Bijlage A
- weede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
IIIde HOOFDSTUK. 1000
III
11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 9 December 1948. Ten vervolge op mijn schrijven dd. 19 Augustus 1948, Dir. P.Z./ V.N., No. 91096 '), heb ik de eer U Hoogedelgestrenge hierbij te doen toekomen het Vierde Interim Rapport van de Commissie van Goede Diensten, op 15 November 1948 aan de Veiligheidsraad uitgebracht (S/1085), alsmede het commentaar van de Nederlandse Delegatie op de Inleiding van dat Rapport. 2 ) De Minister van Buitenlandse STIKKER.
Zaken,
') Zie voor de vroegere stukken 600, hoofdstuk III. ) Nedergelegd ter griffie, ter kennisneming door de leden.
3
1000 III
12 MEMORIE VAN ANTWOORD (Ingezonden 13 December 1948) Algemene beschouwingen
Optreden van de Minister; contact met de Kamer. Met erkentelijkheid heeft ondergetekende kennisgenomen van de verklaringen van verschillende zijden, dat vertrouwen in zijn beleid werd gesteld. De taak, welke een Minister van Buitenlandse Zaken in de tegenwoordige omstandigheden heeft te vervullen, is inderdaad bijzonder veelzijdig en tevens bijzonder moeilijk. In tegenstelling met de meeste van zijn ambtsvoorgangers heeft ondergetekende vóór zijn optreden als Minister nimmer een functie bij de buitenlandse dienst vervuld. Weliswaar kan zijn ervaring in het zakenleven, dat hem herhaaldelijk met internationale vraagstukken van economische aard in aanraking bracht, dienstig zijn bij de beoordeling van de velerlei problemen, die hem thans als Minister worden voorgelegd; dit neemt echter niet weg, dat eerst een tijd van rustige bestudering zal moeten verlopen, alvorens het verantwoord zou zijn ingrijpende wijzigingen aan te brengen. Dit geldt ook met name ten aanzien van de gehele machine van het Departement en de buitenlandse dienst. Wel is hem gebleken, dat sinds het einde van de oorlog voortdurend en met gebruikmaking van moderne methodes gearbeid is aan de verbetering van het apparaat. In dit verband betreurt ondergetekende het, dat ten gevolge van de vele buitenlandse reizen, welke hij in zijn korte ambtsperiode reeds heeft moeten ondernemen, hem tot dusverre de tijd ontbroken heeft voor deze rustige bestudering. De benoeming van ondergetekende behoeft uiteraard geenszins te betekenen, dat voortaan geen Minister van Buitenlandse Zaken meer zal worden benoemd, die afkomstig is uit de buitenlandse dienst; bij iedere Kabinetsformatie spreken bijzondere factoren mee, welke het somtijds wenselijk kunnen maken om de portefeuille van Buitenlandse Zaken toe te vertrouwen aan een ambtenaar van de buitenlandse dienst, en in andere gevallen er toe kunnen leiden, dat een vertegenwoordiger van een der politieke partijen met deze portefeuille wordt belast. Ondergetekende ziet in deze mogelijkheid van variatie een voordeel, omdat daardoor starheid in het beleid wordt vermeden. Ondergetekende kan gedeeltelijk de opvatting onderschrijven, dat de leden van de buitenlandse dienst minder nauw verbonden zijn met hetgeen in ons volk leeft dan politici. Toch wordt er juist met grote zorg getracht om de leden van de buitenlandse dienst zoveel mogelijk in contact te brengen met hetgeen in Nederland leeft, waartoe ook dienen de sinds het einde van de oorlog sterk toegenomen detacheringen van personeel van de buitenlandse dienst op het Departement. Het mag ook niet worden vergeten, dat weliswaar de buitenlandse politiek vorm behoort te geven aan de opvattingen, welke in het Nederlandse volk leven, doch dat anderzijds de mogelijkheden om bepaalde doelstellingen te bereiken, in hoge mate Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1948—1949
1000
III
11—12
9
worden bepaald door de opvattingen, welke in het buitenland leven; hiervoor bestaat ten gevolge van allerlei omstandigheden hier te lande vaak wel eens onvoldoende begrip. In dit opzicht kunnen de vertegenwoordigers van Nederland in het buitenland bij hun bezoek aan het vaderland nuttige voorlichting verstrekken hetgeen ook zo veel mogelijk wordt bevorderd. Naar zijn indruk is de personeelsbezetting van sommige diensten van het Departement nog bepaaldelijk onvoldoende. In dit verband is het hem een behoefte te verklaren, dat door vele ambtenaren met een intensiteit, welke hij zelden in het bedrijfsleven heeft aangetroffen, aan de belangen van het land wordt gewerkt. Ondergetekende zal over mogelijke verbeteringen in de organisatie van de buitenlandse dienst en het gevoerde buitenlands beleid gaarne regelmatig contact met de Kamer onderhouden. Tot een geregelde gedachtenwisseling tussen de Regering en de Kamer hebben in het afgelopen jaar behalve de behandeling van de begroting ook de behandeling van belangrijke verdragen, zoals het West-pact en het Verdrag over de Marshall-hulp, zijns inziens voldoende aanleiding gegeven. Door gebruik te maken van de gelegenheid om over bepaalde kwesties vragen te stellen of moties in te dienen, kan de Kamer zich bij voortduring op de hoogte houden van de inzichten van de Regering over bepaalde actuele vraagstukken. Er zijn weinig kwesties van principieel belang voor het Nederlandse buitenlands beleid, waarop door de Kamer niet uitvoerig wordt ingegaan. De belangstelling in Nederland voor buitenlandse politieke vraagstukken is sinds de oorlog ongetwijfeld belangrijk toegenomen. Het is geen gemakkelijke zaak om deze belangstelling verder te stimuleren. Een zeer grote rol zal moeten blijven toebedeeld aan het particulier initiatief, dat van de zijde van de Regering zoveel mogelijk aanmoediging en ondersteuning dient te ondervinden. De Regering heeft getracht door een subsidie aan het Genootschap voor Internationale Zaken, dat op dit terrein baanbrekend werk verricht, steun te verlenen. Voor de werkzaamheden, die dit Genootschap heeft verricht, bestaat bij ondergetekende waardering; des te meer betreurt hij het, dat niettegenstaande de aanmoediging van vele zijden, welke het Genootschap heeft verkregen, op dit ogenblik niet kan worden gesproken van een snelle ontwikkeling en uitgroei, zoals dit aanvankelijk was gehoopt. Ook heeft ondergetekende met voldoening gezien, dat van particuliere zijde gestreefd wordt naar ruime voorlichting op het gebied van de Verenigde Naties; in verband hiermede is ook aan de „Nederlandse Inlichtingendienst voor de V.N." een subsidie verleend. Het is te hopen, dat de bovengenoemde particuliere organisaties, alsmede de Vereniging voor Internationale Rechtsorde (V.I.R.O.) en andere verenigingen, die op dit gebied werkzaam mogen zijn, er toe zullen bijdragen, dat Nederland, wat betreft de belangstelling voor internationale zaken in brede kring, niet bij andere landen ten achter zal staan. Van de zijde van het Departement wordt zoveel mogelijk voorlichting verstrekt over actuele politieke kwesties, waarbij Nederland betrokken is, hetgeen voornamelijk geschiedt door mededelingen aan de pers. Daarnaast tracht het Departement van Buitenlandse Zaken door het doen verschijnen van afzonderlijke publicaties omtrent verschillende problemen, zoals de Algemene Vergaderingen van de V.N., de behandeling in de V.N. van Palestina, de behandeling van het Indonesische vraagstuk in de V.N. — publicaties, waarin een samenvattend overzicht van een bepaald probleem wordt gegeven, en waarbij de nodige documenten volledig worden afgedrukt — meer in bijzonderheden gaande voorlichting te verschaffen. Behalve door een nog onvoldoende toegenomen belangstelling van de zijde van het publiek, is een belangrijke oorzaak voor de onvoldoende kennis van vraagstukken van buitenlandse politiek, welke men nog al te vaak kan constateren, gelegen in het feit, dat ten gevolge van de papierschaarste onvoldoende plaatsruimte voor buitenlands nieuws beschikbaar is in couranten en periodieken. Vergelijkt men de plaatsruimte, welke in Nederlandse dagbladen voor buitenlands nieuws beschikbaar is met die, welke overeenkomstige buitenlandse dagbladen daaraan inruimen, dan wordt duidelijk, dat onvoldoende informatie mede een factor is, welke de belangstelling verzwakt. De aard en de wijze, waarop de buitenlandse politiek van nagenoeg alle landen wordt gevoerd, brengt met zich mede, dat daarover een minder intensieve gedachtenwisseling met het Parlement kan plaats vinden dan over andere takken van algemeen bestuur. Dit komt in het bijzonder tot uiting bij de behandeling van verdragen, welke de Regering in bijna alle gevallen slechts in finale vorm aan de Kamers kan voorleggen, zodat deze slechts de keuze overblijft, het verdrag in zijn geheel aan te nemen of te verwerpen. De gecompliceerdheid van de onderhandelingen, welke tot een verdrag leiden en de snelheid waarmede moet worden beslist, maken het in de meeste gevallen onmogelijk, om over bepaalde punten van
10
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
de inhoud daarvan contact met de Kamer op te nemen. Bij de totstandkoming van het Verdrag van Brussel en bij de overeenkomst inzake de Marshall-hulp heeft de ambtsvoorganger van ondergetekende evenwel overleg gepleegd met enige Kamerleden, teneinde zekerheid te verkrijgen omtrent de principiële instemming van verschillende fracties inzake een aantal punten, welke voor ons land van bijzonder belang waren. Het overleg met de Kamer is niet steeds beperkt tot de commissie voor Buitenlandse Zaken, ofschoon deze door haar aard en taak in de allereerste plaats wordt ingelicht over belangrijke ontwikkelingen op het terrein der buitenlandse politiek. De samenstelling van de commissie voor Buitenlandse Zaken is een aangelegenheid, welke de Kamer zelve aangaat, zodat de opmerking in het Voorlopig- Verslag, waarin critiek op die samenstelling wordt uitgeoefend, niet voor beantwoording door ondergetekende in aanmerking komt. Buitenlands beleid in het algemeen Aan het verzoek, om in de Memorie van Antwoord zijn standpunt ten aanzien van de grote vraagstukken van buitenlands beleid duidelijk uiteen te zetten, wil ondergetekende gaarne trachten te voldoen. Zoals reeds in een vorige Memorie van Antwoord is uiteengezet, heeft de deelneming van Nederland aan de laatste wereldoorlog aanleiding gegeven tot een heroriëntering van het buitenlands beleid. Gelijk door de begrotingscommissie wordt opgemerkt, zijn omtrent de hoofdpunten van het Nederlandse buitenlandse beleid in het kader van de Memorie van Antwoord betreffende Hoofdstuk I der Rijksbegroting door de Regering reeds een aantal uiteenzettingen gegeven, waarnaar ondergetekende in het algemeen meent te kunnen verwijzen. Zoals reeds is gezegd, brengt de verandering van de persoon van de Minister geen principiële wijziging van de politiek met zich mede, al zal iedere bewindsman vanzelfsprekend ce vraagstukken, die zich voordoen, op een enigszins andere wijze benaderen. Naar het oordeel van ondergetekende behoort onder de bonte veelheid en veelsoortigheid van belangen, waarmede zijn Departement bemoeienis heeft, in de eerste plaats de aandacht gericht te worden op het bereiken van een oplossing van het Indonesische probleem, waarvan de repercussies zich doen gevoelen in de betrekkingen van Nederland met een groot aantal Staten en bij de oplossing van velerlei vraagstukken, welke met Indonesië slechts in zeer verwijderd velband staan. Het feit, dat het geschil met de Republiek in drie jaren tijds nog niet tot een oplossing kon worden gebracht, bemoeilijkt ongetwijfeld de positie van Nederland tussen de mogendheden en legt beperkingen op aan onze bijdragen tot de samenwerking met andere mogendheden, die anders niet zouden bestaan. Als tweede belangrijk vraagstuk van het buitenlandse beleid beschouwt ondergetekende, wat hij zou willen noemen de uitbouw van de samenwerking tussen in elkaars nabuurschap gelegen en door dezelfde beschaving verbonden landen. Het moeizame proces van deze opbouw van onderaf van een diepgaande samenwerking in de eerste plaats tussen Nederland, België en Luxemburg, daarna tussen de vijf Westpactmogendheden en op economisch terrein tussen de 16 landen, welke samenwerken in het E.R.P., is wellicht minder spectaculair dan de naar universaliteit strevende gemeenschap der volkeren, welke de Verenigde Naties pogen te verwezenlijken; doch op het terrein van de practische samenwerking zijn belangrijker resultaten geboekt in samenwerking tussen gelijkgestemden dan in de veelsoortige en veelstemmige organisatie der Veienigde Naties. Vele leden hebben zich verdiept in de geschiedenis van de Europese samenwerking, die nog nimmer heeft geleid tot een constructie, welke het gehele continent kon omvatten. Niettemin is, sinds Tsaar Alexander van Rusland in 1815 de „Heilige Alliantie" 1 ) oprichtte, het begrip voor de noodzaak van een Europese samenwerking bij voortduring gegroeid. Het grote verschil in de economische structuur en de grote veelheid van rassen, talen en beschavingen, welke op het Europese continent naast elkander bestaan, hebben het tot stand komen van een Europese Statenbond tot nu toe onmogelijk gemaakt. Voor een Statenbond is een zekere gelijkgestemdheid en gelijkgerichtheid een essentiële voorwaarde. De overbrugging van bestaande tegenstellingen zal dus noodzakelijk zijn om samenwerking in breder verband tussen alle Europese Staten of het grootste deel hunner tot stand te brengen. Ten zeerste wordt de mogelijkheid van samenwerking in Europa bemoeilijkt door de sterker wordende tegenstellingen tussen de politieke en staatkundige organisaties van de landen in Oost-Europa en ') Een „Sainte Alliance des Peuples" is onder die naam nooit gesticht. In de Quadruple Alliantie van 1815 verbonden Engeland, Pruisen, Oostenrijk en Rusland zich tot regelmatige bijeenkomsten ter bevordering van de rust en de voorspoed der volkeren. De Heilige Alliantie, in hetzelfde jaar gesticht, was een verbond van vorsten; de volkeren waren slechts passief daarbij betrokken.
