2
(Staatsbegrootinff voor het dienstjaar 1916.
2.
VI. 28—29.)
bladz. 20, Ambtenaren bij 's Rijks werven, enz., kolom 5, achter adjunct-commies, staat: „085", moet zijn: „625". KU lage K. Bladz. 26. In het overzicht der beweging in de magazijnswaarde,'enz., at'dceling B, kolom 4, staat achter „I Touwwerk": f 111704,445, moet zijn: „f 11 704,445", waardoor het totaal dier kolom wordt: „f 54 818,325"; onder afdeeling C staat in kolom 17' achter „A. Geschut": •f 267 910,91»", moet zijn: „f267 810,915"; bladz. 28. In de Recapitulatie der afdeelingen kleeding en levensmiddelen staat als totaal van kolom 2 : „f 081 823,70 5 , moet zijn: „f688 823,705". BJjlaffe I. ♦ Bladz. 34, 1ste kolom, regel. 17 van onder, staat: „18 Juli", moet zijn: „18 J u n i " ; bladz. 34. 2de kolom, regel 11 en 12 van boven, staat: „Bermuda Horta", moet zijn: „Bermuda en Horta"; bladz. 35, lste kolom, bovensten regel, staat: „Uden", moet zijn: „18den". UUIagre K. Bladz. 37, kolom 9, achter opper-torpedist, staat: „—", moet zijn: „ 5 " ; bladz. 38, do cijfers „5, 5 en 6" in de kolommen 2, 3 en 4, staande achter „adspirant-machinist", moeten staan achter „opper-machinedrijver"; de cijfers 49, 46 en 40, staande achter „opper-machinedrijver", moeten staan achter „adspirant-machinist". Bij laffe L. Bladz. 40, aan den voet achter (1) staat: „van wien", moet zijn: „van wie". BU laffe M. . Bladz. 47, achter „«. torpedomakers" staat in kolom 3 : „f30", moet zijn: „f92". Bylaffe O. Bladz. 49, tabel 1, kolom 6, bovenste getal, staat: „13", moot zijn : „15" ; tabel 2, kolom 3, bovenste getal, staat: „55 633", moet zijn: „65 6 3 3 " ; bladz. 50, eerste kolom, regel 8 van boven, staat: „procent", moet zijn: „dagen". BU laffe P. Bladz. 51, links bovenaan, staat: „artikel 50a". #
„artikel", moet
zijn:
BUlaffe 8. Bladz. 58,'achter n°. 41, staat:
„VAN KEKOEL",
moet zijn:
„VA.V KEUVEL";
achter n°. 44 staat: „VA.V OER MEER H.
„VAN DER MEER
II. K.", moet zijn:
R.".
BUlaffe A1. Bladz. 57, sub IV, art. 92, kolom 4, achter „machinist", staat „f 3400,—", moet zijn: „f 2400,—"; bladz. 59, sub VI, art. 94, a-, kolom 3, achter „stoker", staat: „—", moet zijn: „4".
(2.
VI.
29.)
VOORLOOPIG VERSLAG.
Het afdeelingsonderzoek heeft aanleiding gegeven tot de volgende beschouwingen en opmerkingen. Algcmeene beschouwingen. § 1.
Beleid van den Minister.
Aangezien de inrichting der begrooting, naar op bladz. 1 der Memorie van Toelichting wordt uiteengezet, niet onbelangrijk afwijkt van die der begrooting voor het loopende dienstjaar, was, naar sommige leden opmerkten, vergelijking van verschillende posten vrij bezwaarlijk; ook blijkt dit uit den uitgéwerkten en toelichtenden staat, waarin bij een aantal artikelen wordt aangeteekend, dat de verhooging van den post slechts schijnbaar is. Overigens had men er geen bedenking tegen, dat op den in de begrooting voor 1915 belichaamden maatregel, om de kosten van het industrieel bedrijf der werven onder afzonderlijke begrootingsartikelen op te nemen, werd teruggekomen. Het voornemen om, in verband met de met 1 Januari 1915 plaats gehad hebbende invoering eener bedrijfsboekhouding op 's Rijks werven, van af 1916 jaarlijks een „Verslag v a n ' s Rijks werven" uit te geven, waardoor een aantal bijlagen der begrooting achterwege kunnen blijven, vond instemming. Men verwachtte, dat dit Verslag dan ook een volledig inzicht in den gang van zaken op de werven zal geven; m. a. w. dat duidelijk zal blijken wat aldaar voor onderhoud aan elk schip is besteed. Men had vernomen dat de boekhouding omslachtig is en veel personeel noodig maakte in verhouding tot dat van particuliere werven. Van het in den aanvang van de Memorie van Toelichting opgenomen overzicbt betreffende verschillende maatregelen, waartoe sinds de indiening van het vorige begrootingsontvverp werd overgegaan, was door verscheidene leden met voldoening kennis genomen, te meer omdat de organisatie onzer marine, anders dan die der landmacht, slechts voor een zeer gering deel op wettelijken grondslag berust en zij bijna uitsluitend door Koninklijke en ministerieele besluiten wordt geregeld. Dit heeft ten gevolge dat de medewerking van de Staten-Goneraal zicli hoofdzakelijk bepaalt tot voteering van de noodige kredieten, waarbij zij zich moeten vergenoegen met toelichtingen, die wettelijke vastheid missen en welker strekking niet door toepassing van het amendementsrecht kan worden gewijzigd. Daarbij komt, dat, terwijl het Departement van Oorlog voor de leden der Kamer de „Legerorders" beschikbaar stelt, dezen veelal uit de dagbladen moeten vernemen, welke maatregelen van het Departement van Marine zijn uitgegaan en welke uitkomsten zij hebben gehad. Het is een redelijke eisch, dat de leden der Kamer in de gelegenheid worden gesteld terstond van den juisten tekst der voorschriften kennis te nemen. Daargelaten de vraag of in de hier aangeduide leemten niet kan en moet worden voorzien, achtte men het geven van inlichtingen, als thans geschiedde, van groot belang, omdat voorshands alleen op deze wijze de noodige bekendheid met en de vereischte belangstelling in marine-aangelegenheden kan worden verkregen. Diensvolgens stelden sommige leden prijs op nadere
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 191U.
2.
VI. 29.)
8
mododeelingen omtrent eenige in de toelichting aangeroerde uitkomsten van de actie der onderzeebooten del) Minister punten, als de nieuwe bepalingen voor aanneming van matrozen nog niet tot oen gevestigde overtuiging geleld? De aanmet kort dienstverband, de exameneischen voor personeel be- drang, welken de/.e leden op den Minister oefenden, vond mede neden den rang van officier, de maatregelen van linancieelen zijn grond in den langen duur, welken de aanbouw van aard, in het belang van het personeel genomen, en z\j spraken de tegenwoordige oorlogsbodems vordert, terwijl het vraagstuk de verwachting uit, dat bij de volgende begrootingen, liefst met van de verdediging van Indië sinds jaren te recht als eene betrachting van de grootst mogelijke volledigheid op den inge- zaak van groote urgentie woidt beschouwd. Met geleidelijke slagen weg zou worden voortgegaan. vervanging van het materieel, dat aan den dienst komt te In dit verband drongen verscheidene leden opnieuw aan ontvallen, hoe aanbevelenswaardig ook, wordt dat vraagstuk op de in de laatste jaren ter sprake gebrachte instelling | niet opgelost, terwijl het de vraag is, of deze handelwijze niet van eene vlootcommrssie, waardoor ongetwijfeld de band leidt tot aanbouw van schepen, welke in het bij eene vlootwet tusschen de Volksvertegenwoordiging en de vloot in niet onbe- te verwezenlijken plan niet passen. Het is voor de Kamer langrijke mate zou worden versterkt. Voortdurend bereiken moeilijk de wisselvallige politiek van opvolgende, ministers met adressen en klachten de Kamer, zonder dat deze genoegzaam juist inzicht te volgen. Dat 'de Kamer het met grooten spoed met den toestand der marine bekend is om zich daarover een behandelde wetsontwerp betreffende de kruisers en onderzeeoordeel te kunnen vormen. Terwijl bij velen de indruk bestaat, booten geheel aannemelijk vond, kan niet worden volgehouden; dat de toestand der vloot in menig opzicht te weiischen over- van de juistheid en noodzakelijkheid er van bleek zij nietten laat, mist de Kamer de gelegenheid zich door eigen aanschouwen volle overtuigd en het was onder den druk van allerlei omvan de zaken op de hoogte te stellen. Nu de bijzondere om- Btandlgheden dat zij aan de voorstellen hare goedkeuring standigheden, welke de Minister ten vorigen jare overweging hechtte. van dezen wensen deden ter zijde stellen, onverwacht lang Als voorbeeld van onstelselmatige vlootpolitiek wees men blijven voortduren, mochten zij, naar men meende, geen be- op de voorgenomen vervvapening van do pantserschepen van lemmering voor de vervulling daarvan opleveren. Men was het type-Koningin Regentes. Tot de vraag of aldus niet opnieuw integendeel van gevoelen, dat de tegenwoordige toestand juist geld nutteloos zal worden weggeworpen, leidde ook het nader tot nauwere aanraking van de Volksvertegenwoordiging met te bespreken voornemen de kanonnen van 7,5 c.M. door kanonnen dezen tak onzer defensie moet nopen; de legercommissie zet van 15 c.M. te vervangen. dan ook haar arbeid voort, terwijl zelfs naast haar eene inten* Dat. regelmatige versterking der vloot niet mag uitblijven dnnce-commissie in het leven is geroepen. Bovendien hebben, bewees, naar sommigen opmerkten, hetgeen omtrent de naar de verklaring dor Regeering, de buitengewone omstandig* onderzeebooten bekend is. üp bladz.. i van de Memorie van heden zich dermate gewijzigd, dat aan binnenlandsche politiek Antwoord betreffende de loopende begrooting constateerde de wederom de vrije loop kan worden gelaten: in dit licht Minister, dat men in het bezit zoude komen van 10 onderschijnt het ten vorigen jare gebezigde "argument zijne kracht zeebooten, n.1. de onderzeebooten I—VII en de 3 K-booten. te verliezen. Aangezien er voorts ruimschoots tijd is geweest Wanneer nu gevolg wordt gegeven aan het op bladz. 