Bepalingen
Tweede Kamer.
1.]
[4».
Bijlagen.
tot b e s c h e r m i n g van in liet wild levende vogels.
ió". de Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw; ir,",
den Llmburgschen Boerenbond.
Onder al deze afgevaardigden — en aangenomen mag toch wel wolden, dat de vereeuigillgell niet de minst tot oordeelen
(47.
i.)
bevoegde personen uit hun midden zullen hebben aangewezen, —
heeft
zich
in
de daarop onder
voorzitterschap van den
Directeur-Generaal van den Landbouw gehouden vergadering geen enkele stem verheven tegen het beginsel der algemeen.' vogel. MK.UORIE
VAN
bescherming.
ANTWOORD.
(De vroegere stukken zijn gedrukt onder n". 2 4 9 dor Zitting 1910—1911.) liet was den mogen vernemen, met
ondergeteekende eene groote voldoening te «lat verscheidene leden h u n n e ingenomenheid van dit wetsontwerp en met de voorgenomen Conventie van Parijs hebben betuigd.
Wai di' bestrijding betreft, die de ontworpen regeling btj vele andere leden heeft ondervonden, zij opgemerkt, dat de overgroote meerderheid der geraadpleegde deskundigen eens t e m m i g van oordeel was. dat, ook indien een vogel in het algemeen meer schade dan voordeel brengt, hij als regel moet worden beschermd.'Slechts waar en wanneer hij schadelijk is, zou bij mogen worden vervolgd. Voordat tot de samenstelling van een definitief ontwerp van wet werd overgegaan, is de voorlichting gevraagd, zoowel van de meest op den voorgrond tredende personen, die zich door eene nauwlettende bestudeering van de n a t u u r en door weten* schappelijke onderzoekingen eene grondige kennis van het leven der vogels hebben eigen gemaakt, als van onderscheiden vertegenwoordigers van den practischen land-. tuin- en boschbouw. die m e t deze materie in hei bijzonder vertrouwd mogen wolden geacht. Ten einde zoo volledig mogelijk te worden ingelicht omtrent het oordeel van den practischen landbouw (tuin* en boschbouw daaronder begrepen) over eene nieuwe wettelijke regeling der vogelbescherming, is in Octoher l'.ilotot twintig land- en tuinbouwvereenigingen In de verschillende gedeelten van ons land- bet verzoek gericht ..een met den practischen land- en tuinbouw vertrouwd" persoon aan te wijzen, om eene bespreking over het vogelvraagstuk bij te wonen. Aan dit verzoek is voldaan d o o r : 1".
het Nederlandsch Landbouw-Gomité;
•2".
den Nederlandschen Tuinbouwraad :
8°.
de
Nederlandsche
Maatschappij
voor
Tuinbouw*
en
Plantkunde : 4".
den Groninger Landbouwbond ;
5". de Friesche Maatschappij van L a n d b o u w : 6°. het Genootschap ter Bevordering van den Landbouw in Drenthe; 7". de Ovorijsselsclie l.andliouwmaalschappij ; 8°. de (ieldersch—Ovorijsselsclie bouw; (•'•. 10".
Maatschappij
van
Land-
den Provincialen Overijsselse ben Boerenbond; den Provincialen Oeldorschen Boerenbond;
11". het Genootschap Utrecht :
voor Landbouw, en Kruidkunde te
11"', de Vereeniging tot ontwikkeling van den Landbouw in Holland's Noorderkwartier; 18".
den Provincialen Zuidhollandschen Boerenbond;
14". de Maatschappij Veeteelt in Zeeland;
tot
bevordering van Landbouw
H a n d e l i n g e n dei S t a t e n - G e n e r a a l .
Bijlagen.
In hef
bijzonder op grond van deze volmaakte
eenstemmigheid scheen het den ondergeteekende noodeloos
en
1911—1912.
tijdroovend. daarna nog het advies van alle voreeiiigingeii schriftelijk in te winnen. De ontworpen regeling is gebaseerd op het belang, dat de landbouw bij de instandhouding van den vogelstand heelt. Dat dit belang in den considerans niet meer met zoovele woorden op den voorgrond is gesteld, heeft het vermoeden gewekt, dat daarnaast ook ethische motieven eene rol zouden hebben gespeeld. Hoewel de ondergeteekende de juistheid van dit vermoeden moet ontkennen, is liet hem toch aangenaam te kunnen constateeren, dat de belangen van den landbouw in deze geheel samengaan met de wenschen van hen, die op ethische gronden op vogelbescherming aandringen. Het beoogde doel zal door bun steun ongetwijfeld zekerdei worden bereikt en anderzijds wordt door deze bevordering van landbouwbelangen een streven, uit ethisch, bepaaldelijk ook paedagogisch. oogpunt van zoo hoog belang, gesteund. Dat in den considerans het belang van den landbouw niet meer wordt vermeld, vindt zijn grond in de omstandigheid, dat. naar het oordeel van den ondergeteekende, deze rermelding overbodig is. Het spreekt immers van zelf, dat in eene van het Departement van Landbouw. Nijverheid en Handel uitgaande wet op landbouwgebied het belang van den landbouw het leidende motief is. Om deze reden, om liet feit, dat het belang van den landlioltw de leidende overwoidllL' is geweest hij den DOUW van deze wetsvoordraebt. is geen overleg gepleegd met de besturen van vereenigingen als de Koninklijke Nederlandsche Jachtvereeniging „Nimrod" en de Nederlandsche Jagersvereeniging. De jachtbe* langen, die bij de wettelijke regeling van de jacht ter sprake komen, zijn aan deze wetsvoordraebt geheel vreemd. Wanneer een vogel nuttig is voor de cultuur van land- of tulnbouW" gewassen, mag de omstandigheid, dat hij bepaalde wildsoorten vervolgt, geen reden zijn. om hem de wettelijke bescherming, die andere vogels genieten, te onttrekken. De bovengenoemde vertegenwoordigers van den land- en tuinbouw achtten de belangen dei cultures door de ontWOP pen bepalingen genoegzaam verzekerd. De meeste vogels zijn zoo schuw, dat zij door vogelverschrikkers, geraas en los kruit gemakkelijk kunnen worden verdreven; voor bet overige zagen zij in artikel 9 een voldoend middel tot bescherming van gewassen tegen de nadeelen, die van de bescherming van den vogelstand het gevolg k u n n e n zijn. Ook in de nadeelen, die de visschorij van sommige vogelsoorten kan ondervinden. voorziet artikel il: — ten einde allen twijfel omtrent de toepasselijkheid van dit artikel uit te sluiten is t h a n s het woord „terreinen" zoowel in artikel 9 als in de artikelen 10 en 14 veranderd in .gronden of wateren". Dat men desnietteinin. daar de vergunning beperkt is tot het dooden n u t vuurwapenen en het vangen niet klemmen dus niet geoorlOOfd zal zijn, vrij machteloos zal staan tegenover deze vischdieven, kan de ondergeteekende. die daarover l a t advies van deskundigen heeft ingewonnen, niet toegeven. Reigers, aalscholvers en ook Ijsvogels zijn doeltreffend met het geweer te bestrijden. Indien bepaalde vogels eieren en jongen van andere vogels verslinden en daardoor die vogelsoorten bedreigen, kan artikel 15 worden toegepast. Hoewel de ondergeteekende op deze gronden oveituigd was, dat de nadeelen. welke uit bet stelsel van algemeene vogelbescher*
[4f.
