trends in de metropoolregio amsterdam en hun lokale impact
0
5
10
Trends in de Metropoolregio Amsterdam en hun lokale impact
Inhoudsopgave Inleiding Dynamiek in de Metropoolregio Amsterdam: zes trends belicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 04 Wim Ostendorf, Jeroen Slot & Sako Musterd
De opkomende allochtone middenklasse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Marian Huisman & Wim Ostendorf
Onder redactie van Wim Ostendorf (UvA) Els Veldhuizen (UvA) Herman Wilken (UvA)
Upgrading and downgrading in de regio: de veranderende woningvoorraad en bevolking van de regio Amsterdam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Met bijdragen van Wim Ostendorf (UvA) Jeroen Slot (O+S Amsterdam) Sako Musterd (UvA) Marian Huisman (O&S Almere) Manilde van der Oord (O+S Amsterdam) Celina Mensinga (O&S Amstelveen) Rinus Deurloo (UvA en I-Mapping) Rogier van der Groep (O+S Amsterdam) Carine van Oosteren (O+S Amsterdam) Joram Grünfeld (UvA) Michiel Overkamp (O&S Haarlemmermeer) Renée Kuit (O&S Zaanstad) Karin Pfeffer (UvA)
Westerse allochtonen in de regio Amsterdam en de positie van Amstelveen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Sako Musterd & Manilde van der Oord
Celina Mensinga & Rinus Deurloo
De woningmarkt als motor van de Haarlemse creatieve industrie? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 Rogier van der Groep, Carine van Oosteren & Jeroen Slot
Wordt een suburbane gemeente als de Haarlemmermeer ook aantrekkelijk voor alleenstaanden? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 Joram Grünfeld & Michiel Overkamp
Wijken in verandering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50 Renée Kuit & Karin Pfeffer
Dynamiek in de Metropoolregio Amsterdam: zes trends belicht
Wim Ostendorf (UvA), Jeroen Slot (O+S Amsterdam) & Sako Musterd (UvA)
De opkomst van het ommeland
De zoektocht naar de juiste schaal
Na de Tweede Wereldoorlog zijn steden met hun ommeland vervlochten geraakt. De compacte monocentrische stad heeft zich ontwikkeld tot een veel minder compacte policentrische stedelijke regio (Martens, 2006). Dit geldt ook heel sterk voor Amsterdam. Aanvankelijk beperkte de rol van het ommeland zich tot de functie van het wonen; vooral de groeikernen zijn hier een duidelijke rol gaan spelen. Later trok het ommeland ook andere, soms gespecialiseerde, functies naar zich toe; werkgelegenheid, recreatie, winkelen. Dit heeft duidelijk gemaakt dat het functio neren van de stedelijke regio onmiskenbaar is. De betekenis van het ommeland in de stedelijke regio is daarmee versterkt en de policentrische opbouw is manifest geworden. In deze policentri sche stedelijke regio speelt Amsterdam nog steeds een sleutelrol, maar nieuwe centra eisen inmiddels hun eigen plaats op: niet gericht op concurrentie met Amsterdam, maar veeleer gericht op complementariteit. Samen vormen deze centra een assortiment, dat aan een gedifferentieerde vraag tegemoet probeert te komen (Musterd et al 2006). Bestuurlijk heeft zich dit inmiddels vertaald in de Metropoolregio Amsterdam, de noemer waaronder gemeenten in de regio Amsterdam zich gezamenlijk presenteren (O+S, 2008).
Het ontstaan van de stedelijke regio is natuurlijk niet onopgemerkt gebleven. Maar over de schaal van deze stedelijke regio is veel onduidelijkheid (Musterd & Ostendorf, 2002). Sinds de jaren zestig en de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening spreekt men van stadsgewesten, maar over de omvang en de begrenzing bestaat weinig overeenstemming. Er zijn in de jaren zeventig pogingen gedaan deze stadsgewesten ook een bestuurlijke basis te geven, in overeenstemming met de verschillende visies op de omvang variërend in aantal van zo’n 20 tot 40, maar dat is steeds stuk gelopen. Ook in het Nederlandse beleidsdebat valt in het denken over de ruimtelijke maat van de stedelijke regio een opmerkelijke dynamiek waar te nemen. Na de stap naar het stadsgewest, zien we de stap terug naar de compacte stad of het stadsgewest van kleine afmetingen (Vierde Nota) om in de discussie over de Vijfde Nota weer een grote sprong voorwaarts te maken met de netwerkstad. De schaal van de netwerkstad beslaat een groot stadsgewest met een policentrisch karakter, dat in het geval van Amsterdam neerkomt op een andere wat vage aanduiding van een stedelijke eenheid: de Noordvleugel van de Randstad. Naast netwerksteden is er ook sprake van stedelijke netwerken. Dit lijkt een woordenspel, maar opnieuw is er sprake van een schaalsprong. Bij stedelijke netwerken moet gedacht worden aan de Randstad of de ‘Deltametropool’. De Deltametropool omvat de Randstad inclusief Almere, Amersfoort en de Drechtsteden (Ministerie VROM, 2001, p 180). Maar sommigen zien de schaal nog groter en spreken van onbegrensde ruimtelijke eenheden: het stedelijk veld (VROM-raad, 2001). Essentieel in de discussie over de ruimtelijke schaal zijn de daadwerkelijke dagelijkse relaties in de ruimte. Deze blijken, ook in het huidige tijdsgewricht, aan grenzen onderhevig. Dage-
lijkse reistijden van 45 minuten per enkele reis blijken nog steeds zeer uitzonderlijk. Het is daarom redelijk stadsgewesten op een dergelijke reistijd te begrenzen (Bontje, 2001). De Noordvleugel van de Randstad (of de Metropoolregio Amsterdam) heeft dan een juiste schaal. Deze omvang wordt dan ook in de Regiomonitor gehanteerd.
De stad als probleem Tot de Tweede Wereldoorlog groeiden steden en toonden ook een hogere welvaart dan het platteland er omheen. Steden waren de centra van werkgelegenheid bij uitstek en velen kwamen naar de stad op zoek naar werk en inkomen. Na de Tweede Wereldoorlog en vooral na 1960 is hier door suburbanisatie verandering in gekomen: de steden begonnen bevolking te verliezen. Bovendien bleek de suburbane migratie selectief te zijn. Het zijn vooral gezinnen en de midden groepen die suburbaan (kunnen) gaan wonen. Kleine huishoudens en bewoners met een laag inkomen bleken in de stad achter te blijven. De positie van de stad daalde en de zorg voor de vitaliteit van de stad nam derhalve toe. Deze zorg is recent nog sterker geworden, omdat grote aantallen allochtonen hun heil, in het bijzonder hun woonheil, in de stad zoeken. De stad wordt niet langer gezien als een plek die kansen biedt, maar als een plek waar steeds grotere concentraties van kansarmen achter blijven. Aspecten van deze visie zijn herkenbaar in stukken van de kant van de overheid. Het Grote Stedenbeleid wordt aangemerkt als een integrale stedelijke opgave die de maatschappelijke tweedeling moet voorkómen (Ministerie VROM, 2001, p 156). De Vijfde Nota wijst ook op de grote concentratie van kansarme allochtonen in de grote steden (Ministerie VROM, 2001, p 59, 97 en 103), maar gaat niet in op allochtonen uit westerse (Amerikanen, Britten, Duitsers etc) landen, die veelal een sterke arbeidsmarktpositie hebben.
Dynamiek in de Metropoolregio Amsterdam: zes trends belicht
Deze visies resulteren in een aantal gangbare meningen over de stad; zoals: 1. Ten opzichte van zijn ommeland verliest de stad in West-Nederland in sociaal-economisch opzicht steeds meer terrein, wordt steeds armer. 2. De meeste allochtonen die in de stad wonen, zijn arm. Zij bepalen de verarming van de steden. 3. Allochtonen zitten vast in de steden; ze hebben geen middenklasse en hebben geen perspectief op een wooncarrière buiten de grote stad. Deze visies bevatten zeker een kern van waarheid, maar verdienen ook een flinke dosis nuancering. Die nuancering is ook van belang als achtergrond bij de plannen in het kader van de wijkaanpak die minister Vogelaar in gang heeft gezet.
De nieuwe kracht van steden Bovenstaande nuancering over de positie en ontwikkeling van de stad in relatie tot het omme land willen wij hier en in de verdere bijdragen in deze publicatie aanbrengen. Met het op gang komen van de suburbanisatie, begin jaren zestig, is een verarming van de kernstad ten opzichte van het ommeland tot stand gebracht. Echter, al na de eerste oliecrisis in 1973 nam het negatieve migratiesaldo ten gevolge van de suburbanisatie snel af en begin jaren tachtig was het binnenlands migratiesaldo van de grote steden weer op het niveau van eind jaren vijftig. Feitelijk is er na begin jaren zeventig nauwelijks verandering opgetreden in de sociaal-economische verhoudingen tussen kernstad en ommeland. In de tweede helft van de jaren negentig nemen de verschillen zelfs licht af (Musterd & Ostendorf, 2005). Wel doen zich binnen de kernstad verschillende ontwikkelingen voor (O+S 2007). Kortom, van verdere desurbanisatie (voortgaand verlies door de steden) is geen sprake. Na de krachtige éénrichtings-suburbanisatie van gezinnen rond 1970, en door het herstel van de stad door haar aantrekkingskracht op de in aantal sterk toegenomen kleine huishoudens in de jaren daar-
na, is nu in het policentrische stadsgewest een min of meer dynamisch evenwicht ontstaan tussen de complementaire woonmilieus die er deel van uitmaken. De bewoners circuleren al naar gelang hun woonbehoeften en levensfase door het gewest: er is geen sprake van verlies of afroming en winst, maar van uitwisseling. Velen groeien op in een gezin in een suburbane gemeente of in een groeikern; gaan studeren in ‘de stad’, starten er een carrière en zetten vervolgens nog dikwijls de stap terug naar het ommeland als men een gezin wil stichten. Ook wordt systematisch voorbijgegaan aan de allerminst problematische migranten uit de rijkere landen, zoals Duitsland, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, België, Frankrijk en ook Japan. Het gaat hier vaak om goed opgeleiden met een goede baan en navenant inkomen. In Amsterdam, waar deze categorie 10 procent van de bevolking uitmaakt, bestaat de veel besproken ‘grachtengordel’ voor ongeveer een kwart uit deze categorie (Musterd & Ostendorf, 2005).
De noodzaak van monitoring De meningsvorming over stad en ommeland zit dus vol met visies, die soms onvoldoende op feiten gebaseerd zijn. Zonder een adequaat bestand aan data is het moeilijk om onderscheid te maken tussen visies mét en visies zonder empirisch fundament. Daarom hebben O+S Amsterdam, de UvA en een aantal gemeenten in de regio naast de stadsmonitor nu ook een regiomonitor ontwikkeld. De regiomonitor bestaat inmiddels een aantal jaren en dit maakt een analyse van de dynamiek in de regio mogelijk. Monitoring en analyse van de dynamiek zijn ook nodig. De huurwoningmarkt is na de regiona lisering van de koopwoningenmarkt in de jaren zestig nu duidelijk aan het volgen en dit geeft aanleiding tot een steeds meer regionaal functionerende woningmarkt. Dit brengt ‘nieuwe’ bevolkingscategorieën in de regio: allochtonen, van westerse én van niet-westerse afkomst. Alleenstaanden, lange tijd eveneens een min of
meer exclusief stedelijke categorie, doen nu ook opgeld in de regio. En bevolking in sociale achterstand is niet langer een stedelijk fenomeen. Ook werkgelegenheid is niet langer een stedelijk verschijnsel: in het policentrische stadsgewest zijn verschillende concentraties van werkgelegenheid ontstaan, vaak van een specifieke signatuur. Denkbeelden van vroeger over de stad zonder ommeland moeten dus bijgesteld worden en dit kan alleen via monitoring en analyse van deze nieuwe dynamiek. In een zestal bijdragen wordt daar in deze publicatie een poging toe onder nomen.
Zes trends belicht De eerste bijdrage behandelt de opkomende allochtone middenklasse en zoomt in op Almere. Er is onder Surinamers, Turken en Marokkanen een middenklasse aan het ontstaan. Deze midden klasse maakt wooncarrière en ontdekt daarbij, net als de autochtone middenklasse een aantal decennia eerder, de suburbane woningmarkt. Dit is duidelijk waarneembaar in een gemeente als Almere, waar zich concentraties van deze bevolkingscategorieën aandienen. De tweede bijdrage gaat in op westerse allochtonen in de regio Amsterdam en zoomt in op de positie van Amstelveen. Wanneer men spreekt over allochtonen, dan bedoelt men vaak allochtonen uit landen als Marokko en Turkije. Maar de regio Amsterdam telt ook veel westerse allochtonen; vaak met goede opleidingen en goede banen. Deze westerse allochtonen hebben een geheel ander woonpatroon dan de niet-westerse allochtonen: veelal in zeer stedelijke en luxe woonmilieus en sterk gesegregeerd. Een deel van deze concentraties van westerse allochtonen vinden we in Amstelveen, de Japanners nemen daar een bijzondere plaats bij in. Het functioneren van de particuliere huurmarkt voor expats speelt hierbij een rol. De derde bijdrage richt zich op upgrading and downgrading in de regio en behandelt de veranderende woningvoorraad en bevolking, in
het bijzonder in Amsterdam. De bijdrage maakt duidelijk dat het denken over stadsbuurten als zouden deze alleen maar met verloedering, downgrading, te maken kunnen hebben, onjuist is. Amsterdam kent veel buurten waar upgrading of gentrification plaats vindt. De binnenstad en de aangrenzende 19e eeuwse gordel zijn daarvan de duidelijkste voorbeelden. Maar goed nieuws is ook, dat het in de verwachting ligt dat deze upgrading zich eveneens zal gaan voordoen in de gebieden die hier dicht tegenaan liggen. De vierde bijdrage richt zich op werkgelegenheid, in het bijzonder op de creatieve industrie in Haarlem. De ontwikkeling van deze industrie in Haarlem is niet zo florissant. Vooral de ontwikkeling in de uitgeverijen blijkt zorgelijk, al gloort er wellicht herstel. Deze zorg vertaalt zich echter niet naar de woningmarkt: Haarlem blijkt een zeer gewilde en dure woonomgeving. Dit roept de vraag op naar de relatie tussen de werkgelegen heidsontwikkeling in de creatieve industrie in Haarlem en de ontwikkeling op de woningmarkt. De vijfde bijdrage concentreert zich op de gemeente Haarlemmermeer en stelt zich de vraag of deze suburbane woonomgeving ook aantrekkelijk is voor alleenstaanden. Een paar decennia geleden werd de stad aangemerkt als de woonplek voor kleine huishoudens, waaronder alleenstaanden; gezinnen woonden in een suburbaan woonmilieu in het ommeland. Inmiddels is het aandeel alleenstaanden in de samenleving sterk gestegen en dit doet de vraag opkomen of er nu ook verandering optreedt in de verdeling van alleenstaanden over de regio en of alleenstaanden solocarrière willen maken in de Haarlemmermeer. Dit zou vooral betekenis hebben voor de woningvoorraad en de woningbouwprogrammering in deze gemeente. Deze laatste bijdrage richt zich op Zaanstad en in het bijzonder op vier wijken die met herstructurering te maken hebben of spoedig te maken gaan krijgen. Daarbij gaat het om de vraag of herstructurering tot verbetering leidt. Het is duidelijk dat dit een sleutelvraag is voor het stedelijke beleid
in de gemeente Zaanstad, maar ook dat het nog te vroeg is voor een definitief oordeel. Niettemin wordt op deze cruciale vraag met behulp van de lokale monitor en een aantal aanvullende gegevens een genuanceerd en voorlopig antwoord gegeven.
Conclusie De bijdragen laten zien dat veel dominante visies op de stad en de stedelijke regio aanpassing verdienen. Het is in de stad niet allemaal kommer en kwel. De verschillende stedelijke bevolkings categorieën zijn bovendien niet allemaal problematisch: er zijn ook succesrijke allochtonen en onder Surinamers, Turken en Marokkanen tekent zich een voortgaande wooncarrière af die we zien als uiting van integratie en emancipatie. Moet dit nu opgevat worden als een zorgelijke ontwikkeling? De kernstad verliest immers opnieuw de wat sterkere huishoudens (nu allochtoon) aan het ommeland. Of moeten we dit vooral als een gunstige ontwikkeling beschouwen: ook alloch
tone gezinnen zoeken, als ze daar de middelen voor hebben, in de groeikernen de ruimte die ze in de steden niet vinden. Wij delen de laatste interpretatie. De oude kernstad verliest daarmee niet zijn eigen functie in het gewest. De hedendaagse stad staat bovendien niet meer op zichzelf, maar functioneert in een uitwisselings relatie met het ommeland. Dat gaat gepaard met veel dynamiek, maar leidt niet zonder meer tot verlies in positie. Amsterdam vervult net als de milieus in het ommeland een essentiële rol in het systeem van de policentrische grootstedelijke regio. De regio bevat een brede waaier van woonen werkmilieus voor huishoudens in bepaalde situaties en bepaalde levensfasen. De hedendaagse stadsbewoner circuleert daar doorheen. Monitoring moet ons inzicht in deze dynamiek aanscherpen en onjuiste beeldvorming helpen bijstellen. De bijdragen in deze publicatie doen hiertoe een poging door zes trends in de Metropoolregio Amsterdam in beeld te brengen.