1000
111 12
de West-Europese mogendheden. In feite gaan deze tegenstellingen ver uit boven het Europese kader. Zij zijn uiteindelijk de oorzaak van de steeds scherper wordende verhoudingen tussen de Verenigde Staten van Amerika en de U.S.S.R., welke haar invloed uitoefent op de relaties tussen de andere mogendheden en in velerlei opzichten bepalend wordt voor de oplossing van alle internationale vraagstukken, ook van die welke niet rechtstreeks betrekking hebben op de belangen van één dezer beide grote mogendheden. Nederland heeft evenals de andere West-Europese Mogendheden zeer groot belang bij een vreedzame oplossing van de geschillen, welke de grote Mogendheden verdeeld houden. Meer en meer wordt de oplossing van deze problemen bemoeilijkt door de verscherpte tegenstellingen; zulks komt in het bijzonder tot uiting in de werkzaamheden van de V.N., die ternauwernood voortgang kunnen maken zolang geen werkelijke samenwerking tussen de vijf grote Mogendheden tot stand wordt gebracht. De onmogelijkheid van de verwezenlijking der Russische ontwapeningsvoorstellen en de voorstellen tot uitbanning van het atoomwapen, welke door sommige leden worden aangehaald als voorbeelden van een oplossing van zeer moeilijke vraagstukken, heeft opnieuw bewezen, dat bij het bestaande wantrouwen van een werkelijke vooruitgang bij het oplossen van dergelijke vraagstukken geen sprake kan zijn. De vruchteloze discussies in de Verenigde Naties over de oplossing van het Balkanvraagstuk, het Koreaanse vraagstuk, de toestand in Palestina, de blokkade van Berlijn en vele andere vraagstukken lonen overtuigend aan, hoe ernstig de internationale politieke situatie is geworden. Nederland heeft mede als gevolg van de verscherping der tegenstellingen nauwere aansluiting gezocht en gevonden bij andere Mogendheden, welke een gelijkgerichte politiek nastreven. Ondergetekende kan zich niet verenigen met de door een lid uitgesproken opvatting, dat de Nederlandse buitenlandse politiek van weinig zelfstandigheid getuigt. Hij verstaat de samenwerking met andere Mogendheden niet in die zin, dat Nederland de politiek van deze Mogendheden slaafs zou volgen. Op internationale bijeenkomsten en bij de vertrouwelijke samenwerking in de daarvoor geschapen organen laat Nederland een eigen geluid horen op grond van de eigen Nederlandse nationale tradities en opvattingen. Niettegenstaande eensgezindheid over de grote lijnen van de te volgen politiek, bestaan ook met de Mogendheden waarmede Nederland de meest nauwe betrekkingen onderhoudt, verschillen van opvatting, welke tot regelmatig overleg aanleiding geven. Elke samenwerking eist wederzijds begrip, ook het brengen van offers in het belang van het nagestreefde doel. Nederland is bereid om met andere Mogendheden oprecht en zonder terughouding samen te werken, doch het is onjuist, daaruit te concluderen, dat dit betekent, dat ons land een groter offer van zelfstandigheid brengt dan de wederpartij. In de tegenwoordige wereld, waar de positie der kleinere Staten in velerlei opzichten een weinig benijdenswaardige is, kan niet worden volstaan met de beperking van de samenwerking tot uitsluitend Mogendheden van dezelfde grootte en met parallel lopende belangen. Samenwerking met grote Mogendheden, die gedragen worden door dezelfde politieke overtuigingen en doelstellingen als Nederland, behoort naar het inzicht van ondergetekende evenzeer te worden nagestreefd. Verenigde Naties. Na hetgeen hierboven bij de bespreking van het buitenlands beleid in het algemeen is gezegd en na hetgeen is opgenomen in de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk I der Rijksbegroting omtrent de werkwijze van de Verenigde Naties, meent ondergetekende in het algemeen te mogen volstaan, met in deze paragraaf de verschillende concrete vragen en opmerkingen te beantwoorden zonder hieraan opnieuw een algemene beschouwing te verbinden. Slechts wil ondergetekende nog gaarne zijn instemming betuigen met de verscheidene leden, die, hoewel van mening, dat de Verenigde Naties onvolmaakt en veelal gebrekkig werken, die organisatie toch in deze tijd onmisbaar achten als discussieforum. Evenals de Nederlandse Regering in de periode tussen de beide Wereldoorlogen steeds naar voren heeft gebracht het grote voordeel, dat op die grond gelegen was in de verschillende bijeenkomsten van de Volkenbond te Genève, zo is ook ondergetekende thans overtuigd, dat reeds alleen hierom het bestaan van de Verenigde Naties moet worden toegejuicht. Het is meermalen voorgekomen, dat spanningen werden verminderd en internationale verhoudingen werden verbeterd, doordat een door de Verenigde Naties bijeengeroepen bijeenkomst aan tegenover elkaar staande partijen gelegenheid bood haar grieven te uiten en in het openbaar haar standpunt in het geschil uiteen te zetten. Het valt intussen niet te ontkennen, dat in sommige gevallen een of meer Leden der Verenigde Naties van deze gelegenheid misbruik maken, doordat zij de andere Leden verplichten redevoeringen aan te horen, die in de eerste plaats door haar lengte en
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 vaak ook door de toon, waarop zij worden uitgesproken en de termen, die worden gebruikt, voor de toenadering niet bevorderlijk zijn. Het zou verheugend zijn, indien aan dit misbruik een einde zou kunnen komen en alle internationale besprekingen binnen het kader der Verenigde Naties in het vervolg op hoger peil zouden staan. Uit het voorafgaande moge echter wel blijken, dat ondergetekende het vooralsnog niet nuttig zou achten, indien, doordat een der Grote Mogendheden zich uit de Organisatie zou terugtrekken, een einde zou worden gemaakt aan de bestaande tegenstelling binnen de Verenigde Naties, terwijl deze daarbuiten in feite onverminderd zou voortbestaan. De conclusie, dat de universaliteit der Verenigde Naties de doeltreffendheid der Organisatie zou remmen, zou ondergetekende dan ook niet willen trekken, al is het uiteraard juist, dat het tengevolge van het grote aantal Leden vaak moeilijk is tot resultaten te komen. Hierbij moge terloops nog worden opgemerkt, dat het niet juist is te spreken van de universaliteit der Verenigde Naties, aangezien hierdoor de indruk zou worden gewekt, alsof deze Organisatie thans reeds een werkelijk universeel karakter zou hebben. In werkelijkheid toch zijn er — en ondergetekende betreurt dit ten zeerste — nog steeds landen, die voor het Lidmaatschap in aanmerking komen, doch die tengevolge van de niet-bereidheid van een der Grote Mogendheden om hen toe te laten, nog niet in de kring der Verenigde Naties zijn opgenomen. Ondergetekende zou het ten zeerste toejuichen, indien de van die zijde geuite bezwaren zouden wegvallen en verschillende landen, die om toelating hebben verzocht, o.a. Ceylon, Finland, Ierland, Italië en Portugal, Lid zouden kunnen worden. Ook ditmaal is in het Voorlopig Verslag de aandacht gevestigd op het vetorecht. Na hetgeen in vorige jaren door de ambtsvoorgangers van ondergetekende dienaangaande is verklaard en waarbij ondergetekende zich aansluit, schijnt het overbodig hier nogmaals uiteen te zetten .welke bezwaren van Nederlandse zijde sinds de Conferentie van San Francisco in 1945 tegen het vetorecht bij voortduring naar voren zijn gebracht. Wel echter wordt zijn inziens de betekenis van dit instituut overschat, wanneer men, zoals vele leden in het Voorlopig Verslag dit doen, bij de bespreking van de V.N. het vetorecht beschouwt als „het grote struikelblok". Terecht hebben verscheidene andere leden opgemerkt, dat algehele opheffing van het vetorecht niet onverdeeld zou zijn toe te juichen. Ondergetekende onderschrijft het oordeel van deze leden, die, aangezien zij de bezwaren voelen tegen het beginsel van een volstrekt doorgevoerde gelijkgerechtigdheid van alle Staten, in zekere zin een lans breken voor een gematigde juridische ongelijkheid. Het blijft een moeilijke vraag, hoe deze algemene gedachte in concrete vorm neer te leggen. Intussen zou ondergetekende gaarne zien, dat de thans bestaande regeling en praktijk enige wijziging ondergingen in de richting van een minder overheersende positie van de vijf Grote Mogendheden, m.a.w. van een beperking van het vetorecht. Gaarne voldoet ondergetekende aan het verzoek, mede te delen, welke resultaten inzake het veto zijn bereikt in de z.g. Kleine Assemblee. Men houde hierbij in het oog, dat dit orgaan, dat de officiële naam draagt van „Interim Commissie" en waaraan de SowjetUnie en enkele andere Staten niet medewerken, slechts een adviserende functie heeft, zodat de resultaten van dit orgaan niet anders kunnen zijn dan voorstellen aan de Algemene Vergadering. Onder de voorstellen van de Interim Commissie worde in de eerste plaats genoemd een resolutie, inhoudende, dat overwogen zal moeten worden, of het ogenblik gekomen is om een algemene conferentie bijeen te roepen tot wijziging van de desbetreffende bepaling in het Handvest. Het belangrijkste bezwaar tegen dit denkbeeld is. dat iedere wijziging van het Handvest een ingewikkelde procedure vereist, zodat het niet waarschijnlijk is, dat een wijziging, welke ook, spoedig van kracht zou kunnen worden. Doch bovendien zou het bijeenroepen van een conferentie voor afschaffing van het vetorecht geen zin hebben, indien niet van te voren komt vast te staan, dat de Sowjet-Unie, die tot dusver dit recht in de bestaande omvang wenst te handhaven, haar standpunt zou hebben verlaten en bereid zou zijn een wijziging van het Handvest te aanvaarden; immers, zodanige wijziging kan krachtens het Handvest alleen tot stand komen, indien de vijf Permanente Leden van de Veiligheidsraad hiermede accoord gaan. Het is dan ook beter te streven naar beperking van het vetorecht zonder wijziging van het Handvest. Met het oog hierop heeft de Interim Commissie een lijst van ongeveer 100 soorten beslissingen van de Veiligheidsraad opgesteld, ten aanzien waarvan gevraagd kan worden, of daarbij al dan niet vetorecht moet gelden. Zij heeft ten eerste aangegeven, welke van deze beslissingen krachtens interpretatie van het Handvest beschouwd moeten worden als te zijn procedure vragen en waarvoor dus het vetorecht niet bestaat. In de tweede plaats heeft de Commissie opgesomd een aantal beslissingen, ten aanzien waarvan in het midden wordt gelaten, of het al dan niet procedurevragen zijn, doch ten aanzien waarvan de Commissie ver-
1000 III
12
11
klaart, of wel of niet vetorecht zou moeten gelden. Helaas moet worden vastgesteld, dat dit werk der Interim Commissie slechts een academische waarde kan hebben; immers ook hier geldt, dat zonder medewerking van de Sowjet-Unie geen bindende richtlijnen zullen kunnen worden vastgesteld. Ondergetekende moet dan ook naar aanleiding van de vraag, of de Regering enige mogelijkheid ziet tot afschaffing of althans beperking van dit vetorecht, verklaren, dat zij in de tegenwoordige omstandigheden deze mogelijkheid niet ziet en dat haars inziens van een bespreking van dit onderwerp in de Algemene Vergadering dit jaar weinig meer kan worden verwacht dan dat opnieuw duidelijk wordt hoezeer de kwestie van het vetorecht een goede functionnering van de Verenigde Naties bemoeilijkt. In aansluiting aan hetgeen reeds is gezegd in de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk I van de Rijksbegroting, stemt ook ondergetekende gaarne in met de hulde, die in het Voorlopig Verslag is gebracht aan de figuur van Graaf Bernadotte. Ook zij, die niet alle onderdelen van het programma onderschrijven, dat door de Zweedse bemiddelaar der Verenigde Naties inzake Palestina is voorgelegd, zullen niet kunnen betwisten, dat Graaf Bernadotte zijn taak als vredestichter heeft vervuld met inzet zijner gehele persoonlijkheid en met een volledige toewijding waarvoor hij alle lof verdient. De bezwaren, geopperd tegen de houding van de vertegenwoordigers van Nederland bij de Verenigde Naties, komen ondergetekende niet juist voor. Het is ondergetekende niet duidelijk, waarom het zou getuigen van een minder zelfstandige houding, dat de Nederlandse Delegatie in de Algemene Vergadering de voorstellen der Sowjet-Unie tot ontwapening en controle op het atoomwapen niet heeft gesteund. In de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk I der Rijksbegroting is reeds herinnerd aan de rede, die de Nederlandse gedelegeerde Prof. Francois op 9 October j.1. in de Eerste (Politieke) Commissie heeft gehouden ter bestrijding van het desbetreffende voorstel der Sowjet-Unie; naar deze uiteenzetting moge hier worden verwezen. Ook de critiek van vele leden, die de vraag opperden, of de Nederlandse tactiek in de Verenigde Naties niet te veel is afgestemd op onthouding en bescheidenheid, meent ondergetekende te mogen afwijzen. Zowel in deze als in de vorige Algemene Vergaderingen en eveneens in de Economische en Sociale Raad, waarvan Nederland dit en het vorige jaar Lid was, hebben Nederlandse gedelegeerden steeds een actief aandeel in de werkzaameden gehad. Om slechts enkele voorbeelden te noemen wat de thans bijeen zijnde Algemene Vergadering betreft, moge melding worden gemaakt van de rede door Dr. van Roijen als leider der delegatie bij de algemene beschouwingen gehouden, aan het hierboven vermelde optreden der Nederlandse delegatie in de Politieke Commissie ten aanzien van de ontwapeningsvoorstellen der Sowjet-Unie alsmede nopens het Balkanvraagstuk, de toelating van nieuwe Leden en Palestina, verder aan de rol van Nederland bij de debatten over de economische vraagstukken, over de rechten van de mens, over hulpverlening aan Arabische vluchtelingen in Palestina, over het ontwerp-verdrag betreffende genocide, en tenslotte bij de besprekingen van huishoudelijke en budgetaire aard. Het feit, dat de rede van Dr. van Roijen in de wereldpers zo weinig publiciteit heeft verkregen, moet worden toegeschreven aan de omstandigheid — waarop de Nederlandse Delegatie geen invloed kon uitoefenen —, dat de rede werd uitgesproken op een uit publicistisch oogpunt ongunstig tijdstip, namelijk in de late namiddag van een dag, waarop reeds een aantal andere belangrijke redevoeringen was gehouden. Teneinde aan deze rede althans in Nederland grotere bekendheid te geven, wordt de tekst, met een vertaling in het Nederlands, als bijlage van deze Memorie afgedrukt. Het doet ondergetekende genoegen te ontwaren, dat hetgeen Nederland heeft bijgedragen ter voorbereiding van de Verklaring inzake de Rechten van de Mens, welke Verklaring thans in de Derde (Sociale) Commissie van de Algemene Vergadering te Parijs behandeld wordt, op prijs gesteld wordt. De Regering was in staat haar opmerkingen naar aanleiding van de door de V.N.-Commissie inzake de Rechten van de Mens in December 1947 opgestelde Verklaring enigszins uitvoerig te doen zijn, doordat zij zich kon baseren op het Voorlopige Rapport van de Commissie van Advies inzake de rechten van de mens, onder voorzitterschap van Mr. L. A. Kesper, welk rapport door de ambtsvoorganger van ondergetekende op 29 Juli 1948 ter Griffie van de beide Kamers der Staten-Generaal is neergelegd (911). Op de vraag, welke practische betekenis toegekend moet worden aan een dergelijke Verklaring, moge geantwoord worden, dat ondergetekende deze gering acht, zolang niet eveneens een Verdrag inzake de Rechten van de Mens met regelen nopens de doorvoering tot stand gekomen is. Immers de bepalingen van een verklaring zijn, in tegenstelling me; die van een verdrag, niet bindend, ook al valt d-j
12
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 1G00 111 12
morele waarde van een dergelijke verklaring niet te ontkennen; de daarin gestelde beginselen dienen beschouwd te worden als een ideaal, waarnaar gestreefd moet worden. Wat met de woorden „het afsluiten en doen naleven van veel eenvoudiger en concreter conventies" bedoeld wordt, is ondergetekende niet geheel duidelijk; hij meent evenwel te mogen aannemen, dat de bedoeling van de opmerking is, dat een verdrag met een klein aantal nauwkeurig omschreven bepalingen in de practijk beter nageleefd zal kunnen worden dan een internationale regeling, die een zoveel omvattende materie als de bescherming van de rechten van de mens behandelt, hetgeen ondergetekende gaarne onderschrijft. Wat belieft het standpunt, ingenomen door de Nederlandse vertegenwoordiger in het Comité voor de Rechten van de Mens uit de Economische en Sociale Raad der V. N., toen deze Raad in Augustus j.1. te Genève bijeen was, inzake de gelijke benoembaarheid o.a. in overheidsdienst van gehuwde en ongehuwde vrouwen en mannen. moge worden opgemerkt, dat deze vertegenwoordiger zijn standpunt heeft bepaald overeenkomstig een aan de delegatie door ondergetekende's ambtsvoorganger verstrekte instructie. Nu de Regering thans en in de afgelopen jaren zich op het standpunt heeft gesteld, dat in beginsel de gehuwde vrouw niet tot de overheidsdienst moet worden toe gelaten en de vrouwelijke ambtenaar, wanneer zij huwt, moet worden ontslagen, zou het niet met het Regeringsstandpunt in overeenstemming zijn geweest, indien de Nederlandse Delegatie een resolutie in tegengestelde zin zou hebben aanvaard. De Minister van Buitenlandse Zaken, zelfs al zou hij persoonlijk hierover anders hebben gedacht, kon niet anders doen dan het Regeringsstandpunt betreffende de gehuwde ambtenares — voor de uiteenzetting waarvan moge worden verwezen naar de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk I van de Rijksbegroting § 14 — onder de aandacht van de Delegatie te brengen; sindsdien is dit onderwerp uitvoerig behandeld bij Hoofdstuk V der Rijksbegroting. De opmerking van enkele leden, dat de organisatie van de Verenigde Naties nimmer tot iets goeds kan leiden, daar zij God en Zijn Woord heeft uitgebannen, meent ondergetekende onbeantwoord Ie kunnen laten na hetgeen hieromtrent reeds is opgemerkt in de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk I van de Rijksbegroting (pag. 3). Dat de Nederlandse Regering intussen waarde hecht aan de godsdienst als grondslag voor internationale samenwerking, moge blijken uit het streven van de Nederlandse Delegatie in de Derde (Sociale) Commissie om overeenkomstig de gedragslijn, aangegeven in de motie-van Voorst tot Voorst, aangenomen door de Eerste Kamer op 24 Juni 1948, een godsdienstige grondslag neer te leggen in de Verklaring van de rechten van de mens. De vraag, „waarom de Politieke Commissie van Nederlandse zijde een ambtelijke voorzitter heeft gekregen" doelt waarschijnlijk op het feit, dat als vertegenwoordiger van Nederland in deze Commissie optreedt een Raad-adviseur van het Departement van Buitenlandsi, Zaken. Het motief voor de keuze van Prof. Francois is hierin gelegen, dat het wegens het grote belang van deze Commissie voor Nederland uiterst gewenst is, aldaar vertegenwoordigd te zijn door een bij uitstek deskundig persoon, die zowel op de hoogte is van de politieke aspecten der te behandelen onderwerpen als van de volkenrechtelijke vraagstukken, die daarbij aan de orde kunnen komen. De Regering tracht steeds Indonesiërs zoveel mogelijk bij de werkzaamheden van de UNESCO in te schakelen. Zo waren in de Nederlandse Delegatie naar de Tweede Algemene Conferentie, welke gehouden is te Mcxico-City van 6 November—3 December 1947, een Indonesiër als lid en twee Indonesiërs als plaatsvervangende leden opgenomen. Het lag in de bedoeling, ook in de Nederlandse Delegatie naar de Derde Algemene Conferentie van UNESCO, welke te Bcyrouth op 17 November j.1. is aangevangen, een Indonesiër als lid op te nemen; echter heeft de Indonesische Regering te Batavia nog geen geschikte candidaat, die voor deze functie beschikbaar zou zijn, kunnen voordragen. Bij het Secretariaat van de UNESCO zijn nog geen Indonesiërs werkzaam; zodra zich een mogelijkheid voordoet, dat een Indonesiër door de Directeur-Generaal der Organisatie zou kunnen worden benoemd, en een geschikte persoon daarvoor is gevonden, zal diens benoeming worden aanbevolen. Federalisme. Gelijk reeds in de Memorie van Antwoord inzake Hoofdstuk I van de Rijksbegroting is medegedeeld, bevindt het vraagstuk van het ..Europese Federalisme" zich in een stadium van bestudering binnen de kring van het Vijfmogendhedenverdrag. Immers onlangs is te Parijs bijeengekomen een Studiecommissie, bestaande uit vertegenwoordigers, gekozen door de Regeringen van de Vijf Mogendheden, met de opdracht, te overwegen, welke stappen zouden kunnen worden
