[35.
Bijlagen.
5.]
Tweede Kamer
Enquête omtrent de besmettelijke longziekte ouder het rundvee. en ander werd door hen het onderwerp van het te houden
onderzoek in vier hoofdvragen samengevat. Die vragen betroffen: 1°. den voortgang en den stand der besmettelijke longziekte hier te lande; 2°. den vernioedelijken invloed daarop van de wet van 1870 en van de op dio
[M. 5.]
wet gebaseerde Koninklijke besluiten ; 3°.de vermoedelijke
oorzaken , waaraan toe te schrijven zij , dat de van overheidswege genomen maatregelen in sommige gewesten en
VERSLAG DEB COMMISSIE, Mast met kitontbrioei ran de enquête ontrent de besmettelijke longziekte ouder het rundvee; uitgebragt in de zittingvan den Uden Maart 1878. (1)
§ 1. Den laten Augustus 187G werd aan de Kamer door vijf liarer leden, de heeren DK J O N G , DB RUITER ZYI.KEK, W Y B E N G A , GEVKHS DEVNOOT en
SCHEPEL , liet
voorstel
gedaan om de besmettelijke long-ziekte onder het rundvee tot het onderwerp te maken van eene parlementaire enquête. Zij stelden daarbij op den voorgrond, dat liet voortdurend heersenen dezer ziekte als eene nationale ramp moet worden beschouwd. De veestapel, die zulk een aanmerkelijk deel vanden nationalen rijkdom uitmaakt, wordt daardoor nu reeds sedert eene reeks van jaren geteisterd. Rij de groote verliezen, dien ten gevolge door den veehouder geleden, voegt zich bet nadeel voor handel en scheepvaart, uit de belemmering geboren , die de invoer van vee uit Nederland in den vreemde ondervindt. De Regering en de wetgever hebben dan ook reeds sedert lang van hunne overtuiging doen blijken, dat het Staatsbelang krachtige
maatregelen tot beteugeling en zoo mogelijk tot uitroejjiug
gemeenten gunstige uil komsten hebben opgeleverd , in andere daarentegen hunne werking in meerdere of mindere
mate hebben gemist; 4°. de mogelijkheid van het nemen van maatregelen van overheidswege, waardoor het kwaad óf overwonnen óf althans zon zeer gefnuikt zou worden, dat men zich met het opheffen der belemmerende bepalingen, die ook den veehandel en de scheepvaart benadeelen, zou kunnen vlejjen. Aan het voorstel tot het houden dezer enquête viel bij het onderzoek in de afdeelingen der Kamer eene zeer g u n stige ontvangst ten deel. Ken der leden maakte de bed e n k i n g , dat do hier in aanmerking komende vragen, of de Longziekte zonder besmetting uit zich zelve kan ontstaan en hoelang de verborgen ziektetoestand en de g e schiktheid om de besmetting over te brengen kunnen duren, niet dooreene parlementaire enquête te beantwoorden zijn, maar da* de taak der wetenschap is zulke vraagstukken op te lossen. Enkele andere leden zagen er bezwaar i n , dat de Regering gedurende het houden der enquête en zoolang de uitkomsten daarvan niet Openbaar waren gemaakt, waarmede uit den aard der zaak een geruime tijd moest verluopen, belemmerd zou worden in hare maatregelen tot bestrijding der longziekte, of dat althans de toenmalige Minister ven Binnehlandsche Zaken gedurende al dien tijd geen uitvoering zou kunnen geven aan het voornemen , om op een gegeven tijdpunt. door h e t doen afmaken van alle, koppels rundvee, bij welke zich verschijnselen van longziekte vertoonen, eene krachtige poging tot uitroeijing der ziekte te doen. Alle overige leden daarentegen juichten het gedane voorstel t o e , welks uitvoering het nuttig gevolg zou kunnen hebben, dat a l s , gelijk nu sedert jaren oij herhaling het geval was geweest, door de Begering aanzienlijke geldsommen tot bestrijding der longziekte werden aangevraagd, de Kamer beter in de
dezer ziekte gebood. De voorstellers der enquête wezen daarbij op de wet van 20 Julij 1870 {Staatsblad n°. 131) en op de reeks van Koninklijke besluiten, ook in verband met de wetten van 8 Julij 1874 (Staatsblad n " . 98 en 99) uitgevaardigd, om de goede uitvoering dier algemeene wet te verzekeren. Maar door die maatregelen was het beoogde doel geenszins ten volle bereikt. De aanzienlijke geldsommen , jaar op jaar voor de beteugeling der longziekte op de Staatsbegrooting g e b r a g t , droegen d u s ook geen genoegzame vrucht. Wel was in onderscheidene pro- gelegenheid zou zijn, om ''ver zulk eene aanvraag yen op vinciën of streken des landa de voortgang der ziekt" na goede gronden staunend oordeel te vellen. korteren of langoren tijd g e s t u i t , maar elders bleef zij Door de voorstellers werden de gemaakte bedenkingen voortwoeden. Omtrent de oorzaken van dit verschijnsel I beantwoord. Zij deden daarbij uitkomen, d a t , juist omdat gaven noch de jaarlijksche verslagen betrekkelijk het veeartsenijkundigStaatstoezigt, noch de provinciale verslagen i de wetenschap tol nu toa de vragen omtrent het overbrengen genoegzaam licht. Ten bewijze, dat hetgeen men omtrent ' der besmetting of wat daarmede in verband staat, niet den loop der ziekte uit olüciele bronnen weet, onvolledig had beslist, het allezins in aanmerking k w a m , daaromtrent is, voerden de voorstellers onder anderen a a n , dat het de ervaring te raadplegen. Zij betoogien verder, dat het provinciaal verslag van Zuidholland over het jaar 187."). houden eener enquête (reen stilstand behoefde t e brengen in hoewel anders over dit onderwerp een der volledigste, de regeringsmaatregelen en herinnerden, dat de aanvrage <^(M\\ enkel ziektegeval te Schiedam vermeldt, niettegen- van een ere die!. waaruit de kosten tot afmaking va i alle staande die gemeente e.: baar omtrek als een van de voor- aangetasteen ver lachte runderen moesten worden bestreden, naamste brandpunten der besmetting moet worden be- enkel was afgestemd omdat men in het onzekere verkeerde, schouwd. Reeds oin, zoomogelijk, uit te maken , waaraan of zulk een krachtige maatregel , waartegen men anders bet toe te schrijven z i j , dat onder de werking derzelfde in geenen deele zou opzien, wel tot het beoogde doel zon regeringsmaatregelen in het eene deel des Ion Is geheel leiden. liet voorstel tot het houden der enquête werd den 26sten andere uitkomsten werden verkregen dan in het andere, beval zich het hooren van deskundigen en belanghebben- April 1877 door '.e Kamer, na eene korte beraadslaging, den aan. Maar niet minder was dit wenschelijk om de met ö l tegen (> stemmen aangenomen. De toenmalige Mionzekerheid te doen ophouden, die steeds omtrent, de wijze nister HBBU8KBRK gaf bij die beraadslaging te k e n n e n , van verspreiding der ziekte en omtrent de gepastheid en dat hij vroeger tegen het houden der enquête gestemd was goeie werking der regeringsmaatregelen in besmette stre- geweest, omdat hij daarin eene poging meende t e zien, om ken bleef' heersenen! De voorstellers hadden daarbij bet het toestaan van hoogere geldsommen, tot bestrijding der oog o]i het verschil v.-m gevoelen met opzigt tot de meer- besmettelijke longziekte, tegen te v a a n , maar dat hij, n u dere of mindere uitbreiding, aan het stelsel der afmaking de wetgevende magt zich met een deswege aanhangig van verdachte runderen te geven ; op het handhaven der geweest voorstel bad vereenigd, geen het minste bezwaar onmiddellijke afzondering van ziek vee en van liet verbod maakte om het stemmen voor de enquête aan te raden, van vervoer van verdachte runderen; op de toepassing ofschoon hij ook van de daardoor te verkrijgen uitkomsten iler inenting als voorbehoedmiddel tegen de ziekte enz. geene groote verwachting koesterde. Den ist-ii Mei daarZij vleiden zich dat door het hooren van deskundigen en aanvolgende werden de vijf onderteekenaren van het tegenvan belanghebbenden in landbouw, veeteelt en veehandel woordig Verslag door de Kamer met de vereerende taak eene beter gevestigde overtuiging omtrent dergelijke punten belast, om de Commissie voor h e t houden der enquête uit t e en d u s ook omtrent den te volgen w e g tot bestrijding der maken, en nadat die Commissie den heer n a J o x s t o t haren ziekte zou geboren worden. In overeenstemming met een voorzitter h a l benoemd, ving zij iiare werkzaamheden aan. Die werkzaamheden bestonden in de eerste plaats in bet
ontwerpen van eene meer uitgewerkte schets der punten, waarover het onderzoek loopen z o u , en die bestemd was (1) N°. 1 bevat schets der vraagpunten. — N°. 2 en 3 de vcreensdeels om de Commissie bij hare verhooren tot leiddraad hooren der deskundigen. — N°. 4 register op de verhoorcn. i.ijbbtd van de Nederlandsche Staatscourant. 1877—1878.
[33.
5.]
Enquête omtrent de besmettelijke longziekte onder het rundvee.
ie strekken; anderdeels om de op te roepen getuigen en deskundigeii althans < [germatê in de gelegenheid te stellen om zich op liet te houden verhoor voor te bereiden door over hetgeen vim hen gevraagd zou worden vooraf hunne gedachten te laten gaan. Die schets werd dus, op een vroeger gegeven voorbeeld . hij eiken oproepingsbrief gevoegd. Zij is onder n \ 1 a van de reeks van stukken wegens de enquête g e d r u k t Het spreekt overigens van zelf en werd dan ook door de Commissie te kennen gege ven , dat zij geenszins voornemens was met al de opge roepen personen die gebeele reeks van vraagpunten te doorloopen, maar dat /.ij zich ten aanzien van velen hun ner beperkte tot hetgeen geacht moest worden binnen hunnen gesigtskring te liggen. Aan den anderen kant
moest de loop van het verhoor medebrengen, dat niet telden vragen werden gedaan, die wel binnen den vooraf afgebakenden kring lagen , maar in de schets niet waren uitgedrukt. Eene tweede niet gemakkelijke taak der Commissie be stond in de keus der personen . van wie zij kans bad
eenigzins ter zake dienende inlichtingen te ontvangen. Zij moest daarover in verschillende provinciën des Rijks ver trouwde personen raadplegen, van wie zich , uit hoofde van hunne betrekking, bemoeüenis met de besmettelijke
longziekte of belangstelling in de zaak, eene doeltreffende aanwijzing liet verwachten. De provinciën Noordbrabant. Gelderland, Overijssel, Drenthe en Limburg kwamen niet of minder in aanmerking, omdat in die provinciën geluk kig bij voortduring zich of geene of slechts sporadische ziektegevallen vertoonen. Zóó voorgelicht heeft de Com missie achtereenvolgende acht en veertig personen opge roepen . om voor haar te verschijnen. Daaronder behoor den , als mannen der wetenschap, de thans afgetreden directeur van de Rykaveeartsenijschool te Utrecht en een harer leeraren ; voorts districtsveeartsen , sommige hunner plaatsvervangers , geëxamineerde of gepatenteerde veeart sen , burgemeesters van gemeenten, die vroeger of later aan de maatregelen tot wering der ziekte uitvoering had den gegeven , leden van Provinciale of Gedeputeerde .Staten, met die maatregelen meer bijzonder bekend , en eindelijk veehandelaars, veehouders en landbouwers, bij wie zich, ook ten gevolge hunner persoonlijke ondervinding, meer bijzondere kennis van het te bestrijden kwaad en de (■aar tegen genomen of te nemen maatregelen liet veronderstellen. Gedurende twee verschillende tijdperken, namelijk van 3—15 September 1877 en van 4—8 Febraarij 1878 heeft de Commissie zich onafgebroken , den Zondag alleen uit gezonderd, met het houden derverhooren beziggehouden. Bij do volvoering harer taak heeft zij de vereischte mede werking ondervonden van den griffier en de commies-grif fiers der Kamer en van de in hare dienst zijnde steno-
graphen. Ook de heerNooROziBK, zonder daartoe geroepen te zijn, en de heer S T A K X I M A N , nadat hij reeds als com mies-griffier der Tweede Kamer was afgetreden . hebben zich met de meeste bereidwilligheid voor het bijwonen der verhooren en het helpen resumeren der daarvan opgemaakte verslagen beschikbaar gesteld. Al de opgeroepen personen zijn op het bepaalde u u r voor de Commissie verschenen. Dit is mede het geval ge weest met de twee districtsveeartsen . de hoeren 1'I;AIIKK en HUI'KNAOKI,, aan wie de Commissie, nadat zij reeds in September 1877 gehoord waren, in Februarij 1878een tweede verhoor heeft doen ondergaan, waartoe zij naar aanleiding van andere getuigenissen besloot of ook omdat die districtsveeartsen in den tusschentijd met vele nieuw voorgekonienc ziektegevallen te strijden hadden gehad. De
wijze, waarop de vragen, door de Commissie of hare leden gedaan, werden beantwoord, m a g over ' t algemeen worden geroemd. Vele der opgeroepene personen hebben zich be ijverd al die mededeelingen te doen en al die ophelderingen + e geven, waartoe zij in staat waren. De Commissie mag echter niet ontveinzen . dat er zelfs onder de districts veeartsen waren, die in hunne anlwoorden eeneoverdrevene behoedzaamheid of zelfs zekere achterhoudendheid lieten doorblinken, mooijelijk anders te verklaren, dan uit bij hen bestaande vrees om door gezegden, die naderhand openbaar zouden worden, persoonlijke belangen te benadeelen of anderen te mishagen. Op de bereidvaardigheid om op de vragen , door de Com missie te doen, een antwoord te geven, heeft zich ééne
bepaalde uitzondering voorgedaan. De Commissie bad ook den referendaris voor de afdeeling: Medische politie aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, den heer dr. IL VAN CAI'I'KI.I.H, voor zich geroepen. Zij stelde er prijs op
te weten, hoe een man, die sedert lang met de behandeling der zaken betrekkelijk de besmettelijke longziekte belast is, over die ziekte en de maatregelen tot bestrijding daar van dacht. 'Iet kon niet in hare bedoeling liggen hem eenige vragen te doen, waardoor hij in verband met zijne ambts betrekking in ïiioeijelijkheden kon worden gebragt of tot een in zijn mond bedenkelijk oordeel over personen en zaken genoopt. De heer VAN CAI'ÜI.I.E gaf echter, na op het bestemde uur voor de Commissie verschenen te zijn, te kennen, dat hij bij de aanvaarding zijner ambsthetrekking
een eed ook van geheimhouding had afgelegd, en dat hij dien ten gevolge! na rijp beraad, besloten had art. 19der wet van 5 a u g u s t u s 1850 {Staatsblad u°. 45), in te roepen, volgens hetwelk zij die uit hoofde vnu hunne » wettige be1 rekking" tot geheimhouding verpligt zijn, ziel: van hetafleggen van getuigenis voor eene parlementaire commissie van enquête kunnen veï.-choonen. Hij hield op naderen aandrang dezerzijds dat beroep in den ruimsten omvang vol, zoodat bleek, dat geenerlei antwoord op eenige tot het onderwerp der enquête betrekkelijke vraag van hem te verwachten was en zijn verhoor dus geen voortgang kon hebben. Naar het oordeel der Commissie echter heeft de heer VAN CAI>I>KI.LE zich geheel ten onregte, op grond van art. 19 der wet van 1850, van het afleggen van alle getuigenis verschoond. Aangenomen dat de woorden: •wettige betrekking" in dat artikel ook op openbare burgerlijke ambtenaren slaan , wordt het verschoonen der aflegging van getuigenis daarbij beperkt. Het artikel zegt uitdrukkelijk, dat die verschoo ning i alleen en bij uitsluiting " kan worden ingeroepen , nopens datgeen , waarvan de wetenschap is toebetrouwd met bet oog op de geheimhouding. waartoe de wettige betrekking verpligt. Maar bovendien worden bij art. 3 der
genoemde wet alle openbare ambtenaren verpligt gevolg te geven aan de vorderingen der Commissie van onderzoek en is daarbij alleen voer de hoofden der ministeriële depar tementen eene bijzondere wijze van ondervraging voorge schreven. Het tweede lid van art. 20 der wet maakt het duidelijk, dat de verscheoning wegens verpligte geheim houding door burgerlijke ambtenaren alleen kan worden aangenomen, voor zoover zij rust of op het beweren , dat de verlangde openbaarmaking wordt geoordeeld in strijd te zijn met liet belang en de zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen (art. 89 der Grondwet) óf op den stelligen last hunner meerderen, denzelfden grond van verschooning aanduidende. Ook uit de gewisselda stukken wegens de wet. van 1850 blijkt ten volle, dat niets verder van de be doeling des wetgevers verwijderd was dan ("ie ambtenaren , die een slgemeenen eed van geheimhouding hebben afge legd, gelegenheid te geven om zich aan elk verhoor bij eene parlementaire enquête geheid te onttrekken. De Com missie zou dan ook, naar het schijnt, volkomen bevoegd geweest zijn, om op den heer VAN CAPPKLLB de dwang maatregelen van art. 15 en volgg. der wet van 1850 toe
te passen. Zij heeft echter gemeend zich daarvan te moeten onthouden , ook omdat zij van oordeel was, dat afgedwongen antwoorden weinig nuts zouden kunnen aanbrengen. In dien zij in het tegenwoordig Verslag zich eenige uitweiding over deze zaak veroorlooft, is het alleen, omdat zij het hoogst bedenkelijk zou achten , dat openbare ambtenaren zich bij eene volgende enquête op het voorbeeld van den heer VAN CAI>I>EI.I.E zouden kunnen beroepen. Nog verdient vermelding , dat de Commissie bij herhaling aan den Minister van Binnenlandsche Zaken mededeeling heeft verzocht van stukken en opgaven , die zij in 't belang van haar onderzoek wenschte te kennen, en dat aan die aanvragen telkens met de meeste bereidwilligheid is voldaan. Enkele der medegedeelde stukken zijn als bijlagen bij dit Verslag gevoegd. § 2. Bij het doen kennen van de uitkomsten, door de enquête verkregen, waartoe de Commissie thans overgaat, meent zij zich te moeten beperken tot het schetsen in algenieene trekken van den indruk, dien de afgelegde getuige nissen of medegedeelde stukken op haar hebben gemaakt. Eene opsomming van al wat zij heeft gehoord of vernomen
[35. 5.] Enquête omtrent du besmettelijk longziekte ouder het rundvee.
