2 1 6 8 2—3 Wijziging vierde hoofdstuk der Rijksbegroting dienstjaar 1950 verhoogd met: verminderd met: Afdeling IX. Afdeling IX Onderafdeling I Onderafdeling II. Onderafdeling II Paragraaf 2 Onderafdeling III. Onderafdeling III Paragraaf 2. Paragraaf 2 A B Afdeling X Afdeling XI
ƒ
239 400 44 000 185 600 185 600
9 800
2168 3
1 486 650 16 000 ƒ
137 000
1 607 650 260 000
Onderafdeling II. 260 000 260 000
Afdeling VIII. 39 000
Afdeling VIII Onderafdeling VIII.
39 000 4 500 34 500
Onderafdeling VIII Paragraaf 1 Paragraaf 3 Afdeling XII. Onderafdeling I
19 000 6 200
Onderafdeling II. Onderafdeling II Paragraaf 1 Afdeling XIII. Afdeling XIII Onderafdeling Onderafdeling Onderafdeling Onderafdeling
II III IV V
12 800 12 800
1 671 100 4 000 811 300 849 800 6 000
Buitengewone dienst II. Kapitaalsuitgaven. Afdeling V. Afdeling V
55 900
Onderafdeling II. Onderafdeling II Paragraaf 2 Paragraaf 4 Afdeling VI. AfdelingVI Onderafdeling I
441 000 441 000
De Minister van Justitie.
Afdeling VI.
Afdeling XII
/"
Gegeven
9 800 3 300 6 500 27 363 1000
Afdeling I.
Onderafdeling II Paragraaf 3
27 950 27 950
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
I. Uitgaven van aflopend karakter.
Afdeling VI
ƒ
Afdeling VII. Afdeling VII Onderafdeling II
Buitengewone dienst
Afdeling I Onderafdeling I Onderafdeling III Onderafdeling VI
Onderafdeling II. Onderafdeling II Paragraaf 1
verhoogd met: verminderd met:
55 900 104 000 48 100 244 450 216 500
MEMORIE VAN TOELICHTING
Voor wat betreft de in het ontwerp van wet voorgestelde verhoging van het vierde hoofdstuk der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950 met een bedrag van f 11 584 533, deelt de ondergetekende het volgende mede: I. Gewone Dienst De verhoging van de gewone dienst met f 8 327 433 wordt veroorzaakt door: 1°. de maatregelen ter verbetering van de salarissen van het Rijkspersoneel, waarvoor de bezoldiging is geregeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren, en de daaruit voortvloeiende hogere sociale lasten ƒ 2 527 900 2°. de salarisverhoging voor de Rijkspolitie, voortvloeiende uit het Bezoldigingsreglement Politie 1949 rond 546 000 3°. toekenning van de 2 pet. gratificatie 1950 (artikel 26 A) 680 000 4°. de kosten over 1948 en vorige jaren, welke ten laste van de artikelen betreffende uitgaven over afgesloten dienstjaren moesten worden gebracht (artikelen 42 en 43) 3 100 000 5°. meer uitkeringen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds wegens inkoop van diensttijd voor pensioen dan waarop aanvankelijk was gerekend (artikel 40) 100 000 6°. de prijsstijging: a. specifieke uitgaven Gevangeniswezen (artikel 148) ƒ 154 700 b. specifieke uitgaven Politie-Technische Dienst (artikel 131) . . . 173 000 327 700 7°. de omstandigheid, dat een deel van de in 1949 ten behoeve van het Gevangeniswezen bestelde goederen eerst in 1950 zijn afgeleverd (artikel 149) 115 000 8°. de kosten van de Afdeling Rechtszaken van het kantoor Deviezenvergunningcn der Nederlandsche Bank N.V. over de jaren 1945, 1946 en 1947 (artikel 50 A) 238 200 9°. hogere bijdragen aan Hoofdstuk VIII A der Rijksbegroting in de specifieke uitgaven van de Koninklijke Marechaussee (artikel 96) 251 100 10°. meer uitgaven dan was geraamd: a. voor verpleegkosten van onder toezicht gestelde minderjarigen . . . ƒ 230000 (artikel 156) b. voor verpleegkosten van de aan de zorg der Voogdijraden toevertrouwde minderjarigen (artikel 171) 125 000 c. voor kosten van verzorging der gestichtsbevolking en andere specifieke uitgaven der Rijksasyls voor Psychopathen (artikel 193) . . . 179 600 534 600 11°. overige verhogingen voornamelijk verband houdende met de prijsstijging (rond) 772 800 Totaal . . . ƒ 9 193 300
2168 3 Wijziging vierde hoofdstuk der Rijksbegroting, dienstjaar 1950 Door de voorgestelde verminderingen is de totale verhoging van de gewone dienst beperkt gebleven tot f 8 327 433. Tegenover de uitgaven, bedoeld sub 8, staat een middelenopbrengst van rond f 2 044 000. II. Buitengewone Dienst I. Uitgaven van aflopend karakter. De voorgestelde verhoging is een gevolg van: 1°. de maatregelen ter verbetering van de salarissen van het Rijkspersoneel en de daaruit voortvloeiende hogere sociale lasten ƒ 2°. kosten over 1948 en vorige jaren, welke ten laste van de artikelen betreffende uitgaven over afgesloten dienstjaren moesten worden gebracht (artikelen 222 en 223) 3°. meer uitgaven dan was geraamd: a. ten behoeve van de effectenregistratie (artikelen 252, 253 en 255). . . . ƒ 713 200 b. ten behoeve van het Nederlandse Beheersinstituut (artikelen 256, 257, 259 en 260) 669 800
426 700
1 974 500
1 383 000 4°. de uniformering van 1000 man der Reserve Rijkspolitie (artikel 224) 5°. overige verhogingen
260000 16 400
Totaal . . . ƒ 4 060 600 Daar voor enige artikelen verminderingen worden voorgesteld, is de verhoging beperkt gebleven tot f 3 397 750. II. Kapitaalsuitgaven. De voorgestelde wijzigingen in de Buitengewone Dienst (II. taalsuitgaven) kunnen als volgt worden samengevat:
Kapi-
Vermindering: Kosten uitbouw Gevangeniswezen (artikel 274) . . ƒ Nieuw-, aan- en verbouw en aankoop van gronden en opstallen: Kantongerechten (artikel 270) .
