Z11T1NG 1963 — 6 9 0 0
1
RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR
1963 H O O F D S T U K XIII ECONOMISCHE ZAKEN VERSLAG VAN HET MONDELING OVERLEG OVER DE NOTA INZAKE HET TOERISME TEVENS EINDVERSLAG Nr. 23
De vaste Commissie voor Economische Zaken voerde op 20 juni 1963 mondeling overleg met de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken, drs. F. J. W. Gijzeis, over de Nota inzake het toerisme (stuk 6900, hoofdstuk XIII, nr. 6). De Staatssecretaris was bij die gelegenheid vergezeld van de heren drs. J. F. H. Wijsen, directeur-generaal voor de Middenstand en het Toerisme en mr. J. H. W. van Uden, hoofd van de afdeling Toerisme en Vervoerswezen bij het DirectoraatGeneraal voor de Middenstand en het Toerisme van het Ministerie van Economische Zaken. De hieronder in de linkerkolom opgenomen vragen — die telkens verwijzen naar de daarbij aangeduide bladzijde(n) van de Nota inzake het toerisme — werden vooraf aan de Staatssecretaris toegezonden. De daarop gegeven antwoorden en een samenvatting van de gevoerde discussies zijn opgenomen in de rechterkolom. Blz. 1 Is het gestelde in de tweede alinea op blz. 1 wel in overeenstemming met de inhoud van de nota? Is de scheiding tussen toerisme en recreatie niet kunstmatig, zodat in het vervolg beter een nota kan worden opgesteld, die mede vanwege andere departementen kan worden ondertekend?
Blz. 1 Bestaat er een zekere coördinatie tussen de verschillende departementen, als vraagstukken met betrekking tot dit onderwerp aan de orde komen? Is er een centrale figuur aangewezen, die door alle betrokken departementen wordt geraadpleegd en geïnformeerd?
In de tweede alinea van blz. 1 der nota is tot uitdrukking gebracht, dat voornamelijk het economische aspect van het toerisme zal worden behandeld. De in de nota geleverde beschouwingen zijn dan ook zoveel mogelijk op deze doelstelling gericht. Op andere plaatsen in de nota komt hier en daar wel het onderscheid tussen toerisme en (openlucht) recreatie naar voren. Dit is echter niet zozeer op grond van theoretische overwegingen geschied als wel om de wederzijdse competentiegebieden van de Staatssecretarissen van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Economische Zaken aan te geven. Hoewel er duidelijk een nauwe samenhang bestaat tussen recreatie en toerisme is uiteindelijk toch volstaan met het uitbrengen van een nota over het toerisme, niet alleen omdat zulks in overeenstemming was met de door de ambtsvoorganger van de Staatssecretaris in de Tweede Kamer gedane toezegging, maar ook, omdat daarmede alreeds een inzicht kon worden verschaft in een onderdeel van de gecompliceerde problematiek van toerisme èn recreatie, welker bestudering zonder twijfel nog geruime tijd gevergd zou hebben. De centrale verantwoordelijke figuur op het terrein van het toerisme is de Staatssecretaris van Economische Zaken. Om de noodzakelijke coördinatie tussen de verschillende departementen te verwezenlijken, is, zoals in de nota wordt uiteengezet, door de Staatssecretaris tezamen met zijn ambtgenoot van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een interdepartementale coördinatie commissie voor de openluchtrecreatie en het toerisme (I.N.C.O.R.E.T.) in het leven geroepen. Deze heeft tot taak ten aanzien van alle vraagstukken op haar werkterrein, waar coördinatie van werkzaamheden een rol kan spelen, te adviseren; voor wat het toerisme betreft met name ten aanzien van de subsidiëring in de infrastructurele voorzieningen van projecten welke een commerciële exploitatie beogen. 6900 XIII 23 (2 vel)
