Bijlagen
415 5
Tweede Kamer 5
Nationale Spaarraad en het uitgeven van Rijksspaarbrieven.
415.
5.
M E M O R I E VAN ANTWOORD. (Ingezonden 5 Juni 19-17.)
H e t feit, dat zeer vele leden, hoewel overtuigd) van de noodzakelijkheid van het sparen, desalniettemin het wetsontwerp Nationale Spaarraad en het uitgeven van spaarbrieven met weinig geestdrift hebben begroet, heeft de ondergetekende zeer getroffen. H e t komt hem voor, dat bedoelde leden, die zich blijkbaar met de doelstelling van het wetsontwerp wel kunnen verenigen, te sceptisch oordelen over de mogelijkheid het sparen te stimuleren. Aangezien door hem geraadpleegde vooraanstaande spaardeskundigen van mening zijn, dat er over het algemeen meer gespaard kan worden dan er momenteel wordt gespaard, meent hij te kunnen stellen, dat een spaaractie, als door hem is bedoeld, zeer zeker gewenst en noodzakelijk is te achten, terwijl het bestaan van een potentiële, doch ongebruikte spaarcapaciteit hem hoopvol stemt ten aanzien van de resultaten van een zodanige actie. Van de factoren, welke remmend op de spaarzin werken, zijn er een aantal, die voor de desbetreffende personen een niet te overkomen weerstand betekenen. In gevallen, waarin het inkomen nauwelijk voldoende is voor de bekostiging van het meest noodzakelijk levensonderhoud, zal geen enkele spaaractie resultaat kunnen boeken. Daarnaast zijn er echter tallozen, die niet in die mate sparen als zij wel zouden kunnen doen en daarvan worden weerhouden door weerstanden, welke niet van rationele of materiële aard zijn. H e t zijn juist deze laatstbedoelde weerstanden, welke zouden kunnen worden weggenomen, althans kunnen worden beperkt, door een goed opgezette en psychologisch verantwoorde spaarcampagne, welke wordt ondersteund door vooraanstaande personen uit alle rangen en standen der maatschappij. Naar de mening van de ondergetekende kan een dergelijke spaaractie, die tegelijk instructief en voorlichtend dient te werken, er in elk geval toe bijdragen het wantrouwen van hen, die kunnen sparen, te overwinnen en hen, die tot dusver minder spaarden dan zij zouden kunnen doen of zelfs het sparen ontwend zijn geworden, te bewegen meer te sparen of weer te gaan sparen. De hoog opgevoerde inkomstenbelasting moge de capaciteit tot sparen uit het inkomen verkleinen, toch behoeft zij de principiële geneigdheid tot sparen niet te verminderen, doordat het sparen in de eerste plaats gericht is op het vergaren en in stand houden van een hoofdsom; bovendien wordt het inkomen, dat uit het gespaarde vloeit, in de repel pas van overwegende betekenis in een latere levensperiode, waarin het inkomen uit arbeid of bedrijf is weggevallen of sterk is verminderd. Nog daargelaten hoe hoog dan het tarief der inkomstenbelasting zal zijn, mag men aannemen, dat het inkomen uit het gros der besparingen bij hen, die het genieten en er op steunen, niet onder de hoogste progressietoppen zal vallen. De ondergetekende vermag niet in te zien waarom de vermogensheffingen, die als een noodzakelijk bestanddeel der financiële sanering een deel der oude en tijdens de oorlog gevormde vermogens treffen, een belemmering zouden vormen voor het sparen. Zij kunnen integendeel een stimulans blijken om extra te sparen ter compensatie van een plaats gevonden vermogensvermindering. Overigens zullen vele kleine en middelgrote spaarders niet door de vermogensheffing worden getroffen. Voorts durft de ondergetekende de stelling aan, dat zonder deze heffingen het gevaar voor de waardebestendigheid van de gulden
Handelingen deT Staten-Generaal.
Bijlagen.
1946—1947.
veel groter zou zijn dan thans van bepaalde zijde wordt gesuggereerd. E n wat de begrotingstekorten betreft, voor zover deze voorshands onvermijdelijk zullen blijken, zullen zij in toenemende mate het karakter krijgen van een vóór-financiering van het herstel (o.a. in het kader der oorlogsschadebijdragen), welke vóór-financiering t.z.t. door langlopende leningen zal moeten worden opgevangen. H e t moet mogelijk zijn ons volk duidelijk te maken, dat besparingen hiervoor onmisbaar zijn. Zo er al onzekerheid mocht bestaan bij het publiek omtrent de mogelijkheid, dat de fiscus straks door een heffing op een groter of kleiner deel van de gespaarde gelden beslag zal leggen, in het kader van de spaaractie kan aan het publiek duidelijk worden gemaakt dat zij, die gaan sparen of extra gaan sparen, niet bevreesd hoeven te zijn, dat de fiscus hen een deel van deze besparingen zal afnemen. De beide heffingen in eens houden verband met de zeer bijzondere omstandigheden na de oorlog. Voor herhaling van deze heffingen behoeft, naar de ondergetekende reeds herhaaldelijk heeft verklaard, geen vrees te bestaan. In dit verband zij nog opgemerkt, dat de blokkering van een deel der saldi bij de Rijkspostspaarbank niet opgevat mag worden als een onteigening van spaargelden, doch slechts