genomen, om een grotere mate van eenheid tussen de Europese landen te verzekeren, en dienaangaande aan de vijf Regeringen te rapporteren; hierbij is bepaald, dat de Studiecommissie binnen drie maanden een rapport zal moeten overleggen aan de Consultatieve Raad. Hoewel ondergetekende het in verband met deze studie wenselijk oordeelt, thans ten aanzien van de onderdelen van dit vraagstuk de resultaten daarvan af te wachten, wil hij gaarne voldoen aan de door de Kamer geuite wens, om omtrent dit belangrijke onderwerp met de Kamer in een voorlopige gedachtenwisseling te treden. De in het Voorlopig Verslag tot ondergetekende gerichte vragen, om zijn oordeel te geven omtrent de resoluties van het Federalistencongres in Den Haag, alsmede omtrent die, welke zijn aangenomen op een congres der „Nouvelles Equipes lnternationales", dat in September jl. in Den Haag is gehouden, mogen in deze algemene beschouwingen tevens haar beantwoording vinden; het zal toch niet de bedoeling zijn geweest van degenen, die deze resoluties ter sprake brachten, dat ondergetekende zich zou uitspreken over alle verschillende aspecten van het Europese federalisme, voorkomend in de politieke, culturele, economische en sociale resoluties van deze beide congressen. Ondergetekende zou aan zijn beschouwingen als opmerking van algemene aard willen doen voorafgaan, dat het federalisme niet mag worden gezien als een tegenstelling tegenover de neutraliteit, gelijk in de aanvang van de desbetreffende paragraaf van het Voorlopig Verslag geschiedt. Het mag als bekend worden verondersteld, dat de Nederlandse Regering na de Tweede Wereldoorlog het standpunt van de neutraliteit, zoals dit vroeger werd gehuldigd, heeft verlaten en het is ondergetekende niet gebleken, dat hierop van enige zijde nu of eerder critiek van enige betekenis is uitgeoefend. Derhalve kan de vraag van de tegenstelling tussen neutraliteit enerzijds en anderzijds gebondenheid tot internationale samenwerking tegenover een eventuele bedreiging van de vrede, zoals deze in het Handvest der Verenigde Naties is neergelegd, hier onbesproken blijven. Wanneer wordt vastgesteld, dat het federalisme krachtig leeft in de Nederlandse publieke opinie, moet dit naar het oordeel van ondergetekende worden opgevat in die zin, dat hier te lande in ruime kring het verlangen bestaat naar een verder gaande associatie tussen Nederland en andere Europese Staten dan thans bereikt is in de Verenigde Naties, de groep van Marshall-landen, het Vijfmogendhedenverdrag en de Benelux. Vele leden hebben het verband ter sprake gebracht tussen de Verenigde Naties enerzijds en de regionale federaties anderzijds. Gelijk bekend, is een Hoofdstuk van het Handvest der Verenigde Naties getiteld „Regionale regelingen", hetgeen op zich zelf reeds aantoont, hoe men van de aanvang af bij de opbouw van de Verenigde Naties rekening heeft gehouden met het bestaan van groepen van Staten binnen het kader der Verenigde Naties. Nauw sluit hierbij aan het artikel 51 betreffende de collectieve zelfverdediging, waarin de gedachte van nauwere samenwerking tussen een beperkt aantal Leden tot uiting komt, en welk artikel dan ook een van de grondslagen is van de Westelijke Unie. Ondergetekende zou intussen de stelling, dat de Verenigde Naties een organisch karakter zouden moeten krijgen in die zin, dat de wereldorganisatie als het ware zou zijn opgebouwd uit gefedereerde federaties, althans voor het tegenwoordige stadium van ontwikkeling, niet willen aanvaarden; hoofdzaak bij de Verenigde Naties is het individuele Lidmaatschap der Staten. De vraag, of de Regering verwacht, dat op den duur de Benelux zich zal ontwikkelen tot een federale Staat, vermag ondergetekende niet te beantwoorden. Tot dusver is van zodanig voornemen geen sprake geweest, aangezien, ook al moge de samenwerking tussen deze drie landen, met name in de Verenigde Naties en in de Westelijke Unie, zich over velerlei ander gebied uitstrekken, de verdragsband tussen Nederland, België en Luxemburg alleen op economisch gebied ligt. Dat het hier besproken Europese federalisme voorlopig territoriaal beperkt zal moeten zijn, betreurt ook ondergetekende. Onjuist is het echter, dat het West-Europese Federalisme Oost-Europa uitsluit; veel meer zijn het de in het Oosten van Europa gelegen landen zelf, die zich van deze nieuwe vorm van samenwerking afzijdig houden. Begrijpelijkerwijze wordt bij de bespreking over het federalisme herinnerd aan de beide moties-van der Goes van Naters—Serrarens, die de Tweede Kamer in de loop van dit jaar heeft aangenomen. Naar aanleiding van de vraag, of de Regering bereid is, deze beide uitspraken als positieve richtlijnen te aanvaarden, is het wellicht nuttig, de inhoud van deze moties in herinnering te roepen. De motie, welke werd aangenomen op 19 Maart 1948, nadat een Regeringsverklaring was afgelegd over het op 17 Maart 1948 te Brussel gesloten Vijfmogendhedenverdrag, bevatte als voornaamste element een betuiging van instemming van de Kamer met het Regeringsbeleid, zoals dit beleid in het sluiten van dit Verdrag tot
Bijlage A
Tweede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 1000 III
uiting was gekomen. Daarnaast komt dan de overweging in de considerans, dat „voor de veiligheid en vrijheid van Nederland en van Europa een blijvende aaneensluiting van Staten noodzakelijk is geworden". Het behoeft wel geen betoog, dat ondergetekende tegen deze motie allerminst bezwaar heeft. In de tweede motie, aangenomen op 28 April, is de Kamer nader op deze materie ingegaan; hierin wordt gezegd, dat de bovenbedoelde blijvende aaneensluiting kan worden gerealiseerd in verschillende doelverbanden, en wordt aangedrongen op de spoedige opbouw van zodanige doelverbanden. Ter verduidelijking is toegevoegd, dat men hierbij in het bijzonder heeft gedacht aan het monetaire, economische, sociale en defensiegebied, op welke terreinen, voor zover mogelijk en wenselijk, gezag zou moeten worden opgedragen aan boven-nationale organen. Ook hiermede wil ondergetekende, evenals zijn ambtsvoorganger dit deed, in beginsel gaarne zijn instemming betuigen. Ondergetekende heeft niet nagelaten, de aandacht van de Nederlandse leden der hierboven besproken studiecommissie op de beide moties te vestigen. Terecht spraken vele leden van twee bouwmethodes, die tot een federalistische structuur van Europa kunnen leiden. Als de éne weg wordt genoemd het oprichten van doelverbanden als hierboven besproken. Er moge aan worden herinnerd, dat in het volkenrecht reeds bijna gedurende een eeuw sporen zijn te vinden van internationale organen, die krachtens een verdragsregeling met min of meer uitgebreide bevoegdheden zijn bekleed. Ook indien deze bevoegdheden gering zijn, zal dit meestal in de practijk toch gepaard moeten gaan met afstand van een zekere souvereiniteit door de individuele Staten; ondergetekende wenst dan ook met de meeste kracht te verzekeren, dat zijnerzijds nooit zonder meer als argument tegen de oprichting van bepaalde doelverbanden zal worden aangevoerd het feit, dat hierdoor de souvereiniteit van Nederland zou worden beperkt; souvereiniteit is nu eenmaal niet een absoluut, maar een relatief begrip, waarvan de grenzen zith wijzigen naar gelang de internationale rechtsontwikkeling voortschrijdt. Een andere vraag is, of op esn bepaald gebied een zo sterke behoefte aan internationale rechtsvorming bestaat, dat aan een internationaal orgaan bepaalde bevoegdheden tot internationale wetgeving moeten worden toegekend; dit is een vraag van doelmatigheid en zal voor iedere materie en op ieder tijdstip afzonderlijk moeten worden beantwoord. De andere weg, welke in het Voorlopig Verslag wordt aangeduid, nl. het in het leven roepen van een Federaal Parlement of Federale Assemblee, sluit zich minder aan bij de ontwikkeling, die de internationale rechtsorde tot dusver heeft vertoond; de gedachten, die dienaangaande worden ontwikkeld, zijn nog niet uitgewerkt. Met name is niet duidelijk, hoe zij, die een dergelijke Assemblee in het leven willen roepen, opdat aldaar een Europese publieke opinie tot uiting zal kunnen komen, zich de wijze van samenstelling van deze internationale volksvertegenwoordiging denken. Aangenomen moet worden, dat men hier niet wenst bijeenkomsten van vertegenwoordigers van Regeringen, gelijk de Algemene Vergadering der Verenigde Naties, doch over de vraag hoe deze bijeenkomsten zullen moeten worden samengesteld door de Parlementen schijnt nog geen overeenstemming te bestaan. Ook het denkbeeld van „internationale controle" als in het Voorlopig Verslag bepleit, zal nader moeten worden uitgewerkt, alvorens hierover een oordeel kan worden uitgesproken. Evenmin hebben de particuliere organisaties, die op dit gebied werkzaam zijn, alle een zelfde voorstelling van het karakter van het nieuwe Europese orgaan; niet alle Europese federalisten toch onderschrijven hetgeen voorkomt o.a. in de politieke resolutie van het bovenvermelde Congres van de „Nouvelles Equipes Internationales", namelijk, dat wel verstaan moet worden, dat de Europese Assemblee zal zijn ..purement consultative sans pouvoir d'exccution, ni de législation". Het spreekt van zelf, dat men zich niet kan uitspreken omtrent de wenselijkheid van het instellen van een dergelijke Europese Assemblee, wanneer het nog een open vraag blijft, of men hier te doen zal hebben met een college van niet-officiële personen, dat aan de Regeringen adviezen zal uitbrengen, dan wel met een nieuw internationaal orgaan, hetwelk, zonder dat de Regeringen in de beraadslagingen van het orgaan worden gekend, voor alle landen bindende beslissingen zal nemen. In de eerste veronderstelling toch is enige aarzeling gewettigd, omdat het de vraag is, of naast de reeds zo nuttig werk verrichtende Interparlementaire Unie en de vele particuliere internationale organisaties ten gunste van een vreedzame ontwikkeling der Statenmaatschappij, nog behoefte bestaat aan een nieuw adviserend lichaam, dat uiteraard een beroep zal moeten doen op de beste krachten uit de verschillende landen, die reeds thans door zo vele internationale besprekingen in beslag worden genomen. Tegenwoordig wordt wel eens vergeten, dat het alleen dan wenselijk is, nieuwe internationale Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1948—1949
12
13
organen in het leven te roepen, wanneer deze inderdaad practisch werk zullen kunnen verrichten. Wat betreft de tweede veronderstelling, n.1. van een Europese Assemblee, die als een supernationaal orgaan boven de Regeringen zou zetelen, zijn er andere bezwaren, die wel overwogen moeten worden. Men zal ondergetekende er niet van verdenken, dat hij de invloed van de volksvertegenwoordiging op het internationale beleid zou willen uitschakelen en deze uitsluitend zou willen brengen bij die personen, die met de Regeringsverantwoordelijkheid zijn belast. Integendeel, het komt ondergetekende juist hoogst wenselijk voor, dat bij de groei der internationale verbindingen aan het behoud van de volksinvloed de nodige aandacht zal worden geschonken. Het zou nu echter kunnen zijn, dat bij het in het leven roepen van een Europese Assemblee met een supranationaal karakter te kort zou worden gedaan aan de invloed, welke de nationale publieke opinie thans langs democratische weg kan doen gelden op de internationale verhoudingen. Juist op grond van deze overweging vrage men zich af, of het niet aanbeveling verdient, dat zij, die in de verschillende landen tot regeren zijn geroepen, ook buiten de grenzen blijven optreden, natuurlijk met dien verstande, dat wanneer binnenslands blijkt, dat het gevolgde buitenlands beleid niet in overeenstemming is met de wensen der volksvertegenwoordiging, de Regeringspersonen door anderen worden vervangen. Dit stelsel, dat in de democratische landen tot dusverre tot bevredigende resultaten heeft geleid, verdient naar het aanvankelijk oordeel van ondergetekende de voorkeur boven de conceptie, die in een Europese Assemblee met een alles omvattend supernationaal gezag tot uiting zou komen. Een tweede moeilijkheid is gelegen in de competentie-afbakening tussen de nationale Regeringen en het Europese gezagsorgaan. Zou het de bedoeling zijn, dat de Europese gemeenschap met uitsluiting van de Staten zelf een buitenlands beleid zal voeren en aldus tal van vragen, zoals nationaliteit, handelspolitiek, bewapening, alleen in het Europese kader zullen worden geregeld, dan verkeert men toch wel in een gedachtenwereld, die ver van de tegenwoordige realiteit is verwijderd. Stelt men zich voor, dat iedere Regering zelf een eigen buitenlandse politiek blijft voeren, terwijl het Europese orgaan zelfstandig buiten de Regeringen om bindende beslissingen zal kunnen nemen, dan komen de Regeringspersonen toch te staan voor een op het eerste gezicht onaanvaardbare taak. Wie zou de verantwoordelijkheid voor een buitenlands beleid van een land willen aanvaarden, indien dit steeds kan worden doorkruist door beslissingen van een supernationaal orgaan, op de samenstelling en competentie waarvan de nationale Regeringen direct of indirect generlei invloed hebben uitgeoefend of verder kunnen uitoefenen? Ook bedenke men, dat het niet wel mogelijk zal zijn, in de internationale samenleving kunstmatig een nieuwe constructie in het leven te roepen, zonder dat in feite de voorwaarden, vereist voor een nauwere samenwerking, reeds bestaan. Zowel in de Benelux als in het Vijfmogendhedenverband is gebleken, hoe langzaam werkelijke samenwerking moet groeien; dit moge een aanwijzing zijn om niet voorbarig grotere nauw verbonden groepen te willen vormen van volken, die minder aan elkander verwant zijn. Bij het beschouwen van het vraagstuk ener Europese Federatie is niet uit het oog te verliezen, dat zelfs bij het versnelde tempo van de tegenwoordige samenleving de schepping ener veelomvattende landen-organisatie uit de aard der zaak slechts geleidelijk kan voortschrijden en niet kan worden verhaast. Alvorens het eindpunt te kunnen bereiken, moet men de weg afleggen, die daarheen voert. Europa kan niet ontkomen aan zijn wordingsgeschiedenis van meer dan twintig eeuwen. Gegeven dit alles, verdient de uitspraak in het Voorlopig Verslag, dat een Europees Parlement niet mag worden tot een facade zonder inhoud, alsmede de waarschuwing van verscheidene leden tegen overijling, alle aandacht. Gehoopt mag worden, dat er ten aanzien van de hier besproken punten, welke tot dusverre door de particuliere organisaties slechts zeer terloops zijn behandeld, meer klaarheid zal komen, nu binnen de kring van de Westelijke Unie een speciale studie dienaangaande zal worden ter hand genomen. De Nederlandse Regering heeft door het aanwijzen van alleszins competente Nederlanders als leden in deze studiecommisie, nl. de heren Albarda, Bruins Slot en Kerstens gaarne daartoe haar medewerking willen verlenen. De Kamer moge dan ook overtuigd zijn, dat het gehele vraagstuk van het Europese Federalisme de volle aandacht van de Regering heeft, en dat ondergetekende ook in de toekomst gaarne het zijne zal bijdragen, om een samenwerking tussen de Europese landen te bevorderen op de wijze waarop en in de mate waarin dit mogelijk zal blijken. Hierbij moge het vertrouwen worden uitgesproken, dat, indien er voorlopig niet iets zal ontstaan, dat men kan aanduiden als een Europese Federatie met een Europese Assemblee, het belang
14
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
zal worden ingezien van partiële vormen van samenwerking tussen Europese landen, zoals die nu reeds bestaan in Benelux, Westelijke Unie en Marshall-organisatie en zoals deze wellicht in de naaste toekomst in nog andere vormen in het leven zouden kunnen worden geroepen.