1.]
Bepalingen tot bescherming van in bei wild levend* vogel». ming kunnen voortvloeien, voldoende kunnen worden gekeerd, heeft hij na herhaalde raadpleging van deskundigen gemeend aan
de geopperde bezwaren te moeren tegemoet komen door, in overeenstemming mei hei door verschillende leden in overweging gegeven denkbeeld en in navolging van het meerendeel der hij de conventie van Party's aangesloten landen, de mogelijkheid open ie stellen, dat hij algemeenen maatregel van bestuur vogels wolden aangewezen, welke als schadelijk voor don landbouw, tuinbouw, boschbouw of visschertj bulten de werking der wei worden gesteld. Met nadruk WenSüht de ondergeteekende er evenwel Op te wij/en, dat hij (Ie samenstelling vall deze lijst hij uitsluiting het belang dezer hedrijven tot richtsnoer zal strekken. In dien geest is het eerste artikel van het ontwerp
gewijzigd. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat door de werking der ontworpen bepalingen enkele personen eenlgszins in hun bedrijf zullen worden geschaad. Zoo de leveranciers van vogelzaad en kooien en zij, die zich met het opzetten van dieren hezig-
houden. De ondergeteekende stelt zich evenwel voor, dat deze vermogensbenadeeling niet zulke afmetingen zal aannemen, dat daardoor eene regeling, welke do zoo moeilijk in cijfers te
brengen belangen van den landbouw bevordert, zou mogen worden togen gehouden. Door ledere wettelijke regeling lijden onvermijdelijk bepaalde categorieën van personen nadeel, maar dit mag toch geen reden zijn. om regelingen, welke in her algemeen belang wcnscholijk zijn, niet te doen tot stand komen. De handelaren in kievitseieren zullen geen of nagenoeg geen schade lijden, daar hij gelijk gebleven vraag en ingekrompen aanbod de prijzen ongetwijfeld zullen stijgen. Te meer mag dit worden aangenomen, nu, zooals later zal hlijken, aan de bedenkingen, geopperd tegen de voorgestelde vervroeging van de eindtermijnen voor het rapen, vervoeren en verhandelen van kievitseieren, is te gemoet gekomen. Dit zelfde geldt voor de VOgelvangers en handelaars; ook deze zullen, doordat do vogelvangsl in het vervolg als een bepaald bedrijf geregeld zaJ zijn. hoogere prijzen voor hunne artikelen kunnen maken. Door de uitbreiding, die, zooals nader zal worden aangetoond, artikel 17 der Jagtwet zal ondergaan, zullen ook de poeliers geen noemenswaardige schade ondervinden. Naar aanleiding van de gestolde vraag, waarom aan do Rijks-
veldwachters-jachtopzienera verboden is. om evenals tot dusver vogels, welke schade aanrichten aan het landbouwbedrijf, te schieten, is door den ondergeteekende inlichting Ingewonnen hij den Minister van Justitie. Blijkens deze inlichting is geen verbod als bovenbedoeld uitgevaardigd. Tot het dooden van schadelijk gedierte zijn echter de bedoelde beambten ingevolge hunne instructie niet bevoegd zonder toestemming van hunne districts-
commandanten, die voor het meerendeel van meening zijn, dat het in het belang van den dienst en het prestige van de Rijksveldwachters en ook ter voorkoming van misbruik niet raadzaam is, dat aan hen buitengewone machtigingen tot het schieten van schadelijk gedierte worden uitgereikt. Bb^Vat de in § 4 ten aanzien van kwartels en houtsnippen te berde gebrachte opvattingen betreft, is de ondergeteekende hei eens met de leden, die van oordeel zijn, dat deze onderwerpen heter hij de aanstaande nieuwe jachtwetzullen worden besproken. Bij de redactie van het ontwerp-jachtwot wordt aan de hier gemaakte opmerkingen de noodige aandacht geschonken. Dat eene samenvoeging van de wettelijke regeling derjacht en die der vogelbescherming in ééne wet de voorkeur zou verdienen hoven twee afzonderlijke wetten, kan de ondergeteekende niet toegeven. De rechtsgronden voor de regeling deitwee materies zijn zeer verschillend, zoodat uit een technisch oogpunt samenkoppeling geen aanbeveling verdient. Dat regeling in twee wetten herhaaldelijk op moeilijkheden zou moeten doen stuiten, is bovendien niet in te zien; bij de regeling der heide onderwerpen moeten slechts de consequenties, waartoe heide leiden, worden overwogen.