Literatuur Bontje, M. (2001), The Challenge of Planned Urbanisation. Urbanisation and national urbanisation policy in the Netherlands in a Northwest-European perspective. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. Martens, M. (2006), The Adaptive City. The Interrelationship between Urban Structure, Mobility and Urban Policy. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam, Nederland. Ministerie van VROM (2001), Ruimte maken, ruimte delen,. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2000/2020. Den Haag: SDU. Musterd, S. & W. Ostendorf (2005) Visies en feiten over wonen en leven in stad en ommeland. Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, 11, nr. 2, pp. 32-35. Musterd, Sako, Marco Bontje & Wim Ostendorf (2006), The changing role of old and new urban centers: the case of the Amsterdam region. Urban Geography, 27, 4, p 360-387. Musterd, Sako & Wim Ostendorf (2002), Amsterdam als vroeg-21ste-eeuwse netwerkstad: identiteit en attractiviteit. In: Knippenberg, Hans & Marijke van Schendelen (red.) Alles heeft zijn plaats. 125 Jaar Geografie en Planologie aan de Universiteit van Amsterdam, 1877-2002. Amsterdam: Aksant, p 39-56. O+S (2007), De Staat van de Stad Amsterdam IV. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie. Amsterdam: dienst Onderzoek en Statistiek. O+S (2008), Metropoolregio Amsterdam in beeld 2007. Amsterdam: dienst Onderzoek en Statistiek. VROM-raad (2001), Kwaliteit in ontwikkeling: uitwerking stedelijke netwerken, contouren en instrumenten. Vervolgadvies over de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening. Advies 029. Den Haag: VROM-raad.
De opkomende allochtone middenklasse
10
11
Marian Huisman (O&S Almere) & Wim Ostendorf (UvA)
Allochtonen vaak gezien als kansloos
Achterstand en inhaalslag
De positie van etnische minderheden in Nederland wordt in het algemeen met zorg bekeken. Men is van mening dat ze sterk gesegregeerd wonen, in slechte woningen, in probleembuurten, dat ze vaak werkloos zijn, de school zonder diploma verlaten en dat hun economische vooruitzichten somber zijn. Men vreest voor al hoge concentraties etnische minderheden in de steden, omdat dit tot gettovorming zou leiden en omdat daardoor economische vooruitgang en integratie geblokkeerd zouden worden. Op deze dreiging wordt dan ook beleidsmatig gereageerd via het Grote Stedenbeleid dat gemengde buurten tot stand wil brengen en via de omvorming van probleembuurten tot prachtwijken. Toch is bovenstaande pessimistische visie eenzijdig. Immers, immi granten komen naar steden omdat ze daar kans op werk hebben. In de eerste jaren hebben ze vaak weinig geld en moeten ze zich richten op goedkope en kwalitatief slechte huisvesting. Maar na verloop van tijd verbeteren ze hun positie op de arbeidsmarkt en vaak ook op de woningmarkt. Zo hebben studies laten zien dat de positie van etnische minderheden op de Amsterdamse woningmarkt tussen 1960 en 1990 gekarakteriseerd kan worden als een carrière van pensions naar gezinshuisvesting (Musterd & Ostendorf, 1996, p 125). Voor de periode daarna tonen Musterd & de Vos (2007) aan dat de verhuisbewegingen van etnische minderheden er niet op gericht zijn om juist bij de eigen groep te gaan wonen, maar dat deze zijn ingegeven door een verdere stap in de wooncarrière. Het blijkt dus belangrijk dat er juist bij immigranten ook naar dit proces gekeken wordt. Wij willen in deze bijdrage met behulp van de Regiomonitor het beeld wat corrigeren dat de positie van etnische minderheden uit sluitend zorgelijk zou zijn. In de volgende paragraaf gaan we in op de opkomst van een allochtone middenklasse. Vervolgens tonen we met behulp van de Regiomonitor aan dat suburbanisatie een nieuwe stap in de wooncarrière van allochtonen vormt. Daarna richten we ons in het bijzonder op de allochtone middenklasse in Almere, waarna we tot de slotsom komen dat suburbaniserende etnische minderheden een geschakeerd beeld, inclusief een middenklasse, laten zien.
Om vast te stellen of er een allochtone middenklasse aan het ontstaan is, is het noodzakelijk om een ontwikkeling in de tijd te schetsen. Veel data zijn echter momentopnamen. Het rapport Investeren in Vermogen van het SCP (2006, hoofdstuk 2) bevat een aantal tijdreeksen betreffende de sociaal-economische positie van allochtonen op het terrein van onderwijs, het niveau van de baan en de hoogte van het inkomen. Wij gaan hier in op de deelname aan het hoger onderwijs tussen 1995 en 2005.
aanzienlijke achterstand hebben. Maar het kernpunt is de ontwikkeling in de tijd en deze toont dat de achterstand van de drie groepen klassieke allochtonen tussen 1995 en 2005 aanzienlijk kleiner is geworden. Verder laten Marokkanen de grootste stijging zien en doen Surinamers het beter dan Turken en Marokkanen. Andere data, over het niveau van de baan, over inkomen en over succesvol etnisch ondernemer schap, wijzen in dezelfde richting van een inhaalslag. Met andere woorden, er zijn duidelijke tekenen dat er een etnische middenklasse aan het ontstaan is.
toont een aantal duidelijke ontwikkelingen. Allereerst dat de etnische minderheden op het terrein van deelname aan het hoger onderwijs ten opzichte van de autochtone bevolking nog een
Suburbanisatie: een nieuwe stap in de wooncarrière van allochtonen
Figuur 1
Figuur 1 HBO, 1e jaars voltijd (% van gemiddeld aantal 18-20 jarigen)
40 35 30 25 20 15 10 5 0 1995/96
2000/01
autochtonen
Marokkanen
Surinamers
Turken
2005/06
Bron: SCP 2006, p. 28
In de inleiding is gewezen op de wooncarrière van etnische minderheden gedurende de laatste decennia binnen Amsterdam. Maar de woningmarkt stopt natuurlijk niet bij de grenzen van de gemeente Amsterdam. De woningvoorraad van Amsterdam is bovendien heel anders dan de woningvoorraad in de rest van de regio. Meer dan de helft van de woningen in Amsterdam bestaat uit sociale huurwoningen. Het aandeel koop woningen in Amsterdam neemt de laatste jaren wel toe, maar is met ongeveer 25 procent nog steeds bescheiden. Eengezinswoningen met tuin zijn in Amsterdam buitengewoon schaars. In de regio liggen deze verhoudingen precies andersom. Voor een bepaalde stap in de wooncarrière, zoals die naar een eengezinswoning met tuin, kan men in Amsterdam gewoonweg niet terecht en is men dus op de regio aangewezen. Daarom is het ook belangrijk om naar de regio te kijken, in het bijzonder om vast te kunnen stellen in hoeverre ook suburbanisatie deel uit maakt van de wooncarrière van etnische minderheden. De Regio monitor biedt hiertoe dankzij de tijdreeks goede
12
De opkomende allochtone middenklasse
Figuur 2 Concentraties van Surinamers in de regio Amsterdam, 2000 en 2006
0
5
kilometers
10
13
Figuur 3 Concentraties van Marokkanen in de regio Amsterdam, 2000 en 2006
2000: n>25, >14.7% 2006: n>25, >14.8%
0
5
10
kilometers
Bron: Regiomonitor
mogelijkheden. Gemakshalve beperken we ons tot twee categorieën etnische minderheden, Surinamers en Marokkanen, en tot twee jaren, 2000 en 2006. Figuur 2 en 3 laten voor Marokkanen, maar voor al voor Surinamers een flinke toename buiten Amsterdam zien, vooral in Almere (zie ook figuur 4). Met andere woorden, de verhuizing naar een suburbane woning, koop of huur, blijkt een nieuwe stap in de wooncarrière van deze
2000: n>25, >10.9% 2006: n>25, >12.4% Bron: Regiomonitor
groepen allochtonen. Dit beeld past bij de groei van het aandeel allochtonen binnen en buiten Amsterdam. Veel mensen menen dat de migratie van allochtonen zich uitsluitend op de grote steden blijft richten. Ten onrechte, want in de laatste jaren neemt het aandeel allochtonen in de regio sterker toe dan in Amsterdam, en Almere blijkt hierbij een zeer belangrijk oriëntatiepunt. Reden om hier nu wat preciezer naar te kijken.
14
De opkomende allochtone middenklasse
De suburbaniserende allochtone middenklasse in Almere
Figuur 4 Ontwikkeling Almeerse bevolking naar etniciteit, 1997-2007
Jaren 2007
De laatste decennia blijkt dat Amsterdamse allochtonen in toenemende mate suburbaniseren. Een steeds groter deel van de Amsterdamse allochtonen kiest voor een bestemming in de regio. Het aandeel niet-westerse allochtonen onder de vertrekkers uit Amsterdam naar de regiogemeenten steeg sinds 2000 van 31 procent naar 36 procent. Deze verhuisstroom gaat vooral richting Almere, Purmerend en Zaandam1. Almere trekt, sterker dan de andere gemeenten in toenemende mate niet-westerse allochtonen uit Amsterdam; nergens in de regio is deze beweging zo sterk te zien2: in 2000 had de helft van de verhuizers van Amsterdam naar Almere een niet-westerse achtergrond, in 2007 is dit gestegen naar 58 procent.
2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 0%
20%
40%
60%
Nederlands
westers
Marokkaans
overig niet-westers
80%
15
100%
Surinaams Bron: Gemeente Almere, O&S
Figuur 5 Verdeling gemiddeld besteedbaar inkomen Almere, 2004
Nieuwe bewoners van Almere hebben dan ook steeds vaker een Surinaamse, Marokkaanse of overige niet-westerse achtergrond. Daarmee ontwikkelt Almere in toenemende mate een etnisch diverse bevolking. Sinds het jaar 2000 neemt het aandeel allochtonen in de bevolking flink toe: van 23 procent in 1997 naar 35 procent in 2007. De groep niet-westerse allochtonen in de bevolking is in die jaren verdubbeld, namelijk van 13 procent naar 26 procent.
20-28 28-33 33-39 39-45 45-51 51-58
Bron: Gemeente Almere
De keuze voor Almere wordt ingegeven door de gunstige huizenprijzen, de suburbane woon omgeving of door de aantrekkingskracht van reeds aanwezige groepen allochtonen (ketting migratie). Het ruimtelijk assimilatiemodel lijkt hierbij van toepassing; dit model veronderstelt dat allochtonen naar betere buurten verhuizen als zij stijgen op de sociaal-economische ladder en er sprake is van toenemende integratie. De opwaartse mobiliteit betreft verhuizing naar een wijk waar minder mensen van de eigen etnische groep wonen en waar een kwalitatief betere woningvoorraad aanwezig is3. Onderzoek onder Surinaamse verhuizers van Amsterdam naar
Almere wijst uit dat deze groep vooral kiest voor een huis met een tuin zodat er ruimte voor de kinderen is om te spelen. Maar eveneens speelt de hoge mate van sociaal-culturele integratie van Surinamers in de Nederlandse samenleving hier een rol4. Redelijk nieuwe wijken van Almere, zoals Strip heldenbuurt, Tussen de Vaarten - Zuid, Literatuurwijk en Regenboogbuurt zijn populair onder veel Amsterdamse allochtonen. Deze wijken kenmerken zich door een hoog aandeel koopwoningen. Anderzijds trekt ook Stedenwijk, een oude wijk met veel sociale huurwoningen, meer niet-westerse allochtonen dan gemiddeld. De inkomensverdeling over de Almeerse wijken5, figuur 5, laat zien dat de oude wijken rond de centrumgebieden, zoals bijvoorbeeld Stedenwijk, de wijken zijn met de laagste inkomens6. De nieuwe wijken en de centrumgebieden kennen alle een hoger inkomensniveau. Uit Almeers onderzoek7 blijkt dat een belangrijk deel van de allochtone huishoudens in Almere tot de midden inkomens behoort. Daarnaast is er echter ook een groep die tot de lage inkomens behoort en een iets kleinere groep die tot de hogere inkomensgroep gerekend kan worden. Qua opleidingsniveau lijken de allochtone Almeer ders niet lager opgeleid dan de autochtone Almeerders8. Surinamers die van Amsterdam naar Almere verhuizen blijken echter niet vaker een 1.
. de Groot (2005): Zwarte vlucht. De (sub)urbane locatiekeuze van klassieke alloch C tonen in Amsterdam.
2.
O+S Amsterdam, migratiegegevens.
3.
ie: C. de Groot (2005): Zwarte vlucht. De (sub)urbane locatiekeuze van klassieke Z allochtonen in Amsterdam.
4.
agevos en Schellingerhout (2003): Sociaal-culturele integratie. Contacten, cultuur en D orientatie op de eigen groep. In: C. de Groot (2005): Zwarte Vlucht.
5.
emeente Almere: Almere in kaart. Thematische kaart met inkomensgegevens van G CBS/RIO 2005.
6.
De meest actuele inkomens van het CBS/RIO dateren van 2005.
7.
Inkomensverdeling Almere, trendrapportage 2007.
8.
Gemeente Almere (2006): Wijkpeiling 2006.
16
De opkomende allochtone middenklasse
ogere opleiding te hebben dan de achterblijvers h in Amsterdam. Hun inkomen is echter wél hoger dan die van de achterblijvers in Amsterdam9. Dit is te verklaren door het grote deel van deze verhuisde Surinamers dat betaald werk als hoofdactiviteit heeft. Al met al kan het overgrote deel van de verhuisde Surinamers tot de middenklasse gerekend worden. Het is niet uitgesloten dat rede nen voor Surinamers om naar Almere te verhuizen ook gelden voor andere allochtone groepen. Zestig procent van de Surinaamse vestigers in Almere betrok in de afgelopen tien jaar een koopwoning. Van de overige niet-westerse
allochtonen was dit 55 procent10. Al met al woont in 2008 een aanzienlijk groter deel van de Almeerse Surinamers in een koopwoning dan in 2000, namelijk 59 procent in 2008 en 47 procent in 2000. Voor de overige niet-westerse alloch tonen is de stijging nog groter: in 2008 gemiddeld 51 procent tegenover gemiddeld 30 procent in 2000 (de verhouding koop- en huurwoningen is in Almere 64 procent-36 procent). Op kaarten van de Regiomonitor is duidelijk te zien dat het aantal concentraties Surinamers en koopwoningen in 2005 flink is toegenomen ten opzichte van 2002.
17
laten zien dat in 2005 concentraties van Surinaamse bewoners beduidend vaker overlappen met concentraties van koopwoningen dan in 2002. De kaarten zouden kunnen wijzen op een stijgend eigenwoning bezit onder Surinaamse bewoners van Almere. Interessant is het te zien dat de concentraties verspreid over Almere liggen en dat er dus geen sprake is van ruimtelijke segregatie van Surinamers in Almere. Figuur 7 en figuur 8
percentage eigen woningbezit (40 procent in 2008). Marokkanen zitten daar iets boven met 43 procent in 2008. Maar het vestigingspatroon van verschillende etnische groepen is, zoals hierboven beschreven niet gelijk. Antillianen, maar ook Marokkanen zijn veel kleinere etnische groepen in Almere en laten dan ook minder overlap van concentraties van
Figuur 8 Concentraties Surinamers en koopwoningen in Almere, 2005
Figuur 7 Concentraties Surinamers en koopwoningen in Almere, 2002
Figuur 6 Inkomensklassen Almeerse huishoudens
€ 4000 of meer per maand tussen € 3500 en € 4000 per maand tussen € 3050 en € 3500 per maand tussen € 2250 en € 3050 per maand tussen € 1750 en € 2250 per maand
Surinamers: n>50, >14.5% koopwoningen: n>80, > 49.3%
tussen € 1200 en € 1750 per maand
geen antwoord 0%
5% allochtoon
10%
15%
20%
25%
30%
autochtoon Bron: Wijkpeiling 2006
. de Groot (2005): Zwarte vlucht. De (sub)urbane locatiekeuze van klassieke alloch C tonen in Amsterdam. Gemeente Almere (2007): Verhuisketens.
3
Bron: Regiomonitor
minder dan € 850 per maand
10.
1.5
kilometers
tussen € 850 en € 1200 per maand
9.
Surinamers: n>53, >14.8% 0
Cijfers uit de gemeentelijke registraties bevestigen het beeld van toenemend eigen woningbezit onder Surinamers in Almere. Dit is in de afgelopen 10 jaar met 16 procent toegenomen van 43 procent naar 59 procent in 2008. Overigens is het eigen woningbezit onder Turkse gezinnen vele malen hoger (74 procent in 2008 en een groei van 45 procent in 10 jaar), maar deze groep lijkt een uitzondering onder de niet-westerse allochtone groepen. Antillianen kennen het laagste
koopwoningen: n>128, >58.3%
0
1.5
3
kilometers
Bron: Regiomonitor
bewoners en koopwoningen zien. Maar uit andere registraties weten we dat in 2007 de helft van de Marokkanen die naar Almere verhuisden zich in een koopwoning vestigde. Tien jaar geleden was dat nog 31 procent, ook hier is dus een flinke groei te zien in het eigen woningbezit. Antilliaanse vestigers betrekken het minst vaak in een koopwoning, namelijk 41 procent in 2007, maar ook hier is een stijging te zien in de afge lopen tien jaar.
18
De opkomende allochtone middenklasse
Kijken we naar de groepen niet-westerse allochtonen als geheel, dan geeft de Regiomonitor duidelijk inzicht in de sociale mobiliteit van de niet-westerse allochtone groepen als totaal. Evenals bij de Surinamers is te zien dat bij de niet-westerse allochtonen als totale groep in 2005 vaker overlap van concentraties van bewoners en koopwoningen te zien zijn dan in 2002, figuur 9 en figuur 10.
Figuur 9 Concentraties niet-westerse allochtonen en koopwoningen in Almere, 2002
Sako Musterd (UvA) & Manilde van der Oord (O+S Amsterdam)
Inleiding
Conclusie Vaak wordt de positie van etnische minderheden in Nederland uitsluitend in negatieve termen geschetst. Er is echter ook positief nieuws te melden. Dit positieve nieuws blijkt vooral als men de moeite neemt om de ontwikkeling in de tijd in ogenschouw te nemen. De Regiomonitor vormt hiervoor een zeer behulpzaam instrument. In deze bijdrage hebben we laten zien dat er een allochtone middenklasse aan het ontstaan is. Geheel in overeenstemming met deze opwaartse sociaal-economische mobiliteit hebben we geconstateerd dat er ook bij allochtonen sprake is van een wooncarrière. Binnen Amsterdam, maar ook naar suburbane woonmilieus buiten Amsterdam. Almere, met een zeer ruim aanbod van eengezinswoningen met een tuin, blijkt hier een belangrijk vestigingsmilieu, vooral voor de Surinaamse middenklasse.
niet-westerse allochtonen: n>173, >36.7%
0
koopwoningen: n>80, >49.3%
1.5
3
kilometers
Bron: Regiomonitor Figuur 10 Concentraties niet-westerse allochtonen en koopwoningen in Almere, 2005
Literatuur Gemeente Almere (2006) Wijkpeiling 2006. Groot, C. de, (2005): Zwarte vlucht. De (sub)urbane locatiekeuze van klassieke allochtonen in Amsterdam. Musterd, S. & W. Ostendorf (1996) Ethnicity and the Dutch Welfare State: The Case of Amsterdam. In C. Roseman, H.D. Laux & G. Thieme (Eds.) EthniCity, Geographic Perspectives on Ethnic Change in Modern Cities, pp. 121 140. Lanham, Maryland/ London: Rowman & Littlefield. Musterd, S. and S. de Vos (2007), Residential Dynamics in Ethnic Concentrations. In: Housing Studies, Vol. 22, No. 3, pp 333-353. O+S Amsterdam, Registratiegegevens over migratie binnen de regio. Perspectives on Ethnic Change in Modern Cities, pp. 121 140. Lanham, Maryland/ London: Rowman & Littlefield. Sociaal en Cultureel Planbureau (2006) Investeren in Vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Rijswijk: SCP.
