Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Theoretische onderbouwing “Monitoring scootmobielgebruik gemeente Dalfsen”
Opdrachtgevende organisatie
De gemeente Dalfsen
Onderzoekslocatie
Dalfsen, Nieuwleusen, Lemelerveld
Opdrachtgever
Rik Bolhuis Hoofd afdeling Sociale Zaken
Contactpersoon
Inge Nooijen WMO consulent
Uitvoerende organisatie
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Instituut Paramedische studies, opleiding Ergotherapie
Aspirant onderzoekers
Lilianne Duim Debbie Prins Anke Roelofs Marloes Spijker
Senior adviseur
Inez Ummels
Datum
Nijmegen, juni 2012
© 2012 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever.
2
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Voorwoord Voor u ligt de theoretische onderbouwing betreffende het onderzoek naar ‘Monitoring schootmobielgebruik gemeente Dalfsen’. Dit onderzoek is uitgevoerd door Breakpoint Research in opdracht van de gemeente Dalfsen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van januari 2012 tot en met juni 2012. Dit document is ter aanvulling op het adviesrapport betreffende dit onderzoek. Hierin zijn de gemaakte keuzes voor dit onderzoek onderbouwd met literatuur en er zijn alternatieven afgewogen.
Nijmegen, juni 2012 Breakpoint Research Lilianne Duim Debbie Prins Anke Roelofs Marloes Spijker
3
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Inhoudsopgave 1.
2.
3.
4.
Inleiding .......................................................................................................................... 6 1.1
Aanleiding van het onderzoek ................................................................................ 6
1.2
Het belang van het onderzoek (mico-, meso-, macroniveau).................................. 6
1.3
Betrokkenen........................................................................................................... 7
1.4
Projectmatig werken............................................................................................... 7
1.5
Leeswijzer .............................................................................................................. 8
Onderzoeksvraag en definiëring begrippen .................................................................... 9 2.1
Probleemstelling .................................................................................................... 9
2.3
Afbakening onderzoek ........................................................................................... 9
2.4
Vraagstellingen .....................................................................................................10
2.5
Doelstellingen .......................................................................................................10
2.6
Definiëring begrippen ............................................................................................11
Soort onderzoek en uitgangspunten ..............................................................................13 3.1
Onderzoeksparadigma ..........................................................................................13
3.2
Onderzoekstype ....................................................................................................13
3.3
Soort Kwantitatief onderzoek ................................................................................13
Methoden onderzoek en hypotheses .............................................................................14 4.1
Inleiding ................................................................................................................14
4.2
Oriënterend literatuuronderzoek ............................................................................14
4.3
Hypotheses ...........................................................................................................17
4.4
Dossierstudie en afname vragenlijsten ..................................................................18
4.5
Keuze van variabelen en data-analyse .................................................................22
4.6
Contact met experts ..............................................................................................24
4.7
Ethische aspecten.................................................................................................24
5.
Resultaten en conclusies...............................................................................................26
6.
Eindconclusie ................................................................................................................26
7.
Aanbevelingen ..............................................................................................................27
8.
Implementatie ................................................................................................................28 8.1
Inleiding ................................................................................................................28
8.2
Oriëntatie ..............................................................................................................29
8.3
Inzicht ...................................................................................................................29
8.4
Acceptatie .............................................................................................................29
8.5
Verandering ..........................................................................................................29 4
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
8.6
Behoud van verandering .......................................................................................30
8.7
Conclusie ..............................................................................................................30
9.
Eindpresentatie .........................................................................................................31 9.1
Inleiding ................................................................................................................31
9.2
Verantwoording eindpresentatie ............................................................................31
10.
Discussie ..................................................................................................................32
Literatuurlijst .........................................................................................................................34 Bijlage 1
Samenwerkingsafspraken .................................................................................37
Bijlage 2
Follow-up van de samenwerkingsafspraken ......................................................38
Bijlage 3
De samenwerkingsovereenkomst .....................................................................39
Bijlage 4
Afweging kwantitatief- en kwalitatief onderzoek ................................................44
Bijlage 5
Afweging beschrijvend-, explorerend en toetsend onderzoek ............................45
Bijlage 6
Zoekschema’s oriënterend literatuuronderzoek .................................................46
Bijlage 7
Gestructureerde beoordelingslijst ......................................................................47
Bijlage 9
Regels telefonisch contact ................................................................................49
Bijlage 10
Vragenlijst-guide ...............................................................................................50
Bijlage 11
Variabelen vragenlijsten ....................................................................................52
Bijlage 12
Afweging mondelinge- en schriftelijke afname...................................................56
Bijlage 13
De Vragenlijst....................................................................................................57
Bijlage 14
De TFI ...............................................................................................................62
Bijlage 15
Fasedocumenten ..............................................................................................64
5
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
1.
Inleiding
In dit document zijn de keuzes, die gemaakt zijn voor het onderzoek “Monitoring scootmobielgebruik gemeente Dalfsen”, met behulp van literatuur verantwoord. Daarnaast zijn alternatieven afgewogen. Dit onderzoek is uitgevoerd door Breakpoint Research voor de gemeente Dalfsen. Breakpoint Research bestaat uit 4 aspirant onderzoekers van de opleiding Ergotherapie van de HAN te Nijmegen.
1.1
Aanleiding van het onderzoek
De gemeente Dalfsen heeft voor het jaar 2012 als aandachtspunt: ‘Verkeersveiligheid’. Een onderdeel hiervan is de veiligheid van de scootmobilisten te vergroten. Hiervoor is onderzoek nodig. In Nederland rijden steeds meer mensen met een scootmobiel. Ook in de gemeente Dalfsen is het aantal scootmobilisten toegenomen. Het blijkt dat de toename van de scootmobilisten in Nederland, zorgt voor meer ongevallen (Consument en Veiligheid, 2010). Daarnaast wordt het gebruik van scootmobielen gericht op frequentie van het gebruik, de betekenis voor mensen, de meerwaarde van het gebruik en de veiligheid op de weg op dit moment onvoldoende gemonitord in Nederland. De wens van de gemeente Dalfsen is dan ook, om het scootmobielgebruik systematisch te monitoren en in te delen in drie categorieën (groen, oranje, rood). Daarbij is aangegeven dat categorie groen de scootmobilisten zijn die niet kwetsbaar zijn en de scootmobiel naar tevredenheid gebruiken; de categorie oranje bestaat uit scootmobilisten die een verhoogde kans hebben op kwetsbaarheid in het verkeer en/of de scootmobiel niet gebruiken volgens de WMO-doelstelling; de categorie rood bestaat uit scootmobilisten die kwetsbaar zijn en/of de scootmobiel niet gebruiken. De externe bescherming, incasseringsvermogen en taakbekwaamheid bepalen immers de kwetsbaarheid van de scootmobilist (SWOV, 2009). De gemeente heeft het belang om kosten te besparen. Zij denken dat door effectief werken en ongebruikte scootmobielen in te nemen, kosten bespaard kunnen worden en dat uiteindelijk de veiligheid in het verkeer verbetert. Daarnaast zijn het de WMO-consulenten die belang hebben bij het monitoringssysteem, omdat zij op zoek zijn naar een effectievere manier van werken en daarnaast willen zij meer kunnen aansluiten bij elke kwetsbare scootmobilist.
1.2
Het belang van het onderzoek (mico-, meso-, macroniveau)
Breakpoint Research streeft ernaar, met dit onderzoek de kennis binnen de beroepspraktijk te vergroten. De aspirant onderzoekers zijn immers ergotherapeuten i.o. en werken vanuit de visie van de ergotherapie. Zij staan voor het mogelijk maken van het handelen, zodat participatie - het deelnemen van mensen aan het dagelijks- en maatschappelijk leven gerealiseerd wordt ten behoeve van gezondheid en welzijn” (Hartingsveldt, 2010). Door middel van dit onderzoek is indirect meegewerkt aan de verkeersveiligheid in de gemeente Dalfsen. Binnen de Nederlandse maatschappij wordt er veel waarde gehecht aan veiligheid in het verkeer (Veilig Verkeer Nederland, 2012). Deze veiligheid geldt voor zowel de bestuurder van een voertuig als wandelaars of spelende kinderen op straat. Doordat de kwetsbare scootmobilisten in kaart zijn gebracht, is er gewerkt aan het verbeteren van de begeleiding van deze doelgroep met betrekking tot het scootmobiel rijden (microniveau). Uiteindelijk streeft Breakpoint Research ernaar dat de kwetsbare 6
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
scootmobilisten in de gemeente Dalfsen veilig gebruik maken van de scootmobiel (handelen) en dat de scootmobiel hen helpt bij het participeren in de maatschappij. De begeleiding die geboden wordt aan de scootmobilisten, wordt gedaan door de WMOconsulenten van de gemeente Dalfsen, werkzaam op de afdeling Sociale Zaken (mesoniveau). De aanbevelingen zijn gericht op de werkwijze van deze WMO-consulenten. Het veranderen van hun werkwijze zal in het belang zijn van de scootmobilisten. Tot slot zal dit onderzoek in de toekomst bijdragen aan de verkeersveiligheid van alle weggebruikers in de gemeente Dalfsen (macroniveau). Ook zal de gemeente Dalfsen een voorbeeld kunnen zijn voor andere gemeenten. Via social media wil de gemeente hun werkwijze uitdragen aan belanghebbenden, om een goede werkwijze te kunnen verspreiden. Dit zal uiteindelijk ten goede kunnen komen aan alle scootmobilisten in Nederland.
1.3
Betrokkenen
1.3.1 Direct betrokkenen bij het project Rik Bolhuis, opdrachtgever Inge Nooijen, contactpersoon van de opdrachtgever Inez Ummels, senior adviseur Breakpoint Research, 4 aspirant onderzoekers 1.3.2 Indirect betrokkenen bij het project Testpersonen voor het testen van de vragenlijsten. Respondenten: inwoners van de gemeente Dalfsen, in het bezit van een scootmobiel die hun medewerking hebben verleend aan de mondelinge vragenlijsten. Medewerkers afdeling Sociale Zaken van de gemeente Dalfsen. Experts uit het werkveld en een expert, verbonden aan de HAN. Technisch adviseur van RSR revalidatieservice.
1.4
Projectmatig werken
Er is gekozen om gedurende het project te werken volgens projectmatig werken van Grit (Grit, 2008). Grit beschrijft een model voor projectmatig werken bestaande uit zes fasen: initiatieffase, definitiefase, ontwerpfase, voorbereidingsfase, realisatiefase en nazorgfase (Grit, 2008). Door projectmatig werken is er systematisch aan het project gewerkt waardoor er geen belangrijke stappen in het proces zijn overgeslagen. Door middel van het werken met het model van Grit heeft het projectteam de kwaliteit van het project kunnen bewaken en waarborgen. Na elke fase van het projectmatig werken is er een fasedocument opgesteld. In de eerste fase van het project is Breakpoint Research gestart met het opstellen van samenwerkingsafspraken, zie bijlage 1: Samenwerkingsafspraken. Deze afspraken hebben er mede voor gezorgd dat de samenwerking positief is verlopen. In de laatste fase van het onderzoek zijn de afspraken geëvalueerd, zie bijlage 2: Follow-up van de samenwerkingsafspraken. Ook zijn afspraken gemaakt met de contactpersoon van de opdrachtgever en met de senior adviseur hoe er op een gewenste manier dient te worden samengewerkt. De samenwerking met deze betrokkenen is goed verlopen.
7
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
1.5
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de probleemstelling weergegeven en de afbakening van het onderzoek. Vervolgens zijn de vraag- en doelstellingen van dit onderzoek geformuleerd met daarbij de definiëring van begrippen. In hoofdstuk 3 is het soort onderzoek dat is uitgevoerd beschreven en daarbij de uitgangspunten. In hoofdstuk 4 zijn de methoden van dit onderzoek en de hypotheses die zijn opgesteld verantwoord en onderbouwd. In hoofdstuk 5 is beschreven hoe de resultaten en de conclusies tot stand zijn gekomen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de eindconclusie en in hoofdstuk 7 op de aanbevelingen. In hoofdstuk 8 is de implementatie verantwoord en onderbouwd en in hoofdstuk 9 de eindpresentatie. Tot slot in hoofdstuk 10, wordt ingegaan op de gemaakte keuzes voor de discussie, gevolgd door een literatuurlijst en de bijlagen. Als laatste dient te worden opgemerkt dat waar hij staat, ook zij kan worden gelezen.
8
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
2.
Onderzoeksvraag en definiëring begrippen
2.1
Probleemstelling
1. Er zijn steeds meer mensen die in de gemeente Dalfsen gebruik maken van een scootmobiel. Op dit moment zijn 173 scootmobilisten in de gemeente Dalfsen. De gemeente heeft het idee dat er scootmobilisten zijn die de scootmobiel niet gebruiken of niet gebruiken waarvoor deze is bedoeld. Door deze scootmobielen in beeld te brengen en te evalueren, denkt de gemeente geld te kunnen besparen. De gemeente betaalt immers €30,00 per maand per scootmobiel. De scootmobielen dienen te worden gebruikt conform de WMO-doelstelling. Bij de WMOconsulenten is echter niet bekend hoe het scootmobielgebruik is van de scootmobilisten. Ook staat in het beleid dat er jaarlijks een heronderzoek bij de scootmobilisten dient plaats te vinden. Dit gebeurt echter niet in verband met de werkdruk die de WMOconsulenten ervaren, waardoor dit heronderzoek geen prioriteit krijgt. De WMO-consulenten willen op een efficiënte wijze de nodige interventies geven aan de kwetsbare scootmobilisten, zodat zij veilig kunnen deelnemen aan het verkeer. Hiermee wordt ook gewerkt aan de participatie van de scootmobilist. 2. Momenteel heeft de gemeente echter geen zicht op het scootmobielgebruik van hun scootmobilisten en de kwetsbare scootmobilisten in het verkeer. De gemeente wenst criteria voor een monitoringssysteem om de scootmobilisten te kunnen indelen op kwetsbaarheid. Door hier inzicht in te krijgen, kan de gemeente interventies toepassen om aan te kunnen sluiten bij de wensen en behoeften van de scootmobilisten. Hierdoor wordt de verkeersveiligheid voor zowel de scootmobilist als voor de overige weggebruikers vergroot.
2.3
Afbakening onderzoek
Om goed onderzoek te kunnen doen naar het gebruik van scootmobielen in de gemeente Dalfsen en het advies te kunnen onderbouwen, is het onderzoek in samenspraak met de opdrachtgever en senior adviseur afgebakend. Het onderzoek is gericht op het in kaart brengen van het scootmobielgebruik in de gemeente Dalfsen, zodat de gemeente handvatten kan krijgen om dit in de toekomst zelf te kunnen monitoren. Er is besloten om geen scootmobieltraining te organiseren en/of uit te voeren. Bij aanvang van dit onderzoek werd dit wel verwacht, maar gebleken is dat dit voor het onderzoek niet relevant was en niet haalbaar binnen de beschikbare tijd. Wel is ervoor gekozen om in de vragenlijst vragen mee te nemen over de eigen beoordeling van de scootmobilisten ten aanzien van de verkeersveiligheid en de behoefte aan rijles. Zie bijlage 3 voor de samenwerkingsovereenkomst. Breakpoint Research stond voor een dilemma met betrekking tot de afbakening van het onderzoek. De opdrachtgever had de wens om alle scootmobilisten te includeren voor het onderzoek en de scootmobieldag te onderzoeken. Breakpoint Research had echter het idee dat hierdoor geen valide en betrouwbaar onderzoek kon worden uitgevoerd, omdat de tijd dit niet zou toelaten en het theoretische gedeelte van het onderzoek te beperkt zou worden uitgevoerd. Breakpoint Research heeft daarom besloten om een steekproef te trekken, maar was zich ervan bewust dat hiermee niet geheel kon worden voldaan aan de wensen van de opdrachtgever. De afweging tussen het klantgericht werken en het uitvoeren van gedegen onderzoek, heeft Breakpoint Research doen besluiten om de keuze te maken voor het 9
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
uitvoeren van een valide en betrouwbaar onderzoek. De opdrachtgever heeft hier na overleg mee ingestemd.
2.4
Vraagstellingen
2.4.1 Hoofdvraag 1 “In hoeverre maken de scootmobilisten van de gemeente Dalfsen gebruik van hun WMOverstrekte scootmobiel volgens de WMO-doelstelling?” 2.4.2 Subvragen Hoe vaak gebruiken de scootmobilisten de WMO-verstrekte scootmobiel? Met welk doel hebben de scootmobilisten de WMO-verstrekte scootmobiel aangevraagd/ geadviseerd gekregen? Voor welke doeleinden worden de scootmobielen momenteel gebruikt, met betrekking tot zelfredzaamheid, participatie en sociale samenhang? In hoeverre ervaren de scootmobilisten een positieve bijdrage van de scootmobiel op hun zelfredzaamheid, participatie en sociale samenhang? 2.4.3 Hoofdvraag 2 “Welke criteria zijn nodig om de scootmobilisten met een WMO-verstrekte scootmobiel uit de gemeente Dalfsen in te delen in risicocategorieën op de mate van kwetsbaarheid in het verkeer?” 2.4.4 Subvragen Wat zijn kwetsbare doelgroepen m.b.t. het rijden van een scootmobiel? Welke criteria zijn vanuit wetenschappelijk en therapeutenperspectief nodig om scootmobilisten uit de gemeente Dalfsen in te delen in risicocategorieën op de mate van kwetsbaarheid in het verkeer? In hoeverre hebben scootmobilisten uit de gemeente Dalfsen behoefte aan rijles?
