleden zal hebben plaatsgevonden. Deze leden waren van mening, dat in ieder geval voor continuïteit zal moeten worden gezorgd bij de overgang van de huidige § 4. Wetgeving bedrijfschappen voor de voedselvoorziening op de productschappen. De tunctie zal dezelfde moeten blijven, hetgeen in het geheel niet in Zeer vele leden verheugden zich er over, dat er met de voorbereistrijd kan worden geacht met de Wet op de Bedrijfsorganisatie. ding van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, zowel in de vertiOverigens leek het de hier aan het woord ziinde leden minder gecale sector van de landbouw en de voedselvoorziening als in de horiwenst omtrent deze aangelegenheid reeds thans in afwachting van zontale sector van de landbouw, een aanvang is gemaakt. Met de Minister vertrouwden zij, dat beide soorten bedrijfsorganen, welke de de komende wetsonwerpen in meer diepgaande beschouwingen te treden. Uit de Memorie van Toelichting zou men kunnen afleiden, eerste zijn, die op grond van de Wet op de Bedrijfsorganisatie in condat de Minister slechts een discussie in de Staten-Generaal wenst cretc vorm aan de orde zijn, spoedig ingesteld kunnen worden. over aard en karakter van de productschappen, doch deze leden Met de opvatting, welke de Minister heeft over het karakter en namen aan, dat de Minister ook bereid is tot een discussie over het de taak der toekomstige productschappen, konden zij zich echter landbouwschap. Wel merkten zij nog op, dat er uit het bedrijfsleven geenszins verenigen. Heeft de Minister omtrent aard en karakter klachten worden vernomen over de wijze, waarop dit door de org;tvan de productschappen het oordeel ingewonnen van de Sociaalnisatie-commissie uit de Sociaal-Economische Raad wordt gehoord. Economische Raad? De Minister wil blijkens de Memorie van Toelichting continuering van de bestaande verticale organen van de Op de z.g. hearings krijgt men practisch geen gelegenheid van zijn inzichten blijkt te geven. voedselvoorziening, zij het dan aangepast aan de beginselen van Andere leden verklaarden geen behoefte te hebben aan een disde Nederlandse wetgeving. Zij stelden de vraag, wat de Minister hiermede bedoelt. Als het de bedoeling is de bedrijfschappen alleen cussie in de Staten-Generaal over het horizontale bedrijfsorgaan. De eerderbedoelde leden hadden in de opsomming van de verdere maar van naam te doen veranderen dan meenden deze leden nierwetgevende arbeid een aantal onderwerpen gemist, te weten een regetegen ernstig te moeten waarschuwen. Uiteraard zal er geen vacuüm ling inzake de t.b.c.-bestrijding. de uitbetaling van melk en het landmogen ontstaan tussen de opheffnig van de huidige bedrijfschappen en het instellen van de productschappen op grond van de Wet op bouwonderwijs, benevens een wet bevattende vestigingseisen voor landbouwers. de Bedrijfsorganisatie. Dit brengt echter geenszins mee, dat ook Door zeer vele leden werd het verzoek om een wettelijke regeling zoveel mogelijk de continuïteit dient te worden bevorderd. Deze zal van het land- en tuinbouwonderwijs gesteund. Bij de tot dusver aanalleen bevorderd dienen te worden, voor zover die niet strijdig is gevoerde argumenten, waaronder het grondwettelijk voorschrift, dat met het karakter van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, zoals alle geheel of gedeeltelijk uit de publieke kassen bekostigd onderwijs die in de Wet op de Bedrijfsorganisatie is neergelegd, nl. dat prowettelijk geregeld moet zijn, wel het belangrijkste is, is thans nog een ductschappen geen organen zijn van de Overheid, waarin de invloed ander argument gekomen. De Rijksoverheid behandelt de diverse van het bedrijfsleven tot gelding kan worden gebracht, doch zelfsoorten onderwijs ongeveer gelijk. Weliswaar moet een gedeelte standige organen met eigen verantwoordelijkheid, welke zich richten van de salarissen der bijzondere land- en tuinbouwwinterscholen door op het treffen van voorzieningen in en de belangenbehartiging van de schoolbesturen worden gedragen in tegenstelling met de Rijkslandeen bepaalde sector van het bedrijfsleven. Voor deze stelling meenden bouwwinterscholen, maar daar was een, zij het niet geheel afdoende de hierbedoelde leden te mogen verwijzen naar de artikelen 71, 93 en argument voor aan te voeren, nl. dat dit personeel ook een deel van 124 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, in welke artikelen zowel de zijn tijd kon besteden aan andere arbeid. Voorts was er geen voltaak en de plaats van de Overheid als die van de bedrijfsorganen komen gelijkheid in hetgeen provinciën en gemeenten bijdroegen in met betrekking tot de bedrijfsorganisatie duidelijk tot uitdrukking Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1951—1952
6
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
zake huisvesting en verdere kosten. Tot dusver verliep het een en ander echter vrij behoorlijk en was er voor ernstige klachten niet veelvuldig aanleiding. Naast andere soortgelijke voorvallen stelt nu echter de houding aangenomen door het provinciaal bestuur van Groningen en de gcmeenteraad van Groningen tegen de Chr. Landbouwwinterschool in deze provincie en stad in eens in een schril daglicht, hoe delicaat de positie van het bijzondere landbouwonderwijs eigenlijk wel is. Bedoelde besturen weigeren in tegenstelling met hetgeen vrijwel alle andere provinciën en gemeenten doen voldoende medewerking, waardoor het gemis van een wettelijke regeling zo ernstig is geworden, dat hiermede nu niet langer mag worden gedraald. Een dergelijke regeling zou in volledig overleg met de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen tot stand gebracht dienen te worden. Dit vooral ook, omdat naar de mening dezer leden een wettelijke regeling van het land- en tuinbouwonderwijs ingepast dient te worden in de bestaande wettelijke regelingen op het gebied van het onderwijs. Vele leden zouden bezwaar hebben tegen het stellen van vestigingseisen voor de landbouw. In ieder geval zou daarbij een zeer ruime overgangstermijn moeten worden gesteld, aangezien er tot dusver onvoldoende scholen zijn om alle gegadigden landbouwonderwijs te geven: vaak ontbreekt ook een school van een bepaalde richting. De cursussen hebben slechts een meer beperkte betekenis. Zijn er nog vele boeren, die een nieuw bedrijf beginnen zonder landbouwonderwijs of een cursus te hebben gevolgd'? Sommige leden merkten, wat de t.b.c."bestrijding betreft, op, dat de bijdrage van de boeren wordt geïnd, doch tot dusver nog niets gebleken is van uitbetaling van de door de Overheid op pariteitsbasis toegezegde gelden. Wanneer zuilen deze worden gestort? Deze leden waren van mening, dat er voor een nieuwe pachtwet geen voldoende reden is, maar dat zakelijk kan worden volstaan met enige wijzigingen in het Pachtbesluit 1941, al zullen deze wellicht op formele gronden in de vorm van een nieuwe wet moeten worden gegoten. Wel waren zij van oordeel, dat de pachtprijzen zullen moeten worden verhoogd. De normen hiervoor zullen tot een pachtpeil dienen te leiden, dat in een redelijke verhouding staat tot de lasten, die op de grondeigenaar drukken. Tenslotte spraken de leden hier aan het woord de hoop uit, dat de nieuwe Jachtwet nu spoedig de Kamer zal bereiken. Dit schijnt wel een zeer moeilijke materie te zijn. Verschillende leden hoopten, dat er ten gevolge van de wetgeving met betrekking tot de bedrijfsorganisatie op het gebied van de voedselvoorzicning en de landbouw wat meer vrijheid zal komen. De verticale organen zullen geen verlengstukken van de Overheid mogen worden. Zij mogen uitsluitend voor marktordening worden bestemd. Aan het horizontale orgaan zullen voorts ruime bevoegdheden moeten worden gegeven; hier moet de mogelijkheid van de bedrijfsgemeenschapsgedachte blijven bestaan. Sommige leden zouden gaarne vernemen, hoe de Minister de grote, overheersende onwetendheid en onzekerheid, gepaard aan een vrij grote onverschilligheid tegenover het Landbouwschap, die met uitzondering van enkele leidende figuren in de landbouw overal in landbouwkringen wordt aangetroffen, verklaart. Dezelfde leden wezen er op, dat tegenover de ruilverkaveling bij zekere groepen van de agrarische bevolking nog altijd verzet bestaat. De oorzaak hiervan ligt vaak in de te hoge kosten voor minder kapitaalkrachtige grondeigenaars en de moeilijkheid om de gemaakte kosten in de pacht te verdisconteren. Kleine grondgebruikers worden vaak van hun stukje grond beroofd, wanneer grotere kavels worden gemaakt. § 5. Landbouwonderwijs Het had vele leden teleurgesteld, dat in de begroting geen gelden zijn uitgetrokken voor de oprichting van nieuwe onderwijsinrichtingen voor de land- en tuinbouw. Zij ontkenden niet, dat de huidige toestand meebrengt, dat de beschikbare middelen zo zuinig mogelijk moeten worden besteed. Dit mag echter niet tot gevolg hebben, dat grote groepen van de bevolking van het door hen gewenste onderwijs verstoken blijven. Kan de Minister mededelen hoeveel en welke lagere land- en tuinbouwscholen, waarvoor reeds gelden zijn toegewezen, nog niet zijn gesticht? Dezelfde leden vroegen de bijzondere aandacht van de Minister voor de huisvesting der bestaande land- en tuinbouwscholen. Deze is in vele gevallen verre van gunstig. Is de Minister niet van mening, dat de huidige financiële regeling voor het land- en tuinbouwonderwijs een te zware last legt op de onderwijsinstellingen? De leden hier aan het woord verwezen in dit verband naar de opmerking inzake een wettelijke regeling van het land- en tuinbouwonderwijs. Deze leden informeerden voorts naar de z.g. proefklassen. Zijn deze in te passen in het geheel van het onderwijsplan?
