Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 Artikel I I . Op artikel 12 van het bij deze wet vastgestelde hoofdstuk worden aangewezen de tot het dienstjaar 1949 behorende uitgaven, welke de Nationale Schuld betreffen, haar omschrijving niet vinden in een der andere artikelen van dat hoofdstuk en moeten dienen ter voorziening in behoeften, die in de loop van dat dienstjaar onverwacht opkomen. Deze uitgaven worden voor elke soort afzonderlijk in de rekening gebracht en omschreven. Artikel I I I . Wanneer het bedrag, uitgetrokken bij een der artikelen 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 van het bij deze wet vastgestelde hoofdstuk, ontoereikend wordt bevonden, kan het overeenkomstig artikel 13 der Comptabiliteitswet (Staatsblad 1927, n°. 259) door overschrijving uit artikel 12 van dat hoofdstuk worden aangevuld. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven, De Minister
1000
van
VII A l
Financiën,
2
1000 VII A l
1—2
Ten slotte treedt als gevolg van de verkregen langlopende buitenlandse credieten een stijging van f 35 millioen op ten aanzien van de daaraan verbonden aflossingsverplichtingen. Het totaal van het hieronder, waar nodig artikelsgewijs, nader toegelichte begrotingshoofdstuk, vertoont ten opzichte van 1948 een vermindering Gewone Dienst vermeerdering Buitengewone Dienst
ƒ
14 millioen 34,6 millioen
vermeerdering Gehele Dienst
ƒ 20,6 millioen.
De aan de ramingen ten grondslag liggende berekeningen worden hieronder toegelicht. Titel A. Gewone Dienst AFDELING I. GEVESTIGDE SCHULD EN LANGLOPENDE CREDIETEN Onderafdeling I. RENTE EN OVERIGE KOSTEN Paragraaf 1. Binnenland Artikel 1.
Rente en kosten van geconsolideerde schuld.
a. Bedrag der 21 % Nationale Schuld op 1 Januari 1948 ƒ In verband met naasting aandelen Ned. Bank is ingeschreven
448650000
ƒ
488 650 000
geamortiseerd t/m April 1948 nog te amortiseren t/m April 1948 in betaling gegeven voor de heffingen
ƒ
40 000 000
290 000 2 124 500 1898 200 4 312 700
MEMORIE VAN TOELICHTING Rente a 2*% In de loop van 1948 is overgegaan tot de uitgifte van do 3 % Investeringscertificaten, de 3i % Beleggingscertificaten, de 3 % Nederlandse Staatslening per 1962—64 en de 31 % Nederlandse Staatslening 1948. Worden de beide eerstgenoemde certificaten uitgegeven ter afwikkeling van de geldzuivering, de beide laatstgenoemde Staatsleningen zijn geëmitteerd ter conversie van de 3—3? % Nederlandse Staatslening 1938, alsmede ter consolidatie van vlottende schuld. De 3 % lening per 1962—64 is groot f 1 140 000 000 en de 3 | % lening 1948 f360 000 000. Tegenover deze f 1500 millioen aan nieuwe schuld is afgelost f 1 225 467 700, zijnde het nog per 1 Juni 1948 uitstaande bedrag der 3—3i % lening 1938, zodat geconsolideerd werd een bedrag van f 274 532 300 aan vlottende schuld. De rentelasten der beide nieuwe leningen in 1949 bedragen gezamenlijk f45 900 000. terwijl, indien geen conversie zou hebben plaats gevonden, de leninglasten der 3—3i % 'lening 1938 in 1949 zouden hebben bedragen f44 millioen aan aflossing en ca. f42 millioen aan rente, zodat de conversie de leninglasten heeft verlicht met f40,1 millioen. Opgemerkt zij, dat in 1947 onderscheidene 3 tot 4,4 % Staatsleningen zijn geconverteerd in de 3—3A % Nederlandse Staatslening 1947 en de 3—3i % onderhandse lening 1947. In 1947 was voor de oude leningen uitgetrokken voor rente f 103 millioen, en voor aflossing f 199 millioen, in totaal derhalve f302 millioen. In 1949 zijn voor bovengenoemde conversieleningen uitgetrokken voor rente f85 638 132 en voor aflossing der 3—31 % onderhandse lening 1947 f 3 020 000, in totaal ruim f88,6 millioen, waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat geen vaste jaarlijkse aflossing zal plaats vinden op de 3—34 % lening 1947. Door de in 1948 plaats gevonden hebbende consolidatie en door de uitgifte der 3 % Investeringscertificaten en 31 % Beleggingscertificaten, alsmede door de voortzetting der uitgifte van de 3 % lening 1947, luidende in dollars, zijn de rentelasten der geconsolideerde binnenlandse schuld in 1949 toegenomen met f43 millioen. Daarentegen is voornamelijk door voormelde consolidaties een vermindering van de rentelasten der vlottende schuld verkregen van f 23 millioen. De rente over in geld gestelde zekerheid voor bestaande of toekomstige belastingschulden is f6,7 millioen hoger geraamd.