Upgrading en downgrading in de regio: de veranderende woningvoorraad en bevolking van de regio Amsterdam
niet-westerse allochtonen: n>190, >34.4% 0
koopwoningen: n>128, >59.7%
1.5
3
kilometers
Bron: Regiomonitor
In het politieke en publieke debat bestaan veel meningen over de positie en ontwikkeling van wijken en buurten in de stad. De boventoon in die meningen is dat het vooral stadsbuurten zijn die negatieve ontwikkelingen meemaken in termen van concentraties van achterstand en op het gebied van leefbaarheid. Achteruit gang wordt met stadsbuurten verbonden en dikwijls nog vooral met oude stadsbuurten. In een recent interview in NRC Handels blad (16 februari 2008) gaf minister Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie aan dat zij achterstandwijken nog vooral met volksbuurten van vóór de Tweede Wereldoorlog associeerde en dat ze geschokt was te merken dat stedelijke vraagstukken zich ook manifesteren in wijken die gekenmerkt worden door een naoorlogse woningvoorraad. Dit interview illustreert op indrin gende wijze de onwetendheid bij de minister als het gaat om ontwikkelingen van wijken en buurten en eigenlijk is dat schok kend. Elke stadsgeograaf had de minister kunnen vertellen dat er al vanaf begin jaren tachtig van de vorige eeuw, zo’n dertig jaar geleden dus, aanwijzingen werden gevonden van een herwaar dering van het stedelijk wonen, of althans een gentrification van stedelijk wonen, gepaard gaand met aanzetten tot fysieke en sociale upgrading (zie bijv. Cortie & van der Ven 1981). Die ontwikkeling had sociale, economische en demografische achter gronden die zich veel breder manifesteerden dan alleen in onze grote steden. De internationale literatuur over gentrification uit die tijd illustreert hoe algemeen de omslag was (zie bijv. Goetze 1979, Gale 1980, Laska & Spain 1980, Hamnett 1984). In Neder land is vanaf het begin van de jaren tachtig een stroom onderzoek op gang gekomen, waarmee de nieuwe positie van oude binnen stadsgebieden en aangrenzende 19e eeuwse wijken in beeld werd gebracht (bijv. Machielse 1985, Van Weesep 1986, Musterd & van de Ven 1991, Musterd 1991, Ebels & Ostendorf 1991). De minister had dus allang kunnen weten dat het beeld van probleem cumulatie in oude wijken in zijn algemeenheid niet meer klopt, en ook dat allerlei ‘stedelijke’ vraagstukken zich inmiddels verplaatst hebben naar meer recent gebouwde wijken, of soms zelfs al naar de suburbane gebieden, die na verloop van tijd immers ook stedelijke eigenschappen beginnen te krijgen. Een interessante vraag is daarom hoe de dertig jaar geleden ingezette processen zich verder ontwikkeld hebben. Gaat de
19
Upgrading en downgrading in de regio: de veranderende woningvoorraad en bevolking van de regio Amsterdam
gentrification van de binnenstad nog altijd door? Hebben om ringende gebieden daar ook profijt van gehad? Of anders geformuleerd, zijn daar de mensen met een zwakkere sociaaleconomische positie inmiddels ook in de minderheid geraakt en is de woningvoorraad er in economische waarde op vooruit gegaan? Zijn de fysieke problemen en wellicht ook de sociale problemen in toenemende mate aan de buitenkant van de steden en in de stedelijke regio’s terechtgekomen, of hebben bepaalde suburbane milieus toch stand weten te houden tegen deze down grading processen? In deze bijdrage willen we proberen een begin van een antwoord te geven op de hier gestelde vragen. We richten ons daarbij zowel op de gebouwde omgeving als op de bevolkingssamenstelling. Het gaat ons vooral om de dynamiek. Bovendien richten we de aandacht wat meer op de ontwikkelingen in de regio Amsterdam, hoewel zal blijken dat een aantal processen zich toch nog voor namelijk binnen de kerngemeente Amsterdam manifesteren. Het volgen van ontwikkelingen in de gebouwde omgeving en in de bevolkingssamenstelling is – voor de Amsterdamse regio – eenvoudiger geworden dankzij het beschikbaar komen van de Regiomonitor Amsterdam en de Stadsmonitor Amsterdam. Deze monitoren lenen zich ervoor om na te gaan hoe bepaalde plekken in de regio zich ontwikkelen. Ook op het gebied van de upgrading en downgrading van bepaalde gebieden kunnen de monitoren hun diensten bewijzen. Dat kan zowel in de sfeer van de gebouw de omgeving, als in de sfeer van de bewoners. In deze bijdrage zullen we dat illustreren. Omdat de Regiomonitor nog niet erg lang bestaat, is de periode waarover ontwikkelingen kunnen worden bezien op het niveau van de regio soms nog kort. Voor de gemeente Amsterdam hebben wij over het algemeen wat langere tijdreeksen tot onze beschikking. Achtereenvolgens zullen we ingaan op de in de regio veranderen de woningvoorraad en de veranderende bevolkingssamenstelling. We beginnen op regionaal niveau en zoomen vervolgens in op milieus binnen de kerngemeente Amsterdam.
20
21
De veranderende woningvoorraad: fysieke upgrading en downgrading
Figuur 1 Concentraties van woningen met hoge en lage woz-waarden, 20051
Een eenvoudige indicator van de upgrading en downgrading van de woningvoorraad is de wozwaarde van de woningvoorraad. Als we uitsluitend naar de concentraties van woningen met hoge en lage woz-waarden kijken, figuur 1, wordt een duidelijk patroon zichtbaar. Hoge waarden zien we vooral in het centrum van de regio, én in het westelijk gedeelte van de gemeente Haarlem. Dit patroon reflecteert de ontwikkeling van de afgelopen decennia, waarbij de meest stedelijke milieus sterk aan waarde hebben gewonnen en inmiddels – met het gebied aangrenzend richting Zuidas – tot het duurste deel van de regio behoren.
hoge woz-waarden: n>150, >36% lage woz-waarden: n>150, >36%
Maar het is interessanter om de veranderingen te bezien. Zelfs veranderingen op korte termijn geven al indicaties van de recente processen die zich voordoen, zoals blijkt als we op regionaal niveau sterke concentraties met een lage wozwaarde met elkaar vergelijken, figuur 2. De ontwikkelingen op regionaal niveau geven te zien dat vooral de aan de binnenstad grenzende gebieden nog steeds aan waarde lijken te winnen en dat het al decennia geleden ingezette proces van upgrading nog niet ten einde is, maar inderdaad, zoals verwacht zich voortzet in de 19e eeuwse wijken. Vooral de wijken die niet in de jaren tachtig onderwerp van door de overheid geleide stadsvernieuwing zijn geweest, vertonen nu duidelijk een stijging van de waarde van het onroerend goed. Tussen 2003 en 2005 zien we veel van de concentraties met een lage wozwaarde in de 19e eeuwse wijken aan de westkant van de Amsterdamse binnenstad verdwijnen. Maar ook in Zuidoost en in delen van AmsterdamNoord zien we indicaties van fysieke upgrading, in die zin dat er concentraties met een lage wozwaarde verdwenen zijn tussen 2003 en 2005.
0
5
10
kilometers
Bron: Regiomonitor Figuur 2 Sterke concentraties met een lage woz-waarde, 20032 en 2005
2003: n>75, >60.7% 2005: n>50, >36%
0
5
10
kilometers
Bron: Regiomonitor 1.
In 2005 wordt de woz prijspeildatum 1 januari 2003 gebruikt. De grens van de categorie ‘hoge woz-waarde’ ligt op een waarde van meer dan 350.000 euro, woningen met een waarde tot 130.000 euro vallen in de categorie ‘lage woz-waarde’.
2.
oz-gegevens over 2003 hebben prijspeildatum 1 januari 1999. In 2003 vallen W woningen met een waarde tot 85.000 euro in de categorie ‘lage woz-waarde’ van de Regiomonitor. In 2005, met prijspeildatum 2003, is de grens ‘tot 130.000 euro’ voor dezelfde categorie gehanteerd.
Upgrading en downgrading in de regio: de veranderende woningvoorraad en bevolking van de regio Amsterdam
Figuur 3 Sterke concentraties van woningen met een hoge woz-waarde, ingezoomd op de Amsterdamse binnenstad, 2001 en 20043
Omdat zich aanzienlijke veranderingen voordoen in de omgeving van de binnenstad van Amsterdam, is het zinvol om aan dat gebied speciale aandacht te besteden. Het is niet on mogelijk dat de druk op de binnenstad en de 19e eeuwse wijken door de waardeverhoging dermate groot is geworden, dat ook andere aangrenzende gebieden waardestijging zullen vertonen. We kunnen deze ontwikkeling in groter detail bezien met de Amsterdamse Stadsmonitor. In figuur 3 is voor de binnenstad en omgeving in beeld gebracht waar de sterke concentraties van woningen met een hoge woz-waarde te vinden zijn in 2001 en 2004.
2001: n>190, 56.3% 2004: n> 237, 64%
0
0,4
0,8
kilometers
Bron: Stadsmonitor Amsterdam Figuur 4 Sterke concentraties van woningen met een hoge en lage woz-waarde, in ingezoomd op de Amsterdamse binnenstad, 20044
hoge woz-waarde: n>354, >79% lage woz-waarde: n>237, >63.2%
0
0,4
0,8
kilometers
Bron: Stadsmonitor Amsterdam oz-gegevens over 2001 hebben prijspeildatum 1 januari 1999. In 2001 vallen woninW gen met een waarde van meer dan 330.557 gulden in de categorie ‘hoge woz-waarde’ van de Stadsmonitor Amsterdam. In 2004, eveneens prijspeildatum 1999, is een grens van meer dan 150.001 euro voor dezelfde categorie gehanteerd. 4. In 2004 wordt woz prijspeildatum 1 januari 1999 gebruikt. De grens van de categorie ‘hoge woz-waarde’ ligt op een waarde van meer dan 150.001 euro, woningen met een waarde tot 100.000 euro vallen in de categorie ‘lage woz-waarde’ van de Stadsmonitor Amsterdam. 3.
22
Het beeld dat zich ontvouwde met de Regio monitor, waar we het verdwijnen van concentraties met lage waarde in beeld konden brengen, wordt nog niet versterkt als we ons richten op de hoge waarden, althans, wanneer Amsterdam het referentiekader is. Concentraties met hoge wozwaarden lijken nog wel uit te breiden, maar dan vooral in de binnenstad. Toename van druk op de aan de binnenstad grenzende wijken is niet zichtbaar in systematische toename van concentraties met hoge waarde. Eerder lijkt zich het tegendeel voor te doen, met name in het deel ten noorden van het Vondelpark, waar een sterke concentratie met hoge waarde in 2001 niet meer als zodanig zichtbaar is in 2004. Interessant is nog een confrontatie van concentraties met een lage en een hoge waarde, figuur 4. Vooral in Westerpark, dat grenst aan een groot en stabiel gebied met hoge waarde in de binnenstad, én waarin zich een aantal ontwikkelingen in het hogere waarde segment hebben voorgedaan, zien we interessante contrasten. Hier, vooral op deze locatie, ontwikkelt zich wellicht een gebied met hoog gentrification potentieel. Het is opvallend dat bijna nergens in Amsterdam sprake is van downgrading.
23
Figuur 5 De ontwikkeling van de werkloosheid5 en het percentage bijstandsontvangers6 in Amsterdam, 1994-2007
18%
16%
14%
12%
10%
8%
6%
4%
2%
0% 1994
1996
werkloosheid (NWW)
1998
2002
2000
bijstandsontvangers (ABW)
De veranderende bevolking: sociale upgrading en downgrading Wat betreft de bevolking kan een soortgelijke nalyse worden verricht. Er zijn hier in principe a meer indicatoren bruikbaar. We beschikken over gedetailleerde werkloosheidsgegevens voor de regio uit 2000 en 2003; voor de stad Amsterdam kunnen we de periode 1994-2007 bestrijken. Daarnaast is er recente informatie over bijstands-
2004
2006
2007
Bron: O+S Amsterdam
uitkeringen beschikbaar. Omdat op regionaal niveau de concentraties van werkloosheid vooral in de gemeente Amsterdam zichtbaar worden, richten we ons opnieuw op Amsterdam. Een vergelijking van de informatie tussen 1994 en 2007 levert twee soorten dynamiek op. Ten eerste neemt de werkloosheid af in de beschouwde periode, figuur 5.
5.
Niet-werkende werkzoekenden (NWW) als percentage van de bevolking van 15-64 jaar.
6.
BW/WWB thuiswonend jonger dan 65 jaar, als percentage van de bevolking van 15A 64 jaar (in 1994 en 1996 is de RWW meegeteld).
24
Upgrading en downgrading in de regio: de veranderende woningvoorraad en bevolking van de regio Amsterdam
Figuur 6a Concentraties van werkloosheid in Amsterdam, 1994
n>207, >28.3%
0
2,5
kilometers
Figuur 6b Concentraties van werkloosheid in Amsterdam, 2000
5
n>147, >22.5%
0
2,5
Figuur 6c Concentraties van werkloosheid in Amsterdam, 2007
5
kilometers
n>101, >17.2%
0
2,5
5
kilometers
Bron: Stadsmonitor Amsterdam
Ten tweede schuiven de concentraties van werkloosheid enigszins naar buiten. Dat is goed te zien als we de jaren 1994, 2000 en 2007 met elkaar vergelijken, figuur 6. Duidelijk is te zien waar sociale upgrading zich voordoet in de beschouwde periode. Analyse van de ontwikkeling van het aandeel van de potentiële beroepsbevolking dat een bijstands uitkering ontvangt, wijst uit dat zich tegen de trend van daling in de regio in, een toename van het aantal concentraties van bijstandsontvangers in Almere voordoet, figuur 7. De ‘urbanisation of the suburb’ (Masotti & Hadden 1974) die zich hier voordoet, wordt, zelfs over een korte periode van één jaar (2006-2006), treffend in beeld gebracht. Er is hier duidelijk sprake van relatieve down grading in sociale zin. Binnen de gemeente Amsterdam is opnieuw een analyse over een langere periode mogelijk (1996-2007). In figuur 5 is aangegeven dat de ontwikkeling in de gemeente als geheel parallellen vertoont met de werkloosheidsontwikkeling. Wel daalt de werkloosheid wat sneller dan het niveau van de bijstand. Het ruimtelijk patroon van de ontwikkeling van concentraties van bijstandsontvangers vertoont veel overlap met dat van de werkloosheid, reden om de kaarten hier niet opnieuw te presenteren.
Figuur 7 De ontwikkeling van concentraties bijstandsontvangers in Almere, 2005 en 2006
25
Fysiek en sociaal
Conclusie
De fysieke en sociale ontwikkelingen in de regio Amsterdam zijn niet onafhankelijk van elkaar. De sociale upgrading in stadsdelen zoals Zuidoost en Westerpark gaat gepaard met een sterke fysieke upgrading in de vorm van stedelijke herstructurering. Afnemende werkloosheid lijkt eveneens samen te hangen met deze vernieuwing. Omdat de recente ontwikkeling, met name in de laatste tien jaren, gepaard is gegaan met een algehele daling van werkloosheid en bijstandsproblematiek, is een eventuele verplaatsing van werkloosheid en bijstand door fysieke interventies niet direct zichtbaar, of eerder ‘verdampt’. Een minder direct verband tussen fysiek en sociaal vinden we in de suburbane gebieden, en in het bijzonder in Almere, waar het meer stedelijk worden van de lokale gemeenschap zich ook manifesteert in meer werkloosheid en bijstand. Dat zijn typisch sociale indicatoren die hogere waarden bereiken in steden.
De regio Amsterdam, en daarbinnen in het bijzonder de stad Amsterdam, vertoont in haar recente geschiedenis meer upgrading dan downgrading. Vooral de Amsterdamse binnenstad is een gebied geworden dat voor velen niet meer financieel bereikbaar is. In de aangrenzende 19e eeuwse wijken vinden we bovendien steeds minder concentraties van woningen met een lage wozwaarde, wat eveneens duidt op waardestijging. De traag veranderende gebouwde omgeving leidt er waarschijnlijk toe dat deze gebieden niet eenvoudig tot de top van de markt opklimmen, maar dat ze in waarde stijgen lijkt onmiskenbaar. Westerpark is een dergelijk gebied waar zich, als de conjunctuur dat toelaat, wellicht gentrification gaat voordoen in de komende jaren. Structureel zien we met het meer stedelijk worden van een deel van het ommeland, dat zich daar ook enige stedelijke problemen naar toe verplaatsen. Daar manifesteert zich lichte downgrading.
Literatuur
2005: n>25, 14.3% 2006: n>50, 13.9%
0
1,5
3
kilometers
Bron: Regiomonitor
Cortie, C. & J. van de Ven (1981) Gentrification, keert de woonelite terug naar de stad? Geografisch Tijdschrift XV, pp. 429-446.
Laska, S.B. & D. Spain (1980) (Eds.), Back to the City, Issues of Neighborhood Renovation. New York: Pergamon Press.