600 000
ƒ
648 100
48 100
Verhogingen: 1. Bijdrage aan Hoofdstuk VIIIA der Rijksbegroting in de huisvestingskosten van de Koninklijke Marechaussee (artikel 271) ƒ 216 500 2. Nieuw-, aan- en verbouw en aankoop van gronden en opstallen door bemiddeling van de Rijksgebouwendienst (Gerechtshoven; Corps Rijkspolitie en Gevangeniswezen) 290 950 507 450 Mogelijk geachte verlaging ƒ 140650 Overigens moge worden verwezen naar de toelichtingen op de verschillende artikelen. Artikel I Artikelen 3, 21, 28, 45, 48, 145, 200, 203, 214, 235, 239 en 263. De verhoging van deze artikelen is het gevolg van de uitkeringen verband houdende met de salarisverhogingen per 1 Januari en 1 September 1950. Artikel 29. Voor reis-, verblijf- en verplaatsingskosten, alsmede voor verzending van dienststukken moest meer worden uitgegeven dan was geraamd. In verband hiermede is het noodzakelijk, dat dit artikel met f 11 000 wordt verhoogd. Artikel 32. De voorgestelde verhoging van dit artikel is noodzakelijk, omdat de voorgenomen overgang van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst naar het Ministerie van Sociale Zaken niet meer in 1950 tot stand is gekomen. Voorts is de verhoging een gevolg van de factoren genoemd in de toelichting bij de artikelen 3, 21, 28, enz. Artikel 40. De over 1950 verschuldigde bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds zullen plm. f 250 000 bedragen, waardoor verhoging van dit artikel met rond f 100 000 noodzakelijk is.
Artikelen 42 en 43. In 1950 moest een groot aantal vorderingen betreffende afgesloten dienstjaren worden voldaan. In hoofdzaak betreffen het aanvullende verplegingssubsidiën; verrekeningen met andere Ministeries; betalingen van aanvullende salarisbedragen, ten gevolge van de salarisherzieningen met terugwerkende kracht (o.a. die van de Rechterlijke Macht) en verrekening van het aandeel in het „British settlement", zijnde in 1945 ten behoeve van de politie geleverde goederen. Overigens moge worden verwezen naar de onderstaande specificatie. Artikel 42: Personeelsuitgaven Ministerie ƒ 18 368,17 Materiële uitgaven Ministerie 7 177,87 Gerechtskosten in strafzaken 4 145,76 Personeelsuitgaven Burgerlijke Gerechten 3 121,70 Materiële uitgaven Burgerlijke Gerechten 22 044,34 Kosten Pachtbesluit 1 170,42 Personeelsuitgaven Raden van Beroep 1 689,04 Materiële uitgaven Raden van Beroep 1 666,30 Personeelsuitgaven Rijkspolitie 84 501,76 Materiële uitgaven Rijkspolitie 68 468,24 Personeelsuitgaven Rijksrecherche 13 330,20 Materiële uitgaven Rijksrecherche 1 847,12 Materiële uitgaven Rijksidentificatiedienst 1411,33 Personeelsuitgaven Rijksvreemdelingendienst . . . . 1 139,87 Materiële uitgaven Rijksvreemdelingendienst . . . . 2 167,73 Materiële uitgaven Criminele Voorlichtingsdienst. . . 1446,15 Materiële uitgaven Politie Technische Dienst . . . . 19 582,38 Materiële uitgaven Technische Verbindingsdienst. . . 2 053,81 Aanschaffing van goederen ten behoeve van Politieinstanties 1 496,— Personeelsuitgaven Gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen 4 544,14 Materiële uitgaven Gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen 117 079,15 Kosten, voortvloeiende uit de toepassing van de artikelen 372a, 3726, 372c en 373 van het Burgerlijk Wetboek 2 580,74 Kosten van tijdelijke onderbrenging en onderzoek van minderjarige verdachten of ter beschikking van de Regering gestelde minderjarigen 2 120,99 Verplegingssubsidie 79 645,61 Subsidiën ter tegemoetkoming in de kosten van de Ambtenaren voor de Kinderwetten 1211,79 Personeelsuitgaven Voogdijraden 6 981,89 Materiële uitgaven Voogdijraden 1 704,03 Verpleegkosten, betreffende aan de Voogdijraad toevertrouwde minderjarigen 2 656,46 Personeelsuitgaven Tuchtscholen en Rijksopvoedingsgestichten 4449,79 Materiële uitgaven Tuchtscholen en Rijksopvoedingsgestichten 8 004,02 Materiële uitgaven Rijksasyls voor Psychopathen . . 1 621,08 Kosten voortvloeiende uit de toepassing van het Psychopathenreglement 1 176,56 Kosten en subsidiën wegens verpleging in particuliere zorg van Psychopathen 4 342,50 Reclasseringsbemoeiingen en voorlichting in strafzaken 111 948,98 Gratificatiën en schadeloosstellingen 1 360,20 Andere Commissiën 1 529,69 Uitkeringen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds 936 605,71 Wachtgelden 4 848,09 Diversen 8 600,24 ƒ 1 559 839,85 Aangezien het artikel in de begroting is opgenomen voor een bedrag van f 40 000, is een verhoging met rond f 1 520 000 noodzakelijk. Artikel 43: Personeelsuitgaven Burgerlijke Gerechten ƒ 430 481,22 Materiële uitgaven Burgerlijke Gerechten 4 782,49 Personeelsuitgaven Gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen 1 366,51 Materiële uitgaven Gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen 20 616,19 Personeelsuitgaven Rijkspolitie 9 160,56 Materiële uitgaven Rijkspolitie 17 436,69 Aanschaffing van goederen ten behoeve van Politieinstanties 819 427,— Materiële uitgaven Voogdijraden 27 629,61