2300
XI
7
De mededeling, dat de R.-K. Middelbare Landbouwschool te Roermond en de R.-K. Middelbare Zuivelschool te 's-Hertogenbosch in 1952 waarschijnlijk gereed zullen komen, verheugde hen zeer. Enige leden vestigden er de aandacht op. dat er sinds enkele jaren, in overleg met het Departement van Landbouw, gewerkt is aan plannen tot het stichten van een Rijkstuinbouwschool met middelbaar karakter, in het westen des lands. Deze school is in September jl. met een vooi bereidende klas geopend. Zeer tot hun verbazing hadden deze leden gelezen in de Memorie van Toelichting, dat deze school te Naaldwijk wordt betiteld als te behoren tot de Rijkstuinbouwwinterscholen en daarmede in aard overeenkomende Rijkstuinbouwscholen. Is het de bedoeling in strijd met de oorspronkelijke opzet, te Naaldwijk wederom een Rijkstuinbouwwinterschool te stichten? Vele leden vroegen om overlegging van het oude en het nieuwe leerplan der lagere land- en tuinbouwscholen. Het niveau van de leerplannen der algemene cursussen dient huns inziens op dezelfde hoogte te worden gebracht. Verschillende leden waren van oordeel, dat de huisvesting van de Landbouwhogeschool slecht is. Het interieur is zeer ouderwets en vele laboratoria behoeven dringend herziening. Met klem zouden zij de Regering willen verzoeken hier de hoog nodige voorzieningen spoedig te treffen. Sommige leden vroegen, welke laboratoria in 1952 en 1953 zullen gereed komen; de Memorie van Toelichting geeft hieromtrent geen uitsluitsel. Sommige andere leden vroegen zich af, of de soberheid van deze begroting, welke zo zeer bij het landbouwonderwijs tot uiting komt, niet in strijd is met de stelling van de Minister, dat het door hem te voeren beleid op onderwijs en voorlichting zal moeten steunen. § 6.
Onderzoek en voorlichting
Akker-en weidebouw. Vele leden spraken hun waardering uit voor het door de voorlichtingsdienst verrichte werk. Het verheugde hen, dat met het bestaande apparaat de taken, welke de voorlichtingsdienst heeft, behoorlijk kunnen worden vervuld. Zij achtten dit werk zeer belangrijk voor de land- en tuinbouw. Wel meenden zij te moeten waarschuwen tegen eenzijdigheid in de voorlichting. Het stimuleren van het winnen van meer voedsel van betere qualiteit op eigen bedrijf moge uit algemeen oogpunt gewenst zijn, bij de voorlichting op de ondernemingen dient toch in de eerste plaats het belang van de onderneming op de voorgrond te staan. Voorts vroegen deze leden, of de Minister kennis heeft genomen van het rapport van het Landbouw-Economisch Instituut over het kleine boerenvraagstuk op de zandgronden, en of dit rapport hem aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen. De hier aan het woord zijnde leden hadden met belangstelling kennis genomen van de resultaten van het onderzoek in zake de indrogende veengronden in het Hollands-Utrechts weidegebied. Zij drongen aan op krachtige voortzetting van het onderzoek en een spoedige uitvoering van de noodzakelijke werken. Ook vroegen zij, hoe het staat met de verwerking en aanwending van stadsvuil voor de land- en tuinbouw. Zij hadden vernomen, dat hiervoor E.R.P.-gelden beschikbaar zijn gekomen. Kan de Minister mededelen, op welke wijze deze gelden zullen worden aangewend? Vele andere leden zouden gaarne vernemen, hoe het gedeelte van verschillende heffingsgeldcn, dat aan de Stichting van de Landbouw wordt afgedragen, wordt besteed. Voorts bepleitten zij het inschakelen van een adviescommissie, bestaande uit agrariërs, ten behoeve van de consulenten. Het kwam hun gewenst voor, dat de invloed van de landbouw op dit punt wordt versterkt. Verschillende leden waren van oordeel, dat met de voorlichting goed werk wordt verricht; enige voorzichtigheid is echter geboden. Ongevraagde adviezen zijn niet gewild, terwijl hier en daar weleens wat bazig wordt opgetreden. Men heeft weleens contact met bepaalde verkopers en geeft bij de adviezen voorkeur aan bepaalde kunstmestsoorten en verzwijgt andere. Het komt voor, dat een boer bezoek ontvangt van een bepaalde leverancier, die in het bezit is van het advies. Hetgeen geschiedt om de komgronden, de zware kleigronden in het gebied der grote rivieren en de indragende veengronden tot hoger productie te brengen, had de volle instemming van de leden hier aan het woord. Wat de opmerking over Thomasslakkenmeel en patentkali betreft, alsmede over de z.g. sporenelementen, kwam bij deze leden de vraag naar voren, of hierbij niet is gedacht aan producten uit de Nederlandse bodem, die zowel magnesium- als sporenelementen bevatten.
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 Sommige leden merkten op, dat het streven naar productieverhoging niet mag leiden tot qualitatieve achteruitgang van de grond. Er mag geen roofbouw worden gepleegd; alle grond is lang niet gelijk, dus de resultaten, verkregen op een bepaalde grondsoort, mogen niet zonder voorafgaand onderzoek op andere gronden in practische toepassing geadviseerd worden. Te overvloedig gebruik van kunstmest levert gevaar op voor het vee, dit krijgt dan te eenzijdig voer. Wordt er voorts bij de middelgrote en kleine bedrijven voldoende aandacht geschonken aan het paard als trekkracht'? Deze leden vreesden, dat het gebruik van een tractor vaak ten onrechte als voordeliger wordt aangeraden. Dezelfde leden zouden gaarne vernemen, hoe de Minister staat tegenover de gedachte om het bedrijfsleven in te schakelen bij de leiding van de voorlichting, ongeveer zoals dat in Engeland geschiedt. Acht de Minister overschakeling naar het bedrijfsleven op de duur niet de aangewezen weg? Verscheidene andere leden hadden eveneens veel waardering voor de verenigingen voor bedrijfsvoorlichting. Zij begrepen niet, waarom alleen speciaal voor bedrijfsvoorlichting opgerichte verenigingen voor subsidie in aanmerking komen en niet de drie grote landbouworganisaties, welke dezelfde voorlichting geven. Deze leden waren voorts van oordeel, dat de passage over de coördinatie van het landbouwkundig onderzoek door de landbouworganisatie T.N.O. wel erg optimistisch klinkt; het een en ander wordt niet bevestigd door de bestaande verhoudingen. Van werkelijke coördinatie is blijkens de ervaring nog niet veel sprake; het grootste deel der instituten zijn nog zuiver Rijksinstituten, terwijl de indruk bestaat, dat het Departement zelf nog niet goed weet, hoe het werk eigenlijk over de instituten moet worden verdeeld. Daarbij komt, dat het overleg over de organisatie en de positie der instituten hoofdzakelijk binnen de departementale sfeer wordt gevoerd, terwijl de daartoe bij de wet ingestelde organisatie T.N.O. nauwelijks aan de coördinatie te pas komt. Kan de Minister een duidelijke en uitvoerige uiteenzetting geven over de gedragslijn, welke op dit punt door hem zal worden gevolgd? Sommige leden merkten op, dat het opvoeren van de productie o.m. afhankeliijk is van een goede waterbeheersing, die zowel afvoer als toevoer betreft. Hieraan moet nog veel veranderd en verbeterd worden. Deze leden achtten het noodzakelijk, dat voor dit belangrijke doel meer geld wordt uitgetrokken dan op de begroting is geschied. Tuinbouw. Vele leden achtten variatie in de teelt principieel juist. Het voorkomen van onvoldoende spreiding van de productie heeft men echter slechts zeer ten dele in de hand, dit is vooral een kwestie van weersomstandigheden. Is het voorts wel zeker, dat koelen onder alle omstandigheden renderend zal zijn? Zal bij overschrijding van een bepaalde hoeveelheid gekoeld product een voldoend rendabele afzet mogelijk blijven? Koelen is niet goedkoop. Het verlenen van credieten, waarmede een proef wordt genomen in de Zuidhollandse Venen, had de volle instemming van deze leden. Zij vroegen, of de Minister het geen bezwaar vindt, dat het rentetype niet voor alle credieten gelijk is. Sommige leden waren van mening, dat een rente van minstens 6 pet. voor een verstrekt crediet niet meer de naam van hulpverlening aan de tuinbouw kan dragen, maar eerder als gevolg zal hebben, dat de toch al gedupeerde tuinders van de wal in de sloot worden geholpen. Veeteeltwezen en dierziekten. Verschillende leden drongen aan op verplichte inspuiting tegen mond- en klauwzeer en op een krachtige t.b.c."bestrijding. Uitschifting van niet-rendabel vee is noodzakelijk en van nationaal belang. Andere leden meenden, dat men de gezondheidsdiensten zoveel mogelijk vrijheid van handelen moet laten. De t.b.c."bestrijding onder het rundvee is in de eerste plaats een zaak van de veehouders. Zonder de volledige medewerking van de veehouders en van de dierenartsen kan deze belangrijke zaak zeker niet tot een goed einde worden gebracht. Vele leden wezen op de wanverhouding, welke bestaat tussen de bevoegdheid en positie van vroedvrouwen en veeverloskundigen. Deze laatsten hebben aanzienlijk beperktere bevoegdheden met betrekking tot het verlossen van vee dan de eersten ten aanzien van hulp bij bevallingen. Enige leden vroegen, hoe het mogelijk is zo belangrijk te bezuinigen op het Veeartsenijkundig toezicht. Enkele leden zouden gaarne van de Minister vernemen, of het overleg tussen zijn Ministerie en het Bedrijfschap voor Vee en Vlees om de mogelijkheid te onderzoeken voor het verlenen van vrijstelling van de verzekering van slachtdieren aan slagers, die tegen elke ver-
2300
XI
7
7
zekering principiële bezwaren hebben, reeds tot een voor bedoelde bezwaarden gunstig resultaat heeft geleid. Dezelfde leden maakten bezwaar tegen het feit, dat de bestrijding der rundertuberculose hier te lande geschiedt op grond van een besluit, daterend uit de bezettingstijd nl. van 27 October 1943, hetwelk op zijn beurt gebaseerd is op een verordening van de Rijkscommissaris, no. 23/1940 en no. 3/1940. Zij zouden gaarne vernemen, of de Minister spoedig met een wettelijke regeling te dezer zake denkt te komen. Zo ja, dan zouden zij de Minister dringend willen verzoeken in het wetsvoorstel een bepaling op te nemen, welke het mogelijk maakt, dat veehouders, die gewetensbezwaren hebben tegen de van hen tot op heden geëiste maatregelen, vrijgesteld worden. Uit verschillende in het land plaats gehad hebbende rechtsgedingen is toch gebleken, dat er veehouders zijn, die tegen deze maatregelen zeer ernstige gewetensbezwaren hebben. Men moge het met hen niet eens kunnen zijn, dit verandert niets aan het feit, dat bedoelde boeren deze bezwaren hebben en er onder gebukt gaan, wanneer van hen iets wordt geëist, dat tegen hun geweten indruist. Waar de Regering ook de gewetensbezwaren eerbiedigt van hen, die zich op grond van dergelijke bezwaren niet willen laten vaccineren of verzekeren, ja ook van hen, die om deze reden geen militaire dienst willen verrichten, meenden deze leden, dat aan de hier bedoelde veehouders evenzeer vrijstelling behoort te worden verleend. Bovendien zouden zij de Minister willen verzoeken om in afwachting van een wetsvoorstel met zijn ambtgenoot van Justitie overleg te willen plegen ten einde in het vervolg te voorkomen, dat er veehouders, die in hun consciéntie bezwaard zijn over de van hen geëiste maatregelen, in de gevangenis worden gezet, gelijk onlangs heeft plaats gehad met boeren op de Vel uwe. Vervolgens zouden deze leden willen vragen, of het besmettingsgevaar, een gevaar, dat zij geenszins wilden verdoezelen, niet overdreven wordt, gelijk dit ook in Zwitserland geschiedde volgens een orgaan voor de zuivelbelangen in de provincies Zuidholland en Utrecht. Volgens dit blad toch bestaat alleen gevaar bij open tuberculose en dan nog in de eerste plaats bij uiertuberculose. Daar de melk door de melkfabrieken gepasteuriseerd wordt, worden schadelijke bacteriën gedood, zodat er van een werkelijk volksgevaar geen sprake is. Voorts zouden de hier bedoelde leden de Minister willen voorstellen het vaccineren van de kinderen van veehouders tegen pokken te willen verbieden, zulks in overleg met zijn ambtgenoot van Sociale Zaken, daar het voorkomt, dat ten gevolge van deze vaccinaties de koeien pokken krijgen, ten gevolge waarvan andere gezinsleden of personeel door besmetting bij het melken pokken kunnen krijgen en. gelijk uit publicaties van deskundigen blijkt, inderdaad ook gekregen hebben. Zuivelwezen. In verband met het streven naar een verdere opvoering van de kwaliteit der Nederlandse zuivelproducten drongen vele leden aan op een betere voorziening van het platteland met electriciteit en waterleiding. Zou hiervoor geen beroep kunnen worden gedaan op de z.g. E.R.P.-gelden? Sommige leden vroegen, of er aanwijzingen zijn, dat de controlestations in de uitoefening van hun taak te kort schieten. Men zou dit uit de hieromtrent in de Memorie van Toelichting gemaakte opmerking kunnen opmaken. § 7.