Zooals de ondergeteekende reeds in de .Memorie van Toelichting heeft verklaard, zal deze wetsvoordracht zoo spoedig mogelijk worden gevolgd door een ontwerp van wet tot hescherming van andere in het wild levende nuttige dieren hijv.
kikvorschen. Artikelen. De opmerking, dat aan de redactie van het wetsontwerp niet de noodige zorg zoude zijn besteed, komt den ondergeteekende voor te algemeen te zijn, daar zij slechts steunt op een drietal voorheelden, waarvan, zooals nader hij de hehandeling der artikelen zal worden aangetoond, maar één als juist kan worden eikend. Artikel 1. Het door eenige leden uitgesproken vermoeden, dal do ondergeteekende de duiven buiten de werking der wet zoude wenschen te houden, „omdat zij in het ontwerp van do Staats* commissie voor de jacht onder „wild" worden gerangschikt",
berust ongetwijfeld op een misververstand, daar die commissie de duiven juist niet onder het wild heeft opgenomen (verg. artikel 72 van haar ontwerp). Ongetwijfeld hehooren in het wild levende duiven niet tot het pluimvee. Tamme duiven echter wel en, daar deze tevens behooren tot eene der in Europa in het wild levende vogelsoorten, zou, zonder bijzondere vermelding van het pluimvee in artikel 1, het dooden, vervoeren en verhandelen van tamme duiven — evenals trouwens van andere tamme vogels — verboden zijn. Na raadpleging van deskundigen bestaat hij den ondergeteekende aanvankelijk her voornemen te bevorderen, dat de wilde duiven worden opgenomen in de bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen lijst van voor den landbouw schadelijk geachte vogels. Als gevolg van deze opneming zullen zij te allen tijde vrij mogen worden gevangen, gedood, vervoerd en verhandeld. De postduiven behooion tot de tamme vogels en zullen als zoodanig niet door de voorgestelde bepalingen worden heheerscht. Naar aanleiding van de vraag, of ten opzichte van deze vogels in het buitenland bijzondere bepalingen bestaan, zijn door tusschenkomst van den Minister van Buitenlandsche Zaken inlichtingen gevraagd hij de onderscheidene vreemde rogeeringen. Voor zoover deze inlichtingen thans reeds zijn ontvangen, zijn zij verwerkt in do bij deze Memorie gevoegde bijlage. Mochten later nog meerdere inlichtingen worden verschaft, dan zullen deze door den ondergeteekende ten spoedigste ter kennis van de Tweede Kamer worden gebracht. De weinige vogels, genoemd in artikel 17 der Jagtwet, zijn door do langdurige ervaring, hij de uitvoering dier wet opgedaan, zoo bekend, dat zich hij de opsporing van overtredingen niet dezelfde moeilijkheden zullen voordoen, als hij de uitvoering van de wet van 1880. Ook bij de uitvoering van het voorgestelde artikel 18 behoeven de bezwaren, die de wet van 1880 in hare kracht hebben verlamd, niet te worden gevreesd; de eigenlijk gezegde kooivogels zijn ook hij de
opsporings-ambtenaren genoeg bekend. Dat het de voorkeur zou verdienen in plaats van „Door vogels" te lezen „Onder vogels" wordt dooi den ondergeteekende niet beaamd. Ter adstructie van deze zijne opvatting veroorlooft hij zich referte aan artikel 88 Swh. Artikel 2. De ondergeteekende deelt de opvatting van de leden, die van oordeel zijn, dat door eene opsomming in de artikelen 2 en 3 van de voorschriften, die de verbodsbepalingen dier artikelen buiten werking stellen, de duidelijkheid niet zou worden bevorderd. De bepalingen eener wet toch moeten niet op zich zelf maar in verband met hare nevenvoorschriften worden beschouwd; verwijzingen als de voorgestelde verdienen daarom uit een wetstechnisch oogpunt geen aanbeveling.