3—4 om te overwegen of en in welken vorm de instelling van eene van de Memorie van Toelichting betreffende wetsontwerp vlootcommissie aanbeveling verdient, zou men thans gaarne n°. 377 (Zitting 1914—1915) medegedeelde voornemen om vernemen of de instellingervan binnenkort kan worden verwacht. twee van de eerstgenoemde booten naar Indië te zenden, Nu, na de in den loop van het jaar toegestane kredieten voor blijven er voor de marine in Nederland slechts 5 over, waarnieuwen aanbouw van materieel, slechts gelden worden aange- van een reeds in 1904 op stapel werd gezet en dus verouderd vraagd voor voortzetting van dien bouw, vonden sommige mag heeten. Men merkte hierbij op, dat ook de booten II en III, leden geen aanleiding omtrent de uitbreiding van onze vloot in 1909 en 1910 op stapel gezet, spoedig verouderd zullen in principieele bespreking te treden. Anderen stemden hiermede zijn, terwijl de dienst in Indie weinig gebaat is met de zending niet in en meenden er op te moeten wijzen, dat ten deze geen van de kleine onderzeebooten, naar het oordeel van deskundigen vaste lijn wordt gevolgd, terwijl toch aan regelmatige verster- voor de daar te verrichten taak geheel ongeschikt. Men vergat king van onze marine zoozeer behoefte bestaat. Ook aan den niet, dat door de recente toevoeging het aantal onderzeebooten arbeid, door opzettelijk ingestelde commissiën verricht, wordt op veertien zal worden gebracht. Echter wilde men hierbij blijkens de ingediende voorstellen vaak geringe waarde gehecht. wijzen op het nadeel van het bezit van zooveel verschillende Men wees hierbij op het feit, dat van het advies van de typen. Gaarne werd men nauwkeurig ingelicht omtrent het Staatscommissie voor de defensie van Ncderlandsch-Indië .bij aantal verschillende typen, geleidelijk in onze vloot vertegende eerste gelegenheid, toen de bouw van nieuw materieel werd woordigd. voorgesteld, belangrijk werd afgeweken. Dat omtrent het desVoorts werd gewezen op het gebruik, dat elders van onderbetreffende wetsvoorstel de Raad van Defensie was gehoord, is zeesche mijnenleggers wordt gemaakt. Is den Minister bekend niet gebleken, terwijl zoodanig advies ten aanzien van het waar en met welk resultaat dit materieel wordt aangewend? nieuwe en onverwachte type van kruisers toch wel hoogst Vele andere leden wenschten zich bij den aandrang op den gewenscht moest worden geacht. De vaste lijn, die eene vlootwet Minister om thans reeds een ontwerp-Vlootwet in te dienen beloofde aan te geven, bleef uit en partieele uitvoering van onder de tegenwoordige omstandigheden niet aan te sluiten. plannen, welke den Staten-tieneraal in hun geheel niet bekend Ter bespoediging van nieuwen aanbouw voor onze defensie en zijn, kwam er voor in de plaats, voor die van Indië zou dit geen voordeel opleveren, omdat de Eenige leden herinnerden er aan, dat de Minister de indiening wei ven niet zouden zijn te vinden, waar de nieuwe schepen van eene vlootwet aanhield om de ondervinding, bij den tegen- op stapel gezet zouden moeten worden. Doch afgezien van dit woordigen oorlog op te doen, te benutten bij verdere voorsteller overwegende practische bezwaar moest worden bedacht, dat, tot aanbouw. Zij stelden de vraag of de Minister zich verantwoord zoo men een vaste lijn bij den vlootbouw wil zien gevolgd, acht de indiening van het ontwerp-vlootwet nog uit te stellen, gebruik moet worden gemaakt van de ervaring, welke de nu toch reeds waardevolle gevolgtrekkingen zijn te maken uit tegenwoordige omstandigheden doen verkrijgen. Het zou roekede krijgsbedrijven, welke ter zee plaats hadden. \Vel zijn geen loos zijn, juist voordat deze ervaring wordt erlangd, nieuwe; gevechten voorgekomen, waarin de hoofdbestanddeelen dei- millioenen in vlootbouw vast te leggen en wellicht nutteloos vijandige vloten tegen elkander den strijd aanbonden en is de te besteden. Onder de leden hier aan het woord waren er veronderstelling niet te gewaagd, dat dergelijkv gevechten ook eenigen, die opnieuw als hunne overtuiging uitspraken, dat gedurende den verderen loop van den oorlog zullen uitblijven : nieuwe vlootbouw, den internationalen wedloop in bewapening ervaring is echter ruimschoots opgedaan, waarbij vooral valt verhaastend en het gevaar voor een nieuwen toekomstigen te wijzen op de beslissing, die door het zwaarste geschut oorlog vergrootend, niet mag worden ondernomen, terwijl alwordt verkregen. Heeft deze ondervinding en hebben de licht de naaste toekomst zoodanige wijzigingen kan brengen in
-
4
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1916.
de Internationale verhoudingen, dat wel vermindering! doch niet vermeerdering van bewapening de volle aandacht der volkeren
zal hebben. Enkele leden, die wezen op de wenschelijkheid van meer ervaring en kennis, by de verdere uitbreiding onzer vloot onmisbaar, herinnerden er aan, dat vroeger marine-ingenieurs wel bij buitenlandsehe werven werden gedetacheerd. Ook thans zou dit van groot nut zijn; in het bijzonder scheen detacheering bij de werven in de Vereenigde Staten van Amerika gewenscht. Andere leden achtten detacheering bij werven in Engeland en Duitschland beter, doch vreesden dat het thans practisch onuitvoerbaar was wegens gebrek aan mensehen. Ging men nu tot detacheering over dan zou daarvan het gevolg zijn, dat de werven te Willemsoord — bij behoorlijke uitbreiding — en te Hellevoetsluis een tekort aan ingenieurs zouden hebben. Daarbij zou moeten vaststaan dat men later dan ook profijt trekt van de ervaring, in het buitenland opgedaan, wat — naar men meende te weten — bij de marine niet steeds het geval is. In de gegeven omstandigheden achtte men den juisten weg een behoorlijk gebruik te maken van de kennis en do ervaring van den directeur van scheepsbouw, terzijde gestaan door zijn ingenieurs. Men zou voorts gaarne vernemen hoe de Minister dacht over de ook bij hoofdstuk III der Staatsbegrooting voor
1916 opgeworpen vraag betreffende aanstelling van een marine* attaché, in de eerste plaats te Washington met het oog op de voorgenomen uitbreiding der Amerikaansche vloot en de groote werven voor onderzeebooten, die zich in de Vereenigde Staten bevinden. Ten slotte stelden enkele leden de vraag of de inrichting van ons inarinebestuur in den tegenwoordigen vorm behouden moet blijven. Hun stond daarbij de Engelsche organisatie voor oogen, welke huns inziens onmiskenbare voordeden had en, althans voor een deel, zeer wel ten onzent zoude zijn na te volgen. Met het oog op het betrachten van continuïteit bij de uitbreiding der vloot scheen dit van belang te kunnen zijn. Andere leden zagen 'de uitvoerbaarheid en het nut van zoodanige organisatie bij eene kleine marine als de onze niet in § 2.
Materieel.
Kruisers 1915. In de Memorie van Toelichting betreffende het wetsontwerp, waarbij gelden voor deze kruisers werden aangevraagd (Gedrukte Stukken 1914—1915; n°. 377), werd de noodzakelijkheid van onverwijlden aanbouw gegrond onder meer op de overweging,' dat zich de gelegenheid voordeed dien bouw'te doen plaats hebben op Nederlandsche werven, „mits daarmede omstreeks September aanstaande een aanvang kan worden gemaakt". Het moest wel bevreemden, dat eerst ettelijke maanden nadat het wetsontwerp is aangenomen met den bouw heet te worden aangevangen. Wanneer zal de kiel der schepen worden gelogd, en waarin is dé oorzaak te zoeken van dezen uiterst tragen gang van zaken? Zijn do contracten reeds geteekend en wanneer zullen volgens deze de schepen gereed zijn? Omtrent de toewijzing van den bouw deden verschillende berichten de ronde. Zoo zou deze zijn opgedragen aan de Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij te Amsterdam en de Koninklijke Maatschappij de Schelde te Vlissingen, terwijl de blijkbaar officieuze mededeeling voorts inhield, dat de Maatschappij Fijenoord zou worden „schadeloos gesteld" door de. opdracht tot levering van eenige onderzeebooten. Hetgeen hieromtrent in di^ dagbladen is medegedeeld achtte men volstrekt onaam nemelijk, waar het toch van algemeeno bekendheid is, dat de werf der Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij te Amsterdam ruim voldoende werk heeft of verkrijgen kan, zoodat er voor een bezorgdheid der Regeering uit sociaal-economisch oogpunt geen grond bestond. Evenmin kan de financieele kracht van een maatschappij als de Schelde tot het dragen van een zoo belangrijk risico voor de Regeering aanleiding zijn om meer maatschappijen in den bouw te betrekken. Men oordeelde het waarschijnlijk dat, indien de schepen door
2.
