Bijlage D.
I I I . 31.'
Tweede Kamer, t
Verslag van den staat der h o o g e - , middelbare en lagere scholen over 1886—1887.
[M.
31.]
BIJLAGE D D .
VERSLAG DER COMMISSIE, in 1886 te Bredabelast met het afnemen der examens ter verkrijging van de akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer en hoofdonderwijzeres.
's HERTOGENHOSCH , 4 November
Aan Zijne Excellentie den Minister van Minister van Binnenlandsche Zaken.
1886.
Staat,
Ter voldoening aan den wensch van Uwe Excellentie, uitgedrukt aan het slot van het schrijve i van 13 Mei 11. ri°. 1374*, afd. O , heb ik de eer hier te laten volgen eene enkele opmerking door de commissie ter afneming van de hoofdonderwijzers-examens te Breda g e m n a k t , om'rent hunne inrichting. Met de inrichting der examens in 't algemeen , zooals die werd geregeld bij Koninklijk besluit van 17 Maart 1885 {Staatsblad n°. 74), was de Bredasche Commissie zeer ingenomen ; alleen zou zij gaarne eene kleine wijziging .L'e'irncht zien in art. 7 van dat besluit, waardoor aan de commissiën de vrijheid gelaten werd, om den tijd voor de werkzaamheden rail het schriftelijk examen voor de candidalen te verlangen en over twee achtereenvolgende dagen te verdeelen. Zij onderschrijft met volle overtuiging het oordeel, verleden jaar ree Is door verschillende commissiën uitgesproken, dat de tij 1 , voor het schriftelijk examen gegeven, te. kort is. Voor het maken van twee opstellen , bijv. één over een aardrijkskundig en één over een geschiedkundig onderwerp, kon slechts één uur tijds beschikbaar worden gesteld, terwijl elk opstel, zou 't goed zijn, müuteni zooveel tij I zou gevorderd hebban. Daarenboven is een schriftelijk examen van zes uur op één dag — tusschen 9 uur '•morgen* en 5 uur des namiddags — te vermoeiend; hoofd en hand , beide weigeren op iiet laatst den dienst. Van de mannelijke candidaten slaagden bijna 33 pet., van hen die mondeling en schriftelijk geëxamineerd werden, slechts 26 pet. ruim van h e n , die zicli a a n m e l d l e n ; van de vrouwelijke candidaten daarentegen respectievelijk 70 pet. en 66V3 pet. Het groote verschil tusschen den uitslag der examens voor de mannelijke en de vrouwelijke candidaten meent de commissie te kunnen verklaren door te wijzen op de
volgende omstandigheden:
TABEL A .
Statistisch G E T A L
die zich aanmeldden voor 't exameu.
overzicht
1. Schier alle ouderwdjzers willen de hoofdakte verwi rven ; van de onderwijzeressen werken slechts de beste voor die akte. Wie hieraan twijfelt, stelle zich de vraag , wanrom zooveel mannelijke en daarentegen zoo weinig vrouwelijke candidaten zich voor 't examen aanmeldden. 2. Vele onderwijzers hebben vrij zware ambtsplichten te vervullen en zijn soms bovendien genoodzaakt door privaat lessen in ei^en behoeften en die van een gezin te voorzien, terwijl bijna al de onderwijzeressen , die te Breda de hoofdakte verwierven, zich gedurende gtruimen tijd uitsluitend aan de studie hadden kuunen wijden. 3. Velen — ik zou haast zeggen den meesten — onderwijzers ontbrak het aan alle hulp en leiding bij hunne studie, terwijl daarentegen de vrouwelijke candidaten bijna zonder uitzon'erin r over de beate hulp konden beschikken. Hierbij komt n o g , dat deze meestal den s t a n d , waartoe zij behooren , en den k r i n g , waarin lij vurkeeren . in haar voor deel hebben. Daarentegen kozen blijkbaar vele m a n nelijke candidaten het on lerwijzersambt, zonder daarvoor behoorlijken aanleg te bezitten. Een groot gedeelte der afgewezen candidaten struikelde ten tweeden of derden male en meestal over een der hoofdvakken , vooral over de N> lerlandsche taal. Slechts aan 14 van de 6 7 , die een volledig examen aflegdeu in alie vakken , moest, als hebbende niet voldaa i in twee of meer bijvakken , de akte «reweiger l worden. Jongelieden, die aan eene kweekschool of goede normaalschool hunne opleiding hadden ontvangen en hunne stu liën naar behooren hadden voortgezet, dongen niet te vergeefs naar de akte. Alhoewel de vrouwelijke candidaten gelukkiger waren dan de mannelijke , zoo schoten zij, zooals uit de tabel U blijkt, in de bijvakkeu nog al te kort. Slechts enkele malen gebeurde h e t , dat een cand; laat, wien op verzoek de uitslag van een door hem afgelegd examen in een hoof i vak was mndegedeeld , het examen wenschte voort te zetten, al luiide Ie mededeeling ongunstig. Van hier dat niet alle caudidaten in bei!eh-ofdvakken mondeling geëxamineerd konden worden en oat het aantal volledige examens in de bijvakken ieder afzonde;lijk sooveel minder is dan dat der volledige examens in de hoofdvakken. Het examen in het teekenen werd den eersten dag afgenon en te geHjk met het examen in de hoofdvakken. Voor het schrijven , dat niet on Ier de \ a k k e n in de tabel werd opgenomen , werd slechte bij zeldzame uitzondering een onvoldoend cijfer toegekend. van den uitslag der examens.
C A N D I D A T E N
die schriftelijk geëxamineerd werden.
die mondeling en schriftelijk geëxamineerd werden.
mannelijke
vrouwelijke.
mannelijke.
vrouwelijke.
mannelijke.
vrouwelijke.
202
21
196
20
163
20
Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1887-1888.
die slaagden. mannelijke. 53
vrouwelijke. 14
2
[ 7 1 . 31.J Verslag van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen over 1886—1887. TABEL B .
Ücerzicht vat het aantal voll.dige examens, die in ieder vak w?rd
aantal malen dat voor elk vak een voldoend en een onvoldoend cijfer is toegekend. MANNEN. Aantal volledige examens, die werden afgelegd
VAKKEN.
Nederlandsche taal
Kennis der natuur
. . . .
. . . .
VROUWEN.
Aantal Aantal malen dat malen dat een een voldoend onvoldoend cijfer werd cijfer werd toegekend. toegekend.
Aantal volledige examens, die werden afgelegd.
Aantal Aantal malen dat malen dat een een voldoend onvoldoend cijfer werd cijfer werd toegekend. toegekend.
136
106
30
19
14
5
136
73
63
19
18
1
121
101
20
20
18
2
121
83
38
20
18
2 9
66
52
14
17
8
67
38
29
17
8
9
66
52
14
17
13
4
61
49
12
17
12
5
102
60
42
18
17
1
Bijzonderheden met betrekking tot de afgelegde examens in elk vak vallen niet te vermelden na de breedvoerige beschouwingen , die vroeger dour de Bredasehe commissie daaraan gewijd zijn. De Voorzitter der Commissie van examen voor de akte van hoofdonderwijzer en hoofdoderwijzeres te Breda, J. B. \ BRHEIJEN.
VERSLAG HER COMMISSIE, in 1886 te Arnhem fcferi met het afnemen der examens ter verkrijging van de akte van bekicaamheid als hoofdonderwijzer en hoofdonderwijzeres. Arnhem, den Men September 1886. Aan Zijne Excellentie den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken. De Commissie, bij Uwer Excellentie's besluit van 13 Mei 1886 , n°. 13741, af.1. O , benoemd tot het afnemen te Arnhem van het examen ter verkrijging van de akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer en hoofIonderwijzeres, heeft ingevolge Uwer Excellentie's missive van 13 Mei 1886, n° 13742, afd. O , gericht aan den voorzitter der Commissie, de eer, het volgende aan de aandacht van Uwe Excellentie te onderwerpen : Na hetgeen de Aruhemsche commissie ten vorigen jare de vrijheid nam in het midden te brengen aangaande de inrichting van het examen , acht deze Commissie het overbodig te dien aanzien opnieuw in uitvoerige beschouwingen te treden; zij deelt toch geheel het gevoelen harer voorgangster. Evenals toen, betreurde men nu het schrappen der paedagogie als examenvak en hoopte men , dat het weldra mogelijk zou wezen te dien opzichte verbetering aan te breugen. Niet minder dan ten vorigen jare waren ditmaal al de leden overtuigd van de wenschelijkheid, dat decommissiön vrij waren in het afwijzen en toelaten der candidaten. Wat
de vorige commissie daaromtrent schreef, wordt door deze volkomen beaamd Zij zou de bevoegdheid willen hebben, eeneu candidaat af te wijzen , zoodra het haar gebleken is , dat hem de akte niet mag worden toegekend , en te gelijker tijd zou zij het recht willen bezitten, eenen anderen candilaat, ook nadat hij in een der zoogenaamde hoofdvakken niet voldoende was gebleken , in de (.verige vakken te examineeren , om nu afloop van het geheele onderzoek omtrent toelating of afwijzing te beslissen. Is de commissie gehouden iemand af te wijzen , zoodra hij in een hoofdvak onvoldoende is gebleken, dan bestaat er gevaar, dat er onder de toegelatenen personen zullen zijn, die in algemeeue ontwikkeling en geschiktheid om aan het hoofd eener school te staan, moeten onderdoen voor sommige der afgewezenen. Er zijn gevallen, dat de geleverde bewijzen van bekwaamlvid — of liever van onbekwaamheid — in een der hoofdvakken van dien aard zijn , dat de commissie geen oogenblik behoeft te aarzelen, tot afwijzing te besluiten; doch het komt daarentegen ook voor, dat de examinatoren in een der hoof (vakken zeer gaarne zouden zien, l.oe het in andere opzichten met de ontwikkelt, 'g van den candidaat geschapen staat. De belangen van het onderwijs zouden naar het oordeel der commissie het best gewaarborgd zijn, zoo de commissiën vrij waren in haie bewegingen. Ook ten aanzien van den te korten duur van hef schrift'elijk examen stemt deze commissie geheel met de vurige in. Steunende op hernieuwde ervaring, durft zij het wagen met meerder klem aan te dringen op verlengiug van den voor het schriftelijk gedeelte gestelden tijd. Zes uren voor de zes voorgeschreven vakken is, naar het eenparig oordeel der leden, te weinig. Wil men niet op alle vakken besnoeien en daardoor zoo goed ais allen waarborg voor een deugdelijk oordeel op Let spel zetten, dan moet men er, zooals in 1885 en ook thans het geval was, wel toe komen voor een paar vakkeu, met name geschiedenis en aardrijkskunde, zich met voldoen aan de letter der wettelijke bepalingen tevreden te stellen. Moet het, en hieromtrent kan wel geen twijfel bestaan, het streven wezen den candidaten zoovee! mogelijk de gelegenheid te geven om te toonen wie en wat ze zijn , dan is ruimte van tijd voor het schriftelijk werk vóór alles eisch. De commissie is vast overtuigd, dat bet eene groote verbetering zou wezen , indien voor het verrichten van het schriftelijk werk, evenals aan het mondeling onderzoek en het handteekeneu , twee dagen konden worden besteed.
prt. 31.1
3
Verslag van den staat der h o o g e - , middelbare en lagere scliolen over 1880 — 1887. Overzicht van het aantal volledij afgelegde, examens. Mannelijke candiduten. Lezen
154
122 vold.
32 ouvold.
Schrijven
177
159
»
18
»
155
88
»
67
»
Vormleer
137
108
»
29
»
Rekenen
137
1.01
»
36
»
. . .
76
56
»
20
»
Geschiedenis . . . .
76
56
»
20
»
76
56
»
20
>
66
46
»
20
»
69
55
»
14
»
Nederlandsche taal .
Aardrijkskunde
Kennis der natuur .
.
.
Wiskunde Handteekenen.
. . .
Vrouwelijke candidaten. Lezen
5
5 vold.
0 onvold.
Schrijven
5
5
»
0
»
5
4
»
1
»
Vormleer
5
5
»
0
>
Rekenen
5
4
>
1
»
. . .
3
3
»
0
»
. . . .
3
3
»
0
»
3
1
»
2
»
Wiskunde
3
2
»
1
»
Handteekenen....
3
3
»
0
»
Nederlandsche taal .
Aardrijkskunde Geschiedenis
Kennis der natuur .
.
.
Bijzonderheden met betrekking tot de afgelegde examens in elk v a k , welke der vermelding waardig zijn, heeft de commissie niet mede te deeleu. Alleen wenscht zij de aandacht te vestigen op één p u n t , naar haar oordeel van het uiterste gewicht. Het heeft namelijk al de leden getroffen, dat over het algemeen de vaardigheid om zich juist en gemakkelijk uit te drukken , bij de candidaten zooveel te wenschen overliet. Dat dit zoo vaak bleek, ook bij het beantwoorden der vragen , bij het mondeling examen gedaan , moest de commissie wel met groot leedwezen ontwaren. Dd candidaten moeten toch minstens twee jaren als onderwijzer aan eeue of meer openbare of bijzondere scholen van lager onderwijs werkzaam geweest zijn ; en hetgeen de commissie op dit examen te hooren k r e e g , strekt haar ten bewijze, dat een aantal jonge onder wijzers zich bij hun onderwijs niet voldoende toeleggeu op juistheid en g e makkelijkheid van uitdrukking. Deden z;j dat wel, dan zou de wijze waarop zij zich op het examen uitdrukken, niet zoo v;.ak zóó onbeholpen en gebrekkig kunnen zijn. Bij de schriftelijke behandeling der opgaven voor de verschillende vakken kwam het maar al te vaak aan den d a g , dat de adspiranten zich evenmin behoorlijk hadden geoefend in het gebruik der schriftelijke taal. Van het voor aardrijkskunde en geschiedenis geleverde werk wil de commissie niet spreken, met het oog op den te beperkten tijd. Doch ook uit de bewerking der schriftehjke opgaven voor Nederlandsche taal bleek het maar al te dikwijls, dat men zich te weinig had geoefend in het schriftelijk uit irukken der gedachten. Mochten de aankomende onderwijzers toch bedenkeu , dat het lezen en herlezen van goede schrijvers, met gestadige oefening in het stellen, het leeuweuaandeel bij hunne studie behoort te hebben. De Commissie
voornoemd,
B. DIXGKMANS ,
Voorzitter.