2168 3 Wijziging vierde hoofdstuk der Rijksbegroting, dienstjaar 1950 Kosten, voortvloeiende uit de toepassing van de artikelen 373m, 373n en 374 van het Burgerlijk Wetboek ƒ Verpleegkosten betreffende aan Voogdijraden toevertrouwde minderjarigen Materiële uitgaven Tuchtscholen en Rijksopvoedingsgestichten Kosten Bureau Londen Kosten voortvloeiende uit de toepassing van het Psychopathenreglement Subsidiën ter tegemoetkoming in de kosten van de Ambtenaren voor de Kinderwetten Gratificatiën en schadeloosstellingen Uitkeringen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds Wachtgelden Diversen
34 455,54 80 678,21 1 121,16 32 607,77 40 577,80 1 301,73 1 103,91 52 366,37 2 555,76 2 272,60
ƒ1579 941,12 Het oorspronkelijk voor memorie opgenomen artikel dient derhalve nader op rond f 1 580 000 te worden uitgetrokken. Artikel 46. De verhoging van dit artikel is het gevolg van de omstandigheid, vermeld in de toelichting op de artikelen 3, 21, 28, enz., alsmede van het feit dat de personeelsbezetting van de onderwerpelijke departementsafdeling tijdelijk moest worden uitgebreid. Artikelen 54, 61, 74, 77 en 80. Behalve wegens de maatregelen, getroffen ter verbetering van de salarispositie van het Rijkspersoneel, is de voorgestelde verhoging van dit artikel noodzakelijk in verband met de inschatting van administratief personeel in de nieuwe rangen van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948. Artikel 55. Tengevolge van de opgetreden prijsstijging is het noodzakelijk dat dit artikel met f 20 000 wordt verhoogd. Arikel 62. Het tekort op dit artikel is een gevolg van de uitbreiding der werkzaamheden bij de Kantongerechten, terwijl ook prijsstijging op het beloop der uitgaven van invloed is geweest. Tevens moest, zowel het Kantongerecht te Utrecht als dat te Bergen op Zoom wegens gebrek aan kantoorruimte, in een groter pand worden gehuisvest. De hieraan verbonden inrichtingskosten zijn mede de oorzaak van de voorgestelde verhoging. Artikel 64. Het voor 1950 voor aanschaffing van kantoormeubilair, -machines en stoffering toegestane bedrag is onvoldoende geweest om de meest noodzakelijke vernieuwingen te kunnen bekostigen. Artikelen 75, 78 en 81. Als gevolg van de uitvoering van het Koninklijk besluit van 2 Juni 1949, houdende wijziging van tarieven voor vergoedingen voor getuigen en deskundigen, opgeroepen krachtens de Beroepswet, en van de wijze van uitbetaling van vergoedingen, blijken de op deze artikelen uitgetrokken bedragen voor vacatie- en zittinggelden ontoereikend te zijn. Artikelen 83, 84, 101, 105, 109, 113, 115, 120, 133, 137 en 141. De verhoging van deze artikelen met de voorgestelde bedragen is noodzakelijk in verband met de maatregelen, getroffen ter verbetering van de salarispositie van het personeel der Rijkspolitie. Artikelen 96 en 271. Volgens nader beschikbaar gekomen gegevens moet het aandeel van Hoofdstuk IV der Rijksbegroting in de kosten van de specifieke uitgaven en de huisvestingskosten der Koninklijke Marechaussee voor 1950 met onderscheidenlijk f251 100 en f216 500 worden verhoogd. Artikel 104. De voorgestelde verhoging van dit artikel houdt verband met de aanschaffing van fotografisch materieel ten behoeve van de fotografische deskundigen bij de Gewesten der Rijkspolitie, met welke aanschaffingen bij de raming geen rekening was gehouden. Artikel 107. De verhoging van dit artikel is noodzakelijk gebleken in verband met de stijging van de olie- en benzineprijs. Artikel 121. In verband met prijsstijging is verhoging van dit artikel met f 2000 noodzakelijk. Artikel 126. Voor het schoonhouden van gebouwen alsmede voor bureaubehoeften en drukwerk moesten meer uitgaven worden gedaan dan was geraamd. In verband hiermede is een verhoging van dit artikel met f 2500 noodzakelijk. Artikel 127. Door prijsstijging is verhoging van dit artikel met het voorgestelde bedrag noodzakelijk.