[47. Bepalingen tol bescherming Volgens artikel 18 zullen b(j algemeenen maatregel van beatuur vogels worden aangewezen, welke ten behoeve van het „veer met reer" jagen mogen worden gevangen. Aangezien daarvoor geen andere vogels in aanmerking komen dan valken en haviken, deelt, de ondergeteekende het gevoelen van de leden, die van oordeel zijn, dat oen bijzonder voorbehoud ten aanzien van deze vogels in artikel 2 overbodig is. Eveneens deelt de ondergeteekende de opvatting dei leden, die van oordeel zijn, dat het niet noodig is naast het verkoopen ook het koopen van vogels strafbaar te stellen. \ n de vogel* handel een geregeld bedrijf zal worden, mag van den verkooper worden geeischt, dat hij weet, of de vogels, die hij verkoopt. al of niet mogen worden verhandeld. Deze /.elfde eiscb kan evenwel niet worden gesteld aan den kooper. Eene bepaling om het verluid van verhandelen en vervoeren uit te breiden tot onderdeelen van vogels zou buiten het kader van dit ontwerp vallen. Wat het in overweging gegeven denkbeeld betreft "in na „vogels" in te voegen ..niet uitzondering van die. hij algemeenen maatregel van bestuur aan te wij/en'*, zij verwezen naar het te dien aanzien bij de algemeene beschouwingen ingenomen standpunt. Artikel i. Zooals de ondergeteekende reeds in de Memorie van Toelichting san het onderhavige ontwerp heeft medegedeeld, is de vervroeging van den eind-termijn voor het rapen en verhandelen van kievitseieren geschied in het bijzonder op aandrang van den Noderlandschen Tuinbouwraad en de P'riesche Maatschappij van Landbouw. Door de laatste Maatschappij is thans in overweging gegeven den eindtermen voor het rapen op 25 April en dien voor het verhandelen en vervoeren op 27 April te bepalen. Na hernieuwde raadpleging van deskundigen meent de ondergeteekende het ontwerp in dezen zin te moeten veranderen. Van bestendiging der thans geldende eindtennijnen mag in geen geval sprake zijn; ook na de Indiening van het ontwerp zijn hij den ondergeteekende verschillende adressen ingekomen, waarin over een althans in vele streken merkbaren achteruitgang van den kievitenstand wordt geklaagd en aangedrongen wordt op vervroeging van de eindtennijnen voor het rapen, verhandelen en vervoeren. Dat in het jaarlijks verhandelde getal eieren geen merkbare daling valt waar te nemen, mag niet als een hewijs van het niet achteruitgaan van den kievitenstand worden aangemerkt. De mogelijkheid is immers volstrekt niet uitgesloten, dat, in verband met de prijsstijging der laatste jaren, thans vele eieren ter markt worden gebracht, die vroeger voor eigen verbruik werden gezocht. Ook de jaarlijksche vaststelling van den eindtermijn in verband met de weersgesteldheid verdient geen aanbeveling, daar, zooals reeds in het Voorloopig Verslag Is opgemerkt, de termijn dan in de onderscheiden provinciën zou moeten verschillen, hetgeen onvermijdelijk tot moeilijkheden bij het vervoer aanleiding zou treven. De aanvangsdatum van 1 Februari is overgenomen uit artikel 22 der thans vigeerende jachtwet. De ondergeteekende heeft geen vrijheid gevonden hierin verandering te brengen, daar het noodig is met juistheid een termijn aan te geven, binnen welken het toegestaan zal zijn kievitseieren te rapen, te vervoeren en te verhandelen. De aanvangsdatum is zoo ruim genomen, dat ook de allereerste eieren zullen kunnen worden geraapt. Blijkens de gemaakte opmerking worden kievitseieren altijd gelegd na 1 Februari, zoodat deze datum als zeer uist mag worden aangemerkt. liet verdient ook naar de meening van den ondergeteekende aanbeveling, dat eene internationale regeling er voor wake, dat de kieviten niet elders in grooten getale worden gevangen en gedood. Bij eene eventueele herziening van de conventie van Parijs, waarbij — en dit is een voordeel, verbonden aan de toetreding van ons land, — ook Nederland
1.1 an in liet wild levende vogels. recht van medespreken zal hebben, zal dit punt ongetwijfeld ter sprake worden gebracht. Naar aanleiding van de desbetreffende opmerking is bei I woede lid van artikel 22 der Jagtwet in overeenstemming gebracht niet den termijn van artikel 4. Artikel 5, Het geopperde bezwaar, dat eieren van wulpen, grutto's, plevieren en kemphanen niet op gelijken voet worden behandeld als die van kieviten, berust, althans wat de eieren van wulpen, plevieren en kemphanen betreft, op eene vergissing, linnieis deze drie vogelsoorten zijn opgenomen onder bet waterwild van artikel 17 dfï Jagtwet, zoodat volgens artikel 22, lid 2. dier wet het rapen, verhandelen en vervoeren van de eieren dezer vogels gedurende den daar bepaalden termiji) is toegestaan. Wat de eieren van grutto's betreft, is aan lat gemaakte bezwaar tegemoel gekomen, door, zooals èn in het Voorloopig Verslag onder artikel 48, én in het verslag van de Staatscommissie voor de jacht is voorgesteld, deze vogelsoort onder het wild van artikel 17 der Jagtwet op te nemen. Ten aanzien van de vogelarijen op Schouwen zy opgemerkt, dat het rapen van meeuwen-eieren met Inachtneming van de bepalingen der artikelen ö en 6 mogelijk blijft. Ten einde mogelijken twijfel, of ook de eieren van kleinere meeuwvogels, zooals sterna's of zeezwaluwen, onder dit artikel vallen, at' te snijden, is het woord ..meeuwen" veranderd in „meeuw* vogels" (Laridae: Vgl. dr. E. D. v.\.\ Oom: Contribution to our knowledgeof the avlfauna of the Netherlands). liet rapen van eieren van waterwild. waartoe, indien het onderhavige wetsontwerp tot wet zal zijn verheven, naast de kemphanen ook de grutto's zullen behooren, is volgens het tweede lid van artikel 22 der Jagtwet, geoorloofd. Eene bepaling, waarbij het rapen van eieren van andere dan de genoemde vogels, zooals kluiten, daakjes, scholeksters en koeten zou worden mogelijk gemaakt, zou onvereenigbaar zijn met de bepalingen der conventte van Parijs. De vrees, dat deze vogelsoorten van deze verbodsbepalingen nadeelige gevolgen zullen ondervinden, kan de ondergeteekende niet deolen. De ondervinding, thans reeds op andere plaatsen, zooals Texel,opgedaan, bewijst het tegendeel. Het zijn immers vogels, die geen of nagenoeg geen schade aanrichten en waarvan dus de verdrijving totaal ongemotiveerd zou zijn. In overeenstemming met het in overweging gegeven denkbeeld is de aanvangsterniijn van 10 Mei vervroegd tot 15 April. Artikel 6. Blijkens het verband tusschen de artikelen 5 en 6 is de Commissaris der Koningin niet verplicht eene aangevraagde vergunning te verleenen. Artikel 7. Indien groote kolonies sterna's voor de koeien, die in de nabijheid grazen, hinder opleveren, kan artikel !i worden toegepast. Grond voor eene bijzondere voorziening in dit geval in artikel 7 bestaat volgens den ondergeteekende niet. De vraag, of door het verbod van dit artikel ook wordt Lretroffen hij, die opzettelijk nesten verstoort, nadat de jongen reeds zijn uitgevlogen, moet bevestigend worden beantwoord. Artikel 8. Zooals BOmmige leden te recht hebben opgemerkt, kan deze bepaling in verband met de conventie van Parijs niet worden uitgebreid in dien zin, dat ook op de bij de woning behoorende erven zonder vergunning nesten kunnen worden verstoord. Artikel O. Indien door vogels schade wordt toegebracht of overlast wordt veroorzaakt, al is het in nog zoo geringe mate, moet op aanvrage vergunning worden verleend, om deze vogels te dooden.