ƒ
484 337 300
ƒ
12 108433
IK Bedrag der 3 % Nationale Schuld op 1 Januari 1948 ƒ geamortiseerd t/m April 1948 ƒ 536 600 nog te amortiseren 9 896 850 t/m April 1948 in betaling gegeven voor de heffingen 1 411 300 ƒ
285726550
11844 750
ƒ
273 881 800
ƒ
8216454
C. Bedrag der 3\ % Nationale Schuld op 1 Januari 1948 ƒ Go.mortiseerd in 1948
36 164800 nihil
ƒ
36 164 800
ƒ
1265 768
d. Bedrag der 3 % lening 1937 op 1 Juli 1949 ... ƒ 1 Januari 1950
376 802 800 371502 800
Rente a 3 %
Rente a 3J %
Rente a 3 %
ƒ
11224 584
e. Bedrag der 3 % Grootboekschuld 1946 op 1 April 1948 ƒ
1714569800
Rente a 3 %
ƒ
51437 094
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 ƒ.
Bedrag der 3—3k % lening 1947 op 15 Februari en 15 Augustus 1949 ƒ
1000
VII A I
2
Paragraaf 2.
2738 334400
3
Buitenland.
Artikel 2. Rente en kosten van geconsolideerde Staatsschuld. Rente a 3 %
82 150 032
ƒ
g. Bedrag der 3—3A % onderhandse lening 1947 op 1 April 1949 ƒ 1 October 1949 Rente a 3 %
117 780000 114760000 3 488 100
ƒ
Bedrag der 3 % Nederlandse Staatslening 1947, luidende in dollars, op 1 Mei 1949 $ 99 728 000 1 Nov. 1949 $ 98 728 000 7 888 626
;'. Gemiddeld uitstaand bedrag der 3 % Investeringscertificaten in 1949 (naar raming) ƒ
1000 000 000
Rente a 3 %
ƒ
30 000 000
k. Bedrag der 3 % lening per 1962—64 op 1 Juni en 1 December 1949 ƒ
1140000000
Rente a 3 %
ƒ
/. Bedrag der 3J % lening 1948 op 1 Juni en 1 December 1949 ƒ Rente a 3i %
Rente a 2* % Sur. Gld. 57 500
81 500
b. Bedrag der 3J % 10-jarige lening 1947, luidende in dollars op 1 Mei 1949 $ 1 November 1949 $
20000000 19250000
ƒ
m. De rente op de 3} % Beleggingscertificaten gaat in op 1 Juli 1948 en is voor de eerste maal verschuldigd op 1 April 1949. Naar raming zal in de periode 1 Juli 1948 tot 1 April 1949 gemiddeld aan deze certificaten uitstaan ca. f 100 000 000. Hierover is per 1 April 1949 9 maanden rente verschuldigd, bedragende ƒ Op 1 October 1949 is 6 maanden rente verschuldigd over de definitieve schuldbewijzen van f 1000. Op die datum zal 2/5e deel der uitgegeven recepissen, groot f 1000, zijn verwisseld in definitieve schuldbewijzen, waarover de rente naar raming zal bedragen ƒ Voor 1949 is derhalve voor rente geraamd ... ƒ
11700000
Rente 2\% 3 % 3i %
per van van van
30 April 1949: $ 4 1 3 2 9 275,97 $ 5 5 080 000,— $ 27 540 000,—
Totaal rente en kosten
1965 000
$ $ $
1136 555,09 1652 400 — 895 050,—
$ ƒ
3 684 005,09 9 836 300 —
Artikel 3. Rente en kosten van opgenomen langlopende credieten in buitenlands geld, afgesloten krachtens het Koninklijk besluit van 13 September 1945 (Staatsblad no. F 174), de Leningwet 1946 (Staatsblad no. G 143, gewijzigd bij de wet van 23 November 1946 (Staatsblad no. G 333) en de Wet van 22 Augustus 1947 (Staatsblad no. H 312). a. Final Lend-Lease Settlement, gesloten dd. 28 Mei 1947, groot $ 48 000 000. Opgen. Ie halfjaar 1949 $ 47 500 000 Opgen. 2e halfjaar 1949 $ 47 100000 Rente a 2 % $ 946 000 en kosten