Artikel 131. De verhoging van dit artikel is een gevolg van de prijsverhoging van benzine, olie en auto-onderdelen. Artikel 132. Door een opgetreden vertraging in de aflevering van in 1949 bestelde motorvoertuigen en materieel, waarvoor de benodigde gelden op artikel 127 der begroting voor het dienstjaar 1949 waren toegestaan, vond de levering hiervan pas plaats na de in artikel 23, Ie lid, der Comptabiliteitswet {Staatsblad 1927, No. 259) genoemde datum van 1 Juni (i.c. 1 Juni 1950) zodat de kosten ten laste van het dienstjaar 1950 moeten worden verantwoord. Artikel 127 der begroting voor het dienstjaar 1949 is bij suppletoire begroting verminderd met f 110 000 waarvan f 75 000 voor bovenbedoelde aanschaffingen. Verder is verhoging van dit artikel noodzakelijk gebleken door de inmiddels ingetreden prijsstijging. Artikelen 139 en 143. Wegens het van Rijkswege voorzien in voeding en huisvesting van de cursisten bij de opleidingsscholen voor Rijkspolitiepersoneel te Bilthoven en Nistelrode is verhoging van deze artikelen met resp. f 20 400 en f 59 500 noodzakelijk. Hier staat tegenover, dat aan deze cursisten een veel lagere verblijfsvergoeding behoefde te worden uitgekeerd, waardoor het mogelijk is gebleken de artikelen 138 en 142 met respectievelijk de vorengenoemde bedragen te verminderen. Artikel 148. De voorgestelde verhoging is noodzakelijk als gevolg van de hogere kosten van kleding, legering, enz., voortvloeiende uit de prijsstijging. Artikel 149. De verhoging van dit artikel met een bedrag van f 115 000 houdt verband met de omstandigheid, dat de levering van verschillende in 1949 bestelde machines, alsmede van drie celauto's niet meer vóór de in artikel 23, Ie lid, der Comptabiliteitswet 1927 genoemde datum van 1 Juni (i.c. 1 Juni 1950) heeft plaats gehad, waardoor de kosten daarvan ten laste van het dienstjaar 1950 moesten worden gebracht. Mede in verband met het vorenstaande is artikel 144 der begroting voor het dienstjaar 1949 bij suppletoire begroting met f 315 000 verminderd. Artikel 154. Door de salarisverbetering, bedoeld in de toelichting op de artikelen 3, 21, 28, enz. alsmede door enige personeelsuitbreiding, verband houdende met de toegenomen werkzaamheden op het gebied van de kinderbescherming, is verhoging van dit artikel met f 26 000 nodig gebleken. Artikelen 156 en 157. Als gevolg van de verdere stijging van de verpleegkosten zijn de op deze artikelen beschikbare bedragen niet toereikend gebleken. Artikel 160. De voorgestelde verhoging van dit artikel houdt verband met de verhoging der salarissen van de ambtenaren voor de Kinderwetten overeenkomstig die van het burgerlijk Rijkspersoneel, en de prijsstijging, waardoor het subsidie voor de zgn. meerdere kosten verhoogd zal moeten worden. Artikelen 161 en 162. In verband met de stijging der bouwkosten is het noodzakelijk de zgn. bouwsubsidiën te verhogen. Ten einde hiertoe te kunnen overgaan wordt thans voorgesteld deze artikelen met respectievelijk f 70 000 en f 4000 te verhogen. Artikel 163. Verhoging van dit artikel is nodig in verband met de doorlichting van de in particuliere gestichten ondergebrachte kinderen, waarmede bij de raming geen rekening was gehouden. Artikel 165. Voor onderhoud van gebouwen en vaste installaties, welke post pro memorie was uitgetrokken, is een bedrag van ongeveer f 500 nodig gebleken. Arikel 167. De oorzaken welke geleid hebben tot verhoging van dit artikel zijn de volgende: 1. De Commissie voor Oorlogspleegkinderen te Amsterdam is op 1 September 1949 opgeheven, waarbij de afwikkeling van de nog lopende werkzaamheden werd opgedragen aan de Voogdijraad aldaar. Bij het samenstellen der begroting voor het dienstjaar 1950 is er van uitgegaan, dat alle personeelsleden met deze afwikkeling belast, vóór 1 Januari 1950 zouden zijn ontslagen. Het is echter noodzakelijk gebleken voor de afdoening der lopende zaken na laatstgenoemde datum nog een aantal arbeidscontractanten in dienst te houden;
Bij! agen
2168 3
Tweede Kamer
Wijziging vierde hoofdstuk der Rijksbegroting, dienstjaar 1950 2. Bij de samenstelling van voornoemde begroting stond vast, dat een uitbreiding van personeel bij de Voogdijraden noodzakelijk zou zijn als gevolg van: a. het in sterk toenemende mate vragen van adviezen aan de Voogdijraden door de Rechtbanken, o.a. in echtscheidingszaken; b. de invoering der nieuwe Kinderwetten (Wet van 10 Juli 1947, Staatsblad No. H. 232); c. de verscherping der controle op de onderhoudsplichtigen; d. de toepassing van de wet op de gijzeling (wet van 4 December 1947, Staatsblad No. H. 412); e. het in ruimere mate plaatsen van minderjarigen in pleeggezinnen en een intensiever contact met die gezinnen dan voorheen; ƒ. het in ruime mate verlenen van bijstand aan personen en instellingen op maatschappelijk terrein werkzaam. In welk tempo en in welke mate de personeelsbezetting uitbreiding zou dienen te ondergaan, kon evenwel te dien tijde niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. 