VI. 29.)
do combinatie „de Schelde"—„Feijenoord" ware gebouwd, de bouwsom lager zou zijn geweest. Men vroeg, indien dit juist is, hoeveel dit verschil bedroeg en welke de motieven der Regoering zijn geweest om over dit verschil heen te stappen. Gaarne vernam men den loop der onderhandelingen en wilde men weten of de ontworpen der schepen van het Departement dan wel van een of meet firma's afkomstig zijn. Is men misschien tot een compromis tusschen Departement en firma's gekomen ? Aldus zou er licht opgaan over den tragen gang van zaken en blijken, aan wien de schuld daarvan te wijten is. Ook werd inzage der contracten met de werven op prijs gesteld, niet het minst met het oog op de snelheid, welke de schepen zullen verkrijgen en waaraan de Minister hooge waarde bleek te hechten. Ook zou men gaarne vernemen of bouw op verschillende werven verschil in kosten medebrengt. Slechts schijnbaar wordt hier van concurrentie partij getrokken. In werkelijkheid zullen de werven het wel eens zijn geworden, hoe voor haar het voordeeligst tegenover den Staat kon worden opgetreden. Is de prijs beïnvloed door do stijging in prijs van materialen ten gevolge van de tegenwoordige omstandigheden ? Nog rees hierbij de vraag of bij aanbouw van volgende schepen van dit type opnieuw een „royalty" zoude moeten worden betaald voor het gebruik maken van in den vreemde gemaakte plannen. In verband met hetgeen de Minister heeft medegedeeld omtrent de noodzakelijkheid van onverwijlden aanbouw, stelde men de vraag hoe de Minister zich van den bouw der volgende kruisers en onderzeebooten zal verzekeren, als het te verwachten is, dat zich de gelegenheid voor bouw op Nederlandsche werven vooreerst niet meer zal voordoen. Wat is omtrent de termijnen van aanbouw thans bepaald en wanneer gingen of gaan deze in ? Vervolgens zou men gaarne vernemen welk systeem van turbines op deze kruisers zal worden toegepast. Eenige leden wezen op de wenschelijkheid om, welk type ook gekozen wordt, gearturbines aan te wenden; door deze toch wordt, boven de gewone turbines, eene belangrijke gewichtsbesparing op de machines verkregen. Voorts vertrouwde men, dat in allen deele rekening zou worden gehouden met de eischen die aan het verblijf van het mindere personeel mogen worden gesteld. Het volkslogies dient geriefelijker te worden ingericht dan op de bestaande schepen het geval is, het ziekenverblijf behoort van ketels en machinekamer verre te worden gehouden en volop licht en lucht te ontvangen, terwijl ook voor eenige badkamers ten behoeve van het mindere personeel moet worden gezorgd. Men zou alsnog gaarne de volgende vragen beantwoord willen zien. 1". Is in de contracten een bepaling opgenomen voor het geval, dat de schepen niet een snelheid van 30 mijl halen? 2°. Hoe groot is de waterverplaatsing die ten slotte de schepen zullen hebben en in welken toestand van toelading en hoe groot zal de werkingsfeer zijn varende van af den normalen diepgang totdat de brandstof verbruikt is? 3". Hoe hoog zullen de kosten zijn voor het eene en voor het andere schip zonder bewapening, munitie en waarlooze deelen, en met deze inbegrepen? Hoeveel bedraagt de extra reserve-munitie en wat is hiervan de prijs ? Is er ook reserve-geschut besteld voor deze schepen ? 4°. Hoeveel duurder per ton waterverplaatsing in volledig uitgerusten toestand zullen deze schepen zijn dan de Zeven Provinciën, een schip van bijna gelijk grootte, en hoe hoog is het percentage waarmede door hoogere materiaalprijzen alléén de kostprijs verhoogd moet worden gerekend. 5°. Veronderstellend dat de prijs der kruisers hoog is, wat door de onzekere tijdsomstandigheden wordt veroorzaaakt, vroeg men of de Minister niet een normalen prijs had kunnen bedingen niet een toeslag, gebaseerd op den marktprijs van het hoofdmateriaal, het staal? Ten slotte werd naast overlegging der contracten, ook die der plannen verzocht.
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1916.
Onderzeebooten 1Ö1&. Ook omtrent den bouw van de hier bedoelde vier onderzeebooten ontving men gaarne eenige inlichtingen. Blijkens de Memorie van Antwoord betreffende bovonaangehaald wetsontwerp /uilen er twee van het type K 2 en twee van type K 8 gebouwd worden. Sommige leden achtten het onjuist niet alle naar hetzelfde type te bouwen. Men vroeg of het voornemen verband hield met opdracht van den bouw aan twee firma's, wier relatiön in het buitenland niet dezelfde zijn. Toch meende men, dat zij alle naar een zelfde plan zouden worden gebouwd. Had men te recht vernomen, dat twee der booten door de Koninklijke Maatschappij de Schelde en twee door de Maatschnppij Fijenoord zullen geleverd worden? Zal de vaartsnelheid van alle booten gelijk zijn? Zoo dit niet het geval mocht wezen, zoude men gaarne vernemen, waarom het eene tweetal daarin voor het andere zal onderdoen. Verschillende leden drongen aan op bewapening. Zij meenden dat het betrekkelijk geringe gewicht van dit geschut geen bezwaar kan vormen; het beschikken over dit geschut weegt ruimschoots op tegen het nadeel dat de tonnenmaat eenigszins moet worden verhoogd. Enkele van de hier aan het woord zijnde leden betreurden, dat geen grooter type onderzeeboot verkozen was, omdat nu ook de pantsering moet uitblijven. Naar de mededeelingen van den Minister zouden de oorlogvoerende mogendheden tot een kleiner type terugkeeren, en kanonnen en pantsering meer en meer achterwege laten. Zij vroegen op welke gegevens deze mededeelingen berustten. Vooral met het oog op den" dienst in Nederlandsch-Indië bleven deze leden een grooter type gewenscht achten, zulks met het oog op werkingssfeer en bewoonbaarheid van de booten, terwijl de gevechtswaarde daardoor tevens kan worden verhoogd. Wat de bewapening aangaat, werd nog de aandacht gevestigd op het uit geloofwaardige bron ten ty'de van den ondergang van den Duitschen öorlogsbodem Prins Adalbert in de pers opgenomen bericht, dat de Engelsche duikboot, die dat schip torpedeerde, was bewapend met het „nieuwe dubbele lanceerbuissysteem", dat de laatste Engelsche typen zouden bezitten. Zullen de hier te lande te vervaardigen booten eveneens van zoodanige inrichtingen worden voorzien? Ten einde zich een beter oordeel over deze booten te vormen, ontving men gaarne eene opgaaf betreffende de drie K-booten, overeenkomstig de opgaven betreffende Nederlandsche onderzeebooten in bijlage A der begrooting steeds gegeven. Pantserbooten. Onder verwijzing naar hetgeen onder dit opschrift in de Memorie van Antwoord betreffende de loopende begrooting vooVkwam, werd gevraagd of de motoren van de pantserboot Friso thans zijn hersteld of vervangen en, zoo ja, of zij geheel voldoen. Zijn de. motoren beter dan of althans gelijkwaardig aan 'die van de Brinio? Wanneer is indienststelling te wachten van de Gruno, die in Februari j . 1. zou gereed_komen? Waarom, zoo vroeg men voorts, wordt onder art. 196 ten behoeve van de Friso en de Gruno een bedrag van f 30 000 aangevraagd voor waarlooze deelen ? Men begreep niet, dat deze bij het gereedkomen der booten niet aanwezig waren en eerst zooveel later worden aangeschaft. Men vernam gaarne hoe de Minister denkt over de gevechtswaarde dezer booten en of het geschut steeds behoorlijk kan kan worden gericht. Men meende toch te weten dat zich op deze schepen sterke trillingen hebben voorgedaan. Nu met name de Friso zoo slecht voldaan heeft, vroeg men of de zekerheid bestaat, dat de turbines van de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmateriaal te Amsterdam voor de torpodobooten en kruisers te leveren beter z.ullen voldoen. In verband hiermede werden inlichtingen verzocht omtrent de manoeuvreerbaarheid der booten. Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1915—1916.
2.