1000 III
12
arbeidsterrein voor bijzondere samenwerking beperkt is, wil men voorkomen, dat duplicatie plaats vindt van de werkzaamheden van de O.E.E.C, te Parijs. Niettemin worden regelmatige bijeenkomsten van de Ministers der vijf landen, die dezelfde Departementen beheren, in het algemeen zeer nuttig geacht om een gelijkgerichte politiek te verzekeren. Westelijke Unie. De medewerking van Engeland op het terrein der economische De Nederlandse Regering is vast voornemens, niets onbeproefd samenwerking is in genen dele aanleiding geweest tot moeilijkheden, te laten om de Westelijke Unie zoveel mogelijk te versterken en uit zoals door sommige leden wordt verondersteld. te bouwen. De Benelux-landen zijn de enige kleinere mogendheden De vijf landen, welke het Verdrag van Brussel hebben onderwelke bij de samenwerking in het kader van het Westpact tot dustekend, hebben nimmer de bedoeling gehad de samenwerking, welke verre zijn betrokken. Het is ongetwijfeld gedeeltelijk een gevolg van tussen hen tot stand gebracht was, te beperken. Van zeer groot belang het wederzijds vertrouwen, dat gegroeid is in de samenwerking is dan ook geweest, dat in de afgelopen maanden informele besprebinnen het kader van de Benelux, dat ertoe heeft geleid, dat België, kingen hebben plaats gehad te Washington tussen hoge ambtenaren Nederland en Luxemburg zich met Frankrijk en Engeland hebben van het Departement van Staat en de ambassadeurs van Canada, verbonden, aangezien de drie kleinere landen zich ervan bewust Engeland, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg over de mogewaren, dat tussen hen eenstemmigheid bestond over de buiten- lijkheid van de totstandbrenging van een Atlantisch pact. Hr. Ms. landse politiek, welke moest worden gevolgd, en over de noodzakeambassadeur te Washington, Mr. van Kleffens, heeft in deze zeer lijkheid om gezamenlijk weerstand te bieden tegen de gevaren, welke belangrijke besprekingen een actief aandeel gehad. hen bedreigen. De samenwerking tussen de vijf mogendheden, die De vorm waarin de Atlantische Unie tot stand gebracht kan het verdrag van Brussel hebben ondertekend, is gebaseerd op een worden, is nog te weinig helder afgetekend dan dat daarover een voet van volkomen vrijwilligheid. Van een bovennationale oplegging mededeling kan worden gedaan. Het is wel duidelijk, dat de medevan beslissingen of van het nemen van beslissingen bij meerderheid werking van de Verenigde Staten en Canada niet uitsluitend zal kunvan stemmen is geen sprake. Alle beslissingen worden genomen nen plaats vinden in de vorm van een toetreden tot de Westelijke op grond van de overeenstemming, welke wordt bereikt door weder- Unie of een andere vorm van uitbreiding van het Brusselse Verdrag. zijds begrip voor elkanders gezichtspunten. Tot nu toe heeft deze Het Brusselse Verdrag is steeds bedoeld, niet als conclusie van een methode van vrijwillige overeenstemming voortreffelijk gewerkt en samenwerking doch als een begin, een gangmaker om tot een verdervan enigerlei vertraging in het nemen van noodzakelijke beslissingen gaande samenwerking te geraken. Als zodanig is het Pact ongetwijfeld is geen sprake geweest. geslaagd geweest, aangezien reeds zeer spoedig de Verenigde Staten De samenwerking tussen de Westelijke Mogendheden is in de eerste en Canada blijk hebben gegeven van hun actieve belangstelling in de plaats op het gebied in Europa gericht. De militaire, economische en ontwikkeling van de gedachten, welke aan het Westpact ten grondpolitieke kracht, welke de verdragspartners kunnen ontwikkelen, slag liggen, door zich bij de militaire besprekingen te laten vertegenwordt evenwel in belangrijke mate bepaald door de veelsoortige en woordigen door observers. belangrijke betrekkingen, welke deze landen buiten Europa onderDe opmerking van vele leden, dat het allerbelangrijkste is om die houden, in de eerste plaats met de gebiedsdelen in andere wereld- weg te kiezen welke het snelst tot het doel leidt en dat niet star moet delen, waarvoor zij een bepaalde verantwoordelijkheid dragen. De worden vastgehouden aan de vorm van toetreding of aan bepaalde omstandigheid, dat deze betrekkingen bestaan, mag er echter niet toe concrete eisen, is ondergetekende uit het hart gegrepen. De beschouleiden, dat het verdrag in de werkelijke zin des woords wereldom- wingen van de verschillende leden over het Atlantisch Pact zijn van vattend zou worden, hetgeen zou geschieden, indien de samenwerking bijzonder nut, omdat, wanneer de Regering een beslissing zal moeten zich zou uitstrekken tot alle belangen, welke ieder der individuele nemen over de al dan niet toetreding tot een zodanig pact, zij de partners heeft te behartigen. Elke regionale samenwerking heeft het zekerheid zal bezitten, dat gewerkt is in een richting, welke vele leden bezwaar, dat zij tot op zekere hoogte geweld aandoet aan andere reeds hebben aangewezen. De gedachte, dat behalve landen, welke reeds gegroeide verhoudingen. De bedoeling van het Westpact is ge- formeel deel uitmaken van de Unie, ook andere landen in hun eigen weest, dat de verbonden Mogendheden door die samenwerking hun en aller belang in het defensie-systeem dienen te worden opgenomen, positie zouden verstevigen. Het moet worden vermeden, dat de band is van bijzondere betekenis voor een juiste afbakenig van rechten en zo knellend wordt, dat zij een of meer la'nden voor consequenties verplichtingen in het Atlantisch verdedigingsstelsel. zou plaatsen, die niet kunnen worden aanvaard. Het is met name Het verheugt ondergetekende, dat in het bestek van het Verdrag duidelijk, dat Engeland, behalve de betrekkingen met verschillende van Brussel gestadig vorderingen worden gemaakt op het gebied Europese moeendheden. bijzondere relaties onderhoudt met de do- der militaire samenwerking. Ter voorkoming van misverstand moge minions Het "is daarom zeer verheugend, dat bij de jongste confe- hij erop wijzen, dat het permanente militaire comité van de vijf rentie van verantwoordelijke Staatslieden van het Britse Gemenebest Mogendheden, dat te Londen zetelt, en het comité, dat door veldbegrip en waardering bestond voor de Westelijke Unie. maarschalk Montgomery wordt gepresideerd, geen identieke lichamen Op het terrein van de samenwerking met de gebiedsdelen overzne zijn. Het eerste is een orgaan, dat ter beschikking staat van de vervinden nog belanarijke veranderingen plaats, die het op het huidige enigde Chefs van Staven, bij wie de militaire leiding der defensieogenblik bezwaarlijk maken, in het raam der Westelijke Unie meer voorbereiding berust, en dat zich bezighoudt met vraagstukken van te doen dan op de mogelijkheid van samenwerking op voet van strategische- en organisatorische aard, zomede betreffende bewapevrijwilligheid in de toekomst en op het gelijk richten van de ning en uitrusting. Het tweede is een comité van bevelhebbers, die, grote lijnen van het buitenlandse beleid de aandacht gevestigd te naar de gekregen aanwijzingen en met de hun toegewezen middelen, houden De samenwerking in de verschillende commissies, welke de verdediging van West-Europa voorbereiden. binnen het kader van het West-pact tot stand zijn gekomen, heeft Een van de meest belangrijke kwesties, welke bij de sluiting van zich in bevredigend tempo ontwikkeld. Dit geldt voor alle ter- elk verdedigingspact aan de orde komen, is de omvang van de reinen welke onder de artikelen van het Verdrag vallen. Er is verplichtingen, welke de verdragsluitende partijen jegens elkander geen sprake van, dat alleen uitvoering zou zijn gegeven aan de op zich nemen. Het ligt voor de hand, dat naarmate het aantal der voorbereiding van de militaire samenwerking. In het economische verdragsluitende partijen toeneemt, de omvang der verplichtingen in artikel van het Verdrag van Brussel wordt uitdrukkelijk gewezen op de regel beperkter zal zijn. Bij het tot stand komen van het Verdrag de noodzakelijkheid, om duplicaties met andere internationale orga- van Brussel heeft de omschrijving van de verplichtingen tot het geven nisaties te vermijden. Ten tijde van de totstandkoming van het Verdrag van wederzijdse hulp tot uitvoerige gedachtenwisselingen aanleiding bestond tussen de vijf verdragsluitende Mogendheden of tussen enkele gegeven. Het regionaal karakter van het Verdrag heeft ten slotte de hunner reeds een aantal orcanen op het gebied van economische en doorslag gegeven tot de formulering, welke automatische bijstand financiële samenwerking. Het zou nutteloos zijn geweest om nieuwe beperkt tot een aanval in Europa. Dit sluit niet uit, dat bij aanvallen organen te creëren op het gebied, dat reeds door de bestaande werd in andere gebiedsdelen eveneens gewapende steun door partijen kan bestreken Nagenaan moest dus worden, in hoeverre op economisch worden verleend; deze bijstand is dan echter niet automatisch, doch terrein no« aanvullende werkzaamheden in het kader van het West- zal het gevolg kunnen zijn van beslissingen, genomen op grond van pact konden worden verricht. In een tweetal bijeenkomsten van de gemeenschappelijke consultatie, welke het Verdrag verplichtend voorMinisters van Economische Zaken en van Financiën der vijf landen, schrijft voor het geval aanvallen op een der verdragsluitende partijen die zijn Behouden sinds de totstandkoming van het Verdrag van buiten Europa plaats vinden. Brussel is"hieraan de nodige aandacht geschonken. Bovendien is op de De Mogendheden, welke in het Westpact samenwerken, zijn zich bijeenkomst van de Consultatieve Raad van 19 en 20 Juli 1948 te Den Haag een resolutie aangenomen, waarin de noodzaak van samen- terdege bewust van het feit, dat haar militaire samenwerking in bewerking op economisch en financieel terrein nogmaals wordt geaccen- langrijke mate wordt beïnvloed door de verplichtingen, welke zij in tueerd Op de gehouden bijeenkomsten is gebleken, dat het practische andere gebieden op zich hebben genomen. Een niet onbelangrijk deel
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 1000 der Franse strijdkrachten is gebonden ten gevolge van de toestand in Indo-China, terwijl Engeland ter bestrijding van de opstand in Malakka een troepenmacht van betekenis derwaarts heeft moeten dirigeren. Niettemin is procentueel de onttrekking aan het militair vermogen, die het gevolg is van het conflict in Indonesië, ongetwijfeld hoger dan in het geval van Engeland en Frankrijk. De ernstige situatie, welke in de Troonrede onder de aandacht van de leden der StatenGeneraal is gebracht en die ertoe leidt dat de bijdrage van Nederland in de gemeenschappelijke verdediging van West-Europa nog voor geruime tijd ver zal moeten blijven beneden datgene, waartoe ons land in normale omstandigheden in staat zou zijn, is een bittere realiteit. Zeer terecht leggen verscheidene leden er de nadruk op dat dientengevolge Nederland voor het behoud van zijn onafhankelijkheid en voor het behoud van de Westerse cultuur, slechts een geheel onvoldoende bijdrage kan leveren. Dit is een der factoren, welke het bijzonder urgent maken, om in Indonesië een oplossing te bereiken, waardoor niet langer grote contingenten Nederlandse troepen aldaar worden vastgehouden. Dit kan alleen geschieden, wanneer orde en veiligheid voldoende hersteld zijn en de verdediging van Indonesië grotendeels aan eigen krachten kan worden overgelaten, zodat met een aanmerkelijk kleinere troepenmacht kan worden volstaan. Zolang de huidige ongewenste toestand voortduurt zal toch moeten worden overwogen, of Nederland zich in het belang van de Westelijke Unie geen extra offer zal moeten opleggen, om althans die bijdrage tot de gemeenschappelijke verdediging te kunnen leveren, die in gemeenschappelijk overleg met de andere verdragsluitende partijen redelijk en verantwoord wordt geacht. Bij de uitbreiding van de samenwerking, welke thans bestaat tussen de landen van de Westelijke Unie, tot andere landen, moet worden rekening gehouden met zeer verschillende factoren. Over deze uitbreiding is in de wereldpers veel geschreven, doch weinig definitieve conclusies zijn getrokken. Wel is duidelijk gebleken uit de informele gedachtenwisselingen, welke hebben plaats gevonden, dat de verplichtingen, welke de landen der Westelijke Unie tegenover elkander hebben aanvaard, niet in de zelfde vorm kunnen worden overgenomen door landen, wier geographische, militaire en politieke situatie het wenselijk maakt, om andere vormen voor de samenwerking te kiezen. De besprekingen, welke binnenkort met de Verenigde Staten en Canada zullen beginnen, zullen, naar vertrouwd wordt, ertoe leiden, dat tussen een groot aantal landen een aanvaardbare vorm van samenwerking zal worden gevonden. Over de besprekingen ter voorbereiding van de militaire samenwerking tussen de vijf Mogendheden kunnen op het ogenblik geen nadere mededelingen worden gedaan. De militaire verplichtingen, welke de Verdragspartners op zich hebben genomen, zijn in het Verdrag zelf duidelijk aangegeven. Tengevolge van de ver strekkende samenwerking op velerlei terrein tussen de landen van de Westelijke Unie, is ieder dier landen direct geïnteresseerd geraakt in de bijdrage, welke de andere deelnemers voor het gemeenschappelijk doel kunnen leveren, welke bijdrage in sterke mate afhankelijk is van de economische, financiële, sociale en politieke toestanden in het betrokken land. Ieder der landen van de Westelijke Unie heeft met zijn eigen moeilijkheden te kampen, en het zou voorbarig zijn thans reeds conclusies te trekken in zake de bijdragen, welke uiteindelijk door ieder zullen worden geleverd. Het afsluiten van het pact is een bewijs van het vertrouwen, dat de West-Europese landen hebben in elkanders stabiliteit en eensgezindheid. Ondergetekende heeft het vertrouwen, dat de kracht, ontleend aan een lange en roemrijke traditie, Frankrijk in staat zal stellen, de tijdelijke moeilijkheden, waarmede het thans te kampen heeft, te overwinnen. Aan de leden, welke bevreesd zijn, dat een verdeeld Frankrijk weinig steun aan de Westelijke Unie zal kunnen geven, zou ondergetekende willen antwoorden, dat de Franse Regering bij geen der andere regeringen achter heeft gestaan in haar vaste wil om aan het pact een spoedige uitvoering te geven, en dat Frankrijk steeds zijn volle bijdrage in de gemeenschappelijke samenwerking heeft geleverd. Er bestaat tussen de Nederlandse en Franse Regeringen een sfeer van vertrouwelijk overleg en samenwerking in zake een groot aantal vraagstukken van internationale politiek, welke voor de toekomstige verhoudingen het beste doen hopen. De verdediging van het gemeenschappelijk erfdeel der Europese beschaving is de hoofdgrondslag voor de samenwerking tussen de landen der Westelijke Unie. Niettegenstaande de wens om zoveel mogelijk andere mogendheden bij deze taak te betrekken is het onmogelijk, daarbij mogendheden in te schakelen, wier politieke opvattingen al te grote afwijkingen vertonen van de overtuiging, waardoor de Verdragpartners zich gedragen weten. Het kan geredelijk worden toegegeven, dat Spanje een essentiële schakel in het WestEuropese defensiestelsel uitmaakt, zonder welke de verdediging van
III
12
15
West-Europa bezwaarlijk een maximale efficiëntie kan bereiken. Zoals veel leden hebben opgemerkt, levert het politieke regiem, dat Spanje bestuurt, een te groot bezwaar op, om thans reeds tot een volledige inschakeling van Spanje te komen. De positie van Spanje heeft bij voortduring de aandacht van de regeringen van de Westelijke mogendheden, doch de tijd voor het trekken van bepaalde conclusies schijnt nog niet gekomen. Even essentieel voor de verdediging der Europese beschaving als het Iberisch schiereiland zijn sommige Noord-Europese gebieden. Tegen de aansluiting van één of meer der Skandinavische landen bestaat bij de Westelijke mogendheden generlei bezwaar. Evenwel worden de mogelijkheden tot aansluiting bij het Verdrag van Brussel of bij een toekomstig Noord-Atlantisch pact uiteraard uitsluitend bepaald door de opvattingen, welke ter zake in de betrokken landen heersen. In de laatste maanden hebben de Regeringen van Noorwegen, Zweden en Denemarken diepgaand overleg gepleegd ten einde te onderzoeken, of zij tot een gemeenschappelijk standpunt konden geraken. Blijkens de inlichtingen, waarover de ondergetekende beschikt, kan nog niet gesproken worden van bereikte overeenstemming; verschillen in geographische ligging, in ervaringen in de jongste wereldoorlog en in strategische en internationaal-politieke inzichten tussen de Noorse landen onderling doen zich sterk voelen. Anderzijds bestaat tussen de Skandinavische landen een sterk gevoel van verbondenheid, dat gegrond is op gemeenschappelijke traditie en verwantschap van taal en beschaving. Terwijl de Nederlandse Regering tenvolle begrip heeft voor de bijzondere moeilijkheden, waarvoor deze landen zich geplaatst zien, om een vorm te vinden, waarin zij kunnen komen tot een politieke en militaire samenwerking met de Westelijke Mogendheden, betreurt zij het anderzijds bijzonder, dat deze landen, waarmede Nederland reeds voor de oorlog in het kader van de Oslogroep bijzonder hartelijke betrekkingen onderhield, en die thans wederom met andere Europese landen samenwerken bij de uitvoering van het Europese herstelprogramma, niet nader konden worden betrokken in de samenwerking tussen de West-Pact-Mogendheden. De Nederlandse Regering zal niets onbeproefd laten, om een nauwere samenwerking met deze landen te bevorderen. Bij de behandeling van het Verdrag van Brussel in de beide Kamers der Staten-Generaal is duidelijk gebleken, dat een der politieke partijen zich niet met het sluiten van dit Verdrag kon verenigen. De Westelijke Unie heeft, zoals elk politiek stelsel, haar tegenstanders. Ondergetekende heeft geen illusie om de leden te bekeren, welke tegen aanneming hebben gestemd, doch hij vermag niet in te zien, hoe de Westelijke Unie de bestaande tegenstellingen kan verscherpen en met name moet hij zich verzetten tegen de kwalificatie van het „Westelijk blok" als „Oorlogsblok". Elke agressieve bedoeling is aan de inhoud van het Verdrag van Brussel vreemd. De Verdragsluitende Partijen hebben zich ten doel gesteld, om aanvallen op hun onafhankelijkheid en hun territoir gezamenlijk af te weren; daardoor kan niemand zich bedreigd voelen, want deze defensieve taak houdt in, dat geen militair initiatief zal worden genomen zolang de vrede niet wordt bedreigd. Bovendien is het Verdrag van Brussel nadrukkelijk gesteld binnen het kader van de universele samenwerking tussen de volkeren, welke is belichaamd in het Handvest der Verenigde Naties. De bezwaren, welke deze leden hebben geopperd tegen de mogelijkheid, dat Nederlandse legereenheden onder een buitenlandse bevelhebber zouden komen te staan, acht ondergetekende een anachronisme. Gedurende de laatste oorlog is de overwinning voor een belangrijk deel bereikt ten gevolge van het feit, dat de verbonden naties al haar materiële en militaire kracht hebben samengebundeld onder een centrale leiding. De troepen van velerlei landen hebben schouder aan schouder gestreden onder één opperbevelhebber. Ds samenwerking tussen de leden der Westelijke Unie is een gemeenschappelijke taak, welke uitgaat boven de engheid der nationale grenzen. De verschillende commando's in het kader der militaire samenwerking worden op de meest doeltreffende wijze onder de daarvoor in aanmerking komende officieren verdeeld. Nederlandse officieren van de Land-, Zee- en Luchtstrijdkrachten zijn bij de samenwerking betrokken. Naast de bijdragen, welke ieder land voor de gemeenschappelijke samenwerking zal leveren, blijven afzonderlijke taken voor de nationale strijdmacht over. In dit verband behoeft voor wat Nederland betreft slechts te worden gewezen op de taak der Nederlandse troepen in Indonesië, welke buiten het kader van het West-Pact valt. Er is dus geen kwestie van, dat vreemde troepen zullen worden gebruikt voor het onderdrukken van binnenlandse onlusten; wel zal de internationale samenwerking met de andere leden van het West-Pact er toe leiden, dat Nederlandse troepen in sommige gevallen zullen worden opgeleid in het buitenland of bij manoeuvres of oefeningen gebruik zullen maken van terrein, buiten 's lands grenzen gelegen. Het
16
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
deelnemen van Nederlandse militairen aan de manoeuvres in de Ardennen is dan ook de meest natuurlijke zaak ter wereld. Reeds gedurende de oorlog werden vele Nederlandse officieren van Land-, Zee- en Luchtmacht in Engeland of de Verenigde Staten opgeleid. De deelneming van Nederland aan de Westelijke Unie zal bepaalde financiële lasten aan ons land opleggen. Hoe groot deze last zal zijn, valt op het ogenblik niet te zien, aangezien dit nauw samenhangt met de ontwikkeling van de internationale politieke toestand. Het ligt echter voor de hand, dat een zo doeltreffend mogelijk georganiseerde verdediging in samenwerking met andere landen voor Nederland relatief minder kostbaar zal zijn, dan wanneer ons land zich geheel alleen zou moeten wapenen tegen bedreiging van zijn onafhankelijkheid. Daarbij moet nog in aanmerking worden genomen, dat de ontwikkeling van de moderne strijdmiddelen het volstrekt onmogelijk maakt, om in een gebied van zo geringe omvang als Nederland, met enige mogelijkheid op succes een verdediging te voeren tegen een vijand, die met deze strijdmiddelen is uitgerust. Geheel afgezien van het feit, dat naar de vaste overtuiging van ondergetekende het Nederlandse volk zeer bepaaldelijk een verdere samenwerking met de Mogendheden wenst, welke gedragen worden door dezelfde gemeenschappelijke Europese en Angelsaksische beschaving, bestaat in feite geen mogelijkheid om een andere gedragslijn te volgen, op straffe van een volslagen steriel isolement. Een regeling voor emigratie naar België bestaat ingevolge het Vestigings- en Arbeidsverdrag van 1933. Met Frankrijk zijn op 2 Juni 1948 een emigratie-accoord en een arbeidsverdrag gesloten, welke binnenkort ter goedkeuring aar. de Kamer zullen worden aangeboden, en die de mogelijkheid bieden tot emigratie naar dat land. In het kader van de samenwerking in sociale aangelegenheden is een aantal comité's opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers der vijf landen. Ook het vraagstuk der migratie wordt daarbij tot een onderwerp van overleg gemaakt. Deskundigen van de Vijf Mogendheden op dit gebied zullen periodiek bijeenkomen, teneinde de verschillende aspecten der migratie te bestuderen en eventueel nieuwe regelingen voor te stellen.