2 Daarnaast heeft maandelijks overleg plaats tussen het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de A.N.V.V. met betrekking tot de verhouding tussen de buitenlandse A.N.V.V.-vertegenwoordigingen en de Nederlandse diplomatieke posten. Voor wat betreft de buitenlandse propaganda — met name de deelneming met toeristische exposities aan jaarbeurzen en dergelijke manifestaties — heeft regelmatig overleg plaats tussen de Economische Voorlichtingsdienst en de betrokken beleidsafdeling voor het toerisme van het Departement van Economische Zaken, de A.N.V.V. en de Centrale Kamer voor Handelsbevordering. Behalve deze vormen van coördinatie is er nog de coördinatie op planologisch gebied; deze coördinatie wordt verzorgd door de vaste Commissie van de Rijksdienst voor het Nationale Plan. Verschillende leden vroegen of b.v. ook nauw contact bestaat met het Ministerie van Defensie, dit in verband met de ingebruikneming van militaire oefenterreinen, geluidshinder van vliegtuigen e.d. De Staatssecretaris deelde mede, dat zulks, behalve in de genoemde vaste commissie, niet het geval is. De commissie toonde zich teleurgesteld door deze mededeling van de Staatssecretaris en benadrukte nog eens het grote belang van een goede coördinatie tussen de verschillende departementen. Bh. 3, r.k. Welke oorzaken ziet de Staatssecretaris voor het op blz. 3 vermelde niet toenemen der binnenlandse bestedingen in het horecabedrijf? Ligt dit niet mede aan tekortkomingen in dit bedrijf en zo ja wat kan hieraan worden gedaan en door wie? Zijn de privaatrechtelijke en publiekrechtelijke organisaties in de horeca-sector voldoende actief? Wat is in dit verband de mening van de Staatssecretaris over het feit dat het jaarverslag van het betrokken bedrijfschap over 1961 in mei 1963 verscheen en adressen met betrekking tot de Nota inzake het toerisme uit deze sector de Tweede Kamer niet hebben bereikt?
Blz. 4 Hoe denkt de Staatssecretaris in Nederland te komen tot een betere registratie van de toeristische bewegingen? Acht hij niet uniformering van gegevens gewenst en hoe is dit te bereiken?
Over de redenen die het niet of maar weinig toenemen van de binnenlandse bestedingen in het horecabedrijf kunnen verklaren, is in de memorie van antwoord op het voorlopig verslag betreffende de begroting 1963 van het Ministerie van Economische Zaken reeds het een en ander medegedeeld. Zoals daar werd vermeld, hangt het achterblijven van de horeca-sector bij de algemene economische ontwikkeling samen met de verandering in de verbruiksgewoonten. Zo is bijv. het cafébezoek verminderd door de opkomst van de televisie, terwijl voor wat de andere sectoren van het horecabedrijf aangaat, de veranderde vakantiegewoonten een belangrijke rol spelen. Hierdoor is wel het gebruik van goedkope logiesvormen, zoals bungalowbedrijven en kampeerterreinen sterk toegenomen, maar het gebruik van hotels en pensions is vrijwel niet gestegen. Verder is ook het bezoek van Nederlandse vakantiegangers aan het buitenland belangrijk toegenomen. Hiertegenover staat, zoals in de nota tot uitdrukking komt, het sterk toenemende vreemdelingenverkeer, dat aldus enige compensatie biedt voor genoemde ongunstige factoren. Overgaande naar de vraag over eventuele tekortkomingen van de horecabedrijfstak in deze, merkte de Staatssecretaris op dat niet overal in deze sector begrip bestaat voor de noodzaak om zich aan te passen aan de structuurwijzigingen die zich voordoen. Met name de individuele ondernemers tonen zich in dit opzicht niet steeds voldoende actief. Het bedrijfschap Horeca doet, tezamen met de vrije organisaties, moeite de aangesloten leden bewust te maken van de veranderingen die gaande zijn en heeft daartoe ook enkele acties ondernomen. Hoewel moeilijk valt te zeggen of niet méér gedaan zou kunnen worden is het zeker niet zo dat bedoelde organisaties in gebreke zouden gesteld kunnen worden. Wèl betreurde de Staatssecretaris mèt de commissie dat het jaarverslag 1961 pas in 1963 verschenen is, zij het dan ook dat de uitgifte van dit verslag om druktechnische redenen enkele maanden vertraagd is. Het richten van adressen tot de Tweede Kamer vermocht de Staatssecretaris niet te zien als een graadmeter van de door organisaties aan de dag gelegde activiteiten.