3. De salarisverbetering, bedoeld in de toelichting op de artikelen 3, 21, 28, enz. Artikel 168. De uitbreiding der werkzaamheden van de Voogdijraden (zie de toelichting op artikel 167) alsmede de in verschillende gevallen daarmede samenhangende noodzakelijke ingebruikneming van grotere kantoorruimten, zijn de oorzaken, waaraan het tekort op dit artikel is te wijten. Artikel 171. In verband met de stijging der verpleegkosten dient dit artikel met f 125 000 te worden verhoogd. Artikelen 174 en 176. Als gevolg van de prijsstijging is verhoging van deze artikelen met de voorgestelde bedragen noodzakelijk. Artikelen 178 en 181. De voorgestelde verhogingen houden verband met prijsstijging. Artikel 182. Aangezien overgegaan moest worden tot aanschaffing van twee schrijfmachines en enig kantoormeubilair, is het noodzakelijk op dit artikel f 2000 uit te trekken. Artikel 186. In verband met de stijging der verpleegprijzen wordt een verhoging van dit artikel met f 15 000 voorgesteld. Artikel 193. Het tekort op dit artikel vloeit voort uit: 1°. de omstandigheid, dat bij de raming van de post „lichamelijke verzorging" abusievelijk geen rekening werd gehouden met de kosten van verpleging van patiënten, behorende tot de bevolking van de Rijksasyls, in de Rijkspsychiatrische inrichting te Eindhoven; 2° de kosten verband houdende met de invoering van een nieuwe voedingsregeling per 16 October 1949; 3°. prijsstijging, waardoor voornamelijk de uitgaven voor dienstkleding van personeel, legering, kleding voor verpleegden en voeding hoger zijn dan de daarvoor aanvankelijk geraamde bedragen; 4°. een te lage raming van de lonen aan verpleegden in verband met een op 1 Augustus 1949 ingevoerde nieuwe loonregeling, met premiestelsel, voor verpleegden in de Rijksasyls die arbeid verrichten voor particulieren. Artikelen 194 en 195. Aangezien voor de hierbedoelde aanschaffingen, als gevolg van de prijsstijging hogere prijzen moeten worden betaald, wordt voorgesteld de onderwerpelijke artikelen te verhogen met respectievelijk f 2000 en f 4000. Artikel 217. Bij de raming van dit artikel was rekening gehouden met een gemiddelde bezetting der Bureaux Bijzondere Rechtspleging p.n Coördinatie van 21 man. Doordat het aantal verzoeken om inlichtingen, welke werden ingediend bij het Bureau Coördinatie, aanmerkelijk groter was, dan aanvankelijk werd verwacht, is vertraging ontstaan in de afvloeiing van personeel. Hierdoor diende de gemiddelde bezetting van bovengenoemde bureaux voor 1950 op 24 man te worden gesteld, tengevolge waarvan f 12 400 meer moest worden uitgegeven dan was geraamd. Voorts heeft de salarisverbetering, bedoeld in de toelichting op de artikelen 3, 21, 28, enz. aanleiding gegeven tot verhoging van dit artikel. Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
1950—1951
Artikelen 222 en 223. De uitgaven op deze artikelen hebben hoofdzakelijk betrekking op nagekomen kosten betreffende het DirectoraatGeneraal voor Bijzondere Rechtspleging en de daaronder ressorterende organen, alsmede de Afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel, het Nederlandse Beheersinstituut en de opsporing van oorlogsmisdrijven. Overigens moge worden verwezen naar onderstaande specificaties. Artikel 222: Personeelsuitgaven Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging ƒ Materiële uitgaven Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging Kosten opsporing oorlogsmisdrijven Gerechtskosten in strafzaken Materiële uitgaven Oorlogspleegkinderen Personeelsuitgaven Kindertehuizen Bijzondere Jeugdzorg Materiële uitgaven Kindertehuizen Bijzondere Jeugdzorg Kosten van verpleging in gezinnen en in niet door Bijzondere Jeugdzorg geëxploiteerde tehuizen . . . Materiële uitgaven Secretariaat van de Raad voor het Rechtsherstel Personeelsuitgaven afd. Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel Materiële uitgaven afd. Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel Kosten Rechtsherstel overheidspersoneel Wachtgelden Diversen
16 545,51 19 147,17 106 400,06 l 113,97 9 987,43 1 344,63 14 931,59 7 895,30 2 412,86 1 092,02 23 629,73 27 726,83 1 422,02 1 138,09