2 400 000
600 000
ƒ
2 526 700
b. Crediet voor de aankoop van Surplus voorraad van Amerikaanse Legergoederen al gesloten met de Regering der Verenifde Staten dd. 28 Mei 1947. Opgen. Ie kw. 1949 S 30 000 000 Opgen. 2e kw. 1949 S 30000000 Opgen. 3e kw. 1949 S 30000000 Opgen. 4e kw. 1949 $ 30000000
3 000 000
Rente a 2 % S 600 000 en kosten n. De kosten van beheer zijn f 1 425 000 hoger geraamd vanwege de drukkosten der definitieve schuldbewijzen, welke in 1949 zullen worden afgegeven voor de onderscheidene uitgegeven Staatsleningen (f 425 000), alsmede vanwege de provisie, verschuldigd op de in 1949 uit te geven Investerings- en Beleggingscertificaten, weike naar raming f 1 000 000 zal belopen. De kosten van beheer worden derhalve geraamd op
f
c. Crediet, groot Can. $ 25 000 000, afgesloten met de Canadese Regering dd. 1 Mei 1945, verhoogd dd. 5 Februari 1946 tot Can. $ 125 000 000; per 30 April 1948 geconsolideerd $ 123 949 275,97.
34 200000
360 000 000
Sur. Gld. 2500000 Sur. Gld. 2 100000 ƒ
Rente a 3:}% $ 735 938
$ 2 976 840 a ƒ2,65 = ƒ
Rente a 3 %
a. Bedrag der 2i % lening 1943 cp 1 Maart 1949 1 September 1949
ƒ
1602 000
c-. Crediet, groot $ 50 000 000, afgesloten met Export Import Bank (.ie lening) dd. 22 September 1945. Opgen. Ie kw. 1949 S 45 266 847 Opgen. 2e kw. 1949 $ 45 266 847 Opgen. 3e kw. 1949 $ 44 433 541 Opgen. 4e kw. 1949 $ 44433541 1 430 000 ƒ
253 109 091
Hierop in mindering te brengen voor rente, vrijgevallen ingevolge het in betaling geven met Staatsschuld voor de Vermogensaanwasbelasting en de Vermogensheffing. Dit bedrag wordt geraamd op ƒ
21109091 237 000 000
Rente a 21 % S 1 065 192 en kosten
ƒ
2 844 100
-/. Crediet, groot S 50 000 000, afgesloten met Export Import Bank, (2e lening) dd. 31 October 1945. Opgen. Ie kw. 1949 $ 50 000 000 Opgen. 2e kw. 1949 $ 50000000 Opgen. 3e kw. 1949 $ 50000000 Opgen. 4e kw. 1949 S 50000000 Rente a 2\ % S 1 250 000 en kosten
ƒ
3 337 500
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
4
Credieten afgesloten met de Zweedse Regering: 1. groot Zw. Kr. 50 000 000 dd. 2 October dd. 19 Januari 1945 tot Zw. Kr. 75 000 000. Opgen. Ie kw. 1949 Zw. Kr. 60 000 000 Opgen. 2e kw. 1949 Zw. Kr. 45 000 000 Opgen. 3e kw. 1949 Zw. Kr. 45 000 000 Opgen. 4e kw. 1949 Zw. Kr. 45 000 000
1944, verhoogd
Rente a 3 % en kosten Zw. Kr. 1 506 585 2. groot Zw. Kr. 25 000 000 dd. 23 Augustus 1945. Opgen. Ie kw. 1949 Zw. Kr. 25 000 000 Opgen. 2e kw. 1949 Zw. Kr. 25 000 000 Opgen. 3e kw. 949 Zw. Kr. 16 666 667 Opgen. 4e kw. 1949 Zw. Kr. 16 666 667 Rente a 1 % en kosten Zw. Kr. Zw. Kr.