Plantenziekten
Verscheidene leden had het verheugd te vernemen, dat bij de bestrijding van de aardappelmoeheid een nauwe samenwerking tot stand is gekomen tussen de Plantenziektenkundige Dienst en het bedrijfsleven. Voor de landbouwpercelen functionneert de controle op de wettelijk voorgeschreven vruchtwisseling thans goed. Evenwel blijken vooral ook de volks- en particuliere tuintjes gevaar op te leveren voor de verspreiding van deze terecht zo gevreesde ziekte. Het lijkt derhalve gewenst de controle op de volks- en particuliere tuinen te verscherpen en meer aandacht te schenken aan het opsporen van besmettingshaarden in de kleinere percelen. Vele leden merkten op, dat het met de bestrijding van de coloradokever in België en sommige oostelijke provinciën van ons land slecht is gesteld. Zij achtten het onbegrijpelijk, dat de Minister de controle op de naleving van de wettelijke voorschriften meent te kunnen verminderen. Andere leden sloten zich hierbij aan. Helaas wordt de jaarlijkse bestrijding van de coloradokever nog geenszins algemeen als een normale cultuurmaatregel beschouwd, zoals in de Memorie van Toelichting wordt gesteld. Met name in Gelderland en Limburg zijn er nog maar al te veel bedrijven, waar men de coloradokeverbestrijding niet ernstig opvat.
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
8
Vele leden waren de Minister erkentelijk voor de steun, aan de bijenhouders verleend door het geven van reductie op de prijs van de voedersuiker. Ze vroegen echter aandacht voor het verschijnsel, dat ter bestrijding van plantenziekten of onkruiden zeer veelvuldige bespuitingen of bestuivingen plaats vinden met giftige stoffen, die meermalen op zo onverantwoorde wijze uitgevoerd worden, dat ze een bedreiging gaan vormen voor het in stand houden van de bijenteelt. Is de Minister bereid een onderzoek in te stellen naar de omvang van dit euvel en is hij bereid maatregelen te bevorderen, die, mede met het oog op de agrarische productie, de bijenteelt voor verdere schade behoeden? § 8.
Cultuurtechnische
werken
2300
XI
7
Sommige leden verheugden zich er over, dat het streven het vorig jaar van bepaalde groeperingen om het Bureau Oogstvoorziening op te heffen, heeft schipbreuk geleden. Ter verkrijging van voldoende hakvruchten dient alles in het werk te worden gesteld om de arbeidsvoorziening veilig te stellen. Deze leden wezen er voorts op, dat vooral bij een gewas als bieten de verpleging minstens even belangrijk is als de oogst. Alhoewel de zwaarte van beide onderdelen in belangrijke mate bepaald wordt door de weersomstandigheden, tijd van zaaien, enz., zal weilicht zonder een mogelijkheid om bij te springen ten tijde van het wieden en opéénzetten, enz., toch nog enige terughoudendheid blijven bestaan bij de boeren. Tenslotte merkten de hierbedoelde leden nog op, dat het instituut van de oogstvoorziening voor de boeren onder alle omstandigheden een duur werkende apparatuur betekent. Men zal bij gevolg zoveel mogelijk gebruik maken van de plaatselijke krachten en pas in tweede instantie zijn toevlucht nemen tot oogstcolonne-arbeiders of arbeiders, die onder de S.O.V.-regeling worden tewerkgesteld. Sommige andere leden meenden, dat de arbeidsvoorziening bij de oogst moeilijker wordt gemaakt door een steeds toenemende emigratie van landarbeiders. Het scheppen van meer werkgelegenheid (in tijden, dat er geen oogstwerkzaamheden te verrichten zijn) door middel van vrije boerenwerken, grote ontginningen, waterschapswerken, inpolderingen e.d. zal de emigratie onnodig maken en de oogstvoorziening veilig stellen. Tegen de huidige vorm van de oogstvoorziening bestaat het bezwaar, dat oogstcolonnes de bona fide arbeiders benadelen. De lonen van de landarbeiders zijn nog altijd te laag. Zeer vele leden vroegen, welke werkzaamheden 's winters door de ambtenaren van het Bureau Oogstvoorziening worden verricht. Voorts zouden zij gaarne vernemen, hoeveel ambtenaren van dit bureau in Zeeland werkzaam zijn en hoe de personele en materiële kosten van het bureau aldaar zich verhouden tot de bewezen diensten.