acht zij niet wel mogelijk en zelfs niet raadzaam. Zij zou zich daardoor tezeer in allerlei plaatselijke en persoonlijke bijzonderheden moeten verdiepen. Met opzigt tot die hijlonderheden gedraagt zij zich aan de gedrukte verhooren zelve, waarvan zij liet raadplegen door bijvoeging van een register gemakkelijk beeft trachten te maken. Overigens
zal de Commissie han' eigene, door de enquête Terkregene of bevestigde overtuiging omtrent de werking der regering»maatregelen tot bestrijding der ziekte en omtrent hetgeen
daaraan ontbreekt niet ontveinzen,
met medewerking der burgemeesters, de uitvoering van bepaalde maatregelen tot het te keer gaan van bemetteujke veeziekten werd opgedragen]en in wier plaats in spoedeischende gevallen tot zekere hoogte ook geëxamineerde veeartsen konden optreden. Die wet rust, gelijk men weet, op het beginsel, dat bij liet uitbreken van eene besmettelijke veeziekte onmiddellijke afzondering noodig is van elk Stuk vee, bij 't welk zich verschijnselen \aii zoodanige ziekte
openbaren. Zij geeft aanleiding tot het dadelijk onteigenen
en afmaken van aangetast of ook, zoo dit onvermijdelijk
wordt geoordeeld, van verdacht vees verbiedt, behoudens
I. Oorsprong, aard t* teriprelding der ziekte. De besmettelijke longziekte onder bet rundvee is, zoo als men ook van elders weet, omstreeks hei jaar 18;j(l of l!^:{2 voor het eerst hier te lande ontstaan of opgemerkt. Zij is, naar men meent, uit de Duifsehe lihijnprovinden hierheen overge-
bragt, heeft aanvankelijk in sommige Geldersche grens* dörpen geheeneht en zich vrij ipoedig ook in eenige ZuidhollandBche gemeenten, met name de hier, Naaldwijken
omstreken, vertoond. Allengs heeft zij zich nagenoeg over geheel het Rijk verspreid, zoodat zij in 1842 gezegd kon worden overai in meerdere of mindere mate te heerschen of geheerscht te hebben. De landstreken bezuiden Maas en Lek zijn voortdurend 'iet meest verschoond geldeven. Daar hebben zich veelal slechts sporadische gevallen voorgedaan. Omtrent bet juiste tijpstip , waarop de ziekte in de verschillende provinciën ontstaan is of zich uitgebreid heeft, moet wel onzekerheid heerschen. Men kende aanvankelijk haren aard niet. De overheid bemoeide zich niet aanstonds met de zaak en de landbouwers of veehouders, die door de ramp werden getroffen , hadden meer reden om dit te
verzwijgen dan < m het openbaar te maken. Al bpoedig
deden die landbouwers of veehouders de ondervinding o p , dat de ingeroepen hulp van veeartsen in dat geval volstrekt niet baatte. Onderscheidene geneesmiddelen werden bepro fd doch geen daarvan had het gewenscht gevolg. Slechts een enkele der thans gehoorde getuigen scheen aan geneesmiddelen nog iets te hechten. Echter waren van den beginne af de voorbeelden verre van zeldzaam, dat de aangetaste runderen van zelf herstelden, zoodat de veehouders, in plaats van bet aangetaste vee ter slagtbank te brengen . of zich daarvan op andere wijze te ontdoen, er voordeel in zagen, om, zoo als men dat u i t d r u k t , hun stal of hun koppel to laten doorzieken. lntusschen won de overtuiging meer en meer veld, dat men bier te doen bad met eene ziekte, die door besmetting van het eene punt des lands naar het andere werd overgeb r a g t , en dat bij de gedachte verliezen, door de veehouders geleden, maatregelen van overheidswege noodig waren om het overbrengen en doen voortduren der besmetting zoo veel mogelijk tegen te gaan. In dien geest werden in onderscheidene gewesten provinciale verordeningen tot wering der longziekte vastgesteld. Onder andereu was dit het geval in Friesland, waar de ziekte voor het eerst in 1X42 verscheen en niet het jaar 1848 hevig begon te woeden. Er werd daar een provinciaal fonds tot wering der ziekte opgerigt, waaruit schadeloosstelling werd betaald voor de runderen, die men om de besmetting tegen te gaan afmaakte , welk fonds echter in 1854 werd opgeheven. In Zeeland, waar vroeger eene provinciale verordening tot wering of stuiting der ziekte bestond . die goed schijnt te hebben gewerkt, is ook nu n o g , na de invoering der wet van 1870, een provinciaal reglement in werking, volgens hetwelk al het in dat gewest ingevoerde vee gekeurd wordt en eene maand lang afgezonderd moet blijven. Ook het gemeentelijk toezigt op de markten , slagtj laatsen enz. werd hier en daar ve'sterkt. Noch provinciale noch plaatselijke maatregelen mogten op den duur genoegzaam baten. Weldra werd de veestapel door eene nieuwe ramp getroll'en. De veetvpbus of veepest brak uit. Dit gaf aanleiding tot het uitvaardigen der wet van 19 April löiM (Staatsblad n°. 30), alleen tot die veeziekte betrekkelijk. Door de daarbij vastgestelde voorzieningen , die niet kracht
werden gehandhaafd. gelukte het na eenigen tijd althans
dit dreigend kwaad geheel te overwinnen. Maar terwijl bet andere steeds bleef voortduren, kwam de reeds aangehaalde wet van 20 Julij 1870 tot stand , waarbij bet veeartsenijkundig Staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie op vasten voet werden geregeld en die de aanstelling van districtsveeartsen en van plaatsvervangers medebragt, aan wie ,
uitzonderingen in bijzondere gevallen, het vervoer van verdacht vee; regelt liet toezigt op veemarkten en openbare
verkoopingen van vee en behelst bepalingen omtrent het ontsmetten van stallen of voorwerpen, die met besmet vee in aanraking zijn geweest; omtrent het afsluiten gedurende bepaalde termijnen van besmette hoeven of weiden en het trekken van een wijderen afgesloten k r i n g , waaruit geen vervoer van vee mag plaats hebben en waarbinnen het inbrengen van nieuw vee verboden is. Bij liet onderzoek der Commissie, waarbij het vooral ook de wijze van uitvoering dezer wet gold, moet al dadelijk de vraag van gewigt worden g e a c h t , of de longziekte onder het rundvee, waartoe dat onderzoek zich bepaalt, alleen door besmetting wor.lt overgebragt, dan wel ook uit zich zelve, zonder blijkbare aanleiding van buiten , ontstaat. Indien toch de ziekte ook een meer bepaald spontaan karakter had en dus eenigermate als inheemsen te beschouwen ware, zou men zich, zelfs bij de meeste getrouwe naleving der wet van 1870 en van de daaruit voortgevloeide verordeningen, niet kunnen vleijen , baar geheel te overwinnen of binnen enge grenzen te beperken. Integendeel zou men dan geneigd kunnen werden eenig gewigt te hechten aan het gevoelen van eenige veehouders, cue, omdat zij in hunne onmiddellijke omgeving de regeringsuiaatregelen geen of geen genoegzame vrucht zien dragen , of ook wel omdat zij van lastige, voor hun bedrijfnadeelige belemmeringen ontheven wenschen t e worden, aan de zaak haren natuurlijken loop willen laten. De omtrent dit punt ingewonnen getuigenissen waren geruststellend. De deskundigen huiverden wel om te verklaren, dat geene spontane gevallen zich voordoen, maar ook degenen , die aan zulke gevallen toonden te gelooven, erkenden , dat zij hoogst zeldzaam voorkwamen. Het bewijs der stelling: er is bier geen besmetting denkbaar, was altijd uiterst moeijeUjkte leveren. Naar het oordeel van een der deskundigen kon, waar het praktische maatregelen g e l d t , de gedachte aan spontanelteit geheel ter zijde worden gelaten en moest men zich aan de besmetting houden. Gesteld toch er ware in eene bepaalde streek en gedurende een bepaald tijdsverloop een aanmerkelijk aantal runderen door de ziekte tiauget&st en daaronder bevond zich een enkel geval, naauwlijks anders dan als Bpontaan te beschouwen, dan vormde toch ook dat enkele geval een brandpunt van besmetting, dat zoo spoedig mogelijk moet worden uitgedoofd. De Commissie heeft
den indruk verkregen, dat indien ook niet zelden de wijze,
waarop een rund besmet is geworden, verklaard wordt niet aan to wijzen te zijn, dit meestal, zoo niet altijd, moet
worden toegeschreven aan gemis Van genoegzame naspo-
ring, aan zorgeloosheid en aan opzettelijke verzwijging van ziektegevallen door veehouders, wier vermeend eigenbelang" beu tegen openbaarmaking doet opzien. In Zeeland heeft bij alle daar voorgekomen ziektegevallen, die trouwens tot nu tóe steeds zeldzaam zijn geweest, op last van den Commissaris des K o n i n g s , een onderzoek omtrent dit punt plaats gehad en heeft m e n . naar verzekerd wordt, met eene enkele uitzondering, telkens kunnen aanwijzen, dat het aangetaste rund met ander longziek vee of met personen , die zulk vee bezocht hadden , in aanraking geweest was. Ook een aan de Commissie medegedeelde brief van den districtsveearts PEAXSB aan
oen Minister van Bümeniandsche Zaken van 25 November 1877, waarbij van toen in Friesland voorgekomen riektegevallen versla-- wordt gegeven, schijnt het bewijs te leveren, dat n;e:: !:j een naauwlettend toezigt de wijze, waarop de besmetting van den oenen koppel op den andoren voortgeplant of van de eene plaats naar de andire overgebragt weidt . bijna altijd ontdekken kan. Overigens spreekt het van zelf, dat, al wordt de longziekte in den regel door besmetting verspreid, er omstandigheden
[35.
5.]
Enquête omtraut de besmettelijke longziekte onder bet rundvee. zijn , die de vatbaarheid voor hel opnemen der smetstof verkoogen. Als zoodanig; komen iu aanmerking het verblijf van het vee Inte WHrmeofdompige italien, of in zoodanige die, gelijk uien ze veelal in Friesland vindt, te laag van
verdieping zijn; de plotselinge overgang uit den warmen stal nam* .'.e weide, waar !.,•: vee aan .vind en tyeder is blootgesteld; de sterke aanmeating der runderen, ijij voorbeeld door bel toedienen van spoeling, enz. In het tijd perk van liet kalveren openbaart ziel. de ziekte meer. De meening werd voorts geuit, dat de pogiugen, bij liet veefokken aangewend om koeien te verkrijgen . l=ij wie de melkproductie zeer overvloedig i s , de voorbeschiktbeid van ons rundvee voor borstziekten 'hebben doen toenemen. Inzonderheid was dit toepasselijk op het Frieeche r a s , ' t welk zie.h geenszins door eene oreede bom onderscheidt. Het Zeeuwscbe ras daarentegen scheen mindere vatbaar heid te bezitten. Ook de aard van het g-ras en het hooi, waarmede de runderen zich voeden , en dus ook van tiet weiland zelf, schijnt bij de vatbaarheid voor de longziekte in aanmerking te komen. Men der getuigen schreef bet heerscben der Longziekte te Alphen aan den bijzonder weligen grond aldaar toe. Ben ander deskundige weesop een meer bepaald feit. In vroegere jaren beeft de longziekte onder de talrijke runderen . die op de stadsweiden te De venter ■azen. ernstig g e i a r r s d i t . Nadat men reeds krach tige maatregelen tot bestrijding der ziekte genomen had, brak zij in 18Ö4 op nieuw met hevigheid uit. De bedoelde deskundige schreef dit daaraan toe, dal de genoemde wei Len dat jaar tot in het midden van Junij overstroomd waren geweest en dat. toen vervolgens de koeijen daarop gedreven werden, zij slecht, met schadelijke bestanddeelen bezet, gras aten. Men is echter sedert op dat p u n t , gelijk elders in Overijssel, de ziekte te boven gekomen, zoodat sedert 18G4 of 18()5 in geheel de provincie geen ziektegeval meer voor kwam. Ook deze deskundige echter scheen terneenen, dat wel Biecht gras de vatbaarheid voor de ziekte verhoogen k o n , maar dat de besmetting door nieuw aangekocht vee van buiten was aangebragt. Het met gelukkig gevolg be strijden der ziekte schreef hij toe aan strenge afzondering der aangetaste en aan inenting der bevrijd gebleven run deren. Door een dier geboorde veehandelaren werd aan de wijze . waarop in Friesland hei weiland gemest wordt en aan het gebruik van daardoor verkregen gras en hooi een bijzonder nadeelige invloed op de longen van ons rundvee en zelfs bet ontstaan der longziekte toegeschreven. Hij heeft het echter niet duidelijk kunnen m a k e n , waarom elders, bij gelijke wijze van besmetting van het weiland, de ziekte óf niet voorkomt óf niet goed gevolg is bestreden.
zich de ziekte! op nieuw, vooral in Benschop en Vinkeveen. Er waren gedurende de vier laatste maanden van 1877 in die provincie 8 gevallen. De landstreek benoorden bet IJ bleef vrij en alleen in den allerlaatsten tijd vertoonden zich daar weder zeer enkele sporadische gevallen van ziekte. Daarentegen had men in Friesland nog altijd ernstig met de ziekte te strijden. In die provincie kwamen gedurende bet jaar 1877 53 besmette beslagen voor, niet tegenstaande daar het stelsel van al'makiiig niet enkel van aangetaste, maar ook van verdachte runderen met kracht werd gehandhaafd, zoodat men daaraan de be trekkelijke vermindering van bet kwaad meende te moe ten toeschrijven. Gedurende het aangeduide tijdperk wer den daar 14Ö door besmettelijke longziekte aangetaste runderen en 12^7 verdachte afgemaakt, onder welke laatsten er betrekkelijk velen waren , bij welke men , na de afmaking, sporen van longziekte vond. In Zuidhol land , vooral in de dorpen ten noorden van Rotterdam en Schiedam, of in den omtrek van Delft, vertoonde zich de ziekte , enkel gedurende de vier laatste maanden van 1877, in 31 beslagen en werden 37 aangetaste runderen afgemaakt. Dat er veel meer gevallen van longziekte in die streek waren, bij welke bet Staatstoezigt niet han delend optrad, zal uit het vervolg van dit Verslag ge noegzaam blijken. Volgens eene van dat toezigt afkom stige en aan de Commissie door de Regering medege deelde nota beeft men iu 1877 in de bedoelde streek van de consequente toepassing van het stelsel van afmaking van verdachte koppels moeten afzien, omdat, indien men, vooral ook te Maasland , Vlaardingerambacht en Schip luiden, ai wat verdacht is had willen opruimen, de schadevergoeding voor onteigening zoo hoog zou zijn geloopen , dat de fondsen bij de Staatsbegrooting voor de beteugeling der ziekte toegestaan, niet toereikend zouden zijn geweest Daarentegen had, volgens diezelfde n o t a , in de Zuidhollandsche RhijnstreeK, vroeger een brandpunt van besmetting, die afmaking (Mik van verdachte koppels goede vruchten gedragen, inderdaad blijkt uit een der ingewonnen getuigenissen, dat terwijl te Alphen en te Aarlanderveen de ziekte sedert 1870 bijna onafgebroken bad geheerscht, men daarvan in September 11. twee maan den achtereen geheel bevrijd is gebleven.