1000
III
12
De voorbereidende werkzaamheden voor de vorming van de Nederlands-Belgisch-Luxemburgse economische unie worden met voortvarendheid voortgezet. Nadat op 1 Januari 1948 het gemeenschappelijk douane-tarief in werking was getreden, werd bijzondere aandacht geschonken aan de voorbereiding van de economische unie. Op de bijeenkomst der Ministers van de .drie landen op het Chateau d'Ardenne op 7 en 8 Juni 1948 werden een aantal punten opgesteld, waarvoor een oplossing zou moeten worden gevonden, om op 1 Januari 1950 de economische unie dier landen tot stand te kunnen brengen. Deze voorwaarden houden voor elk der landen in: a. de terugkeer naar het stelsel van vrije consumptie; b. de vermindering van de overheidssubsidies; c. de coördinatie van de investeringspolitiek; d. de coördinatie van de fiscale en van de sociale politiek; e. de bevordering van factoren, die een stelsel van monetair evenwicht garanderen.
werking. Een daarop betrekking hebbend memorandum werd reeds enige tijd geleden aan de Leden van de Staten-Generaal toegezonden. In verband met de opmerking van verscheidene leden, of de Regering verwacht, dat op de duur de Benelux zich zal ontwikkelen tot een federale staat, stelt de Regering er prijs op te verklaren, dat de besprekingen met de Belgische en Luxemburgse Regeringen zich tot dusverre uitsluitend bewogen hebben in het kader van een economische unie, waardoor het zwaartepunt der besprekingen op economisch financieel en sociaal gebied komt te liggen. , De Regering is het geheel eens met die leden, die van oordeel zijn, dat het doel ener ordening moeilijk kan zijn handhaving van de consumptie-beperkingen en overheidsbemoeiingen met het bedrijfsleven in details. Door verschillende omstandigheden was Nederland genoodzaakt, langer dan België zulks behoefde te doen, maatregelen te handhaven, die uit de schaarste-economie voortsproten. Bij het voorbereiden ener economische unie zullen de verschillende maatregelen, die daarvoor nodig zijn, gecoördineerd tot stand moeten komen. Dit impliceert een zekere mate van ordening. De hierboven onder c en d genoemde punten wijzen er reeds op, dat een economische unie niet zonder een zekere mate van ordening tot stand kan komen. Uit het gemeenschappelijk memorandum, dat de Benelux-landen te Parijs hebben ingediend, blijkt eveneens ,dat er overeenstemming tussen de drie landen bestaat over een stelsel van „gerichte economie". Daarvoor moge worden verwezen naar par. 18 van het memorandum betreffende het programma op lange termijn der Beneluxlanden (Gedrukte stukken, Zitting 1948—1949, 1021, 1). Bij de verschillende maatregelen, die in voorbereiding zijn, is het Nederlandse Planbureau ingeschakeld. Gezien het voorbereidende stadium, waarin zich verschillende maatregelen bevinden, is het thans nog niet mogelijk, verder in bijzonderheden te treden; dit zal pas kunnen geschieden, nadat het overleg met België en Luxemburg verder is gevorderd. Behalve het contact op het gebied der economische unie, ontwikkelen zich ook andere contacten met de Benelux-landen. Zo kan verklaard worden, dat een cultureel verdrag met Luxemburg zich in een ver gevorderd stadium van voorbereiding bevindt, terwijl ook afgezien daarvan de culturele contacten met Luxemburg zich verder ontwikkelen. , Ondergetekende geeft zich er rekenschap van, dal de termijn, genoemd in artikel 3 van de op 3 April 1939 tussen Nederland, België en Frankrijk gesloten overeenkomst nopens verschillende vraagstukken betreffende het stelsel, toepasselijk op de Rijn (Staatsblad no. 22), op 3 April 1949 afloopt. De Nederlandse Regering is bereid, deze overeenkomst te verlengen, terwijl, voor zover haar bekend, de Belgische Regering daartoe eveneens bereid is. In ieder geval kan terzake tijdig het nodige contact worden opgenomen. Wat betreft de vrije migratie tussen Nederland, België en Luxemburg werd reeds opgemerkt, dat tussen Nederland en België op 20 Februari 1933 een vestigings- en arbeidsverdrag werd afgesloten. In het kader van de Benelux-economische unie zal het vraagstuk van de migratie stellig onderwerp van bespreking moeten zijn, waarbij nog zal moeten worden nagegaan of genoemd vestigings- en arbeidsverdrag herziening behoeft.
Gedurende de conferentie op het Chateau d'Adenne werd aan de voorzitters van de Raden, voorzien in de Nederlands-Belgisch-Luxemburgse douane-overeenkomst van 5 September 1944, opgedragen, de hierboven genoemde vijf punten te bestuderen en daarover een rapport uit te brengen aan de Ministers der drie landen, die het voornemen te kennen gaven, in Januari 1949 wederom een bijeenkomst te houden. De voorzitters der bedoelde Raden hebben na de bijeenkomst op het Chateau d'Ardenne een vijftal commissies in gesteld, die zich met de hierboven bedoelde onderwerpen bezig hielden. Deze werkzaamheden hebben zodanige voortgang gemaakt, dat verwacht mag worden, dat het rapport van de Voorzitters der Raden voor het einde van dit jaar gereed zal zijn. Na ontvangst van dit rapport zal de Regering zich nader daarover hebben te beraden. Intussen wordt bij het Regeringsbeleid reeds rekening gehouden met de noodzakelijkheid om tot een realisatie van de economische unie te komen. Dit is nog laatstelijk gebleken bij de maatregelen, die de Nederlandse Regering heeft genomen tot verlaging van overheidssubsidies en opheffing van sommige rantsoeneringsmaatregelen. Hierdoor is reeds een belangrijke stap gedaan ter verwezenlijking van het hierboven onder a. en b. gestelde. De Nederlandse, Belgische en Luxemburgse Regeringen hebben ook besloten een gezamenlijk programma op lange termijn in te dienen bij de organisatie voor de Europese economische samen-
De Nederlandse Regering deelt de voldoening, tot uitdrukking gebracht in het Voorlopig Verslag, over de heilzame gevolgen, die het Europese Herstel Programma, dank zij de medewerking van de Verenigde Staten reeds heeft gehad. Hoewel het Europese Herstel Programma op beslissende wijze wordt beïnvloed door de hulp, die de Verenigde Stalen geven, zal de economische samenwerking in Europa voor het herstel niet beperkt mogen blijven tot de periode, waarvoor de Verenigde Staten hulp willen verlenen. De conventie voor Europese economische samenwerking, op 16 April 194S te Parijs ondertekend, limiteert deze samenwerking geenszins tot die periode; zij is als een permanente samenwerking gedacht. De conventie voorziet dan ook in een permanente organisatie. Een Raad, samengesteld uit alle leden, is het orgaan waaraan alle beslissingen hun rechtskracht ontlenen. De Raad wordt bijgestaan door een uitvoerend comité en een secretaris-generaal. Sinds enige tijd is het bureau van de Secretaris-Generaal vrijwel voltooid. Het betreft hier een organisatie, die een respectabele omvang heeft aangenomen. De organisatie heeft een eigen internationale status. De administrateur van de „Economie Cooperation Administration", de heer Hoffman, is in Parijs vertegenwoordigd door de United States Special Represen-
Benelux.
Europese economische samenwerking; Marshall-hulp.
Bijlage A
Tweede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
tative, Ambassadeur Harriman, die rechtstreeks contact onderhoudt met de organisatie voor Europese economische samenwerking, gevestigd te Parijs. De samenwerking tussen de organen der Europese organisatie onderling en die met de vertegenwoordiger van de Verenigde Staten is een voortreffelijke. De Europese Organisatie heeft behalve de hiervoren genoemde organen een groot aantal commissies ingesteld. Genoemd kunnen hier worden de Programma Commissie, de Betalingsbalans Commissie, de Commissie voor het inter-Europese Betalingsverkeer. Voorts is onlangs nog ingesteld een speciale Commissie voor de samenwerking met de Overzeese Gebiedsdelen. Naast deze zogenaamde horizontale commissies zijn een aantal „verticale" commissies ingesteld, waarvan als voorbeelden genoemd kunnen worden de Commissies voor Kolen, Electriciteit, Aardolieproducten, IJzer en Staal, Voedselvoorziening en Landbouw, Binnenlands Transport, Maritiem Transport, Arbeidskrachten e.d. Voor nadere bijzonderheden moge verwezen worden naar de recente publicatie over het Marshall-plan, die ook aan de Staten-Generaal werd toegezonden. De aan de Europese Organisatie opgedragen taak, om een verdeling der beschikbaar gestelde financiële hulp op te stellen, is inderdaad een moeilijk en delicate geweest. In een bijeenkomst van de Ministers der deelnemende landen op 16 October 1948 werd het door de Organisatie opgestelde rapport goedgekeurd en werd besloten dit officieel aan Ambassadeur Harriman te overhandigen. De Regering is het niet eens met die leden, die van mening zijn, dat het zogenaamde Marshall-plan ons land volkomen afhankelijk van de Verenigde Staten zou maken. De deelnemende landen begeren geenszins in een afhankelijke verhouding tot enige mogendheid te komen. Met voldoening hebben zij echter geconstateerd, dat het juist de Regering van de Verenigde Staten is, die uitdrukkelijk verklaard heeft, dat zij een zodanige afhankelijkheid niet wenst en dat zij verwacht, dat de Europese landen binnen enige jaren een levensvatbare economie zullen hebben, die hen onafhankelijk zal maken van uitzonderlijke buitenlandse hulp. Het Europese Herstel Programma is daarom mede en niet in de laatste plaats gebaseerd op zelf-hulp en onderlinge samenwerking. De Nederlandse Regering verwacht geenszins een ongunstige invloed van deze samenwerking op de Nederlandse economie. Het Nederlandse parlement heeft volledig gelegenheid, zich uit te spreken over het door de Nederlandse Regering op dit punt gevoerde beleid, hetgeen dan ook is geschied in het Voorlopig Verslag, waarop hier wordt geantwoord. De Regering kan zich geheel aansluiten bij de opvatting van die leden, die menen dat Europa grote dank verschuldigd is aan het Amerikaanse volk en zijn staatslieden. Hoewel het Marshall-plan geheel los staat van de Economische Commissie voor Europa, gevestigd te Genève, zo bestaat er toch contact tussen de Organisatie te Parijs en die te Genève. Er worden over en weer gegevens uitgewisseld. De resultaten van de werkU.S.S.R.
1938 1946 1947 Jan. t/m Aug. 1948
. . . .
invoer 31756 578 7 591 2190
Polen
uitvoer 23 355 34 6 486 5 926
invoer 21 152 680 15 358 16 398
Internationale handel. Met betrekking tot de opvatting van vele leden, dat slechts weinigen der bij het Handvest der Internationale Handelsorganisatie betrokken landen daarmede geheel tevreden schijnen te zijn, merkt ondergetekende op, dat de tekst van dit Handvest tot stand kwam in een conferentie te Havanna, waaraan door ruim 50 landen werd deelgenomen. De langdurige en moeizame besprekingen gedurende Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1948—1949
Hongarije
uitvoer 12117 23 296 57 310 51612
zaamheden van de Economische Commissie voor Europa zijn niet zo spectaculair als die van de Parijse Organisatie. Niettemin hecht de Regering waarde aan de samenwerking te Genève en is het haar bekend, dat de andere deelnemers van de Europese Organisatie te Parijs, voor zover zij lid zijn van de Verenigde Naties.er op gelijke wijze over denken. Het internationale overleg over het Europese steenkolenvraagstuk, hetwelk opgegaan is in de Economische Comqpissie voor Europa, loopt bevredigend.
12
17
4 maanden, waaraan nog voorbereidende conferenties waren voorafgegaan, hebben geleid tot een resultaat, dat door ondergetekende wordt beschouwd als een opmerkelijk bewijs van de wens der deelnemende landen, om op het terrein van het internationale handelsverkeer en de werkgelegenheid te geraken tot een samenstel van regels, welke een zekere stabiliteit in de wereldeconomie beogen te scheppen. Hij brengt daarbij in herinnering de vele internationale pogingen, gedaan in de periode tussen de beide wereldoorlogen, welke op mislukking uitliepen. In dit licht bezien acht ondergetekende het handvest een belangrijke schrede voorwaarts op de weg naar betere verhoudingen in de internationale samenleving. Daarbij wordt niet uit het oog verloren, dat uiteraard, om dit resultaat te bereiken, vele landen concessies hebben moeten doen, zodat het handvest is te beschouwen als een compromis tussen de uiteenlopende opvattingen van een groot aantal onderling zeer verschillende landen. Het zal thans moeten blijken, hoeveel en welke landen tot de bepalingen van het handvest en de daarbij opgerichte internationale handelsorganisatie zullen toetreden. De Regering is van oordeel, dat slechts door toetreding tot het handvest en tot de organisatie aan een verbetering en vervolmaking van de internationale gedragsregels op het onderhavige gebied kan worden medegewerkt. Een wetsontwerp tot toetreding door Nederland is in voorbereiding bij ondergetekende's Ambtgenoot van Economische Zaken. Intussen zijn een aantal belangrijke bepalingen van het handvest overgenomen in de Algemene Overeenkomst over tarieven en handel van 30 October 1947, welke overeenkomst krachtens het protocol van voorlopige toepassing van gelijke datum, reeds onderling wordt toegepast tussen de ondertekenaars daarvan. Ook Nederland heeft het protocol van voorlopige toepassing getekend. Het handelsverkeer tussen Nederland en de verschillende landen van Oost-Europa wordt bevorderd, evenals zulks — waar nodig — geschiedt ten aanzien van alle andere landen, door het sluiten van handels- en betalingsovereenkomsten. Zo zijn thans van kracht de navolgende overeenkomsten, in sommige gevallen nog uitgebreid met nadere aanvullingen: U.S.S.R. 2 Juli 1948 Polen 18 December 1946 Tsjechoslowakije 10 Februari 1948 Hongarije 20 December 1947 Roemenië 8 December 1947 (voorlopige regeling) Zuidslavië 9 April 1948 terwijl met Bulgarije op 30 October 1948 de tekst van een nieuwe overeenkomst is vastgesteld door de twee onderhandelingsdelegaties, welke tekst inmiddels ter goedkeuring is voorgelegd aan beide Regeringen. De resultaten van de handelspolitiek, waarvoor in eerste instantie de verantwoordelijkheid berust bij de Ambtgenoot van Economische Zaken van ondergetekende, kan worden beoordeeld aan de hand van de navolgende in- en uitvoercijfers, uitgedrukt in 1000 auldens.