2.5
Doelstellingen
2.5.1 Doelstellingen Breakpoint Research 1. “Breakpoint Research geeft de gemeente Dalfsen in juni 2012 inzicht in de mate van gebruik van de scootmobiel conform WMO-doelstelling.” 2. “Breakpoint Research geeft de gemeente Dalfsen in juni 2012 inzicht in criteria over de mate van kwetsbaarheid in het verkeer, om de scootmobilisten te kunnen indelen in risicocategorieën.” 2.5.2 Doelstelling opdrachtgever “De gemeente Dalfsen weet of de WMO-verstrekte scootmobielen wel of niet worden gebruikt. Indien deze niet worden gebruikt, wil de gemeente kosten besparen op de ongebruikte scootmobielen. Indien de scootmobielen wel worden gebruikt, streeft de gemeente naar het veilig gebruik ervan en participatie volgens de WMO-doelstelling. Hiervoor krijgen de WMO-consulenten van de gemeente Dalfsen criteria om in de toekomst de kwetsbare scootmobilisten – ingedeeld in risicocategorieën – te monitoren en evalueren.”
10
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
2.6
Definiëring begrippen
2.6.1 Operationalisering onderzoeksvraag Term: Omschrijving: De gemeente Dalfsen De gemeente Dalfsen bestaat uit 5 kernen, namelijk: Dalfsen, Nieuwleusen, Lemelerveld, Hoonhorst en Oudleusen (Gemeente Dalfsen, z.j.). WMO-verstrekte scootmobiel Een scootmobiel die in het bezit is van de gemeente Dalfsen, afdeling Sociale Zaken. De scootmobilist heeft de scootmobiel in bruikleen van de gemeente en dient deze retour te doen wanneer deze niet meer wordt gebruikt. Scootmobielgebruik volgens De scootmobiel wordt gebruikt door de scootmobilist en de WMO-doestelling helpt hem te participeren in de samenleving, zonder dat het formeel is georganiseerd. De scootmobiel helpt hem in de zelfredzaamheid, dat leidt tot participatie en participatie leidt tot sociale samenhang. Tot slot helpt het de scootmobilist om daadwerkelijk mee te doen in de samenleving. Het is een georganiseerde vorm van participatie die plaatsvindt in georganiseerde burgerverbanden (Kwekkeboom, 2009). Criteria Waar je aan afmeet, waar je aan moet voldoen (Opzoeken in de encyclopedie, 2012). Scootmobilisten De klanten van de gemeente Dalfsen die in het bezit zijn van een scootmobiel, verstrekt door de gemeente Dalfsen. Risicocategorieën Drie categorieën waarin de scootmobilisten worden ingedeeld, op mate van kwetsbaarheid in het verkeer. Kwetsbaarheid in het verkeer De externe bescherming, incasseringsvermogen en taakbekwaamheid bepalen de kwetsbaarheid van de scootmobilist (SWOV, 2009). 2.6.2 Verklarende woordenlijst Term: Omschrijving: Andere Een handmatig bewogen rolstoel, een elektrische rolstoel, vervoersvoorzieningen een sportrolstoel, een gehandicapten parkeerkaart (GPK) voor bestuurder en passagier (de GPK is wel een WMO voorziening, maar valt niet onder de vervoersvoorziening van de WMO. Binnen dit onderzoek is de GPK wel geïncludeerd als vervoersvoorziening). Celfrequentie Aantal weergegeven in één cel van een tabel. Correlatiecoëfficiënt De mate van sterkte van lineaire samenhang tussen twee variabelen (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Informed consent Schriftelijke, vrijwillig verkregen toestemming van een persoon of verantwoordelijke voor deelname aan een studie. Interval variabele Numerieke variabele met een vaste meeteenheid en volgorde maar zonder natuurlijk nulpunt (te Grotenhuis & van der Weegen, 2008) Monitoringssysteem Systeem aan de hand waarvan bepaalde effecten van het gevoerde beleid systematisch opgevolgd en in kaart gebracht kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens 11
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Nominale variabele
Ordinale variabele Pearsons product – moment correlatiecoëfficiënt Ratiovariabele Relatieve frequenties
Respondent Scootmobilisten Significantie Spearman’s rangcorrelatiecoëfficiënt
SPSS
Testpersonen TFI
WMO
kan het beleid worden geëvalueerd en zonodig worden bijgestuurd. Kwalitatieve variabele, waarvan de categorieën niet een volgorde te plaatsen zijn (te Grotenhuis & van der Weegen, 2008). Kwalitatieve variabele, waarvan de categorieën in een vaste of zinvolle volgorde te plaatsen zijn (te Grotenhuis & van der Weegen, 2008). Berekening van de mate van samenhang tussen intervalof ratiovariabelen (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Numerieke variabele met een natuurlijk nulpunt (te Grotenhuis & van der Weegen, 2008). De uitkomsten in aantallen in vergelijking tot het totaal. In dit document uitgedrukt in procenten (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Scootmobilist die heeft deelgenomen aan het onderzoek. De klanten van de gemeente Dalfsen die in het bezit zijn van een scootmobiel, verstrekt door de gemeente Dalfsen. De kans dat de gevonden samenhang op toeval berust. Berekening van de mate van samenhang tussen twee ordinale variabelen of tussen een ordinale variabelen met een interval- of ratiovariabelen. Ook bruikbaar wanneer de interval- of ratiovariabelen veel extreme waardes kennen (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Statistic Package for the Social Sciences Computerprogramma voor de statistische verwerking van gegevens. Scootmobilisten die hebben meegedaan aan het testen van de vragenlijst. Tilburg Frailty Indicator Meetinstrument voor het bepalen of iemand kwetsbaar is en in welke mate (van Campen, 2011). Wet Maatschappelijk Ondersteuning
12
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
3.
Soort onderzoek en uitgangspunten
3.1
Onderzoeksparadigma
Er is een empirisch analytisch onderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeksstroming was van toepassing, omdat er objectief onderzoek werd gedaan naar de scootmobilisten en het scootmobielgebruik volgens de WMO-doelstelling, waarbij niets aan het toeval werd overgelaten (Verhoeven, 2005). Er is rationeel naar het onderzoek gekeken en er is niet op het gevoel af gegaan. Analyses in deze stroming zijn kwantitatief van aard, wat aansloot bij de vragen van de opdrachtgever.
3.2
Onderzoekstype
Er is een kwantitatief onderzoek uitgevoerd (Baarda, 2009). De meerwaarde van kwantitatief onderzoek ten opzichte van kwalitatief onderzoek is dat er een grotere groep scootmobilisten bereikt kon worden en objectief onderzoek kon worden gedaan naar de kwetsbare doelgroepen. Daarnaast kon er door middel van kwantitatief onderzoek een significante samenhang in het gebruik van de scootmobiel worden weergegeven. Ook kon er worden gekozen voor een combinatie van beide onderzoekstypen, zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek. Hier is niet voor gekozen, omdat de steekproef voor het kwantitatief onderzoek dan te klein zou worden. Deze keuze zou dan automatisch geen kwalitatief en valide onderzoek opleveren en dat had niet de voorkeur van de contactpersoon van de opdrachtgever en van Breakpoint Research. Om de afweging te kunnen maken voor het onderzoekstype, zijn de voor- en nadelen van zowel kwantitatief onderzoek als van kwalitatief onderzoek afgewogen en gestructureerd, zie bijlage 4: Afweging kwantitatief- en kwalitatief onderzoek.
3.3
Soort Kwantitatief onderzoek
Op dit project was exploratief onderzoek van toepassing, omdat ernaar gestreefd is verbanden te vinden tussen verschillende persoonlijke kenmerken (Baarda & de Goede, 2006). Binnen dit onderzoek zijn hypotheses opgesteld om te kunnen toetsen of de verbanden aanwezig zijn. Dit heeft geresulteerd in aanbevelingen die in een vervolgonderzoek getoetst kunnen worden. Om de afweging te kunnen maken voor het soort onderzoek, zijn de voor- en nadelen van beschrijvend onderzoek, explorerend onderzoek en toetsend onderzoek afgewogen en gestructureerd, zie bijlage 5: Afweging beschrijvend-, explorerend en toetsend onderzoek.
13
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
4.
Methoden onderzoek en hypotheses
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uitleg gegeven over de methode van het onderzoek. Er wordt ingegaan op de verschillende onderzoeken die zijn gedaan en aanvullende activiteiten die zorgen voor kennisvergroting of onderbouwing van het onderzoek. Er heeft een oriënterend literatuuronderzoek plaatsgevonden, gevolgd door een dossierstudie en de afname van vragenlijsten. Daarnaast zijn er experts benaderd en hier zijn gesprekken mee gevoerd over uiteenlopende onderwerpen. Om het verloop van het gehele proces in beeld weer te geven met de daaruit voortgekomen producten is hieronder een schema geplaatst.
4.2
Oriënterend literatuuronderzoek
In dit hoofdstuk worden de gemaakte keuzes en de gekozen methodiek beschreven die zijn gemaakt tijdens het oriënterend literatuuronderzoek. Er heeft een Nederlands literatuuronderzoek plaatsgevonden. Er is gekozen voor een oriënterend literatuuronderzoek in plaats van een literatuurstudie, zodat ook praktijkgericht onderzoek in de gemeente Dalfsen kon worden uitgevoerd. Dit sluit aan bij de vraag van de opdrachtgever. Een literatuuronderzoek is te uitgebreid om met een praktijkonderzoek te kunnen combineren. Er was alleen een oriënterend literatuuronderzoek nodig om achtergrondinformatie te krijgen en de aanbevelingen te kunnen onderbouwen. Het oriënterend literatuuronderzoek is op methodische wijze uitgevoerd. Zoekvragen Er is gestart met het formuleren van kritische en beantwoordbare vragen (Logister-Proost, 2007). In hoeverre gebruiken scootmobilisten met een WMO- verstrekte scootmobiel de scootmobiel volgende de WMO-doelstelling en of WMO-kanteling? Is er onderzoek gedaan vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) naar het scootmobielgebruik van kwetsbare ouderen in een gemeente? Is er een monitoringssysteem waarmee het scootmobielgebruik van kwetsbare verkeersdeelnemers gemonitord kan worden? 14
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Zoektermen Bij iedere vraag zijn zoektermen opgesteld om hiermee de vragen te beantwoorden. De zoektermen zijn met elkaar gecombineerd om een optimaal zoekresultaat te krijgen. “Door verschillende termen te gebruiken kunnen combinaties worden gemaakt die de zoekvraag vergroten of verkleinen” (Kuiper at al, 2008). Er is een oriënterend literatuuronderzoek gedaan, waarin een vergelijking is gemaakt tussen het gebruik van de scootmobiel in Nederland en in het buitenland. De reden hiervoor is de overweging of buitenlandse literatuur gebruikt kon worden. Hieruit is gebleken dat er maar weinig literatuur beschikbaar is over dit onderwerp. Bij de meeste organisaties wordt voor verkeersregels verwezen naar de ambassade van het land waar de scootmobiel gereden wordt. In een Engels afstudeerproject komt naar voren dat er verschillen zijn in de plaats op de weg en de classificatie van de scootmobiel (Steyn & Chan, 2008). Zo blijkt dat Nederland het enige land is waar scootmobielen op het fietspad mogen rijden. Door de verschillen in de plaats op de weg en classificatie, het onbekend blijven van verschillen in verkeersregels en de weinige mate van relevantie voor het onderzoek, is ervoor gekozen om buitenlandse literatuur te excluderen voor dit onderzoek. De zoektermen zijn per zoekvraag vermeld in schema’s, zie bijlage 6: Zoekschema’s voor oriënterend literatuuronderzoek. Databanken Om bewijsmaterialen te vinden bij de opgestelde zoektermen, is er gebruik gemaakt van databanken. De volgende databanken zijn geselecteerd voor deze studie op basis van betrouwbaarheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid. De volgende (Nederlandse) databanken zijn geselecteerd: Google Scholar Narcis Online tijdschriften Picarta HBO Kennisbank In- exclusiecriteria Naast de criteria die al zijn opgesteld in de zoekvragen, zijn in- en exclusiecriteria opgesteld waar de gezochte literatuur aan moest voldoen. Hiermee is er voor gezorgd dat er gericht kon worden gezocht naar relevante literatuur. Niet-relevante literatuur kon hiermee worden uitgesloten. Inclusiecriteria De literatuur is geschreven in het jaar 2002 of later. Er is naar gestreefd om zo recent mogelijke literatuur te gebruiken ter onderbouwing van dit onderzoek, bij voorkeur niet ouder dan vijf jaar. Dit is echter afhankelijk van het onderzoek (Kuiper at al, 2008). Aangezien er nog maar weinig onderzoek is gedaan naar scootmobielgebruik, is ervoor gekozen om literatuur te gebruiken die binnen de afgelopen tien jaar is gepubliceerd, zodat er toch een bruikbare hoeveelheid literatuur werd verkregen. Literatuur over de WMO is geschreven in 2007 of later. Op 1 januari 2007 is de WMO van kracht geworden. Hoewel deze wet voortbouwt op eerdere wetten, kan deze WMO gevolgen hebben voor de rechten, mogelijkheden en positie van grote groepen Nederlanders (van Rooij & Boersma, 2010). Door deze verandering is literatuur over wetten die voor 2007 gelden, zoals de WVG niet recent genoeg en dus niet bruikbaar voor deze studie. 15
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
De literatuur met een zo hoog mogelijke evidentie wordt geïncludeerd voor dit onderzoek. In het algemeen heeft een systematische review van RCT’s of een RCT van goede kwaliteit de voorkeur, omdat het de hoogste validiteit vertegenwoordigt (Kuiper at al, 2008). Uiteindelijk wordt ernaar gestreefd om antwoord te krijgen op de gestelde zoekvragen. De meest hoge literatuur die antwoord geeft wordt gebruikt. De specialisatie van de schrijver van boeken, verslagen en folders moet relevant zijn voor de inhoud. De literatuur heeft betrekking op een populatie van 16 jaar of ouder. De bestuurder van een scootmobiel hoeft niet aan een minimumleeftijd te voldoen, behalve als de scootmobiel 10 km/uur of harder rijdt. In dat geval dient de bestuurder 16 jaar of ouder te zijn (Scootmobielen.nl, 2007).
Exclusiecriteria De literatuur is geschreven in het jaar 2001 of eerder. De literatuur is geschreven in een andere taal dan het Nederlands. De literatuur gaat over een populatie jonger dan de leeftijd van 16 jaar. 4.2.1 Beoordelen van literatuur Stap 1 De gevonden literatuur is geselecteerd op basis van de samenvatting of abstract van het artikel of document en de volgende criteria: Het artikel of document geeft antwoord op de vraag; Het artikel of document heeft het hoogst beschikbare niveau van bewijs; Het artikel of document is recent gepubliceerd; Het artikel of document is verkrijgbaar. Onderstaande literatuur bleef over na het lezen van de samenvatting of abstract en na een positieve uitkomst van de gestelde criteria:
Aalders, K. & Severijn, J. (2009). Scootmobiel in gebruik, gebruik en veiligheid van scootmobielen. Enschede: I&O Research BV. Amelink, M. (2006). Volksgezondheid en verkeersveiligheid. Leidschendam: SWOV. Besseling, J. (2007). Toename gebruik ondersteuning voor jongeren met een gezondheidsbeperking. Boerwinkel, L. et.al. (2010). Eindrapport kwetsbare verkeersdeelnemers. Utrecht: blijf veilig mobiel. Campen, C. van (2011). Kwetsbare ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Frings, B. (2009). Kwartaalrapportage WMO en Benchmarktonderzoeken. Nijmegen: gemeente Nijmegen. Marangos, M. Cardol, M. Klerk, M. de (2008). Ondersteuning en participatie van mensen met een lichamelijke beperking. Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau. Meulenkamp, L., Hoek, L. van der., Cardol, M. (2011). Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking en ouderen. Utrecht: Nivel. Putters, K., Hout, E.J.TH. van, Cardoso Ribeiro, T. (2007). Consequenties van de wet maatschappelijke ondersteuning. Koninklijke van Forcum BV. Rooij, H. van, Boersma, E. (2010). De kleine gids voor de wet maatschappelijke ondersteuning. Deventer: Uitgeverij Kluwer. Schalk, J.M.A., Scheelbeek, R.D.J. (2005). Inventarisatie WMO Drechtsteden. Dordrecht: Sociaal Geografisch Bureau. Schoon, C.C. (2005). De invloed van sociale en culturele factoren op mobiliteit en verkeersveiligheid. Leidschendam: SWOV. 16
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Scootmobiels.nl (2012). Het Nederlandse Scootmobiel platform. Geraadpleegd op 7 mei 2012, van http://www.scootmobiels.nl/regelgeving/ Senioren Overijssel (z.j.) De Tilburg Frailty Indicator (TFI). Geraadpleegd op 7 mei, van http://www.seniorenoverijssel.nl/images/uploads/Tilburg_Frailty_Indicator__TFI_.pdf Sijtema, T.B. (2008). Wegwijzer WMO. Deventer: Uitgeverij Kluwer. Soeters, m., Verhoeks, G. (z.j.). Integraal willen we allemaal. Zorgmarktadvies. SWOV (2010). Factsheet Ouderen in het verkeer. Leidschendam: SWOV. Tokens, E., Broeke, J. van den, Hooijtink, M. (2008). Op zoek naar weerkaatst pleziersamenwerking tussen mantelzorger, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Den Haag: Uitgeverij Nicis Institute. Veilig Verkeer Nederland (z.j.). Ouderen. Geraadpleegd op 8 mei 2012, van http://www.veiligverkeernederland.nl/Friesland/ouderen Verkooijen, L. (2010). Lectorale rede. Health School Almere.