Waaraan is dit verschil van toestand toe te schrijven? Ongetwijfeld is het gevaar van het doordringen der be smetting in de eene streek des Rijks grooter dan in de andere. Waar de veehouder zijn bedrijf oji zoodanige wijze uitoefent, dat hij dikwijls van vee moet verwisselen en dus telkens nieuw aangek chte runderen op den stal of in de weide bij de overige komen, is de kans grooter dat onder 11. Uitii- rtcheid in het heerschen der ziekte- tuttcken de de nieuw aangekochte er zich één bevindt. 't welk de kiem verschillende gedeelten de» Rijke. Bij voortduring valt dit der besmetting bij zich draagt en overplant. Tot zoodanige onderscheid zeer in het oog. Wanneer men het overzigt, gestadige verwisseling van vee zijn bijv.de veehouders in de op bladz. 30 ven het Verslag vegena het veeartsenijkun- nabijheid onzer groote steden genoodzaakt, in zooverre zij dig Staatstoezigt over 1876 medegedeeld, raadpleegt,dan zich bij contract tot levering van eene bepaalde hoeveel ziet m e n , dat daar in hol geheel voor dat jaar 1723 ge heid melk hebben verpligt, en 'den ten gevolge gedurig vallen van longziekte worden opgegeven, en dal daarvan andere melkgevende melkkoeyen moeten aankoopen. Daar niet min.Ier dan 101)7 vo< r rekening kwamen van Zoi i- aan zal hel we! toe ie schrijven zij:;. dat bijv. de buitenwijken hollaud en 484 voor Friesland. In Utrecht waren er 88 van Amsterdam en de in den onmiddellijken omtrek der gevallen, doch deze vertoonden zich voornamelijk in twee hoofdstad gelegene dorpen bij voortduringeenigermateeen gemeenten Benschop en LoosUrecht. .den werd gedurende brandpunt van besmetting vormen. De w\jze van inrigting den loop van io7(i in die provincie de ziekte tijdelijk der koestallen in die buitenwijkenis daarenboven voorde geheel meester; zoodat daar in de laatste maanden van gezondheid van het vee verre van gunstig. Voorts geeft eene bet genoemde jaar geen enkel geval voorkwam. In Noord geïsoleerde l i g g i n g , zoo als die der Zeeuwscbe'eilanden. holland waren 47 gevallen; doch deze waren schier uit veel minder gelegenheid tot aanraking met besmet vee sluitend beperkt tot Amsterdam en den onmiddelijken en is het toezigt daar gemakkelijker. Over 't algemeen omtrek. Benoorden bet IJ worden slechts 3 gevallen ver is in die streken des Rijks, waar wei- en bouwland zich meld. In NoordLrabanl waren er 3 . in Gelderland mede 3 , in Zeeland slechts één. Overijssel, Groningen, Drentheen afwisselen, het gevaar der bedoelde aanraking veel minder Limburg worden in dit overzigt in 't geheel niet vermeld dan in zoodanige streken, die als 't ware eene onafgebroen bleven dus van de ziekte vrij, niettegenstaande in kene weide vormen, zoo als het grootste gedeelte van vroegere jaren in de beide eerstgenoemde provinciën die Holland en Friesland. Waar de landerijen "slechts door eene smalle sloot van elkander gescheiden zijn, is het ziekte vrij ernstig heeft gewoed. ligter te verwachten, d a t , zoo er ziekte ontstaat, de be Ook blijkens opgaven, van Regeringswege aan de Com smetting van t\i.'Ai oenen koppel op den anderen overslaat. missie medegedeeld, bleef dit verschil van toestand gedu Bovendien is, volgens sommige deskundigen, bet water rende den loop van 1877 in hoofdzaak op gelijke wijze een vervoermiddel voor bet overbrengen der smetstof. De bestaan. De provinciën , die vroeger bevrijd waren gebleven , over het algemeen meer gunstige toestand der Landstreek leverden ook in dat jaar geen voorbeelden van longziekte bezuiden .Maas en Lek zal wel voornamelijk daaruit te op. Elders deden zich sporadische gevallen voor. Zoo waren verklaren zijn, dat. iu die landstreek de weiden niet zoo er bijv. in de vier laatste maanden van 1877 in Noord- aaneengeschakeld liggen en het vee daar dan ook over brabant 4 in even zoo vele gemeenten. In Utrecht vertoonde 't geheel minder talrijk is.
Bijlagen.
[35. 5.] Enquête omtrent de bosmo
aan besmettelijke longziekte te deuken zij. In zoodanijr geval is liet ileli veehouder niet euvel te duiden, dat hij draalt en den loop der zaken wil afwachten.
des Rijks de ziekte menigvuldiger voorkomt dan in het
andere i niet ui te veel uan de bijzondere gesteldheid der landstreek gehecht worden. Ook in de provincie Groningen treft men ree] afwisseling van wei-en bouwland aan
De Commissie heeft zicb echter door het gehouden onderzoek overtuigd dat meestal de veehouder [oor andere beweegredenenvan hei doen der aangifte wordt teruggehouden. ()ok hier heeft men \an gemoedsbezwnren gesproken. Kr schijnen inderdaad landbouwers of veehouders te zijn, die,
en toch heeft daar de ziekte na 1848, vooral in die streken , waar deze afwisseling plaats vindt, vrij hevig geheerscht, terwijl de streken, geheel uit weiland bestaande, gespaard bleven. Men is echter daar het lcwaad betrekke* lijk spoedig te, hoven gekomen en is daarvan reeds sedert verscheidene jaren hevrijd gebleven, niettegenstaande de nabijheid van Friesland en niettegenstaande uit die provincie invoer van vee naar Groningen plaats vindt. De in de laatste provincie voorgekomen ziektegevallen werden in der tijd bijna zonder uitzondering aan de besmetting door uit Friesland aangevoerd vee toegeschreven,
het uitbreken der longziekte onder hun vee als eene straf
van Hooger Hand beschouwende, waaraan zij zich gelaten moeten onderwerpen, het bestrjjden van het kwaal zoowel als het nemen van voorzorgen tegen het verder doordringen
daarvan ongeoorloofd achten. De soodanigen zijn . opgrond van die meening, t igen eiken wettelijken of regeringsmaatregel tot beteugeÜng der ziekte gestemd. Er is beweerd, dat in Friesland het aantal dergenen, bij wie 7.00 lanige gemoedabezwaren wegen, grooter is dan bijv. in Noordholland, waar meer verlichte denkbeelden onder den landbouwersstand zouden heersehen.
Intusschen laat de opvolging der aangehaalde wettelijke voorschriften wel niet overal, maar toch in de streken waar de ziekte ernstig blijft heerschen , veel te wenseiien over. De veehouders dralen in menig geval maar al te zeer met de aangifte. Niet altijd is dit het gevolg van op/.et of kwade trouw. Wel zijn de kenteekenen, dat een rund de besmettelijke longziekte onder de leden heeft, waartoe d a n , behalve het uiterlijk voorkomen, de wijze van ademhaling en de bewegingen van het dier, vooral ook weigering van voedsel en vermindering in het geven van melk behooren , van dien a a r d , dat een veehouder, die zijne zaken behoorlijk behartigt, zich daarin niet ligt vergissen z a l , althans niet nadat de ziekteverschijnselen een paar dagen hebben voortgeduurd; maar er komen dan toch ook gevallen van meer verborgen of afwijkenden aard voor, waarin zelfs een kundig veearts twijfelt of wel werkelijk
De Commissie heeft echter den indruk
verkregen, dat men aan dit punt ':;"1 al te veel moet hechl in, en dat wel eens gemoedsbezwareu worden voorgewend om eene andere drijfveer te bemantelen. Een der gehoorde veehouders uit Zuidholland, die niet enkel de wet had overtreden, maar deswege eene regterlrjke veroordeeling had
wet van 1870 de bepalingen uier wet met naauwgezetheid zijn nagekomen.
111. Werking en uitvoering der wet tan 1870. De. veehouders. Aangifte en afzondering. Zoo er eenig p u n t i s , waaromtrent de Commissie door het houden der enquête, nog meer dan vroeger, eene gevestigde overtuiging heeft verkregen, is het dit, d a t , wil men de besmettelijke longziekte met vracht bestrijden, art. 1:5 der wet van 1870, volgens hetwelk de veehouder, zoodra zich bij eenig stuk vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte openbaren, verpligt is daarvan onmiddellijk aangifte aan den burgemeester te doen, getrouwelijk: moet worden nagekomen. Niet minder is :1e naleving van art. 14 van belang, hetwelk onmiddellijke afzondering van het bedoeld stuk vee voorschrijft. Voor de noodzakelijkheid dier moedige aangifte en afzondering bestaan hier, behalve de algemeene redenen , die ligt in 't oog vallen , nog bijzondere. De ervaring heeft geleerd, 'lal meestal de besmettelijke longziekte zich het eerst bij één enkel stuk vee van den koppel openbaart, en dat in het eerste tijdperk der ziekte deze of nog niet of in veel mindere mate besmettelijk is. Eerst later doet zich de besmetting op de overige runderen van den koppel gevoelen. en indien dus de spoedige, aangifte en afzondering verzuimd wordt, is het gevaar groot, dat de besmetting tot geheel den koppel doordringt of dat een geheele stal wordt aangetast.
i
Cc longziekte onder het rundvee.
Naar hei oordeel der Commissie moet eobter, als men de vraag beantwoorden wil, waarom in het eene gedeelte
Bvenzoo kan geenszins beweerd worden, dat de ziekte niet met vrucht te bestrijden is, waar men aaneengeschakelde weilanden vindt, ^oordholland ten Noorden van het I J , meer bepaaldelijk Westfriesland en Waterland, zijn zeer rijk in vee. Ook die landstreken vormen een onafgebroken weiland. De ziekte heeft daar insgelijks tot 1871 of 1872 hevig gewoed; maar men is haar toen meester geworden en sedert bleef' dit deel des Rijks, in weerwil van gestadigen aanvoer van vee uit Friesland , van het kwaad bevrijd of kwamen daar slechts sporadische gevallen voor. (Jok hier is die gelukkige uitkomst blijkbaar alleen verkregen door ceue getrouwe naleving der wet van 1870, welker naauwgezette toepassing door de medewerking der veehouders en de allengs geborene algemeene overtuiging, dat alleen langs dien weg liet kwaad kan worden te keer gegaan , werd bevorderd.
Tweede Kamer
ondergaan, kwaw er rond voor uit, dat hij wel gemoedsbezwaren tegen onderwerping aan de voorschriften der wet koesterde, maar dat toch nevens deze zich berekeningen van geldelijk voordeel bij hem hadden doeu gelden. De veehouder meent, als hij uitsluitend zijn oogenblikkelijk belang raadpleegt, reden te hebben, bij het ontstaan der ziekte onder zijne runderen, tegen de toepassing der wet op te zien. Doet hij bij tij ds de aangifte van het eerste geval en wordt dat eerste rund, na door het Staatstoezigt longziek te zijn verklaard , onteigen ! en afgemaakt, dan ontvangt hij, volgens art. "24 der wet van 18 0 , als schadeloosstelling, slechts de helft der waarde, die het stuk vee in gezonden 1 «stand had Blijft zijn koppel verder verschoond , dan is hij toch gedurende
de regeringsmaatregelen onderwerpt. De ondervinding had geleerd, dat wanneer in een koppel de ziekte uitbreekt eu men daaraan haren loop laat, *jt van den koppel bezwijkt, een ander derde herstelt en de overige onaangetast blijven. De veehouder behoudt dus in zoodanig geval ! / 3 van zijn vee en ziet zich van alle belemmerende bepalingen omtrent den verkoop en den weder-inkoop van vee ontheven. De herstelde of, zoo als men dat noemt, gebeterde koeijen hadden vroeger eene hoogere waarde, omdat men veronderstelde, dat zij voor de ziekte minder vatbaar waren. Die meening heeft echter niet algemeen stand gehouden. De gebeterde koeijen worden thans vrij algemeen geacht het besmettingsvermogen voor de longziekte niet verloren te
Bijblad van de Nederlandsche Staats-courant. 1S77—1878.
[35. 5.] Enquête oniuei.t de besmettelijke longziekte onder het rundvee.
bobben en zelfs meer d u andere aanleiding te geren tot voortplanting tlt*,i* besmetting, terwijl /.ij Da bet doorstaan der siekte niet ligt baren vroegeren krachtigen toeatand terug erlangen. Dor deze en dergelijke berekeningen verleid, verbergt de veehouder, zoo lang hij dit vermag , niet zelden het eerste ziektegeval , dat onder zijn koppel uitbreekt. Hij
waagt daarmede betrekkelijk niet veel. Wel is bij art. 30 der wet van 1870 liet verzuim der aangifte met eene geldboete van f '2') tot f 75 bedreigd , maar de veehouder kan zich versehoonen door onwetendheid voor te wenden , dat het werkelijk besmettelijke longziekte was, die een zijner runderen had aangetast. Ingeval van regterüjke vervolging werd meestal het minimum der boete opgelegd , dat in verband met de voor den veehouder op het snel staande! geldelijke belangen, eene geringere som bedraagt. Menigvuldige blijken zijn clan ook bij de enquête voorgekomen , dat vele veebouden maar al te zeer gewoon waren , om iu plaats van dadelijke aangifte te doen, of den loop der zaak af te wachten, in de hoop op herstel, óf zoo mogelijk bet aangetaste rund af te zetten, óf wel zoo dit door den voortgang der ziekte belet werd, bet zieke rund ;,f' te maken en heimelijk op hun erf te begraven. Dat het verzuim van aangifte van het eerst aangetaste rund zeer dikwijls, althans in bepaalde streken, voorkomt, blijkt reeds daaruit, dat de districtsveeartsen als hunne tuaschenkomst was ingeroepen , niet lelden onder den koppel of in den stal 2 , .1, ja zelfs 6 of 8 werkelijk aangetaste runderen aantroffen. Indien het juist i s , dat tusscben bet ontstaan van de ziekte Lij één enkel r u n d , en de verspreiding daarvan onder den geheelen koppel altijd zekere tijd verloopt, moest, dit, althans toe ('e districtsveearts met den vereisehten spoed het onderzoek bewerkstelligt, niet mogelijk kunnen zijn. De veehouders gaven in zulke gevallen dan eerst a a n , wanneer zij den toestand van hun vee als hopeloos beschouwden. Aanmoediging van eene onverwijlde aangifte van het eerst voorkomend ziektegeval ligt dus op den weg van hen die de longziekte met kracht willen bestrijden. Daardoor alleen kan de besmetting telkens in hare eerste kiem wen-den gestuit en het voortplanten daarvan niet enkel in den koppel waarbij zij is ontstaan, maar ook op andere runderen die met (ie aangetaste of verdachte in aanraking k o m e n , zooveel mogelijk worden belet. Verre de meesten der gehoorde deskundigen en getuigen kwamen dan ook daarin overeen, dat in geval van tijdige aangifte, die in den regel daaruit blijken kon, dat zich nog slechts één enkel geval van ziekte in den koppel voordeed, bij afmak i n g de volle waarde, die het aangetaste rund 'in den gezonden staat had, of volgens enkelen "\t of 3jt moest worden vergoed. Een enkel getuige meende, dat dit nog niet genoegzaam baten zou, daar ook bij volledige schadeloosstelling liet bezwaar voor den veehouder blijft bestaan , dat hij zijn vee niet vervoeren m a g , en dus zijn eigen belang hem n o g tot verzwijgen noopt. Hij wilde een premie van f 50 hebben uitgeloofd voor de aangifte binnen tweemaal vier en twintig u r e n , welke premie, naar dit gevoelen, zoo de veehouder de zaak verzweeg, door zijn knecht zou kunnen worden verdiend; terwijl in zoodanig geval van verzwijging geheel de koppel zou moeten worden verbeurd verklaard. Naar het schijnt echter behoeft tot zulke uiterste of hatelijke middelen niet de toevlugt te worden genomen. Dat het uitloven van volledige schadevergoeding reeds op zichzelf eene weldadige uitwerking kan hebben , laat zich afleiden uit hetgeen in de Beemster heelt plaats gehad , toen de ziekte nog in Noordholland woedde. Er bestaat daar een veefonds, tot hetwelk vele der eigenaren van den rijken veestapel in die gemeente, des zomers uit niet minder dan (5000 runderen bestaande, zijn toegetreden. Nadat het bestuur van dat fonds in 18(19, en dus vóór de invoering der wet van 1X70, om het verzwijgen der ziektegevallen door de landbouwers voor te komen, de bepaling b a d g e maakt dat bij elk eerste ziektegeval het rund onteigend, maar aan den eigenaar de volle waarde betaald zou worden , verkreeg men het verrassend resultaat, dat van de 42 eerste ziektegevallen , die zieh bij verschillende veehouders openbaarden , het voor 31 bij het eerste geval bleef. Voor 2 herhaalde zich de ziekte met een tweede geval binnen 4 of 5 weken en bleef het ook daarbij. De overige i) ziektegevallen hadden doorzieking ten gevolge, maar langzamer- (
hand nam de ziekte in geheel de streek td', en sedert 1875 kwam zij daar niet meer voor. Tot die gunstige uitkomst beeft, naar men beweerde, de veldwinnende overtuiging medegewerkt, dat dadelijke; openbaarmaking in het welbegrepen belang van den veehouder was.