Ebels, H.J. & W.J.M. Ostendorf 1991) Achter de schermen van de gentrification. De bewoners van dure woningen in de centra van Amsterdam en Den Haag. Amsterdam: Stedelijke Netwerken, 35.
Machielse, E.C.M. (1985) De hernieuwde belangstelling voor binnen stedelijke woonlocaties. Plan 12, pp. 10-16.
Goetze, R. (1979) Understanding Neighborhood Change; the Role of Expectations in Urban Revitalization. Cambridge, Mass.: Ballinger. Gale, D.E. (1980) Neighborhood resettlement: Washington, D.C. In: S.B. Laska & D. Spain (Eds.), Back to the City, Issues of Neighborhood Renovation, pp. 95-115. New York: Pergamon Press. Hamnett, C. (1984) Gentrification and residential location theory: a review and assessment. In: D.T.Herbert and R. Johnston (eds.) Geography and the Urban Environment, pp 283-322. Chichester: Wiley and Sons.
Masotti, L. H. & J.K. Hadden (Eds.) (1974) Suburbia in transition. New York: New Viewpoints. Musterd, S. & J. van de Ven (1991) Gentrification and residential revitalization in Amsterdam. In: J. van Weesep & S. Musterd (Eds.) Urban Housing for the Better-Off: Gentrification in Europe, pp. 89-97. Musterd, S. (1991) Neighbourhood change in Amsterdam. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, nr 1, pp. 30-39. NRC Handelsblad (16 februari 2008) Weesep, J. van (1986) Condominium; a new housing sector in the Netherlands. Proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht.
Westerse allochtonen in de regio Amsterdam en de positie van Amstelveen
26
27
Westerse allochtonen in Nederland Celina Mensinga (O+S Amstelveen) & Rinus Deurloo (UvA, I-Mapping)
Inleiding Op 1 januari 2007 telde Nederland 3,2 miljoen allochtonen, dat is bijna een vijfde deel (19 procent) van de totale bevolking. Daarvan is minder dan de helft westers allochtoon en iets meer dan de helft niet-westers allochtoon. Een persoon is allochtoon als hij/zij of de ouders niet in Nederland zijn geboren. Westerse allochtonen zijn afkomstig uit geïndustrialiseerde landen: Europa, Noord-Amerika, Australië en uit Japan en Nederlands-Indië/ Indonesië. In deze bijdrage belichten wij de ongeveer 1,4 miljoen (9 procent) westerse allochtonen en de (regionale) concentraties daarin, zoals die uit de Regiomonitor Amsterdam naar voren komen. Van de regionale concentraties zoomen we daarna verder in op de gemeente Amstelveen. Voor zover er sprake is van concentraties proberen we deze te verklaren en daarbij kijken we vooral naar de mogelijke invloed van de woningmarkt.
De hoogste concentraties westerse allochtonen (vooral Duitsers en Belgen) zijn te vinden in grensgemeenten, vooral in Limburg en Zeeland. De gemeente Vaals voert de lijst aan met 47 procent westerse allochtonen, gevolgd door Kerkrade (29 procent) en Baarle-Nassau (24 procent). Echter, ook op sommige andere plekken in het land treft men grote groepen westers allochtonen aan, vooral rond Den Haag en Amsterdam (inclusief ‘t Gooi). Koplopers hier zijn de gemeenten Wassenaar (22 procent), Amstelveen (18 procent) en Rijswijk (15 procent). Deze concentraties zijn enerzijds het gevolg van de sterk toegenomen internationalisering van de samenleving, met veel internationale bedrijven en organisaties geconcentreerd in de economische kerngebieden. Dan gaat het dus om arbeidsmigranten. Een deel hiervan wordt gevormd door jonge, alleenstaande expats in het middenkader, die voor een korte verblijfsperiode woonruimte zoeken, vooral appartementen in het centrum, midden in het ‘binnenstedelijk’ leven. Naast de arbeidsmigranten speelt ook de dekolonisatie van NederlandsIndië een belangrijke rol in de ruimtelijke spreiding van de westerse allochtonen. De relatief omvangrijke groep ‘Indische Nederlanders’ is vooral te vinden in Den Haag en omgeving, en in iets mindere mate in ‘t Gooi.
Westerse allochtonen in de regio Amsterdam In de regio Amsterdam zijn (in 2006) in totaal 178.438 personen westers allochtoon, dat is 12 procent van de bevolking. Dat percentage ligt – niet verwonderlijk als economisch kerngebied van de noordkant van de Randstad – ruim boven het aandeel in Nederland als geheel (9 procent). Sinds het begin van dit millennium nam hun aan deel in de regio toe met ruim 16.000 personen (10 procent). Figuur 1 toont de verdeling niet-westers – westers in de Stadsregio Amsterdam per gemeente.
Figuur 1 Aandeel westerse en niet-westerse allochtonen en Nederlanders, 1 januari 2007
Gemeente
Niet-wes ters alloch toon(%)
Westers alloch toon(%)
Neder Totaal landers(%)
Aalsmeer
5
9
87
100
Almere
26
10
65
100
Amstelveen
13
18
69
100
Amsterdam
34
14
51
100
Diemen
24
12
65
100
Haarlemmermeer
11
10
79
100
Landsmeer
4
8
88
100
Ouder-Amstel
8
11
81
100
Purmerend
14
9
77
100
Uithoorn
8
10
82
100
Zaanstad
16
9
76
100
Stadsregio Amsterdam
25
12
62
100 Bron: CBS
Uit de figuur blijkt dat westerse allochtonen in de hoofdstad Amsterdam met 14 procent goed ver-tegenwoordigd zijn. Alleen Amstelveen heeft een nog groter aandeel in haar bevolking (18 procent). Eigenlijk hebben alle gemeenten in de regio wel een noemenswaardig aandeel westerse allochtonen, maar de groep manifesteert zich in verhouding tot de totale immigranten bevolking toch vooral in randgemeenten met een woningbestand dat overwegend in het duurdere segment ligt. Dat geldt in nog sterkere mate wanneer de Surinaamse bevolking – die om andere redenen dan arbeid naar ons land is gekomen en qua opleidingsniveau ook veel gemengder is – in het aandeel niet-westerse allochtonen buiten beschouwing zou zijn gelaten. In de hedendaagse geglobaliseerde economie is de arbeidsmigratie zowel op de onderkant als de bovenkant van de arbeidsmarkt gericht. Dit wordt wel het zandlopermodel genoemd, in tegenstelling tot het piramidemodel uit het industriële tijdperk. In de Stadsregio als geheel is dit zandlopermodel inderdaad te herkennen met 25 procent niet-
Westerse allochtonen in de regio Amsterdam en de positie van Amstelveen
westerse allochtonen (inclusief de Surinamers) tegenover 12 procent westerse. Als de overheid de vestiging van hoogopgeleide immigranten (even daargelaten of dat dan synoniem is met westerse immigranten) verder stimuleert zal deze verhouding nog meer naar het hoogopgeleide segment verschuiven. Daardoor is het te verwachten dat de druk die immigranten op het duurdere woningsegment in de Stadsregio gebied uitoefenen zal toenemen, vooral in een aantal aantrekkelijke suburbs langs de zuidrand van de Amsterdamse regio en binnen Amsterdam in enkele topbuurten. Deze immigranten gedragen zich niet als een ‘replacement population’ op de woningmarkt maar concurreren met de Nederlandse elite.
Figuur 2 De twintig grootste concentraties westerse allochtonen in de regio Amsterdam, 2006
n>280, >22%
0
2
4
kilometers
Bron: Regiomonitor
1.
usterd en Deurloo 2006 Amsterdam and the preconditions for a creative knowledge M city. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 2006, Vol. 97., pagina 93.
28
Doordat veel westerse allochtonen een grote voorkeur hebben voor zeer stedelijke luxe woonmilieus hebben ze een tamelijk sterk gesegregeerd woonpatroon. In de gemeente Amsterdam heeft een klein aantal stadsdelen een hoog aandeel in de huisvesting van westerse allochtonen. Met name drie stadsdelen spelen een hoofdrol; Centrum (27 procent), Oud-Zuid (20 procent) en Zuideramstel (10 procent) huisvesten samen bijna 60 procent van de gehele bevolkingsgroep in de stad. In de woonlocaties van deze groep over de regio is een duidelijke band zichtbaar over deze drie stadsdelen, die zich voortzet naar Amstelveen. Figuur 2 sluit bij deze beschrijving aan. De figuur toont de twintig grootste concentratiegebieden van westerse allochtonen in de regio. Achttien van de twintig concentraties liggen in Amsterdam. De overige twee liggen in Amstelveen, in/rond de flats in het Stadshart. Een concentratie is hier gedefinieerd als minstens 22 procent westerse allochtonen in het betreffende gebied. De oriëntatie op het centrum hangt ook samen met de sectoren van de economie waarin deze groep actief is: westerse allochtonen zijn over vertegenwoordigd in de creatieve industrie (kunsten, media en entertainment en creatieve zakelijke dienstverlening). In Amsterdam zijn die bedrijven vooral te vinden in Centrum en OudZuid; daar is meer dan de helft van alle werk nemers werkzaam in de creatieve industrie. De laatste jaren vindt uitwaaiering plaats naar andere stadsdelen: Zeeburg, Westerpark en OudWest. Volgens sommige onderzoekers (Musterd en Deurloo 20061) volgt de creatieve industrie de woonlocaties van de creatieve bevolking. Ook Amstelveen kent een sterke concentratie van werkgelegenheid in de creatieve zakelijke dienstverlening; na Amsterdam de grootste van de regio qua aantal werkzame personen. In Amstelveen is een aantal zeer grote interna tionale reclamebureaus gevestigd, zoals TBWA (onderdeel van de Omnicon groep), DDB, FHVBBDO en het Franse Publicis.
29
De creatieve industrie is niet de enige werkgever voor westerse allochtonen. In de regio, met name op de Zuidas, in Amstelveen en op Schiphol, zijn veel grote, internationaal opererende bedrijven actief, branchoffices en Europese hoofdkantoren; ook daar werken veel westerse allochtonen.
Westerse allochtonen in Amstelveen Als we inzoomen op de lokale situatie in Amstelveen doemt een wat genuanceerder beeld op. In Amstelveen wonen aanzienlijk meer westerse allochtonen (18 procent in 2008) dan gemiddeld in de regio Amsterdam (12 procent in 2007). Door dit hogere percentage is ook de norm voor een lokale Amstelveense concentratie van westerse allochtonen hoger: 30 procent in plaats van het
Figuur 3a Concentraties westerse allochtonen in Amstelveen, 2008
regionale cijfer van 22 procent. Figuur 3a toont de 93 concentratiegebieden op 1 januari 2008 in Amstelveen met minstens twintig westerse allochtonen. Wat opvalt is dat zeer omvangrijke concentraties, die het regionale beeld domineren, hier ontbreken. Wat we aantreffen zijn over het algemeen wat kleinere gebiedjes die tamelijk verspreid liggen over de bewoonde gebieden van de gemeente. We hebben dit beeld over dat van 2003 gelegd en zien dan wel enige verschuivingen, maar die kunnen we niet goed verklaren. Figuur 3b toont de vijf grootste concentratie gebieden in 2008 in Amstelveen: elk van deze gebieden telt meer dan honderd westerse allochtonen. Het aantal westerse allochtonen is in de figuur aangegeven.
Figuur 3b De vijf grootste concentraties westerse allochtonen in Amstelveen, 2008
(168)
(202)
(407)
(123)
0
1.5
3
0
kilometers n>20, >30%
(116)
1.5
3
kilometers n>100, >30%
Bon: Lokale monitor Amstelveen
Bon: Lokale monitor Amstelveen
30
Westerse allochtonen in de regio Amsterdam en de positie van Amstelveen
geeft details van deze concentraties. De grootste concentratie (407 westerse allochtonen) bevindt zich in appartementen rond het Stadshart en komt min of meer overeen met één van de twee regionale concentraties van figuur 1. De tweede grote Amstelveense concentratie van het regionale beeld keert in het lokale beeld niet terug, omdat het percentage westerse allochtonen van die concentratie de lokale norm (30 procent) niet haalt. Figuur 4
flatgebouw aan de Maarten Lutherweg van 168 woningen in dertien bouwlagen. Het concentratiegebied met 116 westerse allochtonen betreft een speciaal appartementen complex voor expats, HTEL. Veel westerse alloch tonen in de regio zijn expats, hoog opgeleide kenniswerkers, die voor enkele jaren in Nederland komen werken. Men is doorgaans niet van plan om zich blijvend in Nederland te vestigen. Deze expats zijn derhalve aangewezen op de commer-
Figuur 4 Detailgegevens van de vijf grootste concentratiegebieden westerse allochtonen in Amstelveen
Aantal Nederlanders
Aantal niet-westerse allochtonen
Aantal westerse allochtonen
Totale bevolking
Dominante groep
abs.
procent
abs.
procent
abs.
procent
abs.
procent
141
47
35
12
123
41
299
100
Nederlanders
205
59
25
7
116
34
346
100
Nederlanders
18
5
138
39
202
56
358
100
Westerse allochtonen
319
49
167
26
168
26
654
100
Nederlanders
512
50
107
10
407
40
1.026
100
Nederlanders Bron: Gemeente Amstelveen
De twee concentraties aan de noordgrens van de gemeente liggen in de wijk Uilenstede. Opvallend is dat die twee complexen flink verschillen in bevolkingssamenstelling. De concentratie met 168 westerse allochtonen betreft wooneenheden in het studentencomplex. Er wonen naar verhouding ook veel Nederlanders en niet-westers allochtonen. De concentratie met 202 westers allochtonen is een extreem sterke concentratie van westerse allochtonen: er wonen nauwelijks Nederlanders en verhoudingsgewijs ook veel minder niet-westerse allochtonen. Het gaat hier dan ook om het Hospitium van de Vrije Universiteit, waar veel (tijdelijke) buitenlandse onderzoekers, docenten en studenten worden gehuisvest. Het concentratiegebied met 123 westerse allochtonen zijn flats aan de Maarten Lutherweg. De wijk waarin deze flats zich bevinden is het Keizer Karelpark, die in 1968 voorlopig werd afgerond met een hoog
ciële huurmarkt. De aanbieders op deze markt zijn vooral (kleine) particuliere verhuurders die hun eigen huis gemeubileerd verhuren of een appartement als belegging kopen en verhuren. Via bemiddelingsbureaus die zich specifiek op expats richten worden de huurders gevonden. Op kleine schaal komt het wel voor dat aan nemers of andere beleggers woningen kopen om aan expats te verhuren. De markt is interessant omdat de doelgroep doorgaans een zeer behoorlijk inkomen heeft. In een deel van de gevallen betaalt de werkgever een deel van de huur, hetgeen de soms buitensporige huren (vraagprijs) verklaart. De huurmarkt wordt niet door één specifieke partij gedomineerd; HTEL is waarschijnlijk één van de grootste aanbieders. In de vastgoedregistratie hebben we evenmin aanwijzigen gevonden dat een internationaal bedrijf woningen voor
31
zijn buitenlandse werknemers koopt of in bezit heeft. Grote commerciële/particuliere verhuurders hebben op zich wel belangstelling voor deze doelgroep maar schrikken vaak terug voor gemeubileerde verhuur. Het bovenstaande verklaart waarschijnlijk ook het gebrek aan zeer grote concentraties westerse allochtonen.
Een specifieke groep: Japanners De economische relaties tussen Nederland en Japan hebben een lange historie en een groot belang. De relaties gaan 400 jaar terug in de geschiedenis en inmiddels zijn er 400 vestigingen van Japanse bedrijven in Nederland. Met een gezamenlijke omzet van 12 miljard euro en een werkgelegenheid van 24.000 banen is Nederland derde op de lijst van landen waarin Japan investeert. De bloeiende economische banden hebben een goede politieke en culturele verstandhouding als basis. Eind 2005 woonden er in Nederland 7.602 Japanners volgens de ambassade van Japan in Den Haag. Ter vergelijking: in 1981 waren dit er 2.146, in 1991 4.890 en in 2001 6.821. Het grootste deel woont in Amsterdam en omgeving, voornamelijk – bijna veertig procent - in Amstelveen.
Figuur 5 Aantal Japanners in Nederland, 2005
Gebied
Aantal
procent
4.504
59
Rotterdam
897
12
Den Haag
802
11
Tilburg
167
2
Maastricht
205
3
Eindhoven
222
3
Utrecht
328
4
Groningen
77
1
Nijmegen
40
1
Overig (verspreid)
360
5
7.602
100
Amsterdam (vnl. Amstelveen)
Totaal
Bron: Japanse Kamer van Koophandel in Nederland
toont een onderverdeling per gemeente. Voor het merendeel zijn dit Japanners die hier door hun bedrijf gestationeerd zijn en dit betekent dat men meestal na drie, vier of vijf jaar weer terug gaat naar Japan. Naast een bedrijfsmatige reden heeft dit ook een sociale reden.
Figuur 5
Over het algemeen nemen de Japanse werk nemers, die door een bedrijf voor een aantal jaren in het buitenland worden gedetacheerd, een gezin met jonge kinderen mee. Omdat deze periode meestal beperkt is tot een aantal jaren, wil men het liefst deze kinderen op een Japanse wijze onderwijs aanbieden en dit kan in Nederland op de Japanse scholen in Amsterdam en Rotterdam. Het is essentieel dat de Japanse kinderen dit Japanse onderwijs krijgen, omdat bijvoorbeeld het Japanse schrift al op jonge leeftijd dient te worden geleerd, maar daarnaast wil men toch ook het Japanse schoolleven met de daarbij behorende authentieke Japanse cultuur op de juiste wijze overbrengen.