BONTE ,
Secretaris.
VERSLAG UKR CüMillSSIK, in 1886 te 's(inivenhiige lelast met h't afnemen der examens ter wrhrijifiiig van de, akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer en hoofdonderwijzeres.
HAARLEM , 30 October 1886.
Aan Zijne Excellentie den Minister vin Minisier van Binnenlandsche Zaken.
Slaat,
De Commissie, benoemd bij Uwer Excellentie's besluit van 13 Mei 1886, n 8 . 1374/,, afd. O., tot het afnemen te 'sGravenhage van het examen ter verkrijging der akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer en hoofdonderwijzeres, heeft de e e r , ter voldoening aan het verlangen , door Uwe Excellentie aan het slot van haar schrijven dd. 13 Mei 1886 , n°. 1374/2 , afd. O., te kennen gegeven , het navolgende aan Uwer Excellentie's aandacht te onderwerpen: I. Opmerkingen omtrent de inrichting van het examen en andere onderwerpen van aljemeenen aard. Op den voorgrond s t a , dat de examen-commissie — evenals vorige jaren uit onderwijzers van zéér verschillende richting samengesteld, — ook ditmaal met onderlinge voorkomendheid hare taak aanvaard, in ongestoorde overeenstemming haren arbeid verricht, en met de aangenaamste herinneringen haar werk volbracht heeft. IL' geest, die hare vergaderingen bezielde, was die van wederkeerige waardeering, ook bij verschil van gevoelen. Niets was e r , dat de gewenschte samenwerking een enkel oogeiiblik dreigde t e storen. Met uitzondering van enkele dagen , waarop zich eeue vrij breede schare van toehoorders vertoonde, was het belangstellond publiek in den regel tamelijk slecht vertegenwoordigd. Onder degenen , die liet werk op een d r examendagen met nauwgezetheid volgden, behoorden de inspecteur van 't lager onderwijs in de 3 Ie inspectie, alsmede de schoolopziener in het district Rotterdam , terwijl de i n specteur in de 2 Ie inspectie zich meermalen van den g a n g der zaken kwam overtuigen. Buitengewoon groot was 't getal (28$) candidaten, dat zich bij deze commissie had aangemeld. Dientengevolge duurde de zittingen tot het einde van Augustus en namen zij veel meer dagen in beslag dan bijv. te Deventer, Groningen en Zutnhen het geval was. Dit heeft de vraag doen rijzen, of er geene maatregelen konden worden getroffen, om in die ongelijkmatige verdeeling van arbeid tusschen de verschillende commissiën verbetering te brengen? Onder auileren werd het denkbeeld geopperd , om den w e g te bewandelen, die ook bij de examens voor middelbaar onderwijs gevolgd w o r d t , door namelijk te bepalen , dat zij , die zich aan dit examen wecschten ie onderwerpen , zich zouden hebben aan te melden bij liet Departement van Binnenlandsche Zaken , alwaar dan het totaal der candi~ daten gelijkelijk over de 6 examen-commissién ,—zooveel mogelijk met inachtneming der woonplaats van de examin a n d i , — kon verdeeld worden. De aanhef van art. 63 der wet zou evenwel, vóór dat dit denkbeeld kon worden verwezenlijkt, eeue wijziging be! oeven. liet onderscheid tusschn hoofd- en bijvakken, waartoe art. 1 2 , alin. 1 , van 't Koninklijk 'besluit van 27 M'.ait 1885 (Staatsblad n°. 74) aanleiding geeft, heeft stof opgeleverd tot ernstige beschouwingen. De Commissie was eenparig van oordeel, dat het weuschelijk i s , dit onderscheid, h e t welk , naar zij meent, bij andere examens niet bestaat , zoo spoedig mogelijk te doen wegvallen. Zij achtte, deze bepaling niet slechts geheel overbodig, maar zelfs hoogst schadelijk. Daardoor worden tochd^r commissie onnoodige banden aangelegd , terwijl de candidaten met huivering opzien tegen het vak, dat over hun lot een beslissend oordeel doet vellen. Dat » de theorie van onderwijs en opvoeding " niet meer tot de examenvakkeu behoort, is een feit, waarin de Commissie berusten m o e t . doch waarvan 't bestaan niettemin door haar betreurd wordt. Zij zou niet gaarne de eischeu voor
I » . 31.] Verslag viüi den stunt der h o o g e - , middelbare en lagere scholen over 1886 — 1887. dit vu, we Ier op dezelfde wijze omschreven zien, als dit in bet programma , belmorende bij het Koninklijk besluit van 23 Mei l!s79 (S'toitsblud n°. 106) geschied is. Uitneemt evenwel niet w e g , dut naar haar inzien in een examenprogramma voor «Ie buoflakte eene eigenaardige plaats toekomt uiiii 'tonderauek naar de theorie van het onderwijs en de opvoeding, l u i m e n : dat de aanstaande hoofdonderwijzer een duidelijk besef moet hebben van het doel, dat hij zich met zijn onderwijs voorstelt en van de middelen, om dat doel te bereiken , — dat hij van de grondslagen eener getonde on ierwijsmethode in 't algemeen en van de me-f-t gebrnik. lijUe leerwijzen in 't bi zonder een helder begrip dient te üezittitf] , evenals van de grondslagen , waai op eene goeie tohoor'nriobting berust, zal wel door uieinan I worden esfkend en wordt zelfs onder d (de laatste woorden) vmi het bestaande programma erkend. Evenmin mag hij een vreemdeling zijn op 't gebied der Nederlandsclie school wetgeving en van hetgeen er merkwaardigs in de geschiedenis van ons schodwezen is voorgevallen. En toch wordt volgens de thans bestaande examenregeling 't onderzoek , zoowel naar 't een als naar 't ander, geheel bui tengesloten. Dit is te bejammeren , te méér, daar er zonder wetsaanvulling ia deze leemte niet kan worden voorzien. Dezen hinderpaal ontmoet zij evenwel niet, waar zij meent, Uwer Rxceilentie beleefd in overweging te moeten geven: 1°. het onder c in 't programma vermelde te wijzigen en de onderdeelen van het daar genoamde vak eenigszins k a d e n te groepeeren. Het komt haar namelijk voor. d a t a » vaardigheid om zich juist en gemakkelijk uit te d r u k k e n " en b » kennis Ier Ne ierlan Ische letterkunde " veel nauwer samenhangen met C » het l e z e n " en » het verstaan van het gelezene ", dan met d » de kennis der jNederlandsche spraakkunst" Dienavolgen» veroorlooft zij z i c ï , Uwer Excellentie voor te stellen, h"t omier a, b e i c genoemde tot é'ii vak 1e ve.reeni.reu, — terwijl dan liet onder d vermelde: « ke:mU der tfederlandsche spraakkunst" als een afzonderlijk gedeelte zou kunnen worden aangemerkt, waarop als vanzelf dun minder nadruk behoefde te worden gelegd of dat althans zou ophouden een hoofdvak te zijn, — ten gevolge waarvan het geene hoogere waarde zou verkrijgen, maar ook ge»n minder gewicht, dan waarop het. bij een examen als dit aanspraak mag makun; 2°. het onder i genoemde vak van liet programma te doen verdwijnen. Zij schat de wiskunde te hoog, om 't onderwijs daarvan in handen te geven van onderwijzers, die te nauwernood aui de thans zeer laag gestelde eischen hebben voldaan — j a l zelfs . . . niet voldaan. Toch word: ieder, die de hoofdonderwijzersakte verwerven mocht, aan* gemerkt als bevoegd tot het geven van onderwijs in dit vak — en als zoodanig, tot groote schade der zaak, maar a l te dikwerf daarmeie belast De Commissie vleit ziel), dat de ervaring, ten dezen in de laatste jaren opgedaan , haar steunen zal in den wenach, dat door Uwe Kxcellentie de gelegenhei I worde heropend, tot het verkrijgen eener afzonilcilijke akte van bekwaamheid voor school- ei: huisonderwijs in dit v a k , zooals die onder de bedeeli g der wet van 13 Augustus 1857 [Staatsblad n*. 103) bestond, óf dat eene commissie kon worden samengesteld, zooals die voor de vakken vernield in art. 2 onder k, q en t der wet van 17 Augustus 1878 {Staatsblad i°. 127) bij a r t 65ets wordt genoemd. Ook zou het ezamineeren van hen, die eene akte van bekwaamheid verlangen voor wiskunde lager onderwijs kunnen worden opgedragen aan eene der commissiën, !>edoeld in art. 69 «Ier wet van 2 .Mei 18(33 (Staatsblad n°.50). indien her vak, voorkomende onder p van arr. 2 d e r wet, regelende het lager onderwijs, bij wetswijziging opgenonien werd onder de l e t t e r s / , m, n, r en s; 3°. ook zou zij het vak, in 't programma onder k voorkomende, — indien het ni^t kan worden gemist, — doelmatiger onder 't programma van 't examen voor de akte, bedoeld onder a van art. 56, geplaatst achten. Dit deel van het examen voor de akte van hoofdonderwijzer en hoofdonderwijzeres is — waartoe het verzwegen ? — zoo weinig beteekenend , dat het niet aangaat, hierop de zekerheid te bouwen , dat men gerust en veilig het onderwijs in handteekenen kan toevertrouwen zelfs a:m iemand , die bij het examen een goed cijfer voor dit vak mocht verkrijgen. De meeste candidaten — zelfs zij, die in andere vakken uit-
mlinten, — bezitten zóó geringe bedrevenheid in detechniek en zóó weinig kennis van de eerste beginselen der doorzichtkunde, dat zij onmogelijk geacht kunnen worden bevoegd te zijn opzettelijk onderwijs in dit vak te geven. Ru toch, eenmaal in 't bezit der hoofdakte, stHan zij hen in den w e g , die, beter voorbereid, het diploma voorhandteekenen , bedoeld in art. 654;* der wet tot regeling van het lager onderwijs, verkregen. De splitsing van het examen in een schrift' lijkvn mondeling gedeelte mag zeker onder de groote verbeteringen gerangschikt worden, die in de regeling van 't hoofdonderwijzers-t-xamen door Uwe Excellentie gebracht zijn. Zij heeft behalve andere voorleelen nog dit, dat de beide examen-couimissiën in de 2de inspectie zich met elkander konden verstaan omtrent de opgaven voor het schriftelijk werk in elk vak. Dit voordeel zou nog grooter worden, indien het tot regel kon worden g e m a a k t , dat een enkel stel opgaven bij du examen in alle drie inspectiön werd gebezigd. Op deze wijze zou voor een niet onbelangrijk gedeelte en tot op zekere hoogte althans de gelijkmatigheid in 't oordeel der verschillende commissien in den lande niet weinig bevorderd worden. Wat uu het schriftelijk examen zelf betreft, heeft ook deze Commissie Ce ervaring opgedaan, dat de tijd, de korte tijd v >n S uren, voor 't leveren van schriftelijk werk in de 6 vakken onder art. 6 van 't Koninklijk Insluit genoemd , te bekrompen moet heeten. Zij had dit voorzien en heeft dus den aanvang van het examen een half uur vroeger, het einde er van even zooveel later gesteld. Hierdoor verkreeg zij de gelegenheid , o m , behalve degebruikelijke pause van 12 tot 1 u u r , nog 2 rustpoozen in 't leven te roepen , namelyk van 10 tot 10VS en van 2 1 /, tot 3 uur. De inspanning, van de candidaten gevorderd, werd zonder twijfel hierdoor verminderden de onmiddellijke overgang van het eene tot het andere vak werd daardoor voorkomen. Toch is bet haar geldekeu , dat deze maatregel, hoe doelmatig ook , het »te veel op eens" niet heeft weggenomen. Zeker zal dit hez .vaar minder worden, indien Uwe Excellentie kan besluiten tot het voorstel, door de Commissie gedaan , om de wiskunde uit het examen-program te schrappen. Doch kan hieraan geen gevolg worden gegeven , dan acht zij het — vooral met 't oog op den geringen tij 1 van slechts 45 minuten voor 't mondeling examen in • omvangrijkste vakken afgezonderd, — d r i u gend noodig, dat het schriftelijk examen o ver tweachtereenvolgende dagen verdeeld worde. Moest de verwezenlijking van dezen wensen schipbreuk lijden op het bezwaar, dat daaraan meer kosten voor de examinandi verbonden zijn, dan geeft zij in overweging, — wat reeds ten verleden jare voorgesteld i s , — het schriftelijk werk in de hoofdplaats van elk arrondissement te laten maken onder toezicht van den betrokken schoolopziener. Vóór dat de Commissie het veld harer algerneene be— schouwingen verlaat, om dat der statistiek te betredon, zij liet haar vergund, bij wijze van overgang tusschen het Iste en 21e gedeelte van haar verslag het navolgende aan Uwer Exc dlentie's overweging en beslissing teonder-
werpen. Gaat zij te rade met den algem^enen indruk, dien zij van de kennis en ontwikkeling der geëxamineerden ontving , dan aarzelt z j niet te verklaren, dat deze over 't a l g e me »i: genomen méér bevredigend was dan vroeger, naar zij meent, 't geval is geweest. Dit is vooral van toepassing op de mannelijke candidaten, hetgem ook bewezen wordt door den gnnstigen uitslag van hunexumen. Opmerkelijk trouwens is 'net, d a t , terwijl in 1883 van de vrouwelijke candidaten te 's Graven hage 61.5 pot. de akte verkregen, deze in dit jaar daar slechts aan ruim 40.7 pet kon worden toegekend. Vergelijkt men daarentegen de verhouding der geslaagde en der afgewezen muuiieiijke candidaten te 's Gravenhage ten jare 18"<3 met die in 1886, dan komt men tot het resultaat, dat die, percentsgewijze uitgedrukt, is gestegen van 23.8 tol bijna 20 percent (namelijk 77 van de 257). Aan welke omstandigheden dit verschijnsel moet worden to-gescbreven , kan zij kwalijk met wiskundige zekerheid bepalen. Ontwijfelbaar is het evenwel, dat d3 ruimere en betere gelegenheid tot opleiding van onderwijzers, door de Regeering ge lurende de laatste jaren verschaft, hiertoe niet weinig heeft bijgedragen.