[4f. Bepalingen tot
b e s c h e r m i n g ran in bel wild levende vogels.
Reeds bij bei dreigen van gevaar vergunningen t e doen afgeven zoude in strijd zijn met de conventie van Parijs en bovendien tot allerlei i llljkbeden hij de uitvoering aanleiding geven. Men stelle zich de bezwaren, verbonden aan bet stelsel, dal eerst, na geleden Bchade of veroorzaakte overlast vergunningen tot bet dooden van vogels mogen worden afgegeven, niet to ernstig voor, te meer nu de voorden land-, tuln- en boschbouw en de voor de visschory schadelijk geachte vogels geheel buiten de werking der wei zuilen worden gesteld, Bij de vertegenwoordigers van den land* en tuinbouw ondervond liet artikel, ook zelfs voordal besloten was bepaalde vogels v a n d e bescherming der wet uil te sluiten, geen bestrijding. Aan den wensch. dat liet den eigenaar of huurder van gesloten tuinen zonder vergunning moet vrijstaan musscben en andere op gezette tijden schadelijke VOgelS te doodeil. is door de bepaling, dat de hij algeineenen maatregel van v - s t u u r bepaaldelijk aan Ie wijzen vogels niet de bescherm ng dei' wet zullen genieten, indirect voldaan. Mei hel OOg op de steeds hestaailde ninyelijkhcid, dat een burgemeester als jacht* of vogelliefhebber e e t e verschillende gedragslijn zal volgen hij het beschikken op aanvragen om vergunningen, is bepaald, dal de Commissaris der Koningin te allen tijde eene door den burgemeester verleende vergun* nlng mag Intrekken en eene geweigerde vergunning alsnog mag verleenen. De ondergeteekende is hei eens met de Leden, die het niet aanbevelenswaardig achten het verleenen dezer vergunningen op te dragen aan het college van burgemeester en wethouders en in beroep aan Gedeputeerde s t a t e n . Eene spoedige behandeling van zaken zou daardoor allerminst worden bevorderd. De opvatting, dat, indien een roofvogel kippen wegvoert, Int geval, bedoeld in artikel 41 Swb., aanwezig zou zijn. kan de ondergeteekende in geen enkel opzicht deelen. Artikel 41 Swb. waarborgt uitsluiting van strafbaarheid aan hem, die een feit begaat, geboden door d e n Izakeiyke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen oogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De aanranding moet dus o.ui. zijn wederrechtelijk en aangezien een dier niet iets wederrechtelijke kan doen en daarom geen rechtsschennis kan plegen, is het gestelde geval geen geval van noodweer. (Verg. a m s t van den Hoogen Raad van L8 .Mei 1908 Wedeblad van het Recht 7028). Toch Is het ondenkbaar, dat iemand, die den roofvogel doodt, gestraft zou worden. Niet alleen toch ligt het voorlooplg in het voornemen van den ondergeteekende te bevorderen, dat de roofvogels worden opgenomen in den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 1 c, maar. ook al werd aan dit voornemen geen gevolg gegeven, dan nog ligt het voor de hand, dat in het gestelde geval geen proces-verhaal zou worden opgemaakt. Wijziging of aanvulling van artikel ii is om deze reden overbodig. Volgens artikel 8 der conventie van 1'arijs kan, indien beschermde vogels schade toebrengen aan de landbouw-cultures vergunning worden verleend, om die vogels t e dooden met vuurwapenen. Uitsluitend niet het doel om de toenmaals vigeerende vogel wet tn harmonie te brengen met de conventie i s in 1 9 0 8 in Duitschland eene wet tot stand gekomen, waarin o.a. de beperking tot het dooden met vuurwapenen is neergelegd. In bet bijzonder nu eene lijst van schadelijk geachte vogels zal worden opgemaakt, waarop de bepalingen der «vet niet van toepassing zullen zijn, bestaat naar de vaste overtuiging van den ondergeteekende tegen de onderhavige beperking geen bezwaar. Waar het gebruik van vuurwapenen niet mogeUjk i-s — bier is in bet hij/.ondei te denken aan kleine stadstuinen — is h e t gebruik van vogelverschrikkers, bet maken van geraas en het schieten m e t los kruit, hetgeen dan ook in de praktijk steeds geschiedt, voldoende om het beoogde doel te hereiken. De vogels, welke eene plaats zullen Vinden in de opsoiiiming van den algemeenen maatregel van b e s t u u r v a n artikel 1 s u b c, zullen met alle middelen mogen worden gevangen en gedood, daar de geheele wet op hen niet van toepassing zal zijn. Het verweer teLreii de schadelijk geachte vogels zal d u s niet beperkt
zijn lot bet achletgeweer; doelmatige vangmlddelen, eooais muaschenfulken gesteld althans, dat musscben worden opgenonien in de hij algemeenen maatregel van hestuur vast ie stellen lijst van voorden landbouw schadelijk geachte VOgels — zullen mogen worden gebezigd. i h i ligt in de bedoeling in den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel -2H van hel ontwerp, hel gebruik van vergif bij hel, dooden van VOgels te verbieden. Indien een VOge] schade toebrengt of overlast veroorzaakt, is het wonschelijk, dat hij, zoo hij niet kan worden verdreven, WOrdt gedood. Of bet daarnaast UOOdig is zijn lust te verstoren, zal van de omstandigheden afhangen. Om deze reden is in bet eerste lid de imperatieve, in het tweede lid daarentegen de facultatieve vorm gekozen. Dat uit de volgende artikelen, met name artikel 18 moet, worden afgeleid, dat de burgemeester de bevoegdheid heeft. om eene aangevraagde vergunning te weigeren, is slechts in zooverre juist, dat het bestaan van schade o) overlast over de al of niet uitreiking der vergunning beslist. Blijkt eene vergunuin,Lr te zijn aangevraagd zonder dat schade of overlast is te constateeren, dan weigert de burgemeester