Stap 2 Om de waarde en de validiteit van de gevonden literatuur vast te stellen in relatie tot de praktijk, is de literatuur beoordeeld met een gestructureerde beoordelingslijst. Geen enkel onderzoek of onderzoeksartikel is perfect uitgevoerd en opgeschreven (Kuiper at al, 2008). Het gebruik van een beoordelingslijst biedt structuur bij het beoordelen van een artikel en zorgt ervoor dat er geen belangrijke onderdelen worden overgeslagen (Kuiper at al, 2008). Zie bijlage 7: Gestructureerde beoordelingslijst. Stap 3 Deze selectie en beoordeling van de artikelen of documenten heeft ervoor gezorgd dat betrouwbare en kwalitatieve artikelen overbleven die antwoord gaven op de gestelde onderzoeksvragen (Kuiper at al, 2008).
Aalders, K. & Severijn, J. (2009). Scootmobiel in gebruik, gebruik en veiligheid van scootmobielen. Enschede: I&O Research BV. Boerwinkel, L. et.al. (2010). Eindrapport kwetsbare verkeersdeelnemers. Utrecht: blijf veilig mobiel. Campen, C. van (2011). Kwetsbare ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Rooij, H. van, Boersma, E. (2010). De kleine gids voor de wet maatschappelijke ondersteuning. Deventer: Uitgeverij Kluwer. Senioren Overijssel (z.j.) De Tilburg Frailty Indicator (TFI). Geraadpleegd op 7 mei, van http://www.seniorenoverijssel.nl/images/uploads/Tilburg_Frailty_Indicator__TFI_.pdf SWOV (2010). Factsheet Ouderen in het verkeer. Leidschendam: SWOV. Veilig Verkeer Nederland (z.j.). Ouderen. Geraadpleegd op 8 mei 2012, van http://www.veiligverkeernederland.nl/Friesland/ouderen
Stap 4 Na stap 3 is de gevonden literatuur meegenomen in dit onderzoek.
4.3
Hypotheses
Op basis van voorkennis en literatuuronderzoek zijn hypotheses opgesteld om te bepalen welke factoren van kwetsbaarheid en scootmobielgebruik met elkaar zouden kunnen samenhangen. De gestelde hypotheses bestaan uit twee delen: Hypothese 0 stelt dat er geen sprake is van samenhang, terwijl hypothese 1 stelt dat er wel sprake is van samenhang. In hypothese 1 is door middel van de formulering bepaald of de hypothese éénof tweezijdig getoetst zou worden. “Wanneer er duidelijke verwachtingen zijn over de richting 17
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
van het verband (positief of negatief), moet er eenzijdig worden getoetst” (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Hierbij wordt in de hypothese al een richting verwerkt. Bijvoorbeeld: Scootmobilisten met meerdere vervoersvoorzieningen naast de scootmobiel zijn kwetsbaarder. Wanneer er geen duidelijke verwachtingen zijn over de richting van het verband is ervoor gekozen om tweezijdig te toetsen. Bijvoorbeeld: Er bestaat samenhang tussen de kwetsbaarheid van de scootmobilist en de leeftijd. Hierbij is eerst gekeken of er samenhang is en later pas of deze positief of negatief was. Er kan voor gekozen worden om altijd tweezijdig te toetsen, zodat er altijd in beide richtingen wordt gezocht naar correlatie. Wanneer er wordt gewerkt met SPSS, wordt echter ook bij eenzijdige toetsing altijd de richting aangegeven. Uit deze toetsing kan nog blijken dat het verband de andere kant op werkte en de hypothese onjuist is, maar dat wel in de andere richting correlatie is gevonden. De reden dat ernaar gestreefd is om de hypotheses zoveel mogelijk eenzijdig te toetsen, is omdat er dan meer kans is op een significante uitkomst (Jager, 2012). De hypotheses zijn getoetst zoals beschreven in paragraaf 4.5 ‘Variabelen en data analyse’.
4.4
Dossierstudie en afname vragenlijsten
4.4.1. Onderzoeksgebied Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de gemeente Dalfsen en de kernen Nieuwleusen en Lemelerveld. In deze plaatsen zijn de scootmobilisten gezien omdat zij het langst niet zijn gezien door een WMO-consulent. 4.4.2 Onderzoekspopulatie Onder de populatie werden scootmobilisten van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Dalfsen verstaan, die in het bezit zijn van een WMO-verstrekte scootmobiel. In totaal kwamen 78 dossiers van scootmobilisten in aanmerking voor dit onderzoek. Uiteindelijk zijn er bij 40 scootmobilisten vragenlijsten afgenomen. In overleg met de contactpersoon van de opdrachtgever is ervoor gekozen om een selecte steekproef uit te voeren. Door een selecte steekproef is de onderzoeksgroep homogener dan de gehele populatie. Hierdoor was het waarschijnlijk dat de variatie in antwoorden geringer zou zijn dan bij het gebruik van de gehele populatie of een aselecte steekproef (Baarda & de Goede, 2006). Het nadeel van de selecte steekproef is dat de mogelijkheden van generalisatie van de uitkomst sterk beperkt is (Baarda & de Goede, 2006). Om dit te compenseren is besloten dat er aan het eind van het project aanbevelingen werden opgesteld, waarmee een volgende onderneming projectteam een volgend deel van de populatie kan onderzoeken. Om de afweging te kunnen maken voor het type steekproef, zijn de voor- en nadelen van een selecte steekproef en een aselecte steekproef afgewogen en gestructureerd, zie bijlage 8: Afweging Selecte- en aselecte steekproef. In dit onderzoek betekende dit dat er is bepaald welke scootmobilisten zouden meedoen aan de steekproef door het criterium: De scootmobilist is het afgelopen half jaar (tot 01-10-2011) niet gezien door de WMO-consulent. 18
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Dit criterium is tot stand gekomen door overleg met de contactpersoon van de opdrachtgever. Zij gaf aan dat scootmobilisten die in beeld zijn bij de WMO-consulent, dit betreft ongeveer een half jaar, niet onderzocht hoefden te worden. Zij vond de informatie van deze scootmobilisten niet relevant om te weten, omdat deze waarschijnlijk al wel bekend is bij de WMO-consulent. Het inzien van de dossiers Op de afdeling Sociale Zaken in het gemeentehuis te Dalfsen staat een dossierkast. Er is toestemming gegeven om de betreffende dossiers hier uit te halen en één voor één in te zien. De non-respons 15 scootmobilisten gaven tijdens het telefonisch contact aan niet te willen deelnemen aan het onderzoek. Enkele redenen hiervoor waren: de scootmobilist wilde niet meedoen, de scootmobilist reed niet meer op de scootmobiel, de scootmobilist was niet in staat om deel te nemen aan het onderzoek of de omgeving van de scootmobilist beperkte hem tot deelname aan het onderzoek. In percentages betekent dit dat er sprake was van 8,25% non-respons. 4.4.3 Onderzoekstechnieken Aan de hand van criteria zijn de gegevens per scootmobilist genoteerd. Dit betreft de volgende criteria: Welke aandoening(en) heeft de scootmobilist? Hoeveel vervoersvoorziening(en) heeft de scootmobilist, naast de scootmobiel? Heeft de scootmobilist overige WMO-voorzieningen van de gemeente verstrekt gekregen? Op basis van hypotheses zijn de criteria tot stand gekomen. Er werd gedacht dat een progressieve aandoening de mate van kwetsbaarheid van de scootmobilist beïnvloedt, wat ook werd gedacht door de contactpersoon van de opdrachtgever. Daarnaast is het aantal vervoersvoorzieningen per scootmobilist genoteerd, omdat werd gedacht dat de mate van kwetsbaarheid hoger is wanneer de scootmobilist meerdere vervoersvoorzieningen heeft. Ook wanneer de scootmobilist overige WMO-voorzieningen verstrekt heeft gekregen, werd gedacht dat de scootmobilist een hogere mate van kwetsbaarheid heeft. Een verdere uitwerking van de hypotheses is te lezen in paragraaf 4.3. Na het dossieronderzoek bleven 78 scootmobilisten over, waaruit een steekproef van 40 scootmobilisten is getrokken. De volgende stappen zijn ondernomen om tot dit aantal te komen: Er is een lijst opgesteld op basis van het laatste contact met de WMO-consulent. De scootmobilist die het langst niet is gezien door een WMO-consulent, is als eerste telefonisch benaderd. Om de respons zo hoog mogelijk te houden, zijn de scootmobilisten gewezen op het heronderzoek dat in het WMO-beleid staat beschreven. Dit heronderzoek is een jaarlijkse evaluatie van de WMO-verstrekte voorzieningen. Wanneer de scootmobilist toestemming gaf om deel te nemen aan het onderzoek, werd hij aan de onderzoeksgroep toegevoegd. De scootmobilisten zijn telefonisch benaderd, zie bijlage 9: Telefonisch contact, volgens een lijst met data, geselecteerd op het laatste contact met de WMOconsulent. Hiermee is doorgegaan totdat 40 scootmobilisten aangaven te willen deelnemen aan dit onderzoek. Wanneer de scootmobilist tijdens het telefonisch contact heeft aangegeven te willen deelnemen aan het onderzoek, is er direct geïnventariseerd door de betreffende 19
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
onderzoeker wanneer de afname van de vragenlijsten in de thuissituatie kon plaatsvinden. Vervolgens is er een afspraak gepland. De 40 scootmobilisten hebben per post een bevestigingsbrief ontvangen en een brief met extra informatie over het onderzoek.
Na de dossierstudie is ervoor gekozen om de vragenlijst bij de respondenten in de thuissituatie af te nemen. Dit is ook het uitgangspunt van de ergotherapie. In het beroepsprofiel staat geschreven: “Ergotherapie vindt bij voorkeur plaats in de eigen omgeving, in de natuurlijke context van de persoon” (Hartingsveldt, logister-proost & Kinébanian, 2010, p. 38). Breakpoint Research is van mening dat de respondent zich dan meer op zijn gemak voelt. Er is afgesproken dat één onderzoeker de vragenlijst afnam aan de hand van de vragenlijstguide, zie bijlage 10: Vragenlijst-guide. De andere onderzoeker heeft een dagboek bijgehouden van opvallende uitspraken of gebeurtenissen die zich tijdens het gesprek voordeden. Hierin zijn ook antwoorden op open vragen beschreven. 4.4.4 Gekozen instrumenten Aangezien de gemeente heeft aangegeven zoveel mogelijk scootmobilisten in beeld te willen krijgen, is ervoor gekozen om een gestructureerde vragenlijst af te nemen. “Een gestructureerde vragenlijst is nodig om kwantitatieve gegevens te kunnen verzamelen” (Baarda & de Goede, 2006). Dit in tegenstelling tot een semi-gestructureerd of een ongestructureerde vragenlijst, die zorgen voor kwalitatieve gegevens (Baarda & de Goede, 2006). Bovendien staat er bij ongestructureerd informatie verzamelen niet precies vast wat voor informatie verzameld moet worden en wat voor informatie verkregen zal worden (Baarda & De Goede, 2006). Bij het huidige project is een gestructureerd onderzoek van toepassing, omdat dit minder van toeval afhankelijk is en het nauwkeuriger is. Er was van tevoren bekend wat voor informatie nodig was, waardoor gerichte vragen konden worden gesteld met antwoordmogelijkheden. Het opstellen van de vragenlijst en de antwoordmogelijkheden Er zijn geen geschikte vragenlijsten gevonden die antwoord gaven op de onderzoeksvraag. Wel heeft de gemeente Purmerend in het verleden een vragenlijst opgesteld, waarbij eenzelfde soort onderzoek werd verricht (Verheggen, 2008). Doordat niet alle vragen in deze vragenlijst kwantitatief van aard zijn, was deze niet bruikbaar. Wel is deze vragenlijst als leidraad gebruikt bij het opstellen van een geschikte vragenlijst met antwoordmogelijkheden. Om deze zo betrouwbaar en valide mogelijk te maken is er rekening gehouden met de volgende punten: Er is rekening gehouden met de vorm van de vragen. Er is gekozen voor multiplechoice- of meerkeuzevragen, omdat hiermee kwantitatieve gegevens worden verkregen. Met gesloten vragen kunnen feiten worden vastgesteld (Baarda & de Goede, 2010). Inhoudelijk is er rekening gehouden met het opstellen van de vragen, waarbij is gekeken of de vragen voor iedereen duidelijk zijn, of de vragen op verschillende manieren uitgelegd konden worden en of de vragen op alle respondenten van toepassing zijn. De criteria: concreet, begrijpelijk, eenduidig, neutraal en juiste verwachtingen bij het opstellen van de vragen (Baarda & de Goede, 2010), zijn gebruikt bij het opstellen van de vragen. Er is gekozen voor zowel vragen met één antwoordmogelijkheid als voor vragen met meerdere antwoordmogelijkheden, omdat hiermee wordt aangesloten bij de vraagvorm, zoals hierboven is beschreven. 20
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
De antwoordmogelijkheden zijn concreet, begrijpelijk, eenduidig en niet suggestief (Baarda & de Goede, 2010) opgesteld. Per onderwerp zijn variabelen opgesteld en daaraan is een meetniveau gekoppeld, zie bijlage 11: Variabelen vragenlijsten. Er is een conceptversie gemaakt van de vragenlijst en antwoordmogelijkheden en deze is uitgetest bij vier proefpersonen. Na de evaluatie is de conceptversie aangepast tot het definitieve concept.
De vragen die zijn gesteld over de verkeersveiligheid, zijn gebaseerd op het trainingsprogramma ‘Veilig mobiel met instructie vooraf’ (Gunther, Haverkort, Janssen, z.j.) Deze aspecten hebben betrekking op het zien, het rechtop en ontspannen blijven zitten tijdens het scootmobielgebruik en het gebruik van medicatie die van invloed kan zijn op de rijvaardigheid. Of de medicatie van invloed kan zijn op de rijvaardigheid is bepaald aan de hand van de gekleurde sticker op de verpakking, die hiervoor de indicatie geeft. De keuze voor de TFI Om te bepalen of de respondent kwetsbaar is in het verkeer, is ervoor gekozen om naast de vragenlijst de TFI af te nemen. De TFI is ontwikkeld voor het screenen van zelfstandig wonende ouderen, ouder dan 75 jaar (van Campen, 2011). Onderdeel B is het instrument om de kwetsbaarheid te meten, waarbij wordt gekeken naar lichamelijke, psychische en sociale problemen. De maximale score van deze vragenlijst is vijftien punten, maar bij een score van vijf punten wordt de respondent kwetsbaar genoemd. Uit onderzoek blijkt dat de TFI een betrouwbaar en valide instrument is om de kwetsbaarheid vast te stellen (Gobbens et al, 2010). Ondanks dat de TFI niet valide en betrouwbaar is getest bij mensen jonger dan 75 jaar, is er wel voor gekozen deze af te nemen bij alle respondenten, ongeacht de leeftijd. Deze keuze is gemaakt, omdat hieruit wel conclusies konden worden getrokken over de mogelijke kwetsbaarheid van de scootmobilisten. Afname van de vragenlijsten Er is voor gekozen om de vragenlijsten mondeling af te nemen. Het voordeel van het mondeling afnemen van de vragenlijsten is de mogelijkheid die er is voor het corrigeren, wanneer de respondent de vraag niet begrijpt (Baarda & de Goede, 2006). Een ander voordeel van mondelinge vragenlijsten is dat het zeker is dat de juiste respondent de antwoorden geeft. Bij schriftelijke vragenlijsten is er geen zicht op wie de vragenlijst invult (Baarda & de Goede, 2006). Daarnaast geven mondelinge vragenlijsten de mogelijkheid om de non-respons zo klein mogelijk te houden (Baarda & de Goede, 2006). De respons bij een mondeling afgenomen vragenlijst is meestal hoger dan de respons van een schriftelijke vragenlijst. Bij een mondeling afgenomen vragenlijst kan in Nederland worden uitgegaan van een respons rond de 45% (Stoop, 2005). Daarvoor is het nodig de vragenlijsten face-to-face af te nemen, in tegenstelling tot telefonisch. Een telefonische afname van de vragenlijsten zou voor zowel de onderzoekers als de respondent relatief weinig tijd en minder reistijd kosten en zou daarmee ook geld besparen. Bij een face-to-face afname waren er echter minder beperkingen in de hoeveelheid vragen die gesteld konden worden. Ook konden er ingewikkelde vragen gesteld worden, omdat de vragen indien nodig verduidelijkt konden worden (Baarda & de Goede, 2010). Om de afweging te kunnen maken om te bepalen op welke manier de vragenlijst afgenomen moet worden, zijn de voor- en nadelen van een mondelinge afname en een schriftelijke afname afgewogen en gestructureerd, zie bijlage 12: Afwegingen mondelinge en schriftelijke afname. De afgenomen vragenlijst en de TFI zijn te vinden in bijlage 13: De vragenlijst en bijlage 14: De TFI. 21
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Tijdens de afname van de vragenlijst is er gebruik gemaakt van antwoordkaarten, zodat de respondenten de antwoordmogelijkheden konden meelezen. Hiermee werd voorkomen dat de respondent onvoldoende op de hoogte was van de antwoordmogelijkheden en daardoor niet het juiste antwoord zou geven.
