Tweede Kamer.
Bijlage A. (Rijksbegrooting
voor het dienstjaar
de
IV HOOFDSTUK. 2.
IV.
9. VOORLOOPIG VERSLAG. Algemccne beschouwingen.
Wetgetende arbeid. Verscheidene leden spraken hun dankbaarheid uit over de indiening in de afgeloopen zitting van de drie strafrechtontwcrpen en over het feit, dat de Psychopathenwet thans spoedig in werking zal treden. Zn' drongen er op aan, dat do Regeering de vakopleiding van het daarvoor noodige personeel zelf zou ter hand nemen. Wat den verderen wetgevenden arbeid betreft, hadden verscheidene leden met instemming kennis genomen van de in de troonrede aangekondigdo herziening van het huwelijksgoederenrecht. Zij merkten echter op, dat de wettelijke regeling van de verhouding van echtgenooten onderling en van ouders tot kinderen evenzeer verouderd is en dat zonder wijziging van de ter zake bestaande wettelh'ke bepalingen ook een herziening van het huweiyksgoederenrecht volgens de eisenen van den tijd onmogelijk zou zgn. Dat de ouderlijke macht in normale huwelijken alleen door den vader wordt uitgeoefend, achtten zy ongerijmd. Intusschen meenden deze leden, dat van dit Kabinet slechts weinig ingrijpende wijzigingen zouden zijn te verwachten, welke zij echter, in afwachting van nadere wijzigingen, gaarne zouden aanvaarden. Andere leden, die ook wijziging van het huwelijksgoederenrecht gewenscht achtten, hoopten, dat de Regeering daarby de Christelijke grondslagen in het huwelijk niet uit het oog zou verliezen en, wat de maritale macht betreft, de eenheid van het huwelijk zou weten te handhaven. Sommige leden vroegen den Minister tevens de bepalingen omtrent de handelingsonbevoegdheid van de gehuwde vrouw te herzien en betere bepalingen omtrent den onderhoudsplicht van echtgenooten onderling en tusschen ouders en kinderen te ontwerpen. In verband daarmede vroegen zij, hoe de Minister denkt over het rapport in zake dien onderhoudsplicht van den Nationalen Vrouwenraad. Gevraagd werd, waaraan het te wijten is, dat de Memorie van Antwoord betreffende het wetsontwerp tot goedkeuring van het tractaat met België in zake burgerlijke rechtsvordering nog niet is verschenen, hoewel dit tractaat reeds eenige jaren geleden in België is goedgekeurd. Preventieve hechtenis. Sommige leden betwijfelden, of de preventieve hechtenis sedert de invoering van het tegenwoordige Wetboek van Strafvordering wel dien beperkten omvang heeft gekregen, welke den wetgever bij de totstandkoming van dat wetboek voor oogen stond. Deze leden hadden den indruk, dat, al is de toepassing verminderd, toch nog vaak de oude sleur bestaat, waardoor de toepassing niet beperkt blijft binnen de met opzet eng getrokken grenzen. De oudere rechters houden zich practisch aan het oude wetboek en het openbaar ministerie beschouwt zich vaak als tegenpartij van den verdachte, niet als iemand, die medewerkt de objectieve waarheid aan het licht te brengen. De hier aan het woord zijnde leden verklaarden, dat hun hierboven weergegeven indruk in niet geringe mate was versterkt door hetgeen bij de behandeling van het strafproces tegen de Indische studenten aan den dag was getreden, door het gebeurde bij het proces-VrujMAN en door het geval, dat in het Weekblad van liet Recht n". 11862 wordt medegedeeld. In laatstgenoemd geval zou vrijspraak van den verdachte moeten volgen, omdat diens zwager van zijn verschooningsrecht gebruik maakte. De officier van justitie vroeg aanhouding van de zaak tot over drie weken, ten einde de vrouw van dien getuige in diens plaats te hooien. De getuige deelde mede, dat ook zijn vrouw van haar verschooningsrecht Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1923—1929.
1929. 2.
IV.
9.)
3
gebruik zou maken. Het was dus duideiyk, dat ook na drie weken Int bewijs niet zou zijn geleverd en de verdachte zou worden vrijgesproken. De advocaat maakte geen bezwaar tegen aanhouding, maar vroeg onmiddellijke invrijheidstelling van den verdachte. De politierechter besliste dienoven'•nkomstig, waarop de officier van justitie opmerkte, dat hij dan zijn verzoek tot aanhouding wel had kunnen laten. Diens toeleg was blykbaar den verdachte verlenging van do preventieve hechtenis met drie weken te bezorgen. Melding werd ook gemaakt van een geval van iemand, die in Mei in hechtenis was genomen en in Juni bekende; de instructie in zyn zaak werd niet gesloten, de officier van justitie ging in Juli, de rechter-commissaris in Augustus met vacantie. De advocaat meende, dat de preventieve hechtenis wel zou worden afgotrokken bij het vonnis. Nadat konnis was gegeven, dat de zaak 20 September ter terechtzitting zou worden behandeld, werd 11 September de preventieve hechtenis nog weer verlengd op grond van vrees voor de belemmering van het gerechtelijk vooronderzoek, hetwelk was gesloten. Veel te vaak, zoo betoogden de hier aan het woord zijnde leden, wordt de preventieve hechtenis als straf gebruikt in plaats van als maatregel van veiligheid. Dit komt ook uit in de wijze van behandeling. Zij, die preventieve hechtenis ondergaan, hebben niet genoeg keuze van lectuur. Een werk van Sombart mocht b.v. aan een der Indische studenten niet worden verstrekt dan na goedkeuring van de regenten van het huis van bewaring. AVanneer iemand gevangenisstraf onder gaat, mag hij bloemen hebben, in het huis van bewaring mag dit niet. Sommige leden achtten het wenschelijk in de wet te bepalen, dat, ingeval hooger beroep wordt aangeteekend, de preventieve hechtenis, welke na het aanteekenen van het hooger beroep wordt ondergaan, steeds wordt afgetrokken. Een lid was van oordeel, dat de preventieve hechtenis geheel moet worden afgeschaft. Eenige leden merkten op, dat zij aan de klachten over de toepassing van preventieve hechtenis niet veel waarde konden toekennen. Om de gegrondheid dier klachten te beoordeelen, zouden zij een volledige kennis van de desbetreffende strafdossiers moeten hebben. Nu deze kennis hun ontbrak, wenschten zij zich van kritiek te onthouden. Wet op de naamlooze vennootschappen. Enkele leden betreurden, dat de Minister bij de behandeling van het wetsontwerp op de naamlooze vennootschappen In de Eerste Kamer heeft toegezegd, dat een commissie van onderzoek de quaestie van de publicatie van balans en winst* en-verliesrekening der besloten of familievennootschappen zou nagaan. Andere leden hadden deze toezegging met instemming vernomen. Zij betreurden echter, dat de wet op de naamlooze vennootschappen met 1 April e.k. in werking zal treden. Daardoor zyn de bestuurders van familievennootschappen, voor welke bovenbedoelde quaestie van veel belang is, in onzekerheid gebracht omtrent hetgeen zij tegen gemelden datum zullen hebben te doen of na te laten, te meer omdat bij de installatie van de commissie tot onderzoek zoowel de Minister als de voorzitter dier commissie hebben gezegd, dat het onderzoek niet alleen zal hebben te loopen over de publicatie van stukken der familievennootschappen, maar ookj over de inrichting van haar boekhouding. Daardoor bestaat de mogelijkheid, dat een eventueele novelle niet tot bedoelde publicatie zal beperkt blijven. De hier aan het woord zijnde leden zouden gaarne zien, dat de Minister zoo spoedig mogelijk bekendmaakt, welke zijn voornemens in deze zijn. Verkoop op afbetaling. Verscheidene leden wezen er op, dat de verkoop op afbetaling in ons land onrustbarende afmetingen aanneemt. Erkennende, dat voor kleine burgers dit systeem nuttig kan zijn voor de verkrijging van sommige dure maar noodige
4
(Rijksbegrooting
voor
het
zaken, als naaimachines en stofzuigers, zagen zy noode, dat het zicli op allerlei gebied vertoont. Dit schept eenorzyds een ongezonden prikkel om zich allerlei voorwerpen aan te schaffen, waarvoor men geen geld heeft, hetgeen aan de spaarzaamheid afbreuk doet, anderzijds schept het een gevaarlijke gelegenheid voor het plegen van het misdr\jf van verduistering. Tevens achtten deze leden het wenschelyk, dat de Minister zou overwegen, hoe dit stelsel binnon redeiyke grenzen beperkt kan worden gehouden en vooral, hoe verhinderd kan worden, dat den huurkooper alles weer ontnomen wordt op het oogenblik, dat hy bijna geheel heeft afbetaald en slechts voor een laatsten termijn in gebreke is. Enkele leden zouden het gewenscht achten huurkoop geheel te verbieden. Andeie leden konden daarin niet medegaan, doch achtten wettelyke regeling om den omvang van dit stelsel te beteugelen en zijn nut beter tot zijn recht te doen komen, noodig. . Ook waren er leden, die als hun oordeel te kennen gaven, dat een wettelijke voorziening, tenzy bestaande in een algeheel verbod van verkoop op afbetaling — en zulk een verbod wenschten zy in geenen deele — kwalijk het beoogde doel zou treffen. Zij waren bovendien van meening, dat de bescherming van het publiek tegen zich zelf door wettelijke bepalingen geen grooteren omvang moet aannemen dan reeds thans het geval is. Advocatuur.