beschouwt dient te worden als een tijdelijke sterilisatie in het kader der in het algemeen belang uitgevoerde geldzuivering. De wijze, waarop de afwikkeling der geldzuivering zal geschieden, zal er mede op worden gericht het inzicht hierin te verduidelijken. H e t is de ondergetekende uiteraard bekend, dat zich hier te lande vele uitstekend functionnerende spaarinstellingen bevinden. Juist op grond van deze overweging heeft de ondergetekende te kennen gegeven, dat hij het zwaartepunt van de spaaractie wil leggen in de bevordering van het sparen bij de bestaande instellingen. Naar zijn mening is het zeer zeker aan deze instellingen toevertrouwd, propaganda te voeren voor het sparen op haar eigen terrein. Hij meent echter, dat het propageren van de spaargedachte in het algemeen, waartoe thans aanleiding bestaat, van een zodanige brede strekking dient ter zijn, dat het particuliere initiatief van de zijde van de Overheid steun en aanvulling behoeft. Ook kan van het spaarbedrijf niet worden verwacht, dat het er toe zal overgaan uit eigen middelen een voorlichting te bekostigen, strekkende tot het in een juister daglicht plaatsen van de betekenis, die aan het sparen toekomt in het kader van de door de Regering gevoerde monetaire en fiscale politiek en het wegnemen of verminderen van de bestaande weerstanden. Het denkbeeld van een door de Nationale Spaarraad te voeren algemene nationale spaaractie, welke zou worden opgezet in samenwerking met de bestaande spaarinstellingen en welke tevens als basis en aanknopingspunt zal dienen voor de individuele campagnes dezer instellingen zelf, is door vooraanstaande spaardeskundigen mei instemming begroet. Als het Overheidsapparaat, waaraan de dagelijkse leiding van de spaarcampagne zal worden opgedragen, is het Bureau van de Nationale Spaarraad gedacht. H e t personeel van dit bureau /al sleehls bestaan uit een leider van het bureau (tevens secretaris van de Nationale Spaarraad) en enkele deskundige medewerkers. De omvang van dit bureau kan klein zijn, omdat zijn voornaamste taak bestaat in het leiding geven aan de instanties en instellingen, welke de spaarcampagne uitvoeren. Anderzijds kan zulk een klein bureau niet gemist worden, omdat er een leidinggevend centrum van de spaaractie dient te bestaan, waar deskundigheid op het gebied van sparen en publiciteit samenvloeien en van waaruit de door verschillende instanties en instellingen te voeren acties zo gecoördineerd kunnen worden, dat het grootst mogelijke rendement wordt verkregen . De ondergetekende is erkentelijk voor bet in het Voorlopig Verslag door andere leden tot uitdrukking gebrachte inzicht, dat een spaarcampagne noodzakelijk is, in verband waarmede zij op spoed bij de behandeling van het Ontwerp van Wet, waarom inderdaad bij de begrotingsdebatten werd gevraagd, aandringen. Met betrekking tot de resultaten van de in Engeland van Overheidswege gevoerde spaarcampagne, waarover deze leden inlichtingen vroegen, staan de ondergetekende de volgende gegevens ten dienste. De door het National Savings Comittee geleide National Savings Movement, die reeds sinds 1916 zonder onderbreking wordt gevoerd ter bevordering van zogenaamde ,,small savings" beeft in de achter ons liggende jaren de volgende resultaten geboekt.
415 5 Nationale Spaarraad en het uitgeven van Rijksspaarbrieven.
1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946
Deposito's bij Trustee Savings Banka en Post Office Savings Bank Totaal 800 928 1 150 1 388 1692 2 024 2 381 2 655
Toeneming
Staatsobligat ies op Post Office Register (Defence Bonds) Totaal
128 2-22 238 304 332 357 274
Toeneming
232 390 571 713 844 962 1 121 1305
, 158 181 142 131 118 159 184
National Savings Certificates, met opgelopen rente
60
.3
Totaal 541 707 922 1 154 1451 1 717 1 878 1927
Toeneming
Tota toent
Por Jltimo
Savings Deposits in millioenen £
_
__
166 215 232 297 266 161 59
452 618 612 732 716 677 517
De Chancellor of the Exchequer had voor de besparingen in het jaar 1 April 1946 tot 1 April 1947 een „challenge t a r g e t " van £ 520 millioen gesteld. I n Maart 1947 werd deze „ t a r g e t " verhoogd tot £ 565 millioen, d.i.: gemiddeld ongeveer £ 12 per hoofd der Engelse bevolking. Medegedeeld werd, dat de „small savings" in 1946—1947 de gestelde ,,target" hebben overschreden. Hierbij was echter geen rekening gehouden met de terugbetalingen op National Savings Certificates en Defence Bonds, die juist in het afgelopen jaar een belangrijke omvang aannamen. De onderstaande cijfers geven de netto resultaten van het per 1 April 1947 geëindigde jaar weer. ,,Small Savings" in het jaar 1946—1947. (millioenen £) Aankopen en inlagen
Inwisselingen en Netto onttrekkingen toeneming (incl. rente)
Trustee Savings Banks . . .
187.2 209.8 465.9 258.1
161.-8 62.0 408.0 206.4
25.4 147.8 57.9 51.7
Totaal . . .
1.121.0
83S.2
282.8
National Savings Certificates .