4.5
Keuze van variabelen en data-analyse
De data uit de mondelinge vragenlijsten zijn samen met de data uit de dossierstudie statistisch geanalyseerd met behulp van het programma ‘SPSS’. Alle variabelen zijn gecodeerd ingevoerd. Hiervoor is een codeerschema opgesteld. Variabelen die ontbraken, omdat er geen antwoord op de vraag was gegeven, zijn gecodeerd als 999. Wanneer de vraag niet op de desbetreffende respondent van toepassing was en hierdoor het antwoord miste, is 888 ingevuld. Ontbrekende antwoorden zijn op deze wijze gecodeerd, omdat het in de datamatrix direct opvalt welke antwoorden ontbreken en waarom. Dit was vooral van belang bij het controleren van de data-invoer, wat steekproefsgewijs heeft plaatsgevonden. Daarnaast is er door middel van frequentietabellen gekeken of er waarden voorkwamen die er volgens het codeerschema niet behoorden te zijn (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Om antwoorden op open vragen, zoals de antwoorden op de optie ‘anders, namelijk…’, goed te kunnen verwerken zijn deze hergecodeerd onder bestaande antwoordopties. Bij belangrijke antwoorden of antwoorden die drie of meer keer voorkwamen, is er een extra antwoordoptie gecodeerd. Er is voor gekozen om bij alle vragen met ja/nee antwoorden op dezelfde manier te coderen, omdat dit fouten voorkomt bij de invoer van de data (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Achteraf zijn er vragen over de verkeersveiligheid hergecodeerd, zodat alle vragen met een lage score duidden op verminderde verkeersveiligheid. De eerste vraagstelling van het onderzoek richtte zich op het monitoren van de verkeersveiligheid en het gebruik van de scootmobiel conform de WMO-doelstelling. Er is hierbij gekozen om beschrijvende statistiek te gebruiken, omdat de vraag gaat om ‘hoe vaak’ of in ‘welke mate’ (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Binnen de beschrijvende statistiek is er gebruik gemaakt van zowel ordening als reductie. Er is voor gekozen om gebruik te maken van relatieve frequenties, omdat dit het meest inzichtelijk is voor de opdrachtgever. Vragen waarbij meerdere antwoorden mogelijk waren, zijn hergecodeerd als multiple responsset. Hierbij is ervoor gekozen om de antwoordalternatieven te behandelen als aparte variabelen (dichitoom), omdat er geen beperking zit aan het aantal antwoorden dat gegeven mag worden (Defining Multiple Response Sets, 2011). De nominale variabelen met een beperkt aantal waarden zijn weergegeven in een cirkeldiagram (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Een voorbeeld hiervan is de verdeling van geslacht. Bij nominale, ordinale of discrete numerieke variabelen is een staafdiagram gebruikt (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Discrete numerieke variabelen met veel waarden, zoals leeftijd in jaren, zijn in klassen gecodeerd om de staafdiagram overzichtelijk te maken. Om veel data in één keer weer te geven is er gebruik gemaakt van tabellen. De tweede vraagstelling van het onderzoek was gericht op het onderzoeken van de samenhang tussen de kwetsbaarheid van de scootmobilist en andere factoren, zodat de scootmobilisten ingedeeld kunnen worden in risicocategorieën. Om samenhang te kunnen onderzoeken zijn variabelen op ordinaal-, interval-, of rationiveau nodig (Baarda en de Goede, 2006). De eindscore van de TFI is daarom gebruikt als ratiovariabele voor de mate van kwetsbaarheid. Of iemand kwetsbaar is, is een nominale variabele en kan daarom niet worden gebruikt voor het berekenen van een correlatiecoëfficiënt. 22
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Voordat samenhang berekend kon worden is gekeken op welke wijze de resultaten getoetst mogen worden. Om parametrisch correlatie te mogen berekenen moeten de variabelen normaal verdeeld zijn (Baarda en de Goede, 2006). Aangezien er meer dan 30 proefpersonen (n=40) zijn gebruikt, kon ervan worden uitgegaan dat er sprake was van een normale verdeling (Jager, 2012). De verdeling is gecontroleerd, omdat de steekproef niet veel groter is dan 30 respondenten. Van alle ratiovariabelen zijn histogrammen gemaakt. Daarnaast is er gekeken naar het bereik, het gemiddelde en de mediaan. In het adviesrapport is ervoor gekozen om het gemiddelde te vermelden in de tekst en niet de mediaan. Over het algemeen gaat de voorkeur uit naar het gebruik van het gemiddelde; de mediaan wordt minder gebruikt (Baarda en de Goede, 2006). Wanneer gegevens normaal verdeeld zijn, liggen het gemiddelde en de mediaan dicht bij elkaar. Het heeft daarom weinig toegevoegde waarde om beiden te vermelden (Baarda en de Goede, 2006). Op basis van voorkennis en literatuuronderzoek zijn voor alle variabelen, waarbij een rechtlijnig verband is verondersteld, hypotheses opgesteld om te bepalen welke factoren van kwetsbaarheid en scootmobielgebruik met elkaar zouden kunnen samenhangen. De gestelde hypotheses bestaan uit twee delen: Hypothese 0 stelt dat er geen sprake is van samenhang, terwijl hypothese 1 stelt dat er wel sprake is van samenhang. In hypothese 1 is door middel van de formulering bepaald of de hypothese één- of tweezijdig getoetst zou worden. Wanneer er duidelijke verwachtingen zijn over de richting van het verband (positief of negatief), moet er eenzijdig worden getoetst (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Hierbij wordt in de hypothese al een richting verwerkt. Zie paragraaf 4.3 ‘hypotheses’. Voor alle variabelen, zowel ordinaal als ratio, waarvan een rechtlijnig verband werd verondersteld, zoals de eindscore van de TFI en de leeftijd van de scootmobilist, is een spreidingsdiagram met regressielijn gemaakt. Hiermee is gecontroleerd of er sprake was van een verband en of dit rechtlijnig of kromlijnig was. Alleen bij een rechtlijnig verband kan samenhang gemeten worden, anders zou een associatiemaat een alternatief zijn (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Er zijn echter geen kromlijnige verbanden gevonden. Aangezien de variabelen normaal verdeeld waren en er dus ook parametrisch correlatie berekend kon worden, zijn per combinatie variabelen gekozen voor een test. Bij alle hypotheses is gekozen voor de Spearman’s rangcorrelatie, een non-parametrische test. Er is hiervoor gekozen omdat het laagste meetniveau wordt gebruikt om de test voor het berekenen van de correlatiecoëfficiënt te kiezen (Jager, 2012). Dit betekent dat voor alle hypotheses met een ordinale variabele de Spearman’s rangcorrelatie gebruikt dient te worden. Bij de hypotheses met alleen ratiovariabelen, waar ook de Pearson’s productmoment-correlatie gebruikt kan worden, waren te veel extreme waardes zichtbaar op de spreidingsdiagram. Daarom is ook hier voor de Spearman’s rangcorrelatie gekozen (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Bij het berekenen van de Spearman’s rangcorrelatie is ervoor gekozen om de missende antwoorden ‘pairwise’ te excluderen. Dit betekent dat de respondenten waarbij antwoorden ontbreken alleen geweerd worden uit berekeningen wanneer het gaat om de variabelen waarvan de gegevens ontbreken (van Rossem, 2007). Hier is voor gekozen, omdat door de routing van de vragenlijst bij alle respondenten gegevens ontbreken. Wanneer gekozen zou worden voor ‘listwise’ excluderen zouden deze respondenten volledig geweerd worden uit alle berekeningen, waardoor onvoldoende informatie overblijft om berekeningen op te baseren. Er is rekening gehouden met de statistische kans dat de gevonden samenhang toch berust op toeval. Deze kans is de mate van significantie van de correlatiecoëfficiënt, dit wordt uitgedrukt in de P-waarde. Aangezien het gaat om een kleine steekproef (n=40) is ervoor 23
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
gekozen om de overschrijdingskans kleiner dan 5% aan te houden als significantie (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Dit betekent dat de P-waarde <0,05 wordt aangehouden als mate van significantie. Wanneer de P-waarde kleiner was dan 0,05 is hypothese 0 verworpen en is er dus samenhang gevonden. Om te kijken naar samenhang tussen nominale variabelen, zoals verkeersveiligheid en de mate van kwetsbaarheid, zijn kruistabellen gebruikt. Om te zien of er samenhang was tussen variabelen, zijn zowel de frequenties als de rij- en kolompercentages berekend. Een mogelijkheid op samenhang uit zich in verschillen in de verdeling van de rij- dan wel kolompercentages (Korzilius, 2008). Op basis van deze kruistabellen kan geen uitspraak worden gedaan over de mate van samenhang tussen de variabelen. Een logisch gevolg op het maken van kruistabellen zou de Chi-kwadraattoets zijn, hiermee kan worden gekeken of de samenhang significant is (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). De Chi-kwadraattoets kan echter niet worden uitgevoerd, omdat de verwachte celfrequenties kleiner zijn dan 1 en minimaal 80% van de verwachte celfrequenties een verwachte waarde moet hebben die groter is dan 5. Dit sluit ook het gebruik van de Cramer’s V uit (Baarda, de Goede, van Dijkum, 2003). Hiermee kan worden gekeken hoe sterk de samenhang is. Alleen voor de kruistabel progressieve ziektes en kwetsbaarheid kon wel de Chikwadraattoets en Cramers’s V gebruikt worden, omdat deze voldeed aan de bovenstaande voorwaarden. Er is hierbij bewust voor gekozen om kwetsbaarheid als nominale variabele te gebruiken, zodat deze samen met de nominale variabele ‘progressieve aandoening’ getest kon worden. Ook hierbij is een P-waarde van <0,05 als significantie aangehouden. De kruistabellen waarbij de mate van samenhang en de significantie niet berekend konden worden, zijn alleen gebruikt om veronderstellingen te uiten over mogelijke samenhang.
4.6
Contact met experts
Naast bovenstaande activiteiten heeft er contact plaatsgevonden met experts. Deze overleggen hebben ondersteuning geboden bij het ontwikkelen van kennis over de WMO, het werk als WMO-consulent, het verstrekkingenbeleid van scootmobielen en het werken als extramurale ergotherapeut met de gemeente Dalfsen. Breakpoint Research vindt het belangrijk om breed te kijken. Tijdens het onderzoek hebben er gesprekken plaatsgevonden met: De contactpersoon van de opdrachtgever; Een ergotherapeut die extramuraal werkzaam is in de gemeente Dalfsen; Experts van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, over de werkzaamheden als WMO-consulent en over statistiek. Een technisch adviseur, werkzaam bij de RSR in de regio Dalfsen.
4.7
Ethische aspecten
Tijdens het hele onderzoek is er rekening gehouden met ethische aspecten, zodat zorgvuldig is omgegaan met de normen en waarden van de respondenten en overige betrokkenen bij het onderzoek. Geheimhoudingsverklaring De geheimhoudingsverklaring die is ondertekend, was afkomstig van de gemeente Dalfsen. Gedragsregels Er is gewerkt volgens de “Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het HBO” (Andriesen et al, 2010). Dit houdt in dat er professioneel en in het maatschappelijk belang werd gewerkt, respectvol, zorgvuldig en integer. Daarnaast zijn de keuzes en het gedrag verantwoord. 24
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bevestigingsbrief De respondenten zijn volledig geïnformeerd over de inhoud en procedure van het onderzoek bij de telefonische benadering. Na toestemming voor deelname aan het onderzoek, hebben de respondenten een bevestigingsbrief ontvangen met daarop de afgesproken datum, tijd en plaats voor het onderzoek. Hierbij is tevens een afschrift van de inhoud en procedure van het onderzoek toegevoegd. Informed consent Een informed consent is een toestemmingsverklaring waarin de respondent aangeeft voldoende informatie te hebben ontvangen over het onderzoek en waarmee de respondent zich akkoord verklaart om aan het onderzoek deel te nemen. Het informed consent beschrijft alle benodigde informatie over een onderzoek zoals: het doel, de duur, de risico’s en potentiële voordelen. Het informed consent is geen contract, de respondent is en blijft vrijwilliger en kan zich te allen tijde terugtrekken uit het onderzoek (Andromed, 2012). Respectvol behandelen Ergotherapeuten dienen rekening te houden met de culturele achtergrond en normen en waarden van een cliënt, aldus de beroepscode ergotherapeut (Ergotherapie Nederland, 2001). Ook tijdens het onderzoek is gewerkt volgens de beroepscode. Tijdens het afnemen van de vragenlijsten in de thuissituatie hebben de aspirant onderzoekers zich aangepast aan de normen en waarden van de respondent. Regels voor omgang met de respondenten tijdens het afnemen van de vragenlijsten zijn vastgelegd in een vragenlijst-guide, zie bijlage 10: Vragenlijst-guide. Er werd naar gestreefd om een zo ontspannen mogelijke sfeer te creëren en zo min mogelijk invloed uit te oefenen op de antwoorden van de respondent. Notulen Een notulen is een samenvatting van wat er is gezegd tijdens een gesprek. De notulen is tijdens of na het gesprek uitgewerkt en per mail verzonden naar alle betrokkenen. Eventuele op- of aanmerkingen konden worden gegeven. Wanneer er een volgend gesprek plaatsvond, is er teruggekomen op de notulen van de vorige keer. Door de notulen was iedereen op de hoogte van wat er was besproken en welke afspraken waren gemaakt. Hiermee werd voorkomen dat afspraken niet werden nagekomen of dat niet iedereen op de hoogte was van hetgeen dat was besproken.
25
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
5.
Resultaten en conclusies
Het hoofdstuk resultaten beschrijft de onderzoeksresultaten en legt de basis voor de conclusies (RUG, Noordster, 2005). De resultaten worden op een overzichtelijke manier gepresenteerd door gegevens samen te vatten, eventueel in figuren en tabellen. Patronen in de resultaten en specifieke gevallen zijn gesignaleerd (RUG, Noordster, 2005). In dit hoofdstuk is ervoor gekozen om deze punten terug te laten komen door de resultaten uit de dossierstudie en de vragenlijsten aan de hand van de subvragen van het project op te stellen. Dit heeft gezorgd voor een overzichtelijke weergave van de resultaten. In het hoofdstuk resultaten spreken de resultaten niet voor zichzelf, maar wordt ook aangegeven hoe deze geïnterpreteerd moeten worden (RUG, Noordster, 2005). Er is daarom voor gekozen om direct conclusies te verbinden aan de resultaten. Dit heeft ook bijgedragen aan het logisch leesbaar houden van het hoofdstuk. De patronen in resultaten en specifieke gevallen zijn gesignaleerd door de opvallende aspecten uit de resultaten uit te lichten, verbanden te zoeken tussen de onderwerpen en hier conclusies aan te verbinden. Er zijn conclusies getrokken over zowel de resultaten waarbij wel verbanden zijn gevonden, als de resultaten waarbij geen verbanden zijn gevonden. De hypotheses die vooraf zijn opgesteld om de verbanden te kunnen zoeken, zijn in SPSS getoetst door middel van de Spearman’s rangcorrelatie. De keuze voor het soort correlatieberekening was afhankelijk van de variabelen van de betreffende onderwerpen. Bij enkele nominale variabelen is de samenhang getoetst door de Cramer’s V en de Chikwadraattoets te gebruiken. Andere nominale variabelen, die niet aan de voorwaarden voor toetsing voldeden, zijn in kaart gebracht door kruistabellen te gebruiken. Voor deze variabelen zijn geen hypotheses opgesteld, omdat deze niet toetsbaar zijn.. Er is gebruik gemaakt van literatuur om te controleren of er soortgelijke uitkomsten zijn gevonden in andere onderzoeken en om de conclusies te onderbouwen. Door middel van grafieken en tabellen zijn de resultaten objectief weergegeven, om percentages beeldend te maken. Door middel van tabellen en grafieken kan op een eenvoudige wijze, snel inzicht worden gegeven in de resultaten van het onderzoek (Plooij, 2011).