Sommige leden brachten in herinnering, dat de advocatuur in vroeger dagen algemeen werd beschouwd als een „nobile officium". Zij vreesden evenwel, dat gebeurtenisssen van den laatsten tijd — zij dachten bijv. aan hetgeen is voorgevallen bij de strafvervolging in zake de Veendammer Hypotheekbank — deze opvatting in bedenkelijke mate hebben geschokt. De misslagen, door advocaten gepleegd, nemen overigens hand over hand toe. In het arrondissement 's Gravenhage zijn in één jaar tijds niet minder dan 13 advocaten geschorst, waarvan sommigen voor een tijd van niet minder dan 6 maanden. De hier aan bet woord zijnde leden achtten de straffen, die opgelegd kunnen worden, niet streng genoeg en de publicatie daarvan noodzakelijk; zelfs de medeadvocaten weten er vaak niets van. Daarom drongen zij aan op wijziging van Reglement n°. III van orde en discipline voor de advocaten en procureurs. De wet op het notarisambt bevat veel strengere bepalingen. Enkele leden wezen er op, dat de tarieven van de advocaten en procureurs niet meer overeenstemmen met de huidige waarde van het geld, zoodat hiervan in de practijk voortdurend wordt afgeweken. Daarom drongen zij aan op wijziging van die tarieven. Andere leden oordeelden zoodanige wijziging geenszins noodig. Rechtsbijstand aan onvermogenden. Verscheidene leden drongen aan op een beter systeem van rechtsbijstand aan onvermogenden, waarover reeds vroeger in deze Kamer uitvoerige debatten hebben plaats gehad. In civiele zaken is de toestand thans geheel onvoldoende. In strafzaken is het een bezwaar, dat de pro deo praktijk dikwijls wordt opgedragen aan jonge onervaren advocaten, die deze praktijk somtijds als een last zijn gaan voelen. Daarom verdient het aanbeveling deze aangelegenheid nader onder de oogen te zien, waarby te gelijk een meer bevredigende regeling zou zijn te treffen om uit te maken, wie als onvermogend moeten worden beschouwd. Sommige leden drongen aan op oprichting van bepaalde bureaux voor rechtsbijstand. Wat strafzaken betreft, werd aangedrongen thans uitvoering te geven aan de bepaling van bet nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarby aalarieering van pro deo advocaten in uitzicht wordt gesteld. Eenige leden achtten het gewenscht, dat een veelzij dig samengestelde staatscommissie zou worden benoemd, waarin ook de kringen, waarin r Bureaux voor arbeidsrecht" worden in stand gehouden, vertegenwoordigd zouden moeten
dienstjaar
1020.
2.
IV.
9.)
zyn, welke commissie dan do goheele aangelegenheid onder het oog zou moeten nemen. Eenige leden achtten het te meer gewenscht in deze aangelegenheid verbetering te brengen, omdat, naar hun meening, in den pro deo rechtsbystand het klassekarakter der justitie tot uiting komt, niet alleen door dat dan de verdediger het werk gratis moet verrichten, maar ook doordat hy wordt aangewezen in plaats van door den belanghebbende zelf te worden gekozen. Andere leden waren van meening, dat de bestaande toestand geenszins onbevredigend is. Er zijn talrijke bureaux voor arbeidsrecht, die hun cliënten uitnemend helpen. Vele vakvereenigingen verschaffen aan haar leden, zoo noodig, rechtsgeleerdo hulp. Bovendien heeft men de bureaux van consultatie, die advocaten aanwyzen, welke meer toewyding betoonen by de behartiging van de hun toevertrouwde belangen dan uit de klachten van sommige ontevredenen valt al te leiden. De hier aan het woord zynde leden achtten dan ook de instelling van een staatscommissie, als bovenbedoeld, allerminst noodig of wenschelijk. Incasseering van kleine vorderingen.
Opgemerkt werd, dat de onevenredig hooge kosten, aan het incasseeren van kleine vorderingen verbonden, voor crediteuren in het algemeen vaak een bezwaar opleveren om tegen wanbetalers rechtsmaatregelen te nemen. Weliswaar wordt aan dit bezwaar voor een deel tegemoet gekomen door het wetsontwerp betreffende de procedure in kantongerechtszaken J), maar dat is toch niet voldoende. Immers de daarin opgenomen bepalingen kunnen alleen baten, wanneer vernaai mogelijk is, terwijl, wanneer dit niet mogelijk is, daarenboven de dagvaardings- en griffiekosten zwaar drukken. Van even groot, zoo niet van meer belang achtten sommige leden het dan ook, dat de kosten, aan een kantongerechtsprocedure verbonden, aanmerkelijk worden verlaagd. Dit zou kunnen geschieden eenerzijds door de inleidende dagvaarding voor het incasseeren van vorderingen beneden f 200 te vervangen door een verzoekschrift overeenkomstig de procedure voor vorderingen, voortspruitende uit arbeidsovereenkomst, en anderzijds door de deurwaarderskosten en griffierechten, verbonden aan het instellen van zoodanige vorderingen, aanmerkelijk te verlagen. Rechtspositie van personeel in privaatrechteiyken dienst.
Sommige leden wenschten de aandacht van de Regeering te vestigen op het nationaal en internationaal steeds sterker wordende streven van werknemers naar een goed geregelde rechtspositie. Dit streven openbaart zich onder alle groepen van werknemers en meer in het bijzonder onder het handels-, kantoor- en technisch personeel, dat men in Duitschland met den naam van „Angestellte" pleegt aan te duiden. In verschillende landen heeft dit streven reeds tot zeer belangrijke wettelijke regelingen aanleiding gegeven. De hier aan het woord zijnde leden vroegen, of do Regeering niet den tijd gekomen acht ook in ons land stappen in deze richting te doen. Thans bestaat er tusschen de rechtspositie van werknemers in publiekrechtelijken en privaatrechtelijken dienst een onderscheid, dat, naar het oordeel dezer leden, niet voldoende gerechtvaardigd is. Menig werknemer in dienst van gemeente of provincie weet, dat zijn rechtspositie door het werkliedenreirlement voldoende veilig is. Uitvoerige regelingen omtrent de gevallen, waarin ontslag mogelijk is, en omtrent den rechtsgang, wanneer ontslag als strat dreigt, zijn in zulke reglementen te vindon. Daarentegen wordt een werknemer in een betrekking, die door de bepalingen van het privaatrecht wordt beheerscht, slechts beschermd tegen onrechtmatig ontslag, d. w. z. een ontslag, waarbij de wettelijke opzeggingstermijn niet in acht genomen b . Wanneer de werkgever zulks wel doet, heeft hij aan zijn wettelyke verplichtingen te dien aanzien ') Zitting 1928—1929. — 88.
(Itijksbegrooting
voor
het
voldaan en kan de werknemer op geen enkele wyze tegen het ontslag in verzet komen. De werkgever kan dus, afgezien van den termijn, den werknemer ontslaan wanneer het hem goeddunkt. Daartegenover wilden de hier aan het woord zijnde leden een ander systeem geplaatst zien, dat in het kort op het volgende zou neerkomen. De wet zou, evenals thans, een aantal dringende redenen moeten bevatten, welke ontslag op «taanden voet, zonder eenige schadevergoeding rechtvaardigen. Daarnaast zou zy een aantal gevallen moeten vermelden, waarin ontslag rechtmatig is, mits met inachtneming van den opzeggingstermn'n. In andere gevallen zou dan rechtmatig ontslag niet mogelijk zijn anders dan tegen een door den rechter te bepalen schadevergoeding, welke hooger zou moeten zijn, naargelang de rechtsbetrekking langer heeft geduurd. Uiteraard zou een dergelijke regeling alleen moeten gelden voor vast aangestelde werknemers. Deze leden ontveinsden zich niet, dat een dergelijke regeling van zeer ingrijpenden aard zou zijn en dat daarbij groote moeilnkheden zouden moeten worden overwonnen. Dat deze geenszins onoverwinlijk zijn, is in andero landen, met name in Duitschland, reeds gebleken, waar een overeenkomstige regeling tot groote tevredenheid der werknemers tot stand is gekomen. Overwogen zou kunnen worden deze nieuwe regeling aanvankelijk alleen te doen gelden voor die groepen van werknemers, welke in Duitschland met den naam van „Angestellte" plegen te worden aangeduid. In deze groep is de drang om tot zulk een regeling te komen het sterkst en ten aanzien van deze werknemers kunnen de allerkrachtigste argumenten daarvoor worden aangevoerd. Andere leden achtten ten aanzien van dit vraagstuk groote omzichtigheid geboden. In geen geval zouden zij zich kunnen vereenigen met een zoo eenzijdige regeling, als hierboven vagelijk werd aangegeven. Arbeidscontract.
Gevraagd werd, of de Minister het niet wenschelijk zou achten de mogelijkheid van het opnemen van de z. g. concurrentie-clausule in een arbeidsovereenkomst nog verder te beperken dan thans in art. 1637 a; van het Burgerlijk Wetboek is bepaald. Immers do bestaande bepaling laat de mogelijkheid open van bedingen, welke voor den werknemer buitengewoon hard zijn. In het buitenland gaan de jongste wetgevingen bij de beperking van de concurrentie-clausule dan ook veel verder dan hier te lande. Tevens werd gevraagd, of de Minister het niet noodzakelijk acht, dat wettelijke maatregelen worden genomen, welke een einde kunnen maken aan den toestand, dat sommige \verknemers, zooals handelsreizigers e. d., uitsluitend op provisie werkzaam zijn en in het geheel geen vast salaris verdienen. Deze toestand is oorzaak van veel, vaak ergerlijk, misbruik. Van andere zijde werd dit laatste evenwel betwist en de wenschelijk uitgesproken, dat de Minister zich van ingrijpen zou onthouden. CoIleetieTe arbeidsovereenkomst.