Daar echter op het genot van volle schadevergoeding voor een ziek en daardoor in waarde verminderd rund geen regt kan geacht worden te bestaan en het dus hier slechts aanmoediging geldt, moest, naar het oordeel van verscheidene g e t u i g e n , tegenover die gunst eene strengere straf dan de thans bepaalde geldboete van f 25 tot f 75 staan. Ook gevangenisstraf of althans eene veel hoogere! geldboete moest worden bedreigd. De Commissie zou, na al wat zij
gehoe>rd beeft, bet wensobelijk keuren, dat beide middelen — het verleenen van volle schadevergoeding en het bedreigen van strengere straf — werden beproefd. Nog een amh'r punt komt hier in aanmerking. De veehouder, elie het ontstaan der longziekte onder zijnen koppel liefst zoo lang mogelijk verzwijgt, kan zich altijd daarmede: verontschuldigen , dat hij geene aangifte heeft gedaan, omdat hij wed ziekteve'rschijnselen hij een e)f meer zijner runderen opmerkte. maar niet wist of niet vermoedde, dat liet verschijnselen eener besmettelijke ziekte waren. Het denkbeeld werd daarom geopperd om uit art. 13 eler wet van 1870 bet woord » bes'Mettelijke" te laten wegvallen. Het springt echter in het oog, dat bij zulk eene wetsvera n d e n n g , die zou medebrengen, dat omtrent elke inwendige ziekte; van runderen, van welken weinig beteekenenden aard ook, een bepaald enielerzejek zou plaats hebben, de taak van het Staatstoezigt en van het burgerlijk bestuur voorbeeldeloos omslagtig zou worden. De Commissie helt nogtana tot het gevoelen over, dat in een bepaalden k r i n g , w a a r d e ziekte is uitgebroken en alle: andere maatregelen niet baten, het middel zou kunnen worden beproefd; even als zulks tijdens het heerschen der veepest door ele wet was voorgeschreven. Wilde men dit, dan zou art. 13 der wet van 1870 in dien zin moeten worden aangevuld , dat de Koning bepaalde gemeenten kan aanwijzen, waarin de houder of hoeder van het ve i verpligt is aan den burgemeester der gemeente , waar het vee zich bevindt, aangifte te doen van iedere inwendige ziekte onmiddellijk nadat deze bij het vee is waargenomen. Om den waarborg te versterken , dat in den aangewezen kring geen enkel ziekteverschijnsel aan de oplettendheid van het Staatstoezigt , hetwelk natuurlijk in dien kring zou moeteu worden versterkt, zou kunnen ontsnappen, zou er bij kunnen worden gevoegd, dat ook ieder veearts van elk dergelijk ziektegeval aan elen burge:meester zou mosten kennis geven, iets dat trouwens in elen geest van art. 11 der wet van 8 Julij 1874 {Staatsblad n°. 98) ligt. Geheel ongewoon of ongehoord zou, althans in sommige spreken, zulk eene uitbreiding van de verpligting, door de wet opgedegel, niet zijn. Een der getuigen verklaarde althans , dat in de Friesche gemeente .Menaldumadeel de veehouders wel niet altijd, maar toch dikwijls, aangifte deden van elk ziekteverschijnsel, welk ook , dat zij bij een hunner runderen opmerkten. Zij meenden, ofschoon daartoe niet doe>r de wet verpligt, dat dit zoo behoorde. Dat de veehouder, indien hij aan de verpligting tot aangifte van het voorgekomen ziektegeval voldoet, en niet met afkeurenswaardige zorgeloosheid de besmetting op zijnen stal of op zijne weide laat vejortwe>eden , tevens voor
afzondering van het aangetaste rund zorgt, spreekt wel
van zelf. De wijze van afzondering laat echter dikwijls veel te wenschen over, hetgeen niet altijd aan onwil, maar ook aan gemis van voldoende gelegenheid te wijten is. W a a r , gelijk bijv. op de Zuidhollandsche en Zeeuwsche eilanden in den regel het geval i s , de veehouder buiten de anelere gebouwen voor zijn bedrijf, eene afzonderlijke wagenschuur bezit, kan eleze voor het afgezonderde vee worden ingeruimd, ofschoon ook dan nog zoodanige afzondering volgens een deskundige niet aan de eischen der wetenschap met <)pzigt tot het te keer gaan van besmetting voldoet. In Friesland daarentegen wonen zeer vel'e veehouders in zoogenaamde stulphuizmgen, dat zijn de zoodanige, waar h u i s , schuur, hooiberging en stal onder eV-n dak zijn. Wanneer men daar 's winters wil afzonderen, moet de paardenstal worden ontruimd. E r is nog wel somtijds eene bijsjhuur, maar de veehouders zien er te-gen op om daarin 's winters een ziek rund over te brengen, omdat dit zoo
[M. 5.] Enquête omtrent do besmettelijke longziekte onder het rundvee.
doende te zeer ;mn koude zou worden blootgesteld. Ook in Noordliollund /ijn veelal de hoeven der veehouders zoo-
danig Ingerigt, dat geschikte gelegenheid tot afzondering ontbreekt
Hen meent evenwel, dat daar en elders zoo-
danige gelegenheid wel tot stand te brengen is, mits de
veehouder niet opzie tegen de betrekkelijk niet groote kosten, die hem dit zou ver nrzakon. Werkelijk heeft men op lommige hoeven eene kleine schuur daarvoor gebouwd. Er schiet, wat dit punt betreft, niet anders over dan den
landbouwenden stand te overreden ook daaromtrent zijn eigen welbegrepen belang te verstaan.
IV. Be burgenuettêri. Over 't algemeen werd door de gehoorde getuigen de medewerking der burgemeesters tot uitvoering van de bepalingen der wet van 1870 geroemd. Er waren echter ook hier uitzonderingen. Door een der deskundigen werd aan sommigen der burgemeesters in eene der provinciën (Zuidholland) gemis van zelfstandigheid, zucht om goede vrienden met de veehouder! te blijven, te laste gelegd. In die provincie heersehte tot voorkorten
tijd, toen daaraan door eene verplaatsing van den districts-
veearts een einde werd g e m a a k t , blijkbaar gemis van goede verstandhouding tusschen dezen districtsveearts en sommigen der burgemeesters, die zich ijverig de zaak der besmettelijke longziekte aantrokken. Van onderscheidene botsingen, yan menigen strijd van meeningen in dat district werd bij de gehoudene verboeren g e w a g gemaakt. Dat zoo iets den goeden loop der zaak moet belemmeren en benadeelen, valt in het oog. Wanneer in eene gemeente de besmettelijke longziekte met hevigheid heerscht en de burgemeester de taak, hem door de wet opgelegd, naar eisch wil volvoeren , is die taak verre van gemakkelijk. Hij moet dan toezigt houden op de onteigening van het vee, de waardering der te onteigenen runderen helpen leiden, zorgen dat bij de afmaking en den verkoop van vleesch de besmetting zoo veel mogelijk worde voorgekomen, de afsluiting der besmette hoeven of weiden gelasten enz. Een sterk gestel, sympathie voor de zaak en een van de veehouders onafhankelijke positie, zeide een der gehoorde getuigen , is noodig om al die verpligtingen naar eisch te volbrengen. Te dikwijls en te veel wordt dan ook de zorg voor een en ander aan den veldwachter overgelaten. In verband met deze moeijelijkheid werd bij de enquête het denkbeeld besproken, om in streken waar de longziekte ernstig heerscht, onbezoldigde commissarissen te benoemen, die bijv. over t w e e , drie of meer gemeenten, op de werkzaamheid der districtsveeartsen toezigt hielden en in 't algemeen voor de naleving der wet waakten of door overreding die naleving bevorderden. Bij het heersenen der runderpest heeft men van dergelijken maatregel gunstige gevolgen ondervonden. Het zou echter voor de Begering niet gemakkelijk zijn personen te vinden, aan wie zulk eene betrekking van commissaris met hoop op goed gevolg zou kunnen worden toevertrouwd. Daartoe zouden teen personen moeten worden benoemd, die in hunne streek door stand en karakter invloed kunnen uitoefenen en die genegen zijn, zonder geldelijke belooning, alleen uit be langstelling in de zaak, de moeijelijke betrekking te vervullen. Ook een geacht landbouwer of veehouder zou daarvoor in aanmerking kunnen komen, omdat WJ hem de vereischte belangstelling zich met kennis van bet vak kan paren. Een der gehoorde burgemeesters, die anders het denkbeeld geenszins verwerpelijk scheen te achten, was van meening dat men niet zoo ver moest gaan om aan den commissaris bevoegdheid tot het geven van bevelen aan den burgemeester toe te kennen , vermits daaruit botsingen zouden ontstaan. De Commissie laat dit in 't midden, maar ziet in het vinden van geschikte personen, die zich beschikbaar willen stellen, een zoo overwegend bezwaar, dat zij niet durft aanraden aan het denkbeeld gevolg te geven. Naar haar oordeel m a g als genoegzaam bewezen worden aangenomen, dat de burgemeesters in staat zijn met opzigt tot
deze aangelegenheid aan hunne verpligtingen te voldoen,
althans wanneer zij daarbij door de wethouders worden bijgestaan. Te meer zal dit het geval zijn, wanneer bet personeel van het Staatstoezigt, gelijk door de Commiesie wensehelijk wordt geoordeeld, zoodanige versterking erl a n g t , dat de districtsveeartsen den tijd kunnen vinden, vereischt voor eene goede uitoefening van de taak , hun door de wet opgelegd.
Ulijken zijn bij de enquête voorgekomen dat ds administratie de taak der burgemeesters, m wier gemeente vee wordt afgemaakt, niet altijd vergemakkelijkt. Men dier burgemeesters klaagde, dat bij eens zes maanden op de terubetaling der uit de gemeentekas of door hem celven voorgeachotene onteigeningssom en verdere kosten had moeten wachten. Van Regeringswege waren aanmerkingen op de declaratie van uitgaven gemaakt, die, naar het schijnt, met inoeijelijkheden van de zij Ie der Algemeene Hekenkamer lamenhingen. Bvenzoo was er eene klagt over bezwaarlijk uit te voeren regeringsvoorschriften wegens de keuze der taxateurs. Over 't gei.cd echter yaf hut medegedeelde den indruk, dat de bezwaren van dezen aard niet overwegend zijn.
*. V. Veefondsen. Uit het omtrent dit punt bij de verhooreu verhandelde laat zich afleiden, dat als hulpmiddel tot het te keer gaan der longziekte, de oprigting van veefondsen dan alleen aanbeveling verdient, wanneer zij op zulke goede grondslagen zijn gevestigd als de vroeger aangeduide Noordhollandache. De dadelijke aangifte van liet eerst voorgekomen ziektegeval wordt langs dien weg bevorderd. De eene veehouder houdt zeker toezigt op den anderen, zonder daarom de rol van aanbrenger te spelen. Er waren echter g e t u i g e n , die zich uit het bedoelde oogpunt niet g u n s t i g voor de veefondsen gestemd toonden. Zij werkten n u t t i g , zeiden zij, in zoover zij den deelgenoot bij het verlies van zijn vee tegen grootere scnade verzekerden en konden dus met de maatschappijen tor verzekering tegen brandgevaar op ééne lijn worden gesteld; maar er lag daarin geen middel om de veeziekte te weren. Zelfs konden zij strekken om do veehouders tot zorgeloosheid te verleiden. Wanneer toch de veehouder weet. tlat, als zijn vee wordt afgemaakt, hij niet slechts, althans voor een deel van rijk.-.wege wordt schadeloos gesteld , maar
daarenboven eene Dydrage uit het veefonds verkrijgt, kon
hij het gevaar, dat hem dreigt, gering achten. Uit liet gezegde van een der \je.iuuders, deelgenoot van een veefonds in Friesland, bleek dat hij bij het afmaken vaneen rund grooter schadeloosstelling had ontvangen dan .lat stuk vee in gezonden toestand waard was. liet bedrag der onteigeningssom, gevoegd bij de schadeloos.-telling uit het veefonds, overtrof die waarde.
VI. Het Staatstnezvjt DeiisMeüteeartseu, ku.t, aantal en hunne plaatsvervangers, ofschoon de Commissie verre is van den ijver en de geestkracht te miskennen , waarvan volgens het gehouden verhoor, verscheidene districtsveeartsen of plaatsvervangers blijken bobben gegeven , moet zij tot haar leedwezen verklaren, door dat verhoor den indruk te hebben ontvangen, dat over 't algemeen het Staatstoezigt tot nu toe niet met den vereischt en ernst en klem is uitgeoefend . dat daarbij geen genoegzame eenheid van inzigt en handeling heerscht en dat met opzigt tot dezen tal: van dienst treurige misbruiken bestaan of bestaan hebben. Een allereerste pligt van den districtsveearts zal wel zijn, dat hij. na iiet onrvangen van het berigt van den burgemeester, dat in diens gemeente aangifte van het aanwezig zijn van een ziektegeval is gedaan, zich dadelijk
daarheen spoedt om het voorgeschreven onderzoek te doen.
Spoed is hier uit meer dan één oogpunt noodzakelijk. Wordt de ziekte erkent besmettelijke longziekte te zijn, dan moet niet slechts zorg worden gedragen, dat de afzondering van het aangetaste rund behoorlijk plaats hebbe, maar ook met het minst mogelijke verwijl tot de afmaking worden overgegaan. Daardoor alleen k a n , zoo als uit h i t voorafgaande genoegzaam blijkt, het uitzigt werden geboren, dat de ziekte zich tot het eerste geval beperkt en de koppel verder onaangetast blijft. Tevens is het van hoog belang, dat voor de afsluiting van het erf of de weideen dus voor het beletten van vervoer van verdacht, met het aangetaste rund in aanraking geweest vee, voor maatregelen van ontsmetting en dergelijke onverwijlde zorg worde gedragen. Maar al te zeer is gebleken , dat die spoedige overeenkomst, dat dadelijk onderzoek en handelen in vele gevallen ontbroken heeft. Er zijn dikwijls twee of meer dagen, ja enkele malen eene of twee weken verloopen, eer de districtsveearts zich ter plaatse bevond, waar
10
[35. 5.] Enquête onit rent de besmettelijke longziekte ouder Let rundvee.
zijne tegenwoordigheid zoo dringend werd vereiseht. Meermalen zijn Bevallen voorgekomen, dat bij de aankomst vim den distncteveearte het aangetaste rund reedi gestor-
enkel op aanwijzing, maar ook onder toezigt van den districtSveearts, verklaarde een der gehoorde Zuidhollandsche burgemeesters, dat in zijne gemeente bij die gelegenheid
ven wus. De Commissie zal ook bier niet in bijzonderheden
de tegenwoordigheid van den vroegeren distriotsveearts ge* beid werd gemist. Desniettemin werd door dezen de voor
treden: zij zijn op een aantal plaateen in bet Verslag ti? vinden, en daaronder komen er VOOT van .stuitenden aard.