ƒ
ƒ
411200
Lening groot $ 195 000 000, aangegaan met de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling dd. 7 Augustus 1947. Opgenomen $ 190 006 339,81. Rente a 3 1 % = $ 6 175 206,04 ƒ 16 487 800 Opgenomen Belgische frs. 45 355 000,—. Rente a 3 1 % = B. frs. 1474 037,50 ƒ 89 622 Opgenomen Zwitsersche frs. 17 000 000,—. Rente a 31 % = Zw. frs. 552 500 ƒ 341721 Kosten ƒ 5205957 ƒ
Crediet stration Opgen. Opgen. Opgen. Opgen.
British Opgen. Opgen. Opgen. Opgen.
22 125 100
groot S 25 000 000 afgesloten met de War Assets Adminidd. 10 October 1947. Ie kw. 1949 S 5 000000 2e kw. 1949 S 5 000 000 3e kw. 1949 $ 5 000000 4e kw. 1949 $ 5 000000
Rente a 3 % $ 150 000 en kosten
ƒ
400 500
Settlement, groot £ 45 000 000, dd. 11 Maart 1948. Ie kw. 1949 £ 45 000 000 £ 45 000 000 2e kw. 1949 £ 45 000 000 3e kw. 1949 4e kw. 1949 £ 45 000 000
Rente a 1 % £ 225 000 en kosten
ƒ
b. Artikel 6 der wet van 30 December 1895 (Staatsblad no. 236) bepaalt, dat jaarlijks op de begroting der Staatsuitgaven voor inkoop van inschrijvingen in het Grootboek der 3 % Nationale Schuld of van krachtens bovengenoemde wet uitgegeven 3 ten honderd rentegevende schuldbekentenissen of voor aflossing van zulke schuldbekentenissen voor haar nominaal bedrag een som wordt uitgetrokken ten belope van 35/ioo ten honderd van het gehele bedrag der krachtens voormelde wet gevestigde 3 ten honderd rentegevende schuld, vermeerderd met het bedrag van de door deze inkoop of deze aflossing vrijgevallen rente. Die schuid bedroeg oorspronkelijk ƒ 373 489 500,— 1307 213,25
6911818,50
1 270 100
Credieten afgesloten met de Société de Banque Suisse c.s.: groot Zw. frs. 21 300 000, waarvan afgesloten met Brown Boven Zw. frs. 15 000 000 dd. 27 November 1945 en met Oerlikon Zw. frs. 6 300 000 dd. 24 September 1946. Opgen. Ie kw. 1949 Zw. frs. 18 300000 Zw. frs. 18 300 000 Opgen. 2e kw. 1949 Zw. frs. 17 040 000 Opgen. 3e kw. 1949 Zw. frs. 14 040 000 Opgen. 4e kw. 1949 Rente a 3:1 % Zw. frs. 664 672 en kosten
2
waarvan 35/10„ ten honderd is ƒ welk bedrag is te verhogen met de vrijgevallen rente van de in 1897 tot en met ultimo April 1948 aangekochte kapitalen ten gezamenlijke bedrage van f230 393950 ƒ
208 100 1714 685
1000 VII A l
2 412 000
Onderafdeling II. AMORTISATIE EN AFLOSSING. Paragraaf 1. Binnenland. Artikel 4. Amortisatie en aflossing van Gevestigde Schuld, daaronder begrepen de afkoop van tot het domcinbeheer behorende renten, vaste lasten en uitkeringen. a. De wet van 11 Januari 1913 {Staatsblad no. 18) tot wijziging van de in artikel 9 der wet van 27 September 1841 (Staatsblad no. 35) opgenomen regeling omtrent amortisatie van Nationale Schuld, bepaalt dat jaarlijks voor de hierbedoelde amortisatie een som van een millioen gulden moet worden uitgetrokken, vermeerderd met het bedrag der door inkoop of aflossing vrijgevallen rente, totdat een bedrag van twee millioen gulden zal zijn bereikt. Aancezien het totaal dier bedragen het wettelijk maximum overtreft, wordt uitgetrokken ƒ 2000000,—