6.
Eindconclusie
“In de eindconclusie moet daadwerkelijk antwoord worden gegeven op de gestelde vragen en alleen de resultaten die in het voorgaande aan bod zijn gekomen mogen worden verwerkt. Daarnaast mag er geen nieuwe informatie aan bod komen” (RUG, Noordster, 2005). Hier is aan gehouden bij het schrijven van de eindconclusie door per hoofdvraag uit het project een concreet antwoord te geven aan de hand van een samenvatting uit het hoofdstuk resultaten en conclusies. De overkoepelende blik op de conclusies is vervolgens vertaald naar een concrete eindzin, waarin het antwoord op de hoofdvraag is gevormd.
26
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
7.
Aanbevelingen
“Aanbevelingen moeten de uitgangsvraag beantwoorden, op zichzelf staand gelezen kunnen worden en niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn” (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2007). De aanbevelingen zijn opgesteld naar aanleiding van de conclusies uit het onderzoek. Hierbij is ervoor gekozen om aan de hand van de hoofdvragen aanbevelingen te vormen, in verband met een overzichtelijke weergave van het hoofdstuk. Daarnaast komt dit overeen met het beantwoorden van de uitgangsvraag, zoals hierboven is benoemd. De aanbevelingen zijn zo geformuleerd dat zij op zichzelf staand gelezen kunnen worden. Dit is gedaan door de koppeling te maken met de hoofdvragen van het project en beknopt terug te blikken op de resultaten met conclusies. De aanbevelingen zijn zo geformuleerd dat deze niet op meerdere manieren kunnen worden uitgelegd. De eerste aanbeveling heeft betrekking op het starten met monitoren van de scootmobilisten die het langst in het bezit zijn van de scootmobiel. Er is tot deze aanbeveling gekomen, doordat uit het onderzoek is gebleken dat scootmobilisten die langere tijd scootmobiel rijden, minder frequent gebruik maken van de scootmobiel. Aangezien de gemeente inzicht wil hebben in het wel of niet gebruiken van de scootmobiel, is het van belang dat er op deze wijze te werk wordt gegaan met het monitoren. De gemeente kan vervolgens tijdig ingrijpen wanneer scootmobielen niet meer worden gebruikt en kan daarmee onnodige kosten besparen. Daarnaast is een aanbeveling gericht op het observeren van het rijgedrag van de individuele scootmobilist. Er zijn tijdens het onderzoek geen punten gevonden die een voorspellende factor zijn op het verkeers(on)veilig rijden. Er konden daarom geen criteria worden opgesteld om de scootmobilisten te kunnen indelen in risicocategorieën. Het individueel monitoren blijft daarom van belang. Daarnaast geven antwoorden van de scootmobilisten zelf over hun eigen rijgedrag mogelijk een subjectief beeld. Bovendien zijn er veel aspecten die van invloed zijn op het verkeersveilig rijden. Het daadwerkelijk zien van het rijgedrag geeft een objectief beeld van het verkeersveilig rijden. Observeren is daarom de meest gewenste situatie.
27
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
8.
Implementatie
8.1
Inleiding
Er is voor gekozen om het implementatieplan in het adviesrapport op te bouwen door middel van de kopjes oriëntatie, inzicht, acceptatie, verandering en behoud van verandering, zodat alle stappen door de gemeente doorlopen kunnen worden om implementatie van de aanbevelingen te bewerkstelligen (Grol & Wensing, 2006). Daarnaast is ook de huidige en gewenste situatie beschreven zodat de werknemers inzichtelijk krijgen hoe de werkwijze op dit moment is en hoe de werkwijze zou moeten zijn om de scootmobilisten te kunnen monitoren. Voor het succesvol kunnen implementeren van de aanbevelingen is er rekening gehouden met acceptatiestrategieën. Hierbij is een afweging gemaakt tussen onderstaande strategieën: Wegbewegende strategie Meebewegende strategie Gemengde strategie Tegenbewegende strategie Er is voor de meebewegende strategie gekozen, omdat bij deze strategie de geadviseerde en de adviseur vanuit een gelijke situatie tot een advies komen (Heijsman & van Weele, 2009). Voor dit onderzoek en de samenwerking is deze strategie van toepassing, omdat de opdrachtgever hierbij wordt geïnformeerd en ondersteund. De geadviseerde heeft hierbij een gelijke positie en een eigen inbreng. Er is bij deze strategie vaak minder weerstand door de gelijke verhouding die er is tussen de adviseur en de geadviseerde (Nathans, 2007). Door het gebruik van deze acceptatiestrategie blijft de weerstand voor de acceptatie gering wat een positief effect heeft op de implementatie. Tegenstand is echter niet ongewenst want het biedt ook kansen. Werknemers die zich verzetten voelen zich juist verbonden met de organisatie en zijn gemotiveerd (Staa, 2011). Rogers geeft aan dat iedere verandering op verschillende momenten door groepen mensen wordt geadopteerd (van Herk, 2002). Breakpoint Research is zich ervan bewust dat mensen verschillend kunnen omgaan met veranderingen. Om de eerste groep te bereiken, dat wil zeggen de voorlopers of innovatoren, de vroege aanvaarders en de vroege meederheid, zijn er minder inspanningen vereist dan bij de late meerderheid en de achterblijvers (van Herk, 2002). In de implementatie is aandacht besteed aan de gedragsverandering door de opbouw van de hoofdstukken. Breakpoint Research vindt het belangrijk om een effectief advies te kunnen geven. Hiervoor is gebruik gemaakt van de effectiviteitformule (Heijsman et al, 2004). Effectiviteit van het advies = functie (Kwaliteit x Acceptatie x Management) 1. De vakinhoudelijke Kwaliteit van het advies; 2. De mate waarin het advies door betrokkenen geAccepteerd wordt; 3. De mate waarin het adviesproces en de implementatie van het advies goed geManaged wordt. “Om een optimaal effect te bewerkstelligen moeten de Kwaliteit, Acceptatie en Management optimaal zijn” (Heijsman et al, 2004). Om de kwaliteit van het advies hoog te houden is gebruik gemaakt van literatuur en de gegevens uit het onderzoek. Daarnaast zijn er fasedocumenten opgesteld, waarmee de PDCA-cyclus is doorlopen om te werken aan kwaliteit. Zie bijlage 15: Fasedocumenten. 28
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Om het advies door de betrokkenen te accepteren heeft er een eindpresentatie plaatsgevonden, waardoor de interne en externe betrokkenen op de hoogte zijn gesteld van de resultaten. Ook heeft er een discussie plaatsgevonden en een vragenronde. Om het adviesproces goed te managen is het implementatieplan opgesteld. Hieronder zijn de kopjes onderbouwd, zoals deze zijn weergegeven in het adviesrapport.
8.2
Oriëntatie
Om de werknemers van de gemeente op de hoogte te brengen van de veranderingen in de werkwijze en betrokkenheid en interesse te wekken, is ervoor gekozen om een presentatie te houden voor alle interne en externe betrokkenen.
8.3
Inzicht
Om de kennis en het begrip bij de werknemers van de gemeente te vergroten en het gevoel te geven dat verandering noodzakelijk is, is ervoor gekozen om een interactieve presentatie te houden voor alle interne en externe betrokkenen. Een discussie is op gang gebracht om ideeën tussen de werknemers te laten uitwisselen en te horen hoe zij tegenover de verandering in de werkwijze staan. Daarnaast is geadviseerd dat iedereen zowel het adviesrapport als de theoretische onderbouwing van dit onderzoek doorleest, zodat iedereen van dezelfde informatie op de hoogte is. Zeker wanneer een persoon om wat voor reden dan ook, niet aanwezig kon zijn bij de presentatie.
8.4
Acceptatie
Om een positieve houding, motivatie en een intentie tot verandering op te wekken, is de aanbeveling gegeven dat er een bijeenkomst gepland dient te worden, waarbij alle WMOconsulenten aanwezig zijn. Tijdens deze bijeenkomst kan worden gesproken over de veranderingen die nodig zijn om een nieuwe werkwijze te creëren. Ook kan er worden besproken wat haalbaar is qua tijdsplanning om de scootmobilisten te benaderen. Er is gekozen voor deze bijeenkomst, omdat de verandering betrekking heeft op alle WMOconsulenten en zij op deze wijze allen bij de implementatie worden betrokken. Dit heeft een positief effect op een succesvolle implementatie (Grol & Wensing, 2006). Daarnaast is aanbevolen om de wensen van de WMO-consulenten af te stemmen ten aanzien van een vervolgonderzoek. Aanbeveling 2 dient verder onderzocht te worden, want op dit moment is niet onderzocht hoe de scootmobilisten het beste geobserveerd kunnen worden. Dit is echter wel nodig om deze aanbeveling te kunnen implementeren in de praktijk. Aangezien het observeren van scootmobilisten past bij een vaardigheid van de ergotherapeut, kan een samenwerkingsovereenkomst worden opgesteld. Hierin komen de wensen ten aanzien van een vervolgonderzoek, gericht aan ergotherapeuten i.o. van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, te staan.
8.5
Verandering
Om de verandering in te voeren in de praktijk, is aan de gemeente geadviseerd om de opgestelde nieuwe werkwijze te implementeren in de beroepspraktijk. Er moet vooral gekeken worden of de nieuwe werkwijze haalbaar is, wat kan worden gedaan door tussentijds te evalueren met elkaar. Hierbij dient te worden gelet op het gemakkelijk kunnen invoeren van de verandering, waarbij geen problemen, kosten en schade optreden. Door het tussentijds evalueren kunnen ideeën snel worden aangepast, aangevuld en uitgevoerd. Hiermee worden problemen achteraf voorkomen. “Wanneer pas aan het eind wordt geëvalueerd, kunnen noodzakelijke aanpassingen niet tijdig worden bijgesteld” (Brug, van Assema, Lechner, 2007). Daarnaast is het afwachten wat uit het vervolgonderzoek wordt geconcludeerd en wat daarvan geïmplementeerd moet worden in de beroepspraktijk. 29
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
8.6
Behoud van verandering
De gemeente heeft het advies gekregen om de nieuwe werkwijze op te nemen in een protocol, zodat iedereen op een eenduidige manier gebruik kan maken van de nieuwe werkwijze. Door het opstellen van het protocol ontstaat verankering binnen de gemeente en wordt de verandering geïntegreerd in de bestaande routines (Grol & Wensing, 2006).
8.7
Conclusie
Aangezien een vervolgonderzoek nodig is om antwoord te kunnen krijgen op beide vraagstellingen, is ervoor gekozen om niet een gedetailleerd implementatieplan op te stellen. Vele keuzes en veranderingen zijn afhankelijk van de uitkomsten uit het vervolgonderzoek.
30
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
9.
Eindpresentatie
9.1
Inleiding
De eindpresentatie heeft plaatsgevonden op 5 juni 2012 op het gemeentehuis te Dalfsen. Deze presentatie is twee keer uitgevoerd. De eerste presentatie is gegeven aan werknemers uit het gemeentehuis. De tweede presentatie is gegeven aan WMO-consulenten van de gemeente Dalfsen en externe belanghebbenden. Tijdens deze presentaties zijn de uitkomsten en aanbevelingen kenbaar gemaakt. Voor deze presentatie is een powerpointpresentatie opgesteld, zie bijlage 16: De eindpresentatie.
9.2
Verantwoording eindpresentatie
Om het adviesrapport toe te lichten is er een presentatie gegeven aan de interne en externe betrokkenen van het project. In overleg met de opdrachtgever is ervoor gekozen om voor de interne en externe betrokkenen afzonderlijk van elkaar de presentatie te geven. Door het geven van de eindpresentatie kunnen ideeën worden uitgewisseld tussen Breakpoint Research en de betrokkenen door middel van een discussie en kunnen vragen mondeling worden beantwoord. Er is voor gekozen om alle aspirant onderzoekers te laten presenteren. De presentatie wordt ondersteund met een powerpointpresentatie en interactie met de luisteraars. De toegevoegde waarde van een presentatie ligt op vijf gebieden: lengte, gedetailleerdheid, verwerkingstijd, amusementswaarde en interactie (Gerritsen, 2008). Tijdens een presentatie kan de informatie kort en bondig worden verteld. Daarnaast kost het voor het publiek minder tijd dan wanneer zij zelf een verslag zouden moeten doorlezen en is een presentatie vaak minder gedetailleerd en dus minder complex om te volgen. Verder is ook de amusementswaarde van een presentatie hoger. De luisteraars zien iemand spreken en de presentatie is meer beeldend dan een verslag. Wat al eerder naar voren kwam is dat het een voordeel is dat vragen direct beantwoord kunnen worden en hierop ook kan worden doorgevraagd (Gerritsen, 2008).
31
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
10.
Discussie
Dit onderzoek is uitgevoerd om de gemeente Dalfsen adequaat advies te kunnen geven voor het monitoren van de scootmobilisten in de gemeente. In deze discussie worden factoren uit het onderzoek beschreven die in twijfel kunnen worden getrokken en op aangepaste wijze kunnen worden toegepast in eventuele vervolgonderzoeken. De literatuur die is gebruikt om achtergrondinformatie te krijgen en de conclusies te onderbouwen, is maximaal 10 jaar oud. Het is bekend dat literatuur van maximaal 5 jaar oud het meest betrouwbaar is. Er zijn echter weinig onderzoeken gedaan naar de kwetsbaarheid en het scootmobielgebruik, waardoor er is gezocht naar oudere literatuur. Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van relevante literatuur, maar het onderbouwen van de conclusies is veelal gebaseerd op subjectieve gegevens, vanwege het gebrek aan relevante literatuur. Er is gekozen voor een voorselectie bij de dossierstudie, waarin de deelnemers aan de scootmobielcursus zijn geëxcludeerd. Dit is bepaald in samenspraak met de contactpersoon van de opdrachtgever, omdat deze scootmobilisten al in beeld zijn bij de WMO-consulenten. Dit heeft er mogelijk wel voor gezorgd dat er een vertekend beeld is ontstaan in de resultaten, onder andere bij de eigen beoordeling van het rijgedrag en de behoefte aan rijles. De kleine steekproef die is getrokken om de mondelinge vragenlijsten af te nemen heeft ervoor gezorgd dat er geen generalisatie van de resultaten kon plaatsvinden over de gehele populatie. Een grotere steekproef was wat dat betreft meer gewenst, maar gezien de beschikbare tijd was dit niet haalbaar. Daarnaast is er in het huidige onderzoek een disbalans in de leeftijd van de respondenten. Er zijn slechts enkele jongere scootmobilisten betrokken geweest bij het onderzoek. Dit betekent dat er geen uitspraken konden worden gedaan over verschillen tussen jongere en oudere scootmobilisten. Ook was de verhouding tussen mannen en vrouwen niet evenredig. Dit zou inhouden dat er geen betrouwbare uitspraken konden worden gedaan over de verschillen tussen deze groepen. Aangezien de verhoudingsverschillen in beide groepen heel gering waren, is er volgens een expert waarmee overleg is geweest, geen significant verschil aantoonbaar. De kans is daardoor zeer klein dat er een vertekend beeld is ontstaan in de resultaten, maar deze kans is wel aanwezig. Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van mondelinge, gestructureerde vragenlijsten. Hiermee worden subjectieve gegevens verzameld. Er valt af te vragen of vragen zoals ‘vindt u dat u rijles nodig heeft’ of heeft u problemen met uw zicht’ beter zijn beantwoord door de respondent dan wanneer deze bij bijvoorbeeld een observatie gescoord zouden worden. Het is begrijpelijk dat mensen zichzelf beter inschatten. Een aantal respondenten waren bang om hun scootmobiel te verliezen. Uit het onderzoek blijkt dat de kwetsbaarheid van mannen en vrouwen uit de onderzoeksgroep beiden 50% is. Hieruit valt op te merken dat 12 mannen en 8 vrouwen kwetsbaar zijn. Dit zou vanwege het ongelijke aantal mannen en vrouwen in het onderzoek niet hoeven te betekenen dat dit aantal gelijk is wanneer dit gegeneraliseerd wordt naar de gehele populatie scootmobilisten. In het onderzoek is er geen rekening gehouden met de leefsituatie van de respondent. Zowel scootmobilisten in een instelling als scootmobilisten die thuis wonen zijn ondervraagd. Uit eerder onderzoek blijkt echter dat ouderen in een verpleeghuis of verzorgingshuis vaker kwetsbaar zijn dan ouderen die nog zelfstandig thuis wonen (van Campen, 2011). Aangezien 32
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
geen rekening is gehouden met de verhoudingen in de leefsituatie kan de gemiddelde kwetsbaarheidscore vertekend zijn. Het onderzoek was onder andere gericht op de kwetsbaarheid van scootmobilisten. In de literatuur staat beschreven; ‘Kwetsbaarheid is geen toestand maar een proces’ (van Campen, 2011). Mensen kunnen ook tijdelijk kwetsbaar zijn. In dit onderzoek is de kwetsbaarheid slechts één keer gemeten. Dit geeft daarom niet altijd een representatief beeld van de kwetsbaarheid van de individuele respondent. Daarnaast geldt ook dat respondenten hun eigen functioneren anders kunnen inschatten dan wanneer bijvoorbeeld een test zou worden afgenomen. In de analyse van de gegevens zijn alle afgenomen vragenlijsten meegenomen. Dit wil zeggen dat ook de respondenten waarbij de partner veel invloed heeft gehad op de vragenlijst, zijn geïncludeerd. Hier is voor gekozen, omdat de respondenten de antwoorden konden bevestigen. Hierdoor zou beïnvloeding door de partner kunnen zijn ontstaan. Ook hebben de meeste respondenten aangegeven dat ze vinden dat ze goed kunnen rijden met een scootmobiel. Slechts twee respondenten hebben aangegeven dat zij vinden dat ze niet zo goed kunnen rijden met de scootmobiel. Niemand heeft geantwoord dat hij de eigen rijvaardigheid als helemaal niet goed beoordeelt. De respondenten hebben bijna allemaal aangegeven geen behoefte te hebben aan rijles. Een aantal van hen is wel kwetsbaar en heeft problemen met de verkeersveiligheid. Hierdoor bestaat er twijfel over de betrouwbaarheid van de resultaten omdat dit subjectieve gegevens zijn. De subjectiviteit van de antwoorden komt ook naar voren wanneer wordt gekeken naar de ogen- en hoortest tijdens de scootmobielcursus. Hier bleken 8 van de 10 mensen problemen te hebben met het horen en zien, terwijl zij bij de intake aan de WMO-consulent hebben aangegeven geen problemen hiermee te ervaren. Deze scootmobilisten zijn overigens uitgesloten voor het onderzoek, maar deze gegevens laten wel zien dat de eigen vaardigheden vaak positiever worden beoordeeld dan dat ze in werkelijkheid zijn.