32
Westerse allochtonen in de regio Amsterdam en de positie van Amstelveen
Japanners in de regio Amsterdam en Amstelveen in het bijzonder Voor Amsterdam geldt: expat-gezinnen vestigen zich vooral buiten het centrum (Oud-Zuid en Zuideramstel), omdat de woningen daar doorgaans groter zijn en vanwege de nabijheid tot de internationale scholen. In enkele gevallen is de nabijheid tot landgenoten en specifieke voor zieningen belangrijker. Zo wonen in Amstelveen met name om die laatste reden circa 1.700 Japanners. Op 1 januari 2008 telt Amstelveen 1.742 Japanners, dat is 2,2 procent van de totale bevolking. In 2003 was dit aantal nog 1.671 (2,1 procent).
laat zien waar de 11 Japanse concentratie gebieden (>6,7 procent Japanners) in 2008 met minstens twintig Japanners zich bevinden. Ter vergelijking zijn in de figuur ook de 93 concentratiegebieden met minstens twintig westerse allochtonen ingetekend. Opvallend is dat de concentraties Japanners vooral in het zuidelijk deel van Amstelveen te vinden zijn en dan met name in de kinderrijke wijk Westwijk. Figuur 6
De reeds gevestigde Japanse bevolkingsgroep is groot genoeg om steeds weer nieuwkomers aan te trekken. Bovendien zijn er in Amstelveen enkele Japanse organisaties actief, waardoor de Japanse expats en hun gezinnen eenvoudig aansluiting vinden. Zo is er het European Go Cultural Centre, een ontmoetingsplaats voor de Japanse gemeenschap. Het spel Go is maar één van de vele activiteiten die in het gebouw plaatsvinden. De Japan Women’s Club organiseert er tal van culturele (uitwisselings-) activiteiten en cursussen en ook de Japanse Kamer van Koophandel heeft er een kamer. In Uithoorn is voorts de Japanse vrouwenvereniging Oranda Kai (Hollandse vereniging) actief met als doelstelling het bevorderen van een betere verstandhouding tussen de Japanse cultuur en andere culturen. Daarnaast zijn er tal van Japanse restaurants en karaokebars, hebben veel winkels een speciale Japanse afdeling, staan er op de vrijdagmarkt
33
Figuur 6a Concentraties van Japanners in Amstelveen, 2008
Figuur 6b De vier grootste concentraties van Japanners in Amstelveen, 2008
(115) (91) (41)
(67)
0
1.5
3
kilometers
0
1.5
3
kilometers
93 concentraties westerse allochtonen 11 concentraties Jappaners Bron: Lokale monitor Amstelveen
viskramen waar men in de eigen taal terecht kan, is er een Japanse tandarts en kan men voor Japanse keuringen in het ziekenhuis Amstelland terecht. Onderwijs is mogelijk op de Japanse kleuterschool (tulip gakuen), de Japanse school in Amsterdam en de Internationale School in Amstelveen. In het (Japanse) kersenbloesempark in het Amsterdamse Bos – een geschenk van de Japan Women’s Club aan Nederland in het kader van 400 jaar Japans-Nederlandse betrekkingen – wordt elke lente het “Kersenbloesemfestival” gevierd.
Bron: Lokale monitor Amstelveen
Westerse allochtonen in de regio Amsterdam en de positie van Amstelveen
34
De woningmarkt als motor van de Haarlemse creatieve industrie?
35
Conclusie In deze bijdrage hebben we het vizier gericht op concentraties westerse allochtonen en Japanners, zoals die uit de Regiomonitor Amsterdam naar voren komen. We kunnen constateren dat op regionaal niveau duidelijk sprake is van concentraties westerse allochtonen, lopend van het centrum van Amsterdam, via Oud-Zuid en Zuideramstel naar Amstelveen. In Amstelveen wonen relatief meer westerse allochtonen dan in de regio als geheel, maar over het algemeen is sprake van een redelijke spreiding over de gemeente. De vijf grote concentraties zijn goed verklaarbaar. Ook de Japanse bevolking van Amstelveen woont redelijk verspreid over de gemeente. De grote concentraties bevinden zich (wederom) in het Stadshart, maar in dit geval ook in de kinderrijke Westwijk.
De afwezigheid van zeer grote concentraties in Amstelveen heeft waarschijnlijk alles te maken met de manier waarop westerse allochtonen (waaronder met name expats) aan huisvesting komen: men is aangewezen op de particuliere huurmarkt, waarbij gemeubileerde woningen de voorkeur hebben. Waar het gaat om luxe woonmilieus en de nabijheid van internationale (onderwijs)voorzieningen lijkt de regio de tekorten van Amsterdam voor westerse allochtonen op dat gebied aan te vullen. Maar Amstelveen is ook vaak eerste keus, zeker voor veel (Japanse) expatgezinnen. De Regiomonitor biedt op het onderwerp westerse allochtonen een regionale blik. In deze bijdrage hebben we een lokale inkleuring gegeven.
Rogier van der Groep, Carine van Oosteren & Jeroen Slot (O+S Amsterdam)
Inleiding Hoewel het al meer dan vijftien jaar geleden is dat Haarlem in één keer op de creatieve kaart van Nederland werd gezet dankzij de succesvolle cross-over funkformatie Gotcha! met de hitsingle Mathilda Da Wicked Witch, staat de provinciehoofdstad nog steeds bekend als een creatieve stad met een redelijk hoog percentage (26 procent) creatieve kenniswerkers1. Desondanks wordt de creatieve sector in Haarlem zelden uitvoerig in econo mische studies beschreven. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de gevonden creatieve concentraties in Haarlem in geen verhouding staan tot de gevonden concentraties in Amsterdam, zoals blijkt uit figuur 1. In deze bijdrage zal onderzocht worden waarom de creatieve industrie in Haarlem relatief onderbelicht is en waar de mogelijke kansen liggen voor versterking van deze sector. Aan de hand van Figuur 1 Concentraties van het aantal werkzame personen in de creatieve zakelijke dienstverlening, 2005
Literatuur Amersfoort, J.M.M. van (2004). De Migratie-Paradox. Een beschouwing over immigratie in de geglobaliseerde economie. In het bijzonder in de regio Amsterdam. In: Essay Nederlandse steden in internationaal perspectief. VROM-raad. Gemeente Amsterdam (2007) Short Stay in Amsterdam. Dienst Wonen, 21 november 2007. Groep, R. van der, C. Van Oosteren, J. Slot (2007) Monitor creatieve industrie 2007. Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek.
n>48, >7.2%
Musterd, Sako, Deurloo, Rinus (2006) Amsterdam and the preconditions for a creative knowledge city. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 2006, Vol. 97. Saris, Drs. J. (2004). Kansen voor de Creatieve Stad. In: Essay Nederlandse steden in internationaal perspectief. VROM-raad.
0
5
10
kilometers
Bron: Regiomonitor 1.
arlet en Woerkens, 2008: 111 Atlas voor Gemeenten 2008. Hiermee komt de stad uit M op de 14e plek van de 50 onderzochte steden.
36
De woningmarkt als motor van de Haarlemse creatieve industrie?
37
Noordvleugel
de Regiomonitor en met gegevens van de afdelingen Onderzoek en Statistiek van de gemeenten Haarlem en Amsterdam2, is het mogelijk om de interne dynamiek van verschillende creatieve sectoren te bestuderen. Zo valt het op dat de werkgelegenheid in Haarlem sterk beïnvloed is door reorganisatieprocessen in de uitgeverijenbranche. De daling in deze sector is slechts ten dele opgevangen door een stijging van de werkgelegenheid in andere (creatieve) sectoren.
De laatste tien jaar is het aantal banen in de creatieve industrie in de gehele Noordvleugel van de Randstad flink gestegen3. Zo is in Utrecht de werkgelegenheid in de totale creatieve indus trie met 80 procent gestegen, in Amersfoort met meer dan de helft toegenomen en in Amsterdam met 40 procent toegenomen. Andere steden, zoals Almere en Zaanstad kennen ook flinke stijgingen, maar zijn in absolute aantallen nog kleine spelers.
Er is één economische sector die er wel uitspringt in Haarlem en dat is de woningsector. Niet alleen staat Haarlem op de derde plaats van meest aantrekkelijke woonlocaties in de Atlas voor Gemeenten 2008, maar bovendien is de huizenprijs per vierkante meter met 2.500 euro op Amsterdam, Utrecht en Amstelveen na, de hoogste in Nederland. Omdat de vraagprijzen op de Haarlemse huizenmarkt vrij hoog liggen, vragen wij ons af of de woningsector de dynamiek van andere (creatieve) sectoren zou kunnen beïnvloeden.
In vrijwel al deze steden wordt de werkgelegenheidsgroei in de creatieve industrie veroorzaakt door werkgelegenheidsstijgingen in de creatieve zakelijke dienstverlening, zie figuur 2. De media en entertainmentsector (film, televisie, uitgeverijen) en de kunstensector blijven achter in deze ontwikkeling (met uitzondering van de kunstensector in Amsterdam). De creatieve zakelijke dienstverlening is een deelsector van zowel de creatieve industrie als de zakelijke dienstver Figuur 2 Ontwikkeling werkgelegenheid deelsectoren creatieve economie Noordvleugel, 1996-2007
Neder land
Noord vleugel
kunst
175
188
200
media en entertainment
119
119
98
75
creatieve zakelijke dienstverlening
149
155
172
141
totaal creatieve industrie
142
144
140
100
Indexcijfers: 1996 = 100
Amster Haarlem dam 97
Bron: O+S/LISA 3.
2.
oals bijvoorbeeld O+S, 2008: Ontwikkeling Creatieve Industrie Noordvleugel; StatisZ tisch Jaarboek 2008 Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Haarlem.
e Noordvleugel van de Randstad is groter dan het gebied wat binnen de RegiomoD nitor valt (zie O+S 2008: Ontwikkeling van de Creatieve industrie in de Noordvleugel, werktitel). Het gebied wordt begrensd door Velsen in het westen, Purmerend in het Noorden en de Haarlemmermeer in het Zuiden. De provincie Utrecht en ’t Gooi behoren ook tot de Noordvleugel.
4.
Zie bijvoorbeeld SEO 2006 Amsterdamse Economische Verkenningen.
5.
et 0,1% per jaar tussen 1996 en 2007 (zie O+S, 2008: Ontwikkeling M Creatieve Industrie Noordvleugel, werktitel).
6.
Marlet en Woerkens 2008: 112
7.
CBS; Statline (geraadpeegd april 2008)
8.
Zie Ecorys 2008 Monitoren en bedrijven locaties provincie Noord-Holland
lening. Dit laatste gegeven verklaart wellicht deze positieve ontwikkeling, aangezien ook de werkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening in de Noordvleugel gestegen is4. Binnen de creatieve zakelijke dienstverlening zijn de architectuurbranche en het technisch ontwerpbureau belangrijke aanjagers van de werkgelegen heid in de Noordvleugel. Daarnaast neemt de werkgelegenheid in de reclamesector toe. Zo is in Utrecht het aantal banen in de architectuur branche en de reclamesector verdrievoudigd tussen 1996 en 2007. In Amersfoort is de werk gelegenheid in deze sectoren verdubbeld. Almere heeft een verdubbeling van het aantal creatieve bedrijven vooral te danken aan een sterke groei van het aantal banen in de reclamesector.
Haarlem Van een serieuze werkgelegenheidsstijging in de Haarlemse creatieve industrie is echter geen sprake5. Zo is bijvoorbeeld in de Atlas voor Gemeenten van 2008 te zien dat de werkgelegenheid tussen 1997 en 2003 in Haarlem weliswaar toenam, maar veel minder snel dan in de rest van de vijftig onderzochte grote en middelgrote Nederlandse gemeenten. De recessie die daarop volgde, tussen 2003 en 2006, sloeg ook harder toe in Haarlem dan in de andere gemeenten6. Daarnaast is ook de ontwikkeling van het bruto regionaal product lager dan in omliggende gebieden. Hoewel zij in 2006 is toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor (met 3 procent) is deze tussen 2003 en 2005 afgenomen met 5 procent, 2 procent en 0,3 procent7. De vraag is waarom de werkgelegenheid in de creatieve industrie in Haarlem relatief minder snel stijgt dan in omliggende gemeenten. Een belang rijke institutionele verklaring is dat er weinig nieuwe ruimte is voor uitbreiding8. Ruimtegebrek komt echter vaker voor in de Noordvleugel (zoals in Amsterdam en bijvoorbeeld ’t Gooi) en kan (net als andere externe factoren) niet de volledige
38
De woningmarkt als motor van de Haarlemse creatieve industrie?
verklaring zijn voor de dynamiek van een sector. De reorganisatie in de uitgeverijenbranche (onder deel van de media en entertainment branche) lijkt een betere verklaring te geven. In 1996 was de uitgeverijenbranche sterk vertegenwoordigd in Haarlem en maakte zij 38 procent uit van de totale culturele industrie. Een belangrijke uitgever was VNU, maar die heeft de tijdschriften verkocht aan Sanoma en is zelf opgegaan in Nielsen Media (hoofdkantoor in Amsterdam Zuidoost). Het hoofdkantoor van Sanoma zit in Hoofddorp, maar in Haarlem zijn nog wel de tijdschrift redacties gevestigd. Een andere grote uitgever in Haarlem is Gottmer Uitgevers Groep, die onder andere de Dominicus Reisgidsen publiceert.
Figuur 3 Werkgelegenheid in de creatieve industrie in Haarlem, 1996 en 2007
1996
2007
sector
aantallen
%
aantallen
%
kunst
705
22
682
21
media en entertainment
1500
48
1131
36
waarvan uitgeverijen
1196
38
821
26
verlening
951
30
1344
43
totale creatieve industrie
3156
100
3157
100
creatieve zakelijke dienst-
Bron: O+S/LISA
9.
+S 2008 Ontwikkeling Creatieve Industrie Noordvleugel (Werktitel). De toegevoegde O waarde is gelijk aan de totaal gerealiseerde omzet verminderd met de kosten voor grondstoffen en halffabricaten. De toegevoegde waarde wordt besteed aan loon en kapitaal (uitkeringen aan aandeelhouders en rente op geleend kapitaal). Als je de toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een land bij elkaar optelt, krijg je het binnenlands product. Het ramen van de toegevoegde waarde van de creatieve industrie is gebaseerd op het berekenen van de arbeidsproductiviteit per arbeidsplaats. Hierbij worden twee bronnen gecombineerd: banen van werkzame personen volgens LISA en toegevoegde waarde cijfers van het CBS.
10.
PMG 2007De Uitgever aan het Woord; O+S 2008 Regionale Monitor Creatieve K Industrie
In 2007, echter, was het werkgelegenheidsaandeel van de uitgeverijen gedaald tot 26 procent, zie figuur 3. In de tussenliggende periode zijn vooral de dagbladenbranche (van 209 naar 64 banen tussen 1996 en 2007), uitgeverijen van boeken (van 329 tot 185 banen) en de platenindustrie (van 377 naar 81) getroffen. In deze drie sectoren is de werkgelegenheid met 64 procent gedaald van 915 naar 330 banen. De enige branche die zich heeft kunnen hand haven is de tijdschriftenbranche met een groei van 281 naar 491 banen tussen 1996 en 2007. Als gevolg hiervan is de totale werkgelegenheids daling in de uitgeverijensector nog beperkt gebleven tot 31 procent, ofwel van 1196 banen naar 821 banen. Ook de toegevoegde waarde in de creatieve industrie is in Haarlem gedaald met 2,2 procent tussen 2004 en 2006 en in de media en entertainment sector zelfs met 8 procent9. De verklaring voor deze negatieve ontwikkeling is onder andere dat automatiseringprocessen en diepte-investeringen in de uitgeverijen, die daarmee ook niet echt meer tot de creatieve sector gerekend kunnen worden, tot een afname van de werkgelegenheid hebben geleid. Daarnaast zijn een aantal gestandaardiseerde productieprocessen gedeeltelijk verplaatst naar lage lonenlanden en heeft de toegenomen concurrentie van internet de werkgelegenheid negatief beïnvloed10. De daling in de uitgeverijenbranche is opge vangen door een werkgelegenheidsstijging in andere creatieve sectoren en in het bijzonder in de creatieve zakelijke dienstverlening.
39
Figuur 4 Concentraties van het aantal werkzame personen in de creatieve zakelijke dienstverlening, 1996 en 2005
In figuur 5 zijn de belangrijkste werkgelegenheidsverschillen tussen 1996 en 2007 weergegeven. Het is echter opvallend dat de werkgelegenheidsstijgingen in deze sectoren niet uniek zijn voor Haarlem. In andere steden in de Noordvleugel van de Randstad zijn namelijk vergelijkbare (en snellere) stijgingen te vinden. Met andere woorden: het ligt voor de hand om ervan uit te gaan dat Haarlem deel uitmaakt van een regionaal creatief zakelijk cluster en dus ten dele mee profiteert van de economische ontwikkeling in de Noordvleugel van de Randstad. Figuur 5 Werkgelegenheidsverandering tussen 1996 en 2007 in de creatieve industrie in Haarlem, aantallen banen
1996: n>30, >7.9% 2005: n>30, >7.3%
0
1
2
kilometers
500
Bron: Regiomonitor
400
In figuur 4 is te zien dat dit segment van de creatieve industrie niet alleen is toegenomen, maar ook dat deze sector sterker geconcentreerd is in het zuidelijk deel van het centrum (nabij de Haarlemmerhout, waar ook het provinciehuis en diverse provinciale diensten zijn geclusterd) en ten noorden van het station. Binnen de creatieve zakelijke dienstverlening is daarnaast het aantal werknemers in de reclamesector in de provinciehoofdstad met bijna dertig procent toegenomen tussen 1996 en 2007 en ook in de mode- en interieursector is dit aantal in deze periode verdubbeld (van 42 banen naar 100 banen in 2007). Daarnaast is het aantal werknemers in de architectuurbranche en tech nische ontwerpbureaus in deze periode meer dan verdubbeld. Naast de toename van de werkgelegenheid in de creatieve zakelijke dienstverlening is ook de werkgelegenheid in de kunstensector enigszins toegenomen en dan met name in de dienstverlening ten behoeve van podiumkunst, zoals in theaters, musea, galerieën en expositieruimte.
design
300 200
film en media +21
100
uitgevers tijdschriften
0 -100
dienstverlening t.b.v. kunsten
reclame
architectuur
kunstbeoefening overige uitgevers
-200 -300 -400
uitgevers boeken en dagbladen
-500 -600 -700 kunsten
media en entertainment
creatieve zakelijke dienstverlening Bron: O+S/LISA
40
De woningmarkt als motor van de Haarlemse creatieve industrie?