Zeer vele leden hadden met teleurstelling kennis genomen van het voornemen van de Minister om het bedrag voor de cultuurtechnische werken aanzienlijk te verminderen. Zowel met het oog op de grote behoefte aan cultuurgrond als in verband met de werkgelegenheid achtten zij de verminderde activiteit, welke hiervan het gevolg zal zijn, funest. Op deze wijze gaat het effect van de extragelden, welke ten behoeve van de werkgelegenheid ter beschikking zijn gesteld, practisch weer verloren. Het was deze leden opgevallen, dat de bezuinigingsnoodzaak in de cultuurtechnische sector blijkbaar alleen geldt voor de vrije cultuurtechnische werken. Het in Hoofdstuk IX A uitgetrokken bedrag voor de D.U.W. is nl. niet verminderd. Indien er in deze sector beperking moet plaats vinden, waarvan zij, gezien het grote belang van verbetering en uitbreiding van cultuurgronden en de bevordering van werkgelegenheid, voorshands nog niet overtuigd waren, zou dan deze beperking niet in de eerste plaats in zake de D.U.W. moeten plaats vinden? Dezelfde leden hadden gaarne gezien, dat in de Memorie van Toelichting mededeling zou zijn gedaan over de vervanging van de circulaire van 28 December 1948. Niettemin wensten zij hun waardering over de nieuwe circulaire uit te spreken. De voorschriften § 10. Boswezen hierin vervat achtten zij in verschillend opzicht een verbetering. Op Verschillende leden betuigden hun instemming met het uittrekken een tweetal punten had de circulaire hen echter teleurgesteld, nl. de van meer gelden om te komen tot een betere rentabiliteit van het beperkte mogelijkheid van tewerkstelling van vaste arbeiders op de j Staatsbosbeheer. Zij zouden hieromtrent evenwel gaarne nadere inz.g. boerenwerken 2 en het wegnemen van de mogelijkheid, dat bij lichtingen ontvangen. Wordt een bedrijfsboekhouding gevoerd in de boerenwerken 1 burenhulp wordt verleend. Kan de Minister medeverschillende houtvesterijen? Alleen dan kan immers worden nagegaan, delen waarom deze bepalingen zijn opgenomen en meent hij, dat de welke bedrijfsinkomsten het Staatsbosbeheer heeft en welke uitgaven kleine boeren, die nu niet meer op boerenwerken 1 te werk gesteld het doet voor andere doeleinden, zoals recreatie e.d. kunnen worden, in voldoende mate op de vrije cultuurtechnische Deze leden waren voorts van oordeel, dat ten behoeve van de werken geplaatst kunnen worden? werkgelegenheid in de bossen niet slechts meer gelden aan het StaatsTenslotte wensten deze leden ingelicht te worden over de stand van bosbeheer dienen te worden verstrekt, doch ook subsidie moet worzaken bij het onderzoek naar de komgronden in de Betuwe. I den verleend aan de particuliere bosbouw. Welk gedeelte van het Door vele andere leden werd overlegging van de hiervóór besproken voor de oorlog uitgetrokken bedrag van 15 millioen als subsidie nieuwe circulaire, welke zij niet kenden, gevraagd. voor de herbebossing is thans besteed? Wat zal er met het restant Verschillende leden, die wel begrepen, dat er bezuinigd zal moeten geschieden? worden, wezen op het sociaal effect hiervan. Heeft men wel voldoende Dezelfde leden zouden gaarne meer inlichtingen ontvangen over rekening gehouden met de structuur van het landbouwbedrijf, met de besteding van het voor 1951 uitgetrokken bedrag van f500 000 name met de seizoenwerkloosheid? voor de aankoop van gronden door het Staatsbosbeheer. Welke beSommige leden wezen er op, dat de boer het allergrootste gedeelte zittingen zijn gekocht en voor welke prijs? Hoe groot waren deze van de op de z.g. boerenwerken vallende kosten moet voorschieten, bezittingen? hetgeen voor bepaalde categorieën boeren een groot bezwaar is. InTenslotte zouden de hier bedoelde en vele andere leden het op dien niet op korte termijn een behoorlijke voorschotregeling wordt prijs stellen wederom de jaarverslagen van het Staatsbosbeheer te getroffen, zal de regeling met betrekking tot de cultuurtechnische ontvangen, welke sinds 1948 niet meer aan de Kamer zijn aangewerken voor bepaalde boeren niet effectief zijn. boden. Dezelfde leden verheugden zich er over, dat aandacht wordt beSommige leden vroegen, of de verschillende boswachterijen, die steed aan het probleem van de verzilting. De werken in zake het tijdens de oorlog in het leven zijn geroepen in verband met het tegengaan van verzilting en in zake ontzilting dienen zo enigszins toezicht op de houtteelt, alle nog wel een reden van bestaan hebben. mogelijk te worden voortgezet. Grote tuinbouwgebieden worden Is het juist, dat er houtvesterijen zijn, die over geen vierkante meter ernstig bedreigd. bos beschikken? In dit verband werd gevraagd, hoe het staat met het gemaal te Is het voorts juist, dat het Staatsbosbeheer concurreert met partiLeidschendam, dat bedoeld is om de ontzilting te bevorderen. culiere ontginningsmaatschappijen door lagere tarieven te berekenen? Deze leden zouden dit ten zeerste afkeuren. § 9. Oogstvoorziening Tenslotte vestigden zij nog de aandacht op het thans geldende Vele leden zouden gaarne worden ingelicht over de ervaringen, verbod van het rooien van grienden ten behoeve van omzetting in opgedaan met de S.O.V.-vervoersregeling. Is de Minister niet van oorlandbouwgrond en het weigeren van subsidie hiervoor. (Verwezen deel, dat in enkele delen van het land getracht moet worden arwerd ook naar de vragen van de heer den Hartog, Aanhangsel tot het beiders uit de z.g. overschotgebieden blijvend te werk te stellen in verslag van de Handelingen der Tweede Kamer, Zitting 1949—1950, de gebieden, waar een tekort aan landarbeiders bestaat? blz. 229, en Zitting 1950—1951, blz. 7). Het een en ander is geschied Verschillende leden, die van oordeel waren, dat bij de huidige op instigatie van de Rijkswaterstaat, welke vreest, dat ten gevolge van arbeidsmarkt in de agrarische sector het instituut oogstvoorziening het rooien van grienden een tekort zou kunnen ontstaan aan rijshout niet gemist zal kunnen worden, wezen er evenwel op, dat dit er niet voor waterstaatswerken in de toekomst o.a. in de nieuwe Zuiderzeetoe mag leiden, dat het aantal vaste arbeiders op de bedrijven nog polders. Afgezien van de vraag, of inderdaad voor een tekort aan minder wordt. rijshout moet worden gevreesd, wordt met dit verbod het gestelde Vele leden achtten de op één na laatste zin van de gelijknamige doel geenszins bereikt. De eigenaren van onrendabele buitendijkse grienden, welke thans niet kunnen worden omgezet in vruchtbare paragraaf van de Memorie van Toelichting onbegrijpelijk. Ook de landbouwgrond, laten deze grienden verwaarlozen, zodat daarvan Regering erkende immers de geuite bezwaren.
Bijlage A
Tweede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
toch geen houtopbrengst meer wordt verkregen. Is de Minister niet van mening, dat thans spoedig een eind moet worden gemaakt aan deze ongewenste toestand? Vele leden uitten hun waardering over de aanplant langs ontginningen. Het aanzicht van het landschap wordt hierdoor aanzicnlijk verfraaid. § 11. Akkerbouw Vele leden begrepen niet, waarom de prijs van koolzaad niet wordt verhoogd, indien hier veel behoefte aan bestaat. De import van oliehoudende zaden is immers nog veel duurder? Voorts vroegen dezelfde leden, of er in de prijsregeling voor de consumptic-aardappelen geen prijzen zijn opgenomen voor de tussenschakels tussen producent en consument. Legt de Overheid een wintervoorraad aan? Tenslotte wezen deze leden er op, dat het in de gelijknamige paragraaf van de Memorie van Toelichting gehouden betoog omtrent de voergrancn allerminst in overeenstemming is met dat gehouden op blz. 3 van die zelfde memorie. Verscheidene leden zouden het nationaal-economisch gezien niet juist achten de teelt van een zo wisselvallig product als koolzaad al te zeer aan te moedigen. Sommige leden wilden nog opmerken, dat een goede boer ongeveer een jaar van tevoren moet gaan denken aan het bouwplan voor het volgende jaar. Zodra men zijn grond ingezaaid en bepoot heeft, moet men de gedachten kunnen laten gaan over het volgende bouwplan. Het is derhalve een groot bezwaar, dat men steeds zo laat met de publicatie van de prijzen en andere maatregelen komt. Nu staat de boer voor de winterzaai, maar deze houdt wel degelijk verband met de prijzen, die het volgend jaar zullen gelden voor de bieten, aardappelen, enz. In het buitenland is het algemeen gewoonte om deze prijzen veel vroeger bekend te maken. Men vergelijke ons systeem met dat van landen als Amerika en Engeland. Zou dit ook niet in Nederland kunnen gebeuren, al was het desnoods op indexbasis? § 12.
Veehouderij
en
pluimveehouderij
Vele leden vroegen, wat de Overheid zal doen als de wereldmarktprijs van veevoer sterk zou stijgen. Is er een zeker subsidieplafond, dat de Regering niet wenst te overschrijden? Voorts zouden deze leden gaarne omstandig worden ingelicht omtrent het belang van het baconcontract inet Engeland en de stelling, dat export naar Engeland vin bacon uit een oogpunt van onze handelsbalans gezien voordelig is. Verschillende leden erkenden met de Memorie van Toelichting, dat thans is bewezen, dat de grote importen van krachtvoeder ten dele kunnen worden gemist. Indien dit krachtvoer echter nog duurder wordt, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat het niet meer rendabel is. In Zuidholland wordt deze winter daardoor al minder vee opgestald. Sommige leden wezen er op, dat, indien de omstandigheden het noodzakelijk maken om tot een verhoging van de veevoederprijzen over te gaan, deze gelijktijdig zal dienen plaats te vinden met een aanpassing van de prijzen, die geen vrij karakter dragen. Bij de varkenshouderij is o.m. gebleken, dat het gestaffelde verhogen van de baconprijzen na de verhoging van de prijzen van de veevoeders aan vrij grote bezwaren onderhevig is. Geheel zal men hier om practische redenen niet aan kunnen ontkomen, maar anderzijds dient toch wel de nodige soepelheid te worden betracht. Uitbreiding van de varkensstapel is — zo vervolgden deze leden — niet uitsluitend een kwestie van voeder, maar veeleer van prijsverhoudingen tussen het voer en de bacon. Voldoende afzet betekent nog niet voldoende prijzen. Het risico bij de varkenshouderij is van dien aard, dat men zeer voorzichtig dient te zijn. Deze leden betwijfelden het dan ook, of de prijs van het baconvarken na de laatste verhoging wel zo aantrekkelijk als in de Memorie van Toelichting gesteld wordt. Het is bekend, dat de export naar Engeland verlies oplevert. Kan niet getracht worden, door nauwe samenwerking met de andere grote exportlanden, Engeland duidelijk te maken, dat men er op de duur weinig voor voelt om maar met verlies te blijven exporteren? Welke subsidies moeten hiervoor worden verleend? Deze verliesgevende export levert onder alle omstandigheden een gevoel van onzekerheid op voor de baconmesters. De opmerking, dat men inschakeling van het bedrijfsleven bij de export van bacon zou toejuichen, achtten de hierbedoelde leden zeer gezond. Ten aanzien van de pluimveehouderij bepleitten dezelfde leden zoveel mogelijk vrijheid. Er behoeft niet onmiddellijk diep te worden ingegrepen, als het korte tijd eens minder goed gaat. Toen het Handelingen der Staten-Gencraal
Bijlagen
1951—1952
2300
XI
7
bedrijfsleven enige jaren geleden weigerde weer naar Engeland te exporteren, zijn van Regeringszijde de meest sombere voorspellingen gedaan, doch de eicrafzet is sindsdien behoorlijk op peil gebleven. Sommige andere leden merkten op, dat de pseudo-vogelpest zich nog voortdurend uitbreidt. Hoe staat het met de schadevergoeding aan de gedupeerde pluimveehouders; blijft deze bepaald tot bedrijfsschade of wordt hierbij ook sociale steun gegeven in noodzakelijke gevallen? § 13.