De Staatssecretaris merkte op, dat de statistische registratie van het toeristenverkeer zowel wat betreft het vreemdelingenverkeer als wat betreft het verkeer van de eigen ingezetenen geschiedt volgens een uniform opgesteld formulier van het C.B.S., dat op alle logiesinrichtingen betrekking heeft. De registratie van het niet-geregistreerde logies, dus het logeren bij familie en kennissen evenals de vaststelling van de omvang van het dagtoerisme schept enige moeilijkheid,
3 daar dit zich aan een directe statistische waarneming onttrekt. Hiervoor kan het doen van verantwoorde steekproeven een afdoende oplossing bieden, hetgeen onder meer bij de enquête vakantiebesteding 1960 het geval is geweest. Een probleem wordt gevormd door het feit, dat het toeristische bedrijfsleven verschillende formulieren heeft in te vullen, hoofdzakelijk om te voldoen aan de politionele voorschriften. Dit is toe te schrijven aan de uiteenlopende gemeentelijke verordeningen, hetgeen op zijn beurt de gemeentelijke autonomie raakt. Dit probleem staat echter naast de statistische registratie van het toeristenverkeer als zodanig. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet overigens moeite een grotere uniformiteit in deze te bewerkstelligen. Zij doet dit tot dusverre voornamelijk in de Noordzeebadplaatsen, maar zij wil haar werkterrein uitbreiden. De Staatssecretaris zal de vereniging financieel helpen bij een proefonderzoek in een watersportgebied, nml. in Friesland. Verschillende leden konden zich niet onttrekken aan de indruk dat de hotelbedrijven nog wel eens de hand lichten met het invullen van de registratiegegevens ten behoeve van de statistiek. Dit valt zeer te betreuren omdat daardoor geen zuiver beeld wordt verkregen van de „loop" en de omvang van het toerisme. Zij drongen er dan ook op aan dat de betrokken organisaties hun leden nog eens wijzen op het grote belang van deze registratie. Blz. 7, l.k. Welke instantie gaat in Nederland de gecoördineerde rerearch aanpakken waarover op bladzijde 7 gesproken wordt?
Blz. 7 en 8 l.k. Kan de Staatssecretaris al iets naders meedelen over zijn adviesaanvrage aan de S.E.R. met betrekking tot de vakantiespreiding?
Blz. 8, r.k. De kuststrook tussen Den Helder en Hoek van Holland is plm. 110 km lang. Slechts ongeveer 35 km hiervan wordt op hoogtijdagen bevolkt. Hoeveel km zou overigens voor recreatie en strandbezoek beschikbaar zijn of kunnen komen? Is hier met een directe wegverbinding tussen beide genoemde plaatsen door het kustgebied niet meer spreiding te bereiken? Hoe denkt „Verkeer en Waterstaat" over dit laatste? (zie ook § 5 eerste deel).