Het cijfer ad £ 282,8 millioen geeft nog geen volledig beeld van Ai: toeneming der spaartegoeden van het Engelse publiek. Ten einde het cijfer der netto-kasontvangsten ad £ 282,8 millioen vergelijkbaar te maken met de cijfers in de eerste tabel, moeten de kasontvangsten worden verhoogd met de opgelopen rente ad £ 115,4 millioen over de besparingen gedurende het jaar 1946—1947. De netto-toeneming der spaartegoeden bedroeg in dit jaar derhalve per saldo £ 398,2 millioen. I ii de hierboven weergegeven cijfers blijkt, dat de National Savings Movement vooral gedurende dv oorlogsjaren belangrijke resultaten heeft geboekt. H e t jaar 1943 betekende hierbij het hoogtepunt. Uit de cijfers blijkt tevens, dat na de oorlog ei .i belangrijke neiging tot ontsparing te constateren valt. Dat desondanks ook in de jaren na de oorlog per saldo voor een belangrijk bedrag nieuwe besparingen worden gevormd, is zonder twijfel te danken aan de onvermoeide activiteit van het National Savings Committee en zijn „savings workers", die na de oorlog er mede zijn doorgegaan het Engelse publiek te overtuigen van 'Ie noodzakelijkheid tot sparen. Dat het overschrijden van de „challenge t a r g e t " voor 1946—1947 niet betekent, dal de netto-besparingen n a t dit bedrag zijn toegenomen, doet aan de waarde van deze waarlijk nationale prestatie niet af. 0]i grond van het hierboven vermelde meent de ondergetekende te kunnen vaststellen, dat het zeker mogelijk moet worden geacht, door beïnvloeding van de publieke opinie het sparen 1>- bevorderen, niet alleen in oorlogstijd, doch ook, zij het moeilijker, in vredestijd. ' Anderzijds kan de ondergetekende zich m zoverre verenigen met de inzichten dier leden, die in de resultaten der Engelse Bpaarcampagne geen garantie zien voor het welslagen ener hier te lande te'voeren nctin. dat ook bij v i n mening is, dat
een propaganda, die een min of meer getrouwe copie van de Engelse zou zijn, in Nederland niet tot het beoogde doel zou leiden. De verschillende geaardheid van het Nederlandse volk, alsmede het ontbreken van het tot vrijwillige opofferingen inspirerende oorlogsdoel maken, dat van een actie voor het sparen, die haar kracht uitsluitend zoekt in het appelleren aan de vaderlandsliefde, het algemene belang en de opofferingsgezindheid voor de nationale zaak, waarschijnlijk een onvoldoende resultaat verwacht moet worden. Daarom zal de voorlichting zich tevens moeten richten op het individuele eigenbelang, dat wordt gediend door een herleving van de spaarzaamheid, die vanouds het Nederlandse volk heeft gekenmerkt. Dit eigenbelang wordt zeer zeker niet gediend door buitensporige uitgaven voor vermaak en genotmiddelen. H e t publiek moet er op worden gewezen, dat het in tijden, waarin de prijzen hoog zijn, goed doet, buiten zijn noodzakelijke aanschaffingen van goederen, die niet langer kunnen worden ontbeerd, zoveel mogelijk terughouding in zijn aanschaffingen te betrachten, tot het ogenblik zal zijn gekomen, waarop bij een ruimere goederenvoorziening lagere prijzen zullen gelden. Van een dergelijke voorlichting verwacht de ondergetekende het meeste resultaat, als zij gegeven wordt in het kader van een spaaractie, welke naast het min of meer negatieve element van onthouding de positieve voordelen van het sparen stelt. Ten aanzien van de opmerking, dat de Overheid allereerst in spaarzaamheid en soberheid het goede voorbeeld moet geven, moge de ondergetekende de hier aan het woord zijnde leden verzekeren, dat de maatregelen, die zijn en worden getroffen om de efficiëntie in de besteding der Overheidsgelden te bevorderen, meer en meer resultaten afwerpen. Voor de in algemene termen vervatte critiek, dat nog te gemakkelijk door de Overheid met geld wordt omgesprongen, ontbreken in het Voorlopig Verslag de bewijzen. De ondergetekende zal erkentelijk zijn voor elke concrete aanduiding, waar zich zodanig euvel voordoet. Voor zover hij persoonlijk kan nagaan, is een groot deel van het ambtelijk apparaat overbelast en zou het'onverantwoord zijn de daarvoor in aanmerking komende hogere ambtenaren de nodige hulp en hulpmiddelen te onthouden om hun arbeid zo productief mogelijk te maken. Slechts inkrimping van de Overheidstaak kan op dit gebied belangrijker bezuinigingen brengen. De omstandigheden, die dit mogelijk zouden kunnen maken, liggen echter in hoofdzaak buiten de macht der Regering. De ondergetekende betwijfelt of het vooruitzicht op de bespaarde gelden slechts een betrekkelijk lage rente te ontvangen, de spaarzin nadelig beïnvloedt. Slechts voor diegenen, (tic sparen, ten einde zich een lente-inkomen te verzekeren, is de hoogte van de rente een factor van belang, hoewel niet in die zin, dat deze categorie bij een hogere rente meer zou sparen en bij een lagere rente minder. Verschillende economisten zijn integendeel van mening, dat hier een causaal verband'in tegengestelde zin bestaat. Voor de overige spaarders speelt de rente slechts een zeer ondergeschikte rol. Bij de beantwoording van de door vele leden gestelde vraag, tot welke groep of groepen de zeer velen behoren tot wie de spaaractie zich zou moeten richten, merkt de ondergetekende allereerst op, dat de spaaractie zich zal moeten richten tot die nader te noemen grote