alsmede met de rente dier in 1948 nog te amortiseren schuld, waarvoor nog beschikbaar is f 7 679 504. Een koers van 100 % aannemende, kan daarvoor worden aangekocht een nominaal kapitaal van f 7 679 500 3 % N.W.S., waarvan de rente bedraagt f230 385. zodat de verplichte amortisatie voor 1949 beƒ draagt
8 449 416,75
waarvoor, afgerond op een twaalfduizendvoud, wordt uitgetrokken
8 460 000,-
c. Volgens artikel 7 van het besluit van 23 Maart 1944 (Nederlandse Staatscourant dd. 28 Maart 1944, no. 62) most jaarlijks voer inkoop of aflossing van gevestigde schuld een som worden uitgetrokken ten belope van twee en een half ten honderd van het gehele bedrag der krachtens dit besluit op 30 Juni tevoren ingeschreven schuld. Deze schuld beliep op 30 Juni jl ƒ 29 706 150,— Derhalve wordt voor amortisatie in 1949 uitgeuitgetrokken ƒ 742 654,— d. Volgens artikel 2 der wet van 31 December 1910 (Staatsblad no. 412) moet jaarlijks van de lening van 1911 op de begroting van Staatsuitgaven voor inkoop van inschrijvingen of van schuldbekentenissen of voor aflossing van schuldbekentenissen voor haar nominaal bedrag een som worden uitgetrokken ten belope van een ten honderd van het gehele bedrag der door die lening gevestigde rentegevende schuld, vermeerderd met het bedrag der door inkoop of aflossing vrijgevallen rente. De schuld van de lening van 1911 bedroeg oorspronkelijk ƒ 52493400,— waarvan één pet. is ƒ Te verhogen met de vrijgevallen rente van de kapitalen, welke ingevolge artikel 2 der wet van 31 December 1910 (Staatsblad no. 412) in de jaren 1912 tot en met ultimo April 194S zijn aangekocht, samen ad f52 134 300, waarvan de rente is ƒ alsmede met de rente dier in 1948 nog te amortiseren schuld, waarvoor nog beschikbaar is f2 050 000. Een koers van 100 % aannemende, kan daarvoor worden aanaekocht een nominaal kapitaal van f2 050 000 3 % N.W.S., waarvan de rente bedraagt ƒ Maakt voor verplichte amortisatie 1949
f
waarvoor, na afronding op een tienduizendvoud, wordt uitgetrokken f
524 934,—
1 521 687,—
61500,— 2 108 121,— 2 110000,—
e. Volgens artikel 8 der wet van 24 December 1930 (Staatsblad no. 505) moet jaarlijks voor inkoop of aflossing van gevestigde schuld een som worden uitgetrokken ten belope van 2i ten honderd van het bedrag der krachtens die wet op 30 Juni te voren ingeschreven schuld. Deze schuld beliep op 30 Juni jl. f60 000 000. Uit dezen hoofde is derhalve voor amortisatie in 1949 uit te trekken een bedrag van ƒ 1500000,—
Bijlage A
Tweede Kamer Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949