Over een gecoördineerde aanpak van de toeristische research wordt op blz. 7 van de Toeristen-nota niet gesproken. Wil men deze term toch gebruiken, dan is, naar het oordeel van de Staatssecretaris, het Ministerie van Economische Zaken de aangewezen instantie om deze coördinatie tot stand te brengen; immers dit Ministerie beoordeelt ook de subsidieaanvragen. Overigens vindt coördinatie reeds thans plaats, met name ten aanzien van de uniformiteit in het regionale toeristische onderzoek door de E.T.I.'s en de onderzoekingen op meer lokaal niveau door de V.V.V.'s van Amsterdam en Den Haag, waarvan de resultaten op de belangrijkste punten onderling vergelijkbaar zullen zijn. De Staatssecretaris deelde mede, dat de betrokken commissie uit de S.E.R. tot nog toe viermaal heeft vergaderd. Om zich een beter oordeel te kunnen vormen over de vele facetten van dit vraagstuk is zij voornemens een enquête te doen houden onder de vakantiegangers alsmede zich te vergewissen van het standpunt van het bedrijfsleven in het algemeen en van dat van de ondernemers in de horeca-sector in het bijzonder, waarna de onderwijsaspecten mede in de beoordeling zullen worden betrokken. Met uitzondering van enkele kilometers bij Petten is het strand tussen Den Helder en Hoek van Holland geheel toegankelijk voor het publiek. De moeilijkheid schuilt evenwel in de directe bereikbaarheid van de thans nog voor een belangrijk deel verlaten strandgebieden. Hoewel ontegenzeglijk met een rechtstreekse wegverbinding tussen genoemde plaatsen door het kustgebied, inclusief de benodigde duinovergangen en parkeerruimten, een grotere spreiding van het strandbezoek zou kunnen worden bewerkstelligd, zijn hieraan ook bezwaren verbonden. Een dergelijke verbinding zou namelijk een gewenste diversiteit van het strandgebruik — drukke en rustige stranden — ernstig verstoren. In het kortgeleden uitgekomen studierapport „Recreatieruimten in Nederland" van de Rijksdienst voor het Nationale Plan is aan de ontsluiting van de stranden uitvoerig aandacht besteed. Ook dit rapport wijst op dezelfde grond een doorlopende kustweg af. De Minister van Verkeer en Waterstaat is een gelijke mening toegedaan. De ontsluiting zal dan ook op een andere wijze moeten worden verwezenlijkt, waartoe genoemd rapport bepaalde voorstellen aan de hand doet. M.n. wordt bepleit een aantal „slagen" en duinovergangen aan te brengen.
4 Bh. 8 en 9. Vlieland ondervindt veel hinder van militaire oefeningen. Is er overleg gaande om deze hinder zoveel mogelijk te beperken? Hoe staat het met de plannen om Ameland met het vaste land te verbinden?
Bh. 8 en 9. Zowel bij het gemeentebestuur van Herwen en Aerdt als van Renkum schijnen plannen te bestaan om te komen tot het stichten van een watersportcentrum. Kan hierover iets naders worden medegedeeld?
Bh. 10, l.k. Zijn er reeds uitspraken van organisaties van betrokkenen over een toeristenbelasting?
Op 18 maart 1963 heeft de vaste Commissie van de Rijksdienst voor het Nationale Plan n.a.v. de wens van de Staatssecretaris van Defensie ruimere mogelijkheid voor schietoefeningen (tanks) te verkrijgen, hieromtrent advies uitgebracht aan de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid. Deze oefeningen waren nl. van 15 maart tot 15 september verboden op grond van een bepaling in een door burgemeester en wethouders van Vlieland verleende vergunning ingevolge de Hinderwet. In het advies werd voorgesteld, dat van dit verbod kan worden afgeweken: 1. gedurende de maand mei; 2. 3 dagen in één week in de 2de helft van juni; 3. 3 dagen in één week in de 1ste helft van juli; 4. een aantal dagen (2 of 3) gedurende de 1ste helft van september. Zowel de Minister van Volkhuisvesting en Bouwnijverheid als de Staatssecretaris van Defensie konden zich met dit advies verenigen. Genoemde Staatssecretaris heeft daarop aan burgemeester en wethouders van Vlieland verzocht de Hinderwetvergunning overeenkomstig het advies te willen wijzigen. Burgemeester en wethouders hebben de Staatssecretaris echter kortgeleden medegedeeld in principe afwijzend te staan tegenover dit verzoek. Met betrekking tot Ameland deelde de Staatssecretaris mede dat hem bekend was dat in bepaalde kringen een vaste verbinding van Ameland met het vaste land wenselijk wordt geacht. Dit blijkt o.m. uit een ter zake door een commissie, ingesteld op instigatie van het departement Leeuwarden van de Maatschappij voor Handel en Nijverheid, uitgebracht rapport, dat kortgeleden is verschenen. Het is duidelijk dat de plannen voor dit project nog nadere studie vereisen mede in verband met de vele daaruit voortvloeiende consequenties. O.m. Gedeputeerde Staten van Friesland hebben het vraagstuk momenteel in onderzoek.