Bijlage D.
Tweede Kamer.
PM. 31.]
Verslag van d n staat der hooge-, middelbare en lagere scholen over 18H6—1887. en in plaats daarvan te bepalen, dat men vóór de toelating tot of vóór den aanvang van het examen , telkens zeker bedrag, bijv. vau f 10 heeft te storten, ziedaar, naar de meening der Commissie een maatregel, die een hoogst heilzame» invloed zou uitoefenen. Het is haar bekend, dat dit denkbeeld op oorspronkelijkheid geen aauapraak mag maken. Edoch : verliest of wint het daardoor in waarde? De Commissie onderstelt het laatste. In elk geval staat zij niet alleen in deze meeningen kan zij zich op 't feit beroepen dat bij andere Staatsexamens, bij voorbeeld bij die voor het notarisambt, dergelijke heffing bestaat. Mocht daartegen worden aangevoerd , dat voor onderwijzers, wier inkomsten beperkt zijn, het betalen van zulk een bedrag te bezwarend is , dan veroorlooft de Commissie zich te wijzen op art. 81 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50). En mocht eindelijk dat beroep op een maatregel, waarvan de toepassing bij een anderen tak van onderwijs geen bezwaar oplevert, hier niet worden toegelaten , dan neemt zij de vrijheid in overweging te geven , de voorgestelde bepaling aan te vullen met de clausule » dat aan hen, die het examen ter verkrijging der akte, vermeld in art. 56 onder b met voldoenden uitslag hebben afgelegd , bij het uitreiken dier akte tevens de vóór het examen gestorte gelden door de Commissie worden teruggeven." De Commissie vleit zich , dat op deze wijze aan het misbruik , dat door sommigen van de vrijgevigheid der wetsbepaling gemaakt wordt, paal en perk zou worden gesteld , terwijl door een dergelijken maatregel niet slechts de schatkist gebaat, maar ook de taak der Commissie niet langer onnoodig verzwaard zou worden. Eu al weet zij zeer goed , dat zonder wetswijziging zoodanige maatregel niet kau worden ingevoerd , toch mag zij in het belang der zaak niet nalaten, met nadruk op dit euvel te wijzen , al had zelfs geen ander gevolg, dan dat sommigen daardoor van eene te lichtvaardige aangifte voor het examen werden teruggehouden.
Niet minder mag voorbijgezien worden, dat aan de wijziging Viui bat Koninklijk besluit, ten gevolge waarvan de Cominissii! meer vrijhei van handelen verkreeg, eenig aandeel van deze gunstiger uitkomst mag toegeschreven worden. Niettemin biedt zich nog een te groot aantal examinandi aan, waarvan gezegd moet worden, dat het hun niet&an eene groote mate van zelfvertrouwen, maar wel aan genoegzame zelfkennis faalt. Nog rnaar al te velen melden zich lichtvaardig genoeg voor 't examen aan , die toch bij eenig nadenken tamelijk wel konden nagaan , dat zij aan de eischen bij 't examen-programma gesteld, op verre na niet kunnen voldoen. Hoezeer zij moesten gevoelen, dat zij den toets van het eenvoudigst en zachtmoedigst onderzoek in geen geval kunnen doorstaan , laten zij zich echter niet terughouden, om »de kans te wagen" gelijk het dikwerf heet. Betoog behoeft het zeker niet, dat eene zóó luchthartige beschouwing der zaak de ernstige afkeuring verdient. Zoo vaak zich dan ook de gelegenheid hiervoor aanbood , heeft de Commissie daarvan gebruik gemaakt, om bij monde van haren voorzitter aan zulke jongelieden te kennen te geven, dat eene betere en langduriger voorbereiding , door volhardende studie gekenmerkt, dringend noodig was, vóór dat zij zich met gegronde hoop op weislagen andermaal aan een onderzeek konden onderwerpen. Of deze vermaning iets baten zal ? Op grond van verkregen ei varing , vreest de Commissie, dat dit slechts bij enkelen 't geval zal zijn. Daarom dan ook zou zij het niet ondienstig achten, indien er een dam kon worden opgeworpen tegen den stroom van candidaten, die van oordeel zijn, dat zij veilig op Staatskosten het hoofdonderwijzers-examen als > proefneming" kunnen mis bruiken. Het kwam der Commissie voor, dat op soortgelijke personen 't woord »kosteloos" in de laatste zinsneden van artt. 60 en 63 van de wet op 't lager onderwijs een verderfelijken invloed uitoefent. Dit woord te schrappen
II. A. Overzicht tan het aantal examens, in de verschillende vakken afgenomen , alsmede van het aantal malen dat » voldoende of meer dan voldoende " en dat » onvoldoende " werd toegekend.
VROUWELIJKE CANDIDATEN.
MANNELIJKE CANDIDATEN
VAKKEN.
a
Lezen (en verstaan)
b
Schrijven.
c
Nederlandsche taal
d
Vormleer. . . .
e
Bekenen
f
Aardrijkskunde.
9 h i k
Geschiedenis
Aantal examens in elk vak afgenomen
Totaal.
182 238 182 175 174 155 155 156 153 132
139 206 117 81 111 140 139 108 106 108
. . .
. . . . .
. .
Kennis der natuur Wiskunde ')
. . 5
Handteekenen ) .
Voldoende.
pCt.
76% 86% 64% 16% 63% 90'/,
90% 69% 69% 81V,
1)
10 M. candidaten waren in het bezit eener akte.
2)
8 M. candidaten en 1 V. waren in het bezit eener akte.
H a n d e l i n g e n der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1887-1888.
Onvoldoende.
Totaal.
43 32 65 94 63 15 16 48 47 24
pCt.
23'/,
13% 35% 53% 36 %
9V, 9'/.
30% 30% 18%
Aantal examens in elk vak afgenomen
17 23 17 20 20 17 17 17 16 15
Voldoende.
Totaal.
14 20 12 15 15 16 16 12 11 15
pCt.
82% 87 70% 75 75 94 94 70% fi8%
100
Onvoldoende.
Totaal.
3 3 5 5 5 1 1 5 5 0
pCt.
17% 13 29% 25 25 6 6 29% 31 % 0
[M. 310
6
Verslag van den staat der h o o g e - , middelbare eti lagere scholen over 188'i—1887. Overzicht van den uitslag der
examens.
Het
Opgekomen zijn bij het Aaugemeld.
schriftelijk
|
mondeling
examen
Mannelijke candidaten Vrouwelijke
Afgewezen
Geslaagd
. . .
261
257
225
117
77
148
. . .
27
27
23
13
11
12
288
284
248
130
88
160
»
Totaal. C.
volledig examen is afgelegd door
.
Opgave van het aantal candidaten, gerangschikt naar hun leeftijd.
die ^geslaagd" en van die, welke »niet gedaagd"
20
21
22
23
25 boven 25
24
taal.
G E S L A A G D . 20
NIET
GESLAAGD.
21
23
22
o
J A A E.
zijn,
24
25 bovei: 25
J A A R .
taal.
B.
£
Mannelijke candidaten
5
16
6
13
12
5
20
77
1
4
15
27
30
27
76
180
Vrouwelijke
0
1
1
0
0
3
4
11
0
1
3
3
1
1
7
16
5
17
7
15
12
8
24
88
1
5
18
30
•il
28
83
196
»
*
44
4i III.
Bijzonderheden, welke met betrekking tot de afgelegde examens in elk vak vermelding verdienen. De examens in de verschillende vakken van bet programma hebben der Commissie aanleiding gegeven tot de volgende opmerkingen: Lezen en Nederlandsche
taal.
Het ontbrak sommige candidaten niet alleen aau eene beschaafde uitspraak, maar het verstaan van het gelezene liet ook bij velen te wenschen over. De ervaring, in dezen bij het mondeling examen opgedaan, versterkte de uit het schriftelijk werk geputte overtuiging, dat velen te oppervlakkig lezen, zich te weinig nauwgezet rekenschap geven van hetgeen ze lezen. Het opstel van menigen candidaat werd ontsierd door grove t a a l - en stijlfouten. Zelfs werd er meermalen gezondigd tegen de eenvoudigste geslacht- en spelregels. Van het streven naar eene geregelde behandeling van het gekozen onderwerp was dikwerf weinig te bespeuren. Blijkbaar zet menigeen zich neer tot, het vervaardigen vaneen opstel, zonder vooiaf de stof behoorlijk te hebben overdacht. Men krijgt eenige weinig samenhangende gedachten meer of minder gebrekkig aaneen en maakt zich diets , een opstel te hebben gemaakt. Enkele keeren kwam het voor, dat een candidaat uit bet viertal onderwerpen juist dat ter behandeling gekozen had , hetwelk klaarblijkelijk boven zijne sfeer lag. Grondige kennis van de rededeelen , waarvan het p r o gramma spreekt, ontbrak al te dikwijls. Bij de meeste candidaten was de kennis der spraakkunst zeer fragmen-
5-1
142
tariscb ; bij sommigen was er geen spoor van ernstige studie van dit onderdeel van bet programma te ontdekken. Met blijdschap evenwel kan de Commissie getuigen van vooruitgang in de studie der Nederlan i>che letterkunde. Het behoort niet meer tot de zeldzame uitzonderingen, dat een candidaat toont, enkele van de belangrijkste voortbrergselan der Nederlandsche letterkunde, inzonderheid uit de 19de, maar tocii ook uit de 17de eeuw, met studie gelezen te hebben. Op deze examinandi is dan ook niet van toepassing, wat hierboven gezegd is omtrent bet gebrekkig verstaan van het gelezene. Vormleer. Het examen in dit vak leverde over het algemeen zéér onbevredigende uitkomsten or. Zóó onbevredigend, dat de sub-commissie zich meermalen heeft afgevraagd, of zij hare eischen niet te hoog stelde? Maar telkens moest ze deze vraag ontkennend beantwoorden. Zij meende te mogen eischen: Juiste bepalingen van de lichamen, waarmede de vormleer zich bezighoud en eene juiste voorstelling van eenig lichaam, hetgeen blijken moest uit de constructie van bet netwerk. Bij het geven van definitie'* heerschte doorgaans eene schromelijke verwarring van bepalingen en eigenschappen , oorzaken en gevolgen, en dat eene verdeling in soorten op een beginsel moet steunen, werd door weinig candidateu gevoeld. Hoogst zelden kon op eene gegeven bepaling het »noodig en voliloende" w o n e n toegepast, terwijl het dikwijls moeite kostte den candidaat van bet on volledige of overtollige te overtuigen. Blijkbaar had len velen hunne vormleerkennis opgedaan uit een of ander leerboek, zonder eene nauwkeurige beschouwing van de lichamen zelve. Zoodra het netwerk gevraagd werd van een lichaam ,
[fl. 31.] Verslag van den staat der u o o g e - , middelbare en lagere scholen over 188fi -1887. Aardrijkskunde.