33
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Literatuurlijst
Andriessen, D., Onstenk, J., Delnooz, P., Smeijsters, H., Peij., S. (2010). Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het hbo. Gedragscode voor het voorbereiden en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek binnen het Hoger Beroepsonderwijs in Nederland. Den Haag: HBO-raad vereniging van hogescholen.
Andromed (2012). Onderzoek naar geneesmiddelen. Geraadpleegd op 21 mei 2012, van http://www.andromed.nl/nl/faq/64-wat-is-informed-consent-
Baarda, D.B. (2009). Dit is onderzoek! Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Baarda, D. B., Goede, M. P. M. de (2006). Basisboek Methoden en Technieken handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen/ Houten: Wolters Noordhoff.
Baarda, D. B., Goede, M. P. M. de (2010). Basisboek Enquêteren. Groningen/ Houten: Noordhoff Uitgevers.
Baarda, D. B., Goede, M. P. M. de, Dijkum, C.J. van (2003). Basisboek statistiek met SPSS. Groningen: Stenferd Kroese.
Baarda, D. B., Goede, M. P. M. de, Teunissen J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/ Houten: Wolters Noordhoff.
Brug, J., Assema, P., van, Lechner, L. (2007). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Een planmatige aanpak. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.
Campen, C. van (2011). Kwetsbare ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Defining Multiple Response Sets (2011). Geraadpleegd op 14 mei 2012, van Helpdesk SPSS.
De Rijksoverheid (z.j.). Kwalitatief onderzoek. Geraadpleegd op 4 april 2012, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/overheidscommunicatie/informatie-voorprofessionals/omgevingsonderzoek/kwalitatief-onderzoek
Dijk. C., van (2010). Kwetsbare ouderen; meten is weten. Rotterdam: Hogeschool van Rotterdam.
Ergotherapie Nederland (2001). Beroepscode Ergotherapeut. Gedownload op 7 mei 2012, van http://www.kwaliteitsregisterparamedici.nl/PDF/Beroepscode%20Ergotherapeut%202001.pdf
Gerritsen, S. (2008). Een goed verhaal; presenteren, praten, pleiten. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.
Gobbens, R., Luijkx, K., Wijnen-Sponselee, R., Assen, M. van, Schols, J. (2010). Wetenschappelijke definities en metingen van kwetsbaarheid. Gedownload op 10 februari 2012, van http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&frm=1&source=web&cd=1&ved=0CEgQFjAA&url =http%3A%2F%2Fwww.scp.nl%2Fdsresource%3Fobjectid%3D27734%26type%3Dorg&ei=XpnE T7L9Kou08QObiYThCg&usg=AFQjCNFFvTqhLwGzzb3TLO8-hnvSPgFUA&sig2=X1eJ68RhL4ATdcH4tERUug
Grit, R. (2008). Projectmanagement. Houten: Noordhoff Uitgevers B.V.
34
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Grol, R., Wensing, M. (2006). Implementatie. Effectieve verbetering van de patiëntenzorg. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.
Grotenhuis, M., te, Weegen, T., van der (2008). Statistiek als hulpmiddel. Assen: van Gorcum.
Hartingsveldt, M. van, Logister-Proost, I. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland/ Boom Lemma uitgevers.
Heijsman, A., Kuiper, C., Lemette, M. (2004). De ergotherapeut als adviseur. Methodiek en adviesvaardigheden. Utrecht: Lemma.
Heijsman, A., Weele, E., van (2009). Zorgbasics Adviseren. Den Haag: Lemma.
Herk, J., van. (2002). Implementatie. Modelproduct van OKAB, Ondersteuning Kwaliteitszorg Alternatieve Behandelwijzen. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.
Jager, M. (2012). Workshoplijn: Statistiek. Nijmegen: HAN.
Kinébanian, A., le Granse, M. (2006). Grondslagen van de ergotherapie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
Korzilius, H. (2008). De kern van survey-onderzoek. Assen: van Gorcum.
Kuiper, C., Verhoef, J., Cox, K., Louw, D. de (2008). Evidence-based practice voor paramedici, methodiek en toepassing. Den Haag: Lemma.
Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (2007). Handleiding EBRO. Schrijven van teksten. Geraadpleegd op 22 mei 2012, van http://www.cbo.nl/thema/Richtlijnen/EBROhandleiding/6-Schrijven-van-teksten/#6.4
Logister-Proost, I. (2007) Gezocht: Effectieve ergotherapie. Enschede: Ergowijs.
Lucassen, P. L. B. J., Olde Hartman, T. C. (2007). Kwalitatief onderzoek, praktische methoden voor de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Nathans, H. (2007). Adviseren als tweede beroep. Resultaat bereiken als adviseur. Deventer: Kluwer.
Pelsmacker, P. de, Kenhove, P. van (2007). Marktonderzoek, methoden en toepassingen. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Plooij, F. (2011). Onderzoek doen. Een praktische inleiding in onderzoeksvaardigheden. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Rijksuniversiteit Groningen/Noordster (2005). Onderzoeksverslag. Geraadpleegd op 29 mei 2012, van http://www.rug.nl/noordster/schriftelijkeVaardigheden/voorStudenten/tekstsoorten Conventies/onderzoeksverslag
Rooij, H. van, Boersma, E. (2010). De kleine gids voor de wet maatschappelijke ondersteuning. Deventer: Uitgeverij Kluwer.
Rossem, R.,van. (2007). Multivariate analyse voor de sociale wetenschappen. Gent: Academia press.
RSR (2012). Welkom bij RSR. Geraadpleegd op 18 mei 2012, van http://www.rsr.nl/site/index.php
35
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Scootmobielen.nl (2007). De scootmobiel in het verkeer. Geraadpleegd op 23 februari 2012, van http://www.scootmobielen.nl/nieuws/de-scootmobiel-in-het-verkeer/
Staa, M. (2011). Acceptatiestrategieën. Geraadpleegd op 29 mei 2012, van http://transitiemanagement.wordpress.com/2011/05/22/acceptatiestrategieen/
Steyn, P. Chan, A. (2008). Mobility Scooter research project. Abbotsford: University of the Fraser Valley.
Stoop, I. A .L. (2005). The hunt for the last respondent. Den Haag: social and cultural planning office.
Veilig Verkeer Nederland (2012). Wat VVN doet. Geraadpleegd op 23 februari 2012, van http://www.veiligverkeernederland.nl/wat_VVN_doet
Verheggen, L., Wijermars, M. (2008). Gebruikstevredenheid scootmobiel en aangepaste fiets. Geraadpleegd op 6 maart 2012, van http://www.kennisbank.hva.nl/document/219338
Verhoeven, N. (2005). Wat is onderzoek. Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger beroepsonderwijs. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
36
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 1 Samenwerkingsafspraken Eén dag in de week werken we thuis zelfstandig aan het project. We houden hiervoor de dag aan dat er geen workshop is. De werktijden van de aspirant onderzoekers is van 9.00-15.00 uur. Wanneer je je wilt afmelden voor een overleg gebeurt dit uiterlijk de ochtend voor het overleg door middel van een sms naar een van de aspirant onderzoekers. Als aspirant onderzoeker wordt er verwacht dat je op tijd meldt wanneer je een andere afspraak hebt. Tijdens de teambijeenkomsten heeft de persoon die ingeroosterd staat als notulist zowel de notulerende als voorzittersrol. Zij zorgt ervoor dat belangrijke punten alsmede de planning besproken wordt per dag. De notulist zorgt ervoor dat de notulen één dag na overleg aan de hand van het format op scholar staat. De notulist is per beurt een week lang verantwoordelijk voor de notulen. De notulist van de week ervoor is de voorzitter van vergaderingen met senior en/of opdrachtgever. De notulist van de week zorgt ervoor dat er lokalen voor die week gereserveerd zijn. De notulist werkt de weekplanning meerdere malen per dag bij zodat ieders taken duidelijk op papier staan. Twee dagen voor aanvang van het overleg met de senior adviseur zet de voorzitter de agenda online. Twee dagen voor aanvang van het overleg met de senior adviseur stuurt de voorzitter de agenda naar de senior adviseur. Wanneer de aspirant onderzoeker niet uit een taak komt geeft zij tijdig aan hulp nodig te hebben. Er mag aan de aspirant onderzoeker worden aangegeven wanneer haar niveau van werken te laag is. De aspirant onderzoeker mag worden aangesproken op ongewenst gedrag. Tijdens de samenwerking worden door de aspirant onderzoekers de verwachtingen van elkaar besproken. Tijdens de periode wordt drie keer een peerassessment gehouden. Dit is op 10 februari 2012, 26 maart 2012 en 21 mei 2012. De werkzaamheden worden uitgevoerd in tweetallen. Wanneer de aspirant onderzoeker niet aanwezig kan zijn bij een overleg, is zij zelf verantwoordelijk om de notulen te lezen.
37
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 2 Follow-up van de samenwerkingsafspraken Werktijden Er is één dag in de week thuis aan het onderzoek gewerkt. Wanneer er ook een feestdag in dezelfde week viel, is deze thuiswerkdag vervallen of de feestdag is als thuiswerkdag gepland, zodat de aspirant onderzoekers zo veel mogelijk dagen aanwezig zijn geweest op de HAN. De werktijden van 09.00 tot 15.00 zijn aangehouden. Afmeldingen Iedereen heeft zich op tijd afgemeld; voor ziekte via de sms. De zieke heeft zoveel mogelijk geprobeerd thuis nog aan het onderzoek te werken. Andere afspraken zijn zo vroeg mogelijk in de kalender op scholar gezet. Notulen Nadat het project was opgestart, is ervoor gekozen om niet elke keer een notulen van de dag (overleg projectteam) meer uit te werken maar de weekplanning bij te houden voor de belangrijkste afspraken. De overleggen met de senior adviseur vielen steeds in de weken met dezelfde notulisten, waardoor ervoor is gekozen om de voorzitter/notulist in deze overleggen te rouleren, zodat iedereen even vaak voorzitter/notulist is geweest. Agenda’s De aspirant onderzoekers die contactpersoon zijn van de opdrachtgever of de senior adviseur hebben de agenda’s verzonden. Evaluatie van samenwerking De samenwerking is geëvalueerd door drie peerassessments. Hieruit hebben de aspirant onderzoekers verbeterpunten gehaald. Er is geen sprake geweest van een te lage kwaliteit of te weinig productiviteit van de aspirant onderzoekers. Er is veelal in tweetallen aan (deel)producten gewerkt, waarbij is geprobeerd de tweetallen zo veel mogelijk te mixen zodat iedereen met elkaar heeft samengewerkt en er geen groepjesvorming ontstaat. Alle aspirant onderzoekers hebben een evenredig aandeel geleverd aan de producten. Daarnaast hebben zij zelf verantwoordelijkheid genomen voor het lezen van notulen wanneer zij niet aanwezig konden zijn bij een overleg.
38
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 3 De samenwerkingsovereenkomst
Projectopdracht ‘Ontwikkeling training ‘mobiel met de scootmobiel’ en monitoring gebruik scootmobielen.’ Met Gemeente Dalfsen, afdeling Sociale Zaken. Algemene toelichting In de afstudeerfase van de opleiding Ergotherapie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen kunnen studenten zelf het onderwerp bepalen binnen door de opleiding gestelde kaders. Naast het zelf kiezen van studieonderwerpen, is het beleid van de opleiding erop gericht om projecten te werven in opdracht of op verzoek van personen of instanties buiten de opleiding. Dit zijn projecten binnen de Maatschappelijke Dienstverlening als onderdeel van ons Expertise Centrum Ergotherapie. Door het uitvoeren van projecten binnen de Maatschappelijke Dienstverlening wordt de studenten de gelegenheid geboden om vanuit de theorie een vraagstelling uit te werken en een bijdrage te leveren aan de oplossing van een praktijkprobleem. Introductie Voor 2012 heeft de gemeente Dalfsen als aandachtspunt: ‘Verkeersveiligheid.’ Een mooi jaar om het gebruik van scootmobielen binnen de gemeente te onderzoeken. De laatste jaren is er een toename zichtbaar van ongevallen met scootmobielen in Nederland. (Consument en veiligheid) Ook zijn er jaarlijks meer cliënten die in Dalfsen gebruik maken van deze specifieke vervoersvoorziening (nu ongeveer 185). Het gebruik van scootmobielen (oa. betreffende de frequentie van gebruik, de betekenis en meerwaarde van het gebruik van de scootmobiel voor de client, en het veilig op weg), wordt nu onvoldoende gemonitord. Er is momenteel geen zicht op in hoeverre cliënten in het bezit van een scootmobiel daadwerkelijk veilig op weg gaan en kunnen gaan. De indruk bestaat dat een bepaald aantal scootmobielen ongebruikt in de stalling staat en- of dat cliënten de scootmobiel niet optimaal gebruiken. De wens is om de inventariseren hoe het gebruik is van scootmobielen onder inwoners van de gemeente Dalfsen en te komen tot aanbeveling voor monitoring van het scootmobiel gebruik en eventuele herindicatie. Daarnaast is het wenselijk om in het kader van het jaar van de verkeersveiligheid een training voor scootmobielrijders te ontwikkelen en te verzorgen gericht op verbetering van de verkeersveiligheid bij deze cliëntengroep in de eigen omgeving. De gemeente streeft hierbij naar een voortrekkersrol naar andere gemeenten, maar wil daarin zeker aansluiten op de landelijk beleid en reeds opgedane kennis en ervaring. 1. Doelstellingen en vraagstelling Doelstelling: De gemeente heeft een overzicht van de mate van het gebruik van scootmobielen in de gemeente Dalfsen en weet welke cliënten(groep) kwetsbaar zijn in het verkeer. Er wordt een training ontwikkeld en gegeven om de verkeersveiligheid te vergroten bij deze cliëntengroep. Vraagstelling(en):
Op welke manier kan de gemeente Dalfsen het gebruik van scootmobielen in de toekomst monitoren, met het oog op verkeersveiligheid en mogelijke herindicatie?
39
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
In welke mate worden de scootmobielen gebruikt conform de doelstelling van de WMO (operationaliseren!) Nulmeting voor gebruik. Op welke manier kan het beste een training worden vormgegeven voor het vergroten van de verkeersveiligheid voor scootmobielgebruikers in de gemeente Dalfsen?
Toelichting De Gemeente vindt het belangrijk inzicht te krijgen in kwetsbare groepen die in het bezit zijn van en bij het verkrijgen van een scootmobiel. Volgens de gemeente vraagt deze groep extra monitoring met het oog op verkeersveiligheid. (bijvoorbeeld progressieve ziekte, leeftijd, dementie, botontkalking etc.) Afgelopen 2 jaar heeft de gemeente Dalfsen i.s.m. Veilig Verkeer Nederland i.s.m. Landstede Welzijn en ouderen een training scootmobielen (theorie + praktijk) georganiseerd. Cliënten deden op vrijwillige basis mee, de doelgroep de ze willen bereiken wordt hiermee helaas niet bereikt. Ook dit jaar vindt deze training weer plaats in april / mei. Gesprekken hiervoor starten vanaf november 2011. Doel is om de specifieke doelgroep met een hoog risico mee te laten doen aan de scootmobielcursus (met iets extra’s). Project Globale omschrijving van de activiteiten die aspirant adviseurs/onderzoekers in dit project zullen ondernemen:
Verdiepen in de werkwijze van de gemeente Dalfsen bij indicatie, verstrekking en monitoring scootmobielen.