Sommige leden vroegen, of de Minister gevolg wil geven aan de bij de behandeling van de wet op de collectieve arbeidsovereenkomst door deze Kamer aangenomen motie-SANXEs, waarbij gevraagd werd de mogelijkheid te openen, dat ook niet tot de rechterlijke macht behoorende personen kunnen deelnemen aan de berechting van geschillen betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst. Krankzinnigenwet.
In de Memorie van Antwoord betreffende de vorige begrooting deelde de Minister mede, dat tusschen hem en zijn Ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken en Landbouw reeds overleg gaande was over de beantwoording van de vraag, of niet beter dan tot dusver kan worden gewaakt tegen plaatsing in een krankzinnigengesticht op onvoldoende gronden en of niet
dienstjaar
1920.
2.
IV.
9.)
•ï
aan den patiënt zelf de gelegenheid moet worden gegeven om door tusschenkomst van zhn raadsman een beslissing van den rechter uit te lokken over zhn al of niet verdere bewaring in een zoodanige inrichting. Sommige leden vroegen, of dit overleg reeds heeft plaats gehad en, zoo ja, welke voorstellen aangaande deze aangelegenheid zullen worden gedaan. Andere leden hadden vernomen, dat het resultaat van den arbeid der interdepartementale commissie geen Instemming vindt bij de vereeniging van gestichtsartsen; zü vroegen, of dit juist is. Laad- en losdagen. Dankbaarheid werd betuigd voor de bij Koninklh'k besluit van 80 Maart 1928 n°. 90 aangebrachte wijziging in de laaden lostijden en het wettelijke liggeld. De navolgende moeilijkheid is echter nog blijven bestaan. Wettelijk vangt de laad-, los- of ligdag aan te zes uur des voormiddags en eindigt te tien uur des namiddags. De laatste jaren komt het door invoering van den vrijen Zaterdagmiddag meermalen voor, dat een schipper, welke Zaterdagsmiddags om een of twee uur op zijn laad* of losplaats aankomt, zich niet kan melden, omdat het kantoor van den afzender of den ontvanger van de lading gesloten is; hy moet dan Maandag als dag van aankomst opgeven, zoodat Dinsdag zyn eerste losdag is. Men achtte dit onbillijk en was van meening, dat daarin moet worden voorzien. Sommige leden zouden het aanbevelenswaardig achten, indien bepaald werd, dat een schipper, die des Zaterdagsnamiddags op zijn laad- of losplaats aankomt en het kantoor van den afzender of ontvanger van de lading gesloten vindt, het recht heeft zich telegrafisch te melden, zullende dit gelden als wettig bewijs van kennisgeving van aankomst. Dit zou voor de schippers een groote verbetering zijn, aangezien de meeste telegraafkantoren tot 's avonds half acht geopend zijn. Ook werd in overwoging gegeven den schipper het recht te geven zich in dergelijke gevallen aan te melden bij de politie, die dan de aankomst kan controleeren. Daartegen werd opgemerkt, dat aldus de belanghebbende bij de lading nog niet op de hoogte is gesteld, hetgeen niet billyk is. Daarentegen wordt een telegram wel aan het bestemde adres bezorgd, ook als het kantoor van den belanghebbende gesloten is. Gevraagd werd, of op Zondag gelost kan worden. Ook vroeg men, of de Minister zijn medewerking wil verleenen tot het tot stand komen van uniforme charters. Opgemerkt werd, dat meermalen voorkomt, dat de laad- ot lostijd overschreden wordt en den schipper voor één dag overliggeld toekomt. Krijgt hij dit niet, dan moet hij procedeeren en kost hem dit nog meer dan Wat hem toekomt. Daarom werd gevraagd, of er geen mogelijkheid bestaat den schippers in dergelijke gevallen goedkooper recht te verschaffen. Sommige leden spraken als hun meening uit, dat er geen reden bestaat in dit opzicht onderscheid te maken tusschen schippers en andere burgers. Kyksliscaal strafrecht en strafprocesrecht.
In de Memorie van Antwoord betreffende de vorige begrooting deelde de Minister mede, dat hij met zijn ambtgenoot van Financiën in overleg was getreden over een herziening van het Rijksfiscaal strafrecht en strafprocesrecht en dat de instelling van een commissie tot voorbereiding daarvan binnen afzienbaren tijd te verwachten was. Gevraagd werd, of reeds tot de instelling van die commissie is overgegaan. Wederom drong men aan op een herziening van deze deelen van het belastingrecht, omdat deze dringend noodzakelijk is, zooals nog onlangs werd betoogd door Mr. T H . F. RAEDT in zijn bijdrage „Eenige opmerkingen omtrent het fiscale strafproces" in het Xederl. Juristenblad 3de jaargang, afl. 28. Vooral het voorschrift der Algemeene Wet, dat in belastingzaken een dubbele vervolging moet plaats hebben, werkt belemmerend en verwarrend.
(Rijksbegrooting
i;
voor het dienstjaar
Onrechtmatige daad. Gevraagd werd, welke de zienswijze van den Minister is omtrent dit onderwerp, nu de Hooge Raad bij zijn arresten van 20 November 1924 \ \ \ 11293, en van 29 Juni 1928, W. 11864, heeft beslist, dat de overheid alleen dan civielrecbteiyk aansprakelijk is, wanneer zij handelt in strijd met wettelijke bepalingen en daardoor aan de ingezetenen schade toebrengt. Boetewetje.
Wederom werd aangedrongen op gegevens, welke een beeld kunnen geven omtrent de werking van het z.g. „boetewetje". Toepassing, als op blad*, öl van het Centraal Verslag van de arbeidsinspectie over 1927 wordt vermeld ten aanzien van de misstanden in de steenfabrieken In het 4de distriet, strookt, naar de meening van sommige leden, niet met hetgeen den wetgever voor oogen heeft gestaan. Gewezen werd voorts op hetgeen op bladz. 287 van genoemd verslag over deze aangelegenhcid wordt vermeld. Wet kosten openbare verpachtingen. Gewezen werd op het feit, dat ondanks art. 2 der wet van 28 Juli 1924 (Staatsblad n°. 375), houdende regeling omtrent het dragen der kosten van openbare verpachtingen enz., waarbij verboden wordt bij openbare verpachtingen en verkoopingen eenigerlei premie uit te loven of uit te keeren, met uitzondering van strijkgeld. in het noorden des lands, o.a. te Leeuwarden, het oude gebruik is blijven bestaan, dat de hoogste bieder van een perceel op kosten van den verkooper of verhuurder een ilesch wijn ontvangt. Gevraagd werd, of biertegen geen maatregelen kunnen worden genomen. Andere leden wezen er op. dat ingevolge art. 2 van genoemde wet een strafvervolging kan worden ingesteld. Tot het nemen van eenigen maatregel schijnt dus geen reden te bestaan. Wet leTensTcrzekerinesbcdryf. Door den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid is bij de behandeling van de motie-SASXEs betreffende wettelijke voorziening in den nood van de ouden van dagen in de vergadering dezer Kamer van 24 Mei 1928 ') toegezegd, dat met den Minister van Justitie in overleg zou worden getreden over de Traag, hoe de Wet op het Levensverzekeringsbedrijf 1!)J2 en het koninklijk besluit van 31 Maart 1908 (Staatsblad n°. 94) ter uitvoering van art. 1G37», 2de lid, 1°, van het Burgerlijk Wetboek moeten worden gewijzigd om mogelijk te maken, dat pensioenfondsen voor ouden van dagen door de bedrijven worden opgericht. Men vroeg, of dat overleg reeds heeft plaats gehad en, zoo ja, met welke uitkomst. Benoeming notarissen. Sommige leden merkten op, dat in den laatsten tijd geklaagd wordt over partijdige benoemingen van notarissen. Naar hun oordeel is een billijke verdeeling van de beschikbare plaatsen tusschen de verschillende politieke en godsdienstige richtingen gewenscht. Zij vroegen, of de Minister bereid is een lijst over te leggen van de notarissen, die in de laatste tien jaren zijn benoemd, met vermelding van hun politieke en godsdienstigc richting. Andere leden meenden, dat een dergelijke opgave overbodig is. Loterijen. Eenige leden bespraken de houding, door den Minister tegenover loterijen aangenomen. Verschillende arbeidersvereenigingen doen in den laatsten tijd pogingen tot het stichten van een eitren gebouw. Zij organiseeren daartoe loterijen om in hoofdzaak in eigen kring geld voor den bouw bijeen te brengen. •> Handeling:» 1!£7—1928, bladz. 2157.
1929. 2.