dat in eenig opzicht van den regelmatigen vorm afweek, kwam het gebrek aan voorstelling voor dan d a g , terwijl l.ij velen bleek (sommigen erkenden het zelfs volmondig), dat zij zich nooit met de samenstelling van netwerken hadden beziggehouden. Meermalen werden dan ook de grootste onwaarheden beweerd en pogingen aangewend, om met elkander uitsluitenge gegevens lichamen samen te stellen. Men had er, die zelfs niet in staat waren het netwerk van een kegel of eene regelmatige vierzijdige piramide te construeeren. Aangezien de candidaten ook worden onderzocht in wiskunde, meende de sub-commissie de aanschouwelijke planimetrie buiten behandeling te kunnen laten. Of de candidaten juist in het wiskunde-examen aanleiding hebben gevoüden, om weinig aan de kennis der lichamelijke uitgebreidheden te doen, valt niet met zekerheid te zeggen; maar wèl, dat de kennis van den adepirant-hoofdonderwijzer die van den adspirant-onderwijzer dikwijle niet overtrof. Rekenen. Het mondeling examen in dit vak bepaalde zich tot de oplossing van een vraagstukje voor het uit het hoofd rekenen en de behandeling van een paar onderwerpen uit de theorie der rekenkunde. Bij vele candi laten zou men het uit het hoofd rekenen > onzichtbaar cijferen" kunnen noemen. Indien slechts naar het antwoord was gevraagd , zou dit deel van het examen voor weinigen bezwaar hebben opgeleverd. Maar, dat bij het uit het hoofd rekenen in de school zoo min mogelijk gebruik gemaakt moet worden van theoretische abstractie's , dat de onderwijzer door groepeering der getallen, door duidelijker voorstelling van de gegevens en de voorwaarden der onderlinge afhankelijkheid het vraagstuk tot zijne eenvoudigste afmetingen moet terugbrengen, en datdewerktuigelijke becijferingen bij het uit het hoofd rekenen niet te pas komen, was velen niet duidelijk. Het examen in de theorie der rekenkunde gaf slechts zelden blijk van degelijke studie, in dien zin, dat de eandidaat inzicht in de verschillende onderwerpen had verkregen. Het waarom van menige bewerking bleef onverklaard ; men had klaarblijkelijk zijn leerboek herhaaldelijk doorgelezen, zich met moeilijke onderwerpen beziggehouden, maar voldoende kennis van en voldoend inzicht in wat het programma uitdrukkelijk vermeldt, ontbrak in vele gevallen. En ging men terug tot nog eenvoudiger onderwerpen, dan vond men wel de kennis, die een adspirant-onderwijzer pleegt te bezitten, maar een ruimer en dieper inzicht was niet te bespeuren. Somtijds was het resultaat van het mondeling examen geheel in tegenspraak met dat van het schriftelijke. Een » sommenmaker" bleek dikwijls in de theorie zéér onvoldoende, terwijl daarentegen sommigen, die bij de oplossing hunner vraagstukken zéér ongelukkig waren geweest, een zeer goed mondeling examen deden De Commissie heeft gemeend het inzicht in de theorie hooger te moeten aanslaan, dan de vaardigheid in de oplossing van vraagstukken, die, ook in verband met de resultaten van het uit het hoofd rekenen, voor het rekenonderwijs in de school weinig waarde schijnt te bezitten. Het schijnt dat bij velen èn het sommenmaken èn de bestudeering van theoretische vjagen in sleurwerk ontaardt, waarbij eigen in- en doorzicht eene zeer bescheiden rol vervullen. Gelukkig mag de Commissie ook wijzen op enkele uitstekende examens, waarbij duidelijk uitkwam, dat de eandidaat, geleid door het leerboek of door de hulp van zijn onderwijzer, met goed gevolg getracht h a d , wat dieper in de zaak door te dringen. Dan kon een tamelijk hoog cijfer worden toegekend. Dat dit niet veelvuldig kon geschieden, moet, behalve aan bovenbedoelde slechte voorbereiding, ongetwijfeld worden toegeschreven aan den angst, waarmede menig eandidaat zich aan het examen in het rekenen onderwerpt. De wetenschap, dat een onvoldoend cijfer in dit vak , zelfs bij het schitterendst examen in de andere vakken , tot afwijzing moet leiden , schijnt aan dien angst niet vreemd te zijn. Zóó ontstaat er eene wisselwerk i n g , waardoor de reputatie van het «rekenen " als examenvak er niet beter op wordt.
I i ' J j :
|
Het schriftelijk werk , hoewel over het algemeen beter dan de uitkomsten van het mondeling onderzoek, droeg bij verreweg de meeste candidaten weinig blijken van degelijke studie in bet bierbedoalda vak. Men had een grooter of kleiner handboek, zoo bet heette, gelezen en meende daarmede te kunnen volstaan Er waren echter ook uitzonderingen. Sommige candidaten hadden zich eene vrij uitgebreide lectuur opgeographisch gebied eigen g e m a a k t ; zoowel het mondeling als het schriftelijk onderzoek gaf daarvan duidelijke bewijzen. Over het algemeen schenen de candidaten het meeste werk gemaakt te hebben van staatkundige aardrijksbeschrijving ; jammer dat dit dikwijls in dor geheugenwerk had bestaun. Het voor de vuist schetsen van kaarten was voor velen een al te zware eisch ; zelden werd iets draaglijks geleverd. In dit opzicht waren de vrouwelijke candidaten al zéér zwak. Aan natuurkun.lige aardrijksbescl'rijving was blijkbaar niet zooveel zorg besteed als men recht had te verwachten. Niettemin gaven sommige examinandi blijken van meer ernstige studie. Vooral op het gebied der zeestroomingen , winden en klimaten bewogen ze zich vrij gemakkelijk. Minder gunstig was de uitslag van dit exanie.. op cosmographisch gebied. Slechts als bij uitzondering trof men er nu en dan een a a n , die iets wist van de onderlinge betrekking tusschen de hemellichamen of zich een duidelijk denkbeeld had gevormd van de meest voorkomende cosmographische verschijnselen. Ook bestond er bij schier alle candidaten geena of slechts zeer oppervlakkige bekendheid roet het samenstel en het gebruik der werktuigen , welke men bij het bestudeeren der cosmographie behoeft. Op grond van bovenstaande opmerkingen meent de Commissie te moeten verklaren , dat de studie der aardri;kskunde nog van zeer veel oppervlakkigheid getuigt en dat men blijkbaar niet op de hoogte is van de eisenen , welke deze veelomvattende wetenschap in onze dagen stelt. Geschiedenis. Het schriftelijk examen van vele candidaten moest onvoldoende hecten, hetgeen echter bij verscheidene hunner moet toegeschreven worden aan den beperkten tijd , waarin zij de schriftelijke proeven hunner bekwaamheid moesten afleggen , zoodat zij daardoor niet in staat waren geweest hun onderwerp eenigszins volledig te behandelen. Sommige schriftelijke proeven mochten echter uitstekend genoemd worden. Bij het mondeling examen stegen de meeste candidaten in waarde. Zeilen toch deed zich het geval voor, dat iemand , die uitstekend schriftelijk werk geleverd had , bij het mondeling onderzoek onvoldoende verkreeg, terwijl het tegenovergestelde geval zich menigmaal voordeed. De totale indruk , dien enkelen maakten, was uitstekend, doch het waren uitzonderingen. Velen bezaten eene middelmatige feitenkennis en misten daarliij bet juiste inzicht in het verband. Het schijnt, dat zeer velen zich badden tevredengesteld met het memoriseeren van chronologiën of beknopte overzichten , zonder ooit meer uitgebreide werken te hebben gelezen of over den samenhang der feiten te hebben nagedacht. Bij het onderzoek werd steeds de meeste nadruk gelegd op de nieuwe en nieuwste geschiedenis. De kennis van de geschiedenis der oudheid en der middeleeuwen , ook voor zooverre die noolig is tot het rechte verstand van den nieuweivn tijd, was gewoonlijk zeer gebrekkig. Dikwijls ook had men slechts uitsluitend werk gemaakt van den laatsten tijd en bleek de kennis van de 16de en 17de eeuw ontoereikend. Inzonderheid verdient nog opgemerkt te worden, dat de geschiedenis der 18de eeuw door de meeste candidaten te veel verwaarloosd wordt. Nog dient hier vermeld te worden , dat de kennis van onze vroegere en niet minder die van onze tegenwoordige Staatsinrichting slechts bij weinige candidaten voldoende mocht heeten. Velen hadden van de samenstelling van onze Volksvertegenwoordiging en van haren werkkring al zeer gebrekkige voorstellingen en de verscbillende meer beknopte of uitgebreide handleidingen, waaruit zij vol-
[Tl. 31.1 Verslag van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen over 1886—1887. doende kennis hadden kunnen putten , blaken ongebruikt gebleven te zijn. Deze omstandigheid is dikwijls de oorzaak geweest van liet lage of onvoldoende cijfer, dat vele candidaten bekwamen. Kennis der natuur. De algemenne plantkunde en de kennis van de meest bekende in het wild groeiende planten was slechts bij uitzondering voldoende en die der dierkunde veelal niet grondiger dan men van de candidaten voor de akte van onderwijzer mag vorderen. De kennis van de hoofdpunten der physica was bij enkelen uitstekend en in de meeste gevallen beter dan die van dier- en plantkunde, doch nog te vaak onvoldoende. In alle deelen van het onderzoek is gebleken , dat het velen aan eene goede leiding en aan eigen waarneming bij hunne studie ontbroken heeft. Wiskunde. Over het algemeen waren de resultaten van het examen in dit vak weinig bevredigend. Slechts 34 percent der geëxamineerden garen blijken van zooveel kennis, dat zij een cijfer konden behalen, dat als ruim voldoende kon worden aangemerkt. Van de overigen wa« 31 percent voor dit vak geheel onvoldoende, terwijl 3."> percent een cijfer behaalde, dat van zeer twijfelachtige kennis getuigde, ofschoon de Commissie in die gevallen niet bepaald het » onvoldoende " durfde uitspreken. Het schriftelijk examen was bij de meesten veel slechter dan het mondeling, terwijl bij het, laatste de kennis van de meetkunde achterstond bij die van de algebra. Vooral bleek de bestudeering van het hoofdstuk der in- en omgeschreven veelhoeken en cirkels veel te wenschen te hebben overgelaten. Het kwam der Commissie voor, dat vele candidaten de studie der meetkunde tot aan de cirkels hadden voortgezet, maar dat zij het overige geheel of gedeeltelijk hadden verwaarloosd. Zelfs was er een candidaat, die erkende aan de cirkels nog niet veel te hebben gedaan. De Commissie was dus genoodzaakt hare eischen zéér laag te stellen. Had zij die eischen ook maar eenigszins verhoogd, een veel grooter aantal zou geheel onvoldoende cijfers hebben behaald.
irukken weer te geven, door haar in den loop van 'texamen ontvangen, en neemt de vrijheid enkele opmerkingen, door haar gemaakt, daaraan toe te voegen. Zij vleit zich , ook daardoor iets te kunnen bijdragen tot eene juiste kennis van de punten, die nog verbetering behoeven , en van de middtlen , om daartoe te geraken. Al het schriftelijk toerk op éénen dag te maken, eischt van den candidaat eene inspanning, die te groot moet worden geacht, al geven ook, gelijk te Amsterdam het geval was, drie pauzen telkens eenige verademing. De arbeid , op het einde van dien dag door de candidaten geleverd, getuigt dan ook, door de mindere zorg, aan inhoud en uiterlijk besteed, van eene zeer verklaarbare afmatting. Wenschelijk zou dus wezen , het schriftelijk examen over twee dagen , elk van vier uren , te verdeelen. Aan sommige vakkeu kon dan ook wat meer tijd gegeven worden , en alzoo werd de taak der candidaten in tweeërlei opzicht vergemakkelijkt. De dagen insschen dien van 't schriftelijk werk en den aanvang van het mondelinge examen zijn voor üe meeste examinatoren bijzonder druk , dewijl al het geleverde werk nauwkeurig moet worden beoordeeld, en de resultaten dier beoordeeling den voorzitter vóór den aanvang van het mondeling onderzoek moeten worden toegezonden. (Zonderling mag het herten , dat voor den arbeid gedurende die dagen in 's Rijks dienst verricht, geene vacatiegelden schijnen gedeclareerd te kunnen worden.) De duur van het mondeling examen , voor eiken candidaat over twee dagen verdeeld, beloopt voor ieder niet meer dan vier uren, buiten den tijd , dien hij aan het teekenen moet geven. Niemand kan dit te veel noemen. Wanneer echter 16 candidaten te gelijk worden opgeroepen, en elke candidaat V« uur in één vak wordt ondervraagd, verplicht dit den examinator tot 6 uren daags examineeren. Dewijl deze inspanning den meesten wat sterk is, ware te overwegen, of niet liever 12 dan 16 candidaten voor elke twee dagen moeten opgeroepen worden. Opgave van het aantal volledige examens in elk vak, met opgave van het aantal malen dat voor elk vak een voldoend en een onvoldoend eindcijfer is toegekend, voor de mannelijke en de vrouwelijke candidaten afzonderlijk.
Teekenen. 1. Slechts van een zeer klein getal candidaten mag gezegd worden, dat zij een goed examen in het hatdteekenen aflegden. De groote meerderheid kon nauwelijks aan de matigst gestelde eischen voldoen. Opmerkenswaardig is het, dat de uitkomsten van het onderzoek naar de kennis van de beginselen der perspectief 'van vele candidaten bevredigend waren, terwijl zij toch die kennis niet wisten toe te passen bij het schetsen van eene eenvoudige groep meetkunstige lichamen. L)e vervaardigtle teekeningen leverden daarvan de duidelijkste bewijzen. Het aangeven van schaduwen was mede over het algemeen gebrekkig. Dankbaar voor het vertrouwen, waarmede zij door Uwe Excellentie mocht worden vereerd, legt de Commissie hiermede hare taak neder. Namens de Commissie bovengenoemd, De Voordtier W. B. J.
VAN EYK.
VERSLAG DER COMMISSIE, welke in het jaar 1886 te Amsterdam zitting had, lot hel afnemen, van het examen ter verkrijging der akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer en hoofdonderwijzeres. De Commissie rekent zich ten plicht kortelijk de in- j
Schrijven.
158 mannelijke candidaten, van welke 104 een voldoend en 54 een onvoldoend cijfer behaalden. 51 vrouwelijke candidaten , van welke 44 een voldoend en 7 een onvoldoend cijfer behaalden. 2.
Lezen.
131 mannelijke candidaten, van welke 92 een voldoend en 39 een onvoldoend cijfer behaalden. 44 vrouwelijke candidaten, van welke 39 een voldoend en 5 een onvoldoend cijfer behaalden. *
3. Ned. taal.
131 mannelijke candidaten, van welke 72 een voldoend en 59 een onvoldoend cijfer behaalden. 44 vrouwelijke candidaten, van welke 37 een voldoend en 7 een onvoldoend cijfer behaalden. 4.
Vormleer.
112 mannelijke candidaten, van welke 73 een voldoend en 39 een onvoldoend cijfer behaalden. 44 vrouwelijke candidaten , van welke 34 een voldoend en 10 een onvoldoend cijfer behaalden. 5. Rekenkunde. 112 mannelijke candidaten, van welke 78 een voldoend en 34 een onvoldoend cijfer behaalden.
[fi. 31.1
KUlage D.