Verdieping in scootmobieltraining VVN
Verdiepen in de sociale kaart van betrokken partijen/ belangen binnen dit project (o.a. Gemeente, VVN, Landstede Welzijn en Ouderen, Cliënten.
Verdieping in WMO
Inventarisatie risicogroepen verkeersveiligheid bij scootmobielgebruik
Doen van onderzoek naar het gebruik van scootmobielen binnen de 3 kernen van de gemeente Dalfsen
Voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van (een) trainingsdag(en) scootmobielen, in aansluiting op het gebruik binnen de gemeente.
Het maken van een rapport per persoon en een indeling in risicocategorieën (rood, oranje, groen).
Voor het uitvoeren van dit project is geen toestemming nodig van de CCMO/METC (toetsingscommissie mensgebonden onderzoek) Let op: Het borgen van de veiligheid en/ of verzekering van verkeersveiligheid tijdens de training scootmobielen vraagt wel extra aandacht. Graag bij aanvang van het traject inventariseren welke stappen nodig zijn om dit adequaat te borgen. Opbrengst, eindproduct Toegepast(e) product(en): Onderzoeks- en adviesrapport voor de gemeente Dalfsen over het gebruik en monitoring van het gebruik van scootmobielen. Ontwikkeling en uitvoer training ‘mobiel met de scootmobiel’ (inclusief draaiboek voor implementatie in de toekomst) Presentatie voor de opdrachtgever en overige betrokkenen (inclusief bekendheid genereren bij andere gemeentes / regio overleggen). Verantwoordingsdocument Naast de toegepaste producten
zorgen
aspirant
adviseurs/onderzoekers
ook
voor
een
40
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
verantwoordingsdocument waarin de theoretische kaders en argumentatie van de gemaakte keuzes tijdens het project zijn verwoord. Projectfase verslagen In projectfase verslagen wordt verantwoord wat er de afgelopen fase gedaan is en de volgende fase gedaan gaat worden, keuzemogelijkheden, planning etc. Bij of in de verslagen worden de stukken opgenomen, die later geheel of gedeeltelijk worden opgenomen in het schriftelijk werkstuk. Een projectfaseverslag is het beslissingsdocument op basis waarvan door alle partijen besloten wordt hoe er verder gegaan wordt. Benadrukt wordt dat het geleverde product als leerproces tot stand komt, wat wil zeggen dat binnen de afgesproken tijd, de studiebelasting en begeleiding een maximale prestatie geleverd wordt, waarvan de kwaliteit kan afwijken van de verwachte kwaliteit. Deze kwaliteit wordt bewaakt door voortdurende wederzijdse toetsing van resultaten en beslissingen (projectaanpak). Partijen Opdrachtgever: Rik Bolhuis Hoofd afdeling Sociale Zaken Gemeente Dalfsen Raadhuisstraat 1 Postbus 35 7720 AA Dalfsen T (0529) 48 83 16 F (0529) 48 82 22 E
[email protected] I www.dalfsen.nl Formeel verantwoordelijk:Wietske Kuijer, coördinator projectopdrachten Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Instituut Paramedische Studies Postbus 6960 6503 GL Nijmegen
[email protected] T 024-3530931 / 06-52406943 Contactpersonen Projectgroep van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, opleiding Ergotherapie e-mail: [volgt] Aspirant adviseurs/onderzoekers: de namen worden later bekend gemaakt Contactpersoon van de opdrachtgever: Inge Nooijen Senior – Consulent WMO
[email protected] T 0529-488336 E
[email protected] Beschikbaar op maandag, dinsdag en donderdag.
41
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Fasering Het project start 30 januari en eindigt 8 juni 2012 (18 werkweken)
week 1 t/m 3 week 3 t/m 5 week 6 t/m 9 week 10 t/m 12 week 13 t/m 16 week 16-18
Oriëntatiefase een brede oriëntatie op het project eindigend in een startnotitie. Definitiefase eindigend in een plan van aanpak of onderzoeksopzet. In deze fase wordt het theoretisch kader bestudeerd. Ontwerpfase Voorbereidingsfase Realisatiefase Nazorgfase eindpresentatie, afronding en overdracht van het project
De fasering in de samenwerkingsovereenkomst is globaal in afwachting van de fasering in de startnotitie van studenten. Met nadruk wordt erop gewezen de concept tekst en andere producten op tijd klaar te hebben zodat deze bijgesteld kunnen worden na overleg met opdrachtgever en de senior begeleider. Organisatie. Begeleiding vanuit de Hogeschool: De aspirant adviseurs/onderzoekers worden begeleid door een senior (=docent). Deze begeleidt de inhoud en het proces van het project. De aspirant adviseurs/onderzoekers zullen 26 uur begeleid worden door de senior. Daarnaast wordt aan de aspirant adviseurs/onderzoekers de mogelijkheid geboden om advies te krijgen van expertisedocenten o.a. bij het vormgeven van het toegepast werkstuk, bij het uitvoeren van een onderzoek etc. De opdrachtgever: onderhoudt het contact met de aspirant adviseurs/onderzoekers tijdens het uitvoeren van het project en bewaakt de aansluiting van het werk van de aspirant adviseurs/onderzoekers op de vraagstelling. draagt zorg voor introductie in de instelling, het verstrekken van informatie betreffende de vraagstelling, reactie op concepten, het zo nodig leggen van contacten met betrokkenen bij het project. De contactpersoon van de opdrachtgever heeft minimaal 20 uur ter beschikking voor het bespreken van de projectfase verslagen om de voortgang van het proces te bewaken. Deze gesprekken vormen het beslissingsmoment om de volgende fase te starten. De frequentie van de begeleiding en de tijdsduur per gesprek worden door aspirant adviseurs/onderzoekers gepland in overleg met de contactpersoon van de opdrachtgever. spirant adviseurs/onderzoekers De studiebelasting van aspirant adviseurs/onderzoekers is 40 uur per week per aspirant adviseur/onderzoeker. Beoordeling van de studenten De beoordeling is een verantwoordelijkheid van de opleiding. Aan het eind van het afstudeerproject zal een evaluatie plaats vinden van het product, de inhoud, het proces en de begeleiding. Deelname aan overleg door wie en frequentie In principe onderhouden de aspirant adviseurs/onderzoekers zelfstandig contact met de contactpersoon van de opdrachtgever. De senioradviseur en de contactpersoon van de opdrachtgever onderhouden bij voorkeur telefonisch contact bij aanvang en tussentijds. Na de
42
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
presentatie van aspirant adviseurs/onderzoekers evalueren zij beiden samen met de aspirant adviseurs/onderzoekers het project. Indien het noodzakelijk geacht wordt dat de senioradviseur de contactpersoon van de opdrachtgever, dan wel de locatie van het project tussentijds bezoekt, dan is dat mogelijk. Locatie Aspirant adviseurs/onderzoekers werken op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, mits met de opdrachtgever anders overeengekomen. Kosten/ verzekering Aspirant adviseurs/onderzoekers zijn gedurende de afstudeerperiode verzekerd door de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De opdrachtgever heeft een budget beschikbaar voor de kosten van het onderzoek (enquêtes, porto), het vervaardigen van het schriftelijk werkstuk en toegepast werkstuk. Aspirant adviseurs/onderzoekers maken een begroting van onkosten, welke door de opdrachtgever wordt goedgekeurd en overleggen altijd vooraf over het aan te schaffen materiaal en verantwoorden de uitgaven achteraf. De kosten van het werkstuk voor de opleiding zijn voor rekening van de aspirant adviseurs/onderzoekers. Het copyright is van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De opdrachtgever kan vrij beschikken over gemaakte werkstuk(ken) voor eigen gebruik. Indien alle partijen (aspirant adviseurs/onderzoekers én de opdrachtgever) toestemming geven worden de uiteindelijke producten beschikbaar gesteld voor het werkveld via www.HBO-kennisbank.nl . Datum: Februari 2012 Handtekeningen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Opdrachtgever
Instituut Paramedische Studies
Gemeente Dalfsen
Wietske Kuijer, PhD
Rik Bolhuis
Coördinator projectopdrachten
Hoofd Afdeling Sociale Zaken
43
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 4 Afweging kwantitatief- en kwalitatief onderzoek Tabel 1: Afweging kwantitatief- en kwalitatief onderzoek Voordelen
Nadelen
Kwantitatie f onderzoek
Kwantitatief of kwalitatief onderzoek of een combinatie van beide?
Kwalitatief onderzoek
Het resultaat zegt iets over de mate (percentages) waarin iets vóór komt in de doelgroep scootmobilisten (De Rijksoverheid, z.j.). Significante verschillen in het gebruik van de scootmobiel kunnen worden aangegeven (De Rijksoverheid, z.j.). Eigen ideeën kunnen worden getoetst en uitgedrukt in percentages (De Rijksoverheid, z.j.). Er kunnen makkelijker diepgaande statistische analyses uitgevoerd worden (bijv. naar subgroepen of om verbanden te leggen (De Rijksoverheid, z.j.). De manier van vragen stellen aan de scootmobilisten is sterk gestandaardiseerd waardoor meer eenduidige antwoorden worden verkregen (De Rijksoverheid, z.j.). Door middel van een kwantitatief onderzoek kan een groot aantal scootmobilisten bereikt worden, mede omdat het analyseren van de gegevens minder tijd in beslag neemt (de Pelsmacker & van Kenhove, 2007).
Er kan worden doorgevraagd naar het waarom of naar motieven (De Rijksoverheid, z.j.). Bij een kwalitatief onderzoek kunnen er door het doorvragen diepgaande gesprekken gevoerd worden. De scootmobilist krijgt de gelegenheid zijn verhaal te vertellen (De Rijksoverheid, z.j.). Omdat de vragenlijst niet dwingend is maar richtinggevend kan er worden ingegaan op onverwachte situaties (De Rijksoverheid, z.j.). Het is geschikt om de aard en de context van verschijnselen te bestuderen (Lucassen & Olde Hartman, 2007). In kwalitatief onderzoek wordt de onderzoekssituatie niet verstoord, de onderzoekssituatie moet zo veel mogelijk gelijk zijn aan de bestaande situatie (Baarda, de Goede, Teunissen, 2005).
De scootmobilist kan zijn verhaal niet vrij vertellen; de antwoorden zijn grotendeels voorgeprogrammeerd (De Rijksoverheid, z.j.). Er kan niet worden ingegaan op vragen buiten de vragenlijst en er kan niet worden doorgevraagd door het projectteam (De Rijksoverheid, z.j.). Het moet duidelijk zijn welke informatie gewenst is om er naar te kunnen vragen (De Rijksoverheid, z.j.). Doorgaans is slechts ruimte voor een paar 'open' vragen (De Rijksoverheid, z.j.).
De resultaten zijn hooguit indicatief, niet representatief (subjectief) (De Rijksoverheid, z.j.). De resultaten moeten zelf op waarde geschat worden (De Rijksoverheid, z.j.). De manier van vragen is niet sterk gestandaardiseerd, waardoor de antwoorden niet altijd eenduidig zijn (De Rijksoverheid, z.j.). Door een kwalitatief onderzoek kun je vanwege de tijd minder mensen bereiken (de Pelsmacker & van Kenhove, 2007). Het analyseren van de verkregen informatie kost veel tijd.
44
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 5 Afweging beschrijvend-, explorerend en toetsend onderzoek Tabel 2: Afweging beschrijvend-, explorerend en toetsend onderzoek Voordelen
Nadelen Er is (nog) geen hypothese of theorie.
Beschrijvend onderzoek
Welk soort kwantitatief onderzoek is van toepassing op dit project?
Er wordt gekeken naar feitelijke informatie over kenmerken van onderzoekseenheden (Baarda & de Goede, 2006). Er kan een hypothese worden gevormd over verbanden tussen kenmerken van de scootmobilisten en het scootmobielgebruik.
Exploreren d onderzoek
Er is momenteel nog geen theorie of scherp geformuleerde hypothese.
Wanneer toetsend onderzoek wordt uitgevoerd, zijn er harde uitspraken te doen over de waarheid van hypothesen.
Toetsend onderzoek
Er worden geen verbanden vastgesteld (Baarda & de Goede, 2006).
Toetsend onderzoek is controleerbaar (Baarda & de Goede, 2006).
Exploratief onderzoek wordt uitgevoerd met als doel het ontwikkelen van een theorie of scherp geformuleerde hypothesen (Baarda & de Goede, 2006). Kenmerken die niet met elkaar samenhangen worden niet beschreven, waardoor het onderzoek minder goed controleerbaar is (Baarda & de Goede, 2006). Er moet worden beschikt over een hypothese en/of een theorie, over voldoende kennis van de situatie die onderzocht gaat worden. Dit komt vaak voort uit eerder uitgevoerd beschrijvend en/of exploratief onderzoek, wat bij dit project nog niet heeft plaatsgevonden (Baarda & de Goede, 2006).
45
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 6 Zoekschema’s oriënterend literatuuronderzoek In hoeverre gebruiken scootmobilisten met een WMO- verstrekte scootmobiel de scootmobiel volgende de WMO-doelstelling en of WMO-kanteling?
Zoektermen: Scootmobielgebruik Gebruik van de scootmobiel WMO-verstrekte scootmobiel Wet Maatschappelijke Ondersteuning-verstrekte scootmobiel Scootmobiel WMO-doelstelling Wet Maatschappelijke Ondersteuning- doelstelling Doelstelling van de WMO Doelstelling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning WMO-kanteling Wet Maatschappelijke Ondersteuning-kanteling Kanteling van de WMO Kanteling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Is er onderzoek gedaan vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) naar het scootmobielgebruik van kwetsbare ouderen in een gemeente?
Zoektermen: Onderzoek Wet Maatschappelijke Ondersteuning WMO Scootmobielgebruik Gebruik van de scootmobiel Kwetsbare ouderen Gemeente
Is er een monitoringssysteem waarmee het scootmobielgebruik van kwetsbare verkeersdeelnemers gemonitord kan worden?
Zoektermen: Monitoringssysteem Scootmobielgebruik Gebruik van de scootmobiel Kwetsbare verkeersdeelnemers Gemonitord Monitoren 46
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 7 Gestructureerde beoordelingslijst Titel artikel/ document: Auteur: Jaartal van uitgifte: Uitgever en plaats:
Scootmobielen in gebruik, gebruik en veiligheid van scootmobielen K. Aalders, J. Severijn 2009 I&O Research BV, Enschede
1. Is het doel van het onderzoek duidelijk geformuleerd? Ja, door middel van een onderzoeksvraag is geformuleerd welk doel het onderzoek heeft. 2. Is de onderzoeksmethode(n) en –techniek(en) geschikt voor het onderzoeksdoel? Ja, onder onderzoeksaanpak is beschreven welke methoden en technieken gebruikt zijn. Gegevens zijn gestructureerd, met telefonische enquêtes, verkregen en geanalyseerd met statistiek. Dit was nodig om een grote populatie te kunnen onderzoeken. Daarnaast zijn interviews en vragenlijsten afgenomen. 3. Is de selectie van deelnemers adequaat voor het onderzoeksdoel? Ja, de selectie van de deelnemers is gemaakt op basis van jaartallen. 4. Zijn de data op een adequate manier verzameld? De data zijn op verschillende manieren verzameld, namelijk door telefonische enquêtes, interviews en vragenlijsten. Er is verder niet beschreven hoe die er uit zagen, het is dus niet te zeggen of dit adequaat is gedaan. 5. Zijn de data grondig geanalyseerd? Dit is niet beschreven, maar aan de uitkomsten te zien, zijn deze goed geanalyseerd. 6. Worden de uitkomsten en conclusies van het onderzoek helder beschreven? Ja, het verslag bestaat voornamelijk uit de uitkomsten en de conclusies van het onderzoek. Eindoordeel Is de kwaliteit voldoende en is de studie bruikbaar? De kwaliteit van dit onderzoek is redelijk goed. Er is weinig beschreven over hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke keuzes en afwegingen daarbij zijn gemaakt. Wel is de opzet van het onderzoek helder, overzichtelijk en kloppend. Er is gebruik gemaakt van goede en passende methoden voor het onderzoek.
(Logister-Proost, 2007) & (Kuiper at al, 2008)
47
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 8 Afweging selecte- en aselecte steekproef Tabel 3: Afweging selecte- en aselecte steekproef Voordelen
Welk type steekproef kan het best gebruik worden binnen dit onderzoek?