IV. 9).
Een plan wordt opgezet, dat verschillende kleine loterijen omvat, waarvan men er telken.iare een wil houden. Nu heeft evenwel do Minister van Justitie — althans volgens een brief van den Officier van Justitie te Leeuwarden tot den Commissaris van Politie te Sneek gericht — zyn toestemming tot een dergelijke loterij geweigerd, omdat haar opbrengst zoo gering zou zijn, dat binnen afzienbaren tyd de plannen niet zouden kunnen woiden verwezenlijkt. De hier aan het woord zijnde leden meenden tegen 's Ministers houding in deze bezwaar te moeten maken. Bewezen van goed zedelijk gedrag. Gevraagd werd, hoe het staat met de voorbereiding van een uniforme regeling van de wijze, waarop een bewijs van goed zedelijk gedrag door de Overheid wordt afgegeven. Men vroeg, of de Minister een voorstel daaromtrent zou willen indienen, waardoor do Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw in de gelegenheid zou zijn een betere regeling ter zake te ontwerpen. Comité tegen volksTerwildeiing. Gewezen werd op het feit, dat ten vorigen jare bij de behandeling van de begrooting ten onrechte de meening is gewekt, dat de waarschuwingen van dit comité tegen zedelijke misstanden bij de Oranjefeesten beteekende, dat dit comité tegen de Oranjefeesten gekant was. Dit is echter niet juist; het comité streed slechts tegen de genoemde misstanden. Men wilde daarom hulde brengen aan de bedoelingen van dit comité en. alsnog den Minister verzoeken aandacht aan die zaak te schenken om te overwegen, wat in deze zou kunnen worden gedaan. Andere leden wezen er op, dat indien inderdaad de bedoelde meening is gewekt, deze toch slechts kan ontstaan zijn bij personen, die de behandeling niet nauwkeurig hebben gevolgd. Overigens wenschten deze leden zich er toe te bepalen op te merken, dat het bedoelde comité ook dit jaar weder op weinig gelukkige wijze schijnt te zijn opgetreden. De personen, die deel uitmaken van dat comité, weten blijkbaar niet, dat, voor zoover er van misstanden sprake is, deze niet uitsluitend verbonden zijn aan Oranjefeesten, doch aan alle volksfeesten en volksverzamelingen. Stemplicht. Gevraagd werd, of reeds kan worden medegedeeld, hoeveel personen aan de stemming bij de laatste verkiezingen voor de Provinciale Staten en de gemeenteraden niet hebben deelgenomen, hoeveel vervolgd en hoeveel veroordeeld zijn en hoeveel mannen en vrouwen daaronder waren. Lijkverbranding. Nogmaals werd er op aangedrongen, dat de Regeering dit vraagstuk zal ter hand nemen. Sommige leden zouden dit zeer op prijs stellen. Andere leden drongen aan op handhaving van de bestaande Begrafeniswet ten deze, waardoor, naar hun meening, delijkverbranding zou kunnen worden tegengegaan. Zondagswet. Enkele leden klaagden over hetgeen ten aanzien van uitvoering en handhaving van de Zondagswet geschiedt. ZJj herinnerden aan de vragen, door het lid dezer Kamer, den heer DUYMAER VAN TWIST, gesteld 1), waarop door den Minister werd medegedeeld, dat vanwege het Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw een onderzoek gaande was met betrekking tot de vraag, op welke wijze de uitvoering van de wet, met name ook ten aanzien van artikel 4, plaats vond. Deze leden zouden gaarne vernemen, wat het resultaat van dat onderzoek is geweest. •) Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 1926—1927, vel 02.
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Rijksbegrooting
voor het dienstjaar
Wat het geval to Gouda betreft, waarover in het Voorloopig Verslag betreffende de vorige begrooting vragen werden gesteld, werd gevraagd, wat de Minister daaromtrent aan zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken en Landbouw bericht heeft. Enkele leden vestigden de aandacht op een gemeenteverordening van Zoutelande ten deze, b(j de overtreding waarvan door den kantonrechter geen straf is opgelegd. Een ander lid merkte daartegenover op, dat de Zondagswet zóó oud is, dat verschillende artikelen daarvan niet meer toegepast kunnen worden. Faillissement. Sommige leden achtten het gewenscht, dat aan het eerste lid van art. 188 der Faillissementswet de bepaling zou worden toegevoegd, dat de rechtercommissaris de doorhaling bevoelt van de verbanden op schepen of vaartuigen of van de beslagen, waarmede een tot den boedel behoorend schip of vaartuig is bezwaard, zoodra de uitdeelingslijst, waarbij de opbrengst van het goed is verantwoord, verbindend is geworden. Artikel 575 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarnaar art. 188 der Faillissementswet verwijst, is in de praktijk niet voldoende; immers indien de rechter-commissaris na afloop van een faillissement dooi haling van het verband en van het beslag op het schip gelast, legt de hypotheekbewaarder het bevel naast zich neer, omdat art. 188 der Faillissementswet alleen spreekt van doorhaling van de hypotheken en niet van verbanden, noch van beslagen.
1929. 2.
IV.
9.)
Toezicht verzekeringsmaatschappijen. Sommige leden drongen aan op maatregelen tot het weren van verzekeringsmaatschappijen met verkeerde praktijken. Dergelijke maatschappijen komen meer en meer op en maken verscheidene slachtoffers. Herziening strafstelsel. In verband met de mededeeling op bladz. 3 der Memorie van Toelichting, dat een bedrag van f 1 2 0 000 is gereserveerd voor werken, verband houdende met de voorgenomen herziening van het strafstelsel, zouden eenige leden gaarne nader inlichtingen daarover ontvangen. AFDEELING
Burgerlijke
II.
Rechtspraak.
Eenige leden stelden de vraag, of het niet hoog tijd wordt voorzieningen te treffen om de specialisatie van den strafrechter te bevorderen, nu de ontwikkeling van het strafrecht de bestaande behoefte daaraan nog aanmerkelijk zal vergrooten. Tot dusver is de voorkeur voor strafrechtspraak veeleer een belemmering dan een aanbeveling voor den rechter om tot hooger rang te worden bevorderd. Kennis van het burgerlijk recht speelt daarbij de hoofdrol, kennis van het strafrecht is van minder belang. Dit gevoegd bij de gebrekkige opleiding voor en de onvoldoende bezoldiging van de rechterlijke macht maakt het twijfelachtig, of men in de toekomst wel zal bePornografie. schikken over die magistraten, welke aan de hooge eisenen Gevraagd werd, of de Minister reeds een aanschrijving heeft voldoen, welke het wordende strafrecht hun stellen zal, wü doen uitgaan tot strenger handhaving van de artt. 240, 45Ibis, dit de daarvan gekoesterde verwachtingen vervullen. Heeft de ter en qitater van het Wetboek van Strafrecht, waarvan in Minister, zoo vroegen de hier aan het woord zijnde leden, de Memorie van Antwoord betreffende de vorige begrooting plannen op dit gebied en, zoo ja, welke ? sprake was en, zoo ja, wat daarvan het resultaat is. Sommige leden achtten het ongewenscht, dat de rechter bij de behandeling van een strafzaak feitelijk rechtspreekt Doodstraf. op een dossier. In het algemeen zijn zoowel de Officier van Door enkele leden werd wederom aangedrongen op weder Justitie als de rechters — de rechter-commissaris mag niet invoering van de doodstraf. zitten by de behandeling ter terechtzitting — gespeend van kennis van den verdachte. Zij kunnen dientengevolge bij de Pandrecht. straftoemeting niet voldoende rekening houden met diens Eenige leden achtten wijziging van het pandrecht nood- persoonlijkheid. Wenschelijk ware een commissie te benoemen, zakelijk. Naar hun meening moet het mogelijk zijn roerende die deze zaak onder de oogen ziet. Er moet veel meer zaken, welke onder den schuldenaar blijven, als zekerheid contact zijn tusschen de rechterlijke macht en den verdachte. voor een schuld te stellen. Verscheidene leden betoogden andermaal, dat de salarissen van de rechterlijke macht en vooral van de ambtenaren van Identiteitskaart. het openbaar ministerie veel te laag zijn. Dientengevolge Gevraagd werd, hoe de Minister denkt over de invoering komen niet steeds de bekwaamste juristen op een plaats van van een verplichte identiteitskaart, zooals in België bestaat. | de staande of zittende magistratuur. Deze leden meenden, dat Zij meenden, dat een dergelijke kaart een groot gemak voor bij benoemingen herhaaldelijk moeilijkheden zijn ondervonden, politie en post oplevert. ook bij