Zuivel
Vele leden zouden gaarne vernemen, wat de huidige kernmoeilijkheden zijn bij de consumptiemelkvooizicning. Zullen deze ten gevolge van het nieuwe melkprijssysteem verdwijnen? Het was deze leden niet duidelijk, waarom grote investeringen worden toegestaan aan zuivelfabrieken in het consumpticmelkgebied. Dit lijkt toch geen landsbelang. Andere leden voerden hier tegen aan, dat hier sprake is van een noodzakelijk verweermiddel van de C.M.C, in verband met diens onderhandelingspositie tegenover de melkhandel. Sommige leden merkten op, dat het zaak is het probleem van de consumptiemelkvoorziening spoedig op te lossen. De laatste alinea van de gelijknamige paragraaf van de Memorie van Toelichting is zeer in het vage gehouden, maar het is om financiële en economische redenen voor de betrokken consumptiemelkers wel ten zeerste gewenst, dat men op dit terrein een zeer duidelijk omlijnde politiek bekendmaakt. Nu leeft men van het ene jaar in het andere zonder enige vaste lijn. Vele leden stelden de vraag, of de opbrengst van de melk in overeenstemming is met de verwachting, welke de Minister vorig jaar daaromtrent koesterde. Verschillende leden wezen er op, dat de afzet van boter zorgen geeft. Een deel gaat beneden de kostprijs de grens over. Is het dan niet beter aan de bevolking consumptiemelk te verstrekken met een hoger vetgehalte? Andere leden vroegen in dit verband, welke hoeveelheid boter er naar Engeland is geëxporteerd en tegen welke prijzen. Hoeveel bedraagt de subsidie op deze export, gegeven door de Nederlandse veehouderij via het Zuivelfonds. Vele leden zouden gaarne vernemen, of het juist is, dat binnenkort een ander pipet zal worden gebruikt voor het vaststellen van het vetgehalte van de melk. Zo ja, welke gevolgen zal dit clan hebben voor de bepaling van het vetgehalte en voor de melkprijs? § 14.
Tuinbouw
In de Memorie van Toelichting laat de Minister uitkomen, dat de export van tuinbouwproducten zich gedurende het laatste jaar bevredigend ontwikkeld heelt. Inderdaad steken in liet algemeen de financiële uitkomsten van 1951 gunstig af tegenover die van 1950, aldus vele leden. De oogsten zijn kleiner geweest en toonden als gevolg van het minder fraaie zomerweer minder hoge topaanvoeren, hetgeen aan de prijsvorming ten goede is gekomen. Tevens wordt echter de indruk gewekt, dat het met tuinbouwgewassen beteelde areaal kleiner is dan dit in 1950 het geval was: mogelijk als gevolg van de zeer ongunstige uitkomsten van het vollegrondsoeurijf in 1930. Kan de Minister omtrent het thans beteelde areaal nadere gegevens verstrekken? In dit verband merkten deze leden op, dat het in de Memorie van Toelichting opgenomen staatje een verkeerde indruk kan wekken, omdat de tweede helft van 1949 daarin ontbreekt. De afname van tuinbouwproducten op de buitenlandse markten was beter dan dit over 1950 het geval was. De regelmaat in de afname liet echter voor sommige markten, met name die van Duitsland en België nogal wat te wensen over. De Memorie van Toelichting spreekt zelfs van een marktverstorende toestand. De hierbedoelde leden wilden niet nalaten hun erkentelijkheid uit te spreken voor de van Regeringszijde verleende steun tijdens de onderhandelingen met West-Duitsland in dit voorjaar, toen als gevolg van betalingsmoeilijkheden de export naar Duitsland geheel dreigde vast te lopen. Met waardering hadden zij kennis genomen van de mededeling van de Minister, dat hij in overleg met zijn Belgische collega wil pogen de moeilijkheden met dat land ten aanzien van het protocol van October 1950 of de toepassing daarvan nader te regelen. De moeilijkheden met België zijn wel van bijzonder pijnlijke aard, omdat ze een Benelux-partner betreffen. De hier bedoelde leden konden niet nalaten over deze gang van zaken hun ernstige teleurstelling uit te spreken. Daarmede wensten zij echter niet gerekend te worden tot degenen, die in overweging geven de Benelux-overeenkomst als mislukt te beschouwen en scherpe tegenmaatregelen te nemen. Zij beschouwden deze overeenkomst nog steeds als een reële mogelijkheid,
lü
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
naar welks verwezenlijking krachtig gestreefd moet worden. Scherpe Nederlandse tegenmaatregelen druisen in tegen de geest der Benelux en zullen de totstandkoming van een definitieve regeling in de weg staan. Mag in het algemeen de positie van de tuinbouw over het nu verstreken deel van 1951 niet ongunstig genoemd worden, toch vertoont de ontwikkeling wel bedenkelijke kanten, zo vervolgden de leden hier aan het woord. De neiging van het bedrijfsleven, „achter de markt aan te lopen", welks gevolgen evenzeer marktverstorend werken als exportbelemmcrendc maatregelen, vertoont zich in sterke mate. Er voltrekken zich teeltverschuivingen, die een — overigens volkomen verklaarbare — reactie vormen op de marktsituatie van dit ogenblik, maar die in geen enkel opzicht rekening houden met een marktvoorziening, die op langere termijn ingesteld is. Is de Minister bereid zijn mening over dit probleem kenbaar te maken en, zo hij bovenle mening deelt, met het bedrijfsleven maatregelen te bcvorderen, die een wat meer gerichte productie in de hand werken? In dit verband wezen cieze leden op de teruggang, quantitatief en qualitatief, van de druiventeelt in ons land. Een teru die mede vero wordt door de nog steeds onvoldoende qualiteitscontröle, met ah gevolg afneming van de afzetmogelijkheden over onze grenzen. In de Memorie van Toelichting wordt gewezen — aldus dezelfde leden — op de geconstateerde betere verzorging van da Engelse markt en inderdaad is incidenteel enige verbetering bespeurbaar geweest Naar hun mening is echter ook nu nog de aandacht voor de Engelse markt onvoldoende en richt de afzet zich te sterk op de Duitse markt, met alle risico"s verbonden aan een eenzijdige instelling. Een zekere ..pooling" en een meer gerichte marktvoorziening zouden met het oog hierop bevorderd moeten worden. Is de Minister hiertoe bereid? De wel grote vrijheid in de tuinbouw loopt uit op een verzwakking van de positie van het kleine bedrijf, en wel in het bijzonder van het vollcgrondbedrijf, zo zetten deze leden hun beschouwing voort. De Minister wijst in de Memorie van Toelichting reeds op de positie van dit bedrijfstype en zegt: „dat de opzet en structuur van vele koudegrondsbedrijven uit een oogpunt van bedrijfseconomie en productenkeuze veel te wensen overlaat". Met genoegen hadden de hier aan het woord zijnde leden verder gelezen, dat de Minister zijn beleid er op heeft gericht de basis van deze bedrijven zoveel mogelijk te verbreden. Eerder in de Memorie van Toelichting (blz. 8) wordt er reeds op gewezen, dat in de Zuidhollandse venen een proef wordt genomen, die beoogt te leiden naar een meer rationele productie in dit gebied. De hier aan het woord zijnde ieden meenden, dat deze proef wel als geslaagd kan worden beschouwd en gaven in overweging ook in andere streken van ons land koudegrondsbedrijven op soortgelijke wijze een verbetering van technische uitrusting te verschaffen als in de landbouw geschiedt. Uitermate teleurstellend is het, dat er sinds de nood van verleden jaar voor velen van deze kleine tuinders nog steeds niets gedaan is. Niet alleen ten aanzien van de steun- en saneringsmaatregelen, waarbij ook het georganiseerde bedrijfsleven een nogal talmende houding heeft aangenomen, doch ook ten aanzien van de vormen van steun, waarmede het kleinbedrijf economisch kan worden versterkt, zoals de aan de kleine boeren gegeven subsidies voor weideafrastering e.d. De tuinbouw is hiervan practisch verstoken. Als markant voorbeeld uit de laatste tijd moge dienen het feit, dat subsidie aan poterbewaarplaatsen, te stichten door coöperaties van tuinders, geweigerd wordt, omdat deze tevens benut worden voor opslag voor export. Tenslotte vestigden de hierbedoelde leden de aandacht op het verlies van goede tuinbouwgrond ten gevolge van de uitbreiding der steden. Zij achtten het met het oog hierop gewenst, dat wordt geïnventariseerd hoeveel geschikte tuinbouwgrond in ons land aanwezig is en waar die is gelegen. Met voldoening hadden vele andere Ieden kennis genomen van de gunstige ontwikkeling in de tuinbouw. Zij hadden veel waardering voor de krachtige exportbevordering door Overheid en bedrijfsleven. Het probleem van de koudegrondstuinbouw achtten ook zij nog lang niet opgelost. Het had hen teleurgesteld, dat de besprekingen, welke tussen de Overheid en het bedrijfsleven in het afgelopen jaar hebben plaats gevonden, nog niet tot positief resultaat hebben geleid. Zij hadden nl. vernomen, dat de voorstellen van de Stichting voor de Landbouw door de Minister zijn afgewezen. Kan de Minister hierover nadere mededelingen doen? Wat bedoelt hij met verbreding van de basis der tuinbouwbedrijven? Wil hij deze vergroten en, zo ja, op welke wijze? Wenst de Minister bepaalde lucratieve teelten te reserveren voor de kleine bedrijven?
j
. i ! ! ! !
1
; :
i ' i | I i
j i !