Tsjechoslowakije
uitvoer invoer 13 448 28 643 225 35 065 6 628 122615 10 032 84 443
1000 III
invoer 4116 11 5 293 9 605
uitvoer 1559 35 6 270 10 571
Roemenië invoer 4013 476 10951
uitvoer 2 070 9 62 676
Bulgarije invoer 964 75 1917 833
uitvoer 1092 516 1 866 629
Zuidslavië invoer uitvoer 4 123 3 205 2 854 1 886 15519 12 870 38 633 13 185
De hoogte der spoorwegtarieven in Duitsland is een element in de handel met de Oost-Europese landen, hetwelk in geen verhouding staat tot de invloed, welke daarop wordt uitgeoefend door de strenge beperkingen, welke deze landen aan de in- en uitvoer opleggen. Duitsland. Nederland heeft een zeer bijzonder belang bij de wederinschakekeling van Duitsland in het economische leven en een zo spoedig mogelijk zich voltrekkende politieke gezondmaking, zonder welke een waarlijke reconstructie van Europa niet wel denkbaar is. Ondergetekende kan dan ook de wensen, welke vele leden op dit punt tot uitdrukking hebben gebracht, ten volle onderschrijven. Op alle internationale conferenties, waar Nederland vertegenwoordigd is geweest, en waar het Duitse vraagstuk ter sprake is gekomen, is de Regering zoveel mogelijk in de aangegeven richting werkzaam geweest. De langzame vooruitgang van de reconstructie van Duitland is voor een deel het gevolg van de zich steeds toespitsende tegenstellin-
18
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
gen tussen de grote Mogendheden, die gezamenlijk Duitsland bezet houden. De Regering heeft de verscherping van deze tegenstellingen, waarvan de gevolgen voor de toekomst van ons land bijzonder ernstig kunnen zijn, met grote zorg gadegeslagen en bij voorkomende gelegenheden, gepoogd een toespitsing van deze tegenstellingen tegen te gaan. Men dient echter steeds in het oog te houden, dat de bezettende Mogendheden in Duitsland een zeer bijzondere positie innemen en praktisch naar eigen goeddunken voorschriften uitvaardigen en de politieke richting bepalen, waarin zal worden gekoerst. De andere Mogendheden, welke gedurende de jongste wereldoorlog tegen Duitsland hebben gestreden, nemen een geheel andere positie in, die het haar slechts mogelijk maakt, om middellijk en niet rechtstreeks invloed op de ontwikkeling uit te oefenen. De Nederlandse Militaire Missie te Berlijn, welke onze belangen behartigt, is geaccrediteerd bij de vier militaire bevelhebbers en het is duidelijk, dat de onenigheid tussen deze bevelhebbers, die de laatste maanden zo veelvuldig naar voren is gekomen, de werkzaamheden van de Missie ten zeerste bemoeilijkt, nog afgezien van de benarde omstandigheden waarin vele Nederlanders in Berlijn door de blokkade zijn komen te verkeren. Van Nederlandse zijde kan slechts getracht worden, de aanrakingen met Duitsland en individuele Duitsers, welke voor de oorlog zeer intensief waren, gaandeweg te herstellen. Op het gebied van informatie, cultureel en kerkelijk contact wordt opbouwend werk verricht van Nederlandse zijde, dat moet worden beschouwd als een stellige bijdrage voor de wedergezondmaking van Duitsland. Ondanks alle moeilijkheden worden de handelsbetrekkingen tussen Nederland en Duitsland, welke voor de oorlog bijzonder eng waren, gaandeweg wederom aangeknoopt. Het betrekken van West-Duitsland in het European Recovery Program zal de spoedige economische | reconstructie van Duitsland bevorderen, hetgeen ongetwijfeld in het belang van Nederland is. Het verkeer tussen Nederland en het Duitse achterland is zozeer het uitvloeisel van de natuurlijke geografische toestand en de gerichtheid en geaardheid van de procedure in beide i landen, dat het op den duur onmogelijk zal blijken, om bij voortduring de natuurlijke loop van het handels- en scheepvaartverkeer af te dammen. Vergeleken bij het vorig jaar vertoont de toestand I een begin van verbetering. De gedachtenwisseling tussen de leden, die menen, dat de grote Mogendheden in West-Duitsland een nieuw fascistisch of semi-fas- I cistisch bewind willen vestigen, en de andere leden, welke ontkenden, j dat in Oost-Europa met inbegrip van Oost-Duitsland een werkelijke democratie bestaat, zijn voor ondergetekende bezwaarlijk te volgen, aangezien de woorden fascistisch en democratisch gaandeweg zozeer zijn afgesleten, dat door verschillende personen onder deze begrippen iets geheel tegenstrijdigs wordt verstaan, hetgeen de gedachtenwisseling bemoeilijkt. De Nederlandse Regering kan slechts betreuren, dat de overeenkomst van Potsdam, op de totstandkoming waarvan zij geen invloed heeft kunnen uitoefenen, in de praktijk niet blijkt te kunnen worden uitgevoerd, zodat de toestanden in de verschillende delen van Duitsland steeds verder van elkaar zijn gaan afwijken en in feite de verschillende Mogendheden het gedeelte van Duitsland, dat zij bezet houden, grotendeels autonoom besturen. Het is verheugend, dat de Westelijke Mogendheden bij de gebleken onmogelijkheid, om een uniform bestuur over geheel Duitsland te brengen, getracht hebben, de onderlinge samenwerking te verbreden, en bij de besprekingen welke daartoe aanleiding geven, ook België, Nederland en Luxemburg hebben betrokken. Op deze wijze heeft de Benelux een ruimere gelegenheid gekregen dan te voren, om haar standpunt uiteen te zetten over een aantal vraagstukken, welke van bijzonder belang voor Nederland en België waren. Het zou voorbarig zijn, van dit overleg aanstonds belangrijke praktische resultaten te verwachten. De besprekingen te Londen hebben nog niet geleid tot de verwezenlijking van speciale Nederlandse desiderata. Wel is de samenwerking met de Mogendheden, welke West-Duitsland bezet houden, intensiever geworden, waardoor het overleg wordt vergemakkelijkt. De met het Joint Export and Import Agency (JEIA) te Frankfort getroffen regeling tot inschakeling van de Nederlandse en Belgische havens in het transitoverkeer met Duitsland is neergelegd in een „Summary of conversations and agreements reached between Netherlands and Belgian representatives with JEIA at Frankfort, Germany on 24th September 1948". Intussen bleef de ondertekening van een formeel stuk tot dusverre achterwege, zodat voorlopig de overeenkomst zal worden nageleefd op grond van een gentleman's agreement. Ondergetekende zou echter willen opmerken, dat het bereikte resultaat, dat als een uitgangspunt is te beschouwen, een normalisatie van de toestand in de Rijnvaart met zich kan medebrengen, die tot een zekere rust en misschien tot een gestadige uitbreiding van het
1000 III
12
vervoer zal kunnen leiden. Naar dit laatste zal de Regering in ieder geval streven. De mogelijkheden, die thans geschapen zijn, zullen echter in de praktijk tot realiteiten moeten uitgroeien en het zou, mede met het oog op het verleden wellicht onjuist zijn reeds thans verwachtingen daarover uit te spreken. De tekenen schijnen niet ongunstig. Het had in de bedoeling van ondergetekende gelegen, voormeld Summary van 24 September onmiddellijk na die datum ter vertrouwelijke kennisneming op de griffie van de Kamers te doen nederleggen. Verschillende omstandigheden, waaromtrent reeds een en ander in de dagbladen is gepubliceerd, hebben het hem beter doen achten, daarmede even te wachten. Hij hoopt daartoe thans echter spoedig te kunnen doen overgaan en hij zal dan het Summary met bijbehorende stukken doen vergezeld gaan van een aantekening, opdat de Kamer in staat zij, van alle feiten en omstandigheden kennis te nemen. In het verdrag met Bizonië is geen post opgenomen voor diensten ter verrekening van de kosten van spoorwegvervoer. In verband met de opmerking, dat het in het belang is van de Nederlandse havens, indien er vervoergelegenheid per spoor bestaat naar Oostenrijk, Tsjechoslowakije en Oost-Duitsland, doch dat dit in sterke mate wordt belemmerd, indien de Duitse spoorwegvrachten in dollars betaald moeten worden, zij opgemerkt, dat de spoorwegvrachten door Duitsland inderdaad nog steeds in dollars moeten worden afgerekend. Intussen worden de diensten, die door Nederland aan Bizonië worden geleverd, ook in dollars genoteerd. Uiteindelijk vindt op grond van de bestaande betalingsregeling een verrekening plaats. Het is ondergetekende niet bekend, dat er in Duitsland op het ogenblik bij-ondere tarieven voor de routes naar Nederland zouden gelden. Naar aanleiding van de vraag van vele leden, om een opgave ie ontvangen van hetgeen op grond van demontagebepalingen tot nu toe aan Nederland is ten deel gevallen, moge het navolgende worden opgemerkt. Overeenkomstig het bepaalde in de slotacte van de Parijse conferentie inzake de herstelbetalingen van December 1945 vallen onder categorie A: alle Duitse reparatiegoederen, welke niet onder categorie B zijn begrepen. Tot deze laatste categorie behoren alle uit Duitsland onder het reparatieschema weg te voeren industriële en overige kapitaalsgoederen, benevens koopvaardijschepen en vaartuigen, bestemd voor de binnenvaart. Het hieronder volgende overzicht geeft aan hetgeen aan Nederland sinds het einde van de oorlog tot 1 November 1948 is toegewezen. Categorie B. 1. Machines en werktuigen: a. uit de allocatieprogramma's der I.A.R.A. ... RM. 16 455 295,67 b. uit het Britse Emergency Scheme RM. 500 353,80 c. uit het Franse Emergency Scheme RM. 915 131,— Totaal 2. koopvaardijschepen
RM. 17870 780,47 RM. 9 274 630,— RM. 27 145 410,47
De waardering is geschied op de RM.-waarde van 1938, terwijl het ontvangene 5,61 % bedraagt van het totaal der tot dusverre onder categorie B toegewezen goederen. Voor hetgeen Nederland onder categorie A. ten deel viel moge het overzicht naar de stand van 24 Januari 1948 worden gegeven, hetwelk aan het Inler Aliied Reparation Agency te Brussel werd verstrekt. 1. Buiten Duitsland gelegen Duitse bezittingen ... ƒ366.318.000.— Hiervan zal slechts een bedrag van f 168.748.600.— ten laste worden gebracht van de Nederlandse reparatierekening. 2. Oorlogsbuit ƒ 9.153.000.— 3. Russische leveranties $ 151.355.38 Deze leveranties vormen de tegenprestatie voor hetgeen Rusland uit de Westelijke zones ontvangt ingevolge de bepalingen van Potsdam. Inzake de door Nederland te volgen gedragslijn betreffende de ontmanteling van de Duitse industriën moge ondergetekende er op wijzen, dat de Nederlandse Regering op het standpunt staat, dat de Duitse herstelbetalingen dienen te geschieden volgens de aanvanke-
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 lijk daarvoor vastgelegde regelingen, evenwel met dien verstande, dat bij de toepassing daarvan rekening zal moeten worden gehouden met de uiteindelijke Nederlandse en geallieerde belangen. Naar aanleiding van de vraag van vele leden over de huidige stand van zaken met betrekking tot het Ruhr-gebied, moge geantwoord worden, dat dit vraagstuk uitvoerig besproken is gedurende de conferentie in Londen over Duitsland, welke conferentie op 1 Juni 1948 eindigde. Aan deze conferentie namen behalve vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk deel vertegenwoordigers van de Benelux-landen met een gemeenschappelijke delegatie onder leiding van H.M.'s Ambassadeur te Londen. Gedurende deze conferentie werd overeengekomen, de instelling van een internationaal controle-orgaan voor de Ruhr aan te bevelen. In dit controle-orgaan zouden zitting nemen vertegnwoordigers van de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, de Benelux-landen en Duitsland. Dit orgaan zou niet betekenen een politiek afscheiden van het Ruhr-gebied. van Duitsland. Het zal zich bezig moeten houden met het toezicht op de distributie van kolen, cokes en staal, geproduceerd in het Ruhr-gebied, terwijl het orgaan er tevens op zal moeten toezien, dat de industrie in dit gebied niet opnieuw een instrument van agressie kan worden. Aanbevolen werd, dat dit orgaan zal worden ingesteld door de Verenigde Staten. Engeland en Frankrijk als bezettende mogendheden, terwijl de Benelux-landen t.z.t. zullen worden uitgenodigd, aan het orgaan deel te nemen. Dezer dagen zijn te Londen besprekingen aangevangen ten einde het Statuut, dat voor dit orgaan zal moeten worden opgesteld, uit te werken. Voor deze besprekingen zijn de Benelux-landen ook uitgenodigd. Deze aangelegenheid werd dus behandeld in het kader van de samenwerking tussen de Benelux-landen en de mogendheden, die de drie Westelijke zones van Duitsland bezet houden. Met ingang van 15 October jl. zijn de mogelijkheden tot het bezoeken van familieleden in de Britse en Amerikaanse Zone's van Duitsland aanzienlijk verruimd. Volgens de thans geldende voorschriften kan namelijk van de betrokken bezettingsautoriteiten toestemming voor een reis naar Duitsland worden verkregen voor het bezoeken van familieleden of kennissen in verband met familie- of persoonlijke aangelegenheden, waaronder begrepen worden: sterfgevallen, ongelukken, lange scheiding, hoge ouderdom, huwelijksfeesten, erfenissen, emigratie. De Franse bezettingsautoriteiten geven vooralsnog alleen vergunning voor een bezoek aan de Franse bezettingszone van Duitsland: 1. aan uit Indonesië gerepatriëerden, die in Japanse concentratiekampen geïnterneerd zijn geweest en hun familileden wensen weer te zien; 2. aan hen die afscheid van familieleden wensen te nemen, alvorens naar het buitenland voor langere tijd te vertrekken; 3. in geval van ernstige ziekte van familieleden in de eerste graad. Wat betreft de toezending van Nederlandse couranten en tijdschriften naar Duitsland, dit is naar de Amerikaanse en Britse zone respectevelijk sedert 15 September 1947 en 15 April 1948 officieel toegestaan. De autoriteiten der Franse zone hebben ondanks herhaald aandringen van Nederlandse zijde een dergelijke beslissing nog niet genomen. Verwacht wordt echter, dat deze beslissing binnenkort zal worden genomen, waardoor dus Nederlandse dagbladen en tijdschriften ook naar de Franse zone zouden mogen worden verzonden. Een moeilijkheid voor toezending van couranten en tijdschriften naar Duitsland is, dat de voor dit doel door de geallieerde bazettingsautoriteiten in Duitsland ter beschikking gestelde betalingsmiddelen uitermate beperkt zijn, zodat practisch slechts die personen in Duitsland, die een voor hen betalende relatie in Nederland hebben, Nederlandse dagbladen of tijdschriften zullen kunnen ontvangen. In dit verband moge erop worden gewezen, dat het tot dusverre niet mogelijk is geweest, het bestuur van de Bizone van Duitsland er toe te bewegen in de tussen Nederland en de Bizone getroffen handels- en betalingsovereenkomst voor evenvermeld doel een contingent op te nemen. Tenslotte zij nog vermeld, dat de onder de Sectie Duitsland van de Directie Voorlichting Buitenland ressorterende Radiodienst per maand 3600 tijdschriften stuurt aan de Nederlandse verenigingen in Duitsland. Hiervan worden 3200 exemplaren gratis beschikbaar gesteld door het Nederlandse Rode Kruis. De reeds verleende steun in de vorm van een subsidie ad f 75 000, beschikbaarstelling van kantoorruimte en andere faciliteiten, is gegeven in de overtuiging, dat de Coördinatie-Commissie voor Culturele Betrekkingen met Duitsland bestaansrecht heeft, en in de verwachting, dat zij haar levensvatbaarheid zal bewijzen.
1000
III
12
19
Van alle zijden blijkt te zijn gevraagd naar de stand van het vraagstuk der grenscorrecties. In dit verband moge worden verwezen naar hetgeen hieromtrent is gezegd in de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag naar aanleiding van hoofdstuk I van de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949. Aldaar werd bevestigd, dat het standpunt van de Regering sinds het indienen van de desbetreffende memoranda in 1946 en 1947 bij de Grote Geallieerden geen wijziging heeft ondergaan. Er was derhalve geen bijzondere aanleiding, dit onderwerp nader in de Troonrede te noemen. Bij een te zijner tijd met Duitsland te sluiten vredesverdrag zullen de Nederlandse aanspraken met klem naar voren worden gebracht. Inmiddels, en dit moge tevens dienen als antwoord op de vraag van vele leden, of bepaalde buitenlandse mogendheden wel voldoende inzicht in de betekenis van deze kwestie voor ons land hebben, moet er mede rekening worden gehouden, dat een punt als het onderhavige politieke aspecten heeft, die niet uit groter verband kunnen worden gelicht. Zoals is aangekondigd, is het nochtans niet uitgesloten, dat binnenkort zal kunnen worden overgegaan tot de voorlopige verwezenlijking van een beperkt aantal kleine correcties van hoofdzakelijk technische aard. In het rapport, bedoeld op blz. 11 van de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer omtrent hoofdstuk III der Rijksbegroting voor 1948, zijn talloze waardevolle gegevens verzameld, welke van nut zijn geweest bij het contact, dat inzake de grenscorrecties met de betrokken mogendheden heeft plaats gevonden. Tot het bezoeken van West-Duitsland door een parlementaire commissie, ten einde de toestand aldaar op te nemen met het oog op de grenscorrecties en de positie der Nederlanders, ziet ondergetekende bij de huidige stand van zaken geen aanleiding. De belangen der Nederlanders in Duitsland worden behartigd door de Nederlandse Militaire Missie te Berlijn, welke in de belangrijkste delen van WestDuitsland haar vertakkingen heeft. Er kan niet worden geklaagd over moeilijkheden, welke de Nederlanders van de zijde der bezettingsautoriteiten zouden ondervinden. Door uitvoerige en regelmatige rapporten van de Nederlandse Militaire Missie is de Nederlandse Regering geheel op de hoogte van de positie der Nederlanders in Duitsland. Er is geen reden voor bezorgdheid, dat aan deze positie niet voldoende aandacht zou worden geschonken. Ondergetekende zal evenwel de wens tot het bezoeken van West-Duitsland, welke reeds bij herhaling door de Kamer naar voren is gebracht, in gedachte houden, teneinde deze nader te overwegen, wanneer zich een geschikt ogenblik mocht voordoen, om daaraan uitvoering te geven. Naar aanleiding van de vraag van verscheidene leden, of, zoals door de Burgemeester van Denekamp in een memorandum van 14 September jl. wordt gesteld, bij een bespreking op 24 November 1947 de Duitse autoriteiten belangrijke toezeggingen tot verbetering van de situatie in de buurt van Denekamp hebben gedaan, doch deze toezeggingen tot dusver niet zijn nagekomen, zij verwezen naar de omtrent dit onderwerp gestelde vragen van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Jhr. Mr. van der Goes van Naters, alsmede naar het daarbij gegeven antwoord (Handelingen der StatenGeneraal — Buitengewone Zitting 1948 — II Aanhangsel, vel 3, pag. 7). Het overleg, in de laatste alinea van het gegeven antwoord bedoeld, wordt voortgezet. Ten aanzien van de „Lastenausgleich" moge ondergetekende er op wijzen, dat omtrent de vorm waarin en het doel waartoe een dergelijke heffing zal worden ingesteld, nog niets definitief geregeld is. De Nederlandse Regering staat op het standpunt, dat Nederlandse belangen vrijgesteld moeten blijven van heffingen in Duitsland ten bats van het herstel van schaden, die voortvloeien uit de oorlog. Te dezer zake is de Regering reeds met de betrokken geallieerde autoriteiten in contact getreden. Zwitserland.
Terzake van de teruggave van het goud, dat door de Duitsers in Nederland is gestolen en tijdens de oorlog in Zwitserland is terecht gekomen, moge ondergetekende volstaan met de mededeling, dat te dezer zake in overleg met de Regeringen van Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika aan de Zwitserse Regering indertijd is voorgesteld, met de daarbij betrokken partijen besprekingen te voeren. De hoeveelheid in Zwitserland terechtgekomen Nederlands goud blijkt onbekend te zijn geweest ten tijde van het tussen voornoemde Regeringen en de Zwitserse Regering or> 25 Mei 1946 gesloten financiële accoord, waarbij onder meer werd beoogd een definitieve regeling te treffen inzake het gedurende da oorlog door Duitsland aan Zwitserland overgedragen goud.
20
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 1000 lil
Het voorstel tot nadere besprekingen is destijds van Zwitserse zijde niet aanvaard, zodat thans overleg wordt gepleegd met alle betrokken partijen over de vraag, op welke wijze dit probleem kan worden opgelost, aangezien het niet in het voornemen van de Nederlandse Regering ligt, deze zaak verder te laten rusten. Een notawisseling over de mérites van de zaak zelve is met de Zwitserse Regering niet gevoerd. Hangende het overleg komt het de Regering niet gewenst voor nadere mededelingen terzake te doen, doch ondergetekende is gaarne bereid overleg met zijn Ambtgenoot van Financiën te plegen over het verstrekken van verdere inlichtingen aan de Kamer zodra een meer beslissend stadium in deze aangelegenheid zal zijn bereikt. Spanje. Hierboven was reeds sprake van het verband tussen de Westelijke Unie en Spanje. Thans moge in antwoord op de gestelde vragen met betrekking tot dit land nog het volgende worden opgemerkt. Ondergetekende meent de vraag, welk standpunt de Nederlandse Regering inneemt ten aanzien van een eventueel voorstel tot toelating van Spanje tot de Verenigde Naties, onbeantwoord te mogen laten. Een dergelijk voorstel toch is thans niet aan de orde en ook in de afgelopen jaren niet aan de orde geweest. Indien een zodanig voorstel aan de Algemene Vergadering der Verenigde Naties zou worden voorgelegd, waarbij valt op te merken, dat dit alleen zal kunnen geschieden, nadat een aanbeveling in die zin door de Veiligheidsraad is gedaan, zal de Nederlandse Regering met inachtneming van de alsdan bestaande omstandigheden, haar houding bepalen. Naar aanleiding van de laatste zin van de desbetreffende paragraaf in het Voorlopig Verslag, dat bij een eventuele toelating tevoren zekerheid zou moeten worden verkregen, dat in Spanje de rechten van de mens en speciaal de vrijheid van godsdienst in volle omvang zullen worden geëerbiedigd, moge er aan worden herinnerd, dat het in de Verenigde Naties geen gebruik is, aan de toelating van een bepaald nieuw Lid speciale voorwaarden te verbinden. Het staat ieder Lid vrij, om bij het uitbrengen van zijn stem over de al of niet toelating — waarbij dit Lid zich overeenkomstig art. 4 van het Handvest zal moeten afvragen, of het candidaat-Lid geacht kan worden in staat en bereid te zijn, de in het Handvest vervatte verplichtingen na te komen — tevens te overwegen, in hoever in het betrokken land wordt voldaan aan de verplichtingen van algemene aard met betrekking tot de rechten van de mens, welke in verschillende bepalingen van het Handvest voorkomen. Ten onrechte maakten sommige leden de opmerking, dat Spanje naar de beslissing der Verenigde Naties'nog altijd een gevaar voor de vrede oplevert. Weliswaar hebben een aantal leden van de Veiligheidsraad in 1946 bepleit, dat de Veiligheidsraad zich in deze zin zou uitspreken, doch noch de Veiligheidsraad noch de Algemene Vergadering is ooit tot een dergelijke uitspraak overgegaan. In dit opzicht heeft derhalve nooit een Nederlandse vertegenwoordiger blijk gegeven van een opvatting, die tegengesteld zou zijn geweest aan die van de Verenigde Naties. Terecht hebben verscheidene Leden opgemerkt, dat, hoewel het bewind in Spanje allerminst hun sympathie had, dit bewind op zichzelf toch geen bedreiging voor de vrede inhoudt. Tot dusver is in de Algemene Vergadering, die thans te Parijs bijeen is, geen officieel voorstel tot afschaffing van de discriminatie, welke de Verenigde Naties ten opzichte van Spanje hebben toegepast, aan de orde gesteld; op de agenda komt wel voor een voorstel van Polen nopens de uitvoering van de in 1946 en in 1947 aangenomen resoluties en aanbevelingen, welk voorstel tot dusver nog niet is behandeld. Naar aanleiding van de beschouwingen over het buitenlandse beleid in het algemeen, waarover door een lid werd opgemerkt, dat Nederland een der eerste landen is geweest, die hun Gezant uit Madrid hebben teruggeroepen, moge worden aangetekend, dat Nederland niet minder doch ook niet meer heeft gedaan dan uitvoering geven aan de resolutie van de Verenigde Naties. Wat de gedragslijn van de Recering terzake betreft, moge worden verwezen naar de desbetreffende uiteenzetting in de Memorie van Antwoord bij Hoofdstuk III van de Rijksbegroting van 1948 (pag. 15), alsmede naar de desbetreffende gedeelten in de Verslagen over de Algemene Vergadering van 1946 en over de Algemene Vergadering van 1947, welke door de ambtsvoorganger van ondergetekende, resp. in Maart 1947 en in Augustus 1948, aan de Staten-Generaal zijn voorgelegd (Uitgaven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, no. 1 er. no. 11). Omtrent de vervolgingen, waaraan de Protestantse kerken in Spanje zouden blootstaan, en waarvan op 10 November 1948 reeds bij de mondelinge beraadslagingen in de Tweede Kamer sprake is geweest naar aanleiding van een in Nederland verschenen weekbladartikel, staan ondergetekende op dit ogenblik geen nadere gegevens ten dienste.