bezetting van de zetels in den Hoogen Raad; uitnemende krachten zijn vaak niet bereid zich hiervoor beschikDomicilie gehuwde Trouw. baar te stellen. Gevraagd werd, of er een bijzondere reden is voor het Sommige leden vestigden de aandacht op de leemte, dat bij kwaadwillige verlating door den man de vrouw geen domicilie feit, dat den laatsten tijd zooveel rechtsgeleerden, die uit heeft en dientengevolge geen gratis admissie kan krijgen. Indië zijn teruggekeerd, bij de rechterlijke macht worden beDeze leden achtten het gewenscht den eersten zin van art. 78 noemd en, zoo ja, welke deze reden is. Ook vroegen eenige leden, of er een vaste regel geldt voor van het Burgerlijk Wetboek te schrappen, zoodat de hoofdregal van art. 74 ook van toepassing wordt voor de gehuwde de bevoidering bij de parketten; vindt deze bevordering naar anciënniteit of naar bekwaamheid plaats? vrouw. Eenige leden stolden de vraag, of de aftredende leden van Andere leden verzetten zich met nadruk tegen deze wijziging. den Hoogen Raad niet tot plaatsvervangende leden zouden kunnen worden benoemd. De Hooge Raad is overladen met Staatscontrole hypotheekbanken en notarissen. arbeid. Door een dergelijken maatregel zou daarin verbetering Eenige leden wezen op de noodzakelijkheid van controle op kunnen worden gebracht; leden die niet meer het volle werk hypotheekbanken en op do gestie van notarissen voor zoover kunnen verrichten, zijn daarom nog wel in staat als plaatsdeze niet valt onder de controle, die door de Kamers van Toe- vervangers op te treden. zicht wordt uitgeoefend. Reeds jaren geleden is de wenscheAndere leden konden zich met dit denkbeeld geenszins lijkheid daarvan erkend. Gevraagd werd, wanneer het rapport vereenigen. Zij gaven toe, dat de Hoogo Raad met werk is van de commissie, welke tot onderzoek van dit vraagstuk werd overladen, maar meenden, dat daarin moet worden voorzien benoemd, kan worden te gemoet gezien. doov uitbreiding van het aantal raadsheeren. Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1928—1929
8
(Rijksbegrooting
voor het
Eenigo leden drongen er op aan, dat do Regeering de grootc verschuivingen van de bevolking in .studie zou willen nemen om na te gaan, of de distributie van de rechtbanken nog wel daarmede in overeenstemming is. De bestaande toestand is niet bevredigend; zoo is het b.v. niet billijk, dat Tilburg en Eindhoven geen rechtbank bezitten, doch Tiel en Roermond wel. Vooral met het oog op de sterke toeneming van de bevolking en de industrie te Eindhoven en omstreken drongen deze leden er op aan, dat aldaar wederom een rechtbank zou worden ingesteld. Gevraagd werd, of sommige kantonrechters niet al te zeer met werk zijn overladen. Weliswaar loopt de hooveelheid werk bij verschillende kantongerechten uiteen, maar bij sommigen schijnt de opgelegde taak al te zwaar te zijn. Sommige leden zouden het gewenscht achten, dat plaats* vervangende kantonrechters voor onbepaalden tijd zouden worden benoemd, in plaats van telkens voor vijf jaar. Daardoor wordt telkens een nieuwe eedsaflegging vereischt. Men vroeg, of het juist is, dat de griffie van de arrondissements-rechtbank te Amsterdam eerst maanden na het wijzen van een vonnis in burgerlijke zaken daarvan gevraagde expedities afgeeft. Zoo ja, waaraan is deze misstand te wijten, en wil de Minister bevorderen, dat daaraan zoo spoedig mogelijk een einde komt? De vraag werd gesteld, of de Minister heeft kennis genomen van de oprichting van een instelling, welke als „Philantropisch Bemiddelingsbureau op Anti-Maatschappelijk Oebied" wordt aangekondigd. Wat is 's Ministers oordeel hierover, met name wat betreft de deelneming door leden van de rechterlijke macht aan deze zaak? Met leedwezen hadden enkele leden uit hetgeen vermeld wordt in het jongste Centraal Verslag der Arbeidsinspectie (bladz. 286) vernomen, dat op de houding van de parketten bij het nemen van requisitoir invloed uitoefent het standpunt, dat de rechters, waarbij zij fungeeren, ten aanzien van de berechting van overtredingen aannemen in gevallen, waarbij strengere straffen in verband met den aard der delicten hadden mogen worden verwacht. Deze leden achtten zulks onjuist, leder moet zelfstandig zijn eigen verantwoordelijkheid dragen en in zijn eigen houding onafhankelijk volharden. Zij verwachtten, dat de Minister hieraan de hand zou doen houden. Andere leden achtten het beleidvol, dat het Openbaar Ministerie rekening houdt ook met de zienswijze der rechterlijke macht. Zoodoende kan worden voorkomen, dat de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie worden beschouwd als personen, die steeds overvragen. Eenige leden klaagden over het uitgesproken klassekarakter van de justitie, dat, naar hun meening, blijkt uit de hooge straffen, die regelmatig worden geeischt tegen stakers, die tijdens economische conflicten met den strafrechter in aanmerking komen. Sommige leden waren van oordeel, dat ondanks's Ministers aanschrijving eenige politierechters voortgaan met strafzaken te berechten, die door de meervoudige kamer hunner rechtbank behooren te worden berecht. De Minister zou dit kunnen voorkomen door de officieren van justitie er op te wijzen, dat zij slechts eenvoudige strafzaken bij den politierechter behooren te brengen. Sommige leden gaven er de voorkeur aan thans geen personeelkwesties ter sprake te brengen, nu, naar zij meenden te weten, de bijzondere commissie voor georganiseerd overleg voor het personeel der rechterlijke macht zal worden gereorganiseerd. Zij vertrouwden, dat de Minister niet zal nalaten tal van aanhangige personeelkwesties als titulatuur, regeling van de positie van herplaatste wachtgelders, bevordering, enz. met hulp van die commissie tot een oplossing te doen komen. Gevraagd werd, of het in de bedoeling van den Minister ligt het rapport der Bezuinigingscommissie-LoosiB door die bijzondere commissie te doen behandelen, voor zoover het op personeelzaken betrekking heeft.
dienstjaar
1929. 2.
IV.
9.) AFDEELING
III.
Militaire rechtspraak. Verscheidene leden achtten het zeer bedenkelijk, dat de bestaande wetgeving niet hooger beroep en cassatie toelaat in zaken, die in eerste instantie voor het Hoog Militair Gerechtshof worden behandeld. Deze leden drongen daarom op wijziging daarvan aan. Andere leden zouden het gewenscht achten de militaire rechtspraak af te schaffen, behalve voor zaken van krijgstuchtelijken aard. Zoolang dit niet geschiedt, krijgt men toch voor de militairen geen bevredigenden toestand. AFDEELING
IV.
Centrale Raad van Beroep en Raden van Beroep (O). Ten vorigen jare heeft een beraadslaging plaats gehad over de vraag, of het niet wenschelijk ware, dat de aanwijzing van leden-werkgevers en leden-werknemers van de Raden van Beroep voor de Ongevallenverzekering zou plaats hebben na overleg met de organisaties. De Minister heeft toen toegezegd dien wensch nader te zullen overwegen. Gevraagd werd, welk het resultaat van deze overweging is. Mocht vrees bestaa*n, dat de bedoelde wijze van benoeming de onafhankelijkheid van de aldus aangewezenen in gevaar zou brengen, dan meende men te mogen verklaren, dat de practijk der scheidsgerechten de ongegrondheid van deze vrees heeft aangetoond. AFDEELING V.
Zaken van algemeen jwtitieelen
aard.
Gevraagd werd, hoe het staat met de, blijkens de Memorie van Antwoord betreffende de vorige begrooting, in overweging genomen wijziging van het tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken voor wat de griffierechten betreft. Daarbij werd o.a. in overweging gegeven de berekening per lettergreep van afschriften te wijzigen en de wet ten deze in overeenstemming te brengen met de practijk, d. w.z. men zou de grootte van het papier en van de marge moeten aangeven en desvei kiezende ook nog het minimum en maximum aantal regels. Mocht men er de voorkeur aan geven de lettergrepen te blijven berekenen, dan zou men in ieder geval aan den griffier het recht moeten geven hun aantal te begrooten. Voor aktes, die in registers worden ingeschreven, zou men een vast recht van f 2,50 willen bepaald zien, desnoods niet f 0,50 voor elke bladzijde te verhoogen, wanneer de akte meer dan één bladzijde beslaat. AFDEELING
VI.