De plannen in Herwen en Aerdt voor de stichting van een watersportcentrum betreffen een afgedamde zijarm van de Rijn, de „Bijland" genaamd. Deze is aangekocht met subsidies o.a. van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van de Provincie Gelderland en wordt beheerd door een stichting, gevormd door de gemeenten Herwen en Aerdt, Nijmegen en Arnhem. In antwoord op een vraag van verschillende leden, waarom toch zo weinig voortgang wordt gemaakt met de realisering van deze plannen, deelde de Staatssecretaris mede dat zulks te wijten was aan waterstaatkundige moeilijkheden. Naar hem echter zeer onlangs was gebleken is voor deze moeilijkheden een oplossing gevonden zodat gehoopt mag worden dat een snelle totstandkoming van dit watersportcentrum thans mogelijk is. Van Renkum waren de Staatssecretaris geen plannen tot het stichten van een watersportcentrum bekend.
De A.N.W.B. heeft in de bespreking van de Toeristen-nota in de „Toeristenkampioen" van 1 oktober 1962 en ook bij andere gelegenheden, evenals in de aan de Staatssecretaris gerichte brief over de nota, de logeergastenbelasting van de hand gewezen. De „Revako", een stichting ter bevordering van het sociaal toerisme, waarbij ongeveer 50 vakantiebestedingsbedrijven zijn aangesloten, heeft, in de bespreking van de nota in haar blad „Stimulans" van oktober 1962, de eventuele heffing van een logeerbelasting afgekeurd. De A.N.V.V. heeft in de aan de Staatssecretaris gerichte brief van 6 juni 1962 zich tegen de logeerbclasting verklaard op grond van een enquête, gehouden bij de V.V.V.'s en bij de A.N.V.V. aangesloten bedrijven en organisaties.
5 De Horecaf is eveneens gekant tegen de logeerbelasting. Dit is herhaaldelijk uit publikaties in de „Hotelrevue" gebleken evenals uit het rapport van dr. van Saarloos, adviseur van Horecaf, op het vorig jaar gehouden A.N.V.V.-congres. Daartegenover is men in de kring van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geporteerd vóór invoering van een toeristenbelasting. Deze opinie is tot uiting gebracht in de aan de Staatssecretaris gerichte brief naar aanleiding van de Toeristen-nota. Een afschrift van deze brief is gepubliceerd in het weekblad „De Nederlandse Gemeente" van genoemde verenU ging. Bh. 10 Hoe meent de Staatssecretaris, dat in Nederland een modernisering van de bestaande hotelaccommodatie tot stand kan worden gebracht?
Bh. 10. Wat is de mening van de Staatssecretaris met betrekking tot de aanduiding „hotel" en de verdeling van hotels in klassen?
Bh. 11, l.k. Zijn er reeds kredieten verstrekt op grond van de nieuwe hotelkredietbeschikking aan bungalowbedrijven? Hoeveel gegarandeerde middenstandskredieten zijn er verstrekt aan kampeer- en aanverwante bedrijven, gespecificeerd naar provincie en grootte van het bedrag?
Bh. 11, l.k. Heeft het onderzoek naar de snelle opkomst van de kampeeren aanverwante bedrijven al resultaten opgeleverd? Strekt dit onderzoek zich ook uit tot jeugdherbergen en natuurvriendenhuizen?
Bh. 11, l.k. Kan de Staatssecretaris mededelingen doen over de vestigingseisen zoals die gelden ten aanzien van exploitanten van kampeerbedrijven en dergelijke en waarop door betrokkenen, o.a. bij monde van de Stichting Revako, kritiek wordt uitgeoefend?