groepen van de Nederlandse bevolking, die, om welke reden dan ook, niet of onvoldoende sparen. Diegenen, die reeds regelmatig naar vermogen sparen, hebben geen aansporing van node; aan zwart handelaren en andere elementen, die zelf er toe bijdragen, de positie van de gulden te ondermijnen, is een aansporing tot sparen verspild. Onder de groep, die niet spaart, bevinden zich ongetwijfeld velen die werkelijk niet kunnen sparen. Zeer groot is echter het aantal dergenen, die van mening zijn, dat zij niet kunnen sparen, doch die in werkelijkheid zeer wel zouden kunnen sparen, indien zij zich van onnodige consumptieve uitgaven onthielden. Onder laatstgenoemde voorwaarde zouden ook vele spaarders meer kunnen sparen. Men behoeft slechts het bezoek aan het buitenland, aan amusementsbedrijven, sportevenementen en de bedrijfsresultaten van touringcarondernemers, banketbakkers en dergelijke in het oog te vatten om in te zien, dat hier grote mogelijkheden bestaan. Ten slotte moet aan diegenen, die niet willen sparen, omdat zij geen vertrouwen hebben in de stabiliteit van onze munt, in de mogelijkheid later ten volle over de gespaarde gelden te zullen kunnen beschikken of in de Regering, door voorlichting worden bijgebracht, dat hun vrees ongemotiveerd is en dat zij juist door sparen kunnen bijdragen tot het herstel van een gezonde finan-
415 5 Nationale Spaarraad en het uitgeven van Rijksspaarbrieven. ciële toestand, doch door zich te onthouden van sparen dit herstel belemmeren. De ondergetekende deelt in de mening van die leden, die betogen, dat vooral gespaard zal moeten worden voor investeringen op lange termijn. Naar zijn mening kan dit doel echter mede worden gediend door het aanwakkeren van de spaarzin bij de kleine man, die in het algemeen slechts tot vrij kortstondig uitstel van consumptie kan worden gebracht. Bedacht moet worden, dat, indien zou worden bereikt, dat het publiek op grote schaal betrekkelijk kortstondig spaart, hiervan een gunstige invloed op het prijspeil van consumptiegoederen zou uitgaan. Dit kan opnieuw leiden tot meer besparingen uit het inkomen, waardoor de zogenaamde plaatsvervanging der spaarders gewaarborgd zou zijn. Bovendien dient de te voeren spaaractie zich niet te beperken tot de naaste toekomst, doch zal het werk van de Nationale Spaarraad zich over een lange reeks van jaren moeten uitstrekken, ten einde de spaarzin blijvend gunstig te beïnvloeden, en met name ook de jongeren, die hun intrede in de maatschappij doen, in deze geest op te voeden tot nieuwe spaarders, ü p deze wijze zou een groot deel der tijdelijke besparingen thans toch beschikbaar zijn te stellen voor de financiering van investeringen op lange termijn. Uitstel van consumptie behoeft naar de mening van de ondergetekende niet te leiden tot een opeenhoping van consumptieve vraag in de naaste toekomst. De bestaande achterstand in de voorziening met duurzame gebruiksgoederen kan onder de gegeven omstandigheden maar zeer geleidelijk worden ingehaald. Slechts indien het publiek zich in de komende jaren beperkt tot de strikt noodzakelijke aanschaffingen van deze goederen, kan de vraag binnen de perken van het mogelijke aanbod worden gehouden en tegen redelijke prijzen worden bevredigd. Niet alleen het gebrek aan productiemiddelen en liet daardoor beperkte aanbod van consumptiegoederen, doch ook de onmogelijk te bevredigenden ongebreidelde vraag leiden tot het voortbestaan van een „sellers-market" en een hoog prijsniveau voor verschillende goederen. Indien een spaarcampagne er toe kan bijdragen, dat het publiek zich op dit gebied enige zelfbeperking oplegt, kan hiermede de eerste stoot gegeven worden tot een herstel van meer normale toestanden op hei gebied van voorziening en prijsvorming. Is een dergelijk herstel eenmaal op gang gebracht, dan zet het zich uit eigen kracht voort. Door een dergelijke ontwikkeling zouden eveneens de omstandigheden gunstiger worden voor een krachtige ontplooiing van de vrijwillige besparing. Hieraan zou, naar mag worden verwacht, ook worden deelgenomen door de grotere spaarders, die door het geschetste herstel er toe kunnen worden gebracht de toekomst met meer vertrouwen te gemoet te zien. Met betrekking tot de overwinning van de door de monetaire en fiscale politiek opgewekte weerstanden, welke grotendeels van psychologische aard zijn, moge de ondergetekende verwijzen naar hetgeen hij daaromtrent reeds hierboven heeft opgemerkt. De ondergetekende is de andere leden, die van mening zijn, dat hei wetsontwerp een kans moet hebben, erkentelijk. Van verschillende zijde werd gevraagd naar de middelen, waarmede de ondergetekende het sparen denkt te bevorderen. Uit het bovenstaande moge zijn gebleken, dat de ondergetekende als het belangrijkste middel beschouwt het voeren van een psychologisch verantwoorde, op de bestaande weerstanden afgestemde, voorlichtende propaganda voor de spaargedaohte in het algemeen.. Tevens wil hij hiermede de propaganda, die de spaarinstellingen op eigen terrein voeren, coördineren en stimuleren. Zoals reeds in de Memorie van Toelichting op het ontwev]) van wet is medegedeeld, staat de uitgifte van Rijksspaarbrieven in deze opzet op het tweede plan. Ongetwijfeld zuil.'ii ook naar het oordeel