De Haarlemse woningmarkt Er is echter één sector die er uitspringt in Haarlem, namelijk de woningsector. Haarlem is op Amsterdam en Utrecht na, de meest aantrekkelijke woonplaats van Nederland11. Het is de vraag of de woningsector in Haarlem de dynamiek van andere sectoren beïnvloedt of zou kunnen beïnvloeden. Haarlem is onder andere in trek bij hoogopgeleide tweeverdienende Amsterdammers. Zo is er eerder geconstateerd dat jaarlijks zeven procent (1.200 personen) van de Amsterdammers die de stad verlaat, voor Haarlem kiest12. Traditioneel Figuur 6 Concentraties met hoge percentages dure- en middeldure woningen, 2005
dure woningen: n>102, >17.3% middeldure woningen: n>277, >35.8%
0
5
10
kilometers
Bron: Regiomonitor 11.
Marlet en Woerkens, 2008: 110
12.
O+S 2008, Vertrek van Amsterdammers naar de Regio (interne notitie)
13.
Onderzoek en Statistiek Haarlem 2006 Haarlemse verhuisstromen in 2004
14.
Marlet en Woerkens 2008: 113
15.
Onderzoek en Statistiek Haarlem 2007 Jaarstatistiek Haarlem 2007
vertrekken er vanuit Amsterdam veel gezinnen naar Purmerend en Almere. De groep inwoners die naar Haarlem vertrekt komt uit de betere wijken van Amsterdam, zoals de Pijp, Zuid en het Centrum. Dit wijst op huishoudens met een hoge sociaal-economische positie, die vaak oorspron kelijk niet uit Amsterdam komen en een autochtone afkomst hebben. Ook in rapportages van de afdeling Onderzoek en Statistiek van de gemeente Haarlem wordt een vergelijkbare tendens genoemd. Zo is er een vestigingsoverschot van Amsterdammers in Haarlem, terwijl de gemeente in totaal met een vertrekoverschot kampt13. De redenen om in Haarlem te willen wonen liggen voor de hand: vergeleken met Amsterdam zijn in Haarlem grotere woningen (met een tuin) te vinden, terwijl er toch een redelijke mate van stedelijkheid is. Bovendien heeft, zoals eerder bleek uit de werkgelegenheidscijfers, de gemeente Haarlem geïnvesteerd in theaters en musea, iets wat deze groep bewoners ongetwijfeld zal aanspreken. Dit heeft er toe geleid dat het aandeel evenementen per inwoner relatief hoog is (met twintig procent op de vierde plek in de Atlas voor Gemeenten) evenals het aandeel uitvoeringen in de podiumkunsten (tien procent, derde plek). Daarnaast zijn er 1.100 rijksmonumenten (5e plek) en 10 musea (8e plek)14. Ook profileert Haarlem zich uitdrukkelijk als winkelstad en horecastad, iets wat ook terug te vinden is in de statistieken. Tussen 1985 en 2007 is het werkgelegenheidsaandeel in de Haarlemse horeca gestegen van 2 procent in 1985 naar 4 procent in 2006. Het aantal banen in de detailhandel is in dezelfde periode gestegen van 12 procent naar 14 procent15. Op deze manier zou men kunnen concluderen dat het grote en diverse aanbod van winkels voor het niet-dagelijkse gebruik, het grote aantal culturele voorzieningen, maar ook de eerder geconstateerde ontwikkeling van de interieur-
41
en modesector, onder andere gestimuleerd wordt door de ontwikkelingen in de woningmarkt. Het is immers bekend dat de vitaliteit van lokaal geconcentreerde economieën onder andere afhangt van de aanwezigheid van een kritische consumentenmassa en dus indirect van de woningmarkt16. Met name hoogopgeleide, veelverdienende (en licht snobistisch ingestelde) consumenten blijken gevoelig te zijn voor ‘home made’ producten en onderscheiden zich van andere groepen door de aanschaf van lokaal geproduceerd vakmanschap. Op die manier zijn zij in feite de olie in de motor van de lokale economieën en is de lokale economie vormend voor de habitus van de hoogopgeleide twee verdienende inwoner17. Porter’s idee van Demand Conditions kan in dit kader ook genoemd worden mede bepalend voor de regionale economische ontwikkeling18. Zo kan een lokale groep bewoners van belang zijn voor de kwaliteitsbewaking van geleverde producten en specifieke voorkeuren hebben wat bedrijven in bepaalde niches en specialisaties duwt. Tot slot kan een lokale consumentenmarkt als een soort ‘gatekeeper’ en proefkonijn dienen van bepaalde innovatieve producten voor de rest van de (landelijke of internationale) afzetmarkt.
Conclusie Ondanks de sterke afname van de werkgelegen heid in de uitgeverijenbranche lijkt het erop dat de Haarlemse creatieve industrie zich hersteld heeft na een periode van malaise in de uitgeverijensector. De belangrijkste impulsen van versterking van de creatieve industrie zijn de ontwikkeling in de tijdschriftenbranche (hoewel deze na 2002 ook weer flink is afgenomen) en de toename van werk in de creatieve zakelijke dienstverlening. Daarnaast is het aantal werkzame personen in de interieur- en modesector en in theaters, galerieën en musea gestegen. De ontwikkeling van de woningmarkt in Haarlem is opvallend. In tien jaar tijd heeft Haarlem zich een positie verworven in de top drie van aantrek-
kelijke woonsteden van Nederland. Vervolgonderzoek zou zich dan ook specifiek moeten richten op de vraag of er inderdaad sprake is van wissel werking tussen de dynamiek op de Haarlemse woningmarkt en de dynamiek in de creatieve industrie en in het verlengde daarvan de vrijetijdseconomie en de ‘luxe’ detailhandel. Uiteraard kunnen dergelijke vragen slechts opgelost worden met een diepgaand onderzoek naar woonwensen, vrijetijdsvoorkeuren en bestedingspatronen van de Haarlemse bewoners. Wellicht biedt dit artikel een eerste aanzet in die richting.
Literatuur Bourdieu P. 1980. Distinction, a Critique of Difference in Taste. Harvard University Press, Cambridge Ma. Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Haarlem 2006. Haarlemse verhuisstromen in 2004. Dienst Onderzoek en Statistiek Gemeente Haarlem 2008. Statistisch Jaarboek 2008. Ecorys 2008. Monitoren en bedrijven locaties provincie Noord-Holland. Ecorys, Rotterdam. KPMG 2007. De Uitgever aan het Woord. Amstelveen, KPMG. Marlet G. en Woerkens C. 2008. Atlas voor Gemeenten 2008. Stichting Atlas voor Gemeenten, Utrecht. Markusen A. 2006 Cultural Planning and the Creative City. Paper presented at the annual American Collegiate Schools of Planning meetings, Ft. Worth, Texas, November 12, 2006. O+S 2008. Ontwikkeling Creatieve Industrie Noordvleugel. O+S Amsterdam. O+S 2008. Vertrek van Amsterdammers naar de Regio (interne notitie, niet gepubliceerd). Porter M. 2000: 254 Locations, Clusters and Company Strategy in: The Oxford Handbook of Economic Geography, edited by Gordon L. Clark, Maryann P. Feldman, Meric Gertler. Oxford University Press, Oxford, New York. SEO 2006 Amsterdamse Economische Verkenningen. SEO Amsterdam Scott, A. 2002 The Cultural Economy of Cities, Sage, London Geraadpleegde website: http://statline.cbs.nl/statweb/
16.
c f. Markusen A. 2006 Cultural Planning and the Creative City. Paper presented at the annual American Collegiate Schools of Planning meetings, Ft. Worth, Texas, November 12, 2006; Scott, A. 2002 The Cultural Economy of Cities, Sage, London
17.
Bourdieu P. 1980 , Distinction, a critique of difference in taste
18.
orter M. 2000: 254 Locations, Clusters and Company Strategy in: The Oxford HandP book of Economic Geography, edited by Gordon L. Clark, Maryann P. Feldman, Meric Gertler. Oxford University Press, Oxford, New York.
Wordt een suburbane gemeente als de Haarlemmermeer ook aantrekkelijk voor alleenstaanden?
42
43
Joram Grünfeld (UvA) & Michiel Overkamp (Gemeente Haarlemmermeer)
Twintig jaar geleden was het duidelijk: Amsterdam was de centrum stad. In Amsterdam gebeurde het qua winkelen, uitgaan en werk gelegenheid. Daaromheen lagen de zogenaamde slaapsteden als Purmerend, Almere en Haarlemmermeer. Tegenwoordig is dit heldere onderscheid niet meer te maken. Steeds meer activiteiten en processen vinden op regionale schaal plaats. Er bestaat een grote en toenemende verwevenheid tussen verschillende gemeenten in de regio Amsterdam. Veel mensen ondernemen tal van activiteiten op verschillende plekken in de regio zowel binnen als buiten de eigen woongemeente. Ook bestaan er grote intergemeentelijke verhuisstromen in de regio. Deze onderlinge samenhang en verbanden zorgen ervoor dat er gesproken kan worden van een regio. In dit artikel staat de vraag centraal hoe de ruimtelijke verdeling van alleenstaanden en gezinshuishoudens er in de regio Amsterdam uitziet. Deze vraag is niet alleen interessant vanwege de veranderingen in de huishoudenssamenstelling binnen de regio, maar ook in het licht van de meer algemene trend van een toenemend aantal eenpersoonshuishoudens en een daling van het aantal gezinnen in de Nederlandse samenleving als geheel.
Huishoudensdynamiek Regionale en lokale huishoudensdynamiek ontstaan door interne ontwikkelingen en verhuis stromen. Interne ontwikkelingen leiden tot verandering in zowel het aantal huishoudens als in typen huishoudens. Zo ontstaan er nieuwe huishoudens door het uit huis gaan van jongeren en worden huishoudens opgeheven door bijvoorbeeld het gaan samenwonen van twee eenpersoonshuishoudens. Veranderingen binnen een huishouden kunnen ook zorgen voor een transitie van het type. De overgang naar een gezinshuishouden gebeurt bijvoorbeeld door het krijgen van kinderen binnen een bestaand huishouden. De huishoudensamenstelling verandert daarnaast door de selectieve migratiestromen in een gebied. Zowel vertrekkers als vestigers in een gemeente vormen over het algemeen geen afspiegeling van de bevolking. Intergemeentelijke migratiebewegingen zijn dus selectief en leiden tot een verandering van de lokale bevolkingssamenstelling. Absolute cijfers over de ontwikkeling van de bevolking geven, als gevolg van de selectieve migratie, maar beperkt inzicht in de werkelijke dynamiek. Veel inter gemeentelijke verhuizingen in de regio Amsterdam worden ingegeven door verschillen in woningvoorraad. De woningvoorraad in de regio Amsterdam bestaat uit circa 650.000 woningen. De woningvoorraad verschilt per gemeente sterk naar zowel bouwjaar, woningtype, grootte, prijs, eigendomsverhouding en woonmilieu. De woningvoorraad binnen de gemeente Amsterdam wordt bijvoorbeeld gekenmerkt door een relatief hoog aandeel vooroorlogse kleine sociale huurwoningen. In de gemeente Haarlemmermeer zijn de grote bouwlocaties echter pas na 1970 tot ontwikkeling gekomen en de gemeente Haarlemmermeer kent dus een relatief jonge woningvoorraad die grotendeels bestaat uit eengezinswoningen.
Terwijl Amsterdam in 2007 een bevolking had die qua omvang nauwelijks verschilde van de bevolkingsomvang in 1975, is de bevolking van de gemeente Haarlemmermeer in dezelfde periode bijna verdubbeld.
Diversiteit Vandaag de dag is de sociaal-demografische kaart (wie woont waar) in de regio Amsterdam met zijn policentrische stedelijke structuur minder voorspelbaar en minder eenduidig interpreteerbaar dan voorheen. Oorspronkelijk vormde de werkplek het belangrijkste vestigingscriterium voor huishoudens. Sinds de woon-werkafstand aan belang heeft ingeboet, is er meer keuzevrijheid voor huishoudens. De woonplek wordt dus meer en meer gekozen omwille van de kwaliteiten van de woningen en het woonmilieu en minder omwille van de locatie ten opzichte van de werkplek. Daarnaast hebben we te maken gehad met de opkomst van nieuwe huishoudensvormen. Naast het traditionele kostwinnersgezin zijn tal van nieuwe huishoudensvormen met een substantiële omvang ontstaan zoals eenoudergezinnen, tweeverdieners zonder kinderen, tweeverdieners met kinderen, singles enzovoort. Deze diversiteit vertaalt zich ook in uiteenlopende woonwensen. Een derde oorzaak van de veranderende sociale kaart is het verouderingsproces dat de suburbane gebieden rond Amsterdam doormaken. Grote nieuwbouwlocaties kenmerken zich in de eerste periode na oplevering door een typerend demografisch profiel, monofunctionaliteit en een uniforme bouwstijl. Diversiteit heeft tijd nodig. In de loop van de jaren wordt het demografische profiel van woongebieden meestal diverser. Woonwijken verouderen immers en krijgen daardoor (mogelijk) met een daling op de woningmarktladder te maken, waardoor zij toegankelijk worden voor nieuwe groepen huishoudens. Daarnaast worden
44
Wordt een suburbane gemeente als de Haarlemmermeer ook aantrekkelijk voor alleenstaanden?
de zittende huishoudens ouder en bereiken zij in toenemende mate de empty nest fase. De vierde oorzaak is de groeiende groep jongeren die in suburbs zijn opgegroeid en mogelijk daardoor een andere woonoriëntatie hebben bij het ver laten van het ouderlijk huis.
Leeftijdsprofiel en huishoud samenstelling Mensen doorlopen in hun leven verschillende parallelle carrières op het gebied van wonen, werken, opleiding en huishoudsamenstelling. De verschillende carrières verlopen deels parallel en beïnvloeden elkaar. Een stijging van het inkomen bij een nieuwe baan maakt het bijvoorbeeld mogelijk een grotere woning te gaan bewonen. Tweepersoonshuishoudens maken vaak de keuze voor kinderen pas nadat de opleidingscarrière is afgerond en de eerste stappen in de arbeidscarrière zijn gemaakt. Door het bestaan Figuur 1 Aandeel gezinnen en eenpersoonshuishoudens per leeftijdsgroep in Nederland
van dergelijke belangrijke wisselwerkingen tussen de verschillende carrières kunnen we verschillende groepen onderscheiden. Zo bevinden veel mensen van middelbare leeftijd zich in de gezinsfase; op jongere leeftijd zijn er veelal nog geen kinderen en op latere leeftijd hebben de kinderen het ouderlijk huis vaak alweer verlaten. Alleenstaanden vinden we echter in meerdere fases terug. Zo vormen veel jongeren in de eerste jaren na het verlaten van het ouderlijke huis een eenpersoonshuishouden. In de middelbare leeftijd zijn er alleenstaanden zonder partner en personen die na een scheiding weer een eenpersoonshuis houden zijn gaan vormen. Alleenstaanden in de post-gezinsfase zijn mensen die steeds een eenpersoonshuishouden gebleven zijn, gescheiden zijn of verweduwd zijn. In Nederland is ongeveer 1/3 van de huishoudens alleenstaand, 1/3 tweepersoonshuishoudens en 1/3 gezinshuishoudens. Uit figuur 1 blijkt dat onder jongeren en ouderen inderdaad het aandeel eenpersoonshuishoudens groot is. In de leeftijd 30 tot 55 jaar is het gezinshuishouden het meest voorkomend.
45
Figuur 3 Concentraties van gezinnen en alleenstaanden in de regio Amsterdam, 2004
80% Figuur 2 Verdeling van huishoudentypen in zeven regiogemeenten
70% 1,1 0,55 0,11
60%
alleenstaanden: n>50, >61.7% gezinnen: n>50, >42.9%
50%
0
5
10
kilometers Bron: Regiomonitor
40%
Alleenstaanden en gezinnen in de regio Amsterdam
30% 20% 10% 0% Alle 15-25 leeftijden eenpersoons
25-35
35-45
45-55
55-65
65-75
0
75+
gezinnen (inclusief eenoudergezinnen) Bron: CBS-Statline (eigen bewerking)
1.5
3
kilometers
alleenstaanden
tweepersoons
gezinnen
Bron: CBS-Statline (eigen bewerking)
Hoewel landelijk de verdeling van de drie verschillende huishoudenstypen min of meer gelijk is, is dat op lokaal niveau niet het geval. In figuur 2 is voor de zeven regiogemeenten een cirkeldiagram opgenomen waarin de huishoudenssamenstelling wordt getoond. Direct valt op dat alleenstaanden zijn oververtegenwoordigd in Amsterdam, Haarlem en in mindere mate in Amstelveen. Een oververtegenwoordiging van gezinnen vinden we
in Haarlemmermeer, Almere en in iets mindere mate in Purmerend en Zaanstad. Eenzelfde beeld van de verdeling van gezinnen en alleenstaanden over de regio vinden we terug wanneer met de Regiomonitor wordt gekeken naar concentraties op regionaal niveau, figuur 3. Met betrekking tot alleenstaanden vinden we een vlek aan concentratiegebieden binnen de ring A10 in Amsterdam en in Haarlem. Concentraties van gezinnen vallen op in Haarlemmermeer, Almere en Purmerend.
46
Wordt een suburbane gemeente als de Haarlemmermeer ook aantrekkelijk voor alleenstaanden?