Zoals in de nota wordt gesteld, is het vraagstuk van de logiesaccommodatie niet alleen een vraagstuk van de bouw van nieuwe hotels, doch is het zeker ook een vraagstuk van kwaliteitsverbetering van bestaande hotels. Initiatief en uitvoering behoren evenwel tot de taak van het bedrijfsleven zelf. Wel kan voor vernieuwing en modernisering van hotels gebruik worden gemaakt van de Hotelkredietbeschikking en van de gegarandeerde middenstandskredieten. Het Bedrijfschap Horeca tracht, aldus de Staatssecretaris, reeds lang voor deze beide aangelegenheden een regeling te treffen. Dit is tot dusver niet mogelijk gebleken, omdat de kleinere hotels zich verzetten tegen de bescherming van de naam „hotel" en de grotere hotels gekant zijn tegen invoering van een classificatie. De bescherming van de naam „hotel" is echter, naar het oordeel van de Staatssecretaris, uit hoofde van de bedrijfsbelangen van de hotellerie gewenst, terwijl een behoorlijke kwaliteitsaanduiding van de hotels vooral voor het vreemdelingenverkeer van belang is. Het is de Staatssecretaris bekend dat het bedrijfschap Horeca een hernieuwde poging wil doen om tot een bevredigende regeling te komen. Mocht ook deze niet slagen, dan wil de Staatssecretaris als zijn mening uitspreken dat mogelijk de centrale overheid moet doen wat de bedrijfsorganisatie op eigen kracht niet tot stand kan brengen.
De Staatssecretaris deelde mede, dat nog geen kredieten aan bungalowbedrijven zijn verleend. Bij de Herstelbank zijn echter wel twee aanvragen in behandeling voor de bouw van in totaal 40 bungalows. Met betrekking tot de gegarandeerde middenstandskredieten zei de Staatssecretaris, dat het hoofdkantoor van de Middenstandsbank niet beschikt over een voldoende uitgesplitste statistiek om hierover afzonderlijke cijfers, gespecificeerd naar provincie en naar grootte van bedrag, te kunnen overleggen. Men is wel bezig met de invoering van een dergelijke statistiek. De resultaten hiervan kunnen eerst volgend jaar tegemoet worden gezien.
De Staatssecretaris deelde mede dat de voorbereidingen voor het hier bedoelde onderzoek thans afgerond zijn. In september a.s. zal met de uitvoering begonnen worden. Dit kan niet eerder geschieden in verband met het op handen zijnde hoogseizoen voor de vakantiebestedingsbedrijven. De jeugdherbergen en de natuurvriendenhuizen worden als vakantiebestedingsbedrijven mede bij de enquête betrokken.
Uit de inlichtingen van de Staatssecretaris bleek het navolgende: in de voorlopige vestigingsbeschikking horecabedrijven 1955 (Stcrt. 124) was het vakantiegelegenheidsbedrijf geregeld als een van de 7 afzonderlijke onderdelen. Conform het advies van de Commissie Adviezen Vestigingsregelingen is dit bedrijf in het definitieve Vestigingsbesluit horecabedrijf 1958 (Stb. 634) niet meer afzonderlijk geregeld.
6 Het vakantiebestedingsbedrijf valt thans gedeeltelijk onder de regelingen van hetzij het hotel-restaurantbedrijf, hetzij het café- of aanverwant bedrijf, al naargelang de diensten die verleend worden. Het uitsluitend verhuren van bungalows of van een kampeergelegenheid is niet geregeld. Genoemd vestigingsbesluit wordt ingetrokken als het ontwerp Drank- en Horecawet (6811) tot wet wordt verheven. Dan zal opnieuw moeten worden bezien, voor welke bedrijven afzonderlijke vestigingsregelingen moeten worden getroffen, hetzij in het kader van de Drank- en Horecawet (indien alcoholhoudende drank wordt verstrekt) dan wel op grond van de Vestigingswet Bedrijven 1954. Over de vraag, of het wenselijk en mogelijk is, bij die gelegenheid te komen tot een speciale regeling voor het vakantiebestedingsbedrijf, vindt op ambtelijk niveau overleg plaats, in het bijzonder met de Orkava en de Revako. Bh. 11, r.k. Wat is de mening van de Staatssecretaris over het door de A.N.W.B. in haar request gestelde met betrekking tot de congres-accommodatie?