ƒ. De delging van de 3 % lening 1937 vindt plaats door jaarlijkse aflossing op 1 Juli van ten minste 0,886 % van het uitgegeven bedrag der lening, verhoogd met het bedrag van de door de verplichte aflossingen vrijgevallen rente. Dienvolgens beloopt de raming voor 1949 0,886% van f429 543 700 ƒ 3 805 757,— Verhoogd met 3 % van f48 743 358 ƒ 1462 301,—
Afgerond op een vijftigduizendvoud
ƒ
5 268 058 —
ƒ
5 300 000,—
g. De 3 % Grootboekschuld 1946 wordt behalve door voldoening van aanslagen in de Vermogensaanwasbelasting en de Vermogensheffing, waarvoor een bedrag is uitgetrokken in Hoofdstuk VII A 2, gedelgd door voldoening van die belastingaanslagen, welke met geblokkeerd tegoed kunnen worden voldaan. Aangezien niet is te voorzien tot welk beloop inschrijvingen tot laatstgenoemd doel zullen worden aangewend, wordt dit artikel uitgetrokken voor Memorie h. De 3—3i % lening 1947 wordt behalve door voldoening van aanslagen in de Vermogensaanwasbelasting en de Vermogensheffing, gedelgd door inkoop ter beurze tot maximaal 2i % per jaar van het op 1 Januari van elk jaar uitstaande bedrag der lening ingeval en voor zover de beurskoers te Amsterdam daalt beneden 97 %. Aangezien niet is te voorzien tot welk beloop obligatiën tot laatstgenoemd doel zullen worden geamortiseerd, wordt dit artikel uitgetrokken voor Memorie ƒ. De 3—3i % onderhandse lening 1947 wordt gedelgd in 40 jaren en wel in één termijn van f 1 999 000 en 39 jaarlijkse termijnen, elk groot f 3 020 000. Dienovereenkomstig wordt voor 1949 geraamd ƒ 3 020 000,— k. De 3 % lening 1947, luidende in dollars, wordt gedelgd in 10 jaarlijkse termijnen van 1 % en daarna in 30 jaarlijkse termijnen van 3 % van het op 1 Maart geplaatste bedrag der lening. Het op 1 Maart 1949 geplaatste bedrag wordt geraamd op $ 100 000 000. Dienvolgens wordt voor 1949 voor aflossing uitgetrokken $ 1 000 000 a f 2,65 ƒ 2 650 000,— Het totaal der in artikel 4 voor amortisatie en aflossing geraamde bedragen beloopt ƒ 25 782 654,—
AFDELING II. RENTE EN KOSTEN VAN VLOTTENDE SCHULD EN KORTLOPENDE CREDIETEN. Onderafdeling I.
BINNENLAND.
Artikel 5. Rente en kosten van vlottende schuld. De ongewisheid der factoren, welke het beloop der vlottende schuld beheersen, laten evenals ten vorigen jare niet toe een andere dan een zéér globale raming te ontwerpen van de wegens uitstaand schatkistpapier in 1949 verschuldigde rente. Te dien einde is de volgende opstelling te maken: Geraamd uitstaand bedrag op 1 Januari 1949 ... ƒ 7 800 m/m. Gelden van Rijksfondsen e.a. gestort in 's Rijks Kas 3000 m/m. Boekvordering Nederlandse Bank 1 500 m/m. ƒ 12 300 m/m. Mutatie in 1949 tengevolge van de guldensopbrengsten van buitenlandse credieten en opbrengst heffingen enerzijds en de benodigde gelden voor eigen financiering en credietverlening aan Indië anderzijds af: 500 m/m.