de vergunning. De gebruiker van bet terrein is de eenige persoon, die, moet overwegen, of hij eene vergunning zal aanvragen, om vogels te schieten. Dit recht ook te geven a a n den jachtopziener van den eigenaar ware zeer verkeerd, daar «leze misschien vogels zou dooden, welke, hoewel voor den wildstand uadeelig, voor de cultures zier n u t t i g zijn. Onder „gebruikers" moeten worden verstaan allen, die als eigenaren, erfpachters vrui htgebruikers, pachters of in welke andere qualitelt ook. het terrein gebruiken. Artikel 10. Overeenkomstig den in bet Voorlooplg Verslag uitgedrukten wensch zijn de woorden „gedurende drie maanden*' vervangen door de woorden „gedurende een door den burgemeester te bepalen termijn."' De ontworpen regeling, volgens welke de Commissarissen der Koningin eene voortdurende controle kunnen uitoefenen op de uitgifte van vergunningen, vormt een waarborg ©enerzijds tegen een te ruim en anderzijds tegen een te iieperki gebruik van de den burgemeesters toegekende bevoegdheid. Een bepaalden termijn voor te schrijven, binnen welken de burgemeesters op eene tot hen gerichte aanvrage om vergunning moeien beschikken, is bezwaarlijk; wel is t h a n s de bepaling opgenomen, dat die beschikking zoo spoedig mogelijk moet volgen. Ter tegemoetkoming aan den door sommige leden geulten wensch, dat. ter vermijding van administratieven omslag en belemmerende werking, de eiscfa van het schriftelijk indienen van de aanvrage om eene vergunning zal vervallen, zijn de woorden „bij verzoekschrift" uit het artikel geschrapt. Artikel 11. De ondergeteekende beaamt de opvatting, dat bet voorschrift van artikel 11 door eene minder omslachtige regeling kan worden vervangen. Ten einde desniettemin eene voortdurende controle op de door de burgemeesters uitgegeven vergunningen te behouden, is het artikel veranderd in dien zin, dat na verloop van iedere maand de burgemeesters aan den Commis* saris der Koningin van hunne provincie kennis geven van de door hen in den loop dier maand Ingevolge artikel 9 afgegeven vergunningen. lederen belanghebbende uitdrukkelijk een recht van beroep bij den Commissaris der Koningin toe te kennen tegen eene door den burgemeester verleende v e r g u n n i n g schijnt overbodig. Ieder kan i m m e r s te allen tijde eene petitie tot den C b m m i s saris der Koningin richten, om gebruik te maken van de hij artikel 12 toegekende bevoegdheid.
Bijlagen.
[47
1.]
Tweede Kamer. 5
Bepaling tot bescherming r a n in liet wild levende vogels. Artikel 12.
streng toezicht
Tusschen de artikelen 12 en 96 bestaat geen perband, Artikel 26 regelt de Intrekking van eene der in deze wet bedoelde vergunningen door de autoriteit, die ze heeft verleend, in de aldaar met n a m e genoemde gevallen. Artikel 12 daareie
tegen regelt een onbeperkt contrAle-rechl op de door den burge* meester afgegeven vergunningen deer eene hoogere autoriteit. Dat controle-recht en daarmede hot recht om eene door den burgemeester verleende vergunning in te trekken, kan — het artikel is zoo algemeen mogelijk gesteld en behoeft daarom geen wijziging — gedurende den gebeelen duur der vergun* ning worden toegepast. Artikel 18. Ten aanzien van de niet betrekking tot dit artikel gemaakte
opmerking, zij verwezen naar het antwoord op de overeen* komstige opmerking ten aanzien van artikel 10. Artikel 14.
Hel drie- maal in dit artikel voorkomende woord „betrokken" is geschrapt. Artikel 15. Met d e . hier aan liet woord zijnde Leden is de ondergetee* kende overtuigd van de belangrijkheid der ornithologie; aan de wetenschappelijke onderzoekingen behoort dan ook eene zoo groot mogelijke mate van vrijheid te worden toegekend. De vrijheid mag evenwel niet ontaarden in bandeloosheid; er moet controle zijn en daarom i.s het noodzakelijk, dat ontheffingen van de bepalingen der wet voor een wetenschap* pelijk doel slechts worden verleend aan personen, die inderdaad van hun recht uitsluitend in het belang der wetenschap zullen gebruik maken. Ju beginsel komt de voorgestelde regeling overeen met die van artikel 4 der wet van 1880. Ten aanzien van de gemaakte opmerking, dat het onder de werking dier wet is voorgekomen, dat zonder opgaaf van redenen vergunningen zijn ingetrokken, zij opgemerkt, dat. indien het onderhavige voorstel tot wet zal zijn verheven, de vogelstand veel doeltreffender dan tot dusver beschermd zal zijn en dat het niet noodig zal wezen door al te groote beperking van bet getal vergunningen aan de gebrekkige regeling althans eenigermate tegemoet te komen. De beoordeeling van het belang, dat de wetenschap of de vogelstand bij het verleenen eener vergunning heeft, zal berusten bij den met do uitvoering der wet belasten Minister, voorgelicht door zijne deskundige adviseurs. Daar niemand het recht heeft om tegen den wil van den eigenaar diens gronden te betreden, zal hij. die eene vergunning, als bedoeld in artikel 15 heeft verkregen, zich met dien eigenaar in verbinding dienen te stellen, om het recht te verkrijgen zich op zijne gronden te begeven. In verband met de omstandigheid, dat ook patrijzen en fazanten vaak van de eene streek naar de andere worden overgebracht in het belang van den patrijzen* en fazantenstand, (verg. artikel 16 der J a g t w e t en artikel 75 met hijbehoorende
toelichting van het ontwerp van wet der Staatscommissie voor de jacht), kan de ondeigeteekende niet inzien, waarom dit ook niet met bepaalde andere vogelsoorten zou k u n n e n geschieden. Artikel
is.