I
2300
XI
7
In dit verband vroegen zij, hoe het staat met het Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Kan hieruit niet geput worden ter bestrijding van de kosten, verbonden aan de omschakeling van de koudegrondstuinbouw? Met betrekking tot de sierteeltsector merkten deze leden op, dat uit het bedrag van f145 000 000 aan export duidelijk blijkt, welk een belangrijke economische betekenis deze bedrijfstak voor ons land heeft. Zij verheugden zich over de stabiliteit in de maatregelen en over de groeiende eensgezindheid hierover bij de belanghebbenden. In dit verband merkten zij nog op, dat ook op organisatorisch gebied de sierteeltsector tot grotere eensgezindheid is gekomen, hetgeen zij vooral met het oog op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie van vee! belang achtten. Enigen dezer leden vroegen naar het oordcel van de Minister over de vooruitzichten van de hyacinthencultuur. Zij hadden vernomen, dat voor hyacinthen zeer hoge prijzen worden betaald, doch dat dit niet het gevolg is van een grotere verkoop in het buitenland, maar in hoofdzaak moet worden toegeschreven aan de toenemende vraag naar werkbollen. Zal dit binnen zeer korte tijd niet leiden tot een overproductie, waardoor de markt plotseling ineenstort? Is de Minister bereid om in overleg met de betrokken organisaties dit vraagstuk nader te bezien en zo nodig maatregelen te nemen? Enige andere leden zouden gaarne vernemen, welke beperkende maatregelen thans nog gelden voor de bloembollenteelt. Zijn deze nog wel verantwoord? Verscheidene leden waren met de Minister van oordeel, dat de tuinbouw in hoge mate afhankelijk is van de exportmogelijkheden en daardoor sterk wisselende uitkomsten heeft. Niettemin is het georganiseerde bedrijfsleven terecht van mening, dat in de tuinbouw vrije prijsvorming niet kan worden ontbeerd, aangezien prijs- en garantieregelingen het gevaar inhouden van ondoelmatige teeltspreiding en qualiteitsvervlakking, waardoor een zekere verstarring zou kunnen intreden. Wel drongen deze leden er echter bij de Minister op aan te willen toezeggen, dat de Regering zal bijspringen voor het geval de markt volledig zou ineenstorten ten gevolge van het ontbreken van exportmogelijkheden. Andere leden vroegen, of het niet mogelijk is bij het afsluiten van handelsovereenkomsten nog meer de nadruk te leggen op onze tuinbouwproducten. Sommige leden wezen er op, dat door de fruittelers bezwaren zijn ondervonden ten gevolge van import van sinaasappelen op voor de afzet van eigen fruit zeer ongelegen tijdstippen. Kan de Minister hier enigermate regelend optreden? Sommige andere leden waren van oordeel, dat het met de tuinbouw snel bergafwaarts gaat. Dit bewijzen de volgende vergelijkende uitvoercijfers over de maanden Maart 1950 en Maart 1951, ontleend aan de statistieken van het C.B.S. In Maart 1950 werd een hoeveelheid groenten uitgevoerd van 26 444 000 kg, voor een waarde van f11287 000; in Maart 1951 werd uitgevoerd 38 093 000 kg, dus bijna 12 millioen kg meer, maar de waarde liep terug tot f 8 028 000 of bijna 3 millioen minder. De uitvoer van verse groente bedroeg in Maart 1950 24 557 000 kg, voor een waarde van f 9 662 000; in Maart 1951 35 551 000 kg, dus 11 millioen kg meer, maar de waarde liep terug tot f 5 919 000, dus met 3,75 millioen. Vergelijkt men, zo vervolgden deze leden, in het overzicht van de Memorie van Toelichting de export van „andere verse groenten" in de eerste helft van 1950 met die van 1951, dan blijkt daaruit, dat de waarde hiervan teruggelopen is van f13 662 000 tot f 5 117 000, dus met ruim 8{ millioen of pl.m. 62.', pet. Met „andere verse groenten" worden in hoofdzaak de koudegronds-tuin'bouwproducten bedoeld. Is de Minister in dit verband op de hoogte van de grote moeilijkheden, die zich op dit ogenblik voordoen met de afzet van kool, bestemd voor zuurkool? Kan de Minister mededelen, hoe het staat met de export van zuurkool naar Amerika? Zijn er gceen andere afzetgebieden voor dit uitmuntende, gezonde voedingsmiddel, bij voorbeeld Oost-Europa?
§ 15. Landbouwproductcnvcrwerkcnde industrie en handel Sommige leden waren getroffen door de mededeling in de toe| lichting, dat de export naar Amerika in gevaar wordt gebracht door j bedrijven, die vleeswaren van slechte qualiteit exporteren. Aangezien het Nederlandse bedrijfsleven voidoende bekend is met de zeer hoge eisen, die in dezen van Amerikaanse zijde worden gesteld, hebben de Nederlandse producenten, indien opzettelijk vlees van slechte qualiteit is uitgevoerd, er recht op te weten, welke bedrijven dergelijke schandelijke praktijken hebben bedreven. Wanneer hier controle uitgeoefend moet worden, komt de vraag naar voren, of dit een Overheidscontrole moet zijn dan wel een soort vieescontröle-
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 bureau van belanghebbenden moet worden ingesteld, uiteraard onder toezicht van de Overheid; een en ander in de geest van de boteren kaascontrólestations. Vele andere leden vroegen, waarom er geen afdoende controle op de qualiteit van exportvleeswaren bestond. Voorts zouden deze leden gaarne nadere inlichtingen ontvangen omtrent de beperking van de toepassing van het Bedrijfsvcrgunningenbesluit 1941. Voor welke industrieën zal dit besluit nog wel van kracht blijven en voor welke niet? Dezelfde leden betreurden het, dat de sanering van de bakkerij-, de slugerij- en de melkdistributiebedrijven zo weinig vordert. Wat zal er worden gedaan op grond van het rapport inzake de bakkerijen van de Commissie-Schilthuis? Wijders vestigden deze leden er de aandacht op, dat de concurrentiestrijd in de margarine-industrie is geëindigd en men overeenstemming heeft bereikt. Welke gedragslijn denkt de Minister thans te volgen? Tenslotte hadden de toestanden met betrekking tot de toelating tot de veilingen van vers citrusfruit de aandacht van deze I voor 1940 werd door de grossiers, die thans de zuidvruchtenhandel beheersen, met enige importeurs naar een monopolie geslreefd. Dit streven heeft zich na de oorlog onverzwakt voortgezet. Het betreft hier in het bijzonder het niet toelaten van het ovei cleel van de leden van de Bond van Groothandelaren in aardappelen, groenten en fruit tot de zuidvruchtenvcilingen te Rotterdam. Oorspronkelijk zijn deze grossiers, die allen in het bezit zijn van een erkenning voor de groothandel in groenten en fruit, om z.g. distributietechnische redenen buiten de zuidvruchtenhandcl gehouden. Na opheffing van de distributie heeft men bepaald, dat slechts zij, die in de basis-jaren bepaalde omzetten hadden bereikt, of die drie achtereenvolgende jaren als sub-grossier optraden, tot de veilingen kunnen worden toegelaten. Het merkwaardige feit doet zich voor, dat de desbetreffende verordening is afgekondigd hangende een procedure voor het Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening, waarin de rechtmatigheid van de hierboven bedoelde regeling werd betwist. Door dit bij voorbaat krachteloos maken van de uitspraak van het Scheidsgerecht kon dit laatste, alhoewel tot onrechtmatigheid van bedoelde regeling van het Bedrijfschap voor Groenten en Fruit concluderende, hieraan geen rechtsgevolgen verbinden. De hier aan het woord zijnde leden konden het beleid, dat in deze aangelegenheid gevoerd is, niet juist vinden. Waarom heeft het Bcdrijfsschap de uitspraak van het Scheidsgerecht niet afgewacht, alvorens het betwiste besluit in een verordening om te zetten? Het antwoord van de Minister op de schriftelijke vragen van het lid der Kamer de heer Verkerk (Zie Aanhangsel Tweede Kamer, Zitting 1950—1951, blz. 191 en 192), geeft op dit punt geen uitsluitsel. Veider blijkt uit dit antwoord, dat de Minister deze verordening handhaaft op de overweging, dat anders een kartel van inspecteurs en grossiers zou ontstaan, tengevolge waarvan geen enkele mogelijkheid van toelating zou openblijven. Maar is dit niet de duivel met Beëlzebub verdrijven? Ten einde het ontstaan van een kartel te voorkomen wordt een bestaand kartel wettelijk gesanctioneerd met dien verstande, dat pas over drie jaar enige infiltratie van buitenstaanders in dit kartel mogelijk wordt. Waarom kan de Minister, wanneer hij kartclmisbruiken bij het toelaten van meer grossiers tot de veilingen vreest, hieraan met de thans de Regering ter beschikking staande middelen geen einde maken? Een dergelijk kartel kan mede dank zij nieuwe wettelijke voorzieningen op eenvoudige, snelle wijze worden ontbonden. Het kwam deze leden voor, dat in dit geval inbreuk gemaakt is op de positie van een grote groep grossiers ten gunste van importeurs en grossiers, die reeds voor 1940 naar het monopolie op het gebied van de zuidvruchtenhandel hebben gestreefd. In verband hiermede zouden zij er nogmaals bij de Minister op willen aandringen de zuidvruchtenveilingen voor deze grossiers open te stellen. In de Memorie van Toelichting zegt de Minister, dat hij voortdurend aandacht heelt voor c!e concurrentieverhoudingen in grooten kleinhandel, aldus sommige leden. In de vishandel zijn er e, groothandelaars, die ook in het bezit zijn van een kleinhandclserkenning. Hierdoor wordt de kleinhandel op een onredelijke manier beconcurrccrd. Is de Minister bereid te bewerkstelligen, dat er een scheiding wordt gemaakt tussen een groothandeIs- en een kleinhandelserkenning? Heeft de Minister kennis genomen — zo vroegen deze leden voorts — van de waarschuwing die enkele grote meelfabrikanten tot de bakkerspatroons hebben gericht? Is het gevaar voor vergiftiging van het brood door de kleine maalderijen werkelijk zo groot als in deze waarschuwing wordt gezegd? Waarom is deze waarschuwing dan eerst gekomen na de z.g. broodvergiftiging in Frankrijk? Is de Minister niet van mening, dat een dergelijke waarschuwing de eigenaars van kleine maalderijen in grote moeilijkheden kan brengen? Kunnen deze
2300
XI
7
II
moeilijkheden niet voorkomen worden door een onderzoek in te stellen, of er werkelijk iets aan de reiniging in deze kleine bedrijven mankeert. Zijn er wel eens ernstige klachten hieromtrent van de bakkerspatroons gehoord? § 16.