het uitbetalen der kosten vereischte verklaring afgegeven , dat alles onder zijn toezigt heeft plaats gehad. Uit de gezegden van sommige getuigen bleek, dat het in Friesland vroeger bij bet afmaken van bet besmette vee, 't welk g e t u i g d , tint hij, na in een nieuw aangewezen kring te doorgaans op het erf van de veehouder geschiedt, soms zijn opgetreden, steeds binnen vier en twintig aren inde ruw is toegegaan. Men sprak van afval van het geslagte dier, dat rondom de plaats, waar de ingewanden begraven gemeente, waar bij geroepen werd, tegenwoordig was. Juist omdat bij liet uitbreken van eene bemettebjke waren, bleef liggen; van slagers en arbeiden, die zich veeziekte op eenig punt de onmiddellijke tegenwoordigheid met bloed bespat en dus zonder ontsmet te zijn, verwijvan een deskundige aldaar zoo noodig is, heeft de we) derden enz. In lateren tijd schijnt men hier en daar bevan 1870 bepaald, dat voor iederen districtsveearts één grepen te hebben, dat net beter ware bet besmette of of meer plaatsvervangers worden benoemd, die ■» bij tol- verdachte vee, tot afmaking waarvan besloten is, onder
Alleen zij aangeteekend, dat aangeduide gevallen van plaati gehad hebbende* vertraging bij een der districtsveeartsen regtstreeks tegenipraak vonden, en dal van een ander werd
ttrekt» verhindering van dien amctena&r" (art. 2) zijne betrekking waarnemen. Volgens art. l(i dier wet nu.et dan ook de burgemeester zich, als eene aangifte is gedaan. en de distnctsveearts afwezig i s , tot den plaatvervanger wenden, of zelfs tot een geéxamineerden veearts. Uit vele ingewonnen getuigenissen blijkt, dat dit stelsel van plaatsvervanging gebrekkig werkt, althans zoo als bet in den hmtsten tijd wordt toegepast. Br hebben toch Omtrent die wijze van toepassing, ook ten gevolge van ministeriele aanschrijvingen, veranderingen plaats gehad. In vroegeren tijd was aan de plaatsvervangers-districteveeartsen opgedragen, om op hunne standplaatsen toezigt te houden op den toestand van dei veestapel, metopzigt tot de ziekte; doch die bepaling is sedert ingetrokken. Zoo als thans de zaak 1 opi de districtsvcearïs altijd de hoofd persoen, oan wieii men zich in 'Ie eerste plaats moet «reuden. Deze geefl dan last aan een plaatsvervanger om zich naar het p u n t , waar het onderzoek moet plaats hebben, te begeven. Als de plaatsvervanger daar is aangekomen en zijn underzoek heeft bewerkstelligd, kan hij niet zelfstandig handelen, althans niet tot den einde toe, maar moet hij zich weder tot den districtsveearts wenden. Bene noodlottige vertraging is daarvan dikwijls het gevolg. Ook in andere opzigten laat 'iet stelsel der plaatsvervanging te weuschen over. I)..orgaan.- zijn de plaatsvervangers veeartsen, die van hunne praktijk moeten leve;:. Zij zijn daardoor als zij maatregelen moeten nemen of voorschrijven , die aan de veehouders onaangenaam zijn, in eenen moeijelijken toestand geplaatst. Zij ontvangen geenerlei geldelijke belooning voor hunnen arbeid, maar kunnen alleen, wanneer zij zich op zekeren afstand van hunne woonplaats begeven, reis- en verblijfkosten in rekening brengen, hetgeen trouwens uit art. 7 der wet van 1870 voortvloeit. Meestal schijnen zij de betrekking te hebben aangenomen, omdat zij zich door de opdragt daarvan vereerd gevoelden; maar een hunner verklaarde te gelooven, dat, indien de zaak op den tegenwoordigen voet bleef, allen gaarne ontslagen zouden weuschen te zijn. Hij voegde er hij, dat de districtsveearts bij goed weder zelf naar de gemeente g i n g , waar hij geroepen was, maar hij slecht weder de zaak aan den plaatsvervanger overliet. Niet enkel is het dagelijks verschijnen van den districtsveearts of van zijnen plaatsvervanger in de gemeente, waar het geval van vermoedelijke longziekte zicii heeft geopenbaard, van alles overwegend belang; als tot de afmaking van een aangetast rund besloten is, moeten de noodige voorzorgen worden genomen, opdat door die afmaking de besmetting zich niet verder verspreide. Dubbele voorzorg is noodig als het dadelijk afmaken van een grooteraantal runderen of van geheel den koppel noodzakelijk wordt geoordeeld. Wensciielijk zou bet daarom zijn , dat steeds de districtsveearts of de plaatsvervanger tot den geheelen ailoop der voorgeschrevene maatregelen, waarvan de uitvoering dikwijls meer dan één d a g vereisciit, op die uitvoering bet oog hield. Intusschen is gebleken , dat in menig geval de zorg voor het slagten der aangetaste of verdachte runderen , het begraven der horst-en onderbuiksingewanden, let vervoer van het vieesch der geslachte rundereu , het ontsmetten der buiden, stallen enz. aan den burgemeester, den gemeente-veldwachter of aan een veeopzigter wordt overgelaten. Ufschoon art. 31 der wet van 1870 uitdrukkelijk medebrengt, dat de ontsmetting der stallen plaats heeft, niet
behoorlijk politietoezigt naar eene daarvoor geschikte slagtplaats te brengen. Aan de Commissie zou bet wensehelijk
voorkomen, dat dit meer algemeen plaats vond, zoodat in elke gemeente, waar de longziekte heerscht, door het gemeentebestuur eene slagtplaats voor de af te maken runderen werd aangewezen. Tevens houdt zij het ervoor, dat de afm a k i n g , de ontsmetting en al wat daarmede in verband staat steeds onder het toezigt van den districtsveearts of plaatsvervanger moeten plaats hebben. Hoe noodzakelijk dit is bleek uit de verklaring, dat de ontsmetting der huid van het afgemaakte rund niet altijd geschiedt of zich wel eens bepaalt tot bet strooijen daarop van eenig zout door den veldwachter. Wanneer de dist riet s veeartsen hunne roeping begrijpen, kan hun:.e werkzaamheid zich in de gemeente, waar gevallen van longziekte zijn voorgekomen, niet tot bet aangeduide bepalen. Van een der plaatsvervangende districtsveearteen in Groningen is hij ie verhooren gebleken, dat hij, als op een stal zich de ziekte had vertoond en liet aangetaste dier was afgemaakt, gedurende de eerste weken van tijd tot tijd dien stal bezocht, om zich te overtuigen , of de ziekte ook verderen voortgang bad gemaakt. Zoodanige handelwijze, ofschoon :ij ulic aanbeveling verdient, is echter geenszins algemeen, maar uitzondering. I n d e n regel wordt bet aan den veeopzigter overgelaten , om hetzij in de stallen, betzij in de weide, zich te overtuigen, of zich ook nadere verschijnselen van longziekte onder de daar aanwezige runderen openbaren. De wet zelve legt aan de districtsveeartsen nog verscheidene andere verpligtingen op. Zij moeten binnen hunnen kring een naauwkeurig toezigt honden op den gezondhei !stoestand van oen veestapel en op de handhaving der wetten en verordeningen in het belang daarvan vastgesteld , en daartoe ook zoo veel mogelijk de veemarkten en de, plaatsen , waar openbare verkoopingen van vee worden gehouden, bezoeken. Zij moeten de in beslagneming en afzondering van aldaar aanwezig, aan eene besmettelijke ziekte lijdend vee gelasten (art. !)). Uit de verhooren bleek , dat i!it bezoek der veemarkten slechts bij zeldzame uitzondering door den districtsveearts zelvea geschiedt. Hier en daar wordt het aan een plaatsvervanger overgelaten, maar meestal verlaat men zich op keurmeesters van het ter markt aangevoerd vi\ , die van de zijde der gemeente , niet een ander doel dan bet te keer gaan der longziekte, zijn benoemd. Er zijn kleinere veemarkten, waarop geenerlei toezigt wordt uitgeoefend. Niet te uitsluitend mag de vertraagde of onvolledige uitvoering der wet en van de verdere verordeningen aan minderen ijver of mindere werkzaamheid van de districtsveearteen of aan de verkeerde rigting van het plaatever* vangingsstelsel worden toegeschreven. Wanneer in den aan den districtsveearts aangewezen kring de longziekte
met eenige hevigheid heerscht en blijft beerschen, wanneer hij zich dus telkens dan naar deze, dan naar gene gemeente moeten begeven, soms op ver verwijderden afstand gelegen, is bet h e m , ook met hulp van plaatsvervangers, onmogelijk om aan al zijne verpligtingen behoorlijk te voldoen. Hij kan dan op plaatsen , waar zijne tegenwoordigheid gevorderd wordt, niet lang genoeg blijven en dus de daar genomen of te nemen maatregelen niet surveilleren. Aan geregeld bezoek der veemarkten ia niet te denken, te minder nog omdat meestal in een en denzelfden kring verschillende dier markten op onderscheidene dagen der
Bijlagen.
[35.
5.]
Tweede Kamer a
Bnquéte omtrent de besmettelijke longziekte onder het rundvee.
wrr.k Behouden worden. Ofschoon dus bij de verhooren viin de /.ijde der districtsveeartsen lelven verklaard werd, dat hun aantal voldoende was, is de Commissie geenszins van dat gevoelen en omhelst zij veeleer dat van den gewezen directeur der veeartsenijschool, die hier op een ge heel onpartijdig Standpunt stond en volgens wien er te weinig districtsveeartse.i zijn. Hun getal l.edraagt acht, in even zooveel kringen werkzaam. Zij werden in den
laataton tijd door een en twinthj plaatsvervanger! in hunne
schijnlijk zou niet den aangeprezen maatregel eene tijdelijke wijziging in de bestaande indeeling der districten en in de aanwijzing van de standplaatsen der tegenwoordige districts-
veeartaen gepaard moeten gaan.' Die standplaatsen zijn thans niet altijd gelukkig gekozen. Ben der tegenwoor dige districtsveeartsen is ie Barendrecht gevestigd, en ofschoon n u , volgens de verklaring van getuigen, de l i g g i n g dier gemeente geen bezwaar oplevert, is het toch een wezenlijk ongerief, dat zijniet aan het telegraphen net verbonden is. Bij eene zaak als deze, waar het zoozeer op spoed aankomt, moet altijd van den telegraaph gebruik kunnen worden gemaakt. Om meer klem en kracht aan het Staatstoezigt te geven , zou , naar het oordeel der Commissie, niet wie op dit punt een der districtsveeartsen instemde, nog een stap verder moeten worden gegaan. Het ontbreekt bij het personeel, met dat Staatstoezigt belast, aan eenheid van inzigt en, omdat te veel aan ieders individueel oordeel wordt overgelaten, ook aan eenheid van handeling. Er heerscht onder de districts veeartsen en plaatsvervangers, zoo als bij de enquête g e noegzaam gebleken is. verschil van gevoelen over gewigtige punten, zoo als bij voorbeeld het al of niet doeltreilende der inenting als voorbehoedmiddel tegen de ziekte en de mindere of meerdere gestrengheid der afzondering. Bene breede sloot of eene weide werd door den een eene g e noegzame afscheiding- geacht om gezonde runderen buiten aanraking te houden met besmette, terwijl een ander die afscheiding nog niet genoegzaam vond. Zoodanig verschil van gevoelen is aan wetenschappelijke mannen geenszins euvel te duiden; maar voor zoo veel het invloed uitoefent op de maatregelen van het Staatstoezigt, ware het toch wenschelük . dat daarvan zoo min mogelijk uit die m a a t regelen bleek en dat dus meer naar vaste regelen gehandeld werd. Om deze en meer andere redenen zou het dus zeer in aanmerking komen, dat, indien daarvoor een geschikt persoon te vinden ware. aan bet hoofd der districtsveeartsen een technicus werd gesteld , die hen leidde en in een en denzelfden geest deed werkzaam zijn. Thans ontbreekt zulk een technicus bij de afdeeling: Medische politie aan het Depar tement van Binnenh.ndsche Zaken. Mogt echter het nemen van dezen maatregel afstuiten op de onmogelijkheid om zoodanig geschikt persoon te vinden, dan zou het in aan merking komen de bedoelde leiding toe te vertrouwen aan eene commissie van drie leden, welke, wat het dagelijksch toezigt betreft, hunne taak onderling zoodanig zouden kunnen verdeelen als in het belang der zaak wenschelijk wordt geacht.
werkzaamheid bijgestaan. Sommige districten omvatten een nog wijder gebied dan eene geheele provincie des Hijks. Zoo al mag aangenomen worden , dat in eenen k r i n g , waarin sedert lang de besmettelijke longziekte niet beersoht of slechts nu en dan sporadische gevallen voor komen, een ijverig districtsveearts, door een of meer plaats vervangers bijgestaan, kan volstaan, heeft al het gehoorde de Comnn&sie- overtuigd, dat in districten , waar voortdurend de ziekte met meerdere of mindere hevigheid blijft heerschen, het personeel, met het toezigt belast, behoort te worden versterkt. Dat personeel zou reeds met meer kracht kunnen werk zaam zijn, indien de artt. 2 , 5 , 7 , 9 , 11 enz. der wet van 1870 zoodanig werden gewijzigd , dat in bepaalde dis tricten tijdelijk aan de plaatsvervangende districtsveeartsen of zelfs aan de geëxamineerde veeartsen dezelfde bevoegd heid en dezelfde verpligtingen opgedragen konden worden als aan de districtsveeartsen; zoodat de eerstgenoemden in den aan te wijzen kring zelfstandig werkzaam konden zijn, en behalve de vergoeding voor reis- en verblijfkosten , belooning voor hunne werkzaamheid ontvingen. De burge meester der gemeente waar de ziekte uitbreekt, zou zioh dan aan de meest nabij zijnde met het Staatstoezigt be lasten persoon kunnen wenden. Het doel waarnaar moet worden gestreefd, zou echter, naar liet oordeel der Com missie, op eene andere, meer afdoende wijze te bereiken zijn. In die streken des lands, w a a r d e ziekte met hevigheid blijft heersenen, zou een thans bestaand district tijdelijk in een of meer onderdistricten kunnen worden gesplitst, in elk van welke een districtsveearts zelfstandig werkzaam was. De moeijelijkheid om daarvoor geschikt personeel te vinden, schijnt niet onoverkomelijk. Uit die gedeelten des lands, waar de ziekte niet heerscht of slechts nu en dan sporadische gevallen voorkomen, zou de thans fungerende districtsveearts naar de meer bedreigde punten kunnen worden overgeplaatst, om daar eene tijdelijke zending te vervullen. In de dienst van liet door'zulk eene overplaatsing opengevallen district ware dan te voorzien door daarvoor een der tegenwoordige plaatsvervangers, onder den titel Nog meent de Commissie de Regering in overweging van buitengewoon districtsveearts, te doen optreden. Die maatregel zou onder anderen het groote voordeel opleveren, te moeten geven om een administrativen maatregel te dat later, als het gelukken mogt de ziekte te overwinnen , n e m e n , waardoor de dadelijke overkomst van den districts met opzigt tot het getal der met het Staatstoezigt belaste veearts naar eene gemeente . waar aangifte van een ziekte ambtenaren geleidelijk tot den normalen toestand zou kunnen geval is gedaan, beter zou worden verzekerd. Sommige ■ worden teruggekeerd. De buitengewone districtsveeartsen der districtsveeartsen en plaatsvervangers hebben, ook blij genieten, volgens .art. 11 der wet van 1870, buiten de kens eene bij dit verslag gevoegde opgave, in de laatste vergoeding voor bureau-, reis- en verblijfkosten, een be jaren aanzienlijke sommen voor vergoeding van reis- en zoldiging uit 's lands kas en hebben, zoo lang zij in dienst verblijfkosten in rekening gebragt. Daartegen kai >:lan zijn, dezelfde bevoegdheden en verpligtingen als de gewone alleen bezwaar bestaan als die vergoeding genoten wordt districtsveeartsei\. Zij mogen echter de veeartsenijkunst voor eene reis. die te laat is ondernomen. Het voorschrift blijven uitoefenen. W a a r het eene Mijtende betrekking geldt ware daarom te geven , dat bij de declaratie van reis- en of zoodanig eene, die gestadig tot maatregelen dwingt, verblijfkosten voor iedere verplaatsing, die het gevolg is waarmede de veehouders niet ingenomen zijn, heeft dat van de aangifte van een geval van besmettelijke longziekte, vereenigen der uitoefening van Staatstoezigt met die van eene verklaring van den burgemeester gevoegd moet worden , veeartsenijkundige praktijk eene bedenkelijke zijde. Ook waaruit blijkt, op welk tijdstip deze aan den districtsnaar het gevoelen van sommige der gehoorde getuigen kan veearts bengt van de aangifte gezonden en op welk tijd het Staatstoezigt moeijelijk met de vereischte klem worden stip de districtsveearts door zijne overkomst in de gemeente uitgeoefend als bij den daarmede belasten ambtenaar strijd aan de oproeping voldaan heeft. kan ontstaan tusschen zijn belang en zijnen pligt. Hier echter zou dat gevaar weinig te dochten zijn. De buiten VII. Dt veeoptifftert. Om de taak der districtsveeartsen gewone districtsveearts zou slechts hoogst zeldzaam als te verligten. zijn in sommige gedeelten des Hijks veeopzoodanig tegenover de veehouders handelend optreden. In zigters aangesteld . die deels op de gezonde , deels op de elk geval heeft de wet van 1870 ondersteld, dat onder zieke of liever verdachte runderen en op de verwisseling-van buitengewone omstandigheden veeartsenijkundige praktijk vee toezigt moeten houden en meerendeels eene bezoldiging gepaard kan gaan met de waarneming der betrekking van f50 of f 80 's maands genieten. Het tafereel, dat door van districtsveearts. een aantal der gehoorde getuigen van de geschiktheid van dit hulppersoneel voor de daaraan opgcdragene taak en van In de nieuw te scheppen onderdistricten zou aan den hunne werkzaamheid werd opgehangen, was verre van daarop te treden districtsveearts eene standplaats moeten gunstig. Zij worden door den Minister van Binnenlandsehe worden aangewezen, die hein in staat stelt zich binnen Zaken, op voordragt van den distrietsveearts, benoemd. den kortst mogelijken tijd naar die punten te begeven; Meestal worden daarvoor gewezen slagten gekozen, die waar zijne tusschenkomst het meest wordt vereischt. Waar. wel met vee hebben o m g e g a a n , maar toch niet geacht Bij blad van do Nederlandsche Staats-Courant. 1877—1878.