van de ondergetekende de eventueel uit te geven spaarbrieven aantrekkelijk moeten worden gemaakt. Hij betwijfelt echter, of het daartoe nodig zal zijn, een zo hoge rente te vergoeden, dat daardoor de huidige rentepolitiek van de Regering zou worden doorkruist. Naar zijn overtuiging speelt namelijk de rentevergoeding in de overwegingen van de spaarders om wie het hier gaat geen overwegende rol. Voor deze spaarders is het veel belangrijker, dat er voor word! gezorgd, dat elk koersrisico ontbreekt. Overigens geldt ooi; hier. evenals bij elke wijze van sparen, dat het aantrekkelijke van het sparen voornamelijk is gelegen in het individuele doel, dat men door zijn besparing wil bereiken. De eventuele uitgifte van de spaarbrieven zou derhalve niet moeten worden bevorderd door het bieden van een extra-hoge rente, doch met name door een speciaal op de plaatsing van deze spaarbrieven gerichte propaganda, waarbij wordt gewezen op
de mogelijkheid zonder risico te sparen voor talloze aantrekkelijke doeleinden. Naar aanleiding van de door de hier aan het woord zijnde leden gemaakte opmerking, dat de spaarbrieven de bestaande spaarinstellingen concurrentie zullen aandoen, merkt de ondergetekende op. dat hij. gelijk hij reeds in de Memorie van Toelichting tot uiting heeft gebracht, geenszins de bedoeling heeft, de bestaande instellingen deze ooncurrontie aan te (!<;eu. Hij wil om deze reden niet tot de bedoelde uitgifte overgaan dan in overleg met de Nationale Spaarraad. Mocht daarbij blijken, dat deze uitgifte slechts zou leiden tot een onttrekking of onthouding van gespaarde gelden, aan de spaarinstellingen, ter belegging in de spaarbrieven, dan zal de uitgifte van de spaarbrieven achterwege blijven. De ondergetekende wenst sleeht< de machtiging, eventueel spaarbrieven uit te geven, voor het geval dergelijke spaarbrieven kunnen worden gebruikt als beleggingsobject voor spaargelden, die zonder een dergelijke mogelijkheid niet bij de bestaande spaarinstellingen zouden zijn terechtgekomen. Hij denkt daarbij bij voorbeeld aan de mogelijkheid, dat door een aanmoediging tot het sparen in het bedrijf of de dienst, waar men werkzaam is, tallozen er toe kunnen worden gebracht, een gedeelte van loon of salaris te besparen, terwijl zij zonder een dergelijke spaarregi ling niet of althans minder geld bij de bestaande spaarinstellingen zouden inleggen. Over deze en dergelijke plannen wil de ondergetek-ende echter het oordeel van de Nationale. Spaarraad inwinnen. Nogmaals zij uitdrukkelijk verzekerd, dat de spaarbrieven niet zullen worden uitgegeven, indien zij alleen kunnen leiden tot verplaatsing van spaargelden. Enige leden noemden een drietal middelen, welke het eventuele bezwaar dezer verplaatsing van spaargelden zouden kunnen verminderen. Met betrekking tot het eerstgenoemde middel, het openen van bijzondere rekeningen bij de spaarbanken, is de ondergetekende met enkele andere in dit verband aan hef woord zijnde leden van mening, dat dit middel op zich zelf niet voldoende waarborg biedt, dat wordt voorkomen, dat gelden van oude spaarrekeningen zullen worden opgevraagd om daarna te worden gestort op nieuwe spaarrekeningen. Wat betreft het tweede middel, de uitgifte van z.g. savingbonds, merkt de ondergetekende op, dat ook bij een dergelijke uitgifte het gevaar voor verplaatsing van spaargelden niet denkbeeldig moet worden geacht. Voorts is hij van mening, dat aanvankelijk renteloze stukken later een betrekkelijk hoge rente zonden moeten dragen, zoals ook door andere leden werd opgemerkt. Hij prefereert om deze reden spaarbrieven met een aanvankelijk lage en geleidelijk oplopende rente. Wat het derde der naar voren gebrachte middelen aangaat, de ondergetekende acht het sparen in ondernemingen een mogelijk werkzaam middel om het openen van nie-uwe besparingen te bevorderen. Naar zijn mening ligt hier voor de Nationale Spaarraad een taak om te onderzoeken, in hoeverre langs deze weg, in overleg met de werkgevers, resultaten kunnen worden bereikt. Inderdaad is het. zoals hierboven reeds uitvoerig is uiteengezet, niet de bedoeling van de ondergetekende, te concurreren met de bestaande spaarinstellingen. Zoals door enige leden werd opgemerkt, worden aan de ondergetekende krachtens artikel b' enige bevoegdheden toegekend op een punt, waarvan veel zou kunnen afhangen voor het bereiken van het gehoopte succes. Hij hoopt van deze bevoegdheden een verstandig gebruik te maken. Reeds in het ontwerp van wei is voorgeschreven, dat hij ter zake van de eventuele uitgifte van Rijksspaarbrieven overleg moet plegen met de Nationale Spaarraad, waardoor is gewaarborgd, dat de hantering der hem toegekende bevoegdheden zal steunen op weloverwogen en deskundige adviezen. In verband met bet noodzakelijke overleg met de Nationale Spaarraad is het de ondergetekende tot zijn spijt niet mogelijk, in antwoord op de door vele leden gestelde vraag, definitief mede te delen, tegen welke voorwaarden de Rijksspaarbrieven eventueel zouden worden uitgegeven. Zijn gedachten gaan uit naar spaarbrieven met een looptijd van bijvoorbeeld vijf jaren, die na verloop van deze termijn op verlangen van de houder desgewenst kunnen worden omgezet in langer lopende Staatsschuldbewijzen. De spaarbrieven zouden voorts op naam kunnen luiden, niet verhandelbaar, doch wel te allen tijde inwisselbaar kunnen zijn. waardoor elk koersrisico zou zijn vermeden. De rente zou van jaar tot jaar oplopend moeten zijn, ten einde de spaarders te bewegen, de stukke-n langer aan te houden. De gemiddelde rente over de gehele looptijd zou naar het aanvankelijk oordeel van de ondergetekende niet of nauwelijks