ƒ 234 787,21 Aangezien het artikel in de begroting is opgenomen voor een bedrag van f 50 000, is een verhoging met rond f 185 000 noodzakelijk. Artikel 223: Personeelsuitgaven Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging ƒ 113 249,58 Materiële uitgaven Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging 916 485,74 Kosten opsporing Oorlogsmisdrijven 24 312,14 Materiële uitgaven Comm. voor Oorlogspleegkinderen 15 925,85 Personeelsuitgaven Kindertehuizen Bijzondere Jeugdzorg 7 058,57 Materiële uitgaven Kindertehuizen Bijzondere Jeugdzorg 19 287,92 Kosten van verpleging in gezinnen en in niet door de Bijzondere Jeugdzorg geëxploiteerde tehuizen . . . 5 910,23 Personeelsuitgaven Raad voor het Rechtsherstel . . . 12 989,01 Materiële uitgaven Raad voor het Rechtsherstel . . . 12 800,36 Personeelsuitgaven afd. Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel 8 206,06 Materiële uitgaven afd. Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel 93 472,54 Materiële uitgaven Beheerszaken van de Raat. - ^ r het Rechtsherstel 323 118,98 Wachtgelden 51 553,70 Kosten Rechtsherstel Overheidspersoneel 161 254,57 Uitkeringen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds 13 960,96 Diversen 9 743,03 ƒ 1 789 329,24 Derhalve dient het voor memorie opgenomen artikel nader op rond f 1 789 500 te worden uitgetrokken. Artikel 224. In verband met de verstrekking van uniformkleding aan 1000 man van de Reserve Rijkspolitie is verhoging van dit artikel met f 260 000 noodzakelijk. Artikel 250. De voorgestelde verhoging van dit artikel heeft tweeërlei oorzaak. 1°. De kosten van de uitgave „Na-oorlogse Rechtspraak", welke uitgave voor de Raad voor het Rechtsherstel en vooral voor de rechtsprekende leden van die Raad onmisbaar is. De kosten dezer uitgave werden voorheen door de Uitgeversmaatschappij Tjeenk Willink te Zwolle gedragen, maar aangezien voornoemde vennootschap de uitgave niet meer voor haar rekening wenste voort te zetten, komen de kosten sedert begin 1949 grotendeels voor rekening van de
10
2168 3 Wijziging vierde hoofdstuk der Rijksbegroting, dienstjaar 1950
Raad voor het Rechtsherstel. Hierdoor moest f 3000 meer worden uitgegeven voor „Drukwerk voor voorlichting en mededelingen". Voor het dienstjaar 1949 konden de extra kosten worden bestreden uit de overschotten op andere onderdelen van het desbetreffende
begrotingsartikel Voer 1950 blijkt dit slechts ten dele mogelijk, als gevolg van de hogere kosten voortvloeiende uit prijsstijging; 2°. Tengevolge van de verplaatsing van de Kamer te Amsterdam der Afdeling Rechtspraak naar het perceel Herengracht 380 was voor enkele onderdelen van dit artikel, voornamelijk huisvestingskosten, f 3000 meer nodig dan was geraamd. Artikelen 252, 253 en 255. De voorgestelde verhogingen zijn een gevolg van: 1°. de oprichting van een bureau te New-York; 2°. het langer handhaven van de bureaux te Brussel en Londen, dan waarop bij de raming was gerekend; 3°. de omstandigheid, dat reeds in 1950 een aanvang moest worden gemaakt met de werkzaamheden inzake de manco-effecten, zulks in verband met het publiceren van ruim 40 000 ongeldig verklaarde effecten, waartoe onlangs moest worden overgegaan; 4°. het in raming brengen van de kosten, gedeclareerd door buitenlandse (vnl. Amerikaanse) advocaten, wegens door hen verleende juridische bijstand bij gevoerde processen betreffende de effectenregistratie. Deze kosten worden geraamd op rond f 300 000; 5°. de devaluatie, waardoor o.a. de post onderhoud, reparatie en huur van meubilair, stoffering en kantoormachines moest worden verhoogd en wel met f 35 000. De bij het Centraal Bureau voor de Effectenregistratie in gebruik zijnde Hollerith-installatie, is gehuurd van de Internationale Bedrijfsmachine Maatschappij. Deze maatschappij factureert de huursom in dollars; 6°. de noodzakelijke aanschaffing van meer meubilair en kantoormachines dan was geraamd ten behoeve van het bureau te Parijs, alsmede dergelijke aanschaffing ten behoeve van de afdeling, belast met de werkzaamheden betreffende de manco-effecten; 7°. de salarisverbetering, bedoeld in de toelichting op de artikelen 3, 21, 28, enz. Tegenover bovenbedoelde verhogingen staat een grotere middelenopbrengst inzake de effectenregistratie van plm. f 175 000. Artikel 256. Bij de raming van dit artikel was met het oog op het in 1950 te verwachten verloop der werkzaamheden, gerekend op een belangrijke vermindering van de personeelsuitgaven. De verdere ontwikkeling heeft het echter niet mogelijk gemaakt de geraamde gemiddelde personeelsbezetting van 953 man te bereiken. Het is hierdoor, alsmede door het overnemen van werkzaamheden door het Nederlandse Beheersinstituut van de inmiddels opgeheven Centrale Vermogensopsporingsdicnst, nodig gebleken de gemiddelde personeelsbezetting te handhaven op 1004 personen. Voorts heeft de salarisverbetering, bedoeld in de toelichting op de artikelen 3, 21, 28, enz., de voorgestelde verhoging noodzakelijk gemaakt. Artikel 257. De verhoging van dit artikel met f 300 000 houdt verband met het feit, dat de raming der accountantskosten te laag bleek. Artikel 259. Van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening is mededeling ontvangen, dat het aandeel in de kosten van de Provinciale Voedselcommissarissen voor 1950 gesteld moet worden op f 90 000. Verhoging van dit artikel met f 40 000 is daardoor noodzakelijk. Artikel 260. Opheffing van enkele der