De toegevoegde waarde van de Regiomonitor blijkt echter op het moment dat we inzoomen op de gemeente Haarlemmermeer binnen de Regiomonitor. Zodra we dat doen valt op dat er ook binnen de gemeente Haarlemmermeer wel degelijk een aantal concentraties van eenpersoons huishoudens zijn. Op regionaal niveau lijken concentraties van gezinnen gelijkmatig over de gemeente verspreid, figuur 4. Kijken we specifiek naar de gemeente Haarlemmer meer met behulp van de lokale monitor dan valt op dat de concentraties van gezinnen op lokaal niveau zich toespitsen op relatief recent opgeleverde nieuwbouwgebieden, figuur 5. De volgende recent gebouwde wijken vallen op: Getsewoud, Floriande en Lisserbroek. Ook in de iets oudere groeikernwijken Overbos en Toolenburg zijn sterke concentraties met gezinnen te vinden. Hieruit kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat niet uitsluitend woon milieus bepalend zijn voor de mate waarin er concentraties van gezinnen voorkomen, maar dat beschikbaarheid van geschikte woningen minstens zo belangrijk is. Vanzelfsprekend neemt ook het aantal concentratiegebieden van een persoonshuishoudens toe. Hierbij verandert het beeld echter niet. Concentraties van eenpersoons huishoudens bevinden zich vooral in het oudere deel van Hoofddorp, Nieuw-Vennep en in Badhoevedorp vlakbij Amsterdam. Zoals we in figuur 1 hebben gezien bestaat er op landelijk niveau een sterke samenhang tussen de leeftijd van mensen en het huishoudenstype. Om die reden is het interessant om na te gaan in hoeverre het leeftijdsprofiel van de gemeente Haarlemmermeer afwijkt. In figuur 6 is naast Haarlemmermeer en Nederland ter vergelijking ook het leeftijdsprofiel van Amsterdam opgenomen. In deze figuur zijn thuiswonende kinderen buiten beschouwing gelaten; zij vormen namelijk een onderdeel van het gezinshuishouden van hun ouders.
Figuur 4 Concentraties van gezinnen en alleenstaanden in de regio Amsterdam, ingezoomd op Haarlemmermeer, 2004
47
Figuur 6 Leeftijdsopbouw hoofden van huishoudens en hun eventuele partners in Nederland, Haarlemmermeer en Amsterdam,1 januari 2005
30% gezinnen: n>50, >42.9% alleenstaanden: n>50, >61.7%
25%
20%
15%
10%
0
5
10
5%
kilometers
Bron: Regiomonitor Figuur 5 Concentraties van gezinnen en alleenstaanden in Haarlemmermeer, 2004
0% 15-25
25-35
Nederland
gezinnen: n>52, >66.6% alleenstaanden: n>31, >50.9%
35-45
Amsterdam
45-55
55-65
65-75
75+
Haarlemmermeer Bron: CBS-Statline (eigen bewerking)
Figuur 7a Aandeel gezinnen en eenpersoonshuishoudens in Haa rlemmermeer, 2007
0
2.5
5
kilometers
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0% Bron: Lokale monitor Haarlemmermeer
Opvallend is het hoge aandeel jongeren in Amster dam. Dit hangt dus sterk samen met de vele alleen staanden in Amsterdam. Evenzeer opvallend is de minimale aanwezigheid van (zelfstandig wonende) jongeren in Haarlemmermeer. Daarnaast valt op dat beide gemeenten in minder sterke mate dan Neder land als geheel zijn vergrijsd. Het leeftijdsprofiel komt overeen met concentraties van alleenstaanden in
Figuur 7b Aandeel gezinnen en eenpersoonshuishoudens in Amsterdam, 2007
Alle 15-25 leeftijden
eenpersoons
25-35
35-45
45-55
55-65
65-75
75+
gezinnen (inclusief eenoudergezinnen)
0%
Alle 15-25 leeftijden
eenpersoons
25-35
35-45
45-55
55-65
65-75
75+
gezinnen (inclusief eenoudergezinnen) Bron: CBS-Statline (eigen bewerking)
Amsterdam en gezinnen in de Haarlemmermeer. Toch vallen een aantal zaken op, wanneer wordt gekeken naar de aandelen eenpersoonshuishoudens en gezinshuishoudens per leeftijdscategorie in deze twee gemeenten afzonderlijk, figuur 7. Niet alleen het leef-
tijdsprofiel verklaart namelijk de aanwezige concentraties. Ook binnen de afzonderlijke leeftijdsgroepen zijn in Amsterdam en Haarlemmermeer respectievelijk alleenstaanden en gezinnen oververtegenwoordigd in vergelijking met het landelijk gemiddelde.
Wordt een suburbane gemeente als de Haarlemmermeer ook aantrekkelijk voor alleenstaanden?
Haarlemmermeer Op basis van de analyses blijkt de gemeente Haarlemmermeer nog steeds als een woonmilieu voor gezinnen te kunnen worden getypeerd. Toch valt op dat er verschillende concentraties van alleenstaanden in de gemeente Haarlemmer meer zijn. Het verouderingsproces van een deel van de woningvoorraad lijkt ruimte te bieden voor nieuwe huishoudenstypen. Daarnaast blijkt uit lokale omnibusenquêtes van de gemeente Haarlemmermeer dat suburbaan opgroeiende jongeren een bovengemiddelde voorkeur voor suburbane woonmilieus hebben. De trek van jongeren naar Amsterdam is minder groot dan vaak wordt verondersteld. Deels komt dit doordat lang niet alle jongeren in Amsterdam willen wonen en deels komt dat doordat de woningmarkt op slot zit. De trek naar de stad is bovendien vaak studiegerelateerd (Gemeente Haarlemmermeer, 2004). Naast het cliché van vestiging op het moment dat het gezin (binnenkort) wordt gesticht, starten ook andere huishoudentypes hun zelfstandige wooncarrière in de Haarlemmermeer. Het aandeel hiervoor geschikte (sociale) huurwoningen is beperkt. Dit maakt het lastig voor jongeren om in de Haarlemmermeer het ouderlijk huis te verlaten. Dit probleem wordt versterkt doordat ongeveer de helft van de woningen die beschikbaar komen, worden gekocht of gehuurd door regionale starters van buiten de gemeente Haarlemmermeer. Dit gebeurt zowel in de koop- als in de huursector (Gemeente Haarlemmermeer, 2007). In deze analyse zijn de thuiswonende jongeren zoals gezegd buiten beschouwing gelaten. Door de krappe woningmarkt en de woonwensen van de Haarlemmermeerse jongeren blijven zij waarschijnlijk relatief lang thuis wonen. In een ruimere woningmarkt zal dit vermoedelijk voor de gemeente Haarlemmermeer betekenen dat het aantal gezinshuishoudens absoluut en relatief snel zou kunnen dalen. Immers meer nieuwe huishoudens zouden worden gevormd binnen de gemeente door het uithuisgaan van jongeren, ter-
48
wijl deze jongeren tegelijkertijd vaker een emptynest huishouden achterlaten. Een aanwijzing voor een verlaat uithuisgaangedrag vormt ook het gegeven dat het aandeel personen dat tot een gezinshuishouden behoort, in de Haarlemmer meer pas na 55 jaar scherp gaat dalen. Dit gebeurt in Nederland als geheel al na het bereiken van het vijftigste levensjaar. Met andere woorden een verruiming van de woningmarkt met specifiek aanbod voor jongeren heeft vermoedelijk voor de Haarlemmermeer een aanzienlijk effect op de huishoudenssamenstelling maar beïnvloedt minder de bevolkingssamenstelling. Tot slot hebben wij in deze publicatie steeds onderscheid gemaakt tussen alleenstaanden en gezinnen. Dit suggereert dat er een groot contrast bestaat tussen gezinnen en alleenstaanden. In het clichébeeld van de hippe jonge single met een stedelijke leefstijl versus de familiair gerichte gezinshuishoudens van middelbare leeftijd klopt dat ook. Een deel van de eenpersoonshuishoudens in de Haarlemmermeer wordt echter vermoedelijk gevormd door ‘gescheiden’ ouders. Indien een (gehuwd) paar met thuiswonende kinderen uit elkaar gaat, vormen zij daarna formeel een eenoudergezin en een alleenstaande. Deze laatste groep alleenstaande (co-ouders) is vermoedelijk in de context van de Haarlemmermeer omvangrijk. Nader onderzoek hiernaar is interessant, te meer daar vier op de tien Haarlemmer meerders die in 2005 en 2006 een nieuw huishouden binnen de gemeente gingen vormen reeds de dertig was gepasseerd. Dit zijn naar alle waarschijnlijkheid voor een belangrijk deel mensen die een eenoudergezin achterlaten en niet zozeer ‘jongeren’ die een empty-nest achterlaten.
49
geven en is een belangrijk aanvullend instrument gebleken. In deze bijdrage hebben wij laten zien hoe het combineren van lokale kennis op basis van bijvoorbeeld Omnibusenquêtes, gegevens op nationaal niveau van het CBS en de Regiomonitor nieuwe inzichten geeft in lokale en regionale trends. De ontwikkeling van verschillende huishoudenstypen in de gemeente Haarlemmermeer kan met de Regiomonitor ook de komende jaren nauwgezet worden gevolgd. Op die manier kan worden nagegaan of een aantal door ons uitgesproken verwachtingen uitkomen. Ondanks de sterk toegenomen diversiteit en de opkomst van veel nieuwe huishoudensvormen wordt anno 2008 de gemeente Haarlemmermeer nog steeds gekenmerkt door een groot aantal gezinshuishoudens. Wel zijn er aanwijzingen dat er behoefte bestaat onder Haarlemmermeerse jongeren om hun wooncarrière, veelal als alleenstaande, in de Haarlemmermeer te starten. De veroudering van de woningvoorraad biedt hiervoor wellicht mogelijkheden. Tegelijkertijd zien we dat recent opgeleverde nieuwbouwgebieden binnen de context van de Haarlemmermeer juist een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op gezinshuishoudens.
Regionale en lokale trends zichtbaar gemaakt In deze publicatie hebben wij verslag gedaan van ons onderzoek naar alleenstaanden en gezinnen met behulp van de Regiomonitor Amsterdam. De Regiomonitor heeft daarbij veel inzicht ge
Literatuur Gemeente Haarlemmermeer (2004), Jeugdomnibus, Haarlemmermeer. Gemeente Haarlemmermeer (2007), Woningmarktanalyse, Haarlemmermeer.
50
51
Wijken in verandering Figuur 1 Ligging van Zaandam Zuid, Poelenburg, Rosmolenwijk en Kogerveldwijk
Renée Kuit (S&O Zaanstad) en Karin Pfeffer (UvA) Kogerveldwijk
Inleiding
Poelenburg Rosmolenwijk
Binnen de gemeente Zaanstad wordt in een aantal wijken al hard gewerkt aan herstructurering, terwijl voor andere wijken de plan nen nog op de tekentafel liggen. In de wijken Poelenburg en Kogerveldwijk wordt nog volop nagedacht over herstructurering en in Zaandam Zuid en Rosmolenwijk is herstructurering in volle gang. Behalve Kogerveldwijk maken alle wijken onderdeel uit van de zoge naamde Ontwikkelingvisie Zaandam Zuidoost1. Met dit beleidsplan wordt beoogd de woningvoorraad te verbeteren en aandacht te geven aan de basisgezondheid, leefomgeving, de veiligheid en het vergroten van kansen op werk.
Zaandam Zuid
Zaandam Zuid bestaat uit een aantal buurten die in verschillende perioden tijdens de vorige eeuw zijn gebouwd. Er zijn buurten met vooral woningbouw uit de jaren dertig, maar ook met middelhoge bouw uit de jaren zestig. Verder bevinden zich er het Vijfhoekpark en het bedrijven terrein Achtersluispolder. In Zaandam Zuid wordt aan ‘stadsvernieuwing nieuwe stijl’ gedaan: in overleg met de bewoners wordt geprobeerd zoveel mogelijk van de oorspronkelijke sfeer te bewaren3. De stadsvernieuwing is voor een groot deel afgerond of komt in een eindfase terecht. Figuur 2a Concentraties van Turken in Zaanstad, 2006
0
Ook elders in Nederland worden herstructureringsoperaties uitge voerd. Het gaat om de vervanging of verbetering van een aanzienlijk aantal woningen in grote en middelgrote gemeenten die voorna melijk zijn gebouwd tussen 1945 en 1970. Doorgaans verdwijnen er vooral goedkope sociale huurwoningen en komen er (vaak minder) koopwoningen voor in de plaats terug. Binnen de regio Amsterdam zijn dergelijke operaties vooral in de hoofdstad en (natuurlijk in veel mindere mate) in Zaanstad te vinden.
2
4
kilometers
Poelenburg is gebouwd in de jaren zestig/zeven tig van de vorige eeuw als moderne woonwijk met veel groen. Er staan middelhoge flats in hoge dichtheid, maar in de richting van het Darwinpark, het grote stadspark, gaat de bebouwing over in laagbouw. De woningvoorraad is eenzijdig samengesteld en matig van kwaliteit. Tachtig procent van de woningen betreft sociale huur. Ingrijpende herstructurering is nodig om de eenzijdigheid van woningaanbod en bevolkingssamenstelling, geïllustreerd in figuur 2, te doorbreken. In 2007 is deze wijk uitgeroepen tot prachtwijk (Vogelaarwijk) waardoor extra middelen en aandacht voor deze wijk beschikbaar zijn. Er is een masterplan opgesteld om de wijk een gevarieerder woningbestand en een aantrekkelijker imago te geven.
Leidt het proces van herstructurering in Zaanstad nu al tot verbetering in sociaal-economische zin? Dit wordt immers als één van de belang rijkste doelstellingen van fysieke herstructurering genoemd. In dit artikel kijken we naar de vier genoemde wijken. Twee vragen passeren de revue. Wat is er al zichtbaar in wijken waar herstructurering gaande is en hoe ontwikkelen de wijken zich waar momenteel alleen nog plannen voor bestaan? Deze vragen zijn te complex om uitvoerig met de beschikbare databronnen te kunnen analyseren. We geven daarom vooral een voorzet. Dit gebeurt aan de hand van informatie uit leefbaarheids- en veiligheidsonderzoeken, bevolkings- en inkomens cijfers én de lokale en regionale monitor2. We laten zien hoe de vier wijken scoren op kenmerken van leefbaarheid en veiligheid, of en hoe de bevolkingssamenstelling verandert en wat de sociaal-economische situatie is en tenslotte of er al effecten van de ontwikkelingsvisie Zaandam Zuidoost zichtbaar zijn. Allereerst volgt een korte omschrij ving van de fysieke situatie per wijk, geïllustreerd met kaartmateriaal uit de lokale monitor Zaanstad.
n=25, > 40% 0
1
2
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad Figuur 2b Concentraties van corporatiewoningen in Zaanstad, 2006
n=100, 100% 0
1
2
kilometers
1.
emeente Zaanstad (2004) Ontwikkelingsvisie Zaandam Zuidoost – Met elkaar verbonG den, Rapport, Zaanstad, Gemeente Zaanstad.
2.
feffer, K., Bouchier, T. en W. Bosveld (2005) Grenzeloze dynamiek in stad en regio, P Rooilijn 9, 436-443.
3.
ienst Wijken (2006) Wijksignalement Zaandam Zuid – Samen werken aan je werk, D Zaandstad, Gemeente Zaanstad.
Bron: Lokale monitor Zaanstad
52
Wijken in verandering
Figuur 3a Concentraties van vooroorlogse woningen in Zaanstad, 2007
De Rosmolenwijk maakt deel uit van het oude Zaandam en ligt tegen het centrum aan. Er staan veel vooroorlogse én naoorlogse woningen, figuur 3. In de jaren negentig is er nieuwbouw in de vorm van functieverandering tot stand gekomen (langs de Zaanoevers). Aan de noordkant staan galerijflats en portieketagewoningen. De bebouwing is compact met kleine woningen. Het oudere deel wordt nu grootscheeps gefaseerd geherstructureerd in een periode van ongeveer tien jaar.
53
Figuur 5 Resultaten leefbaarheids- en veiligheidsenquêtes
Resultaten Zaanpeiling
Zaanstad
Zaandam Zuid
Poelenburg
Rosmolenwijk
Kogerveldwijk
tevredenheid woonbuurt
7,9
8,0
6,4
7,1
7,1
rapportcijfer woonomgeving
7,1
7,0
6,1
6,7
6,5
rapportcijfer woning
7,7
7,5
6,9
7,6
6,9
sociale samenhang
6,7
6,8
6,0
6,4
6,0
overlast
5,5
5,6
6,2
5,7
6,0
% onveiligheidsgevoel
19%
21%
33%
23%
27%
verantwoordelijkheidsgevoel
82%
79%
65%
80%
77% Bron: Zaanpeiling 2007
Kogerveldwijk is een kleine maar ruim opgezette woonwijk, opgedeeld in de buurten Hofwijk, Slachthuisbuurt en Kogerveld. De meeste woningen zijn gebouwd in de jaren zestig van de vorige eeuw, zie figuur 3b en de wijk heeft veel overeenkomsten met de wijk Poelenburg. In twee van de drie buurten is het voorzieningenniveau laag en juist in deze buurten ontstaan in toenemende mate leefbaarheidsproblemen. Hofwijk en Slachthuisbuurt liggen aan de Zaan, maar het zicht daarop wordt belemmerd door de bedrijvigheid. Vooral voor deze twee buurten zijn er momenteel plannen om te herstructureren.
n=100, >75% 0
1
2
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad Figuur 3b Concentraties van woningen uit tijdvak 1960-1974 in Zaanstad, 2007
Leefbaarheid en veiligheid Uit de leefbaarheids- en veiligheidsonderzoeken4 kan de conclusie worden getrokken dat alle vier de wijken in negatieve zin afwijken van Zaanstad. Alle wijken scoren namelijk min of meer ondermaats, zie figuur 5.
woning. Ten opzichte van de peiling van 2003 is dit cijfer met 0,4 punt gestegen. Dit zou al op een positief effect kunnen duiden van de herstructurering, maar dit moet uit vervolgpeilingen blijken.