41 5 5 Nationale Spaarraad en het uitgeven van Rijksspaarbrieven. hoger behoeven te zijn dan de rente, welke normaliter bij belegging in papier met vijfjarige looptijd zou worden verkregen, aangezien, zoals hij hierboven reeds als zijn mening te kennen gaf, in de overwegingen van de spaarders, om wie het hier gaat, de rentevergoeding over de gespaarde gelden een ondergeschikte rol speelt. Eenvoudshalve lijkt het gewenst de rente niet op coupons uit te betalen, doch in eens bij inwisseling of lossing van de spaarbrief. De spaarbrieven zouden moeten worden uitgegeven in coupures van f 10 of f 20 tot bijvoorbeeld f 100. De ondergetekende deelt in de mening van enkele leden, die ter aanmoediging van de kleine spaarders gaarne kleine coupures zouden zien. Ten aanzien van de vraag of na een eventueel niet gelukken van de spaarcampagne zal worden overgegaan tot de invoering van een gedwongen sparen, wil de ondergetekende zich zijn oordeel voorbehouden. Hij is aanvankelijk van mening, dat het mogelijk is het Nederlandse volk er toe te brengen vrijwillig meer Ie sparen, ook zonder dat het vooruitzicht van een stelsel van gedwongen sparen als stok achter de deur wordt gezet. I n tegenstelling tot de opvatting van enkele leden, die veel gevoelen voor een stelsel van gedwongen sparen, staat de ondergetekende vooralsnog afwijzend tegenover een dergelijk stelsel. Aan de zeer vele andere leden, die niet gevoelen voor gedwongen sparen, wil de ondergetekende gaarne mededelen, dat de enige doelstelling, welke hij met dit wetsontwerp voor ogen heeft, is de bevordering van het vrijwillig sparen door het Nederlandse volk. Dit is noodzakelijk in verband met de financiering van liet herstel en de terugkeer tot meer normale verhoudingen op de goederenmarkten. Deze doelstelling vereist liet beperken van alle consumptieve uitgaven tot een peil, dat overeenkomt met de verarmde toestand, waarin ons land op materieel gebied is komen te verkeren. Hefc publiek zal het blijkens zijn levenswijze nog ontbrekende besef voor deze toestand moeten worden bijgebracht en wel in zijn eigen belang. Op de vraag van enige leden, of er monetaire doelstellingen in liet geding zijn, wil de ondergetekende het volgende antwoorden. In zoverre toeneming der besparingen via vermindering van de vraag naar consumptiegoederen leidt tot prijsdalingen, zal de spaarcampagne een gezond deflatoir effect kunnen hebben, hetgeen uiteraard uit monetair oogpunt van belang is. Tevens is het vanzelfsprekend, dat hoe meer er gespaard wordt, des te gemakkelijker het zal zijn om ter financiering van het herstel nieuwe geldschepping te voorkomen. Andere zelfstandige monetaire doelstellingen zijn hier echter niet in hot geding. Ten aanzien van de omvang van de huidige en de gewenste besparingen, waarnaar door andere leden werd geïnformeerd, merkt de ondergetekende, liet volgende op, zich daarbij welbewust beperkend tot de besparingen bij de gezinshuishoudingen. De besparingen bij de bedrijfshuishoudingen blijven dus buiten beschouwing. De beschikbare cijfers over de spaartegoeden bij spaarbanken en boerenleenbanken in 1946 geven een onzuiver beeld, doordat i 1945 met liet oog op de geldzuivering bij deze instellingen grote bedragen aan „oneigenlijk spaargeld" zijn ingelegd. Daarvan kwam liet doel, dat aanvankelijk op girale rekening werd geboekt, op 1 Januari 1946 vrij. in 1946 (in mïttioenen
Instellingen
guldens).
e Aanwijzing •o .2 o geblokkeerd = £3 of vrij H
Tegoeden oind 1946 Toeneming in 1946 Afneming in 1946
Spaartegoeden
Rijkspost spaarbank Bijzondere spaarbanken Boerenleenbanken
vrij vrij vrij
1107 658 875
1020 686 963
28 88
Totaal
vrij
2640
2669
29
—
Rijkspostspaarbank Bijzondere spaarbanken Boerenleenbanken
geblokkeerd geblokkeerd geblokkeerd
666 326 1072
462 216 603
—
204 110 469
Totaal
geblokkeerd
2064
1281
—
783
4704
3950
—
754
Totaal generaal
.87
De afneming van het geblokkeerde spaartegoed ten bedrage van 783 millioen komt voor een groot deel op rekening van inschrijvingen in het Grootboek 1946 en op 2 | % spaarcertificaten en van storting van zekerheidstellingen en betaling van achterstallige belasting, welke onttrekkingen niet zonder meer met normale consumptieve ontsparingen kunnen worden gelijkgesteld. Voorts is een klein deel gebruikt voor herinvesteringen, voornamelijk in de landbouw. De vrije spaartegoeden, die het vrijwillig sparen representeren, vertonen in de loop van 1946 per saldo een kleine toeneming. Aanvankelijk liepen zij terug door de onttrekking van oneigenlijke spaargelden, doch in de laatste maanden van het jaar trad een kentering in, zodat zich in bescheiden mate nieuwe besparingen vormden bij de bijzondere spaarbanken en de boerenleenbanken. Indien men bedenkt, dat per 1 Januari 1946 het girale tegoed, waaronder veel oneigenlijk spaargeld school, vrij werd, dan kan het