VI. 89.)
5
Opgemerkt werd dat het reddingmateriaal dezer booten onvoldoende schijnt, te zijn. Daarin zou niet genoeg plaats zijn voor alle opvarenden. Pantsersehepen en pantserdekschepen. Blijkens den uitgewerkten en toelichtenden staat zullen de op het opperdek der schepen type-Koningin Regentes opgestelde kanons van 7,5 c.M. worden vervangen door van andere schepen vrijgekomen kanons van 15 c.M. De vraag rees of deze schepen deze zooveel zwaardere bewapening en den daarmede gepaard gaanden grooteren last van munitie zonder bezwaar zullen kunnen dragen, terwijl men de verzekering zou willen ontvangen, dat er voldoende kanons van 15c^M. overblijven om bij slijtage in de behoefte van andere schepen te voorzien. Op bladz. 5 van de Memorie van Toelichting wordt in verband met voorgenomen herstellingen gewaagd van „den geruimen tijd", dien de Heemskerck en de Hertog Hendrik achtereenvolgens in dienst zijn geweest. Men vroeg op hoe langen tijd hier werd gedoeld. _ • Het bedrag van f 150 000, onder art. 154 Ia uitgetrokken ten behoeve van pantserdekschepen, deed nadere inlichtingen vragen omtrent de besteding van deze gelden. Voor die vraag was te meer reden nu bovendien onder art. 22A II« voor pantserdekschepen f 120 000 wordt aangevraagd, de toestand van romp, werktuigen en ketels in bijlage A van alle onveranderd gunstig luidt en blijkens bijlage F, het Verslag van 's Rijks werf te Willemsoord, de Gelderland in het begin van 1915 werd verwapend. Ook omtrent de plannen met de Zeeland laat de Memorie van Toelichting de Kamer in het duister. Men vroeg een staat van hetgeen aan pantser- en pantserdekschepen zal worden ten koste gelegd, waaruit blijkt hoeveel voor elk schip voor onderhoud en voor verwapening en vernieuwing wordt aangevraagd. Vooral wat de pantserdekschepen betreft, die alle den twintigjarigen leeftijd naderen, is het noodig dat de Kamer nauwkeurig wete welke sommen daaraan nu nog zullen worden besteed. Gewezen werd op het feit, dat deze herstellingen op particuliere werven zullen plaats vinden. Zijn de werven te Willemsoord en te Hellevoetsluis nu reeds in staat om binnenkort alle herstellingen aan de vloot onder eigen beheer uit te voeren ? § 3.
Personeel.
Toestand MUI het personeel. Algemeen wenschte men zijne waardeering uit te spreken voor hetgeen de marine, met name die in Indië, heeft gedaan en nog doet ter beveiliging van 's Rijks belangen; men meende, dat het personeel, dag en nacht gevechtsklaar op de schepen, aanspraak heeft op erkentelijkheid, te meer waar het in Indië niet de bescherming kan genieten tegen de invloeden van het tropische klimaat, waarop het in normale tijden kan rekenen. De opmerking werd gemaakt, dat de bijzondere tijdsomstandigheden zoodanige stijging van prijzen der eerste levensmiddelen hebben veroorzaakt, dat vooral de gehuwde schepelingen met groote moeilijkheden hebben te kampen. Die stijging heeft men van regeeringswege niet of niet voldoende kunnen tegengaan. Eenige leden vroegen of de Minister bereid is, zij het ook door tijdelijke traktementsverhooging, in den ontstanen nood te voorzien. De soldijregeling van 1913 blijkt meer en meer niet te voldoen. In verband hiermede wees men er op, dat aan de gezinnen der vrijwillige reservisten wel, doch aan die der verplichte geen vergoeding werd gegeven. Onder deze laatsten zijn er, die door de oproeping onder de wapenen van het hoofd of van den kostwinner van 1 tot 9 gulden per week in inkomsten zijn achteruitgegaan en die dientengevolge min of meer ernstige ontbering lijden. Waaraan, zoo vroeg men,' is dit verschil in behandeling toe te schrijven? Ware niet bij den langen duur der mobilisatie gelijke behandeling van beide categorieën billijk?
6
(Staatsbegrooting voor het d
In het byzonder werd nog gewezen op de positie van het minder personeel by den onderzee- en by den torpedodienst. Terwijl de officieren toelagen .ontvangen, o. m. voor gemis va,n comfort, is van toeslag voor do minderen geen sprake. Men vroeg 's Ministers oordeel over het adres van den Bond van Zeemiliciens, waarin gelijk salaris en gelijke bevordering* kansen worden verzocht als voor de vrijwillig dienende matrozen gelden, voor zoover de werkzaamheden gelijk zijn; daarin wordt voorts op uitbetaling van voedinggeld gedurende de verloven, als by de landmacht, aangedrongen en eene toelage voor kleeding verzocht op den grondslag als voor de lichting 1909 is toegestaan. Deze verzoeken kwamen aan eenige leden redelyk voor. Ook hebben de bijzondere tijdsomstandigheden, naar men meende te weten, den duur van het verbiyf in de tropen van drie tot vier jaren verlengd. Drie jaar is met het oog op de gezondheid en den moreeion toestand van het personeel reeds een te lange termijn, weshalve men er op aandrong althans met de tijdelijke overschrijding daarvan niet voort te gaan. Men gaf voorts in overweging om de actief-dienenden, wier dienstverband geëindigd is, met verlof te zenden. Nu de werving van matrozen K. D. goede resultaten 'blijkt op te leveren en de jongste lichting der zeemilitie de bemanning heeft versterkt, was, naar eenige leden oordeelden, de tijd gekomen om hen, die aan hunne verplichtingen ruimschoots hebben voldaan, van verderen dienst te ontslaan. Deze leden wezen op het bij de landmacht gestelde voorbeeld, waar de oudste lichting deilandweer reeds geruimen tijd geleden met groot verlof is weggezonden. Reeds is iets in deze richting gedaan door aan verplichte reservisten met volbrachten reservediensttijd de gelegenheid tot ontslag vragen te geven vóór een bepaalden datum. Men waardeerde dit, doch achtte het niet voldoende en vertrouwde, dat spoedig opnieuw eene ploeg zou kunnen worden ontslagen, waarbij dan geen onderscheid zou worden gemaakt tusschen vrijwillige en verplichte reservisten, die in gelijke mate bedreigd worden met verlies van hunne kostwinning in de burgermaatschappij. Op ontslag van de oudste lichtingen der zeemilitie, die 1 Augustus 1914 en 1 Augustus 1915 vrij van dienst konden zijn, werd eveneens aangedrongen en hetzelfde werd bepleit ten behoeve van de reserve-mariniers. Met voldoening had men van de bevredigende resultaten ver nomen, verkregen by de werving der matrozen K. D. Gaarne zag men die resultaten met cijfers toegelicht Verschillende uitlatingen in het Marineblad getuigden, naar sommige leden opmerkten, van. minder goede gezindheid tegenover dit nieuwe instituut. Zij hoopten echter, dat deze op den Minister van geen invloed zouden zijn. Aan die uitlatingen scheen de bedoeling niet vreemd invoering van de meerbesproken militiemarine te verhaasten. Hoewel de leden hier aan het woord niet gaarne zouden medewerken tot onderdrukking van deze uitlatingen, welke recht van bestaan hebben vooi zoover zij uit ernstige overtuiging voortspruiten, meenden zy toch nu reeds te moeten waarschuwen voor pogingen om deze overtuiging in daden van onwil tegen dit nieuwe personeel om te zetten. Bij ieder, behoort de ernstige wil voor te zitten om deze poging tot herbemanning van de vloot naar vermogen te doen slagen. Echter vertrouwde men, dat niet reeds door de wijze van opleiding de lust tot dienstneming bij deze categorie zou worden tegengegaan. Strenge leiding is voor jongens van ongeyeer zeventienjarigen leeftijd zeer zeker noodig; men schrikke hen evenwel niet door al te straffen overgang uit de burgermaatschappij af, wil men voorkomen, dat zij tot propaganda tegen het instituut zullen worden genoopt. Enkele leden wezen er hierbij op, dat veelvuldige toepassing van de op zich zelf reeds afkeurenswaardige provooststraf op jonge jongens ontoelaatbaar moet worden geacht en zij vroegen of niet een andere en betere wijze van bestraffing ware te overwegen. Voorts wezen eenige leden er op, dat, wil men den geest onder het personeel in goede richting leiden, aan de geestelijke verzorging meer aandacht moet worden gewijd, waardoor meer ouders hun kinderen gaarne aan den dienst zullen zien toe-
stjaar 1916.
2.