12
Israël. De Regering heeft geen aanleiding, om reeds thans tot erkenning van de Staat Israël over te gaan. Zij wenst dienaangaande nog een afwachtende houding aan te nemen, rekening houdende met de zeer gecompliceerde situatie, waartoe het ontstaan van deze Staat aanleiding heeft gegeven. Velerlei factoren, welke een beslissing in deze beïnvloeden, zijn nog onvoldoende duidelijk. Het feit, dat de Staat Israël een politieke macht vormt, zoals vele leden terecht constateren, is op zich zelf nog geen grond om tot erkenning over te gaan. Daarvoor is een der belangrijkste factoren, dat de nieuwe Staat vaste en algemeen erkende grenzen bezit. De grenzen tussen de strijdende partijen in het Heilige Land zijn aan dagelijkse veranderingen onderhevig en nog ten sterkste omstreden. De navolgende landen hebben to dusverre Israël de jure erkend: U.S.S.R. en Guatemala. Verder is Israël de facto erkend door: ZuidAfrika, Polen, Tsjechoslowakije, Zuid-SIavië, Roemenië, Uruguay. De Verenigde Staten en Finland hebben de Staat Israël de jure erkend, doch de Regering de facto, terwijl Venezuela zonder nadere aanduiding de Staat Israël erkent.
j ! [ j j
| i j |
i i
Nederlanders in Rusland. Na het einde der krijgsverrichtingen in Europa is stellig een aanzienlijk aantal Nederlanders uit door de Russische troepen bevrijd gebied, en met medewerking der Sowjet-autoriteiten, naar Nederland teruggebracht: er zijn echter aanwijzingen, dat zich in de Sowjet-Unie nog enige honderden Nederlanders bevinden, die naar ons land wensen terug te keren. Het moeilijk en laat doorkomen van berichten en hun schaarsheid maakt een volledige documentatie zeer bezwaarlijk; alle ter beschikking staande en nog komende gegevens worden echter hier te lande aan een grondig onderzoek onderworpen. Volgens overeenstemmende berichten uit verschillende bronnen zouden er in Augustus 1948 in verschillende kampen bij Odessa nog Nederlanders zijn. Volgens mededeling van een Nederlander, die zich voor Duitser had uitgegeven, en die in Januari 1948 uit een kamp bij Kiev werd vrijgelaten, zouden zich aldaar in de omgeving ongeveer 200 Nederlanders bevinden onder Duits toezicht. Voor zover hun lichamelijke toestand het toeliet, zouden zij in fabrieken te werk gesteld zijn. Voorts zijn berichten ontvangen omtrent Nederlanders in kampen bij Charkov. Recente berichten kwamen binnen over individuele gevallen van Nederlanders in kampen, verspreid over het gehele gebied van de Sowjet-Unie, tot in' Siberië toe. Er zijn inlichtingen ontvangen over Nederlanders, die in militaire gevangenissen en in kampen voor dwangarbeiders gevangen gehouden zouden worden, zonder dat zij tot Duitse gewapende formaties hadden behoord of op andere wijze met de Duitsers hadden samengewerkt. Zowel door Hr. Ms. Ambassadeur te Moskou als door tussenkomst van de Sowjet Ambassade te 's-Gravenhage zijn bij voortduring besprekingen gevoerd om tot de repatriëring van de nog tegen hun wil in de U.S.S.R. vertoevende Nederlanders te geraken. Te zslfder tijd werden door Hr. Ms. Ambassadeur omtrent alle inkomende berichten over Nederlanders in de Sowjet-Unie onverwijld nadere inlichtingen aan de Sowjet-Regering verzocht, waarop echter in het algemeen nimmer een positief antwoord werd ontvangen. Van Nederlandse zijde werd steeds als geheel ongegrond weersproken de herhaaldelijk van Sowjet-zijde geponeerde stelling, dat de vrijwillige repatriëring van Sowjet-burgers uit Nederland zou worden belemmerd, waarbij er op werd gewezen, dat het in Nederland ieder vreemdeling volkomen vrij staat, zich in vrij verkeer met de autoriteiten van zijn land te verstaan en desverkiezend Nederland te verlaten, en werd op wederkerig gelijke behandeling aangedrongen. In dit verband werden in Juni 1947 en Februari 1948 van Nederlandse zijde tot in bijzonderheden uitgewerkte voorstellen aan de SowjetRegering gedaan. De Sowjet-autoriteiten zegden in Juni 1948 de repatriëring van een aantal van omstreeks 200 Nederlanders — zonder vermelding hunner personalia — toe, doch hebben met het geven van uitvoering daaraan, ondanks voortdurend aandringen, nog geen aanvang gemaakt. Aan de ambtenaren van Hr. Ms. Ambassade te Moskou worden geen faciliteiten verstrekt om ter plaatse een onderzoek te gaan instellen, wanneer bericht ontvangen wordt, dat zich ergens in de Sowiet-Unie Nederlanders bevinden, terwijl als bovenvermeld op schriftelijke verzoeken om inlichtingen in het algemeen van de Sowjetautoriteiten geen bevredigend antwoord wordt ontvangen. De bedriegelijke verhalen van fantasten en oplichters zouden weinig succes hebben, indien de Nederlanders in de Sowjet-Unie, zowel die in de kampen als degenen, die zich op vrije voeten bevinden, gelegenheid hadden, geregeld met hun familie in Nederland of met Hr. Ms. Ambassade te Moskou te corresponderen. Voortdurend is
Bijlage A
Tweede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
1000
III
12
21
door Hr. Ms. Ambassade bij de Sowjet-Regering er op aangedrongen, welgesteldheid of politieke oriëntering bij het onderzoek naar de de Nederlanders daartoe in de gelegenheid te stellen. Aangezien vol- geschiktheid en bekwaamheid voor de buitenlandse dienst, zodat de gens de indruk, die verkregen is, aan de Nederlandse gevangenen in deur voor democratisering zo wijd mogelijk openstaat. Voor jongelui tegenstelling met de Duitse, door de Sowjet-instanties vrijwel nooit uit onbemiddelde gezinnen staan voor het budgetjaar 1949 twee Rode Kruis-kaarten voor berichten aan hun familie worden uit- studiebeurzen van f 2400 ieder ter beschikking. Mocht echter blijken, gereikt, is het begrijpelijk, dat de onzekerheid aanleiding geeft tot dat het aantal gegadigden, aan wie de nodige financiële middelen allerlei geruchten. ontbreken en die, na ingewonnen advies van de examencommissie, Ook inlichtingen, verzocht aan het Centrale Informatiekantoor van geacht moeten worden, voor een beurs in aanmerking te komen, het Rode Kruis en de Rode Halve Maan te Moskou, bleven zonder | van dien aard is, dat het terzake uitgetrokken bedrag onvoldoende | moet worden geoordeeld, dan zal daarmede bij het opmaken der gevolg. begroting 1950 rekening worden gehouden. Emigratie naar Australië. De ondergetekende blijft echter van mening, dat de wens om zoveel Het is de Regering bekend, dat de Australische Regering om ver- mogelijk schakeringen van het Nederlandse volk in de buitenlandse schillende redenen streeft naar uitbreiding van haar bevolking van dienst vertegenwoordigd te hebben, niet mag leiden tot een verlaging circa 7 millioen tot 20 milioen. Dit plan, met de uitvoering waarvan van de opleidingseisen. Deze kunnen uiteraard niet anders dan hoog vele jaren gemoeid zullen zijn, heeft in Engeland een grote drang tot gesteld zijn. emigratie naar dit Dominion doen ontstaan. Aangezien Engeland niet Zoals bekend mag worden ondersteld, is de ondergetekende van in staat zou zijn, op korte termijn zeer grote aantallen emigranten te oordeel, dat benoeming van functionnarissen buiten de carrière onder laten vertrekken, heeft de Australische Regering er geen bezwaar bepaalde omstandigheden nuttig en aanbevelenswaard kan zijn. Het tegen, ook emigranten uit de Noord- en West-Europese landen op te spreekt vanzelf, dat hierbij met bezinning en voorzichtigheid te werk nemen. moet worden gegaan. Enerzijds is ondergetekende reeds gebleken, dat De Australische Regering heeft met de Stichting Landverhuizing de inpassing in de buitenlandse dienst zonder examen van een groot Nederland een overeenkomst gesloten inzake de emigratie van Neder- aantal personen, die in de jaren 1945 en 1946 onvermijdelijkerwijze landse land- en tuinbouwers naar dit land. Bovendien is aan het per- wegens de toen op korte termijn noodzakelijke grote personeelsuitsoneel van het Australische Gezantschap h.t.s. een attaché toegevoegd, breiding heeft plaats gevonden, een slechte invloed heeft gehad op speciaal belast met de bevordering van de emigratie van Nederlanders het aantal aanmeldingen voor het examen. In gesprekken met mogenaar Australië. De onderwerpelijke actie heeft niet alleen betrekking lijke candidaten voor de buitenlandse dienst is vaak gebleken, dat op de emigratie van land- en tuinbouwers, doch ook van geschoolde deze, hoewel aanvankelijk belangstellend, later een ander beroep en ongeschoolde krachten uit andere beroepen. hebben gekozen, omdat „het niet de moeite waard was, zich zoveel De beperkte vervoersmogelijkheden hebben tot dusverre een rem- moeite voor studie te geven, indien men later op andere wijze toch mende invloed uitgeoefend op de emigratie naar Australië. Begin in de buitenlandse dienst zou kunnen komen". December a.s. zal echter het s.s. Volendam met het eerste grote Anderzijds moeten — wil de benoeming van buitenstaanders betransport voor Australië en Nieuw-Zeeland vertrekken. antwoorden aan het daaraan ten grondslag liggend doel — daarvoor uitsluitend personen worden gekozen, van wie met recht mag worden Gezantschap bij de Paus. aangenomen dat zij daartoe, door kennis en persoonlijke eigenschapDe bezwaren, welke enkele leden telkenjare tegen het Gezantschap pen, bijzondere geschiktheid en bekwaamheid bezitten. bij het Vaticaan inbrengen, doen ondergetekende er aan wanhopen, In de loop van dit jaar hebben zulke aanstellingen plaats gevonden hen te overtuigen van het nut van dit Gezantschap voor de Neder- aan de diplomatieke posten in Chili, Cuba, Japan en Duitsland en landse Regering en niet alleen voor het Rooms-Katholieke volksdeel. aan de consulaire post in Gdynia, terwijl Hr. Ms. gezant in Bangkok Nieuwe gezichtspunten opent de discussie over dit onderwerp niet en de consul-generaal te Saigon kort geleden zonder examen in de meer. Onder de landen, welke bij de Heilige Stoel vertegenwoordigd buitenlandse dienst zijn opgenomen. zijn, bevinden zich staten, waar het Christendom geen rol van enige Om bekwame jongelui, die zich voor de examens willen aanmelden, betekenis heeft. niet af te schrikken door het gevoel, dat de weg naar de hoogste posten voor beroepsambtcnaren slechts bij uitzondering mogelijk is, Ierland. en tevens omdat voor de leiding van een post in het algemeen de De mogelijkheid van een benoeming van een gezant in Dublin is in voorkeur moet worden gegeven aan hen, die naast de allereerst verde begroting voorzien, doch de verwezenlijking van dit voornemen is eiste bijzondere persoonlijke geschiktheid en bekwaamheid de voornog in beraad. De Ierse regering overweegt ook harerzijds de moge- delen van beroepservaring en een door gedegen opleiding verkregen lijkheid, een gezant te 's-Gravenhage te benoemen. vakkennis bezitten, meent ondergetekende bij benoemingen van personen buiten de carrière zeer hoge eisen te moeten stellen. Zuid- en Midden- Amerika. De Regering beschikt reeds over aan het Rijk in eigendom toebeDe ondergetekende moge opmerken, dat de bezetting van de diplohorende ambtswoningen in Athene, Brussel, Canberra. Canicas, Istanmatieke posten in Zuid- en Midden -Amerika zijn volle aandacht boel, Londen, Nanking ,Oslo, Ottawa, Parijs, Peiping, Pretoria, Shangheeft en dat hij in overleg met zijn ambtgenoot van Economische hai, Singapore, Tokio en Washington. Zaken er naar streeft, deze met inachtneming van de vereiste zuinigDe ondergetekende is voornemens om, indien zich gunstige gelegenheid op te voeren. Economische deskundigen zijn thans verbonden aan de gezantschappen te Buenos Aires, Rio de Janeiro en Santiago, heden voordoen en de uitgave ineens uit financieel oogpunt gerechtterwijl de handelsraad in Mexico tevens geaccrediteerd is bij de vaardigd is, dit aantal gaandeweg uit te breiden. Voorts wordt in somCentraal-Amerikaanse Republieken. Bovendien worden in de landen mige gevallen door het huren van woningen ten laste van het Rijk van Midden- en Zuid-Amerika sinds geruime tijd financiële- en aan het aantal ambtswoningen uitbreiding gegeven. Wat de meubihandelsbesprekingen gevoerd door een delegatie, welke daartoe lering der ambtswoningen betreft, stelt ondergetekende zich op het speciaal is uitgezonden. Met Argentinië is reeds een handels- en standpunt, dat meubilering van Rijkswege van het representatieve deel daarvan aanbeveling verdient. Voor een deel is dit reeds geschied betalingsovereenkomst afgesloten, evenals met Uruguay. en geleidelijk wordt hiermede voortgegaan. Organisatie van het Departement en van de Buitenlandse Bij de vaststelling van de verblijfsvergoedingen van de ambtenaren van de buitenlandse dienst wordt er van uitgegaan, dat de chefs van Dienst; omvang der uitgaven. In overleg met het Bureau Organisatie van het Ministerie van missie in staat moeten kunnen zijn, op ruime schaal te representeren. Financiën en de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden zal een Het is echter evenzeer noodzakelijk, dat ook de voornaamste ondergeschikte ambtenaren, verbonden aan onze posten in het buitenland, reorganisatie van het Departement tot stand worden gebracht. Aangezien het desbetreffende onderzoek zich nog in een begin- op lager niveau contact kunnen onderhouden met brede kringen in stadium bevindt, kunnen hieromtrent thans nog geen mededelingen het land hunner vestiging. Alleen op die wijze kan door onze buitenlandse vertegenwoordigingen het leven in het land van vestiging worworden gedaan. den gepeild. Bij de samenstelling van dit wetsontwerp is er echter reeds van Bij de vaststelling der verblijfsvergoedingen wordt als volgt te werk uitgegaan, dat de voorgenomen reorganisatie zal plaatsvinden. gegaan. Aan de chef de poste wordt verzocht, voor zich en de onder De ondergetekende is zeer zeker de opvatting toegedaan, dat de hem gestelde ambtenaren een voorstel te doen, vergezeld van een zo ambtenaren van de buitenlandse dienst moeten voortkomen uit zo gedetailleerd mogelijke toelichting (indexcijfers; prijzen van huisruim mogelijke kringen van het Nederlandse volk. Het examen voor huren, bedienden, voornaamste levensmiddelen enz.). Ten departetoelating tot de buitenlandse dienst staat dan ook voor iedere Neder- mente wordt dit voorstel onderzocht en worden de cijfers getoetst aan lander open. Er is geen sprake van enige discriminatie naar afkomst, die, verkregen van andere landen, wier positie ter plaatse ongeveer Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1948—1949
22
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
met die van Nederland kan worden vergeleken. Bovendien worden met inachtneming van de indexcijfers vergelijkingen gemaakt met de vergoedingen van voorgangers. Dat op sommige posten de verblijfsvergoedingen, uitgedrukt in Nederlands geld. abnormaal hoog zijn, is te wijten aan de overwaardering van de plaatselijke munt ten opzichte van de gulden. Zo is bijvoorbeeld in Rusland de officiële koers van de roebel ± 30 cent, terwijl de binnenlandse koopkracht niet hoger dan ± 6 cent kan worden gesteld. De verblijfsvergoedingen in Moskou zijn de volgende: ambassadeur f 93 800 per jaar; handelsraad f 48 000 per jaar; 2de ambassadesecretaris f 35 250 per jaar. De bedragen blijken ihans onvoldoende te zijn, zodat in de begroting op hogere verblijfsvergoedingen moest worden gerekend. Of deze inderdaad ten volle zullen moeten worden toegekend, vormt een punt van nauwgezet onderzoek, welk onderzoek tot op dit ogenblik nog niet kan worden voleindigd. Overigens moge niet vergeten worden, dat hoe wonderlijk het ook klinke, Nederland thans relatief één van de goedkoopste landen ter wereld is. Met de mogelijkheid tot uitbreiding van het apparaat van de buitenlandse dienst is bij de vaststelling van de begroting rekening gehouden. Ondergetekende is echter van zins, deze slechts daar door te voeren, waar dit met het oog op de behartiging van onze politieke en economische belangen onvermijdelijk is. Wat betreft de financiële administratie van de Nederlandse Vertegenwoordigingen in het buitenland, waarop de motie-van der Goes van Naters betrekking heeft, moge worden medegedeeld, dat hieromtrent overleg gaande is met de Centrale Accountantsdienst van het Ministerie van Financiën. Volledige overeenstemming is nog niet bereikt. Betreffende de organisatie van het Departement merkt ondergetekende op. dat het thans niet in zijn bedoeling ligt, over te gaan tot de benoeming van een Staatssecretaris voor economische aangelegenheden. De verhouding van het Departement van Buitenlandse Zaken tot het Directoraat-Generaal voor de Buitenlandse Economische Be- j trekkingen bij het Departement van Economische Zaken berust op ; een regeling, waaraan in November 1946 het toenmalige Kabinet zijn goedkeuring heeft gehecht. Deze regeling, welke ook thans nog als richtlijn geldt, houdt in, dat het Directoraat-Generaal van de Buitenlandse Economische Belrekkingen, onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken, en volgens richtlijnen van de Raad voor Economische Aangelegenheden' uit de Ministerraad, belast is met de behandeling van de aangelegenheden, het buitenlands econo- i misch beleid betreffende. Anderzijds beschikt het Departement van ondergetekende over het apparaat, om het buitenlandse economische beleid te coördineren met het algemene buitenlandse beleid. Voor de vervulling van deze taken bestaat een nauw contact tussen de be- j trokken afdelingen van zijn Departement en het Directoraat-Generaal . van de Buitenlandse Economische Betrekkingen. Het aantal departementsambtenaren, dat geplaatst is in de buitenlandse dienst, is gering. Daartegenover zijn tal van goede krachten van de buitenlandse dienst aan het departement geplaatst In het creëren van de rang van directeur voor de afdelingschefs kan de ondergetekende geen voorbeeld van rangeninflatie zien. De ervaring heeft overtuigend aangetoond, dat verhoging in rang voor de hierbedoelde hoofdambtenaren als een landsbelang moet worden beschouwd. Ambtenaren van andere departementen, welke met bedoelde ambtenaren in rang en positie kunnen worden vergeleken, , hebben reeds de rang van directeur. Bij de mededelingen in artikel 29 inzake een vergoeding voor de j aanschaffing van de voorgeschreven ambtskledij, wordt met het woord „voorgeschreven" bedoeld, dat het model daarvan van overheidswege is vastgesteld. Slechts aan die ambtenaren van de buitenlandse dienst, die geplaatst worden op posten, waar het dragen van ambtskleding onvermijdelijk is. wordt bij eerste aanschaffing een gedeeltelijke vergoeding van de aanschaffingsprijs toegekend. Bij de toekenning van uitrustingskosten worden vrouwelijke ambtenaren op dezelfde wijze behandeld als mannelijke. Over de aanstelling van Sociale attaché's bij de vertegenwoordigingen in het buitenland is reeds geruime tijd overleg gaande met de Minister van Sociale Zaken. Het zal de hier aan het woord zijnde leden verheugen, te vernemen, dat juist dezer dagen een sociale i attaché benoemd is bij H.M.'s Ambassade te Brussel. Uitbreiding van dit instituut hangt in de eerste plaats af van het initiatief van ondergetekende's hierboven genoemde ambtgenoot. Kort geleden is het rapport van de Commissie-Cleveringa over de houding van de Nederlandse vertegenwoordigers in Zwitserland gepubliceerd; dat over Spanje is binnen korte tijd te verwachten.