Tweede Kamer.
Verslag vmi don .stunt der h,oge~ , middelbare en lagere Kiholen over 188C—1887. wmrj*.Mr*mw mtisrr- liiu»'» - va*m
•14 vrouwelijke candidaten , vun welke 30 een voldoen.] en 14 een onvoldoend cijfer behaalden. <>.
Ausi'i-ijksIrtlH'li'.
100 mannelijke oandidateh. van welke 78 een voldoend en 22 een onvoldoend cijfer behaalden. 41 vrouwelijke candidaten , van welke 3:; eeu roldoend en 8 een onvoldoend cijfer behaalden. 7. Geschiedenis. 100 mannelijke candidaten, van welke 82 een voldoend en 18 een onvoldoend cijfer behaalden. 41 vrouwelijke candidaten , Vim welke 32 een voldoend en 9 een onvoldoend cijfer behaalden. 8. Kennis der Natuurknude. 1'»0 mannelijke candidaten , van welke 61 een voldoend en 39 een onvoldoend cijfer behaalden. 41 vrouwelijke, candidaten, van welke 29 een voldoend «o 12 een onvoldoend cijfer behaalden. 9.
WUhmie.
103 mannelijke candidaten , van welke tiO een voldoend en 43 een onvoldoend cijfer behaalden. 37 vrouwelijke candidaten , van welke 22 een voldoend en 15 eeu onvoldoend cijler behaalden. 10.
Handlechenen.
84 mannelijke candidaten , van welke 78 een voldoend en 6 een onvoldoend cijfer behaalden. 34 vrouwelijke candidaten. van welke 31 ee:i voldoend en 3 een onvoldoend cijfer behaalden. Vrijstelling on grond van art. 5, laatste lid, van het Koninklijk besluit van 27 Maart 1885 {Staatsblad n°. 74), of van art. 61 laat.ste zinsnede, der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 12"), werd verleend. Voor het examen in wiskunde aan 6 mannelijke eandidaien; en Voor het examen in handteskenen aan 5 mannelijke candidaten en 1 vrouwelijke candidaat.
bestaande uit een opstel, de verklaring van ecnigo diohtregelen en de behandeling van een onderwerp uitdespraakkunst, kon , bijeene welwillende beoordeeling,en rekening houiler.de met den beperkten tijd, waarover da candidaten te beschikken badden , aan ongeveer de helft der ingeleverde stukken bet prucdicaat voldoende toegekend worden ; ren klein getal candidaten onderscheidden zich daarbij door weer dan middelmatig of door verdienstelijk werk. Onder de onvoldoende stukken kwarn vele voor, dat van wonderiijke of ergerlijke taalfouten wemelde en van slordigheid of gebrekkige ontwikkeling blijken gaf. Bij het mondeling onderzoek naar de spraak kunstige, kennis der candidaten kon de meerderheid aan zeer benbeiden eiachen niet voldoen. Ook candidaten, die blijken badden gegeven, dat zij de taal wel wisten te gebruiken. hadden vaak uit het oog verloren , dat wie met goed gevolg taalonderwijs zal geven, een helder en goed geordend overzient van de belangrijkste verschijnselen op het gebied der levende taal moet bezitten. In den regel ging geoefendheid in het verslaan en gebruiken der taal met voldoende grammaticale kennis gepaard. Bij het onderzoek naarde kennis der biiigingsvonnen deed zich bijna geregeld het verschijnsel voor, dat welke verbuiging ook gevraagd werd, de eerste opzet steeds verkeerd was; slechts enkele candidaten bcgrepe'.. dat zij daarbij in 'toog te houden hadden, naar welke type het gegeven woord verbogen moest worden. Verward was bij vele candidaten ook de konnis van de kenmerken der verschillende rededeelen, van de beteekenis der wijzen en tijden van de werkwoorden en van de kracht der verschillende voorzetsels en voegwoorden. Bij bet on'erzoek naar de kennis der letterkunde gaven verscheidene candidaten bewijzen , dat zij zich met ernst voorbereid hadden. De meesten echter schoten te kort, zoowel wat de quantiteit als wat de qualiteit hunner letterkundige kennis betrof. Toch is eenige vooruitgang waar te nemen , daar de meerderheid der candidaten blijkbaar ingezien had , dat de kennismaking met fragmenten uit bloemlezingen weinig nut oplevert. Daartegenover stond echter een ander kwaad. namelijk dat thans vele candidaten de studie der letterkunde verwaarloosd hadden. Ook scheen velen geheel de gelegenheid ontbroken te hebben om van hunne indrukken van hetgeen zij gelezen hadden rekenschap te geven. In het algemeen kan opgemerkt worden dat de vrouwe* candidaten iu lezen , Nederlandsche taal- en letterkunde beter voldeden dan de mannelijke.
De indrukken, door de verschillende subcoumiissiên outDe vormleer. Een zeer ongunstig oordeel moet decomvangen, bij het examen in elk vak afzonderlijk, volgen ' missie uitspreken over de resultaten van haar onderzoek hier in de orde , waarin de vakken genoemd worden in ; in dit leervak. Her, geven van eene goede bepaling, zelfs het programma, behoorende bij het Koninklijk besluit j het beschrijven van eenig bepaald lichaam was velen te dd. 27 Maart 1885 (S'aatsblad n°. 74). moeilijk. De meesten konden zich een lichaam , dat. hoe weinig ook , van de gewone vormen afwijkt, nauwlijks Het lezen. Van een aantal candidaten was de voordracht voorstellen , zoodat, van het teekenen van het netwerk weinig zeer voldoende. In den regel wisten deze ook behoorlijk ; terecht kwam. Velen schenen de vormleer bij hunne studie rekenschap te geven van het gelezene. Daartegenover stonden ; voor de hoofdakte eenvoudig te hebben overgeslagen, omdat echter zeer velen. wier lezen door groote slordigheid ontsierd zij toch wiskunde moesten studeeren. Bovendien waren de werd , niettegenstaande aan ieder candidaat de gelegenheid meeste candidaten niet in staat de eenvoudigste waarheden werd verschaft, vóór den aanvang van zijn mondeling op dit gebied den kinderen door eene teekeniug duidelijk examen het te lezen fragment rustig door te zien. Ook het te maken. verklaren van het gelezene liet bij deze candidaten veel te wenschen over. Terwijl sommigen blijkbaar in 't geheel Het rekenen. Velen hadden zich met ernst op de studie niet begrepen wat zij gelezen hadden , schoten anderen te kort, waar het de toelichting van sommige uitdrukkingen ; van dit vak toegelegd. Voor het schriftelijk werk kon dan ook vele malen een zeer hoog, n:et zelden het hoogste of zinsneden gold. ; cijfer worden toegekend. Minder vaak kon dit bij het mondeling onderzoek geHet schrijven. De meeste candidaten gaven iu het schrift ] sehieden, en wel om de volgende redenen : 1°. bij het rekenen van hun opstel blijk , dat zij beter kunnen schrijven, dan 1 uit het hoofd hadden sommigen geen vlug gezicht op de hun schoolschrift zelf zou doen vermoeden. Dit werd dan , getallen, waardoor al het gemakkelijke, dat uit verbindinook in den regel met overhaasting vervaardigd en de tijd, 1 gen of oiitbiudingen voortvloeit, over het hoofd werd g.zieu daaraan besteed, met weerzin ontnomen aan de behandeling en de opgaven werden opgelost, zooals men het schriftelijk der overige deelen van 't schriftelijke werk. zou doen ; 2°. men had zich niet gewoon gemaakt aan eene Wanneer het schriftelijk examen niet over twee dagen juiste, heldere en volledige uitdrukking der gedachte. wordt verdeeld , moet in overweging gegeven worden, de 'Slechts de helft van het antwoord werd gewoonlijk gegeven, vervaardiging" van het schoonsehrifc te stellen op de dagen • de andere helft moest door navragen uitgelokt worden ; van het mondeling examen, gelijk nu reeds met het tee- 3°. veel ontbrak er nog aan de helderheid van enkele kenen gebeurt. rekenkundige begrippen, zooals van afhankelijkheid, eveuredigheid, limiet, onmeetbaarheid enz.;4". de kenuis van de De Nederlandsche taal. Bij het schriftelijk taalwerk. leer der evenredigheden was bij velen nog zeer twijfelachtig, Huudtiirgen der Staten-Ueneraal. Bijlagen. 1887-1888.
[II. 31.!
io
Verslag van den staat der b00ge-, middelbare en lagere scholen over 1886—1887. VOOnl waar bet aankwam
De iciskundc. De tijd voor het schriftelijke werk was te kort. Duidelijk bleek dit uit het groot getal candidaten , die bij bel mondeling examen voldoende kennis bleken te bezitten, terwijl hun schriftelijk werk het tegendeel deed vermoeden. Wellicht is daaraan te wijten , dat ook de vorm van het schriftelijke werk zooveel te wenschen overliet, zelfs bij h e n , die wel blijken gaven van inzicht. Bij het mondeling examen voldeden enkelen zeer goed, het meermdeel niet. /Van juistheid van uitdrukking werd zoo weinig waarde gehecht, dat zelden eene definitie niets te wenschen overliet. Menigmaal moest aangewezen worden, dat geen betoog goed kan zijn, als niet nauwkeurig het punt van uitgang en het doel wordt aangewezen. Evenmin fals bij meetkunde werd hij algebra de waarde gevoeld van een correct betoog. Dewijl de studie van laatstgenoemd vak gewoonlijk terstond gericht wordt op de practische toepass i n g , hadden velen , naar 't schijnt, daarbij in 't geheel niet aan bewijzen gedacht. Met de vaardigheid in 't gebruiken en behandelen van algebraïsche vormen was 't dan ook over 't algemeen beter gesteld.
o]i de toepawiDg der eigen*
tobappen, die ons in staat stellen eene onbekende ie doen wegvallen door ééne evenredigheid uit twee evenredigheden at' te leiden. (Jok de toepassing van de leer der samen* gestelde evenredigheden was den meesten niet helder; 5°. hij het worteltrekken en bij de bewerkingen met benaderde getallen had men zich het werktuiglijk verricht n wel weten eigen te maken, rnaur het het »waarom " n o g al eens te wenschen over. Van de eenvoudigste handelsberekeningen , zooals effectenrekening, tijdrekening van betaling enz. had men weinig of geen k e n n i s ; (i°. bij het geven van bewijzen hing men nog al te veel aan het, voorbeeld van het gevolgde leerboek en toonde men zich minder op zijn g e m a k , als men daarvoor moest afwijken. De aardrijkskunde. Zeer velen schijnen nog steeds eene verkeerde richting te volgen. Te veel leggen zij zich toe op het topographisch gedeelte, op het geven van eenige feiten en namen, zonder zich rekenschap te geven van het verband, dat tusschen de verschillende verschijnselen bestaat en van de oorzaken, welke die feit in het leven hebben geroepen. Het eigenaardige van een land of eene landstreek, en de omstandigheden die daarop gewerkt hebben , schijnen nog te weiuig onder de aandacht van de studeerende onderwijzers gebracht te worden. Men stelt zich tevreden met het bestudeeren van een gewoon handboek , neemt daarvan zooveel mogelijk in zich op , maar denkt niet na en verwerkt niet. Toch liet ook het zuiver topographische en staatkondige gedeelte dikwijls veel te wenschen over. ü p de vraag naar de ligging der landen ten opzichte van elkaar en n a a r d e begrenzing, gaven de antwoorden dikwijls blijken van verregaande onwetendheid. De begrippen aangaande de meest bekende zaken uit do wiskundige aardrijkskunde, waren dikwijls slechts onvolkomen, of ontbraken geheel. De meeste candidaten gunnen zich blijkbaar geen tijd, om door eigene aanschouwing en werkzaamheid te komen tot een helder inzicht in de verschijnselen van het heelal en de gevolgen van deze hebben voor de aarde. Evenzoo g i n g bet met de natuurkundige aardrijkskunde. Op de vraag naar het karakter en het ontstaan van 1.et tropisch klimaat waren de antwoorden meermalen zeer onvolledig of onjuist. Zoo ook wanneer gevraagd werd naar verband tusschen de geographische breedte of' de hoogte eener plaats en de t e m p e r a t u u r , of naar den invloed van de zon op het klimaat. De geschiedenis. De studie der geschiedenis laat zeer veel te wenschen over. Velen schijnen die studie te bepalen tot het van buiten leereu van een chronologisch overzicht, terwijl sommigen hiervan nog veel schenen vergeten te zijn. Bij de beschouwing van eenig tijdperk der vaderlandsche geschiedenis, met betrekking tot liet buitenland, gelijk in :len regel werd gedaan , bleken maar weinigen eene meer legelijke studie van de geschiedenis te hebben g e m a a k t ; zelfs waren e r , die toonden ook van de vaderlandsche geschiedenis al zeer weinig te weten. De kennis der natuur. Het onderzoek bepaalde zich hoofdzakelijk tot die dieren, planten en natuurwerkingen, welke onder ieders aandacht vallen en voor de lagere school van het meeste gewicht zijn. Over het algemeen moet het resultaat zeer treurig genoemd worden. Velen ontbrak eeuigszins voldoendo kennis van de meest belangrijke inlandsche dieren en planten en de meest eenvoudige natuurverschijnselen. Niet zelden werd het skelet van een roofdier gehouden voor dat van een knaagdier, of dat van den kop eens vogels voor dat van een vischkop. W a t door de candidaten omtrent de ademhaling en de voeding der planten werd meegedeeld, was soms pijnlijk aan te hooren. Wanneer al eene enkele maal het onderzoek zich uitstrekte tot eenige verschijnselen omtrent het licht, het magnetisme, de electriciteit en het g e l u i d . dan bleek dat slechts weinige candidaten aan de meest bescheidene eischen konden voldoen. Dikwijls gebruikten de candidaten de woerden kracht , arbeid, arbeidsvermogen en bleek bij onderzoek , dat zulke woorden voor henzelvon slechts klanken waren zonder beteeken is. Weinigen schenen te besefleu, dat ook hunne kennis der natuur in hoofdzaak eene ervaringswetenschap moet zijn, en dat de waarde van de beoefening daar van ' voor een groot deel gelegen is in bet waarnemen zelf.