VI. 29.)
vertrouwd, terwijl anderen betoogden, dat in meerdere mate moet worden te gemoet gekomen aan redelijke wenschen. Deze'leden betreurden, dat de Minister voortgaat elke uiting ' van het vereenigingsleven aan boord te verbieden. Niet overal wordt door de commandanten aan dit verbod gelijke toepassing gegeten. Het is voorgekomen, dat algemeene verzoeken als zoodanige uiting zyn opgevat en bestraft, terwijl gelijke rejncssieve maatregel werd genomen ten aanzien van een verzoek tot bijwoning van de jaarvergadering van den Bond van Minder Marinepersoneel. Men kon zich niet voorstellen, dat de Minister met zulk eene toepassing van zyn verbod kon instemmen. Doch afgezien van deze waarschijnlijk niet bedoelde consequenties, achtten deze leden het verbod zelf niet doeltreffend, waar het personeel, biykens een door 1950 minderen geteekend verzoekschrift, zich bij voortduring er door gegriefd acht. De goede geest wordt aldus niet bevorderd. Moest niet het marine, bestuur, in stede van den onvermijdelijken drang tot organisatie te onderdrukken, veeleer zjjne meerderheid toonen door deze niet tegen te houden strooming te leiden in eene voor de marine nuttige richting ? De goede gezindheid zoude er door bevorderd worden en de dienstneming toenemen zonder dat de tucht er onder zoude lijden. Daarbij zou de lust voor de officiersloopbaan worden verhoogd, indien ten gevolge van een beteren geest onder het personeel hun taak gemakkelijker en aangenamer werd. De leden hier aan het woord herhaalden met aandrang hun verzoek om opheffing van het bestaande verbod; zy meenden, dat althans voorwaardelijke opheffing daarvan ware te overwegen nu het personeel in deze moeilijke tjjden van groote toewijding en plichtsbetrachting blijk heeft gegeven. Voorts werd ter verbetering van den goeden geest onder het personeel aanbevolen het bevorderen van geschikte gelegenheden voor ontspanning aan den wal. Zelfs plaatsen, waar de oorlogsschepen vaak langen tijd verblijven, missen behoorlijke localiteiten, zoodat de goede elementen onder de bemanning er de voorkeur aan geven aan boord te blijven. De moeilijkheid wordt vergroot, als, gelijk te Soerabaja, vele goede gelegenheden van ontspanning voor de matrozen zijn gesloten, waardoor deze zijn aangewezen op ondernemingen van vreemde oosterlingen, welke vaak tevens bordeelen zijn. Wanneer het marinebestuur voor inrichting van lokalen, waar de bemanning zich op aangename wijze kan verpoozen, zorg draagt, zal ook door dit blijk van belangstelling de verhouding tusschen officieren en minderen worden verbeterd. Naar aanleiding hiervan werd intusschen opgemerkt, dat de schepelingen, althans te Soerabaja, daarvoor zelf reeds hebben gezorgd en niet anders vragen dan daarbij niet te worden bemoeilijkt door de marine-autoriteiten. Ook het betrachten van redelijkheid bij de passagiersregeling kan hiertoe bijdragen. Zoo schijnt deze regeling te Hellevoetsluis veel minder gunstig voor het personeel te zijn dan in andere' plaatsen. Ongehuwden moeten zich te Hellevoetsluis om tien uur aan boord bevinden. Deze maatregel kwam voor te streng te zijn voor personen die over het algemeen den meerderjarigen leeftijd hebben bereikt; veel straffen met de daarmede gepaard gaande opwekking van ontevredenheid, zijn er het gevolg van. Men kon denken, dat de onmiddellijke nabijheid van het oorlogstooneel met deze regeling verband hield. Doch dan was het nog niet duidelijk, waarom de bemanning der opleidingsschepen en het personeel van het hospitaal, immers niet met de bewaking der vaarwaters belast, aan zoo beperkende bepalingen werden onderworpen, dat zelfs gehuwde schepelingen reeds te elf uur op hunne standplaats moeten terugkeeren. Mocht ook dit onvermijdelijk zijn, dan ware overplaatsing van het personeel aan te bevelen, om niet steeds aan dezelfde personen den zwaarderen dienst op te leggen. In verband hiermede werd nog gewezen bp de in de stelling Hellevoetsluis gegeven gelegenheid om vrije Zondagen elders door te brengen, ten aanzien waarvan echter eene uitzondering is gemaakt voor Hr. Ms. Schorpioen, op welk schip, naar men had vernomen, deze gunst wordt onthouden aan personen, die, / om welke reden ook, gestraft zijn geworden, ook al was deze straf opgelegd toen zij nog niet op dit schip werden geplaatst.
(Staatsbegrootinp voor het dienstjaar 1916. Met aandrang kwam inon op tegen deze al* straf «n te meer als voortgezette straf bedoelde inbreuk op de verlofsverleening. Op denzelfden bodem schijnt inhouding van voeding als bijkomende straf van provo'ost te worden toegepast, hetgeen niet voorkwam te zijn in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Ten slotte kwam de positie van do kustwachten ter sprake. De diensttijd is zeer lang, fi tot 8 uur, de plaatsen, waar de dienst wordt uitgeoefend, bieden geen gelegenheid voor ontspanning, inrichting van localiteiten, hoe eenvoudig ook, om zich voor studie af te zonderen, bluft uit, de nacht wordt veelal in tochtige schuien doorgebracht. Op de Dolfijn, waarop zich Friezen en Groningers bevinden, wordt voor den afstand een te korte verloftijd toegestaan. De opmerking werd gemaakt, dtat het schijnt voor te komen, dat onderofficieren bij de kustwacht zich geschenken van eenvoudigen aard laten aanbieden om meer of langer verlof te doen geven. Ziekenzorg. Gezondheidstoestand. Eenige leden wezen op den onvoldoenden toestand, waarin de medische dienst der marine verkeert. Over het algemeen bevinden zich de hospitalen in een verouderden en slechten staat. De verzorging in de hospitalen "laat hier en daar te wenschen over. Klachten waren vernomen omtrent het in het hospitaal te Soerabaja verstrekte voedsel. De bereiding ervan door inlandsch personeel was, naar men had gehoord, onsmakelijk. Het eetgerei schijnt er met onvoldoende middelen te worden gereinigd door de patiënten zelf, waardoor onderlinge besmetting van lijders aan tuberculose, typhus, geslachtsziekten en patiënten in observatie niet behoorlijk wordt tegengegaan. Ook schijnt de reinheid op de ziekenzalen veel te wenschen over te laten. Eene andere klacht betrof het hospitaal te "Willemsoord, waar patiënten niet van voedsel zouden worden voorzien, zoolang zij niet in de registers zijn ingeschreven, hetgeen echter na een bepaald uur'van den dag niet meer schijnt plaats te hebben. Sommige leden verwachtten goede gevolgen van eene enquête, door burger-geneesheeren in de marinehospitalen in te stellen. Op goede hygiënische toestanden aan boord moet voorts de aandacht blijven gevestigd. In gebrek aan badkamers moet worden voorzien,, het ziekenverblijf aldaar verbeterd. Verbetering van logies in het algemeen komt den gezondheidstoestand ten goede. Onder meer schijnt op Schiermonnikoog hieraan veel te ontbreken. In eene zeer bekrompen zolderruimte schijnen schepelingen daar onder te zijn gebracht. Ook aan de bemanning van het depotschip. Vali wordt ten deze te weinig zorg besteed. Vervolgens kwam ter sprake eene aanschrijving aan de officieren van gezondheid om opgaven te doen van het aantal dagen vrij van dienst wegens venerische besmetting en werd de weigering van een officier van gezondheid om daaraan gevolg te geven, welke weigeiing was gegrond op bewaring van het ambtsgeheim, aan verschillende beschouwingen onderworpen. Gaarne vernam men de aanleiding tot de aanschrijving en 's Ministers oordeel over deze weigering en het daarvoor aangevoerde motief. Sommige leden gaven als hunne meoning te kennen, dat voor eene doeltreffende bestrijding van venerische ziekten betrouwbare statistische gegevens onontbeerlijk zijn, doch zij waren van gevoelen, dat deze niet dienst mochten doen om aan de betrokken personen straf op te leggen. Zulks werkt trouwens de betrouwbaarheid van de gegevens niet in de hand. Immers zal eene juiste opgaaf worden belemmerd door de overweging, dat bekendmaking van venerische besmetting ten gevolge heeft inhouding van verlof om te passagieren, inhouding van traktement en voor de officieren het niet meetellen van de ziektedagen voor promotie. De doctoren zullen den strijd tusschen den militairen plicht om het ambtsbevel op te volgen en het medische ambtsgeheim veelal trachten te ontwijken, door het aanteekenen van eene diagnose, waarbij een nevenverschijnsel in plaats van de werkelijke ziekte wordt opgegeven. Wordt hierdoor reeds de juistheid der statistische gegevens bemoeilijkt, hetgeen de bestrijding van de ziekten
2.