Poelenburg staat er het slechtst voor. De tevredenheid over de woonbuurt wordt het laagst beoordeeld met een 6,4 (op een schaal van 1 tot en met 10), het rapportcijfer voor de woonomgeving en de woning is het laagst, de sociale samenhang krijgt het laagste cijfer en volgens de inwoners is de overlast er het hoogst. Ook het percentage inwoners dat zich onveilig voelt is het hoogst en het verantwoordelijkheidsgevoel juist weer het laagst. Ook Kogerveldwijk krijgt matige cijfers. Inwoners
Ter illustratie volgt hieronder een overzicht van de reeds gerealiseerde nieuwbouw, zie figuur 4
n=100, >75% 0
1
2
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad Figuur 4 Gerealiseerde nieuwbouw sinds 1998 op wijkniveau
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
totaal
Zaandam Zuid
0
31
0
2
0
29
144
184
176
97
663
Poelenburg
0
24
0
0
0
1
0
0
0
0
25
208
193
0
0
90
333
14
3
251
0
1.092
0
0
0
0
0
0
0
31
0
0
31
208
248
0
2
90
363
158
218
427
97
1.811
Rosmolenwijk Kogerveldwijk totaal
Bron: Woningstatistiek W015 (eigen bewerking)
van deze wijk geven een hoger cijfer voor overlast en een lager cijfer voor de sociale samenhang. Ook hier voelt men zich het minst verantwoordelijk voor de wijk én het minst veilig. Rosmolenwijk lijkt zich steeds meer richting het gemiddelde van Zaanstad te begeven. Net als deze wijk krijgt Zaandam Zuid een hoger cijfer in de peilingen. De tevredenheid over de woonbuurt is lager dan gemiddeld in Zaanstad, maar de verschillen tussen Zaanstad op de andere kenmerken zijn niet meer zo groot. Bovendien blijkt de verbetering ook uit de hogere score op het rapportcijfer met betrekking tot de
4.
eze informatie komt jaarlijks beschikbaar uit de Zaanpeilingonderzoeken (omnibus D enquêtes) over veiligheid en leefbaarheid.
54
Wijken in verandering
Bevolkingssamenstelling
Hoe ontwikkelt de bevolking zich?
Opvallend is dat er weinig overlap is van de concentratiegebieden van westerse en niet-westerse allochtonen. Bovendien wonen de westerse allochtonen veel minder geconcentreerd.
Wie wonen er in deze wijken? Hieronder volgt een beperkte analyse van de ontwikkeling van de bevolkingsamenstelling vanaf het jaar 2000. Allereerst toont figuur 6 de ontwikkeling van het percentage allochtonen en autochtonen.
In Zaandam Zuid hangt de toename van het percentage allochtonen vooral samen met zowel een geboorte- als een vestigingsoverschot. Een opvallend groot aantal inwoners, vooral autoch tonen en in mindere mate ook allochtonen, is tussen 2000 en 2008 doorgestroomd naar een andere Zaanse wijk. Herstructurering speelt hierin mogelijk een rol, zie figuur 8.
In deze wijken wonen relatief meer allochtonen dan gemiddeld in Zaanstad, Het percentage alloch tonen in Poelenburg is het hoogst: 56 procent in 2000 en is gestegen tot 67 procent van het totale aantal inwoners in deze wijk in 2008. Deze trend wordt verduidelijkt in figuur 7, waarin concentraties te zien zijn van niet-westerse allochtonen en westerse allochtonen zichtbaar in 2000 en 2008.
Figuur 6 Bevolkingssamenstelling in de vier wijken, 2000 en 2008
inwoners 2000
allochtoon
autochtoon
inwoners 2008
allochtoon
autochtoon
Zaandam Zuid
12.010
26%
74%
11.658
31%
69%
Poelenburg
8.149
56%
44%
7.970
67%
33%
Rosmolenwijk
6.954
24%
76%
7.590
30%
70%
Kogerveldwijk
4.417
33%
67%
4.804
40%
60%
totaal Zaanstad
135.763
21%
79%
142.857
25%
75%
Bron: GBA Zaanstad (eigen bewerking) Figuur 7a Concentraties van niet-westerse en westerse allochtonen, 2000
niet-westers: n>50, >35% westers: n>25, >20%
Figuur 7b Concentraties van niet-westerse en westerse allochtonen, 2008
niet-westers: n>50, >35% 0
1,5
3
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad
westers: n>25, >20%
0
1,5
55
De groei van het aandeel allochtonen in Poelenburg is ook zowel het gevolg van een geboorteals een migratie-overschot in deze periode. Onder de autochtonen is er juist sprake van een sterfteén een vertrekover-schot. In Zaanstad staat deze wijk bekend als een typische doorstroomwijk. In Rosmolenwijk verandert de etnische samenstelling ook. Onder de allochtonen zijn er relatief meer geboorten, onder autochtonen zijn er juist meer sterfgevallen. Er is een migratieoverschot onder de allochtonen en in, bescheiden mate, ook onder de autochtonen in deze wijk. De groei van het aandeel allochtonen in Kogerveldwijk is vooral het gevolg van migratie van deze groep vanuit andere gemeenten én vanuit andere wijken in Zaanstad. Autochtonen verlaten juist deze wijk. De toename is verder het gevolg van een positief natuurlijk groeicijfer, onder zowel allochtonen als autochtonen. Ook de huishoudensamenstelling is veranderd in deze periode. De ontwikkeling lijkt heel sterk op de veranderingen die zich overal voordoen: meer alleenstaanden, meer eenoudergezinnen en een afname van de gezinnen met en zonder kinderen. Zaandam Zuid lijkt nog het meest het patroon van Zaanstad te volgen. In Poelenburg zijn er relatief meer eenoudergezinnen bijgekomen en nog de meest opvallende ontwikkelingen zien we in Kogerveldwijk. Hier neemt het aandeel paren zonder kind(eren) sterk af ten gunste van het aantal alleenstaanden.
Figuur 8 Ontwikkeling percentage allochtonen en autochtonen, 2000-2008
autochtoon
westers
niet-westers -15% Zaandam Zuid
-10%
-5%
Poelenburg
0%
Rosmolenwijk
5%
10%
Kogerveldwijk
15% Zaanstad
Bron: S&O Zaanstad Figuur 9 In deze vier wijken is sprake van een meer dan gemiddelde dynamiek. Meer dan gemiddeld verandert het aandeel allochtonen, en dan vooral in Poelenburg en Kogerveldwijk. En meer dan gemiddeld zijn er veranderingen in de huishouden samenstelling. Het aandeel alleenstaanden in Kogerveldwijk is daarbij het meest opvallend. Zaandam Zuid lijkt in alle opzichten zich nog het meest te spiegelen aan Zaanstad. Figuur 9 Ontwikkeling samenstelling van huishoudens, 2000-2008
alleenstaand
een oudergezin
paar met kind(eren)
paar zonder kind(eren) -8%
-6%
-4%
-2%
0%
2%
4%
6%
8%
3
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad
Zaandam Zuid
Poelenburg
Rosmolenwijk
Kogerveldwijk
Zaanstad
Bron: S&O Zaanstad
56
Wijken in verandering
Sociaal-economische situatie Hebben deze veranderingen van de bevolking gevolgen voor de sociaal-economische situatie van de inwoners? Het is niet gemakkelijk om directe verbanden te leggen, omdat ontwikke lingen op dit gebied sterk samenhangen met autonome ontwikkelingen. Toch proberen we de gegevens op mogelijke effecten van herstructurering nader te onderzoeken. In de volgende (beperkte) analyse wordt gebruik gemaakt van gegevens uit het regionale inkomensonderzoek5 en uit bestanden over uitkeringsafhankelijken (niet-werkende werkzoekenden (NWW) en algemene bijstandscijfers (ABW).
Figuur 10 Ontwikkeling huishoudensinkomen tussen 2002 en 2005, index NL=100
100,0 96,0 92,0 88,0 84,0 80,0
Het gemiddelde inkomen per huishouden in Zaanstad ligt min of meer op het landelijke niveau. Het gemiddelde inkomen van de huishoudens van de vier wijken ligt hier duidelijk onder, zie figuur 10. Het blijkt dat Poelenburg en Rosmolenwijk ten opzichte van Zaanstad zelfs nog verder achterop raken. In Kogerveldwijk en Zaandam Zuid is de achterstand het minst groot. In Poelenburg heeft 20 procent van alle huishoudens een laag inkomen (Nederland: 10 procent, Zaanstad 9 procent). Uit recent CBS-onderzoek6 blijkt verder dat het aandeel personen met een langdurig laag inkomen (vier jaar of meer) in deze wijk hoog is. Poelenburg komt op positie 45 van de landelijke ranglijst van bijna 2.000 wijken. De drie andere wijken staan lager: Rosmolenwijk staat op nummer 341, Zaandam Zuid op 466 en Kogerveldwijk op 525. Poelenburg steekt hier dus vrij ongunstig bij af en ontwikkelt zich in negatieve zin verder. Zonder het verband direct te willen leggen is een verklaring mogelijk te vinden in de veranderende samenstelling van de bevolking (zie paragraaf over ’bevolkingssamenstelling’): meer eenoudergezinnen, meer alleenstaanden, meer allochtonen.
57
Het blijkt dat 6 procent van de Poelenburgers eind 2007 bij het CWI staat ingeschreven als nietwerkende werkzoekend. Gemiddeld in Zaanstad is dat 2,5 procent. Maar liefst 40 procent van deze Poelenburgers staat al langer dan vijf jaar ingeschreven. Overigens is het absolute aantal ingeschrevenen afgenomen, maar een opvallend toename is te zien in de zogenaamde harde kern, namelijk de groep inwoners die al langer dan vijf jaar staat ingeschreven. Figuur 11 illustreert waar zich concentraties voordoen.
Figuur 12a Concentraties NWW-ontvangers, 2002
n>10 24 tot 32% (0) 21,5 tot 24% (0)
Figuur 11 Concentraties langdurig NWW-ontvangers (3 jaar of langer), ingezoomd op Zaandam Zuidoost, 2006 en 2008
18 tot 21,5% (10) 14,5 tot 18% (10) 11 tot 14,5% (8)
0
0.75
1.5
kilometers
39
Bron: Lokale monitor Zaanstad 11
35
10 14
14
Figuur 12b Concentraties NWW-ontvangers, 2008
11 11 26 20
2006: n>10, >5% 2008: n>10, >5%
11
0
0.5
1
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad
2002 Poelenburg Zaanstad
2003
2004 Rosmolenwijk Zaandam Zuid
2005 Kogerveldwijk
Bron: S&O Zaanstad, RIO 2002 t/m 2005
5.
Regionaal Inkomensonderzoek 2000 tot en met 2005 (nader voorlopig)
6.
BS, webmagazine 26 mei 2008: Meeste mensen met langdurig lage inkomens in grote C steden
Ten opzichte van 2002 is de mate van concentratie van NWW-ontvangers (met een inschrijvingsduur langer dan drie jaar) in 2008 kleiner, figuur 12. Een belangrijke rol heeft de gunstige economische ontwikkeling na 2002 gespeeld. Voor Zaandam Zuid en Rosmolenwijk speelt de stedelijke ver nieuwing hierbij mogelijk ook een rol. Mensen verhuizen binnen of buiten de wijk waardoor concentraties verminderen. Er komen echter ook nieuwe plekken bij die in de toekomstige plannen niet moeten worden vergeten. In het zuidwesten van Kogerveldwijk komen concentraties te voor schijn (waterbedeffect?), evenals de sterkere concentratie in Poelenburg.
n>10 24 tot 32% (2) 21,5 tot 24% (1) 18 tot 21,5% (5) 14,5 tot 18% (10) 11 tot 14,5% (15)
0
0.75
1.5
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad
58
Wijken in verandering
Figuur 13a Concentraties ABW-ontvangers, 2002
Figuur 13b Concentraties ABW-ontvangers, 2008
59
Figuur 14a Cumulatieve concentraties NWW en ABW in 2008, en lage woz-waarde in 2006 en corporatiewoningen in 2005
0
n>10
n>10
20 tot 24% (0)
20 tot 24% (2)
17 tot 20% (1)
17 tot 20% (0)
14 tot 17% (7)
14 tot 17% (2)
11 tot 14% (14) 8 tot 11% (6)
Figuur 14b Gemeentelijke ontwikkelingsplannen, 2004
400 800 meters
11 tot 14% (12) 0
0.75
1.5
8 tot 11% (9)
0
Bron: Lokale monitor Zaanstad
0.75
1.5
kilometers
kilometers
Bron: Lokale monitor Zaanstad
Uit de cijfers bij de monitorkaart blijkt dat het aantal uitkeringsafhankelijken in 2008 weer ongeveer op het niveau van 2002 is. In Poelenburg woont in 2008 bijna 80 procent van de 333 uitkerings afhankelijken geconcentreerd. De mate van concentratie is hier sinds 2002 licht afgenomen. Zaandam Zuid toont een zelfde beeld, maar hier woont slechts 40 procent geconcentreerd. Ook in Rosmolenwijk zijn in 2008 minder sterke concentraties van ABW-ontvangers ten opzichte van 2002, figuur 13, maar het percentage ABWontvangers dat in concentraties woont, is aanzienlijk hoger. Dit is namelijk 60 procent ten opzichte van 48,5 procent in 2002. Dit kan verband houden met verhuizingen binnen de wijk als gevolg van de herstructurering. Kogerveldwijk heeft het laagste percentage ABW-ontvangers en de minste concentraties, maar hier is een lichte toename in dezelfde gebieden zichtbaar.
Cumulatie van concentraties
Voorzichtig kan worden geconcludeerd dat Poelenburg en Kogerveldwijk zich minder gunstig ontwikkelen en dat Zaandam Zuid en Rosmolenwijk enige bemoedigende veranderingen laten zien.
De resultaten uit de Zaanpeiling lijken deze ontwikkelingen te bevestigen. De inwoners uit Zaandam Zuid en Rosmolenwijk oordelen in steeds gunstiger zin over aspecten met betrekking tot hun woonomgeving, terwijl inwoners van Poelenburg en Kogerveldwijk geen verbeteringen zien.
De analyse op wijkniveau van de beschikbare data heeft laten zien dat de vier wijken het minder goed doen dan gemiddeld in Zaanstad. Maar er zijn ook ruimtelijke verschillen binnen deze wijken. Met behulp van de lokale monitor kunnen we plekken aanwijzen waar bepaalde verschijnselen (ABW, NWW, lage WOZ waarde en corporatie woningen) zich ruimtelijk concentreren en die extra aandacht vragen in de toekomstige plannen. Dit gebeurt in figuur 14. Deze figuur laat bijvoorbeeld zien dat de aandachtsgebieden in Zaandam Zuid in de gemeentelijke plannen en cumulatieve concentraties overlappen. Dit is ook in het centrum van Rosmolenwijk het geval. In Kogerveldwijk en Poelenburg is er maar weinig overlap van probleemcumulatie en aandachtsgebieden. Maar hiervoor geldt dat de plannen nog min of meer in een abstract stadium verkeren.
restlocatie gerealiseerd haalbaarheidsstudie NWW 2008: n>10, >11%
planologische procedure
ABW 2008: n>10, >8% lage woz-waarde 2006: n>50, >75%
Bron: Ontwikkelingsplannen gemeente Zaanstad
corporatiewoningen 2005: n>50, >75% Bron: Lokale monitor Zaanstad
Eerste effecten van de ontwikkelings visie Zaandam Zuidoost Het is lastig gebleken om op basis van het beschikbare analysemateriaal eenduidige conclusies te trekken over de dynamiek in de wijken met herstructureringsactiviteiten of in wijken waar dringend behoefte is aan herstructurering. Voor Poelenburg en Kogerveldwijk zouden toekomstige herstructureringsmaatregelen het tij moeten keren. Voor deze wijken wordt volop nagedacht over herstructurering. In Zaandam Zuid en Rosmolenwijk is de herstructurering in volle gang. De voorgaande analyse lijkt te wijzen op wat eerste voorzichtige positieve resultaten van
de herstructureringsoperaties. Dit lijkt een voorzichtige conclusie te zijn uit de leefbaarheidsen veiligheidsonderzoeken. Maar voor de wijk Poelenburg, waar herstructureringsplannen in de maak zijn, is het duidelijk dat er dringend behoefte is aan verandering. Er zijn hoge concentraties van niet-westerse allochtonen in deze wijk en van inwoners met een ABW- of NWW-uitkering. Poelenburg heeft daarnaast het laagste besteedbaar inkomen, en daarmee samenhangend, het hoogste percentage mensen met een laag inkomen. In deze wijk is er bovendien sprake van een toenemende sociale achterstand.
60
Wijken in verandering
De andere wijken zijn minder eenduidig te posi tioneren. In alle opzichten steken zij eveneens minder gunstig bij de Zaanse gemiddelden af, maar in een minder pregnante mate. Uit Koger veldwijk komen er signalen over mogelijke achter uitgang. Onder andere wijzen gegevens uit de Zaanpeiling hier op, maar ook uit de analyse van de concentraties ABW- en NWW-ers. Zaandam Zuid én Rosmolenwijk scoren positiever op de leefbaarheidsvariabelen (op bijvoor beeld de tevredenheid over de woonbuurt of het rapportcijfer voor de woning en sociale samenhang) en bewegen zich beiden richting het stedelijk gemiddelde. Dit duidt op een grotere woontevredenheid, mogelijk als resultaat van de reeds behaalde stadsvernieuwingsresultaten. Hoewel de inwoners in deze drie wijken er (in vergelijking met Poelenburg) duidelijk beter voor lijken te staan, wijst de inkomenssituatie nog wel op een achterstand. In Zaandam Zuid neemt het aantal ABW-ers weliswaar in concentraties af, maar de NWW-ers lijken juist iets meer geconcentreerd te wonen. In de Rosmolenwijk is het percentage inwoners met een langdurige uitkering gedaald.
Vanuit regionaal perspectief is ook de Zaans/ Amsterdamse discussie7 van betekenis over de aantrekkingskracht van Zaanstad op huishoudens met een minder gunstige sociaal-economische positie (van binnen én buiten Zaanstad). Deze aantrekkingskracht kan deels verklaard worden door de aanwezige goedkope woningvoorraad (veelal in de wijken in Zaandam Zuidoost). Herstructurering wordt gezien als één van de middelen om deze beweging tegen te houden. Of herstructurering daadwerkelijk zal leiden tot een meer heterogene samenstelling van de bevolking valt echter pas over een aantal jaren te beoordelen.
Literatuur Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2008) Vertrek van Amsterdammers naar de regio Amsterdam, Gemeente Amsterdam. Gemeente Zaanstad Dienst Wijken (2006) Wijksignalement Zaandam Zuid – Samen werken aan je werk, Gemeente Zaanstad. Gemeente Zaanstad (2004) Ontwikkelingsvisie Zaandam Zuidoost – Met elkaar verbonden. Gemeente Zaanstad. Pfeffer, K., Bouchier, T. en W. Bosveld (2005) Grenzeloze dynamiek in stad en regio. In: Rooilijn 9, pp. 436-443.
7.
ertrek van Amsterdammers naar de regio, Dienst Onderzoek en Statistiek Amsterdam, V 2008