• ! ! j
Het handteekenen. Het onderzoek naar de bedrevenheid in het teekeneu van eenige eenvoudige vlakversiering en in het schetsen daarvan op het bord leverde een resultaat, dat vrij wel bevredigend mocht heeten. Sommigen hadden dan ook alleen daaraan te d a n k e n , dat h u n ten slotte nog een voldoend cijfer voor het handteekenen kon worden toegekend, Minder gelukkig waren de meesten candidaten in het schetsen en schaduwen van eene eenvoudige groep meetkunstige lichamen, 't Bleek dat velen hunner het schaduwen geheel als een bijzaak beschouwden, zoodat zij daarvan weinig werk hadden gemaakt. Ook de toepassing van de leer der doorzichtkunde liet bij het schetsen der groep heel wat t e wenschen over. Zelfs van hen, die voor üe kennis dier leer een voldoend cijfer k r e g e n , maakten velen nog grove fouten. Bij een goed deel der candidaten was de kermis echter hoogst onbeduidend, of bleek z;i het resultaat van oppervlakkige werktuigelijke beoefening, zoodat het scheen , als hadden zij zich bepaald tot het van buiten leeren van een deel van eenig handboek, zonder zich moeite te geven tot het begrijpen van het geleerde. De Commissie, dankbaar voor het in haar gesteld vertrouwen , rekent zich met het uitbrengen van dit verslag aan het einde van de haar opgedragen taak. Namens POUTSMA ,
haar:
Voorzitter.
L. GKRHARDÏ ,
Secretaris.
VERSLAG VAN DE COMMISSIE, welke fa 1886 belast is geweest met het af nemen ran het hoofdonderioijzers-rxamen te Deventer.
Voor het examen hadden zich aangemeld 128 mannelijke en 8 vrouwelijke candidaten. Het kwam der commissie in hare voorloopige vergadering op 6 J u n i 1886 wenschelijk voor, de 8 onderwijzeressen tiet eerst mondeling te exaruineeren. Van de 128 mannelijke candidaten kwamen 125 op voor het schriftelijk examen , terwijl alle vrouwelijke daaraan deelnamen. Tijdens dit examen trokken zich 14 candidaten t e r u g , namelijk 1 vrouwelijke en l'3 mannelijke. Bij 't mondeling examen bleven nog 5 mannelijke candidaten w e g , zoodat in 't geheel mondeling geëxamineerd werden 7 vrouwelijke en 114 mannelijke. Aan 3 vrouwelijke en 35 mannelijke candidaten kon de verlangde akte worden uitgereikt, terwijl er 4 en 72 moesten worden afgewezen. Van de geslaagde candidaten hadden 13 geen enkel onvoldoend cijfer, terwijl 22 in één en 3 i n twee bijvakken beneden het vsrsischts peil blsvsn.
ifi. lij
u
Verslag Tan den staat dw hooge-, middelbare en lagere scholen over 1886 - 188». Naar 't oordeel der commissie zou deze uitslag ongetwijfeld gunstiger geweest zijn . indien voor 't schriftelijk examen meer tijd beschik bimr was geweest; 't werk toch van vele candidaten gaf blijken te over van eene zenuwachtige gejaagdheid, die zeker van een zeer nadeeligen invloed is geweest op de behandeling van het opgegeven werk. Het geval deed zich voor, dat het gebrekkige schriftelijk werk beslissend was voor de afwijzing, terwijl meermalen een goed of zeer goed mondeling examen te nauwemood dat gebrekkige werk kon goedmaken. Zeer enkele malen deed zicii echter ook het tegenovergestelde verschijnsel voor. De commissie gebruikte bij haar oordeel over de kennis der candidaten in ieder vak de volgende qualih'eatiön, respectievelijk aangewezen door de voorgevoegde cijfers:
1.
Zeer gering.
2.
Gering.
3.
Volstrekt onvoldoende.
4.
Niet voldoende.
5.
Voldoende.
6.
Ruim voldoende.
7.
Goed.
8.
Zeer goed.
9.
Uitmuntend.
. Onderstaande tabel geeft een overzicht ren het resultaat van bet examen in elk der vakken . vermeld in 't programma behoorende bij 't Koninklijk besluit van 27 Maart 1885.
Aantal malen dat het examen beneden voldoende bleef.
Aantal malen dat werd toegekend bet cijfer m
Aantal malen dat het examen voldoende of meer dan voldoende was.
VAKKEN. 3.
6.
Volstrekt aantal malen.
8.
r.
<
A. 7
>
»
*>
>
Schrijven.
4
»
>
9
»
Nederlandsche taal. . .
Percent £gewijze.
Vrouwelijke ca ml hl ai en
Lezen . . . .
VolPercents- ' strekt gewijze. aantal malen.
2
3
1
2
2
1
1
»
(i
0
pet
I
10(1 pet.
0
>
4
100
> »
" 7
»
1
2
»
1
2
1
»
3
43
>
4
57
Vormleer. .
6
»
»
>
i
3
»
2
»
1
16% »
5
83% »
Rekenen . .
6
>
>
>
2
2
1
1
•
2
33% »
4
66% »
Aardrijkskunde
5
»
»
i
»
»
3
>
>
1
20
>
4
80
»
Geschiedenis.
5
>
>
i
»
2
1
1
»
1
20
>
4
80
»
Natuurkunde
6
»
>
i
»
2
1
1
•P
1
16% »
5
83% »
Wiskunde .
4
>
»
i
1
1
»
1
t>
I
2
50
»
•>
50
»
»
»
>
i
2
3
>
»
i
0
0
»
100
»
ïlandteekenan
5
Mannelijke candidaten. Lezen . . .
95
2
1
6
16
28
23
17
1
25
26'/t pet
70
7 3 % pet
Schrijven.
59
J>
1
2
9
22
15
10
»
12
20% »
47
79%
>
Nederlandsche taal. . .
95
4
9
14
16
26
12
11
3
43
45% »
52
54%
>
Vormleer. ..
84
*
3
4
13
23
21
15
4
20
23% »
64
76'/,
>
Rekenen . .
84
1
3
13
12
36
9
8
3
28
33%
»
56
66%
»
78
*
2
6
18
20
20
12
»
26
33% »
52
66%
•
Geschiedenis.
78
»
4
13
22
22
12
4
1
39
50
39
50
•
Natuurkunde
69
»
4
10
13
13
12
10
6
27
39
42
61
•
Wiskunde .
70
l
4
il
13
21
13
4
3
29
41%
»
41
58%
§
Handteekenen
63
>
»
5
16
16
13
10
3
21
33%
»
42
66%
»
.
Aardrijkskunde
'
»
31.1
m
42
Verslag MUI ton staal Ier b<X>gO- , niid ilbare en ' gere .scholen ov .,. 1886—1887. Aantal malen dat het examen beueden voldoende bleef.
Aantal malen dat werd toegekend het cijfer
i
VAKKEN.
a 9 f -*a
1.
3.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Volstrekt aantal malen.
l'ercentsgewijze.
Aantal malen dut bet examen voldoende of meer dan voldoende was.
Volstrekt aantal malen.
Percentsgewijze.
C. A l l e candidaten Lezen ven. . Nederlaudsche tnal. . . ,
102
1
6
16
30
96
19
1
J
25
247. pot
77
W / i pet.
sa
1
2
9
23
17
11
>
>
12
19
»
51
81
102
lil
16
16
27
14
12
3
•P
46
45V1(, »
56
54V„ •
. ,
90
3
4
14
36
21
17
4
1
21
28 V. »
69
76»/, »
Uekeuen . . ,
90
13
14
38
10
9
3
»
36
38'/, »
60
66V3 »
Aardrijkskunde
t<3
3 •J
7
18
20
23
12
1
»
Ti
56
67 V. *
Geschiedenis. .
83
4
14
22
24
13
5
1
*
40
38V, » 48'/» »
43
51V, »
Vormleer.
Natuurkennis .
75
4
Wiskunde
. .
74
4
12
Haudteekenen ,
68
1
.">
15
13
11
7
1
28
62V, »
14
22
6
3
i
31
37 V, > 42
47
13
43
58
10
18
16
16
3
»
21
31
47
69
13
11
Tot toelichting van bovenstaande tabellen diene nog, dat het verschil in de getallen, welke aanduiden boeveel malen in elk vak werd geëxamineerd , ontstaan ii, doordat de udspiranten , welke mededeeling vroegen als ze op e»n der beide hoofdvakken een onvoldoend cijfer kregen, zich na die mededeeling verwijderden. Slechts enkelen wenschten geene mededeeling en bleven 't geheele examen over. lu betrekking tot den leeftijd blijkt, dat op 1 Juli 18<S0 bereikt den leeftijd van :
.i
A K E N :
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32
Vrouwelijke candidaten
Mannelijke candidaten Tot» al
i i
»:
2
> . 1
1
»
» »
28 13 19 19 7 11 4
2
2
lil
i
4 117
1
1
1 »
4 ; is 30 14 20 2 0 7 1 1 5 — _ _
i
__ —
3i 2
i
1i 1
'nl.li <
Van dezen slaagden: Vrouwelijke
candidaten
1
»
»
1 .
>
1
,
, »
9
4
5
11
]
1
1 >
> »
3 | 9 10
4
5
2 1!
1
>
> »
» 1
Mannelijke
candidaten
»
3
9 (
Totaal
i
""™! "
^
I i
-
»
>
Het examen gaf verder, wat betreft de vakkeu, wanrover het liep, aanleiding tot de volgende opmerkingen: CL. Lezen en Nederlandscbe taal. Bij het lezen en verklaren van 't gelezens trok de gebrek kige woordenkennis van velen de aandacht der commissie. Woorden als nabel'rachüng, paardenweel, godshuis, klap* looper, kerstnacht, generen en geneeren bleken hun onbekende woorden te zijn; lazary en boekweit waren twee planten, beweerde een candidaat; een ander hield een gasthuis voor een soort van herberg; een derde verklaarde liet woord toorts, door baken of knsllicht; een vierde de uitdrukking buiten kijf door vredelievend; een vijfde meende dat verzaken vervullen en ontbranden wegbranden was; een zesde «lat ouuoozel het best ^omschreven " werd door on"•aardig enz. Wat de grammatica betreft, van velen was ze voldoende, doch et waren er ook wier kennis uiterst gering kon genoemd worden , voor wie zwakke en sterke verbuiging der bijvoeglijke naamwoorden onbekende klanken waren; die liet zelfstandig en bijvoeglijk gebruik van een voornaamwoord niet konden onderscheiden ; die beweerden nooit van klaseen der sterke werkwoorden te hebben gehoord; die de volgende fouten hadden geschreven , soms wilden verdedigen: het verheugd mij, hij wordt verleidt, het is gebleken , gij tra«i. enz. Ben candidaat sprak van een werkwoord issen, waarvan nog: hij is, en bracht dit in verband niet de opmerking dat onze taal ontleend was aan het Duitsch. Iemand noemde: hij is ziet, een gezeg
kuunen " geen onderscheid tusschen: hij kan komen en hij ken loopen. Ook liet bij een groot deel der candidaten de kermis der spelregel* vet>l te wenschen over. Het onderzonk naar de bekendheid met de voornaamste voortbrengselen der X''derlandschc letterkunde gaf weinig stof tot tevredenheid. Behoudens gunstige uitzonderingen had bet gros der candidaten een, twee, hoogstens drie boeken of gedichten gelezen en was de keuze der meesten op Majoor Frans, 7 Huis Lauernesse of Ferdinand lluyck gevallen; doch wat ze er van niededeelen konden bad luttel te beteekeneu. Even gebrekkig gaven ze den inhoud van
BUlagc D.
Tl.
31.]
Tweede Kamer. 13
Verslag van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen over 1886—1887. een gedicht terug, dat ze heetten «bestudeerd " te hebben. Da Oosta'a llnijar of diens Vijf en twiuti./ jare» eenenen bijzonder m trek te zijn. Sommigen hadden Vondels Lucifer of Hoofts \Vareuur gelaten; anderen Vondels Gijshrecht «bestudeerd", muur met weinig vrucht. Vroeg men aan de laatsten : wat trekt u 't meest in de »GUjbrecfit" aan , dan volgde onmiddellijk het antwoord »de Reien" zoonls: »<) Kersti acht, schoener dan de dagen" of «Waar werd oprechter trouw" enz. Maar op de vragen: hoe komt uie Kerstnacht hierbij te pas, of wie was Herodes en wat heeft die met bet stuk te maken , of wat beteekeut dat tweede couplet: >Hij poogt d'oonooile te vernielen, enz." bleven op een paar na. allen die 't gelezen hadden, het antwoord schuldig. Of sommigen geen hulp bij de keuze nul hun lectuur hebben of vragen, is der commissie natuurlijk onbekend, doch zij zou haast tot die conclusie moeten komen. Hoe laat het zich anders verklaren dat een der candidaten niets «bestudeerd" had dan Huyghens' Koslelvk Mal, een ander diens Zeestraat,j een derde Geels Gesprek op den Drachenfels f De commissie kreeg den indruk dat maar al te veel het lezen van een of ander meesterstuk onzer letteren als bijwerk beschouwd wordt en dat om in twee jaar «klaar " t e zijn voor de hoofdacte, de grammatica met het leeuwendeel vau den studietijd gaat strijken. Dat het kunnen verstaan enverkla;en van wat men leest voor de practijk in de •obool onmisbaar is , wordt veel te veel over 't hoofd gezien. b. Schrijnen. In 't groot schrijven bleken velen zich niet genoeg geoefend te hebben. Het middelsoort en vooral net klein schrift waren meer bevredigend en daarom kn;. aan zooveel candidaten een voldoend cijfer worden gegeven c Vormleer. Het examen voor iederen candidaat was gesplitst in drie deelen : 1. de verklaring van een of ander werkstuk of vraagstuk voor leerlingen , om daaruit de bedrevenheid van den candidaat in de mededeeling zijner kennis aan de leerlingen te leeren kennen ; 2. de bespreking van een of meer meetkundige lichamen of recht- en kromlijnige figuren, ten einde daaruit zijne kennis te kunnen beoordeelen ; en 3. eenige berekening van oppervlak of inhoud van een vlakke figuur of een lichaam uit het gebied der vormleer. Uit het examen van die beneden voldoende bleven bleek, dat zij het leervak vormleer weinig of niet ha Iden beoefend.