Politie. Sommige leden vestigden wederom de aandacht op het gebrekkige in de organisatie van het politiewezen hier te lande. Door verschillende staatscommissies is dit vraagstuk reeds bestudeerd, maar tot dusver is nog niets tot stand gekomen. De hier aan het woord zijnde leden drongen op een spoedige reorganisatie aan. Naar hun meening zou daarbij moeten worden uitgegaan van het standpunt, dat de gemeentepolitie naast een uniforme rijkspolitie bestendigd mm t blijven, doch alleen in die gemeenten, waar een korps van voldoende sterkte aanwezig kan zijn om bij eenigszins belangrijke gebeurtenissen en ordeverstoringen niet dadelijk aangewezen te zijn op hulp van buiten af. Voor het rijkspolitietoezicht zouden beide korpsen moeten zijn onderworpen aan het rijkspolitiegezag, voor het gemeentelijke politietoezicht aan het hoofd der gemeente. Ook ten aanzien van de recherche zou van hetzelfde standpunt moeten worden uitgegaan. Voorts, zoo merkten de hier aan liet woord zijnde leden op, zou meer aandacht moeten worden geschonken aan de vorming van de dienaren der politie. Enkele gunstige uitzonderingen daargelaten, laat deze thans nog veel te wenschen over; de ontwikkeling van de politie heeft geen gelijken tred gehouden
(Rijksbegrooting
voor het dienstjaar
met de ontwikkeling van de maatschappij. Daarom drongen deze leden aan op de instelling van een staatsexamen en een staatsdiploma voor agent van politie, veldwachter enz. en voor inspecteur van politie. Voorts zou moeten worden bepaald, dat na een zeker tijdstip niemand meer een vaste aanstelling bij rijks- of gemeentepolitie zal kunnen krijgen, tenzij hij in het bezit is van dit diploma. Hiervoor bestaat des to meer reden, omdat, naar men meende te weten, reeds vanwege vier politieorganisaties een dergelijke akte of diploma wordt uitgereikt, zoodat do gewenschte uniformiteit geheel dreigt teloor te gaan. Ten slotte behoort ook de rechtspositie van het politiepersoneel te worden geregeld. De toestand te dien aanzien is thans zeer onbevredigend. De positie van het gemeentepolitie" personeel ligt geheel in handen van den burgemeester, die van het rijkspolitiepersoneel geheel in handen van den Minister. De hier aan het woord zijnde leden drongen aan op wettelijke regeling daarvan, na gepleegd overleg met de vertegenwoordigers van de daarbij betrokken politievakorganisaties in de daartoe ingestelde algemeene of bijzondere commissie voor georganiseerd overleg. Gevraagd werd, of de Regeering het gewenscht acht, dat een gemeentebestuur periodiek een ambtenaar der politie naar de politievakschool te 's Hertogenbosch zendt om waar te nemen, welke krachten er uit haar leerlingen te recruteeren zijn en op hen de hand te kunnen leggen. Wordt daardoor het politiekorps, waarbij onzijdigheid toch dient voorop te staan, niet eenigermate eenzijdig aangevuld en zit in deze wijze van benoeming niet een onzuiver, ongrondwettig element? Sommige leden betoogden, dat niet alle leden van de politiemacht betrouwbare elementen zijn, zooals bij openbare terechtzittingen wel blijkt. Zij herinnerden aan de berechting, die onlangs voor de Haagsche rechtbank en het Haagsche hof plaats had van het gebeurde te Katwijk, waar eenige eenvoudige burgers door de politie waren mishandeld en een proces-verbaal ter zake van verzet en weerspannigheid tegen hen was opgemaakt. Blijkens de verklaringen van 38 getuigen waren evenwel de bedoelde ingezetenen onschuldig aan het hun ten laste gelegde, terwijl de 2 po)itiemannen hun beweringen staande hielden. Of de 38 getuigen, of de twee politiemannen zijn dus meineedig; de hier aan het woord zijnde leden achtten het laatste het meest waarschijnlijk. Zij vroegen, of de Regeering niet maatregelen kan nemen, die waarborgen, dat het politiekorps, dat zoo groote bevoegdheden bezit, volkomen betrouwbaar is, en of het niet noodig is, dat personen als de bovenbedoelde, worden ontslagen. Bij de behandeling van het geval te Zundert, waar op 10 Januari 1927 iemand door een marechaussee werd doodgeschoten, heeft, zoo merkten voorts eenige leden op, de Minister het optreden van de marechaussee verdedigd en eiken twijfel aan de betrouwbaarheid van deze beambten weersproken. Sedert zijn echter twee personen te Zundert, waaronder een rijksklerk, beschuldigd van meineed, vrijgesproken, terwijl bij de behandeling van deze zaak voor de rechtbank te Breda bleek, dat speciaal de opperwachtmeester der marechaussee te Zundert een ongunstigen invloed op ondergeschikten uitoefende. Wil de Minister, zoo vroegen deze leden, omstandig mededeelen, wat omtrent de verhoudingen onder de marechausseos onderling en tegenover het publiek te Zundert is gebleken en acht de Minister den tijd niet gekomen tot het nemen van disciplinaire of verplaatsingsmaatregelen ? De aandacht werd gevestigd op hetgeen geschied zou zijn met een vrouw te Scheveningen, die na de ontvluchting van vier gedetineerden uit de bijzondere strafgevangenis aldaar, welke te haren huize waren geweest, door de politiedienaren is aangehouden. Gevraagd werd, of juist is wat in de nieuwsbladen en ook in het Weekblad ran het Recht n°. 11861 la medegedeeld, nl. dat de politie deze vrouw heeft aangeraden een aangifte te doen wegens diefstal, maar daaraan toevoegde, dat de vrouw zou worden vervolgd wegens valsche aangifte, indien blijken zou, dat de diefstal niet had plaats gehad, doch
1929. 2.
IV.
9.)
9
dat zij aan de vluchtelingen had geschonken hetgeen volgens haar aangifte gestolen zou zijn. Gevraagd werd, of de Minister deze zaak heeft onderzocht en, zoo ja, wat het resultaat van dat onderzoek is geweest. Een lid maakte ernstig bezwaar tegen het optreden van de politie ten aanzien van buitenlanders, waarvan men vermoedt dat z\) revolutionnairen zijn, terw\jl tegen contra-revolutionnairen, als KUKT VOUEL, geen maatregelen worden genomen. Hij achtte dit optreden paitijdig en vroeg, wat daarvan de reden is. Een lid vroeg, of het juist is, dat voor den ex-keizer te Doorn een speciale bewakingsdienst is ingesteld, zoo ja, waaruit die bestaat en door wien de kosten worden betaald. Met leedwezen hadden eenige leden bemerkt, dat door de arbeidsinspectie nog altijd wordt geklaagd over tekoit aan politietoezicht in sommige streken, met name in het zuiden des lands en over gebrek aan medewerking van sommige burgemeesters, hoofden van politie. Gevraagd werd, of de Minister de aangelegenheid der politielaboratoria reeds nader heeft overwogen. Eenige leden achtten het billijk, dat de traktementen der rijksveldwachters zouden worden verhoogd met f 100 'sjaars, indien zij den titulairen rang van brigadier verkrijgen. Zij wenschten voorts aan de rijksveldwachters tweemaal per maand buiten hun gewone verlof een vrijen dag te zien toegekend, zoo mogelijk door den belanghebbende zelf, met inachtneming van de behingen van den dienst, te bepalen. Deze leden waren van oordeel, dat een rijksveldwachter moet worden gehoord, alvorens ingekomen klachten op zijn conduitestaat worden aangeteekend. Voorts achtten zij het gewenscht om, ten einde te bevorderen, dat de rijksveldwachters zich radio-ontvanginriehtingen aanschaffen, hun daarvoor een kleine vergoeding, zoo noodig onder bepaalde voorwaarden, toe te kennen. Gevraagd werd, hoe de Minister denkt over het toekennen van een billijke vergoeding voor het onderhouden van een dienstlokaal in eigen woning aan rijksveldwachters, die hun bureau niet kunnen hebben in een rijksgebouw. Andere leden vertrouwden, dat de Minister deze wenschen van do hand zou wijzen. Art. 32. Wegens de toeneming van de onveiligheid voor personen en goederen te Oijen a/d Maas en omstreken werd gevraagd aldaar een rijksveldwachter te stationneeren. Art. 46. Aangedrongen werd op verbetering van de positie van de officieren bij de marechaussee; men meende, dat zij een zwaardere betrekking hebben dan de andere officieren. AFOEELING
Gevangenissen en
VIL
Rijkswerkinrichtingen.
Eenige leden hadden ernstige bezwaren tegen de bepalingen in het reglement voor de strafgevangenis te Leeuwarden, waarbij het toepassen van lijfstraffen nog mogelijk wordt gemaakt. Dat de toepassing van die strafmaatregelen de laatste jaren in Leeuwarden niet is voorgekomen, doet niet terzake; de mogelijkheid van toepassing moet worden uitgesloten door schrapping van de daarop betrekking hebbende bepalingen in het reglement. Andere leden evenwel achtten handhaving van de bestaande bepalingen noodzakelijk. Een lid had ernstige bezwaren tegen het bestaande straf stelsel. De celstraf vond hij een niet te verdedigen marteling, die zoo spoedig mogelijk moet worden vervangen door een gemeenschappelijk opvoedings- en arbeidssysteem, zooals dat met gunstig gevolg in de Unie van Socialistische SovjetRepublieken wordt toegepast. Gevraagd werd, welke plannen de Minister koestert ten aanzien van de openluchtgevangenis te Vejnhuizen, waarin zulk
III
(Rijksbegrooting
voor
het
diensljmir
1920.
2.
I\'.
9.)