1000
VIIAl
2
5
Onderafdeling II. BUITENLAND Artikel 6. Rente en kosten van opgenomen kortlopende credieten in buitenlands geld, afgesloten krachtens het Koninklijk besluit van 13 September 1945 (Staatsblad no. F 174) en de Leningwet 1946 (Staatsblad no. G 143), gewijzigd bij de wet van 23 November 1946 (Staatsblad no. G 333). a. Crediet, groot $ 200 000 000, afgesloten met Export Import Bank (3e lening) dd. 1 Mei 1946. Opgen. Ie kw. 1949 $ 114 260665 Opgen. 2e kw. 1949 $ 92 106 330 Opgen. 3e kw. 1949 $ 92 106 330 Opgen. 4e kw. 1949 $ 92 106 330 Rente a 21/3 % $ 3 177 038 en kosten
ƒ
8 482 700
/;. Crediet, groot Zw. frs. 68 700 000, afgesloten met de Société de Banque Suisse e.a., dd. 23 November 1944, 25 October 1945 en 24 September 1946. Opgen. Ie kw. 1949 Zw. frs. 50 233 333 Opgen. 2e kw. 1949 Zw. frs. 50 233 333 Opgen. 3e kw. 1949 Zw. frs. 50 000 000 Opgen. 4e kw. 1949 Zw. frs. 50 000 000 Rente a 32 % Zw. frs. 1 883 400 en kosten
ƒ
1 164 900
c. Crediet, groot Zw. Kr. 50 000 000, afgesloten met de Stockholms Enskilda Bank A.B., Skandinaviska Banken A.B. en A.B. Svenska Handelsbanken, te Stockholm. Opgen. Ie kw. 1949 Zw. Kr. 50000000 Opgen. 2e kw. 1949 Zw. Kr. 50 000 000 Opgen. 3e kw. 1949 Zw. Kr. 50 000 000 Opgen. 4e kw. 1949 Zw. Kr. 50 000 000 Rente a 3 | % Zw. Kr. 2 125 000 en kosten
AFDELING III. OVERIGE
ƒ
I 574 000
RENTELASTEN
Artikel 7. Rente aan oorlogsschadegerechtigden. a. Per 1 Januari 1949 zullen in het Grootboek voor de Wederopbouw de volgende kapitalen zijn ingeschreven: Inschrijvingen A (Onteigeningsvergoedingen ten laste van de Staat) ƒ 30000000 Inschrijvingen B (bijdragen in de oorlogsschade aan vaste goederen) ƒ 460000000 Inschrijvingen C (bijdragen in de oorlogsschade aan vaartuigen) ƒ 15000000 Totaal ingeschreven per 1 Jan. 1949
ƒ
505 000 000
3i % rente over f 505 000 000 brengt de rentelast over de per 1 Januari 1949 ingeschreven kapitalen op f 17 675 000. In de loop van 1949 zal voorts nog worden ingeschreven aan inschrijvingen B en C een kapitaal, groot f 160 000 000. Gemiddeld zal over dit kapitaal 4 jaar rente verschuldigd zijn a 4 % en 1 jaar a 3* %. 19* % over f 160 000 000 geeft een rentelast van f 31 200 000, zodat in 1949 in totaal aan rente zal moeten worden uitgekeerd een bedrag, groot ƒ 4887500Ó
11800 m/m.
b. Op 1 Januari 1949 zal ingeschreven zijn een bedrag, groot f 10 000 000; 3è % over dit bedrag geeft een rentelast van ƒ 350 000
Het gemiddeld uitstaand bedrag, verdere consolidatie buiten beschouwing gelaten, is te stellen op f 12 milliard. De rente van het schatkistpapier ten laste van dit hoofdstuk komende, vordert, de rentevoet aannemende op 11 %, een raming van f210 millioen.