[35. 5.] Enquête omtrent de betmetteUjke longziekte onder hot rundvee. kunnen worden genoegzame kunde te bezitten om de eerste verschijnselen der ziekte, welke d;in tooh somtijds zich niet dadelijk, zelfs iian het OOg van den geoefenden veearts
openbaren, te ontdekken. In Friesland waren vroeger onder de veeopzigters veehandelaren of zelfs veehouders diesoms zelven 00 sï GO runderen in eigen bezit hadden. De zoodanigen werden door een districtsveearts geheel ongeschikt geacht, zoo omdat zij de vereischte onpartijdigheid mist e n , als omdat zij door de waarneming hunner betrekking gevaar liepen de besmetting op bun eigen of ander vee over te brengen. Op zekere punten, zoo als voor het toezigt op liet vervoer van vee naar buiten ' s l a n d s , is evenwel een veearts met bei toesigt belast. Met opzigt tot de keus der veeopzigters schijnt, althans in een bepaald
distriet, nu en dan ergerlijk misbruik te hebben plaats gehad. Over 't geheel moet, volgens onderscheidene verklaringen , de werkzaamheid der veeopzigters weinig beteekenen en de hem opgelegde verpligting Om aanteekening van ieder stuk vee te houden niet of gebrekkig
worden nagekomen. Br bestaan loffelijke uitzonderingen. Van een veeopzigter voor het zieke vee in eene Zuidhol-
landsohe gemeente, waar da ziekte voortdurend heencht, werd door den burgemeester getuigd, dat hij wekelijks de stallen geregeld komt nazien en zoodanige nanteekening houdt van de daarin aanwezige of daaruit door afmaking verwijderde runderen, dat het inbrengen van nieuw vee in den besmetten stal hem niet zou kunnen ontsnappen. Vele veeopzigters, vooral ook van het gezonde vee, werden daarentegen gezegd in den hun aangewezen kring doelloos rond te loopen, de verwisseling van vee in de weide niet op te merken en zich dikwijls aan traagheid over te geven. Enkele hunner waren ligter in de herberg te vinden, dan waar h u n pligt hen roept. Ook hunne betrekking tot de veehouders is niet altijd zoodanig als die wezen moest. De een maakt met de veehouders, om welke reden dan ook, gemeene zaak; de ander laat zich door dezen om den tuin leiden. Er zijn voorheelden dat een veeopzigter van zijne bedekking misbruik maakt door, zonder daardoor bevoegd te zijn, veeartsenijkundige praktijk uit te oefenen. Ook wanneer veeartsen toezigt houden en kenteekenen van ziekte bespeuren, nemen zij niet altijd de volstrekt vereischte maatregelen. Het voorbeeld werd aangehaald, dat de veearts, die met het toezigt op de runderen belast was, welke per stoomboot van Rotterdam naar Engeland werden vervoerd, als daaronder een blijkbaar aangetaste os gevonden werd, zich vroeger wel eens tot het terugsturen van dien os naar de plaats van herkomst (Schiedam) had bepaald, zonder dat niet opzigt tot zulk een rund de volstrekt noodzakelijke maatregelen van voorzorg genomen werden. Dat zoodanige zorgeloosheid met kracht behoort te worden tegengegaan, valt in het oog. Maar in 't algemeen moet het Staatstoezigt zoodanig zijn ingerigt, dat de daaraan verbondene werkzaamheden en vooral het oordeel of ziekte-verschijnselen bestaan, aan wetenschappelijke mannen* worden opgedragen. De Commissie kan er dus niet anders dan op aandringen, dat, te gelijk met de aanstelling van meer distrietsveeartson in de streken , waar de ziekte blijft heerschen, niet het stelsel van veeopzigter worden gebroken, te meer nog omdat deze personen, als de burgemeester niet medewerkt, de bevoegdheid missen, om de weiden, stallen en woningen der veehouders buiten de toestemming van dezen kinnen te treden. (Vergelijk art. 33 der wet van 1870.)
VIII. Maatregelen tegen de verspreiding der dekte.
Af-
mak.hu/ van gehetl dra verdachten koppel. De gehoorde districtsveeartsen en plaatsvervangers, zoowel als verscheidene der verder gehoorde getuigen stonden meestal het gevoelen voor, dat, wil men de ziekte met kracht onderdrukken, er geen ander middel overblijft, dan bet dadelijk geheel afmaken van den koppel, waarin zich een ziektegeval vertoond heeft. Zij grondden hun gevoelen ook daarop dat er onzekerheid bestaat over het tijdperk, gedurende hetwelk do besmetting verborgen kan bhjven, Voor het incubatie-tijdperk worden hoogstens drie maanden aangenomen; maar de ondervinding had, althans volgens sommigen , geleerd , dat soms in een koppel, waar vroeger een ziektegeval was voorgekomen en de- afzondering en afmaking van het aangetaste rund naar behooren had plaats gehad , de ziekte
na het aangeduide tijdperk op nieuw uitbrak, zonder dat de besmetting geacht kon worden van buiten door nieuw aangekocht vee te zijn aangebragt. Aan het afmaken van geheel den koppel , waarin zich een ziektegeval had voorgedaan , werd doof bepaalde getuigen het, met goed geluk bestrijden van het kwaad in sommige provinciën, bijv. in Zeeland, toegeschreven. Er werd beweerd, dat men elders, zoo als in het noorden van Friesland, onder den landbouwenden stand zich overtuigd houdt, dat alleen door onmiddellijke afmaking van geheel den verdachten koppel uitzigt kon bestaan te Beniger tijd geheel van de ziekte bevrijd te worden. Zelfs ijverige voorstanders van dit stelsel lieten echter eenige uitzondering toe of toonden zich, na bespreking der zaak, in meerdere of mindere mate voor het tegenovergestelde denkbeeld gewonnen. De tegenwoordige! districtsveearts in Friesland, een dier voorstanders , gaf te kennen , dat bij eene zeer gestrenge toepassing der wet, waardoor dan ook ïiaauwlettend toezigt op de verdachte runderen en het streng handhaven der afsluiting moet worden verstaan, hij het roekeloos zou achten dadelijk geheel den koppel af te maken, wanneer zich slechts één eerste geval van ziekte had voorgedaan. Zekerheid echter dat dit eerst aangetaste dier de besmetting niet reeds op andere runderen overgebragt had en dat dit langen tijd verborgen bleef, bestond niet. Een andere districtsveearts gaf te kennen, dat, naar zijn inzien, alvorens tot de afmaking van den geheelen koppel over te gaan , in den regel een tweede ziektegeval daarin moest worden afgewacht. Een burgemeester uit Friesland, mede een voorstander van geheele afmaking, scheen nogtans te meenen, d a t , als men slechts genoegzame zekerheid bezat, dat het eerste ziektegeval dadelijk behoorlijk was aangegeven, en dat men met een veehouder had te doen, van wien getrouwe medewerking tot opvolging vau al de bestaande wettelijke voorschriften te verwachten was, het bij de afmaking vau het eerst aangetaste rund blijven kou. Hij haalde een voorbeeld a a n , dat onder zoodanige omstandigheden de ziekte zich tot het eerste geval had blijven bepalen. In dien zin sprak ook een der districtsveeartsen. Hij meende dat men naar omstandigheden te werk moest g a a n , en dat in streken des lands, waar genoegzame medewerking van de zijde der veehouders ondervonden werd, dadelijke afmaking van geheel den koppel niet moest plaats hebben. Men heeft geen voldoend antwoord gegeven op de meermalen gedane vraag, waarom, als geheele afmaking van den verdachten koppel onvermijdelijk is, men in Noordholland benoorden het IJ en in Groningen de vroeger daar hevig heerschende ziekte te boven is gekomen, zonder dat, anders dan bij zeldzame uitzondering, afmaking der verdachte koppels heeft plaats gehad. Eenige der gehoorde getuigen verklaarden zich bepaald tegen de afmaking van geheel den verdachten koppel, en wel op grond, dat wanneer deze steeds dreigde, geene voldoende medewerking der veehouders, geene onmiddellijke aangifte van voorgekomene ziekteverschijnselen te verkrijgen zou zijn. Vele veehouders zien zeer tegen de afmaking van al hun vee op, en zulks niet uitsluitend wegens de geldelijke schade, die zij daardoor kunnen ondervinden , maar ook omdat zij, althans waar het melkkoeijen of eigen gefokt vee geldt, aan dat vee gehecht zijn en het hun pijnlijk aandoet dit te zien dooden. Zij stellen zich liever aan net gevaar bloot dat de besmetting verder doordringt, dan dat zij melkkoeijen, die hun zooveel voordeel hebben gegeven, zonder voor hen blijkbare noodzakelijkheid, zouden verliezen. De indruk, door de Commissie met opzigt tot dit gewigtig punt verkregen, is dat waar genoegzame zekerheid bestaat, dat onmiddellijk aangifte van het eerste ziektegeval is gedaan en de aftondering van het zieke beest onverwijld en op behoorlijke wijze is geschied, niet lot affmahbnj van geheel den koppel behoort te worden overgegaan. Zij meent, op grond
[35.
5.]
Enquête omtrent Ju besmettelijke longziekte onder het rundvee. trOUW is opgevolgd, reeds hij liet eerste ziektegeval de niet
het Staatstoezigt Belaate ambtenaar bet raadzaam kan oordee* len tot geheele afmaking van den koppel over te gaan. Hem hlijve daartoe bevoegdheid verleend, indien buitengewone omstandigheden dit vorderen en hij zijn besluit behoorlijk kunne regtvaardigen. Ook spreekt bet van zelf, dat die amb tenaar tot zoodamgen maatregel moet overgaan, als hij bij zijn eerste onderzoek de zekerheid e r l a n g t , dut de ziekte , hetzij dun ten gevolge van te late aangifte, hetzij van andere
oorzaken , verderen voortgang gemaakt en verscheidene run deren aangetast heeft. De regel geldt dan niet meer, dat het aanvankelijk hij het eerste ziektegeval hlijft. Waarschijnlijk echter mag men zich vleijen, dat als het gelukken m o g t a a n
de voorgeschreven maatregelen eene meer getrouwe naleving te verzekeren, zulke gevallen sleehts hoogst zeldzaam zullen voorkomen en dut men overal, gelijk nu reeds in de meeste gewesten het geval is, slechts het sporadisch uit breken der ziekte te bestrijden zal hebben. Maar indien alzoo de Commissie het hoogst wenschelijk
acht, dat in den regel de afmaking tot bet eerst aangetaste rund worde beperkt, meent zij aan den anderen kunt, dut in twijfelachtige gevallen met die afmaking niet te zeer moet worden gedraald. Iiïj de verhooren zijn blijken voor gekomen , dut dit twijfelen en dralen te dikwijls tot nood lottige gevolgen heeft geleid. Voor zoover de bepalingen vun het Koninklijk besluit vun 30 Üctoher 1872 {Staatsblad n°. 105) het afmaken vun een rund verhinderen , bij hetwelk zich verschijnselen van ziekte openbaren, zonder dat echter genoegzaam blijkt of dit werkelijk door de longziekte is aangetast, zou daarin door wijziging van dut besluit moeten worden voorzien. Te gelijk zou de bepuling moeten worden gemankt, dat waar de districtsveoarts bij zijne aankomst een gestorven dier vindt, steeds, des noods na onteigening, tot lijkopening kan worden overgegaan, om het al dan niet bestaan de besmettelijke ziekte te constateren, in zoodanig geval wordt toch de eigenuar geacht verlof te moeten geven tot die lijkopening en toont hij zich daartoe soms niet geneigd.
waarover nader, werd de stand vun zaken door den daur werkzuinen districtsveeurts in dit opzigt met sombere kleu ren afgesobetst. Met name sprak hij van Maasland en Vluardingerambacht, alsmede vun Moordrecht en Krulingen, in welke beide laatste gemeenten de ziekte echter, na hevig gewoed te hebben, verdwenen is. Er had daar, zoo uls bet werd uitgedrukt, door de veehouders een voortdu rend kwanselen met het vee plaats. Bij het afmaken van een koppel vee werden daaronder schier altijd zoogenaamde gebeterde koeijen uangetrotl'en. Van Augustus 1875 aftot September 1877 had hij met veehouders te doen gehud, wier beslagen binnen dat tijdsverloop 3 , 4 zelfs 5 malen besmet verklaard, gezond verklaard en op nieuw besmet verklaard waren. De nieuw aangekochte runderen werden in zoodanige koppels telkens op nieuw besmet. Naar zijn inzien wus daartegen ook bij het meest nuauwgezette toe zigt niet genoegzaam te waken en stak de handelwijze dezer veehouders ongunstig af bij die der veehouders op de Zuidhollandsche of Zeeuwsche eilanden en in Noord holland, die zich wel wachtten, als hun stal besmet was geweest, dadelijk nieuw vee aan te koopen. Ook uit de getuigenis van veehouders in de aangeduide streek blijkt, hoe ongunstig het duur in dit opzigt gesteld is. Vervoer van verdacht vee van duur naar andere meer afgelegene punten moet wel het overbrengen der besmetting bevorderen en doet dit, zoo als nader blijken zal, werkelijk.
De wet van 1870 heeft bij nrt. 19 het vervoer van verducht vee trachten te beletten door tebepulen, dat de bur gemeester verpligt i s , op advies vun den districtsveearts, bij diens afwezigheid van den plaatsvervanger of in spoed eischende gevallen van eenen geëxamineerden veeurts, dat vee vun een merkteeken te doen voorzien. De meeste der omtrent dit punt gehoorde getuigen kwamen daarin overeen, dat deze maatregel, zoo als hij volgens het Ko ninklijk besluit van.30 üctober 1872 (Staatsblad n°. 105) op de van longziekte verdachte runderen wordt toegepast, niet aan het doel beantwoordt. Het thans voorgeschreven merkteeken, in eene letter bestaande, die op het kruis of op de regterzijde van het beest in het haar wordt ge IX. Toezigt op het vervoer van verdacht vee. liet merk- knipt , wischt zich ten gevolge van het weder uungroeijen teeken. Door een der g e t u i g e n , die afmaking van den of verwisselen vun het huur, vooral in het voorjaar, te geheelen koppel voorstond, werd de opmerking g e m a a k t , spoedig weder uit. Hier en daur bijv. in de Friesche ge dat als zijn gevoelen werd gevolgd, er geen verdachte meenten Wijmbritserudeel en Menaldumadeel, zorgen de runderen meer zouden zijn, maar dut zoolang men niet veeopzigters, althans eenigen tijd, voor het onderhoud zoo ver g i n g , het toezigt op het vervoer van verdachte van het merkteeken', zoodat dit goed zigtbaar blijft en runderen veel strenger moest zijn dan tot dusverre. Inder het in den handel brengen van verdachte runderen belet. daad blijkt uit een aantal getuigenissen dat dit toezigt Elders is dit niet het geval. De meeste der gehoorde ge veel te wensohen overlaat; dat verdachte runderen op de tuigen waren dun ook vun gevoelen, dat het merkteeken veemarkten voorkomen, en dut waar groote en gedurige veel beter uan het doel zou beantwoorden , wanneer het verwisseling \nn vee p l a a t s v i n d t , te dikwijls verdachte op de hoornen vun het rund of des noods op een der runderen in den stul of op de weide ledig geworden plaat hoeven werd gebrand en dus steeds in het oog bleef vullen. sen aanvullen en met gezond vee in aanraking komen. Uit De verdachte runderen zonden zich d a n , waar zij zich ook den aard der zaak heerscht deze verkeerdheid in het eene bevonden, van zelfverraden. Wel meenden enkelen, dat gewest sterker dan in het andere. In Friesland schijnt thans tegen dut branden der hoornen bedenkingen bestaan, zoo streng de hund te worden gehouden aan het Koninklijk als dat op die hoornen soms reeds andere merkteekenen besluit vun 28 Februari] 1877 (Staatsblad n°. 29), volgens het voorkomen en dat de veehouders minder waarde zouden welk geen verdacht verklaard vee of vee uit afgesloten krin ■ hechten aun een r u n d , 't welk de blijken droeg vun ver gen vervoerd of naar de slagtbank gebragt mug worden dan dacht te zijn geweest; maar deze en dergelijke bezwaren na aangifte vun den burgemeester of niet een vervoerbiljet. schijnen niet van overwegend gewigt. De Commissie g e Door den tegenwoordigen districtsveearts in die provincie is looft derhalve met eenig vertrouwen de aangewezen ver dan ook beweerd dat uit Friesland, ten gevolge van het andering in bei voorschrift op dit p u n t te mogen aanbe strenge toezigt, geen verdact t verklaard en dus ook geen be velen. Welligt komt het in aanmerking de bepaling van smet vee naarNoordhollond kon worden uitgevoerd. Dit vond art. 19 der wet van 1870 aan te vullen door daarin te echter tegenspraak bij zijnen ambtgenoot in Noordholland, spreken van een » duidelijk zigtbaar en blijvend" merk die op meer dan ééne door hem zei ven opgedane ondervinding teeken, d a t , na gezondverklaring, door een ander teeken wees, dat onder versch uit Friesland aangevoerde runderen wordt vervangen en aangevuld. zich de zoodanige bevonden, die werkelijk door de longziekte aangetast waren. In 1876 had hij O. a. eene pas uit Friesland X. OntsmMiniismaatregdea. Uit het voorafgaande is reeds aangevoerde koe in beslag doen nemen, die onmiddellijk na de aankomst te Amsterdam sporen van ziekte had vertoond gebleken, dat bij het afmaken van aangetast vee geens en die men daarom 's nachts heimelijk wilde vervoeren, doch zins altijd met de noodige behoedzaamheid wordt te werk onder weg nedergevallen en door de politie gevonden was. g e g a a n , en dat niet genoegzaam voor de ontsmetting, Men had er een keurmeester bij geroepen, die den districts bijv. van de huiden van uls longziek ufgemaukte runderen veearts telegrapheerde. Toen deze te Amsterdam k w a m , wordt gezorgd. Nog vele bijzonderheden wegens deze leemte bevond bij dat de koe longziek was. Waarschijnlijk bepaalt werden bij de verhooren ten berde gebragt. Men sprak van zich te Amsterdam de invoer vun verdacht of besmet vee de onvoorzigtigheid , waarmede in Friesland niet voldoend tot enkele gevallen; men kan dit ook uit de getuigenis ontsmette buiden langs wegen en vuarten plagten ver van een der veehandelaren , door wien de markt aldaar voerd te worden, zonder op de nabijheid van koppels vee bezocht wordt, opmaken. Maar in dat deel van Zuidbol te letten. Op een voorbeeld werd gewezen, dat de besmet land, 't welk aan het zoogenaamde spoelingdistrict grenst, t i n g op een Groningschen stul was overgebragt door eene uit Friesland aangevoerde huid. De stuitende bijzonderheid
14
[35. 5.] Knquéte omtrent 6f I e n : " !!jV:e longziekte onder liet ruiKlvee.