Zij gaven blijken, dar hun voorstellingsvermogen weinig
ontwikkeld was. Het trekenen van netwerken en het oplossen van eenvoudige vraagstukken liet veel te wetischen over. Het vergelijken van twee of meer lichamen met elkaar, het geven van duidelijke verklaringen , viel velen hoogst moeilijk d. Rekenen. Van de 119 schriftelijke examens waren er 69 , d. i. 58 pet., onvoldoende. Vooral de beide eerste opgaven — meer rechtstreeksche toepassingen van de theorie der rekenkun<:e — gingen boven de krachten van vele candidaten. Zoo werd de eerste, betrekking hebbende op de leer der evenredigheden, door slechts 40 pet. der candidaten voldoende beantwoord, — de tweede, aan de theorie van den grootsteu gemeenen deeler ontleend, door niet meer dan 12 pet. Van n°. 1 werd door 10 pet. der candidaten het omgekeerde bewezen. Het mondeling examen gaf tot geene bijzondere opmerkingen aanleiding. Als altijd liet de uitdrukking der gedachten en de verklaring van die gedeelten uit de theorie der rekenkunde, waarop het in de lagere school vooral «lankomt, dikwijls veel te wenschen over. e. Aardrijkskunde. Bij 't examen in dit vak kregen 27 candidaten onvoldoende, 56 voldoende; het schriftelijk examen had dezelfde Handelingen der ritaten-lTenerual. bijlagen. 1887-1888.
uitkomst geleverd , zoodat er evenveel door 't mondeling examen waren vooruitgegaan als achteruit. Toch beuritwoordde, met het oog opdegemakkelijkheid der opgegeven onderwerpen — «Mississippi-vlakte" of «vergelijk Nederland met Denemarken" het schriftelijk werk niet aan billijke verwachtingen. Eeue geregelde behandeling kwam slechts zelden voor, ook dikwijls niet bijeen, wier kennis meer dan voldoende was. Het mondeling examen gaf aanleiding tot de volgende opmerkingen: De kennis van Nederland en vooral van zijne kolonii'ii liet bij velen te wenschen over, die der overige landen van Europa leverde meer stof tot tevredenheid, terwijl het aantal dergenen, die ook maar eene vrij beknopte kennis der werelddeelen buiten Europa bezaten, te gering was. Juiste voorstelling ontbrak te veel, even als de kennis dier namen, welke zelfs in 'een eenvoudig schoolboek niet gemist worden. Tegenover dit alles staat dat velen blijk gaven vau degelijke kenuis, ook van de verschijnselen uit het gebied der wis- en natuurkundige aardrijkskunde, een gevolg vau ernstiger studie , doch in de meeste gevallen ook van betere opleiding. Geschiedenis. Het oordeel over bet afgelegde examen in dit vak kan in 't algemeen niet gunstig zijn. De oude geschiedenis was blijkbaar maar door zeer weinigen bestudeerd. Met de geschiedenis der middeleeuwen was 't nog treuriger gesteld. Iets ! eter was 't met de nieuwe geschiedenis. De kennis dervaderlandsehe geschiedenis , vooral van den laatsten tijd, en die onzer staatsregeling . was maar bij zeer weinigen voldoende. Dat bij de studie der geschiedenis het gebruik van historisebekaarten van groot belang is. scheen velen onbekend.
g. Kennis der natuur. Het examen in dit vak werd alleen mondeling afgenomen. Volgens 't oordeel der commissie moet de ongunstige uitslag van dit examen voor zoovele candidaten hoofdzakehjk geweten worden aan de omstandigheid . dat zeer velen hunner bijna niets :elj hadden waargenomen, dat ze voldoende kennis meenden te hebben verkregen door het lezen van 't een of ander werkje over 'lieren en planten of over physica. Vandaar dikwijls die volslagen onbekendbeid met de meest gewone dier- en plantvormen . met de eenvoudigste verschijnselen op 't gebied A^t natuurkunde. Met genoegen kan de commissie er echter tevens op wijzen, dat ook vele candidaten blijken gaven op de juiste wijze te hebben gewerkt, de natuur ook te hebben bestudeerd in de natuur. Vandaar dat er nog betrekkelijk veel hoor/e cijfers konden worden toegekend. h.
Wiskunde.
Zooals uit bovenstaande tabel blijkt, was het examen in de wiskunde niet gunstig te noemen, Voor een groot deel meeut de commissie dit te moeten toeschrijven aan den te korten tijd, die vot r het schriftelijk werk kon beschikbaar gesteld worden : maar daarentegen is ook bij het mondeling onderzoek duidelijk gebleken , dat verscheidene candidaten zich zeer onvoldoende voorbereid aan het examen hebben onderworpen, daar enkeleadspiranteu veel voorkomende stelkundige herleidingen niet kenden, niet op do hoogte waren van de eigenschappen der vergelijkingen , of geen begrip toonden te hebben van de gelijkvormigheid der figuren, liet meten van hoeken, enz. Met genoegen wijst de commissie op enkele gunstige uitzonderingen , op eeue vrouwelijke candidaat, die alle vraagstukken goed had opgelost, on op een viertal mannelijke candidaten, wier mondeling examen uitmuntend mag genoemd worden. i. Handteekenen. Voor het teekenen naar de natuur werd een groep genomen , bestaande uit kubus en prisma; voor het teekenen naar plaat eene eenvoudige randversiering, terwijl, na het mondeling examen in perspectief, nog gevraagd werd een bladvorm op bet bord te schetsen. Bij eeu groot deel der candidaten bepaalde zich de kennis der perspectief tot het geheel machinaal in perspectief brengen van eene of andere figuur; sommigen konden ook zelfs
[ f t . 31.1
14
Verslag van de:i staat der booge- , middelbare en lagere scholen over 1886—1887. dat niet. Van eenig inzicht in de gronden der perspectief was bij deze candidaten geen sprake. Eene groote minderheid echter blaak met vrucht dia gronden bestudeerd te hebben; sommigen wisten zich zelfs uitstekend rekenschap te geven van eenvoudige perspeetivische verschijnselen en die te verklaren. Hetzelfde geldt voor het teekenen naar de groep. Getuigde het werk van velen van goed zien en handig teekenen, daartegenover stond dat van meerderen, waaruit bleek dat de vervaardigers niet in stiiat waren da eenvoudigste perspectivische verschijnselen waar te nemen en weer te geven. Ook het teekenen naar viak-ornament op papier en bord had (de eenvoud der opgave in aanmerking genomen) beter kunnen en moeten zijn. Toch kan met genoegen geconstateerd worden, dat er ook bij deze afdeeling van 't examen goede teekeningen waren. Ernstiger studie en vooral betere leiding zouden de resultaten zeer zeker gunstiger doen zijn. De commissie meent haar verslag niet te mogen eindigen, zonder de wenschelijkheid te hebben uitgesproken van het weder opnemen der paedagogie onder de vakken van het examen voor de hoof lakte; terwijl ze ten slotte er nogmaals op moet wijzen, dat het haar van hoog belang voorkomt meer tijd beschikbaar te stellen voor het uitwerken der schriftelijke opgaven. Zij meent, dat aan dit laatste kan worden voldaan door öf, bij behoud van den tegenwoordigen duur van 't schriftelijk examen , dit te beperken tot Nederlandsche taal, rekenen en wiskunde, öf den duur er van te verlengen met één d a g , waardoor dan tevens de mogelijkheid zou ontstaan ook in natuurkennis schriftelijk te examineereu. R. C. NnnrwsHHtm, Voorzitter. J. T. H. A. LATER , Secretaris.
VERSLAG DER COMMISSIE, M 1886 te Groningen belast met het afnamen der examens voor de akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer en. hoofdonderwijzeres. Aan Zijne Excellentie den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken. De Commissie, benoemd bij Uwer Excellentie's beschikking dd. 13 Mei 1886, n°. 1374', afd. O, tot het afnemen van de aan het hoofd dezer genoemde examens . bestond uit de heeren: jhr. mr. \V. C. A. Alberda van Ekeustein . schoolopziener in het district Groningen, voorzitter; J. N. Valkhoff, schoolopziener iu het arrondissement Heerenveen; J. Bubberman, leeraar aan da Rijks- hoogere burgerschool te Leeuwarden; R. Rijkens, schoolopziener in liet arrondissement Onderdendam; dr. J. W. A. Rensseu, directeur der Rijks- hoogere burgerschool te Sappenneer ; G. Van Milligen , directeur der Rijkskweekschool voor onderwijzers te Groningen; J. Van den Berg, directeur der Rijksnormaallessen te Groningen; R. W. Keizer, hoofd eener lagere eebool te Groningen; L. B. Fikkert, Hoogezand;
schoolopziener in het arro idissement
J. Mesdag, adsistent aan liet chemisch laboratorium te Groningen;
terwijl tot plaatsvervangers waren benoemd de heeren : J. Heeringa Gz., onderwijzer aan de Rijkskweekschool voer onderwijzers te Groningen ; P. Winterwerp , hoofd eener lagere school te Groningen. In d) eerste, den 23sten Mei te Groningen gehouden bijeenkomst constitueerde zich de commissie en verdeelde zij zich, na het lid Van Milligen tot haren secretaris te hebben benoemd, in de volgende sub-commissiün: voor Nederlandsche taal en lezen de heeren Valkhoff en Keizer; voor rekenen en vormleer de heeren Van Milligen en Van den Berg; voor aardrijkskunde de heeren Renssen en Mesdag; voor geschiedenis de heeren Fikkert en Renssen; voor kennis der natuur de heeren Mesdag en Rijkens; voor wiskunde de heeren Rijkens en Fikkert; voor handteekenen en schrijven de heeren Bubberman. Valkhoff en Van den Berg: voor aardrijkskunde , geschiedenis , kennis der natuur, wiskunde en haudteekenen werden ieder der eerstgenoemden als examinatoren , de laatstgenoemden als bijzitters aangewezen , terwijl voor Nederlandsche taal en lezen de heeren Valkhoff en Keizer, voor rekenkunde en vormleer de heeren Van Milligen en Van den Berg, beurtelings ieder voor een onderdeel als examinator of als bijzitter zouden fungeeren. De voorzitter wenscht zich tot taak te stellen den geheelen gang van het examen gedurig na te gaan. Hij werd om die reden niet belast met een bepaald onderdeel van het examen. In de tweede vergadering der commissie, op 9 Juni gehouden , bracht iedere sub-commissie een dubbeltal opgaven voor het schriftelijk examen ter tafel. Na van al die opgaven met zorg kennis te hebben genomen , deed de commissie daaruit eene keus en werd den secretaris opgedragen die opgaven onder de noodige waarborgen voor geheimhouding, in voldoend aantal te d'jen drukken. Aangezien het examen , dus ook het schriftelijke, voor iederen candidaat op één dag niet langer dan b' uren mag duren , werd die tij 1 zoodanig verdeeld , dat zou worden besteed: aan het schrijven en Nederlandsche taal 2 uren , l aan rekenen \ / aan wiskunde l'/ 4 , aan aardrijkskunde t, 3 /4 en aan geschiedenis V< uur. Bij het mondeling examen werden telken reize 12 candidaten opgeroepen , die steeds ieder afzonderlijk werden ondervraagd. Ieder hunner werd geëxamineerd: voor * » » » > »
lezen en Nederlandsche taal . . 45 minuten; rekenen en vormleer 45 » aardrijkskunde 30 » geschiedenis 30 » kennis der natuur 30 » wiskunde 40 » handteekenen 2 u. 45 »
zoodat het mondelinge examen en het handteekenen voor iederen candidaat in twee dagen 6 u. 25 m. innam. Bij den voorzitter der commissie hadden zich op den bepaalden tijd aangemeld 168 candidaten , te weten 165 mannelijke en 3 vrouwelijke. Een mannelijke kon niet tot het examen worden opgeroepen, omdat hij geen volledig getuigschrift van tweejarigen schooldienst kon overleggen. Den 21sten Juni kwamen voor het schriftelijk examen op 157 mannelijke en de 3 vrouwelijke candidaten. Ue mondelinge examens werden gehouden van 12—24 Juli en van 28 Juli—14 Augustus. Op den 26sten en 27sten Juli kon geen examen gehouden worden, omdat de lokalen , te Groningen schier uitsluitend voor dat doel geschikt, op die dagen niet beschikbaar waren. De examens duurden iederen dag van 's morgens 8 tot 's namiddags 4 uren , met één uur pauze van 11'/.—12'/, uur. De uitslag van het examen was dat zich 20 mannelijke candidaten terugtrokken, 85 werden hfgewezen en 52 toegelaten. De 3 vrouwelijke candidaten slaagden. Voor de waardeering der bekwaamheid van de candidaten
[II. 31J
15
Verslag van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen over 1886—1887. waren aangenomen de cijfers 1—6, waarvan de beteekenis was: 1 zeer slecht, 2 slecht, 3 onvoldoende , 4 voldoende, 5 goed , 6 zeer goei. De volgende staat toont aan hoeveel malen voor elk vak ieder dier cijfers is toegekend. HoOI'DONDKItWIJZEn.