Buitenlandse
handel
Sommige leden vroegen om een opgave van import- en exportcijfers inzake de verschillende sectoren en de belangrijkste producten afzonderlijk. Is het voorts mogelijk een meer gediffentieerd overzicht te geven van de export naar de Verenigde Staten en Canada in 1949 en 1950, ten einde te kunnen beoordelen, welk deel hiervan een min of meer blijvend karakter heeft en welk deel meer moet worden gezien als het benutten van een tijdelijke mogelijkheid? Andere leden zouden gaarne een overzicht tegemoetzicn van de belemmeringen, welke onze agrarische export thans in de weg worden gelegd. Vele leden vroegen, hoc de invoer van veevoeder uit het dollargebied zich verhoudt tot die uit andere gebieden. Sommige leden vroegen, welke perspectieven de agrarische : in het algemeen heeft. De structuur hiervan is zeer labiel, mede door de monetaire toestand van West-Duitsland en de met 1 October verhoogde invoerrechten in dit land voor zuivelproducten, groenten en vlees. Voorts door de op een dood spoor geraakte Benelux. Ook vroegen deze leden nadere inlichtingen omtrent het invoerverbod van zuivelproducten in de Verenigde Staten en het z.g. kaasschandaal. Welke stappen heeft de Nederlandse Regering naar aanleiding hiervan genomen? Tenslotte wezen de zelfde ieden er op, dat Denemarken fokvee verkoopt aan Sowjct-Rusland. Heeft de Nederlandse Regering ook wel eens pogingen op dit gebied gedaan? België. Vele leden vroegen, of het verschil in productievoorwaarden tussen België en Nederland aan het verminderen is. Tot dusver is hiervan nog niet veel gebleken; de Belgische Regering voert geen actieve landbouwpolitiek. Kan van Regeringswege niet worden aangedrongen op de aanwending van de aan België toekomende helft van de heffingsgelden ten behoeve van het verminderen van het verschil in productiekosten b.v. door voorlichting, subsidiëring, en dergel ijke? § 17. Internationale
organisaties
Zeer vele leden had het ecnigszins bevreemd, dat in de Memorie van Toelichting wordt gesproken over de grote waarde, die het „Technical Assistance Program" der Verenigde Naties heeft, en over de Nederlandse bijdrage daaraan, terwijl over hetgeen in concreto wordt gedaan weinig tot de openbaarheid doordringt. Deze leden zouden gaarne •vernemen, wat de Regering in concreto heeft gedaan en of zij hier ook een taak ziet weggelegd voor het bedrijfsleven. Zo ja, is er dan reeds enige samenwerking op dit gebied met het bedrijfsleven tot stand gekomen? Wil men steun en medewerking van de bevolking, dan zal vooral het agrarisch deel daarvan door middel van ruime publiciteit moeten worden bekend gemaakt met deze vooralsnog bescheiden doch in wezen grootse opzet in internationaal verband. Dezelfde leden merkten op, dat ook met betrekking tot de F.A.O. hier te lande weinig van de Regering uitgaat, terwijl men in andere landen de doelstellingen en resultaten van de F.A.O. meer in breder kring heelt verbreid. Wellicht, dat de reden hiervan mede moet worden gezocht in de evolutie van de F.A.O. van een enigszins idealistische tol een meer technische instelling. Is de Regering ook van mening, dat deze ontwikkeling toch ook wel een verarming inhoudt, aangezien de F.A.O. zich weliswaar op een reële basis dient te stellen.' doch niettemin ook steeds toegankelijk moet zijn voor bredere idealen dan alleen technische vooruitgan Tenslotte zouden deze leden gaarne vernemen, welke de plannen der Regering zijn met betrekking tot de tarwe, gezien het feit, dat de tarwe-overeenkomst binnenkort zal aflopen. De prijs, waarvoor de tarwe thans op grond van deze overeenkomst wordt betrokken, is aanzienlijk lager dan die van tarwe, welke buiten de overeenkomst om moet worden gekocht. Het is niet te verwachten, dat wederom een overeenkomst zal kunnen worden gesloten op dezelfde prijsbasis, zodat de gehele tarwepolitiek der Regering zal moeten worden herzien. Daarbij komt de vraag, of niet ook voor de inlandse tarwe in plaats van de huidige, meer jaarlijkse politiek, een politiek op langere termijn dient te worden ontworpen, welke al dan niet is gebonden aan de een of andere internationale tarwe-overeenkomst. Mocht de Minister deze zienswijze ook zijn toegedaan, dan zouden de hierbedoelde leden het op prijs stellen te vernemen, welke politiek de Minister voor ogen staat.
12
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
Sommige leden merkten op. dat de F.A.O. jaarlijks nog vrije grote offers van de schatkist vraagt. Staat het voordeel en de belangrijkheid van de organisatie wel in verhouding tot de hoge kosten? Eén van de plannen om tot een betere verdeling van de voeding over de kapitalistische wereld te komen is wel op een mislukking uitgelopen. Dit gaf de directeur van de F.A.O. toe, toen hij zeide: „Het is jammer, dat de plannen van de F.A.O. niet zijn verwerkelijkt en dat wij er niet toe zijn gekomen overschotten op de wereld af te leiden naar die gebieden, waar de bevolking eigenlijk in een voortdurende staat van ondervoeding leeft." De hierbedoelde leden waren van oordeel, dat deze problemen door de onderlinge tegenstellingen in het kapitalistische productie- en distributiesysteem niet meer zijn op te lossen. § 18. Visserij Verscheidene leden merkten op, dat de positie van het trawlvisserijbedrijf door de overbevissing van de Noordzee en de stijging van de prijzen der visserijmaterialen ongunstig is beïnvloed. De marktprijzen zijn niet in dezelfde mate gestegen. Dit laatste geldt voor de verschillende takken van de visserij. Ziet de Minister nog mogelijkheden om het visserijbedrijf ter hulp te komen? In de Memorie van Toelichting wordt verklaard, dat de commissie onder leiding van prof. Tinbergen bijna met haar taak gereed is gekomen. Gehoopt wordt, dat haar rapport aanwijzingen zal geven, die kunnen leiden tot oplossing van de problemen, samenhangend met de sanering van de vloot, de financiering en de nieuwbouw. Ligt het ook in de bedoeling van de Minister om tot publicatie van dit rapport over te gaan? Aangezien de resultaten van de haringvisserij gunstiger zijn dan die van de visserijbedrijven in verse vis, wordt nu bijna uitsluitend door de Umuiderirawlcrs verse haring aangevoerd. Deze is de laatste tijd van slechte qualiteit. Acht de Minister hierdoor de toekomstige belangen van het bedrijf niet geschaad en welke maatregelen denkt hij daartegenover te nemen, zo vroegen deze leden. Zij wezen er wijders op, dat thans op particuliere basis een op- j vangregeling van gezouten haring tot stand is gekomen. De Minister zinspeelt in verband met de eventuele totstandkoming van een regeling op publiekrechtelijke basis op een participeren van de Overheid, ingeval de financiering voor het bedrijf te zwaar zou worden. Overweegt de Minister, indien noodzakelijk, eveneens steun te verlenen aan een opvangregeling, die op particulier niveau tot stand gebracht wordt? Door het bedrijfsleven wordt er op aangedrongen opnieuw te komen tot het vaststellen op publiekrechtelijke basis van minimumexportprij/cn voor zoute haring naar België. Is de Minister bereid dit streven te steunen? Vindt de Minister geen aanleiding om de kwaliteistcontróle op zoute haring ook voor België en voor het binnenland in te voeren? Op de in Juli 1950 gehouden Benelux-conferentie werd besloten per 1 Januari 1952 het vervoer van visserijproducten in de Beneluxlanden vrij te maken. Kan de Minister meedelen, welke besluiten op dit punt genomen werden op de jongste Bcnelux-confercnties te Goes en Breda? De beperkte toewijzing en het verbod tot aflevering van visserijproducten in blik benadeelt zeer de visconservenindustrie. Is hier geen soepeler houding mogelijk? Kan niet worden toegestaan, dat afvalslroken blik voor dit doel gebruikt mogen worden? Is de Minister niet overtuigd van het belang'voor het visserijbedrijf van de resp. aanleg of verbetering van de visserijhavens Katwijk en Seheveningen? Welke maatregelen denkt de Minister te nemen om deze plannen te steunen? In verband met de gunstige resultaten, verkregen met de propaganda voor opvoering van het visverbruik zouden sommige leden i gaarne zien, dat voor dit doel wat ruimer middelen werden beschikbaar gesteld. Kan de Minister mededelen, hoeveel het Bedrijfschap voor Visserijproducten jaarlijks ontvangt van rederij en handel en welk bedrag aan propaganda wordt besteed? Heeft overigens het Bedrijfschap voor de rederij en de handel nog een betekenende functie en is het wellicht mogelijk de heffingen, die aan genoemde bedrijfstakken worden opgelegd, te verlagen? Er werd op gewezen, dat de qualiteit van de vis, vooral van verse haring, in vele gevallen te wensen overlaat, zodat grote gedeelten van de vangsten naar de vismeelfabrieken moeten worden afgevoerd. Er wordt te veel gevist op quantiteit on te weinig op qualiteit. Zijn ook maatregelen in overweging om hierin verbetering te verkrijgen? De aandacht van de Minister werd gevraagd voor de moeilijkheden, die de export en de binnenlandse visvoorziening ondervinden ten gevolge van de eenzijdige visserij en de onregelmatige aanvoer van vis. Wil de Minister niet overwegen in overleg te treden met de reders •>m tot een betere spreiding van de aanvoer, vooral van haring en
2300
XI
7