Beheerscommissies, waarmede bij de raming voor 1950 was gerekend, bleek door de stand en de aard der werkzaamheden nog niet mogelijk. Hierdoor zullen de kosten van de hierbedoelde commissies voor 1950 f 120 000 bedragen, zodat dit artikel met f 70 000 verhoogd zal dienen te worden. Artikel 268. Voor de in 1950 door bemiddeling van de Rijksgebouwendienst uitgevoerde bouwkundige werkzaamheden aan het Paleis van Justitie te 's-Hertogenbosch, welke geen uitstel gedoogden wordt op dit artikel een verhoging van f104 000 gevraagd. Artikel 272. Het op dit artikel uitgetrokken bedrag voor de bouw van een zendstation op het landgoed „De Varenkamp" te Bilthoven bleek niet toereikend te zijn om daaruit alle uit die bouw voortvloeiende kosten te bestrijden. Voorts moest, met het oog op de bestaande veiligheidsvoorschriften, worden overgegaan tot de bouw en inrichting van een transformatorhuisje.
Artikel 273. Voor het herstel van de oorlogsschade, toegebracht aan de strafgevangenis te Rotterdam, is onder artikel 220 van hoofdstuk IV der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950 e;n bedrag van f 200 000 opgenomen. Intussen is het herbouwplan van deze gevangenis gewijzigd. Het gevolg hiervan is, dat niet alle in 1950 getroffen voorzieningen als herstel van oorlogsschade kunnen worden aangemerkt. Voorzieningen tot een bedrag van f 159 000 moeten worden beschouwd als werken, welke naar hun aard ten laste van artikel 273 behoren te komen. In verband hiermede wordt voorgesteld van hogergcnoemd artikel 220 een bedrag van f159 000 over te brengen naar het onderhavige artikel. Artikel II Artikel 25. Gezien het beloop der uitgaven is vermindering van dit artikel met het voorgestelde bedrag mogelijk. Artikelen 59 en 60. Aangezien de overgang van de tuchtrechtspraak voor de prijzen en voor de voedselvoorziening naar de burgerlijke gerechten niet in 1950 heeft plaats gehad, kunnen deze artikelen met de voorgestelde bedragen worden verminderd. Artikelen 67, 76 en 82. Doordat verschillende voorgenomen aanschaffingen achterwege zijn gebleven, is het mogelijk deze artikelen met resp. f 1150, f 300 en f 250 te verminderen. Artikelen 68, 69 en 70. Aangezien de rechtsmacht van de Krijgsraden te Velde niet in 1950 aan de Krijgsraden voor de Landmacht is overgedragen kunnen de onderwerpelijke artikelen met de voorgestelde bedragen worden verminderd. Artikel 125. Doordat enige vacatures dit jaar niet vervuld konden worden, is niettegenstaande de extra uitgaven, verband houdende met de salarisverbeteringen, vermindering van dit artikel mogelijk. Artikelen 138 en 142. Verwezen moge worden naar het medegedeelde in de laatste alinea van de toelichting op de artikelen 139 en 143. Artikel 216. Doordat enige voorgenomen aanschaffingen achterwege zijn gebleven, is het mogelijk dit artikel met f 1000 te verminderen. Artikel 220. Als gevolg van de omstandigheid, vermeld in de toelichting op artikel 273, zou dit artikel met f 159 000 kunnen worden verminderd. Aangezien bij de raming echter geen rekening werd gehouden met de herstelkosten van het Rijkspand Stationsstraat 28 te Bergen op Zoom, waarin het Kantongerecht aldaar is ondergebracht, moet de vermindering beperkt blijven tot een bedrag van f 137 000. Artikel 221. Zoals reeds in de memorie van toelichting op de begroting voor het dienstjaar 1950 bij dit artikel werd medegedeeld, was het niet mogelijk de uitgaven nauwkeurig te ramen. Uit de thans beschikbare gegevens blijkt, dat het toegestane bedrag met f 366 850 kan worden verminderd. Artikelen 226, 231, 232 en 233. Het beperken der bemoeiing van Bijzondere Jeugdzorg heeft zich in een sneller tempo voltrokken dan ten tijde van de raming der uitgaven werd verwacht. Hierdoor kunnen deze artikelen met de voorgestelde bedragen worden verminderd. Artikel 261. Naar wordt verwacht zullen de hierbedoelde kosten voor 1950 beperkt blijven tot een bedrag van f 100 000. Artikel 262. Gelet op het beloop der uitgaven over 1950 wordt een vermindering van dit artikel met het voorgestelde bedrag mogelijk geacht. Artikel 270. Op dit artikel is o.a. uitgetrokken een bedrag van f 75 000, bestemd als eerste termijn voor de herbouw van het Kantongerecht te Wageningen. Daar het niet mogelijk is gebleken om reeds in 1950 tot herbouw over te gaan en bovengenoemd bedrag thans in raming is gebracht op de begroting voor 1951, kan vermindering van dit artikel worden voorgesteld. Aangezien het echter dringend noodzakelijk was om aan de kantongerechtsgebouwen te Amsterdam en Venlo enige bouwkundige voorzieningen te treffen, waarop bij de raming niet gerekend was, moet de vermindering beperkt blijven tot f 48 100. Artikel 274. In 1950 is geen uitvoering gegeven aan de voorzieningen, waarvoor op dit artikel een bedrag van f 600 000 is gevoteerd. In verband hiermede kan het artikel met genoemd bedrag worden verminderd.