B os m - ï
Aan ;al malen dat is toegekend
s• e «- Is>
het c-jfer
p
VAKKEN.
C i.
3
. "**
fltt
ei -3 '2 u s a . 3 O :3>
1
1
3
1
1
6
B P fi
De Nederl. taal . .
108
1
;
23
G4
17
0
Het rekenen . . .
118
1
10
20
62
23
2
Het lezen
108
0
0
14
77
17
0
. .
156
0
1
31 113
11
0
De aardrijkskunde .
94
2
6
17
46
18
5
De geschiedenis . .
105
0
7
30
47
18
3
De kennis der natuur . . . .
98
2
15
19
33
23
6
De vormleer . . .
118
3
13
28
58
16
0
De wiskunde . . .
98
0
13
33
40
9
3
Het handteekenen .
100
0
3
20
64
12
1
1103
9
. . . .
Het schrijven.
235 604 164 20 " 5 candidaten hadden akte voor wiskunde, 8 voor teekenen. Totalen
. .
HoOFDONnEIUVIJZKHES.
*• Aantal malen dat is toegekend _ 4, -. fl T3 - het cijfer: 3J I P
3 V AKKEN.
5- OS» S
Q
1
3 > iC
1.
3.
4.
;>.
De Nederl. taal .
3
0
2
1
0
Het rekenen . .
3
0
3
0
o
Het lezen . . .
3
0
1
2
o
Het schrijven.
3
0
3
0
o
.
De aardrijkskunde
3
0
2
1
o
De geschiedenis .
3
0
3
0
o
De kennis der natuur
3
1
2
0
o
De vormleer .
. .
3
1
2
0
o
De wiskunde . . .
3
1
2
0
o
Het handteekenen .
3
0
3
0
o
Totalen . .
30
3
23
4
Het examen gaf de Commissie aanleiding tot de volgende opmerkingen. Als algemeene bedenking geldt, dat ook aan deze Commissie de tijd voor het schriftelijk werk bestemd, veel te kort voorkomt. Dit werk getuigde maar al te zeer van gejaagheid en bij de beoordeeling moest daarmede rekening wórden gehouden. Kon er worden besloten voor dit werk twee dagen beschikbaar te stellen , verscheidene candidaten zouden stellig beter werk leveren dan bij de tegenwoordige regeling. De Commissie had gaarne gezien, dat het schriftelijk werk , door ieder der zes Commissien op te geven , hetzelfde was geweest en dat daarom door Uwe Excellentie eeno keus werd gedaan uit opgaven door ieder dier Commissien op te zenden. Zij meent dat de eenparigheid , wel nooit volkomen te bereiken , op die manier althans gedeeltelijk zou worden verkivgen. De voorzitter wendde zich te dien einde tot Uwe Excellentie met de vraag , of het denkbeeld der Commissie voor verwezenlijking vatbaar zou zijn. Uit het antwoord van Uwe Excellentie bleek echter, dat dergelijke maatregel met art. 9 van het Koninklijk besluit van 27 Maart 1885 (Staatsblad n°, 74) bezwaarlijk in overeenstemming is te achten. De Commissie meent, dat, bij eene eventueele wijziging van dat besluit, de maatregel ernstige overweging zal verdienen. Het doen drukken der opgaven ter Landsdrukkerij zou bovendien meer waarborgen voor geheimhouding geven. De uitkomst van het examen kan voor de mannelijke candidaten niet gunstig worden genoemd. Slechts 33 pet. ruim konden worden toegelaten. Bij 1103 examens moest 315 maal een onvoldoend cijfer worden toegekend, waartegenover niet meer dan 184 meer dan voldoende. Te betreuren is het dat sommige candidaten zich aanmelden die zelf verklaren , dat zij voor een of ander vak zich niet voldoende hadden voorbereid. Er waren er zelfs die met de eischen van het programma ten eenenmale onbekend bleken. De algemeene indruk was, dat tal van candidaten na hun onderwijzersexamen te weinig hadden voortgewerkt. Dit geldt vooral het vak : de kennis der natuur. Nederlandsche taal. Bleek het bij sommige candidaten, dat zij de spraakkunst grondig hadden bestudeerd en kon 18maal een meer dan voldoend cijfer worden gegeven, bij V4 gedeelte der candidaten was de keunis volstrekt onvoldoenrie. Bij eenigen bleek uit het schriftelijk werk, dat ze het onderscheid tusschen taal- en redekundig ontleden niet keuden. Niet alleen was de kennis van de wijzen der \verkwoorden en haar gebruik , van de kracht der voor- en achtervoegsels dikwijls onvoldoende , maar eenigen faalden bijv. in het gebruik van de verschillende naamvallen der voornaamwoorden , zoodat ze de regels voor de vormverandering slechts werktuigelijk schenen te volgen. Maar al te vaak bleek onbedrevenheid in de toepassing, zoodat er bij het zoeken van regels en voorbeelden alleen met zinnen uit het leerboek kon geantwoord worden. Vooral uit het schriftelijk werk werd het opnieuw duidelijk, dat vele candidaten hunne taalkennis alleen uit het leerboek hadden opgedaan , flat ze die niet hadden verwerkt en zich veel te weinig hadden geoefend in het schriftelijk uitdrukken hunner gedachten. Vandaar nog zooveel fouten tegen verbuiging en vervoeging , tegen de woordvoegingen eene goede woordenkeus. Hadden velen hunne lectuur zich meer en beter ten nutte gemaakt met het oog op de taalkennis, ze zouden meer vrucht van hunne studie, meer voldoening van hunne inspanning hebben geoogst. Dat de taal en de stijl van het schriftelijke werk soms veel te wenschen overlieten , ligt in het bovenstaande reea opgesloten. Wat de letterkunde aangaat, was van de meeste candidaten, naar de bescheiden eischen van het programma te rekenen , de kennis voldoende te heeten. Die kennis bewoog zich echter binnen een zeer eng kringetje. Slechts enkelen maakten hierop eene gunstige uitzondering. Het leun. Over het algemeen was het resultaat van het onderzoek betreffende het werktuigelijk lezen bevredigend en kon een voldoend cijfer worden toegekend. Poëzie werd echter beter gelezen dan proza. Bij velen liet de beschaafdheid der uitspraak zeer te wenschen over. De verklaring van het gelezene was maar al te dikwijls gebrekkig.
10
[ 1 1 . 31.1 Verslag van den staat der liooge-, middelI,ure en lagere scholen over 188G—1887.
Het rekenen. Bij sommige candidaten ontbrak genoegzauie kennis van vreemde talstelsels. De kennis van de leer der evenredigheden kon bij zeer weinigen grondig worden genoemd, wat terstond bleek, nis een vraagstuk uit het dagelijksch leven gei.omen , door middel eener evenredig" heid zou worden opgelost. Vooral de kennis van aaneengeschakelde en samengestelde evenredigheden was bij de meeste caudidaten zeer oppervlakkig. Uit de evenredigheid I : i = K X T X 1' : k X t X p af te leiden de evenredigheid :—! K • k - — * •* —T X P t X p was voor sommige caudidaten te moeilijk. Ook bij het onderzoek naar de kennis der worteltrekking ondervond de commissie herhaaldelijk, dat die kennis weinig meer was dan werktuigelijkc vaardigheid. Up de vraag: » Wat verstaat gij ouder een wortel V" kwam hoogst zelden terstond een bevredigend antwoord. Het schrijven. Het examen in dit leervak gaf geeneaanleiding tot bijzondere op- ot' aanmerkingen. 32 maal moest evenwel een onvoldoend cijfer worden gegeven. De aardrijkskunde. De uitslag van het examen in de aardrijkskunde was verre van ongunstig, wat betreft den hoofdeisch : kennis der topographie. Slechts bij uitzondering was die bepaald onvoldoende. Zeer velen hadden blijkbaar met volharJiug gestudeerd en eene groote massa in het geheugen geprent, üok aan de studie der natuurkundige aardrijkskunde was veel moeite besteel. Tot üit gunstig resultaat werkte ongetwijfeld Krachtig me Ie, dat tegenwoordig de studieboeken zoo veel beier dan vroeger zijn van systeem en rijker van inhoud. Bij zeer velen was echter de stof niet zóó verwerkt, dat de kennis systematisch was, dat er genoegzaam verband was gezocht tusschen de verschijnselen op verschillend gebied: klimaat, bodera, produccen, middelen van bestaan. Herhaalde malen scheen het uut de candidaat er zelfs niet aan had gedacht, om uit de geographieohe gesteldheid van ons eigen laud te verklaren ot op te helderen, wat zich elders op groote schaal voordoet. Eu toch is dit vooral de weg, te volgen bij het lager onderwijs. Van geoefendheid en het gebruik lier globe was maar bij enkele uitzonderingen spraak. Menigmaal wist de caiididaat door teekening iets te verklaren, terwijl hij het, hoe eenvoudig ook, op de globe niet kon aantoonen. De geschiedenis. Vooral bij dit vak verdient vermelding, dat enkele caudidaten hunne studie daarvan niet hadden voltooid, in dien zin, dat zij niet verder gekomen waren dan het einde der 18de cf het begin der 19de eeuw, zoodat zij van het opgegeven onderwerp (het jaar 1848) niets te zeggen wisten. Verder schijnt de spelling van vreemde eigennamen voor velen groote moeilijkheden op te leveren. Dit laatste bleek ook het geval te zijn met de uitspraak bij het mondeling examen , dat in hoofdzaak liep over de nieuwe geschiedenis, met slechts vluchtige uitstapjes op het gebied der oude geschiedenis ot van die der middeleeuwen. Bij de meeste candidaten schijnt het aan eene goede methode bij de studie te haperen. .Niet zoozeer gebrek aan feitenkennis viel op te merken dan wel van een helder inzicht in het verband tusschen die feiten en in de beteekenis van merkwaardige gebeurtenissen. Het onderzoek naar de kennis der staatsregeling van Nederland gaf bij de geslaagde candidaten, behalve bij de vrouwelijke, uevredigende uitkomsten. De kennis der natuur. De wijze waarop dit vak door de meeste candidaten wordt bestudeerd, laat veel te wenschen over. De meerderheid meent te kunnen volstaan met het bestudeeren van eenige handboekjes, zonder zelfs de meest vóór de hand liggende natuurvoorwerpen zelf te bekijken. Een candidaat verontschuldigde zich met de opmerking, dat hij geen gelegenheid had gehad, natuurkundige iustrumenten te zien. Dit kan toch niet gelden van het beschouwen van dieren en planten. Dat ruim 63 pet. een voldoend of meer dan voldoend cijferbehaaldeu , moet goeddeels worden toegeschreven aan de laag gestelde eisenen van het examen.
De vormleer. Het juist definieeren liet vooral bij velen te wenschen over. Up vragen als: » Wat is een prisma?" » Wat is een regelmatig lichaam V" kwam meermalen een zeer onjuist antwoord. Aan nauwkeurigheid van uitdrukking haperde het [n het algemeen. Vele candidaten konden geene behoorlijke indeeling der meetkundige lichamen of van de vlakke figuren geren. Up de vraag aan eencandidaat: » Hoe zoudt ge de meetkundige lichamen indeelen?" kwam tot antwoord : » In veelvlakken en oiiiwentelingslichamen; onregelmatige lichamen zijn er ook , maar die gebruiken we toch niet." Eene rationeele indeeling der vierhoeken konden verscheiden candidaten niet geven, en als werd gevraagd: » Hoe maakt ge aan uwe leerlingen een en ander duidelijk ?" dan was de uitkomst maar al te dikwerf volstrekt onbevredigend. Nog erger werd het, als naar den leervorm en den leergang , waarvan de candidaat bij dit leervak in de school gebruik maakte, onderzock werd gedaan. Dan kwam, naar aanleiding van de verwarde en onjuiste antwoorden schier telkens de commissie t >t het besluit: nu de paedagogiek als examenvak bij de hoofdakte is geschrapt, wordt het vak bij uitnemendheid voorden onderwijzer door de examinandi verwaarloosd. De wiskunde. Het examen in dit vak beantwoordde niet aan de verwachting. Het schriftelijk werk droeg het kenmerk van oppervlakkige studie, zoodat aun 103 caudidaten een cijfer beneden 4 daarvoor moest worden gegeven. De commissie meent hierbij echter de opmerking te moeten herhalen, dat de tijd, voor het schriftelijk examen in de stel- en meetkunde bestemd, voor velen te gering was om voldoend werk te kunnen leveren. De commissie meende, bij het vaststellen der vraagstukken, ten minste een paar onderdeelen van het vak te moeten doen behandelen. Zoo werden voor de algebra eene ontbinding in factoren en een vraagstuk dat door vergelijkingen van den eersten graad met 3 onbekenden moest worden opgelost, gegeven. Voor de meetkunde betroffen de opgaven de snij lin
toepasten.
En hiermede gelooft de commissie te hebben voldaan aan het verlangen, uitgedrukt in Uwer Excellentie's missive dd. 13 Mei jl. n". 13745, afd. O. Haar blijft dus niets anders over, dan Uwe Excellentie dank te zeggen voor het in haar gestelde vertrouwen. Groningen, 14 Augustus 1886. Namens de Commissie. W. C. A. ALBERDA, Voorzitter. VAN MILLIGEN , Secretaris.