verloop van de vrije spaargelden in 1946 vertrouwen geven voor het bereiken van het doel, dat de ondergetekende met dit wetsontwerp beoogt. De toeneming van het effectenbezit bij particulieren kan, gezien de geringe emissies en rekening houdende met de plaats gevonden hebbende aflossingen, niet hoog worden geraamd. Voor zover de toeneming van de chartale circulatie tot vergroting van de kasvoorraden van gezinnen heeft geleid, kan in zekere zin reeds van een besparing worden gesproken. Aangezien deze besparingen beter dienstbaar kunnen worden gemaakt aan de financiering van het herstel, indien zij een stabieler vorm aannemen, is het wenselijk, dat overtollige kasvoorraden op enigerlei wijze worden belegd. Tot de besparingen der gezinshuishoudingen moeten uiteraard ook worden gerekend de premiën, die door de gezinnen worden betaald aan levensverzekeringsmaatschappijen en aanverwante instellingen. Gezien de belangrijke productie der levensverzekeringsmaatschappijen in 1940, kan worden aangenomen, dat deze vorm van besparing in het afgelopen jaar wederom enige toeneming heeft vertoond. Het (lentraal Planbureau raamt de omvang van deze besparingen op 0,2 milliard per jaar. Ten einde in de behoefte van de kapitaalmarkt te kunnen voorzien, dienen echter de gezinshuishoudingen, wederom volgens de door het Centraal Planbureau opgestelde Eerste Nota in zake het plan 1947, boven deze premiebetalingen nog 0,8 milliard te besparen. Gezien het voorgaande, is het duidelijk, dat om dit doe] te bereiken een sterke toeneming van h e t sparen noodzakelijk is. Nopens hetgeen verschillende leden naar voren brachten met betrekking tot de kosten van de spaarcampagne, merkt de ondergetekende op, dat, indien de Regering niet beschikte over een ambtelijk apparaat, hetwelk is ingesteld op het voeren van breed opgezette campagnes, een dergelijk apparaat inderdaad zou moeten worden geschapen, waarmede ongetwijfeld hoge kosten gemoeid zouden zijn. De ondergetekende vestigt er echter de aandacht op, dat de Regering in de Regeringsvoorlichtingsdienst beschikt over een apparaat, dat op het voeren van dergelijke campagnes is ingesteld. Daardoor behoeft de omvang van de campagne geen invloed te hebben op de omvang van het bureau van de Nationale Spaarraad. De ondergetekende wil er in dit verband nogmaals op wijzen, dat de taak van het bureau alleen leidinggevend, coördinerend en stimulerend zal zijn. H e t voeren van do eigenlijke spaarpropaganda zal worden verricht door de Regeringsvoorlichtingsdienst in algemene zin en door de spaarinstellingen op eigen terrein. In het huidige stadium kunnen uiteraard bezwaarlijk ramingen van de ingevolge dit wetsontwerp te maken kosten worden opgesteld. H e t staat nog geenszins vast, welke vormen de te voeren spaarpropaganda zal moeten aannemen. Ook zal, naar moet worden verwacht, regelmatig moeten worden ingegaan op de reacties van het publiek op de reeds gegeven voorlichting. Voorts moet worden bedacht, dat een te klein opgezette campagne ondoeltreffend zou zijn, zodat de daarvoor gemaakte kosten als verspild zouden moeten worden beschouwd. Anderzijds is de ondergetekende uiteraard niet van zins voor dit doel zo hoge kosten te maken, dat hem het doen van onverantwoordelijk hoge uitgaven zou kunnen worden verweten. In deze omstandigheden zou hij zich bij voorkeur van ramingen willen onthouden. In antwoord op de opmerkingen, door enige leden gemaakt over de opzet van de Nationale Spaarraad. moge de ondergetekende er op wijzen, dat de grote Nationale Spaarraad slechts
Bijlagen
4 1 5 5—7
Tweede Kamer
9
Nationale Spaarraad en het uitgeven van Rijksspaarbricven. tot taak zal hebben, kracht bij te zetten aan een grootscheepse opwekking van het publiek meer te sparen. Ten einde het tot iedereen te laten doordringen, dat ook zijn voormannen zieh achter deze opwekking stellen, moet de Spaarraad breed worden opgezet. Zoals reeds in de Memorie van Toelichting is gezegd, zal de grote Nationale Spaarraad niet veelvuldig vergaderen, zodat veel van het eigenlijke werk zal worden verricht door de Commissie van Toezicht, waarin de spaardeskundigen zitting zullen hebben. Deze werkwijze voorkomt naar het oordeel van de ondergetekende afdoende het gevaar van een onevenredig kleine invloed van deze deskundigen. De taak van de Nationale Spaarraad, die naar Liet oordeel van sommige leden te onnauwkeurig zou zijn aangegeven, is in het ontwerp van wet omschreven als: de bevordering van het sparen. Deze omschrijving omvat alles, wat te dezer zake door de Nationale Spaarraad zal moeten of kunnen worden gedaan om tot een bevordering van het sparen te geraken. Uiteraard zullen op grond van artikel 5 voorschriften volgen ter nadere afbakening van de competenties van de verschillende organen. De ondergetekende is er van doordrongen, dat een nauwkeurige taakomschrijving een eerste vereiste is. Hij meent echter, dat de taakomschrijving in deze wet zo ruim mogelijk dient te zijn, aangezien het hier gaat om een geheel nieuw terrein, waarop nog de nodige ervaring moet worden opgedaan. Juist in deze overw-eging opent artikel 5 de mogelijkheid nadere voorschriften vast te stellen met betrekking tot de werkzaamheden van de Nationale Spaarraad en zijn organen. ü