VI. 29.)
7
in verkeerde banen kan brengen, ernstiger is, dat de vrees voor bestraffing tot geheimhouding van de kwaal kan leiden, met het gevolg dat tot nadeel van den patiënt en van zijn vrouw en kinderen de ziekte niet wordt behandeld. Afgezien van deze gewichtige bezwaren, aan bestraffing verbonden, kwam zij enkelen leden ook niet logisch voor, daar niet de daad zelf, doch alleen de gevolgen van den daad achter* volgbaar zijn en menigeen vrij uitgaat, die zich zonder nadeelig gevolg aan dezelfde handeling schuldig maakt. Ook is medisch niet uit te maken of men heeft te doen met een nieuw dan wel met een recidief geval van infectie. Beide echter worden gelijkelijk gestraft. Sommige leden gaven naar aanleiding van deze beschouwingen opnieuw te kennen, dat de bestrijding van geslachtsziekten een preventief, niet een repressief karakter behoort te hebben. Daarbij zal aandacht zijn te wijden aan het houden van populaire voordrachten, waarin de schepelingen worden gewaarschuwd tegen de gevaren, die hun van buitenechtelijken sexueelen omgang bedreigen. Ook werd andermaal op het wederom ter beschikking stellen van prophylactische middelen gewezen. In de Memorie van Antwoord betreffende de begrooting voor 1914 (bladz. 17) deelde de Minister mede, dat de afschaffing dezer middelen geen merkbaren invloed heeft gehad op de ziekteqjfers, omdat daarvan te voren toch niet of hoogstens slechts zeer onvoldoende werd gebruik gemaakt. Men meende echter, dat deze bestrijdingswijze in de Duitsche marine tot gunstige resultaten heeft geleid. De cijfers, in evengemelde Memorie vermeld, toonen intusschen wel aan, dat. de bestrijding der ziekte met kracht móet worden voortgezet en men hoopte, dat alle pogingen in het werk zullen worden gesteld om medische hulp te doen aa-nvaarden, indien besmetting heeft plaats gehad. Gaarne zoude men eene vergelijkende opgave ontvangen van het aantal venerische ziekten bij onze marine en bij die van andere mogendheden. Tuchtrecht. Men vroeg of, nu de invoering van het nieuwe Wetboek van Militair Strafrecht welhaast kan worden te gemoet gezien, ook in de procedure van het tuchtrecht eenige wijziging zal worden gebracht. Bij de vele beslommeringen van den commandant en van den eersten officier is het, naar eenige leden opmerkten, voor dezen niet steeds mogelijk elk geval van krijgstuchtelijke berechting met de noodige waarborgen van volledig onderzoek te omgeven. Naar het gevoelen van deze leden zoude de instelling van een tuchtraad, waarin ook militairen van minderen rang waren op te nemen en die als adviseerend lichaam den officier zoude ter zijde staan, bijdragen tot eene alleszins bevredigende toepassing van het tuchtrecht. Pensionneering. Bij de behandeling in deze Kamer van de jongste wijzigingen der militaire pensioenwetten 1902 zegden de Ministers van Marine en van Oorlog toq, dat eene algeheele herziening van die wetten zou worden ter hand genomen en dat over de denkbeelden, bij de openbare beraadslaging geopperd, de Militaire Pensioenraad zou worden gehoord. Na deze verklaring werden desbetreffende amendementen ingetrokken. Gevraagd werd of de Minister omtrent deze voorgenomen herziening nadere mededeelingen kan doen. Voorts vroegen eenige leden of niet aan schepelingen, die met een ontoereikend pensioen uit den dienst worden ontsjagen wegens ziels- of lichaamsgebreken, in en door den dienst ontstaan, systematisch hulp kan worden verschaft bij het zoeken naar eene betrekking in de burgermaatschappij. Tot dusver was zulks geheel aan het particulier initiatief overgelaten. Vervolgens werd opgemerkt, dat onderofficieren boven den leeftijd voor pensioen gesteld, in dienst worden gehouden, waardoor de promotiekansen van anderen ten zeerste worden bemoeilijkt. Intusschen meende men, dat ook tegenover deze boven hun tijd dienende onderofficieren billijkheid ware te
(Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1916. betrachten door bün tijdig mede te deelen op welk tijdstip men hunne diensten niet meer zal noodig hebben, opdat deze menechen in de gelegenheid zullen zfin zich van eene betrekking in de burgermaatschappij te voorzien. Ontslag \un officieren. Sommige leden meenden, dat de w\jze waarop ten aanzien van het ontslag van officieren wordt gehandeld, aan de ambitie om zich bij dit korps te voegen allerminst bevorderlijk is. Officieren worden soms in de kracht van hun leven tot ontslag genoopt, waardoor aan do positie elke vastheid wordt ontnomen. Een in Juli 1914 tot kapitein ter zee bevorderd officier, die derhalve geschikt voor den dienst werd bevonden, ontving zes maanden later de mededeeling, dat hij zijne ontslagaanvrage moest indienen. Anderen, die waren ontslagen, werden spoedig daarop wederom in den dienst opgenomen. Men wees op het Koninklijk besluit van 26 Februari 1915 n°. 37 (Nederlandsche Staatscourant n°. 315), waarbij het aan een kapitein ter zee met ingang van 1 Maart 1915 onder toekenning van pensioen verleend eervol ontslag wederom werd ingetrokken. Gaarne vernam men welk stelsel ten deze wordt gevolgd, terwijl men opgaaf vroeg van het aantal ontslagaanvragen van officieren, die na den oorlog den zeedienst wenschen te verlaten, welk aantal, naar men meende te weten, vrij groot is. Nog werd de opmerking gemaakt, dat de mededeeling aan officieren, dat zij voor eervol ontslag in aanmerking zullen komen, tijdig behoort te geschieden, opdat zij niet plotseling voor eene verandering in levenspositie staan, met de moeilijkheden, welke daaruit voor hen kunnen voortvloeien. Korps mariniers. Men vroeg of ten aanzien van dit korps bijzondere voornemens bestaan. Het was niet duidelijk of op geleidelijke inkrimping wordt aangestuurd.
2.
\
VI. 29.)
Sterfgeval aan boord II r. Vis. K o n i n g i n R e g e n t e s . Naar men had vernomen,was op dit schip 26 Mei j.1. overleden de korporaal-torpedomaker VISSER, toen het als deel van een eskader oefeningen zou houden en daartoe den vorigen dag van Soerabaja was vertrokken. Dien dag zou deze schepeling echter reeds zeer ernstig ziek zijn geweest, hetgeen sommige leden deed verzoeken, dat van den Minister of van den chef van den geneeskundigen dienst een order zoude uitgaan, waarin in dergelijke gevallen overbrenging naar het hospitaal zou worden bevolen. Kamp zeesloep. Op overlegging van het rapport betreffende de ramp in het Brielsche gat, waarbij vijf personen het leven verloren, werd prijs gesteld. Menadoneezen. Naar men had vernomen, hadden Menadoneezen, die overigens tot tevredenheid hun dienst bij de marine volbrachten, een verzoek om ontslag ingediend, wijl aan verschillende grieven geen aandacht werd gewijd. Gaarne werd men hieromtrent nader ingelicht. Timmerlieden. Gevraagd werd het loon van timmerlieden in bestekken voor van het Departement uitgaande werken te bepalen op 26 ets. per uur, het standaardloon in de afdeeling Helder van den Algemeenen Nederlandschen Aannemersbond aangenomen. Ook werd er op aangedrongen uitschakeling van artt. 1638 c end bij de uitvoering van werken te voorkomen. ARTIKELEN. lste AFDEELING.
Positieverbetering. Blijkens bladz. 8 der Memorie van Toelichting wordt ten behoeve van de positieverbetering van het personeel, beambten en werklieden bij 's Rijks werven, de verificatie van 's Rijks zee-instrumenten en het betonningsmagazijn te Vlissingen omstreeks de helft aangevraagd van de bedragen, die ten vorigen jare, als gevolg van de crisis, van de aanvankelijke begrooting werden teruggenomen. Eenige leden hadden van deze beperking met leedwezen kennis genomen, omdat zij meenden dat het meer dan ooit noodig is het geheele destijds voorgenomen bedrag beschikbaar te stellen, ten einde bedoeld personeel in staat te stellen met beter gevolg aan den nood der tijden het hoofd te bieden. Verloop onder het personeel. Op de gebruikelijke gegevens omtrent de aanneming en het verloop van het personeel stelde men wederom prijs, waarbij gaarne eene beschouwing zoude worden aangetroffen omtrent den invloed, daarop geoefend door het instituut van de matrozen K. D. § 4.
Verschillende punten.
Ingenieurs. Gevraagd werd of aan de marine een voldoend aantal ingenieurs is verbonden, zoodat de geregelde gang van zaken volkomen is verzekerd en of hunne bezoldiging van dien aard is, dat zij niet trachten elders geplaatst te worden zooals — naar men meende te weten — verschillenden gelukt. Gaat de aanvulling van het korps steeds zonder bezwaar of is het gerucht juist dat de ambitie uiterst gering is ? Kan de Minister positieverbetering in uitzicht stellen nu door vermindering van het aantal de verantwoordelijkheid en werkzaamheden grooter worden?
Militaire uitgaven. Actieve Zeemacht. Iste Kosten
ONDERAFDEELING.
v a n b e h e e r en C.
administratie.
Directiën der marine.
Adjunct* dan wel electro-technisch ingenieur. • Art. 9. Blijkens den uitgewerkten en toelichtenden staat worden ten behoeve van de aanstelling van een ambtenaar als hier bedoeld uitgetrokken f 2400. Men begreep niet hoe dit te rijmen viel met hetgeen de Memorie van Toelichting vermeldt omtrent de voorgenomen aanstelling van een ambtenaar met een traktement van f 1500, c.q. van een wiens jaarwedde f 2000 a f 3000 zou bedragen. Ilde
ONDERAFDEELING.
M a t e r i e e l der z e e m a c h t en v a n 'sRijks m a r i t i e m e e t a b l i s s e m e n t e n en i n r i c h t i n g e n . A.
Drijvend materieel, uitrusting, behoeften, enz.
Herstellingen aan meubilair. Art. 15. Onder A, I, h, worden f8000 aangevraagd voor herstellingen aan meubilair, enz. in de bureau's, magazijnen en werkplaatsen aan 's Rijks werf te Willemsoord. Een gelijk bedrag wordt voor dit doel onder art. 22, A, II, h voor die werf uitgetrokken. Voor 's Rijks werf te Hellevoetsluis bedragen deze posten (art. 15, B, I, h en art. 22, B, II, h) f 4500 en f 2000. Men achtte deze bedragen zeer hoog en ontving daaromtrent gaarne eenige toelichting.
Bijlage A.
Tweede Kamer. (Stuutshegrooting voor liet dienstjaar 1916.
2.
VI. 29.)
9
1
Voortstuwingsmiddelen. Art. 19. Onder art. 19 a wordt voor aanschaffing van voortstuwingsmiddelen voor nieuwe schepen f3418 aangevraagd. Men meende, dat bij levering van nieuwe schepen de voortstuwingsmiddelen daarin waren begrepen en stelde derhalve nadere opheldering omtrent dezen post op prijs. Steenkolen. Art. 20. Men vroeg of zich geen moeilijkheden hebben voorgedaan bij de aanschaffing van de benoodigde steenkolen. B.
Personeel van de werkplaatsen, de havendiensten en de werkvaar'tuigen.