makreel, te geraken? Mocht de Minister van opvatting zijn, dat dit overleg geen zin heeft of mocht een eventueel overleg niet tot resultuat voeren, wil de Minister dan in overweging nemen extra-contingenten toe te staan voor het betrekken van de benodigde vis uit die landen, waar deze wel wordt aangevoerd? Vele leden merkten op, dat de Minister in de gelijknamige paragraaf van de Memorie van Toelichting begint met het aankondigen van het ranport van de Commissie-Tinbergen en van een ontwerp van wet tot wijziging van de Visserijwet, terwijl een wet ter vervanging van het Besluit bijdragen verbetering binnenvisserij bij de Kamer reeds in behandeling is genomen. Dit was voor hen aanleiding om op de hiermede samenhangende vraagstukken bij deze begrotingsbehandeling niet al te diep in te gaan. Dit houdt echter niet in, dat deze leden de toestand in de visserij in het algemeen bevredigend achtten. Integendeel, zij konden zich niet aan de indruk onttrekken, dat er op de afdeling visserijen maar al te zeer een man van de zee ontbreekt. Nederland kan niet meer mee. Onze vloot is verouderd, de technische uitrusting onvoldoende. Het onderwerk, op het gebied van biologische vraagstukken en bewerking en bewaring van vis. moet voor een belangrijk deel steunen op buitenlandse waarnemingen. Daarom zagen de hierbedoelde leden met belangstelling uit naar de resultaten van de Commissie-Tinbergen. Vele andere leden zouden het toejuichen, indien het biologisch visserij-onderzoek in de Noordzee zou worden gestimuleerd. Voorts informeerden zij naar de toepassing van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden op de visserij. Zij hadden vernomen, dat in de kringen van de visserij grote ontstemming heerst over de trage afwikkeling van oorlogsschadegevallen. Kan de Minister mededelen, waaraan deze traagheid is te wijten? Sommige leden wezen er op, dat in het handelsverdrag met Noorwegen blijkbaar is overeengekomen, dat slechts één Nederlandse firma zal worden ingeschakeld bij de invoer van Noorse verse haring en één firma voor de invoer van filets. Bedoelde firma's verwerven hierdoor een monopolie, hetgeen zeer ongewenst moet worden geacht, ook al omdat hierdoor oneerlijke concurrentie kan ontstaan (koppelverkoop). Zij vroegen aan deze toestand een einde te maken. Een soortgelijke situatie, maar in omgekeerde zin, doet zich voor met Tsiecho-Slowakije. Het Regeringsbureau in Praag wenst alleen centraal in te kopen en eist een centraal verkooporgaan in Nederland. Indien hierin geen wijziging kan worden verkregen, ware het gewenst, dat in elk geval alle bonafide Nederlandse exporteurs in de gelegenheid worden gesteld via het centraal verkooporgaan aan de export deel te nemen. De export naar België ondervindt nog steeds moeilijkheden. Aanvoer van vis per spoor is niet toegestaan en vis beneden bepaalde maten wordt geweigerd. Is hierin geen verandering te brengen, zo vroegen deze leden. In welke mate de Zeeuwse mosselvisserij getroffen is door het optreden van de bekende mosselparasiet, blijkt wel uit de mededeling, dat dit optreden de kustvisserij op bijna 30 000 000 kg minder vangst is komen te staan. Waarbij dan nog het nadeel komt van op een afstand te moeten gaan vissen, nl. op de Waddenzee. Hoe staat het momenteel met de perspectieven in het mosselvisserijbedrijf, zo vroegen vele leden. Andere leden stelden de vraag, of het nodig is uit Frankrijk zaaioesters in te voeren. De importeurs zijn hier vóór, de oesterkwekers zijn er tegen. Heeft Zeeland zelf geen zaaioesters genoeg? Sommige leden zouden gaarne vernemen, of het verbod om levende garnalen op de binnenlandse markt te brengen nog steeds bestaat. Zo ja, kan en wil de Minister dit verbod dan intrekken? Is het de Minister bekend, dat er in de grote steden, speciaal in Amsterdam, een grote vraag naar levende garnalen bestaat en dat de afzet van garnalen mede hierdoor aanmerkelijk opgevoerd zou kunnen worden, hetgeen zowel voor de garnalenvissers als voor de kleinhandel van het grootste belang zou zijn? Zoetwatervisserij. Met betrekking tot de TJsselmeervisserij merkten zeer vele leden op, dat bij de IJsselmeervissers nog steeds zeer grote bezwaren bestaan tegen de voorgenomen invoering van een triaaswijdte van 96 mm nat gemeten. Zij vreesden hiervan een aanzienlijke achteruitgang van de visvangst, waardoor de vissers in grote financiële moeilijkheden zouden komen te verkeren. Naar de oovatting van de IJsselmeervissers staat het geenszins vast, dat een maaswijdte van 96 mm voor de instandhouding van de visstand noo-'^akeüjk 's- D e e n verwachten minstens evenveel resultaat van afgesloten en bewaakte teeltgebieden. In verband met deze algemene door de IJsselmeervissers naar voren gebrachte bezwaren vroegen de hier aan het woord zijnde leden, of de Minister bereid is dit vraag-
Bijlage A
Tweede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952
stuk nog eens door een commissie te laten bezien. De/e commissie zou dan kunnen bestaan uit vertegenwoordigers van de Biologische Dienst en van de organisaties van IJsscImeei vissers. Verscheidene leden wezen er op, dat in Augustus 1950 en 1951 de prijzen van aal en paling terstond nadat de invoer van Deense paling was toegestaan, daalden. Is de Minister bereid, overeenkomstig een desbetrelfcnde voorziening in het handelsaccoord met Denemarken, om de palinginvoer uit dat en uit andere landen niet toe te laten vóór 1 October 1952? Van betekenis is er nu reeds in 3 jaar geen zeelt gevangen. Aangenomen mag echter worden, dat in de onderhandelingen met WestDuitsland, waar een willige markt voor zeelt bestaat, is aangedrongen op verlaging van de te hoge invoerrechten. Is dit metterdaad geschied'.' Met welk resultaat'? Wordt al het mogelijke gedaan om onze zeeltrijkdom door export te verminderen, zo vroegen dezelfde leden. Kan de Minister ook meedelen, tot welke waarnemingen het verbod om op de Duitse Rijn tijdens het aftrekken van jonge zalmpjes met ankerkuilen te vissen, alsmede het vissen met contróle-ankcrkuilen in het Nederlandse Rijngebicd tijdens de geldende gesloten tijd, geleid heeft? Wordt het lozen van phenolhoudend afvalwater op de Duitse Rijn nu krachtiger dan voorheen tegengegaan? Dit jaar werd hiervan zo goed als niets bemerkt. Is dit te danken aan het keren van dit kwaad of aan de hoge rivierstanden van dit jaar? Tenslotte stelden deze leden de vraag, of er wel voldoende acht wordt geslagen in ons land op het gevaar van waterverontreiniging door c'e industrie. Hiervan worden schadelijke gevolgen ondervonden zowel voor de visstand als voor de volksgezondheid door de drinkwaterverontreiniging. Welke maatregelen worden daartegen getroffen? Gewezen wordt tenslotte op de oneerlijke concurrentie, die de bona fide palingrokers ondervinden van hun mala fide collega's, die gerookte paling als verse paling verzenden en zo de omzetbelasting (4 pet.) ontgaan. Er dient op dit punt betere controle te komen of de omzetbelasting op gerookte paling dient te worden afgeschaft. Weilicht is de Minister bereid over deze aangelegenheid in overleg te treden met zijn ambtgenoot van Financiën. Artikelen Artikel 31. Vele leden vroegen zich af, of de grote uitgaven voor de P.V.C.*s nog wel verantwoord zijn. Artikel 112. De subsidies voor opleiding en ontwikkeling van leerkrachten worden verlaagd van f 98 000 op f 75 000. Is dit geen zuinigheid, die de wijsheid bedriegt, zo vroegen sommige leden. Artikel 113 geeft hetzelfde beeld, aldus deze leden. Rijksbeurzen, toelagen en subsidies voor opleiding moeten noodzakelijk verhoogd worden in het belang van land- en tuinbouwonderwijs. Artikel 168. De post voor uitgave ter bevordering van mechanisatie en rationalisatie over 1952 is weer even laag voorgesteld als in 1951 nl. op f 150 000. Hierbij is verhoging toch zeker op haar plaats, zo meenden sommige leden. Artikel 239. Vele leden vroegen, of de bezuiniging van f40 000 op deze post tot gevolg zal hebben, dat de werkzaamheden van de Stichting Bodemkartering zullen moeten worden ingekrompen. Zij zouden dit betreuren. Artikel 240. Zeer vele leden merkten op, dat in tegenstelling tot vorige jaren thans slechts een memoriepost wordt opgenomen voor de uitgaven ter bevordering van de rationalisatie van de kleine
Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1951—1952
2300
XI
7
13
boerenbedrijven op grond van het feit, dat voor dit doel E.R.P.gelden beschikbaar zijn gekomen. Waarom heelt de Regering het oorspronkelijk uitgetrokken bedrag niet tevens gehandhaafd, ten einde het tempo van de rationalisatie te kunnen versnellen.' Thans zal hiervan een gedeelte, groot f 1 8 5 0 000, op de kapitaaldienst worden overgeboekt, ten einde hiermede de rationalisatie te stimuleren door creuietverlening. Deze lecen vroegen zich evenwel af, of dit wel zin heeit, nu onlangs het Borgstellingslonds voor de landbouw tot stand is gekomen, dat eveneens ten doel heelt bepaalde investeringen in de agrarische bedrijven te bevorderen, terwijl de voorwaarden om voor credietverlening uil deze begrotingspost in aanmerking te komen toch niet gunstiger zullen kunnen zijn dan de voorwaarden voor creJietverlening, waarvan het risico gedeeltelijk door het Borgstellingslonds wordt overgenomen. Vele leden vroegen om een uitvoerige uiteenzetting van de werkwijze en resultaten van genoemd fonds. Sommige leden meenden, dat er door de Overheidsinstantie; veei te zware eisen en voorwaarden aan de bedrijfsvoerder worden gesteld. De boer of tuinder moet en kan zelf beoordelen, voor welke projecten hij de credietverstrekking zal kunnen gebruiken. Bovendien zijn de meestcn niet in staat 25 pet. eigen geld in een object te steken. Wordt er aan de/e eis vastgehouden, dan betekent dit, dat alleen diegenen worden geholpen, die zichzelf nog kunnen redden, terwijl het fonds voor diegenen, die crediet het meest nodig hebben, geen enkele zin heeft. Artikel 333. Sommige leden zouden gaarne vernemen, hoc de Minister zich voorstelt bezuinigingen door te voeren bij de grondkamers. De leden worden toch al sober beloond. Tariefsverhoging zal zeker bezwaren ontmoeten en komt ook onredelijk voor. De handhaving van een bepaald pachtprijspeil is een algemeen belang en zeker geen belang van de verpachters en evenmin van do pachters alleen, zodat het alleszins gerechtvaardigd is, dat van Overheidswege in de kosten van de Grondkamers wordt bijgedragen. Artikel 362. Voor 1951 was een bedrag toegestaan van f25 500; voor 1952 wordt een bedrag gevraagd van 1 10000. Volgens de Memorie van Toelichting komen er voortdurend projecten voor, waarbij de Overheid in het belang van de visserij haar medewerking most verlenen. Voor welke objecten was het bedrag in 1951 bestemd en waarvoor moet het bedrag van 1952 dienen? Is de vermindering van dit bedrag met f 15 500 gevolg van de algemene bezuiniging of valt er dit jaar slechts weinig te verbeteren, zo vroegen verscheidene leden. Aldus vastgesteld 31 October 1951. C. VAN DEN HEUVEL GROEN DROESSEN DE RUITER BORST DEN HARTOG VONDELING EMMENS VAN DER PLOEG.
IV