werd medegedeeld, dat vroeger slagters en zelfs veldwachters te minder zich voor do mogelijkheid van het overbrengen der smetstof in acht namen, omdat zij in het heersenen der longziekte voordeel zagen. Sedert schijnt men in Friesland omtrent dit punt tot beter inzigt gekomen te zijn en over 't algemeen meer behoedzaamheid aan den dag te worden gelegd. In de laatste jaren zeide men, ziet men de veeartsen, die met ziek of verdacht vee in aanraking zijn geweest, doorgaans in regenjassen gekleed, met carbolzuur nat gemaakt. Ken jilaatsvervangend districtsveearts , te Leiden gevestigd, verklaarde dat vroeger toen in zijnen kring alleen de werkelijk aangetaste runderen werden afgemaakt, bijna niet werd gedesinfecteerd. Nadat het zieke rund verwijderd was, werd het zand en de mest van de plaats, waar het dier gestaan h a d , een weinig weggenomen en werden de staken wat afgewasschen; maar daarbij bleef het. Volgens den toen maligen , daar 1'ungerenden districtsveearts kon men in een stal niet verder g a a n , omdat het overgebleven vee niet aan eene chloorüerooking kon worden blootgesteld. Als of er geen ander middel van ontsmetting kon worden toegepast! Met opzigt tot de veemarkten en de middelen van vervoer waren de klagten over gemis aan ontsmettingsmaatregelen algemeen, en dat ook in die streken des lands, waar de longziekte nog met meerdere of mindere hevigheid heerscht. Nergens .schijnt men op dit punt voldoende te letten. De spoorwagens, die tot het vervoer der runderen dienen, worden wel een weinig uitgeruimd, maar niet gereinigd, veelmin ontsmet. Gelijke nalatigheid heerscht hier en daar ten aanzien der stoombooten waarmede vee vervoerd wordt, ook de Schiedamsche en Hotterdamsche. Het voorstel van een der districtsveeartsen om op dit punt de spoorwegmaatschappijen oplettend te maken, heeft geen gevolg gehad. Toch moet de zorg daarvoor VU hoog belang worden geacht. Vooral ook door het vervoer van vee, door het opnemen van nieuw aangekochte runderen in gezonde koppels wordt blijkbaar de besmetting verspreid. De Commissie meent d u s , dat van Regeringswege het mogelijke moet worden gedaan, opdat de marktplaatsen niet alleen, maar ook marktgereedschappen, onder welke laatste liet touwwerk en de palen te begrijpen zijn, worden ontsmet. Tevens gelooft zij dat het op den weg der Regering ligt om de besturen der spoorwegmaatschappijen te nopen en des noods te dwingen tot het doen schoon maken en ontsmetten der veewagens, telkens als die tot vervoer van vee hebben gediend. Eene dergelijke aanbeveling of last zou tot de besturen van stoombootondernemingen, die zicli met het vervoer van vee bezig houden, mouten worden gerigt. XI. Inenting. Op de vraag of de inenting als een aan te prijzen en veeltijds afdoend voorbehoedmiddel tegen de longziekte zij te beschouwen, werd door de meeste mannen der wetenschap een toestemmend, door zeer enkele hunner een bepaald ontkennend antwoord gegeven. Tot de laatsten behoorde de heer PRAKKE , districtsveearts in Friesland, die, na geen tegenstander der inenting te zijn geweest, deze kunstbewerking in den laatsten tijd in een openbaar gemaakt geschrift heeft bestreden. Hij verklaarde steeds van gevoelen te zijn geweest, dat wetenschappelijk de inenting van het rundvee zich niet laat verdedigen , j a met alle geneeskundige tbeorien strijdt, maar dat bij zich vroeger heeft laten verlokken door de schoone resultaten, welke men opgaf van de kunstbewerking verkregen te hebben. Hij hield vol, dat de in Friesland verkregene ondervinding, althans in de laatste jaren, het bewijs had geleverd , dat onder de aangetaste runderen van niet dadelijk geheel afgemaakte verdachte koppels het aantal der ingeente grooter was dan dat der niet ingeente. Den tegenstand , die de inenting in Friesche gemeenten, met name in Baarderadeel, in den laatsten tijd heeft ontmoet, schreef hij toe aan het feit, dat in die gemeente, terwijl de ziekte binnen een omtrek van twee uren niet heerschte, deze na eene door de vereeniging tot onderlinge verzekering van het vee voorgeschrevene inenting, zich binnen drie maanden in 16 koppels had geopenbaard. Ook in Haskerland had m e n , na de aldaar plaats gehad hebbende inenting van het jonge vee in het voorjaar van 1877, niet de longziekte te strijden gehad, die in de genoemde gemeente sedert jaren niet had geheerscht. Aan den anderen kant ontkende
Iiij niet, dat de vóór de Invoering der wet van 1X70 van da zijde der provincie Friesland voorgeschreven^ inenting
goede resultaten scheen te nebben opgeleverd. Ook ipnuc hij de overtuiging uit dat in geen geval do ziekte door de inenting in Friesland is gebragt. Volgens een ander vccartscnijkuudigu kon de inenting nuttig werken, doch VU y.e niet aanbevelenswaardig. Had zij op een stal plaats, wiiar het vee digt opeen stond, dan kon de longziekte daar door de inenting ontstaan. In zulko stallen was dan de atmospheer van de zeer volatile smetstof als |dooidrongen. In geheel anderen zin lieten zich verscheidene andere deskundigen uit, onder anderen ook de sedert afgetreden directeur (Ier L'trechtsehe veeartsenijschool en een der leeraren aan die school, do heer HlNQBVBLD. Ook op grond van persoonlijke ondervinding, zij het dan op kleinere, of op grootere schaal, drukten zij het gevoelen u i t , dat de inenting op een gezond rund toegepast, dit voor de besmetting beveiligt, terwijl die kunstbewerking wanneer het rund op het tijdstip der inenting reeds de kiem der besmetting bij zich draagt, het verloop der ziekte bespoedigt. Aan dit laatste schreef de heer HUFI'NAGEI., eender districtsveeartsen, die zelfs (luizende runderen, meestal met goed gevolg, heeft ingeënt, het toe, dat de veehouders soms de inenting als oorzaak der ziekte beschouwen. Deze zien na de kunstbewerking de ziekte uitbarsten en meenen dan ten onregte, dat zij ten gevolge daarvan is ontstaan. Onder de verder gehoorde getuigen waren het schier uitsluitend veehouders of belangstellenden in landbouw en veeteelt uit Friesland, die zich tegen de inenting verklaarden. Hun vertrouwen in de kuntbewerking was, zeiden zij, geschokt of verloren gegaan, niet enkel omdat de inenting door het uitbreken der ziekte was gevolgd, maar ook omdat de runderen dikwijls ten gevolge van die kunstbewerking in eenen verminkten of lijdenden toestand geraakten, en soms den staart verloren of bezweken. Een enkele getuige uit Groningen liet zich in gelijken zin uit. Omtrent de door de inenting verkregene resultaten bestaat verschil tusschen het eene en het andere gedeelte des Rijks. Daar zijn gewesten, waar men over die resultaten niet kan oordeelen. Zoo is het in Zeeland, waar tot nu toe in het geheel niet is ingeënt, ook omdat, als zich daar sporadische gevallen van longziekte vertoonden, steeds geheel de verdachte koppel is afgemaakt en omdat de districtsveearts tegen de inenting gestemd was. In de meeste andere gewesten daarentegen heeft de inenting, en en dat wel dikwijls op groote schaal plaats gehad. Menige veehouder ging daartoe uit eigen beweging over en doet dit nog omdat hij daarin een voorbehoedmiddel ziet om zijn gezond vee voor besmetting te vrijwaren Vroeger had de inenting ook ten gevolge van provinciale verordeningen plaats. Het Koninklijk besluit van 17 April 1874 (Staatsblad n°. 59), hetwelk de inenting van alle verdachte runderen beval, is door het later besluit van '1 Februarij 1877 [Staatsblad n°. 17) zoodanig gewijzigd, dat het al dan niet verpligtend inenten der verdachte runderen thaus grootendeels van dan districts veearts afhangt, die den burgemeester daaromtrent adviseert. Een aantal feiten werd bij de verhooren medegedjeld, waaruit af te leiden was, dat de inenting inderdaad als voobehoedmiddel gunstig had gewerkt. In een vroeger tijdperk heeft men in Overijssel, toen de ziekte zich daar vertoond had, duizenden runderen ingeënt, deels ook ten gevolge van de aanmoediging van een invloedrijk man. Men bleef bet daar aan dien maatregel toeschrijven , dat de ziekte zicli niet weder vertoond had. Een bekend thans reeds overleden groot veehouder te Loosduinen, en dus in eene streek, waar de ziekte reeds geheerscht heeft, plagt met de meeste zorg zijn vee te laten inenten en herinenten , met dat gelukkig gevolg dat zijn s t a l , op ééne enkele uitzondering n a , steeds is verschoond gebleven. De burgemeester van Wateringen getuigde, dat hij in zijnen omtrek van de inenting, mits zij met geede stof werd gedaan, steeds gunstige uitkomsten had gezien, ofschoon op een bepaalden stal, die onbesmet scheen te zijn , na de inenting twee runderen aan de ziekte gestorven waren. Een veehouder uit Akkruin, in Friesland, beriep zich op verscheidene door hem en anderen in zijnen omtrek genomen proeven met ingeente runderen, die voorbedachtelijk niet ziek vee in aanraking gebragt en niet aangetast waren. Daarentegen waren een paar kalven, die men
Bijlagen.
[35. 5.] Enquête omtrent de besme
Tweede Kamer 15
jke longziekte onder bet rundvee.
niet had ingeënt, op een bepaalden stal, waar al
ziekte zich vertoond bad. Bij sommige veehouders was door
deze en dergelijke ondervinding de vooringenomenheid tegen de inenting in ijver daarvoor veranderd. Te Schiedam, waar men steeds te midden der besmetting leeft, stelt men
de gemeenten Sohiedam, Vlaarduiger—Ambacht, Schievrij algemeen grooten prijs op de inenting. Hen brander broek, Kethel, Overschie en Delfsbaven, omdat daar voor en veehouder aldaar, die de door hem aangekochte run namelijk de vetmesterijen van bet vee , welks boofdvoedsel de deren dadelijk na de aankomst liet inenten, verklaarde bet spoeling der branderijen is, gevonden worden. Daarop alleen
daaraan toe te sebrijven , dat zijn stal in de laatste twee jaren van de ziekte bevrijd was gebleven. Alleen dezen ■winter bad bij één geval van longziekte gehad. De voorstanders der inenting kwamen daarin overeen , dat deze kunstbewerking, zal zij bet gewenscht gevolg dragen, met groote zorg moet worden verrigt. De entstof wordt uit de long van een longziek beest genomen, maar niet elke zoodanige long levert goede entstof op. Integen deel moeten, als men de zaak goed bebartigt, dikwijls vele aangebodene longen verworpen worden. De stof blijft niet langer dan twee of drie dagen geacbikt voor bet gebruik. Liefst moet voor de inenting eene gematigde weersgesteld heid worden waargenomen. De bewerking wordt geacht het minst uadeelig te werken, wanneer zij aan de punt van den staart geschiedt. Door verscheidene getuigen, die zich veel met de inenting badden afgegeven, werd de noodlottige invloed, dien deze bewerking somtijds op bet rund uitoefent, verminking van den staart, verzwering enz., grootendeels toegeschreven aan het gebruik van slechte entstof. Ook in dit opzigt werd door bet Staatstoezigt of door enkele vertegenwoordigers daarvan geenszins de vereischte zorg en naauwlettendheid aan den dag gelegd. Ofschoon er eene regeringsaanschrijving bestaat, volgens w e l k e , als de inenting op last of met medewerking van het Staatstoezigt geschiedt, de long , waaruit de entstof genomen wordt, vooraf aan den districtsveearts moet worden vertoond, werd de voorzorg, volgens de ingewonnen getui genissen , in verre na niet regelmatig in acht genomen. Integendeel werd ook bij op advies van het Staatstoezigt plaats hebbende inenting somtijds de entstof door slagters of veeopzigters aan de veeartsen. die ze noodig hadden, i zonder voorafgaand behoorlijk onderzoek, verstrekt of ver- | zonden. Er bestond wel eens grond voor het vermoeden, ' dat de inenting alleen in schijn had plaats gehad. De Commissie, op wier weg liet niet ligt zich in wetenschappelijke beschouwingen wegens de inenting te verdiep e n , heeft door de enquête den indruk verkregen, dat dez? kunstbewerking, blijkens velerlei ervaring, als voorbehoedroiddel hoogst nuttig i s , en dat de tegenstand, dien zij ontmoet, niet of niet genoegzaam is geregtvaardigd. Zij gelooft d u s , dat het Staatstoezigt de inenting en herinenting zooveel mogelijk behoort te bevorderen, maar tevens de meeste zorg moet dragen ,dat die stee Is onder behoorlijke waarborgen plaats hebbe. Intusschen kan zij de opvolging van het geopperd en bij de enquête meer malen besproken denkbeeld niet aanraden, om verpligting tot inenting van alle gezonde runderen in eene bepaalde streek op te leggen. Zulk een maatregel zou trouwens niet wel uitvoerbaar zijn. Tot bevordering der inenting zou bijv. kunnen strekken het aan de veehouders gegeven vooruitzigt, dat de runderen, die in gezonden toestand binnen een niet te lang tijdsverloop behoorlijk zijn inge ë n t , indien er longziekte onder bunnen koppel ontstaat, niet als verdacht zullen worden afgemaakt. Tot de waar borgen voor goede inenting zou moeten behooren, dat de kunstbewerking dan eerst als zoodanig zal worden be schouwd , als de veearts , die ze verrigt beeft. de door hem gebezigde stof in persoon uit ila long; vnn «*n longrirk beest genomen beeft. I n e n t i n g , niet op zoodanige wij/.e geschied , zou aan den veearts verboden moeten worden. Daar bij de verhooren gebleken is, dat er gepatenteerde veeartsen of zoogenaamde empirici zijn, die zich met zeer gunstig gevolg aan de inenting van het rundvee wijden en het twijfelachtig schijnt, of zij volgens de wet van 8 Julij J874 daartoe wel bevoegdheid bezitten , kan de vraag in aanmerking komen, of daarin niet moet worden voorzien. XII. Het spodini)■district. De indruk, dien de Commissie door de gehouden enquête omtrent dit deel des lands, wat de longziekte betreft, v e r k r e e g , was hoogst ongunstig. De ziekte heerscht daar voortdurend in sterke mate. Het Dij:,l.-id van de r.ederlandsehe Staats-Courant. 1877 — 1878.