1000
111 12
De ten aanzien van de militaire missie in Duitsland en de (sedert 7 September j.l. civiele) missie in Japan door sommige leden gestelde vragen kunnen als volgt worden beantwoord: a. Neen. De hogere rangen beperken zich in Duitsland tot: het missiehoofd, een ambassaderaad, de chefs der secties economische, financiële, militaire (laatstgenoemde ten laste van het ministerie van oorlog komend) en consulaire zaken (de laatste tevens consulgeneraal te Berlijn), de consuls-generaal te Hamburg en Diisseldorf en een landbouwattaché: in Japan tot: het missiehoofd, twee ambassaderaden (waarvan één japanoloog-sinoloog als adviseur voor politieke zaken), een economisch advisieur (momenteel onvervuld), een ten laste van de handelsopbrengsten komend hoofd der handelsafdeling in liquidatie, een ten laste der restituties komend hoofd der delegatie voor reparaties en restitutie en een (ten laste van het ministerie van marine komend) marine-attaché. Dit is een sobere bezetting. b. Ja. Deze uitgaven vertegenwoordigen de minimaal-noodzakelijke bezetting. c. De door de beide missies verrichte arbeid is in beginsel die ener ambassade (met daaronder ressorterende consulaire posten), aangepast aan en daardoor uitgebreid met velerlei bemoeienissen, voortvloeiende uit de in deze bezette landen bestaande eigenaardige verhoudingen en toestanden. De beide missies verrichten haar arbeid op alleszins bevredigende wijze. Van inkrimping der beide missies kan vcorhands geen sprake zijn; integendeel zullen in de naaste toekomst althans in Duitsland enkele kleine uitbreidingen, zowel bij de staf te Berlijn als bij de consulaire vertegenwoordiging, waarschijnlijk onvermijdelijk zijn. De beide missies zullen, zoals reeds door sommige leden is opgemerkt, in stand gehouden moeten worden, zolang accreditering van normale diplomatieke vertegenwoordigingen bij eigen regeringen der bezette landen nog niet mogelijk is. De ondergetekende sluit zich gaarne aan bij de leden die, in aanmerking nemend dat de beide missies de plaats van ambassade innemen, de uitgaven niet buitensporig hoog achten. Overigens moge in herinnering worden gebracht hetgeen in de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk III der Rijksbegroting voor 1948 is opgemerkt, nl. dat bij de militaire missie in Duitsland sedert begin 1946 bepaald drastisch is bezuinigd. Klachten over begunstiging van oud-N.S.B.'ers door de consul te Wiesbaden (thans Stuttgart) hebben, voor zover na te gaan, het departement van de ondergetekende nimmer bereikt. Wanneer de vele leden, die dergelijke klachten vernamen, daarvan concrete, gespecificeerde gevallen kunnen noemen, zal hij niet in gebreke blijven, een ernstig onderzoek daarnaar in te stellen. Tot dusver is hem niet anders bekend, dan dat genoemde consul, die inderdaad gedurende korte tijd. en wel tot 1937 of 1938, lid van de N.S.B, is geweest en toen bedankt heeft, bij de behartiging van de belangen van Nederlanders in Duitsland humaniteit en medegevoel aan de dag legt. Hij pleegt omtrent de juiste gedragslijn in dergelijke gevallen geregeld overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en daarbij is nimmer de indruk verkregen van een minder juiste geestelijke oriëntering, noch van onjuiste diserimatie. , Zoals bekend zal zijn, kunnen ingevolge de sedert October 1947 geldende voorschriften, aan personen, wie geen andere feiten dan alleen lidmaatschap der M.S.B, ten laste worden gelegd, door de Consulaten in Duitsland paspoorten worden uitgereikt. Dat personen, die bij een ander Consulaat worden afgewezen, naar Wiesbaden zouden gaan en daar geholpen zouden worden, is niet gebleken, en is ook niet wel mogelijk, daar ieder Consulaat zijn eigen ressort heeft. De afgifte van paspoorten ligt trouwens niet in handen van de Consul alleen, doch mede in die van de Locale Zuiveringsraad, die de politieke betrouwbaarheid beoordeelt. Tenslotte zou ondergetekende nog willen verwijzen naar bladzijde 21 van het der Tweede Kamer bekende rapport der Commissie-De Visser, waaruit blijkt, dat zowel deze commissie als de vice-admiraal Doorman na onderzoek tot de conclusie zijn gekomen, dat de gegrondheid van omtrent genoemde consul lopende geruchten niet is gebleken. Hieraan kan door ondergetekende worden toegevoegd, dat alle tijdens het in 1946 door admiraal Doorman gehouden onderzoek verkregen verklaringen van betrouwbare getuigen het gedrag en de vaderlandslievendheid van de consul gedurende de oorlog roemen en hem schetsen als een overtuigd anti-nazi. In 1945 werden hij en zijn echtgenote voor het Duitse „Volksgericht" gedaagd, beschuldigd van „Wehrmachtsersetzung und Feindbegünstigung". Slechts het binnentrekken van de Russische troepen in Potsdam redde hen van een veroordeling, welke waarschijnlijk de dood zou hebben betekend.
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
1000
III
12
23
Voorlichting. buitenland alsdan zullen moeten worden besteed, is het niet mogelijk, De voorlichting in het buitenland heeft de bijzondere aandacht van het aantal aan te schaffen auto's te bepalen. Met betrekking tot het aanschaffen van auto's door ambtenaren ondergetekende. Het standpunt van een aantal leden, dat in Amerika geen goodwill wordt gekweekt, kan hij gedeeltelijk onderschrijven. van het Departement moge worden opgemerkt, dat het in de bedoeling Nederland heeft in Amerika wel goodwill, maar er zijn tal van tegen- ligt, dat zij, die voor het maken van dienstreizen veelvuldig van een auto gebruik moeten maken, voor deze reizen in plaats van een werkende factoren. Het feit, dat dit jaar ruim 200 radiostations 39 weken achter- Rijks- of particuliere huurauto, over een eigen auto zullen beschikken. een een programma over Nederland hebben willen uitzenden en dat Het spreekt dan vanzelf, dat, daar voor het gebruik van een eigen in 1949 een nog groter aantal stations een nieuwe serie programma's \ auto reeds een vergoeding ex artikel 11 van het Reisbesluit 1916 over Nederland, eveneens gedurende 39 weken, zal uitzenden, getuigt wordt gegeven, uitgaven voor improductieve uren (wachturen) en overuren van chauffeurs e.a. door het Rijk kunnen worden vermeden. van belangstelling voor ons land. Goodwill mag men echter niet verwarren met begrip voor al onze Artikel 16. Van de hierbedoelde, op wachtgeld gestelde, ambteproblemen. j naren zullen er in de loop van 1949 drie wegens het bereiken van de De Indonesische afdeling van het Netherlands Information Bureau pensioengerechtigde leeftijd in aanmerking komen voor toekenning zal gecontinueerd worden tot het ogenblik, dat de toekomstige Ver- van pensioen, terwijl één in de loop van het jaar 1950 daarvoor in enigde Staten van Indonesië hun eigen informatie-dienst in de Ver- i aanmerking komt. enigde Staten zullen oprichten. Het is denkbaar, dat in de overgangsVoor de drie overigen, in de leeftijd van respectievelijk 53, 56 en periode voor de Indonesische afdeling een interim regeling zal moeten : 60 jaar, heeft zich bij het Departement tot heden nog geen passende worden getroffen. Aan de Indonesische afdeling, welke onder leiding betrekking voorgedaan. staat van Dr. H. Friedericy. zijn Indonesiërs, Amerikanen en NederArtikel 25. Wat ds beantwoording van deze vraag betreft, moge landers verbonden. worden verwezen naar blz. 26 van deze Memorie van Antwoord. Ondergetekende stelt er prijs op. te verklaren, dat hij gaarne zou Artikel 31. Met aanzienlijke uitbreiding der werkzaamheden is zien, dat particuliere organisaties middelen beschikbaar stellen, om sinds 1945 ook een uitbreiding van het aantal hulpkrachten aan de in het buitenland goodwill voor Nederland te kweken. Intussen acht hij het van het grootste belang, dat de Nederlandse diplomatieke en consulaire posten gepaard gegaan. Onder bedoelde categorie valt al het lagere personeel, dat op arbeidscontract werkdiplomatieke posten in het buitenland zo actief mogelijk naar buiten optreden en daarbij gebruik maken van journalistieke of publicistisch zaam is, zoals boekhouders, archiefkrachten, secretaressen, (steno-) ervaren krachten (persattaché's of informatieafdelingen). Hiermede typisten, boden, conciërges, portiers, nachtwakers, telefonisten, werkwordt bereikt, dat de voorlichting in de verschillende landen on de sters enz. Voor zover zulks doenlijk is, worden deze krachten uit ter plaatse voor die landen meest geschikte wijze geschiedt. Bij het streven naar bezuiniging bleek het onnodig te zijn, voor beschikbare candidaten aangenomen. Mede om redenen van beveili1949 gelden voor een persattaché aan Hr. Ms. Gezantschap te Praag ging moet echter veelal tot uitzending van personeel uit Nederland aan te vragen. Uiteraard blijft deze post haar voorüchtingswerk, voor worden overgegaan. De verschillen in salariëring der hulpkrachten vloeien in hoofdzaak zover de omstandigheden zulks toelaten, op bescheiden schaal voortvoort uit de uiteenlopende levensomstandigheden in de verschillende zetten. landen. Uiteraard moeten de beloningen van personeel, dat uit NederArtikelen land wordt uitgezonden, enigszins hoger worden gesteld dan de beArtikel 5. In antwoord op het gestelde bij artikel 5 kan onder- loningen van personeel, hetwelk ter plaatse gevestigd is. getekende mededelen, dat met óe Directie van Hotel du Vieux Doelen Artikel 52. Inderdaad bestaat er een tamelijk groot verschil in abmet ingang van 1 Juli 1948 een nieuwe regeling tot stand is gekomen. solute cijfers tussen de bijdragen van N-ederland aan de U.N.E.S.C.O. Krachtens deze nieuwe regeling garandeert het Departement van en de Wereldgezondheidsorganisatie enerzijds en die aan de InternaBuitenlandse Zaken niet meer de prijs van de volle kamerhuur ad tionale Arbeidsorganisatie anderzijds. Ter beoordeling hiervan is het f 304.25 per dag, maar bedraagt de maximum-garantie na genoemde echter nodig, zowel de cijfers van de begrotingen der verschillende datum f275 per dag. Organisaties, als de percentages, die Nederland bijdraagt in die beVan de bedragen, welke boven de f275 per dag aan kamerhuur grotingen, te vergelijken. Het totale cijfer van de begroting voor 1949 worden ontvangen, wordt 50 % gecrediteerd ten behoeve van het van de U.N.E.S.C.O. is bijv. aanzienlijk hoger dan dat van de Departement. begroting van de Internationale Arbeidsorganisatie, hetgeen uit het Aangezien de exploitatie van dit hotel op deze voet het land nog volgende staatje blijkt: circa f2000 per maand kost, ligt het in het stellig voornemen van Internationale Arbeidsorganisatie $ 5 215 539 ondergetekende om het daarheen te leiden, dat deze uitgaven zo spoedig mogelijk tot het verleden zullen behoren. U.N.E.S.C.O S 8473 530 Wereldgezondheidsorganisatie $ 5 000 000 Artikel 7. De verhoging van de leges, die sedert 15 Februari 194S evenveel bedragen bij eerste afgifte als bij verlenging van paspoorten, Vergelijkt men het percentage, dat Nederland bijdraagt, dan zou de baten uit de paspoorten verdubbelen, indien er evenveel tegen blijkt het verschil niet groot te zijn. In de begroting van de betaling zouden worden afgegeven als vóór de verhoging van het Wereldgezondheidsorganisatie betaalt Nederland namelijk 168 van de tariel" van kanselarijleges. Tegenover deze verhoogde middelen staat 12 607 eenheden en in die van de U.N.E.S.C.O. 1,63 %, terwijl in de een vermeerdering van kosten van het blanco-paspoort met f 1 per begroting van de Internationale Arbeidsorganisatie 10 van een totaal stuk. Bij verlenging van een paspoort, welke normaliter viermaal van 817 eenheden worden bijgedragen. kan plaats hebben, komen de laatstgenoemde kosten niet in aanHet verschil tussen de hoogte van de Nederlandse bijdragen is mede merking. Het is bezwaarlijk, aan te geven, welk gedeelte van de hieruit te verklaren, dat de U.N.E.S.C.O. en de Wereldgezondheidsgeraamde opbrengst op de uitgifte van nieuwe paspoorten en welk organisatie na de Tweede Wereldoorlog zijn opgericht, terwijl de Inop verlenging van reeds uitgegeven paspoorten betrekking heeft. Wat ternationale Arbeidsorganisatie reeds sedert 1920 bestaat. Gedurende verhoging der kanselarijleges betreft, deze is vastgesteld, rekening de laatste oorlog is het aantal eenheden, door Nederland in de behoudende met noodzakelijke vermeerdering der Rijksinkomsten ener- groting van de Internationale Arbeidsorganisatie te betalen, met het zijds en met de verscheidenheid in draagkracht anderzijds van de oog op de oorlogstoestand van ons land aanzienlijk gereduceerd; na verschillende groepen van personen, die paspoorten nodig hebben. afloop van de oorlog is dit verhoogd tot 10. Indien het percentage, Een nog verder gaande verhoging zou sterke vermindering van aan- door Nederland bij te dragen in de begroting van de Internationale vragen alsmede meer kosteloze afgiften wegens onvermogen tot ge- Arbeidsorganisatie, gelijk zou zijn aan dat van de begroting van de volg kunnen hebben en tevens er toe kunnen leiden, dat bepaalde Verenigde Naties (namelijk 1,40 %); dan zou het aantal eenheden groepen van gegadigden op vrijstelling aandrongen. verhoogd moeten worden tot 12. Deze kwestie heeft het onderwerp Een sterke vermindering van het toeristenverkeer met België, zo dit van herhaald overleg uitgemaakt tussen ondergetekende, resp. onderal langs de weg van het paspoort ware te bereiken, zou zeker niet getekendes ambtsvoorganger, en hun ambtgenoten van Sociale Zaken dienstig zijn aan de algemeen gewenste toenadering tot dat land. en Financiën. Aangezien de aan de Internationale Arbeidsorganisatie die naar de mening van ondergetekende dient te worden bevorderd, te betalen bijdrage betaald moet worden in Zwitserse francs, achtte de Minister van Financiën het, gezien de schaarste aan buitenlandse ook door vergemakkelijking van het verkeer. valuta, voorlopig niet verantwoord, het aantal eenheden te verhogen. Artikel 14. Voor 1949 wordt gerekend op f25 000 voor aanschaffing van auto's ten behoeve van de ambtenaren van het DeparteDe Minister van Buitenlandse Zaken. ment en op f 75 000 voor de in het buitenland geplaatste ambtenaren. STIKKER. Wegens onbekendheid met de prijzen, welke met name in het