Positie van het werfpersoneel. Art. 22. Sommige leden spraken den wensch uit, dat uitvoering zoude worden gegeven aan de voorstellen van de Staats* commissie voor arbeidsvoorwaarden der Rijkswerklieden, in het bijzonder wat aangaat die betreffende de regeling van de grondslagen der pensioenen. Vooral hetgeen onder I, IV, V en VII wordt voorgesteld in bijlage V van haar rapport vond steun en wijl deze leden uit de gedeeltelijke uitvoering van het rapport, wat de loonen aangaat, meenden te mogen opmaken, dat slechts de oorlogstoestand verdere uitvoering in den weg staat, meenden zy de verwachting te mogen uitspreken, dat die verdere uitvoering, zooveel de omstandigheden het toelaten, zal worden bespoedigd. Eenigen drongen er op aan, in de boven besproken algemeene herziening der militaire pensioenwetten ook de regeling van de pensioenen der Rijkswerklieden te begrijpen.\ Voor loonsverhooging ten behoeve van Rijkswerklieden bij de werven en het marine-etablissement te Amsterdam is uitgetrokken f 41 800 + f 13 400 -f f 8800 = f 64 000. Dit bedrag schijnt slechts voldoende om aan ongeveer 75 pet. deiwerklieden eene verhooging van 2 cents per uur en aan ongeveer 25 pet. eene verhooging van 1 cent per uur toe te kennen. Men vroeg of de verhooging niet zoo ware te wijzigen, dat laatstbedoelde werklieden in gelijke mate als eerstgenoemden in bezoldiging zouden vooruitgaan. Men meende, dat hiertoe f 9000 meer noodig zoude zijn. De Rijkswerklieden genieten thans bij ziekte den eersten en den tweeden dag niets, daarna 70 pet. van het loon gedurende ten hoogste één jaar en vervolgens, indien naar geneeskundige verklaring herstel nog mogelijk is, nog gedurende een half jaar 50 pet. Sommige leden verzochten in deze bepalingen eenige verbetering te brengen, waardoor aan een ernstigen en naar het voorkwam billijken eisen der werklieden zou worden voldaan. Overeenkomstig dien wensch ware bij ziekte over de eerste zes maanden vol loon toe te kennen, daarna gedurende zes maanden 70 pet. en vervolgens gedurende gelijken termijn 50 . pet. van dat loon. Thans betaalt de vakorganisatie aan hen, die vrijwillig boven de vastgestelde contributie 1 pet. extra bijdragen, wat zij nu minder omvangen dan hier werd in overweging gegeven. In het geval van simulatie, waartegen overigens de geneeskundige dienst zooveel mogelijk behoort te waken, zoude het te veel genotene, naar den maatstaf van hetgeen de organis"atie thans bijbetaalt, teruggeëischt kunnen worden. Eenige leden hadden den indruk gekregen, dat de overplaatsing van mindere geemployeerden en werklieden van de werf te Amsterdam tot onbillijkheden had geleid. Zoo zou een schilder van 's Rijks werf te Willemsoord, aldaar sedert 1890 werkzaam, die gedurende vijftien jaar waarnemend chef der schilderswerkplaats was geweest zonder het loon van sehildersbaas te genieten, zijn achtergesteld bij een uit Amsterdam overgeplaatsten schildersbaas, die slechts zestien dienstjaren had, terwijl eerstgenoemde er vijf en twintig kon doen gelden. Men gaf den Minister in overweging dezen teleurgestelde, wiens bekwaamheid zelfs door een Koninklijke onderscheiding was erkend, op eenigerlei wijze schadeloos te stellen. Handelingen der Sta ten-Generaal.
Bijlagen.
1915—1916
C.
Magazijnen, gebouwen, werkplaatsen, dokken enz.
Art. 25. Kazerne voor marinepersoneel te Willemsoord. Verscheidene * leden hadden met instemming de aanvrage van den eersten termijn voor eene kazerne voor marinepersoneel begroet, welke inrichting, reeds sinds lang gewenscht, achterwege was gebleven omdat de geschikte plaats daarvoor niet was gevonden. Gaarne vernam men voor hoevelen deze kazerne zal worden ingericht, of het de bedoeling is, ook de zeemilitie daarin onder te brengen en of er tevens logies voor een of meer officieren zal worden aangebracht. Ook zoude men er prijs op stellen, indien bij den bouw gestreefd werd naar eene eenigszins huiselijke inrichting en naar voorziening in de behoefte aan badgelegenheid. Gevraagd werd onder wiens leiding de kazerne werd ontworpen en voorts of zij voldoende zal worden beschermd tegen luchtaanvallen. Pyrotechnische werkplaatsen aan den leidam te den Helder. Men achtte de kosten, op f 659 000 begroot, zeer hoog en de vraag rees of deze uitgaaf niet ware te vermijden, althans aanzienlijk te verminderen door de bestaande munitiewerkplaatsen aan de Hembrug ook voor marinedoeleinden te benutten. Naar de toelichting mededeelt geschiedt de munitie-aanmaak op het schip Heldin op niet aanbevelenswaardige wijze. Men vroeg waar het krachtig onafgebroken munitie aanmaken thans geschiedt, zoo dit schip daarvoor de geschiktheid mist. Reservemunitie blijkt te worden bewaard te Wieringen. Men merkte op, dat deze magazijnen bomvrij zullen behooren te zijn. Is deze plaats voldoende beveiligd tegen een eventueelen coup de main? Zal weersgesteldheid den geregelden toevoer niet kunnen bemoeilijken? Aansluiting kabel Kennemer Klectriciteits-mnatsehappU aan kazerne onderzeedienst te Willemsoord. Opgemerkt werd, dat de centrale der maatschappij zich bevindt te Bloemendaal en derhalve buiten de stelling den Helder en buiten de stelling Amsterdam is gelegen. Aldus zal in tijd van oorlog niet voldoende zekerheid bestaan, dat ten behoeve van den onderzeedierjst naar de behoeften over electrischen stroom kan worden beschikt. "s Ityks werf te Amsterdam. Art. 26. Gevraagd werd, welke bestemming zal worden gegeven aan de woonhuizen op het werfterrein, die in verband met de opheffing van de werf wel ledig zullen komen. Aanbevolen werd de terreinen niet te verkoopen, doch voor andere Rijksdoeleinden te benutten of in erfpacht uit te geven. De som van f 95 000, in verband met de ontruiming te besteden, achtte men zeer hoog en men vroeg of sommige werkzaamheden ten deze niet konden worden uitgesteld. Marine-luchtvaartdienst. Art. 29. Men zou gaarne gegevens ontvangen betreffende de organisatie van dezen dienst. Men meende te weten dat een officier en een officier-machinist zijn uitgezonden tot aankoop van vliegtuigen. Gevraagd werd of reeds een ingenieur aan dezen dienst verbonden is. Ook omtrent het aantal officieren, die zich in het vliegen oefenen, wenschte men te worden ingelicht. lilde
ONDERAFDEELING.
Personeel A.
der
zeemacht.
Kosten voor het personeel der actieve zeemacht.
Bevordering van personeel. Art. 30. Eenige leden meenden, dat bij de promotie, die
(Staatlbegrootisff
II)
voor liet dienstjaar 1916.
2.
VI. 29.)
op 1 Juli ji. bad plaats gehad, de belangen fan een deel van het machlnedrljvers- en stokerapersonee] nlel voldoende In liet oog Waren gehouden. Br zijn i" ll(,t geheel vijf adjudanten-
deelen van vrije woning, water, vuur en licht, achtte men een jaarwedde van f 2000 in verhouding te gering, daarbij m
onderofficier, waarvan drie „over" dienen. Wordt zulks dom het belang van den dienst gëêlscht, dan zouden deze drie toch beter boven de formatie zijn te voeren. Thans staat de promotie stil en was er na 1 Juli 1914, behoudene sterfgeval, van promotie geen sprake.
sommigen rees de vraag of de vaststelling van bel bedrag verband hield met het streven om aan gepensionneerde hoofdofficieren een toeslag op hun pensioen te verzekeren. Andere leden zouden niet gaarne zien dal dé Minister de jaarwedde hooger stelde; voor de enkele onderwijsinrichtingen, die de marine heeft, kan van een uitgebreide taak van een te benoemen inspecteur geen sprake zijn. Zij achtten dit ambt overbodig en meenden, dat het veeleer op den weg van den Minister zou liggen door een algehcele herziening van de oplet* ding der adspirant-adelborsten en adspirant-machinisten te komen tot inkrimping van het aantal inrichtingen.
B.
Kosten van opleiding van personeel der zeemacht.