mooi werk wordt verricht. Voorts vroeg men, waarom de be- voor maatschappelijk werk te Amsterdam, ook financieel te zetting van deze gevangenis op het oogenblik slechts 55 bo- steunen. draag;, terwijl haar capaciteit berekend is op 120 personen. Gevraagd werd, of de Minister beschikt over een overzicht Geklaagd werd, dat do verbetering van het celstelsel zoo van de door de gestichtsradon gevolgde werkwijze en van de langzaam tot stand komt. Zoo is nog slechts in enkele ge- in die colleges opgedane ervaringen. Sommige leden betwijfelden, vangenissen het matglas vervangen door gewoon glas. In alle of de directeuren der gevangenissen allen wel voldoende doorcellen zijn nog onhygiënische privaten. Voorts vroeg men, drongen zijn van het grooto nut dezer nieuwe instituten. Zij waarom de luchttijd van de bedelaan slechts een half uur zouden daaromtrent gaarne uitvoerig inlichtingen ontvangen. per dag bedraagt, terwijl de andere gevangenen een uur in Eenige leden vroegen, of er wel voldoende eenvormigheid is de lucht vertoeven. in de toepassing van de „bijzondere voorwaarden" in de verHeeft hot rapport in zake de godsdienstige verzorging van schillende gestichten. Zij hadden daaromtrent klachten vernomen. de gevangenen, uitgebracht door een commissie uit het GeAangedrongen werd op een spoedige verbetering van salaris nootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen, de aan- en positie van het gevangenispersoneel en op de invoering dacht van den Minister en wil de Minister overwegen de voor- van een 51-urige werkweek. stellen, daarin vervat, te verwezenlijken? Ook drongen sommige leden aan op een radicale inperking Eenige leden vroegen den Minister te willen bevorderen, van den slaapdienst in de gevangenissen; zij achtten dezen dat mannelyke gevangenen ook door vrouwelijke reclasseerings- geheel uit den tyd. ambtenaren kunnen worden bezocht. De aandacht werd gevestigd op de ondoelmatige inrichting Andere leden hadden daartegen bezwaar. van vele ambtswoningen bij de gevangenissen, welke dikwijls Gaarne zou men uitvoerige inlichtingen ontvangen omtrent geen toereikende huisvesting bieden voor kinderrijke gezinnon. het gebeurde in de Bijzondere Strafgevangenis te Scheveningen. Door de afsluiting van het gevangenisterrein hebben zü soms Men vroeg, of de controle wel voldoende is en of het juist weinig uitzicht en zonlicht, terwijl door onvoldoende venis, dat 45 pet. van het personeel hulppersoneel is, dat door tilatie vaak niet aan de eischen van goede hygiëne wordt bemiddeling van de arbeidsbeurs tijdelijk in dienst was ge- voldaan. Indien daarin geen behoorlijke wijziging wordt genomen, ofschoon de gevangenisbevolking daar zeer moeilijk bracht, zou aan gevangenbewaarders met een talrijk gezin is, zoodat veeleer een bijzondere selectie van het personeel vergunning moeten worden veileend elders een meer geschikte was vereischt. Ook werd gevraagd, of het juist is, dat het woning te huren. Het is voorgekomen, dat in dergelijke college van regenten den directeur te zeer aan banden heeft gevallen weinig medewerking, zoo al geen tegenwerking, werd gelegd, zoodat deze te weinig bevoegdheid heeft. Heeft, zoo ondervonden van de zijde der Overheid. De hier aan het werd voorts gevraagd, de huismeester voldoenden tijd en gelegen- woord zijnde leden keurden dit zeer af. heul de brieven te lezen, zoodat het uitgesloten is, dat een Eenige leden wezen er op, dat aan de Rijkswerkinrichting ontvluchting schriftelijk wordt voorbereid? te Veenhuizen een aantal hulpbeambten reeds een geruimen In het algemeen drongen sommige leden aan op een reor- tijtl in dienst is zonder vaste aanstelling. Reeds herhaalde ganisatie van de colleges van regenten over de gevangenissen. malen is er door het georganiseerd overleg op aangedrongen Zoowel wat hun aanstelling als hun bevoegdheden betreft, hun positie te verbeteren, maar tot dusver tevergeefs. Deze zijn dit verouderde instituten, op wier medewerking bij de leden zouden gaarne de reden van dezen gang van zaken voorgenomen moderniseering van het strafstelsel, naar de vernemen en drongen er op aan, dat aan dit personeel een meening van deze leden, geen hooge verwachtingen mogen vaste aanstelling zou worden gegeven. worden gebouwd. Naar hun meening moeten de directeuren Andere leden verklaarden dezen aandrang niet te kunnen der gevangenissen een meer zelfstandige positie krijgen; ten steunen, wijl hun de gegevens ontbraken om deze aangelegem opzichte van de jeugdgevangenis en het instituut van bewaring heid te beoordeelen. is aan den directeur reeds een dergelijke positie toegedacht. De colleges van regenten zouden dan kunnen worden vervangen AFDEELIXG VIII. door colleges van toezicht. Rijkstucht' en opvoedingswezen. Als een zaak van principieel regeeringsbeleid wenschten eenige leden beschouwd te zien, dat alle verpleegden in strafSommige leden vroegen, of de Minister uitgebreide gegevens gestichten dezelfde vrijheid genieten om lectuur te ontvangen, wil verstrekken omtrent de besteding van de gelden, uitgewelke met hun overtuiging strookt, en dat voor het bezoeken trokkon voor rechtstreeksche Regeeringszorg (onderafdeeling I), van strafgestichten geen onderscheid wordt gemaakt tusschen in hot bijzonder wat betreft de paragrafen II (ondertoezichtvertegenwoordigers van onderscheiden richting. Zij vroegen, stelling), IV (voorloopige onderbrenging), VII (toezicht op de waarom b.v. de redactie van Het Vaderland wèl en die van besteding van subsidies voor minderjarigen in gezinnen), alsIht Volk niet verlof kon krijgen de openluchtgevangenis te mede omtrent de gelden, uitgetrokken onder onderafdeeling II Veenhuizen te bezoeken. De Regeering moet de hierboven (subsidies aan particuliere instellingen), wat betreft paragraaf I bedoelde vrijheid waarborgen en er op toezien. "Wanneer de (subsidie voor verpleging van minderjarigen). Zij vroegen, aan bestaande bepalingen daarvoor een belemmering zijn, moeten hoeveel vereenigingen en(of) personen deze bedragen ten goede die bepalingen worden herzien. komen en voor hoeveel verpleegden. Zij stelden die vraag o.a. Eenige leden herinnerden aan het antwoord door den Minister in verband met het artikel „Taak en toekomst der kindergegeven op de schriftelijke vragen van het lid dezer Kamer, reclasseering" in het Maandblad voor de Reclasseering van den heer SANXES, betreffende de afgraving van turf te Veen- October 1928. huizen ] ). Zij waren van oordeel, dat dit antwoord niet op Gevraagd werd, welke de plannen van den Minister zijn alle punten juist is, en behielden zich voor daarop bij de ten aanzien van de Rijksopvoedingsgestichten. Na jaren van openbare behandeling van de begrooting terug te komen. onzekerheid is het hoog noodig, dat de bestemming van de verVerscheidene leden spraken er hun waardeering over uit, schillende gestichten weer wordt vastgesteld. dat de Minister er toe overgegaan is met 1 September het De vraag werd gesteld, of er niet voor bepaaldelijk psychoz.g. plaatselijk georganiseerd overleg in te voeren en dat de ] pathische elementen en de z.g. gereïntegreerden bijzondere afMinister zich bereid schijnt te hebben verklaard het ontwikke- deelingen moeten komen of misschien een afzonderlijke inUngswerk, dat de vier organisaties van gevangenispersoneel | richting. hebben ter hand genomen, in samenwerking met de school Wederom werd aangedrongen op kleinere groepen. Gevraagd werd of de Minister een onderzoek heeft ingesteld naar een geval van zelfmoord in het Rijksopvoedingsgesticht ') Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, Zitting 1927—1928, te Avereest en, zoo ja, wat daarvan de uitkomst is geweest. vel 94.
Bijlage A.
Tweede Kamer. (llijksbcgrooting
voor het dienstjaar
Gewezen werd op het artikel „Opvoedkundig" in het Maandblad voor de Recla88eeriny van 1928, afl. X, waarin wordt medegedeeld, dat twee jongens uit een rHJksopvoedingsgesticht aan elkaar geketend weiden vervoerd. Men vroeg, of de Minister oen dergelyk vervoer niet kan voorkomen. Sommige leden stelden wederom de vraag, of de rust- en 8laaptijden voor de verpleegden in de Rijksopvoedingsgestichten niet te lang zün. Zy merkten op, dat ten vorigen jare daarover werd geklaagd en vroegen, of er nu verandering is aangebracht. Deze leden vroegen, of de werkuren, n.1. van 9—12 en van 2—6, niet te kort znn en of het niet gezonder zou zyn, indien deze werden verlengd. Andere leden merkten op, dat meer bezigheid wel gewenscht kan zijn, doch dat dit daarom geen arbeid behoett te zün. Men zou gaarne vernemen, waarom de reeds langen tijd vaceerende betrekking van directeur van het Rijksopvoedingsgesticht „de Kruisberg" niet wordt vervuld en of de bestaande toestand voorloopig nog bestendigd bluft. Geklaagd werd, dat sedert jaren niet is voorzien in de vacature van Protestantsch godsdienstleraar in het Ryksopvoedingsgesticht te Avereest. Aangedrongen werd daarin te voorzien. Gevraagd werd, of het juist is, dat in dat gesticht een niet normale verhouding bestaat tusschen het aantal pupillen eenerzijds en de in exploitatie gebrachte ruimte en het aantal ambtenaren anderzyds. Zoo ja, dan vroeg men, welke maatregelen de Minister denkt te nemen om aan dezen toestand, zoo deze een blijvend karakter dreigt aan te nemen, een einde te maken. Sommige leden zouden het zeer ongewenscht achten, indien tot opheffing van dit gesticht zou worden overgegaan. Voordat incidenteel een Rijksgestichi wordt opgeheven, zouden deze leden het gewenscht achten de geheele zaak der kinderbescherming grondig onder oogen te zien, te meer, aangezien, naar hun meening, het opvoedingswezen in zijn ontwikkeling geen gelijken tred heeft gehouden met de ontwikkeling van sommige wetenschappen en veranderde sociale inzichten. Men vroeg, of de Minister reeds een bestemming heeft gegeven aan de leegstaande modern ingerichte tuchtschool te Haren. Geklaagd werd over den nog steeds niet verbeterden toestand van liet inwendige der gebouwen van het Rijksopvoedingsgesticht te Doetinchem, evenals van dien der ambtswoningen. Sommige leden vestigden er de aandacht op, dat als een voogdijkind krankzinnig wordt, de kosten van diens verpleging komen ten laste van de gemeente, waar het voogdijgesticht staat. Zij achtten dit onjuist en vroegen den Minister over een betere regeling in overleg te treden met zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. Bovendien moet men de kinderen te voren grondig observeeren; dan wordt men niet voor verrassingen geplaatst. Eenige leden wezen er op, dat de wet drie soorten observatie kent: 1°. die, bedoeld bij art. 373m van het Burgerlijk Wetboek, welke den kinderrechter de bevoegdheid geeft een kind voor den tijd van ten hoogste drie maanden te doen opnemen in een observatiohuis; 2°. de observatie in geval van toepassing van voorloopige hechtenis volgens art. i90jclis artt. 63 en 64 van het Wetboek van Strafvordering: de verblijftermijn is dan niet gelimiteerd, maar bedraagt in de praktijk meestal eenige maanden; 3°. de observatie, toegepast volgens art. 497 van het Wetboek van Strafvordering, welke zelden voorkomt, en in welk geval de wet een verblijftermijn van ten hoogste zes weken toestaat. De hier aan het woord zijnde leden vroegen, waarom de wetgever blijkbaar van meening is geweest, dat een minderjarige, die door den kinderrechter in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris naar een observatiehuis wordt gezonden, tweemaal zoo snel kan worden geobserveerd als wanneer Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1928—1929.