met
de
wordt gehouden, wat liet ontwerp in tegen bestaande wet
mogelijk
maakt,
zullen
de
vogelvangers zich wei wachten tijdens de afwezigheid der eigenaren op buitenplaatsen de kleine zangvogels weg te vangen. Dat het moeilijk is te controleeren, ol' vogels inderdaad voor de kooi worden gevangen, kan niet worden ontkend, maar deze zelfde redeneering geld! van de vergunning voor een wetenschappelijk doel, als bedoeld in artikel 15. De moge* lijkheid van inderdaad niet te controleeren misbruik mag
echter geen reden zijn belde vergunningen uit de wet te lichten; zij mag slechts aanleiding geven tot een nauwlettend onderzoek naar de betrouwbaarheid van hem, aan wien eene vergunning wordt verleend. Hel houden van park- en siervogels is. waar het bezitten van vogels niet is strafbaar gesteld, niei verboden. In bel
vangen van vogels voor dierentuinen voorziet artikel 15. Ten aanzien van het vangen van vogels, bestemd om buiten kooien op buitenplaatsen te worden gehouden, zij opgemerkt, dat dr daarvoor in het algemeen in aanmerking komende vogels niet worden bebeerscht door de bepalingen dezer wet (men denke slechts aan pauwen, fazanten, kalkoenen, zwanen, eenden). De in artikel 18 bedoelde lijst van vtgels zal zoo uitgebreid zijn als met de belangen van den landbouw vereenigbaar is.
Wat het in overweging gegeven denkbeeld betreft om ter bevordering van de bestrijding van schadelijke vogels in de plaats van „voor de kooi of' voor de j a c h t " te lezen „voor de kooi, voor de jacht of ter verdelging", deze wijziging Is in verband niet de opgenomen bepaling,. dal de wet niet van toepassing zal zijn op bepaald aangewezen; schadelijk geachte vogels, overbodig geworden. Daar de fazanten belmoren tot het vliegend wild, bedoeld in artikel 17 der Jagtwet, mist de opmerking, dat het ver* keerd is voor den eigenaar van een jachtterrein vergunning te eischen, om aldaar fazanten te vangen voor de broeder ij, voldoenden grond. Artikel 19. Wat de gestelde vraag aangaat, of de Commissaris der Konln* gin vrij is eene vergunning te weigeren, veroorlooft de onder* geteekende zich te verwijzen naar het antwoord op de overeen* komstige opmerking ten aanzien van artikel 8. Het tegen de verleening eener vergunning voor een jaar geopperde bezwaar kan de ondergeteekende niet onderschrijven, te meer daar i m m e r s slechts gedurende i\o\\ bij algemoeiion maatregel van bestuur te bepalen tijd van het jaar van deze vergunning gebruik kan worden gemaakt. Artikel 20. De geopperde bedenking, dat eene recognitie van tien gulden voor vogelvangers te hoog is, moet de ondergeteekende ten stelligste weerspreken. In enkele dagen vangen de vogel* vangers van beroep vaak een aantal vogels, wier waarde den prijs der vergunning verre overschrijdt. In plaats van te hoog zou het gestelde bedrag eerder te laag genoemd kunnen worden. Do reden, waarom de eigenaar van een terrein voor eene vergunning als blerbedoeld minder zou moeten betalen dan anderen, ontgaat den ondergeteekende. De jachtacte van den grond* eigenaar kost toch ook niet minder 'dan die van een derde. Artikel 22.
Op de in de Memorie van Toelichting ontwikkelde gronden, blijft de ondergeteekende van oordeel, dat het vangen van vogels voor de kooi moet behouden blijven. Het is. te meer daar de Zondagsvanixst — waarover nader onder artikel 22 — verboden zal zijn, niet in te zien. dat alleen door het behoud van de kooivangst de vogelstand niet zou worden verbeterd en dus de wet haar doel geheel zou missen. Indien een H a n d e l i n g e n der S t a t e n - G e n e r a a l .
stelling
Bijlagen.
1911—1912.