Iuternaat vuur adsplrant-adelborsteii te Durdrecht. Art. 32. Vele leden hadden ernstig bezwaar tegen de instelling van dit internaat en tegen de wijze, waarop door den, Minister in deze is gehandeld. Waarom, zoo vroeg men, is de Minister met zoo groote overhaasting te werk gegaan ? Wenscht hij de keuze van het beroep van zeeofficier aan te moedigen en in eene goedkoopere opleiding voor hen te voorzien en koos hij daartoe den juisten weg? Dat de recruteering van marine-officieren te wenschen overlaat, werd erkend. Slechts vier percent van de jongelieden, aan wie het einddiploma van de hoogere burgerschool wordt uitgereikt, melden zich voor het Instituut voor de marine aan. Zal nu het internaat de gewenschte oplossing brengen? Het aanvankelijk resultaat deed zulks niet verwachten. Slechts een viertal maakt het eerste jaar er van gebruik, terwijl zeventien jongelieden werden toegelaten tot het Instituut. Aldus blijft liet totaal aantal nog belangrijk beneden het noodig geachte aantal van dertig. De Minister heeft deKamer geplaatst voor een voldongen feit. Waar het reeds lang bekend was, dat de toeloop voor de opleiding van marine-officieren verminderde, hadden de gelden voor eene voorziening als deze zeer wel tijdig bij suppletoire begrooting kunnen zijn aangevraagd. Gebruik van den post voor onvoorziene uitgaven in 1915 werd onjuist geacht. In de Memorie van Toelichting wordt medegedeeld, dat voor plaatsing in het internaat niet in aanmerking komen leerlingen van eene hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus, wier ouders wonen in eene gemeente, waar eene zoodanige inrichting gevestigd is. Sommige leden achtten deze uitsluiting verkeerd, daar het voor ouders in groote gemeenten aantrekkelijk kan zijn hun zonen voor een matig bedrag te zien bezorgd, hetgeen de recruteering ten goede komt. Hoewel men het billijkte, dat het toezicht over het klein aantal jongelieden, dat zich had aangemeld, aan een geschikt persoon werd opgedragen, achtten verscheidene leden eene bezoldiging van f 3000 te hoog. Men vroeg inlichtingen omtrent den werkkring van den toezicht houdenden persoon.
aanmerking genomen de uitgebreidheid van zijne taak. Bij
C.
Kosten van voeding, enz.
Personeel der inarine-bakkery. Art. 40. Bij de behandeling der loopende begrooting zegdede Minister toe gelijkstelling van dit personeel met het werfpersoneel, wat arbeidstijd en uitbetaling van loon op Zon- en feestdagen aangaat, te zullen overwegen. Gaarne vernam men tot welk resultaat deze overweging heeft geleid. Vde
Pensioenen, onderstanden, wachtgelden, enz. Militaire tehuizen. Art. 70. Blijkens den uitgewerkten en toelichtenden staat werd in 1915 een subsidie van f 250 toegekend aan de Vereeniging van Roomsch-Katholieke matrozen en mariniers te Amsterdam voor het door haar gestichte tehuis aldaar. Men vroeg of deze vereeniging moet worden beschouwd als eene vereeniging MM of eene vereeniging voor matrozen en mariniers. Gaarne vernam men voorts hoe groot gemiddeld het bezoek i<* van volwassen militairen aan dit tehuis. Gevraagd werd waarom aan den Nederlandschen Militairen Bond te Utrecht f 400 minder subsidie werd toegekend. Ilde AFDEELING. Xiet-militaire uitgaven. Loodswezen, betonning, bebakening, verlichting en hydrographie. Iste
ünderwys in de Maleische taal. De vraag rees, waar dit onderwas aan de adspirant-machinisten wordt gegeven, nu de daartoe betrekkelijke post in den uitgewerkten en toelichten staat niet is ingevuld. Men achtte dit een zaak van groot belang met het oog op de inlandsche schepelingen. Inspecteur van het militair onderwys by de zeemacht. Art. 38. Met instemming hadden eenige leden de instelling van dit ambt, dat de eenheid van onderwijs zal bevorderen, begroet. Waar intusschen de leiding van het bij art. 32 bedoelde internaat te Dordrecht wordt opgedragen aan iemand, die eene jaarlijksche vergoeding van f 3000 ontvangt buiten de voor-
ONDERAFDEELING.
Loodswezen, betonning, bebakening en v e r l i c h t i n g . B.
Art. 33. Marine-macliinistenschool. Men vroeg' waarom bij deze begrooting geen gelden zijn aangevraagd voor den bouw van eene nieuwe machinistenachool. Ligt het wellicht in de bedoeling daarvoor een suppletoire begrooting in te dienen?
ONDERAFDEELING.
Loodswezen.
Taak en positie der loodsen. Bij Koninklijk besluit van 9 Juni 1914 (Staatsblad n". 222) werd o. m. eene wijziging gebracht in art. 09 van het Algemeen Reglement op den loodsdienst, die blijkens van verschil* lende zijden gekomen klachten aanleiding heeft gegeven tot misverstand omtrent de taak. welke den loodsen aan boord van beloodste schepen is opgedragen en omtrent hunne verhouding tot de gezagvoerders. In de practijk wordt door dezen op den loods vertrouwd en voert deze laatste feitelijk het bevel, ook al omdat in veel gevallen voor adviseeren en besprekcn de tijd ontbreekt en een niet onmiddellijk ingrijpen gevaar voor menschen en goederen zou veroorzaken. Genoemde wijziging schijnt intusschen zich tegen zoodanige handelwijze te verzetten. Het staat den loods slechts vrij den weg te wijzen en raad te geven. Bij deskundigen bleek de vrees te bestaan, dat bij trouwe naleving van dit voorschrift ongevallen niet zouden uitblijven, ook omdat taalverschillen eene dergelijke verdeeling van functie tusschen loods en gezagvoerder somtijds zeer bemoeilijken. Daarbij komt, dat op kleine schepen de gezagvoerder veelal de gewoonte heeft zijne plaats op de
/
(Staat.sbegrooting voor het dienstjaar 1916. 2.
VI. 20.)
11
commandobrug aan den loods af te .staan. Do ervaring beeft
Eenlge Leden zonden gaarne met i-ij i'ers nader zien aangetoond,
geloerd dat de gevolgde gebruiken aan de veiligheid van de vaart ten goede zijn gekomen, en er schijnt allo roden te zijn art. 69 wederom in dier voege to wijzigen, dat de taak van den loods niet tot dio van wegwijzer en raadgever wordt beperkt; aldus zoude overeenkomstig de in andere landen bestaande bepalingen worden gehandeld. Sommigen achtten de in Indie heerschendo regeling aanbevelenswaardig, waarbij do gezagvoerder het commando kan overgeven aan den loods doch de aansprakelijke persoon blh'ft. Men vroeg door welke motieven de Minister zich bij de wijziging van art. 69 had laten leiden. Voorts word gewezen op de onbillijkheid, dat ingevolge art. 69, lid 3, de loods eene boete kan beloopen wegens onbehoorlijk gedrag jegens den gezagvoerder, terwijl op onbehoorlijke gedragingen tegenover den loods in lid 4 van dat artikel geen straf is gesteld. Vervolgens drongen sommige leden er op aan de wisselvallige bezoldigingen der loodsen te veranderen in eene vaste regeling, en vroeg men eene opgave van de maximum en minimum percentsgewijze-salarisrcgeling voor de loodsen op de verschillende standplaatsen. Ook werd verbetering van de pensioenen van het loodspersoneel bepleit.
dat dit laatste uit financieel oogpunt aanbeveling verdient. Ook hetgeen op bladz. 20 der Memorie van Toelichting ia vermeld omtrent kosten, welke 's Rijks werf moei besteden
Pensioen Ioodsschippers. Het pensioen der Ioodsschippers der 1ste klasse bedraagt f 1015 bij een diensttijd van 85 jaren en 55-jarigen leeftijd. Sommige leden stemden in met de uit de kringen van belanghebbenden gerezen klacht, dat dit pensioen niet in goede verhouding staat tot de pensioenen, door loodskweekelingen der 1ste klasse en zeeloodsen genoten, en verzochten den Minister te overwegen door eene verhooging de juiste verhoudingen te herstellen. Naar men meende, was ook de Staatscommissie voor de arbeidsvoorwaarden der Rijks werklieden van oordeel, dat eene verhooging, ook in verband met de verdiensten, gerechtvaardigd was. Ilde
ONDERAFDEELING.
H y d r o g r a p h i e. B.
voor toezicht en bewaking, eischte, naar men meende, eenlge toelichting, nu het schip niet op de werf zal worden geconserveerd. De Bijlagen gavon aanleiding tot navolgende opmerkingen. KUlage A. Gevraagd werd waarom de kolom betreffende don prijs der schepen ten aanzien van sommige bodems niet was ingevuld. Onder meer constateerde men deze leemte bij den mijnenleggcr Triton, welks toestand van romp, werktuigen en ketels mede niet was aangeduid. In het bijzonder stelde men ook prijs op mededoeling van de kosten van de onderzeebooten IV en V. ityia?e n. Op bladz. 18 staat f 300 aangeteekend voor representatiegelden van den kapitein-luitenant ter zee, directeur van het marine-etablissement te Amsterdam, terwijl blijkens noot 2 deze gelden ten vorigen jare in de hem toekomende bezoldiging van f 4 137,50 was begrepen. Gaarne ontving men hieromtrent eenige nadere toelichting. Bijlage F. Blijkens hèt verslag nopens de werkzaamheden op 's Rijks werven werd het Gouvernementschip Deneb op 's Rijks werf te Amsterdam gebouwd. Eenige leden verkeerden in de meening, dat dit schip op een particuliere werf in aanbouw was en vroegen of zij ter zake onjuist waren ingelicht. Bijlage G. Betwijfeld werd of de mededeeling omtrent het contract betreffende den bouw der torpedobooten Z 1—Z 4 juist was. Enkele leden waren van meening, dat hieromtrent met de Nederlandsche Scheepsbouwmaatschappij te Amsterdam was gecontracteerd. Aldus vastgesteld den 30sten November 1915.
Opnemingsvaartuig.
Opnemingsvaartuig: Hydrograai. Art. 99. In de Memorie van Toelichting wordt medegedeeld, dat tot dusver dit schip na afloop der opnemingen word buiten dienst gesteld, doch dat het doelmatiger en tevens goedkooper is het schip in dienst te houden met verminderde bemanning.
ANKERMAN. • HÜGENHOLTZ. JANSEN. VAN DER VOORT VAN ZIJP. KOOLEN.