1929. 2. IV.
9.)
11
zulks door dien zelfden kinderrechter in een andere kwaliteit geschiedt. Toch niet omdat het geval dan zooveel gemakkelyker zal /.yn, want liet tegendeel la eerder het geval. Waarom, zoo vroegen zij, is juist op dezen grond een Koninklijk besluit, n.1. dat van 4 September 1926, Stautablad n". 323, uitgevaardigd om de oischen vast te stellen, waaraan huizen moeten voldoen, waarin deze observatie wordt toogepast? Gevraagd werd, of de Minister te dezen opzichte aandacht zou willen schenken aan de wenschen van de studiecommissie voor observatiehuizen, waarin wordt vermeld, dat door alle observatiehuizen eenstemmig een minimum observatietermyn van twee maanden wordt gewenscht. Naar het gevoelen van de commissie en ook naar de meening van kinderrechters is de termijn van zes weken in art. 497 van het Wetboek van Strafvordering te kort; deze zal dus verlengd moeten worden. Gevraagd werd, of de Ministor bereid is daartoe een voorstel te doen. Daarvoor is te meer reden, omdat de Minister de eischen, aan observatiehuizen te stellen, juist op dit artikel heeft gebaseerd en daardoor ongetwijfeld den indruk wekt, dat de daarin genoemde termijn de norm behoort te zijn. Weliswaar betoogde de Minister op bladz. 32 van de Memorie van Antwoord betreffende de vorige begrooting, dat in de in October 1927 ter zake gehouden vergadering van den Ned. Bond tot kinderbescherming nog geen eenstemmigheid bleek, maar ten aanzien van dit punt bestond geen verschil van gevoelen en bleek zelfs in een volgende vergadering van eenstemmigheid. Het had de aandacht getrokken, dat het grootste observatiehuis te Amsterdam bij de circulaire van 13 Juli 11. niet is aangewezen voor observatie volgens art. 497 van het Wetboek van Strafvordering. Men vroeg, of dit observatiehuis niet is uitgenoodigd daarvoor in aanmerking te komen, dan wel of het daarvoor heeft bedankt en, zoo dit laatste het geval mocht zijn, wat daarvan dan de reden is. Eenige leden waren van oordeel, dat voor meisjes schier geen gelegenheid tot observatie bestaat, doch voor jongens haast te veel. Voorts achtten sommige leden het een leemte, dat er wel niet-confessioneele observatiehuizen voor jongens zijn, maar niet voor meisjes. Men achtte het voorts een ernstige leemte, dat observatiehuizen voor jongens in het zuiden en oosten des lands ontbreken. Gevraagd werd daarom, of het gesticht te Doetinchem niet tevens een centraal Rijksobservatiehuis voor deze jongens zou kunnen zijn. Gevraagd werd, of de toestand bestendigd mag blijven, dat in de arrondissementen Almelo, Tiel, Dordrecht, Roermond en Maastricht kinderen in de huizen van bewaring ter observatie worden opgesloten. Ook vroeg men, of de inspectie, die destijds door de bezuiniging is ingekrompen, voldoende sterk is om naar behooren haar taak te kunnen vervullen. Enkele leden achtten het maximum aantal diensturen van öS'/j per week voor het beambtenpersoneel aan de Rijksopvoedingsgestichten te hoog en zouden het maximum op 51 willen zien gesteld. Voorts oordeelden zij, dat de vacantieregeling voor dit personeel te weinig rekening houdt met hetgeen van die ambtenaren wordt geëischt. Door meer psychopathische en andere moeilijk op te voeden pupillen is in de latere jaren de taak van dit personeel aanmerkelijk verzwaard. Door een aantal dienstperioden van vaak drie per dag, door Zondagsdiensten en avondsurveillance wordt zooveel van dit peisoneel gevergd, dat zenuwziekten niet zelden voorkomen. Een vacantie van 15 a 18 dagen 's jaars, welke dan nog in perioden moet worden genomen, achtten de hier aan het woord zijnde leden niet voldoende voor behoorlijke opfrissching van dit personeel en waarborging van nieuwe veerkracht voor de vervulling van zijn moeiliike taak. Zij achtten het wenschelijk om, zooals ook in andere takken van dienst plaats heeft, de vacantieregeling los te maken van de salarieering en oordeelden een vac?ntietijd van vier weken voor dit personeol niet te lang. Zij vertrouwden, dat de Minister deze aangelegenheid niet ter zijde zou leggen, aangezien daarop
(Rijksbegrooting
Ifl
voor het dienstjaar
reeds herhaaldelijk de aandacht is gevestigd. Voorts wezen dezo leden er op, dat het onderhoud van do ambtswoningen van dit personeel, waarvoor het een flinke huur moet betalen, veel te wenschen overlaat. Niet dan met do allergrootste moeite is de Rijksgebouwendienst te bewegen de noodige reparaties te verrichten, waarvoor dan niet zelden het goedkoopste materiaal wordt gebruikt. Do gestichtshoofdüii staan daartegenovor machteloos. Weliswaar neemt het aantal klachten hieromtrent af, omdat men het nuttelooze daarvan inziet, doch de moeilijkheden zijn even groot gebleven en daarom drongen do hier aan het woord zijnde leden er op aan, dat spoediger bij noodzakelijke herstellingen zal worden ingegrepen. Andere leden waren van oordeel, dat de diensten, die van dit personeel worden gevergd, niet te zwaar zijn en dat voor het verleenen van bijzondere gunsten geen aanleiding bestaat Met veel waardeering had men vernomen, dat de dienstregellng van het leidend personeel van de Kruisberg in den loop van het jaar door de directie meer in overeenstemming is gebracht met die van overeenkomstige functies aan de beide andere Rijksopvoedingsgestichten. Eenige leden drongen er op aan een scherpe scheiding te maken tusschen voogdijraden en kerkgenootschappen, daar zij er ernstig bezwaar tegen hadden, dat onder voogdij gestelden bijna altijd onder toezicht worden gesteld van hen, die tot een kerkgenootschap behooren. Deze leden haddon ook bezwaar tegen de samenstelling van de voogdijraden, waarin, evenals in de colleges van regenten der gevangenissen, vrijzinnige elementen veelal en proletarische elementen bijna altijd ontbreken. Enkele leden drongen aan op verhooging van de salarissen van de secretarissen der voogdijraden. Hun werk is zoo uit gebreid, dat het zich niet meer voor een bijbetrekking leent. Gevraagd werd, of het rapport der eommissie-BoscH over de subsidie-regeling reeds is uitgebracht. Art. 99. Aangedrongen werd op de aanstelling van een ambtenaar voor de Kinderwetten te Tiel en te Dordrecht, ter voorlichting van de kinderrechters aldaar en ook ter organisatie van de organen voor kinderbescherming. AFDEELING
IX.
Reclasseering. Door een aantal leden werd ten zeerste betreurd, dat voor de reclasseering niet meer geld op deze begrooting is uitgetrokken. De rechtsgelijkheid der burgers wordt geschonden, indien de reclasseering niet bij alle rechterlijke
1929. 2.
IV.
9.)
colleges werkt. Ook het nut van allo ingevoerde en ontworpen horvormingen in de strafrechtspleging wordt daardoor gefnuikt of bij voorbaat verijdeld. De hier aan het woord zijnde leden drongen er dan ook op aan meer geld voor de reclasseering beschikbaar te stellen. Deze dienst is nog lang niet volledig en de ambtenaren zijn voor een deel overbelast. Gewezen werd op het artikel van Mr. MULLER in het Maandblad voorde, Reclasseerint), dat do noodigo golden kunnen worden gevonden door de opheffing van het instituut van de Rijksagenten voor de reclasseering, die overbodig zijn geworden. Gevraagd werd, hoe de Minister daarover denkt. Ook vroeg men, of de hoogere opbrengst van de geldboeten en de gelden, die vrijkomen ten gevolge van het sluiten van strafgestichten, niet voor de reclasseering beschikbaar kunnen worden gesteld. Erkentelijk voor de circulaire van den Minister van 12 Augustus 1927, 3de afd. D, n°. 800, zouden sommige leden gaarne vernemen, of de Ministor reeds een overzicht heeft van hetgeen geschiedt ten aanzien van de reclasseering van hen, tegen wie procesverbaal is opgemaakt wegens overtreding van de artt. 426 en 453 van het Wetboek van Strafrecht. Zjj vroegen, of de Minister zich reeds een voorstelling heeft gevormd van hetgeen eventueel nog zou kunnen geschieden om door tijdig ingrijpen zooveel mogelijk te waarborgen, dat niet tot opzending naar Hoorn wordt overgegaan, dan nadat herstel uitgesloten schijnt. Ook werd gevraagd, of de Minister zich reeds een meoning heeft gevormd over de vraag van de onder-curateele-stelling van drankzuchtigen, met analogische toepassing van artikel 511 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Art. 112. Verscheidene leden zouden gaarne eenige nadere toelichting ontvangen omtrent de bestemming van het op dit artikel uitgetrokken bedrag van f 100 000 voor de uitvoering van de psychopathenwetten. Zou de Minister willen mededeelen, waarom deze post by „reclasseering" is ondergebracht? Art. 119. Sommige leden wezen er op, dat veel critiek wordt uitgeoefend op de gestie der Verzekeringskamer. ZH vroegen, of dit lichaam wel aan de verwachtingen voldoet. Aldus vastgesteld, 31 October 1928. BAKKER—NORT. BEUMER. VAN DEN BERGH. VAN SASSE VAN YSSELT. KATZ.