c. De gemiddelde stand voor 1948 van de rek. courant met de Herstelbank wijst f 50 m/m aan. Verwacht wordt, dat de gemiddelde stand in 1949 lager zal zijn, eensdeels doordat het voor 1949 begrote
Per ultimo 1949 uitstaand
Handelingen der Staten-Generaal
ƒ
Bijlagen
1948—1949
6
Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 1000 VII A l
bedrag aan Rijksbijdragen voor bedrijfsschade lager is dan voor 1948, anderdeels tengevolge van een vermoedelijke verruiming van de mateiïalenpositie, welke een versnelling in het tempo van opvraging bij de Herstelbank tot gevolg zal hebben. In verband hiermede is de verschuldigde rente geraamd op ƒ 750 000 Artikel 8. Rente wegens uitgestelde betaling van uitkeringen inzake de vlootreconstructie grote, korte en kustvaart. Op 1 Januari 1949 zal het saldo der totale Reconstructievordering naar raming bedragen ƒ 75 000 000 3 % over dit bedrag geeft een rentelast van ƒ 2 250 000 Voor de Reconstructie Kustvaart bedraagt de rente voor 1949 ƒ 25 000 ƒ
2 275 000
Artikel 9. Rente over in geld gestelde zekerheid voor bestaande of toekomstige belastingschulden. Naar raming zal in 1949 nog aan verplichte zekerheidstellingen uitstaan voor een bedrag van f 80 millioen, welk bedrag niet met aanslagen zal worden verrekend. Over dit bedrag zal per 15 Februari 1949 over de volle periode, waarin het uitstond, 3,6 % rente per jaar worden vergoed. Als gemiddelde stortingsdatum kan worden aangenomen Juli 1946. Er zal dus ± 9,5 % rente moeten worden betaald van f80 millioen ƒ 7700000 Tevens zal rente worden vergoed over het bedrag der vrijwillige zekerheidstellingen, welk bedrag wordt geraamd op ƒ 500 000 ƒ
8 200 000
Artikel 13. Amortisatie van Gevestigde Schuld. a. Op de 2\ % lening 1943, uitgegeven in Suriname, wordt jaarlijks, te beginnen in 1949, Sur. Gld. 400 000 afgelost. b. De 3—31 % 10-jarige lening 1947, luidende in dollars, groot $ 20 000 000, wordt afgelost in gelijke halfjaarlijkse termijnen van 1949 af tot en met 1956. In 1957 wordt afgelost $ 8 000 000. Voor 1949 wordt derhalve voor aflossing geraamd S> 1500000 ƒ 4005000
2
Titel B. Buitengewone Dienst AFDELING I. GEVESTIGDE SCHULD EN LANGLOPENDE CREDIETEN Onderafdeling II. AMORTISATIE EN AFLOSSING Paragraaf 2 Buitenland Artikel 14. Aflossing. a. Het crediet met de Export Import Bank (Ie lening) wordt vanaf 1 Juli 1946 afgelost in 60 halfjaarlijkse termijnen. Voor 1949 wordt derhalve voor aflossing geraamd $ 1666612 ƒ 4449860 b. Het crediet met Zwitserland, groot Zw. frs. 15 000 000,—, wordt in 5 gelijke jaarlijkse termijnen, te beginnen in 1948, afgelost. Voor 1949 wordt derhalve voor aflossing geraamd Zw. frs. 3000000 ƒ 1855 500 c. Het crediet met Zweden, groot Zw. Kr. 75 000 000,— wordt in 5 gelijke jaarlijkse termijnen, te beginnen in 1948, afgelost. Voor 1949 wordt derhalve voor aflossing geraamd Zw. Kr. 15000000 ƒ 11110500 d. Het crediet met Zweden, groot Zw. Kr. 25 000 000, wordt in 3 gelijke jaarlijkse termijnen, te beginnen in 1949, afgelost. Voor 1949 wordt derhalve voor aflossing geraamd Zw. Kr. 8 333 333 ƒ 6172 500 e. Het Britse Settlement, groot £ 45 000 000, wordt in 20 jaar op basis van annuïteitsberekening afgelost. Voor 1949 wordt voor aflossing geraamd £ 2 144 990 ƒ 22993 330 ƒ. Het crediet met Zwitserland, groot Zw. frs. 6 300 000, wordt in 5 gelijke jaarlijkse termijnen, te beginnen in 1949, afgelost. Voor 1949 wordt derhalve voor aflossing geraamd Zw. frs. 1260000 ƒ 779 310 Nevens deze Memorie wordt weder overgelegd een overzicht van de wijzigingen, welke de Nationale Schuld sedert 1 Januari 1850 heeft ondergaan en een overzicht van haar samenstelling op 1 Juli 1948De Minister van Financiën, P. LIEFTINCK.