l | |
i
is dus de ontheffing der wettelijke bepalingen , waarvan bier sprake i s , toepasselijk. Er zijn echter zoogenaamde spoolingboeren ook in andere Zuidhollandscbe gemeenten, met name in den omtrek vun Delft. Üp dezen, waaronder er zijn, die insgelijks veel van de longziekte lijden, wordt de wet van 1870 toegepast, ofschoon dan ook welligt niet altijd met de vureischte volledigheid of gestrengheid. Het bedrijf van den veehouder, die zijn vee voornamelijk met spoeling voedt, beeft dit eigenaardigs, dat gestadige ver wisseling van vee daarvoor noodzakelijk is. Na een drietal maanden zijn dikwijls de op die wijze gemeste runderen ge schikt om geslagt te worden en moeten zij door ander van elders aangebragt vee vervangen worden. Werd die gestadige verwisseling van vee belemmerd of belet, dan zou, naar de verklaring der deswege gehoorde getuigen, het bedrijf niet meer met voordeel uit te oefenen zijn. Wilde m e n , zoo be weerden zij, bij bet voortdurend heerschen der longziekte iu de bedoelde streek de bepaling handhaven, dat niet slechts het eerst aangetaste rund wordt afgezonderd en afgemaakt, maar dat ook al de overige van tien stal of van den kop pel verdacht verklaard worden , zoodat geen verveer van die verdachte runderen kon plaats hebben en aan den an deren kant in den besmetten stal of koppel geen nieuw vee kon worden a a n g e b r a g t , de vetmesterijen zouden op den tegenwoordigen voet niet kunnen blijven bestaan en de branders dien ten gevolge met opzigt tot den afzet van spoeling groote schade lijden. Op den aandrang van deze belanghebbenden beeft dan ook de Regering of het Staats toezigt iu het spoelingdistrict nagenoeg alle bebnimerende wettelijke bepalingen opgeheven althans niet toege past. De voorgeschrevene dadelijke aangifte van verschijn selen van besmettelijke ziekte wordt niet gedaan en h e t onderzoek van den districtsveearts niet afgewacht; de on middellijke afzondering heeft niet of niet regelmatig plaats; verdachte runderen zijn er eigenlijk niet, in zoo verre als zij niet gemerkt worden en er op het vervoer daar van geen toezigt wordt gehouden; voor ontsmettingsmaatregelen wordt niet gezorgd , tenzij dit door den be langhebbende zelven uit eigene beweging geschiede. Dik wijls wordt de plaats van een als aangetast verwijderd beest dadelijk weder door een a n d e r , van elders aange voerd , vervuld, zonder genoegzame ontsmetting van üen s t a l , waar het aangetaste rund gestaan beeft. Van de verpligte inenting der verdachte runderen zijn de vee houders bij eene vroegere ministeriele aanschrijving ont heven. Waar die inenting in bet spoelingdistrict geschiedt, heeft zij p l a a t s , omdat de veehouders daarin een voor behoedmiddel zien, en dus uit eigen beweging. Geen andere voorzorgmaatregel is in het spoelingdistrict in werking dan dat de veehouder wanneer bij bij een s t u k vee sporen van longziekte ontdekt of daaromtrent twijfel koestert, en dien ten gevolge tot het doen slagten van dat rund wil overgaan, die slagting niet naar willekeur kan plaats hebben. Hij is verpligt het rund naar daar voor thans aangewezene slagtplaatsen te doen vervoeren, die zich te Schiedam. Overschie en Delfsbiiven leviiK.en, en beeft voor de overbrenging een door den burgemeester of van zijnentwege afgegeven vcrvoerbiljet noodig. Er is dus althans eenig tije/.i^t op liet o.erorengeii van d a t zieke vee naar (.e slagtplaats; maar aan onderzoek, uit welken stal of van welken veehouder die longzieke rundereu afkomstig zijn, schijnt niet gedacht te worden. Volgens eene der afgelegde verklaring zijn in het afgeloopen jaar in eene der drie slagplaatsen ruim 700 runderen geslagt en in eene andere niet minder. Daaruit alleen laat zich reeds afleiden, hoe menigvuldig de gevallen van longziekte te Schiedam en omstreken steeds voorkomen. Een brander uit Scbiedam verklaarde trouwens, d a t , volgens bij hem ontvangene s t a t e n , in 1876 en 1877 in bet spoelingdistrict dayrlijks ongeveer twee bekend g e worden gevallen van besmettelijke longziekte waren voor-
[35. 5.]
16
Enquête omtrent de besmettelijke longziekte onder bet rundvee. gekomen , terwijl, volgen* bem , bel aantal der onbekend gebleven gevallen zich niet wel berekenen liet. Niet eens schijut de maatregel der slagting In eene bepaalde slaypplaata en dus de overbrengiug onder zekere voorzorgen met do uoodige gestrengheid gehandhaafd te worden. Meer dan eender getuigensprak van bet voort turend bestaan van particuliere slagthuizen van longziek vee In bet spoeling district, tiet overbrengen naar de aangewezene ■Mgtplaata geschiedt door yewone openbare middelen van vervoer, die, zoo als reeds vroeger werd aangemerkt. niet ontsmet worden. Meer dan één der getuigen schatte de sterkte van den veestapel in liet spoelingdistrict
ruimeren omvang Vlaardingen, Delft verre het grootste dat zich daaronder
in zijn
en (lus in den omtrek van Schiedam; en Rotterdam, op 15000stuks, voor gedeelte slagtvee. Men geloofde niet 1000 kalfbeesten of melkkoeien be-
vonden. Die opeenbooping van vee in eene betre lc kei ijk beperkte ruimte mier reeds, als eemaal de longziekte
daaruiider heerscbt, voor de verspreiding der besmetting bedenkelijke gevolgen hebben. Te meer zijn zulke gevolgen te vreezen omdat blijkbaar warme stallen en sterke voeding het ziekteproces bevorderen. Maar het gevaar is te grooter, omdat de veestapel van het spoelingdistrict driemaal 's jaars verwisseld wordt en men dus eigenlijk hier jaarlijks met 45 000 runderen te doen heeft. De besmetting in bet spoelingdistrict wordt ook daardoor gevoed, dat de veehouder elders, ja zelfs, zoo als men zich uitdrukte, in al de provinciën, als hij bij een zijner runderen sporen van long/dekte ontdekt en hij dus vrees koestert, dat zijne overige runderen de ziekte onder de leden hebben, deze naar de markt te Rotterdam of ook te Delft brengt en daar aan een zoogenaamden spoelingboer verkoopt. Zoo doende wordt daar uit besmette stallen elders de ziekte onderhouden. Aan den anderen kant heeft er gestadig uit het district uitvoer van runderen, d i e , waar de wet wordt toegepast, als verdacht vee worden beschouwd, naarde veemarkten van Rotterdam, 's Gravenhage , Leiden, Amsterdam , enz. plaats. Dat vervoer geschiedt in den regel met nimmer ontsmette spoorwagens. De nadeelige gevolgen , die uit een en ander moeten voortvloeijen, worden, naar men verzekerde, gematigd door het toezigt, 't welk op de veemarkten gehouden w o r d t , wel niet of niet altijd door districtsveeartsen of hunne plaatsvervangers , maar dan toch door keurmees ters van gemeentewege aangesteld, die echter alleen uit het oogpunt der volksgezondheid de keuring doen. Zoo werd door den districtsveearts te Barendrecht medegedeeld, dat vroeger wel eens op de veemarkt te Rottenlam hon derd zieke runderen konden worden gezien , maar dat sedert het bestaan van eene gemeente-verordening , volgens welke , als een rund aan de markt k o m t , omtrent welks gezond heidstoestand de allerminste twijfel bestaat, de eigenaar met f 2ó boete gestraft wordt, niemand het durft wagen om op de genoemde markt vee te brengen , 't welk slechts eenigermate blijken draagt van ziek te zijn. Intusschen meende meer dan één der getuigen , dat op de Rotterdamsche veemarkt runderen voorkomen van veehou ders op wier stallen de longziekte werkelijk heerscbt, terwijl een burgemeester uit het Westland bijzonderheden mede deelde omtrens het koopen van een os op de Rotterdamsche m a r k t door een Haagschen slagter in het voorjaar van 1870 welke os later bij het slagten bleek longziek te zijn , zoo als de kooper reeds dadelijk had vermoed, zoodat hij met een beding van schadeloosstelling, indien het vermoeden gegrond bleek , den koop had gesloten. Er werd uitdruk kelijk bijgevoegd , dat dit beest per spoor was vervoerd en dus in aanraking kon gekomen zijn met vee , niet voor de slagtbank bestemd. De districtsveeartt), tot wiens kring thans liet spoelingdistrict behoort, ging verder. Hij zeide te weten, dat te Haarlem , te Gouda, te Rotterdam en in den Haag longzieke koeijeu geslagt waren , die van Schiedam kwamen. De toestand van het spoelingdistrict is daarom te be denkelijker , omdat een groot deel van bet daar gemest •slagt vee naar buitens's lauds , vooral ook naar Engeland , wordt uitgevoerd. Om zooveel mogelijk te waken , dat onder het naar Engeland uitgevoerde vee zich geene zieke runderen bevinden , zijn volgens het Koninklijk besluit van 28 Mei 1871 (Staatsblad n°. 42) van Gouvernementswege veeartsen aaneesteld. die op het te Rotterdam iu de stoom-
, booten iu te laden vee toezigt kouden en ook van de zijde der stoombootmaatschappijen eene belooning genieten. Br is bij de enquêtte geen stellig blijk voorgekomen, dat dit toezigt thans niet naar behooren wordt uitgeoefend. Wel werd dit door een der getuigen , mei aanvoering van feiten , beweerd, er bij voegende, dat van do uitgevoerde runderen niet weinige in den zin de.' wet verdacht zijn. In Engeland schijnt men slechts zeer zeldzaam klagten te hebben, dat, daar van hier longziek rundvee wordt aangevoerd ; hetgeen misschien ook daarmede zamenhangt, dat sedert eenlgen tijd al de in Engeland per .stoomboot aangevoerde runde ren , binnen een zeker aantal uren na de a a n k o m s t , opeen bepaalt punt , te Deptford , geslagt worden. Alleen dus van den aanvoer van vleesrh van Nederlandschc runderen in Engeland kan eigenujktegeuwoordigde tede zijn. Het geval kan niet voorkomen , dat een van bier aangevoerd rund daar na eenigen tijd door de ziekte wordt aangetast. De han delwijze der Engelsche regering omtrent het vee, uit Nederland aldaar aangevoerd, werd intusschen door som mige der gehoorde getuigen ook toegeschreven aan den invloed Uer Engelsclie grondeigenaren, dit!, in het belang van hooge vee- en vleeschprijzen , ongaarne zouden zien , dut geheel oinbelenunerde invoer van vreemd vee in hun land toe gestaan werd. Daar alzoo de uitzonderingstoestand , waarin het spoeling district met opzigt tot de toepassing der wet van 1870 gelaten wordt, uit meer dan één oogpunt verderfelijk w e r k t , moet dt vraag rijzen , of , in weerwil van hetgeen men daar tegen aanvoert, opheffing van dien uitzonderingstoestand niet mogelijk zou zijn , zonder dat de branderijen en de daarmede zamenhangende vetmesterijen te zeer wierden benadeeld. Dat die mogelijkheid niet al te ver moet worden verworpen , bleek uit üe opmerking, dat ook in Gronin gen branderijen en daarmede zamenhangende vetmesterijen bestaan ; dat dit bedrijf daar wel niet op zoo groote schaal wordt uitgeoefend als te Schiedam, maar dat in Groningen dan toch altijd 1000 a 1200 runderen op de bedoelde wijze geniest en gewoonlijk na een half jaar verkocht en door andere vervangeu worden, en dat desniettemin in die pro vincie de toepassing der wet plaats vindt en geen longziekte heerscht. Geen ander antwoord werd gegeven ; dan dat men te Groningen waarschijnlijk voorzigtiger is in den aankoop vee. Een op dit punt gehoorde getuige meende , d a t , als de veehouders van het spoelingdistrict geen vee kochten dan uit een gezonde streek, de aangetaste runderen dadelijk ver wijderd en afgemaakt werden en voor de reiniging of ont smetting der stalleu behoorlijk zorg werd g e d r a g e n , ook daar gunstige resultaten zouden te wachten zijn, Naar het oordeel der commissie is het duidelijk , dat indien, wegens het strijdige belang der branderijen en daarmede zamenhangende vetmesterijen, de volledige toe passing der wet van 1870 en van de daaruit voortgevloeide verordeningen op het Zuidhollandsche spoelingdistrict nog niet mogelijk i s , er naar moet worden gestreefd om die volledige toepassing zoo nabij mogelijk te komen. Van de zijde der Regering verdient het een ernstig onderzoek, of in het district met althans zoodanig toezigt kon worden gehouden , dat bleek , welke runderen als verdacht moesten worden beschouwd , en dat dan op het vervoer en den uitvoer daarvan behoorlijk wet gelet. Ook op den invoer van zulke runderen in het district zou het oog moeten worden ge houden. Is het verbod van vervoer der verdachte runderen niet te handhaven , dan zou de dispensatie daarvan moeten plaats hebben naar regelen , bij eene algemeene verordening vast te stellen. Men zou tevens in het district tot bepaalde ontsmettings maatregelen verpligt moeten kunnen worden. Zoo zou voor te schrijven zijn, daar waar de votweider, gelyk inecrmalrn het geval is, verscheidene stallen heeft als op een daarvan ziektegevallen hebben plaats gehad , deze moet worden ontruimd en niet eer voor het weder opnemen van vee gebruikt dan na behoorlijke ontsmeting. Niet met de gewone middelen van vervoer zouden de run deren die werkelijk aangetast zijn , waaromtrent twijfel gekoesterd w o r d t , of die verdacht zijn verklaard, naar de aangewezene slagtplaatsen of naar gemeenten, waar zij geslagt moeten worden , mogen worden vervoerd. Er zou den daarvoor afzonderlijke wagens moeten worden aange wezen , door geen ander vee te gebruiken , en die men , bijvoorbeeld door ze wit t". verwen, kenbaar zou moeten maken
[35.
6.]
Enquête omtrent de besmettelijke longziekte onder het rundwe. § 3, De Commissie maant dom- het bovenstaande vim de uitkomsten, door de enquête verkregen , BSD wel beknopt , maar toch IOO goed mogelijk overzigt te hebben gegeven. Op de vierde hoofdvraag is, in zoo ver deze de strekking had om te weten te komen , of er van overheidswege ook andere dan de tot nu toe voorgeschreven maatregelen te nemen waren , waardoor zonder de belangen van veestapel, handel, scheepvaart en schatkist te zeer te kwetsen . die veestapel van de longziekte zou kunnen worden bevrijd of dit kwaad althans voldoende gefnuikt, geenerlei afdoend antwoord ontvangen. Enkele getuigen spraken te dier gelegenheid wel van inenting van geheel den Nederlandschen vestapel als voorbehoedmiddel, doch de uitvoerbaarheid van dien maatregel werd door niemand aangetoond. Anderen meenden, dat de ziekte niet te bedwingen zou zijn, dan wanneer overal, waar zij zich vertoont, zonder eenuj voorbehoud, alle als verdacht te beschouwen runderen werden afgemaakt; maar uit het voorafgaande is gebleken , dat die maatregel ligt niet leiden zou tot het doel, den weerzin tegen eene getrouwe opvolging der wet bij den veehouder zou verhoogen en ook om anderen redenen afkeurendswaard schijnt. De slotsom is, dat alleen door eene meer getrouwe , meer gestrenge toepassing der wet van 1870 en van de daarop gebaseerde verordeningen, waarvan de goede werking dan toch niet te betwijfelen valt, en dus ook door een meer naauwlettend toezigt op de handhaving dier verordeningen het doel, waarnaar gestreefd wordt, te bereiken is. De Commissie heeft alzoo de eer voor te stellen, dat door de Kamer besloten worde tot verzending van het tegenwoordig Verslag aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, met verzoek om de daarin verspreide wenken in ernstige overweging te nemen. Zij stelt verder voor , dat door de Kamer meer bepaald de wenschelijkheid worde uitgesproken: 1°. dat het Staatstoezigt in die gedeelten des Rijks,
waar de longziekte onder het rundvee met meerdere hevigheid blijft heerschen , worde versterkt; 2°. dat de onmiddelijke aangifte van het eerste ziektegeval , dat zich in een koppel vee openbaart, door wijziging van de wet van 20 Julij 1870 [Staatsblad n°. 131), wat de besmettelijke longziekte betreft, worde bevorderd ; 3°. dat de inenting van het rundvee, als voorbehoedmiddel tegen de besmettelijke longziekte , van de zijde van het Staatstoezigt worde aangemoedigd ; 43. dat door de Regering, des noods na een nader opzettelijk onderzoek , bijzondere voorschriften voor het Zuidhollandsch spoelingdistrict worden vastgesteld, die de strekking moet hebben, om daar de bestaande wettelijke bepalingen tot het te keer gaan van besmetting, wat de besmettelijke longziekte betreft, in toepassing te brengen en volledige naleving daarvan voor te bereiden. Aldus vastgesteld den Uden Maart 1878. DE JONG. WYBENGA. SCHEPEL. BEGRAM. DE JONGE.
[35.
6.]
VERBETERING VAN SCHRIJF- EN DRUKFOUTEN. [In de Bijlagen opgenomen.]