Bh. 11, r.k. Het bedrijfsleven draagt wel bij in de kosten van de A.N.V.V. en V.V.V., maar nog geen half procent van de bestedingen van buitenlanders (in 1960 - 500 min.), nl. ± 1+ min. Is hierin geen verbetering te brengen door het heffen van opcenten op de bijdrage aan de Kamers van Koophandel en Fabrieken?
Bh. 12. Is de Staatssecretaris niet van mening, dat een diepgaand onderzoek gewenst is naar het achterblijven van de stijging van de ontvangsten in ons land uit het inkomend vreemdelingenverkeer in de afgelopen jaren?
De Staatssecretaris antwoordde dat in de aan hem gerichte brief van de A.N.W.B. wordt vermeld, dat herhaaldelijk klachten worden ontvangen van congressisten, die geen eenpersoonskamer in een hotel kunnen krijgen, een tweepersoonskamer met een ander moeten delen of de prijs van een dubbele kamer moeten betalen. Genoemde organisatie pleit er dan ook voor om bij de bouw van congresmogelijkheden met logiesaccommodatie alsmede bij het verlenen van kredieten aan horecabedrijven de voorwaarde te stellen dat een bepaald percentage der kamers éénpersoonskamers zijn of dat tweepersoonskamers tot éénpersoonskamers kunnen worden ingericht. Naar het oordeel van de Staatssecretaris is de kwestie van het al dan niet opnemen van éénpersoonskamers in de plannen voor de bouw van congresmogelijkheden met logiesaccommodatie een zaak die aan het inzicht van het bedrijfsleven zelf moet worden overgelaten, terwijl ook het stellen van normen hiervoor bij de kredietverlening, gesteld al dat dit mogelijk zou zijn — aangezien zulks bij ieder hotel anders ligt —, zou neerkomen op een moeilijk te aanvaarden dwingende regeling. De Staatssecretaris merkte nog op, dat er een vrij sterke tendens valt waar te nemen tot beperking of zelfs opheffing van éénpersoonskamers, hetgeen voornamelijk verband houdt met het drukken van de exploitatiekosten. De A.N.V.V. heeft onlangs een advies-commissie voor de binnenlandse aangelegenheden in het leven geroepen. Hieraan is opdracht verleend een advies uit te brengen over de financiering van de VV.V.'s. Bij de bestudering van dit vraagstuk zal eveneens worden betrokken de vraag of een bijdrageregeling door opcenten op de bijdragen aan de Kamers van Koophandel tot de mogelijkheden behoort. Vooruitlopend op het resultaat van de studie van vorenbedoelde commissie twijfelde de Staatssecretaris sterk aan de uitvoerbaarheid van het heffen van opcenten voor dit doel op de bijdrage aan de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Wel kon hij nog mededelen, dat de in de nota voorziene mogelijkheid tot het verlenen van speciale rijksbijdragen aan de A.N.V.V. voor activiteiten in het buitenland op 50/50 basis met het bedrijfsleven, er toe heeft geleid dat tot heden een bedrag van omstreeks f 650 000 door het bedrijfsleven aan de A.N.V.V. is verstrekt boven de vaste bijdragen welke uit het lidmaatschap voortvloeien. De Staatssecretaris wees erop — zoals ook in de nota wordt gesteld —, dat hoewel het relatieve achterblijven van de groei van de Nederlandse inkomsten uit het inkomende vreemdelingenverkeer niet uitsluitend kan worden toegeschreven aan het betrekkelijk lage propaganda-budget, deze factor toch een rol heeft gespeeld. Dit heeft geleid tot de conclusie, dat de middelen waarover de A.N.V.V. beschikt, niet voldoende mogelijkheden lieten voor het voeren van toeristische propaganda in het
7 buitenland. Dienovereenkomstig is de subsidie aan de A.N.V.V. in 1963 verhoogd van f 1,5 min. tot f 3 min. In ruimer verband zal aan de positie van ons land in het internationale vreemdelingenverkeer aandacht worden geschonken in het marktonderzoek, dat door de A.N.V.V. wordt geëntameerd. Diverse onderwerpen Wat is de mening van de Staatssecretaris over het tekort aan garage- reparatiebedrijven in Nederland zoals o.a. blijkt uit een door de RAI uitgegeven brochure, zulks met het oog op het toerisme?