De ondergeteekende deelt volkomen de opvatting der leden, die niet k u n n e n inzien, dat het vangen van vogels als bedrijf aanmoediging verdient, en i.s van meening, dat de vogelvangst op Zondag om deze reden niet kan worden toegestaan. Ook de Jagtwet kent het verhol van Zondagsjacht. Wel is waar wordt in het V o o r l o o p t Verslag het verband tusschen de twee materies te dezer zake ontkend, m a a r de ondergeteekende
[47
1-1
Bepuling tot bescherming van in liet wild levende vogels, meent er op te moeten wyzen, dat bij openstelling der ZondagB- boden doodingsmiddelen /.al behooren, maar ook tot andere jacht wel degehjk bet jagerscorps zeer zou worden uitgebreid. doeleinden kan wolden gebruikt, in het veld te bevinden, is De landen, wier wetgeving bet verbod van Zondagajacht niet artikel 29 vervallen. leent, zooala Frankrijk, bewijzen de juistheid dezer bewering ten atelligate. Artikel .il (nieuw 80). Zooala zeer terecht la opgemerkt, beataat tuaachen bet De ondergeteekende deelt het gevoelen der leden, die van verluid van jagen op tpooraneeuw en bet verbod van artikel oordeel zijn, dat eene uitbreiding van de in het eerste lid be22c .en principieel onderscheid. In de praktijk komt het vaak veer, dat Op een besneeuwd terrein eene plek sneeuwvrij doelde bevoegdheid tot de gevallen, waarin een ernstig verI moeden bestaat, dat vogels ten verkoop voorhanden zijn, geen wordt gemaakt en met voedsel beatrooid; dé vogels komen aanbeveling verdient, aangezien voor de uitvoering der wet dan op die BCherp afstekende plekken at' en worden daar bij deze uitbreiding overbodig zoude zijn. massa's gevangen. De bedoeling van artikel 22c ia deze praktijk te keeren. Het ligt voor de hand, dat de vraag, of de sneeuw Artikel 86 inieuw 84). nog apooraneeuw Is, met deze bepaling niets heeft uit te ataan. Artikel 24.
Tuaachen artikel 48 der Jagtwet en het hier bedoelde geval ! bestaat een zeer groot onderscheid. Daar toch betreft het in het bijzonder voorwerpen, welke gebruikt worden voor de consunitie, terwijl het hier zijn vogeltjes, waarvan de wetgever de consumtie juist wil tegengaan. Daarom is het beter artikel 35 ongewijzigd te behouden dan liet artikel in den geest der Jagtwet te veranderen.
De ondergeteekende stelt zich op het standpunt, dat de vogelvangst een soort bedrijf la, dat de kinderen steeds vroeg genoeg leeren, te meer daar hij hen zeer vaak kwelzucht voorkomt. Om deze reden ziet hij geen aanleiding den leeftijd van achttien jaar te vervroegen of eene vergunning ten behoeve der kinderen af te geven aan degenen, die de ouderlijke macht Artikel 39 (nieuw 38). uitoefenen. De ondergeteekende heeft geen bezwaar het woord „kinderen" De term „indien de zaak niet wordt voortgezet" komt ook te vervangen door „personen". ; vooi in artikel 16 der Plantenziekten-wet. Bij het Departement In overeenstemming met de desbetreffende opmerking zijn van Justitie, dat zoowel over dit ontwerp als over de Planten* na de woorden „artikel 32" ingevoegd de woorden „of in een ziekten-wet is geraadpleegd, bestond tegen den term niet het der artikelen 40, eerste lid, 41. ilbis of 42 der Jagtwet". : minste bezwaar. De ondergeteekende begrijpt dan ook niet, Artikel 25 is op overeenkomstige wijze aangevuld. waarom de zoo juiste en korte term niet in eene wet zou thuis behooren. Artikel 25. Artikel 43 (nieuw 42, 48 en 44). De ondergeteekende ziet geen voldoenden grond, waarom naast Volgens het boven, onder artikel 1 opgemerkte zullen de de bepalingen der artikelen 18 en 25 nog een voorschrift zon moeten worden opgenomen, waarbij den Minister de bevoegd- duiven worden opgenomen in de lijst der voor den landbouw beld wordt verleend eene der in deze wet bedoelde vergunningen ] schadelijk geachte vogels. In overeenstemming met den geuiten wensch en met het door in te trekken. De uitvoering der wet zon door zulk eene bede Staatscommissie voor de jacht ingediende wetsvoorstel zijn de paling noodeloo.s ingewikkeld worden gemaakt. grutto's en ruiters — tureluurs zijn daaronder begrepen — opgenomen onder het waterwild van artikel 17 der Jagtwet. Artikel 28. De ondergeteekende heeft er geen bezwaar tegen artikel 43 Overeenkomstig het voorschrift van artikel 3 der conventie van te splitsen in drie artikelen. Slechts de overweging, dat het artikel Parijs zullen in den bij dit artikel bedoelden algemeenen maat- geen eigenlijk integreerend bestanddeel van de wet uitmaakt, regel van bestuur in hoofdzaak worden opgenomen middelen, heeft er toe geleid de drie alinea's in één artikel samen te vatten. waardoor vogels in massa kunnen worden gevangen of gedood. Ook het kanongeweer zal tot de verboden doodingsmiddelen Artikel 44 (nieuw 45). behooren. De vaststelling der verboden middelen bij algemeenen maatIndien eene bestaande wet ingrijpend wordt herzien of regel van bestuur verdient de voorkeur boven eene regeling ; gewijzigd, wordt thans aan het Departement van den onderin de wet. Telkens toch wanneer de praktijk nieuwe middelen ! geteekende als vaste regel bij den naam der wet gevoegd het aanwijst, welke in het belang van den vogelstand niet toelaat- jaartal van het Staatsblad, waarin de wet zal worden afgebaar zijn, kunnen deze veel gemakkelijker in den algemeenen kondigd. Wordt evenwel eene materie voor het eerst wettelijk maatregel van bestuur worden opgenomen, dan dat daarvoor I geregeld, dan wordt aan de wet den naam, ontleend aan het geheele wetgevende raderwerk in beweging zou moeten haar inhoud, zonder eenige bijvoeging gegeven. worden gebracht. Artikel 29. Ter tegemoetkoming aan de tegen dit artikel geopperde bezwaren en uit nadere overweging, dat het onmogelijk zoude zijn te verbieden zich bijvoorbeeld met vergif, dat tot de ver-
De Mittitter >~<