2168 3
ii
Wijziging vierde hoofdstuk der Rijksbegroting, dienstjaar Ï950 Artikel III
Artikel IV
Artikel 26A. Ten laste van dit artikel zijn gebracht de kosten voortvloeiende uit de Koninklijke besluiten van 10 Juni 1950 en 16 Juni 1950 (Staatsbladen No.'s K 223 en K 250), houdende toekenning van een gratificatie aan burgerlijk Rijkspersoneel en aan ambtenaren van Rijks- en Gemeentepolitie over 1950.
Artikel 31. Aangezien de in 1949 bestelde motorvoertuigen niet vóór de in artikel 23, Ie lid, der Comptabiliteitswet genoemde datum van 1 Juni zijn afgeleverd, zijn de kosten daarvan ten laste van het dienstjaar 1950 moeten worden gebracht (zie ook de toelichting op artikel 149). In verband daarmede is het noodzakelijk de in de tekst vermelde bedragen te verhogen.
Artikel 27A. Jn afwijking van de tot dusver gevolgde gedragslijn worden met ingang van 1 Januari 1950 de kosten van onderzoekingen door het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid verricht ten behoeve van Rijksdiensten in rekening gebracht. Voor het Departement van Justitie is voor 1950 een bijdrage in de kosten vastgesteld van f7650. Artikel 50A. De kosten over de jaren 1945, 1946 en 1947 van de Afdeling Rechtszaken van het Kantoor Deviezenvergunningen van De Nederlandsche Bank N.V. waren aanvankelijk in mindering gebracht op de baten voortvloeiende uit de toepassing van de artikelen 31, 32 en 40 van het Deviezenbesluit 1945. Aangezien dit niet in overeenstemming is met de desbetreffende bepalingen van de Comptabiliteitswet, zijn deze uitgaven onder dit artikel opgenomen, terwijl de bruto-ontvangsten (rond f 2 044 000) onder de middelen zijn verantwoord. Artikel 213A. Op dit artikel worden in raming gebracht de kosten van de navolgende, indertijd aan de Verzekeringskamer opgedragen werkzaamheden: 1. het tijdens de bezetting ingestelde en na de bevrijding weder vervallen toezicht op de Onderlinge Brandverzekering; 2. de voorbereiding der wettelijke regeling van de Uitvaartverzekering; 3. de voorbereiding der wettelijke regeling van de Bouwkassen; 4. de uitvoering van het Koninklijk besluit van 5 Juli 1945 (Staatsblad No. F 120) houdende bijzondere voorzieningen inzake uitbetalingen door verzekeringsinstellingen en spaarkassen. Daar de kosten van de onder 1, 3 en 4 genoemde werkzaamheden ten laste van het Ministerie van Financiën komen, zijn deze binncnslijns in mindering gebracht.
Artikel 36. Met het oog op de voorgestelde wijzigingen der artikelen voor personeelsuitgaven is het noodzakelijk de in de tekst van dit artikel vermelde bedragen te verhogen. Artikel 185. De voorgestelde verhoging van dit artikel is nodig, doordat ten gevolge van de gestegen kosten van levensonderhoud de verpleegprijzen voor in particuliere gestichten ondergebrachte psychopathen belangrijk hoger zijn, dan waarmede bij de raming rekening was gehouden. Artikel V De bij dit artikel voorgestelde aanvulling der redactie van de artikelen 22, 55, 59, 62, 102, 106, 121, 126, 130, 138, 142, 147, 168, 173, 192, 220, 236, 238, 267, 268, 269, 270, 272, 273, 274, 275 en 275A houdt verband met de omstandigheid, dat in 1951 nog verschillende werken door de zorg van de Rijksgebouwendienst moeten worden uitgevoerd, waarvoor de gelden op deze artikelen beschikbaar zijn gesteld en waarvoor reeds krediet is geopend. Aangezien onlangs nog een ontwerp van wet tot wijziging van het vierde hoofdstuk der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950 bij de Staten-Generaal aanhangig is gemaakt en het niet bekend is welk ontwerp het eerste tot wet zal worden verheven, is in het onderhavige wetsontwerp de kolom „en mitsdien gebracht op" weggelaten. De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.