De Staatssecretaris deelde mede, dat in 1961 van de organisaties RAI/BOVAG een rapport is verschenen waarin op basis van een enquête onder de leden een prognose voorkomt van de behoefte aan werkplaatsruimte voor het garagebedrijf in 1965. Over de behoefte aan vermeerdering van het aantal bedrijven wordt niet gesproken. In 1961 was in totaal bij de voornaamste groep van de dealerbedrijven beschikbaar 1 064 844 m a werkplaatsoppervlak; volgens berekening van het rapport was er reeds toen een tekort van 358 906 m- oppervlak. De conclusie van het rapport luidt, dat bij een beschikbaar zijn in 1965 van onveranderd 1 064 844 m- werkplaatsoppervlak, een tekort zal bestaan van rond 500 000 m2. De bedoeling van het rapport was duidelijk te maken, dat van overheidswege aan de verwezenlijking van plannen voor nieuwbouw en uitbreiding van garagebedrijven in de komende jaren alle mogelijke medewerking moet worden verleend. Wat de ontwikkeling van het aantal auto-reparatiebedrijven betreft kan worden medegedeeld, dat dit aantal tussen 1957 en 1961 is toegenomen van 5100 tot 6180. Hoewel dit een vermeerdering is van circa 20 pet. in 5 jaren, valt te vrezen, dat bij een voortzetting van de huidige groei van het autopark, de discrepantie tussen het aantal beschikbare en het aantal nodige reparatiebedrijven verder zal toenemen.
De Staatssecretaris wees erop, dat de herinvoering van de Zou de herinvoering van een zomertijd van één uur (de klok in april een uur vooruit en in september een uur terug) zomertijd inderdaad een aantal voordelen biedt. Hij meende echter, dat het niet meer mogelijk is deze tijd voor Nederland niet bijdragen tot: a. verhoging van de aantrekkelijkheid om vakantie te alléén in te voeren. Andere landen zouden zich daarbij moeten nemen ook in die maanden, waarin het thans vanwege de te aansluiten, doch de Staatssecretaris vreesde, dat daartegen bij verschillende regeringen grote bezwaren zullen bestaan. korte daglichtduur niet geschiedt; Verschillende leden waren van oordeel, dat het toch de b. bevordering van het avondtoerisme (er op uit trekken na moeite waard zou zijn deze aangelegenheid op internationaal de dagtaak); c. verlenging met 25 pet. van de korte periode (thans 4 uur niveau aanhangig te maken. De Staatssecretaris deelde nog mede, dat hem van een geper dag), waarin 's zomers het luchtvervoer vanuit Amerika naar het Europese continent mogelijk is? (de periode n.1. waar- wijzigd standpunt in de kringen van toerisme, vervoer en landop men b.v. vanuit New York op een redelijk tijdstip in de bouw niets bekend is. Hij zegde echter toe pro's en contra's ochtend kan vertrekken en 's avonds nog op een redelijk tijd- nog eens te zullen doen nagaan. stip in Amsterdam arriveert, zou een uur langer worden). Is de Staatssecretaris bereid te doen onderzoeken of de voorheen bestaande bezwaren tegen een zomertijd thans nog bestaan? Is het niet zo, dat men in kringen van belanghebbenden (toerisme, vervoer, landbouw) hier thans geheel anders tegenover staat dan voorheen? Met de mededeling van het bovenstaande achtte de commissie de openbare beraadslaging omtrent de Nota inzake het toerisme voldoende voorbereid. Aldus vastgesteld 6 augustus 1963. NEDERHORST LUCAS 1 ) ROEMERS BLAISSE REEHORST KOOPMAN VAN DER PEUL MEULINK SLOTEMAKER DE BRUINE 1 ) VAN DER MEI ASSMANN MAENEN 1) VISSER l) VAN SON JOEKES. l
) Plaatsvervangend lid.