p grond van deze mogelijkheid gaat naar de mening van de ondergetekende de vergelijking met de Centrale Raad voor het Consumentencrediet niet op. De Wet op het Consumentencrediet bevat namelijk — in verband met het feit, dat de Centrale Raad een zuiver adviescollege is, volkomen te recht — generlei voorzieningen nopens nadere regelen ter zake van de bevoegdheden van deze Centrale Raad. Overigens is het niet juist, dat de verhouding van de Centrale Raad tot het Ministerie van Financiën te wensen overlaat. In dit verband wil de ondergetekende nog mededelen, dat, ten einde de spaaractie zo doeltreffend mogelijk af te stemmen op do te overwinnen weerstanden, een onderzoek dient te worden ingesteld naar de oorzaken van het tekort aan spaarzin. Voor zover in het kader van de spaarcampagne nieuwe spaarmethoden in het leven zullen worden geroepen, behoort de beoordeling van deze methode eveneens tot de taak van de Nationale Spaarraad. De ondergetekende heeft in het voorgaande reeds te kennen gegeven, dat hij over deze zaken het oordeel van de Spaarraad zal inwinnen. Op verzoek van de ondergetekende heeft de Rijkspostspaarbank de het sparen belemmerende beperking, waarop enige leden wezen, inmiddels opgeheven. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven over de invloed van de rente werd opgemerkt, geef!, de ondergetekende als zijn mening te kennen, dat de verlaging van de rente der Rijkspostspaarbank geen merkbaar nadelige invloed op het sparen heeft gehad. Terugkeer naar de oude rentevoet van 2,64 % lijkt hem dan ook niet nodig. Ten deze deelt hij de mening van andere leden, die aan de rentevoet in dit verband geen grote betekenis toekennen. Indien op spaarboekjes, genomen ten behoeve van minderjarige kinderen, werkelijk spaargelden van deze kinderen zijn gestort, is de inmenging van de kantonrechter, waarvoor de aandacht werd gevraagd, slechts een formaliteit, waartegen weinig bezwaar kan bestaan. Het is echter te begrijpen, dat deze inmenging als een ernstig bezwaar wordt gevoeld door die velen, die hun zwart verdiende gelden hebben verdeeld over spaarboekjes ten name van hun kinderen en die over deze tegoeden voor zich zelf willen beschikken. Het behoeft geen betoog, dat aldus ontstane tegoeden met besparingen in de gewone zin weing te maken hebben. Voor zover in de Memorie van Toelichting werd gezondigd tegen hetgeen op het gebied van taal en stijl gebruikelijk is. wil de ondergetekende hiervoor zijn verontschuldigingen aanbieden. Artikel 2. Zoals in het voorgaande werd gezegd, zullen de competenties bij uitvoeringsvoorschriften worden afgebakend. Het is de bedoeling, dat de Nationale Spaarraad zelfstandig naar buiten optreedt, hoewel de ondergetekende zich het recht voorbehoudt, de raad directieven te geven. Zulks is nodig in verband met zijn uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het monetaire en financiële beleid. De in artikel 2 bedoelde aanHandelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
194C—1947.
wijzingen zijn inderdaad van dezelfde aard als die, bedoeld in artikel 4. Artikel 3. De verhouding van de secretaris van de Nationale Spaarraad tot die raad is dezelfde als die van elke secretaris van een dergelijk lichaam tot zulk een lichaam. I n zijn qualiteit van leider van het bureau is de secretaris zelfstandig, doch onderworpen aan directieven vanwege de Commissie van Toezicht. I n het tweede üd heeft het woord „ b e p a a l d e " de strekking de toe te kennen vergoedingen te beperken tot vergoedingen van een bepaalde soort als vergoedingen voor reiskosten, verblijfkosten en dergelijke, als zodanig in de desbetreffende uitvoeringsvoorschriften te noemen. Om deze reden heeft het behoud van het woord „ b e p a a l d e " een zekere, zij het wellicht niet een grote, betekenis. De vergoedingen, bedoeld in het tweede lid, moeten worden geacht te zijn begrepen in de in het derde lid genoemde kosten van de Nationale Spaarraad. Artikel 6. De wijze, waarop de eventueel uit te geven Rijksspaarbrieven zullen worden geadministreerd, zal bij de desbetreffende uitvoeringsvoorschriften worden bepaald. De ondergetekende zal, indien tot uitgifte van Rijksspaarbrieven mocht worden overgegaan, gaarne overwegen de postkantoren aan te wijzen als kantoren, bedoeld in het derde lid. De Minister
van
Financiën,
P. LIEFTINCK. 415.
6. VERSLAG.
De Commissie van Rapporteurs voor bovengenoemd wetsontwerp is, na kennis genomen te hébben van de Memorie vaii Antwoord op het Voorlopig Verslag nopens dit wetsontwerp, van oordeel, dat door deze gewisselde schrifturen do openbare beraadslaging over het voorstel genoegzaam is voorbereid. Vastgesteld 14 Juni 1947. LUCAS. VERKERK. T I L ANUS. STAPELKAMP. SCHMAL. 415.
7. Amendement van de heer Lucas c.s. Ingezonden 17 J u n i 1947.
Ondergetekenden hebben de eer het navolgende amendement voor te stellen : Artikel 11 wordt vervangen door: Artikel 11. (1) Deze wet treedt, behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, in werking op den dag volgende op dien harer afkondiging. (2) De artikelen ö tot en met 9 dezer wet treden in werking op een nader bij de wet te bepalen datum. LUCAS. TEULINGS. ANDRIESSEN. STEINMETZ. MAENEN. MOL. ENGELBERTINK. DASSEN. IJSSELMU1DEN. PETERS.