Selecte steekproef
Aselecte steekproef
Nadelen Er wordt niet op toevalbasis, maar op grond van Eenheden worden niet op toevalbasis uit theoretische overwegingen een een populatie geselecteerd, waardoor de onderzoeksgroep samengesteld, er wordt mogelijkheden om de resultaten te gericht toegewerkt naar een “bepaalde” generaliseren naar de (operationele) samenstelling van de onderzoeksgroep populatie geringer zijn (Baarda & de (Baarda, de Goede, Teunissen, 2005). Goede, 2006). Er is sprake van selectie van de steekproef op Er kan geen gebruik worden gemaakt van basis van bepaalde kenmerken Door het de inductieve statistiek. De resultaten selecteren ontstaat er een representatieve gelden dan alleen voor de eenheden die onderzoeksgroep waardoor de kans op in het onderzoek zijn betrokken (Baarda & relevante informatie groter wordt (Verhoeven, de Goede, 2006). 2005). Alle eenheden uit de populatie hebben een gelijke of in ieder geval bekende kans om in de steekproef te komen (Baarda & de Goede, 2006). Er kan gebruik gemaakt worden van inductieve statistiek (Baarda & de Goede, 2006).
Er wordt niet toegewerkt naar een gerichte of specifieke samenstelling van de selectie van onderzoekseenheden (Baarda, de Goede, Teunissen, 2005). De kans bestaat dat personen niet mee willen doen of niet representatief zijn voor het onderzoek, waardoor een hoge kans bestaat op non-respons (Baarde & de Goede 2006).
48
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 9 Regels telefonisch contact
Telefonisch contact Hallo ik ben … en ben student van de opleiding ergotherapie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Ik bel u in het kader van een afstudeerproject dat ik doe met drie medestudenten. Samen hebben wij de onderneming Breakpoint Research opgericht. Vanuit deze onderneming werken wij aan een opdracht die opgesteld is door de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Dalfsen. Volgens de gegevens die wij ontvangen hebben van de WMOconsulenten bent u in het bezit van een scootmobiel. (klopt dit?) (Zo niet, dan zijn de gegevens bij de afdeling Sociale Zaken niet correct. We willen u bedanken voor uw tijd. Tot ziens.) Het onderzoek richt zich op het scootmobielgebruik. We willen graag bij u op huisbezoek komen om in het kader van heronderzoek naar het scootmobielgebruik willen we ook bij u een vragenlijst afnemen. De vragen zijn eenvoudig te beantwoorden gericht op uw scootmobiel en uw gesteldheid. Met dit onderzoek willen uiteindelijk de WMO-consulenten in de toekomst zoveel mogelijk willen aansluiten bij uw wensen en behoeften. Uw informatie is van belang om deze vraag te kunnen beantwoorden. Het gesprek zal ongeveer … in beslag nemen. Uw persoonlijke gegevens worden bij het onderzoek vertrouwelijk behandeld. (Niet meedoen, de gemeente vind het belangrijk om inzicht te krijgen in het scootmobielgebruik van de inwoners die een scootmobiel hebben van de gemeente om aan te sluiten bij uw wensen en behoeften.) (Bij twijfel, wat is de reden? het beleid van de gemeente is dat zij jaarlijks een heronderzoek doen onder de mensen met een scootmobiel naar het gebruik. Het blijft uw keuze maar de WMO-consulent kan hierover contact opnemen met u.) Graag zouden we met u een afspraak maken, … zou u dan beschikbaar zijn? U krijgt nog een bevestigingsbrief waarin de exacte datum en het tijdstip benoemd staan. Ik wil u alvast bedanken voor deelname aan het onderzoek, heeft u verder nog vragen? Tot ziens
49
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 10 Vragenlijst-guide
Bij binnenkomst Maak bij binnenkomst geen negatieve opmerkingen maar ook geen positieve om de respondent niet te beïnvloeden. Om de respondent op zijn gemak te stellen en de sfeer af te tasten heb het bij het uitpakken en installeren van het materiaal over koetjes en kalfjes, maak het zo ontspannen mogelijk. Jezelf kort voorstellen (namens wie en in welk kader neem je het vraaggesprek af, benoem de naam van het betreffende bedrijf of instelling, mogelijkheid tot verwijzen naar de bevestigingsbrief) Ik ben student ergotherapie en doe dit onderzoek voor mijn afstudeerproject. Dit onderzoek wordt gedaan om het scootmobielgebruik in de gemeente in kaart te brengen en aan te sluiten bij de wensen en behoeften van de scootmobilisten. Het onderzoek wordt gedaan in opdracht van de gemeente. Inleiding (vertel iets over de bedoeling van het onderzoek en wat je van de respondent verwacht. Wat is de inhoud en de opbouw van de vragenlijst/TFI, houd dit algemeen en ga niet in op hypothesen en verwachtingen, geef aan hoeveel tijd de afname duurt, wanneer respondent vraagt waarom juist hij uitgekozen is voor het onderzoek eerlijk antwoord geven) Tijdens het onderzoek zullen er vragen worden gesteld over uw scootmobielgebruik en over uw gesteldheid. Ik begin met vragen over het scootmobielgebruik. De afname tijd bedraagt ongeveer een half uur. Geef de respondent de antwoordkaart en geef hierbij uitleg. Afname vragenlijst en TFI De vraag letterlijk voorlezen, wanneer de respondent de vraag niet begrijpt mag je deze letterlijk herhalen. Wanneer de vraag dan nog niet begrepen wordt mag deze worden toegelicht, noteer dit bij de vragenlijst. Na het letterlijk oplezen van de vraag kan de respondent nog aanvulling geven op de antwoordmogelijkheden. Na de afname van de vragenlijst wordt de TFI afgenomen. Afronding Ik ben aan het eind van de vragenlijst gekomen. Heeft u nog iets gemist of wat toe te voegen? De gegeven antwoorden worden vertrouwelijk behandeld en met deze antwoorden worden er adviezen gegeven aan de gemeente over het scootmobielgebruik en hoe aan te sluiten bij de wensen en behoeften van de mensen met een scootmobiel. Bedank respondent voor het vraaggesprek/heeft u nog vragen? Je kunt nog vragen hoe de respondent het vraaggesprek gevonden heeft. Communicatie Non-verbaal Geef de respondent je aandacht, creëer een vertrouwelijk sfeer en luister actief. Actief luisteren let niet alleen op verbale boodschappen maar ook op non-verbaal. Aandacht schenken knikken, ja, mm, hm, aha, nee Laat stiltes vallen en probeer deze niet gelijk in te vullen.
50
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Non-verbaal cliënt stimuleren Zithouding (koetsiershouding, iets voorovergebogen, ga schuin tegen over elkaar zitten, hoek van 90 gr.) Gezichtsuitdrukking (kijk naar de respondent, maar niet voortdurend, niet voortdurend tikken met een pen) Stemgebruik (rustig tempo, verstaanbaar, goed articuleren, melodie in je stem)
51
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 11 Variabelen vragenlijsten “Operationaliseren van de WMO-doelstelling” Onderwerp:
Variabelen:
Meetniveau:
Antwoordcategorieën:
WMO doelstelling 1. Zelfredzaamheid
Bevorderen zelfstandigheid Herverstrekking Reden herverstrekking
Nominaal Nominaal Nominaal
Frequentie van gebruik
Ordinaal
Reden van gebruik
Nominaal
Reden van niet gebruik
Nominaal
Ja/Nee Ja/Nee De scootmobiel was te oud geworden De scootmobiel had een mankement Mijn gezondheidstoestand was veranderd Ik kon niet ver genoeg rijden Anders, namelijk… Elke dag Elke dag, afhankelijk van het weer Een paar keer per week Een paar keer per week, afhankelijk van het weer Een paar keer per maand Een paar keer per maand, afhankelijk van het weer Alleen wanneer het mooi weer is (Bijna) nooit Om boodschappen te doen Om in contact te komen met familie, vrienden of kennissen Om in de buitenlucht te zijn Om huisarts, specialisten of andere medici te bezoeken Om naar clubjes of verenigingen te gaan Om naar mijn (vrijwilligers)werk te gaan Om de bibliotheek of andere voorzieningen te bezoeken Om mijn (klein)kind te begeleiden Om mij tijdens vakantie te kunnen verplaatsen Anders, namelijk Ik heb de scootmobiel niet nodig De scootmobiel lost mijn vervoersprobleem niet op Ik ben niet tevreden over de scootmobiel Ik kan de scootmobiel niet
52
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Nominaal
goed besturen Ik heb teveel hulp nodig om de scootmobiel te gebruiken Ik voel me niet veilig in het verkeer om de scootmobiel te gebruiken Ik ben bang om de scootmobiel te gebruiken Ik kan niet ver genoeg rijden De scootmobiel heeft een mankement Anders, namelijk Om boodschappen te doen Om in contact te komen met familie, vrienden of kennissen te bezoeken Om in de buitenlucht te zijn Om huisarts, specialisten of andere medici te bezoeken Om naar clubjes of verenigingen te gaan Om naar mijn (vrijwilligers)werk te gaan Om mijn (klein)kind te begeleiden Om mij tijdens vakantie te kunnen verplaatsen Om de bibliotheek of andere voorzieningen te bezoeken Anders, namelijk………. Ja/Nee Om boodschappen te doen Om familie, vrienden of kennissen te bezoeken Om in de buitenlucht te zijn Om huisarts, specialisten of andere medici te bezoeken Om naar clubjes of verenigingen te gaan Om naar mijn (vrijwilligers)werk te gaan Om de bibliotheek of andere voorzieningen te bezoeken Om mijn (klein)kind te begeleiden Om mij tijdens vakantie te kunnen verplaatsen Anders, namelijk Ja/Nee
Nominaal
Ja/Nee
Ik kan niet ver genoeg rijden Ik vind de scootmobiel niet comfortabel Ik kan niet meerdere personen vervoeren
2. (maatschappelijke) Participatie
Doel bij aanvraag scootmobiel
Nominaal
Gebruikt voor doel Doel van scootmobielgebruik
Nominaal Nominaal
Geschiktheid scootmobiel op dit moment Tevredenheid voorziening nu Reden niet tevreden
53
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
De scootmobiel heeft een mankement Ik schaam me voor de scootmobiel ten opzichte van mijn omgeving Ik vind de scootmobiel niet snel genoeg Ik kan niet samen met mijn partner rijden Anders, namelijk Ja/Nee
Nominaal
Zelf besturen van auto Vervoerd worden in auto Openbaar vervoer Regiotaxi Valys Particuliere taxi (Gemotoriseerde) fiets Driewielfiets Rolstoel Ja/Nee
Nominaal
Ja/Nee
Nominaal
Ja/Nee
Gebruik van ander vervoersmiddel, naast scootmobiel Gebruik van ander vervoersmiddel
Nominaal
Geschiktheid stallingsruimte Toegankelijkheid openbare gebouwen in de gemeente met scootmobiel Begaanbaarheid van paden en wegen in de gemeente met scootmobiel
Nominaal
“Operationalisering van het monitoren” Onderwerp:
Variabelen:
Meetniveau:
Antwoordcategorieën:
Monitoring uit vragenlijst 1. Persoonlijke gegevens
2. Rijervaring
Geslacht Leeftijd Ziektebeeld/ouderdomsklachten Duur van het in bezit zijn van de scootmobiel Duur rijervaring scootmobiel Voorafgaande rijervaring met andere voertuigen Rijervaring met soort voertuig
Nominaal Ratio Nominaal
Man/vrouw .. jaar Open vraag
Ratio
.. jaar
Ratio
.. jaar
Nominaal
Ja/Nee
Nominaal
Auto Vrachtauto Bus Tractor (Elektrische) fiets Snorfiets Brommer Scooter
54
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Eigen beoordeling omgaan met scootmobiel
Ordinaal
Motor Ja, heel goed Nee, niet zo goed Nee, helemaal niet goed
Reden niet goed overweg kunnen met scootmobiel
Nominaal
Ik kan niet goed op- en afstappen Ik kan de scootmobiel niet goed gereed maken om te rijden Ik kan de scootmobiel niet goed besturen Ik kan niet goed remmen met de scootmobiel Anders, namelijk…………… Ja/Nee Individuele lessen Groepslessen Scootmobieldag Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
3. Behoefte aan rijles
Behoefte aan rijles Vorm van rijles
Nominaal Nominaal
4. Rijveiligheid
Slecht zien tijdens het gebruik van de scootmobiel Gespannen zitten Houding handhaven Medicatie van invloed op rijvaardigheid
Nominaal
Nominaal Nominaal Nominaal
“Operationalisering van de TFI” Onderwerp:
Variabelen:
Meetniveau:
Antwoordcategorieën:
Monitoring uit TFI 1. Kwetsbaarheid
Lichamelijk actief zijn Afname van lichaamsgewicht Problemen door slecht lopen Ervaren evenwichtsproblemen Slecht horen Slecht zien Weinig kracht in de handen Lichamelijke moeheid Klachten t.a.v. geheugen Somber gevoel Nerveus of angstig gevoel Omgaan met problemen
Nominaal Nominaal
Ja/ Nee Ja/Nee
Nominaal
Ja/Nee
Nominaal
Ja/Nee
Nominaal Nominaal Nominaal Nominaal Nominaal Nominaal Nominaal Nominaal
Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee Ja/Nee
55
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 12 Afweging mondelinge- en schriftelijke afname Tabel 4: Afweging mondelinge- en schriftelijke afname Voordelen
Mondeling afname
Op welke manier kan de vragenlijst het beste afgenomen worden?
Schriftelijk afname
Nadelen Minder voorbereiding. Geschikt voor open en ingewikkelde vragen (Baarda & de Goede, 2006). Er kunnen veel vragen worden gesteld. Goede controle op invullen. Weinig onvolledige lijsten. Relatief weinig non-respons (Baarda & de Goede, 2006). Correctie van foutieve interpretatie. Direct contact. Non-verbale informatie verkrijgbaar.
Het is goedkoop. Gemakkelijk te organiseren. Groot bereik mogelijk in aantal respondenten (Baarda & de Goede, 2006). Minder gevoelig voor sociale wenselijkheid (Baarda & de Goede, 2006).
Kost veel voorbereiding. Ongeschikt voor open en ingewikkelde vragen (Baarda & de Goede, 2006). Er kunnen niet veel vragen worden gesteld. Geen controle op invullen. Veel onvolledige lijsten. Veel non-respons (Baarda & de Goede, 2006). Corrigeren is niet mogelijk bij foutieve interpretatie. Geen direct contact. Taal moet worden beheerst. Geen controle over wie de respondent is (Baarda & de Goede, 2006).
Duur (tijd, geld). Moeilijk te organiseren. Minder bereik in aantal respondenten. Gevoelig voor sociale wenselijkheid (Baarda & de Goede, 2006). Taal moet worden beheerst (Baarda & de Goede, 2006).
56
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 13 De Vragenlijst
Naam:………………… ………………………… Adres:………………………………………….... Postcode:……………………………………….. Woonplaats:……………………………………. Telefoonnummer:………………………………. Geslacht: О Vrouw О Man Geboortedatum:….-….-……..
Leeftijd:.........jaar
Respondentnummer…….. Datum:….-……-…………. Tijd:……………..uur Onderzoekers: L/D M/A
Aantal vervoersvoorzieningen:…….
Ziektebeelden:…………………………………………………………………………………………..………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… Progressieve aandoening? О О
Ja Nee
1. Hoelang bent u al in het bezit van de huidige scootmobiel? jaartal:..……/ …….jaar
2. Heeft u eerder een scootmobiel gehad van de gemeente? О О
Ja Ga verder naar vraag 3. Nee Ga verder naar vraag 4.
3. Wat is de reden dat u een andere scootmobiel verstrekt kreeg door de gemeente? □ □ □ □ □
De scootmobiel was te oud geworden De scootmobiel had een mankement Mijn gezondheidstoestand was veranderd Ik kon niet ver genoeg rijden Anders, namelijk……………………………………………………………………
4. Hoe vaak gebruikt u de scootmobiel? О О О О О
Elke dag □ Ga verder naar vraag 7. Een paar keer per week □ Ga verder naar vraag 7. Een paar keer per maand □ Ga verder naar vraag 7. Alleen wanneer het mooi weer is Ga verder naar vraag 7. (Bijna) nooit Ga verder naar vraag 5.
Afhankelijk van het weer Afhankelijk van het weer Afhankelijk van het weer
57
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
5. Wat is de reden dat u de scootmobiel niet gebruikt? (Meerdere antwoorden mogelijk) □ □ □ □ □ □ □ □ □ □
Ik heb de scootmobiel niet nodig Ga verder naar vraag 6 en beëindig de vragenlijst. De scootmobiel lost mijn vervoersprobleem niet op Ga verder naar vraag 6 en vervolgens naar vraag 20. Ik ben niet tevreden over de scootmobiel Ga naar vraag 6 en vervolgens naar vraag 12. Ik kan de scootmobiel niet goed besturen Ga naar vraag 6 en vervolgens naar vraag 20. Ik heb teveel hulp nodig om de scootmobiel te gebruiken Ga naar vraag 6 en vervolgens naar vraag 20. Ik voel mij niet veilig in het verkeer, om de scootmobiel te gebruiken Ga naar vraag 6 en vervolgens naar vraag 20. Ik ben bang om de scootmobiel te gebruiken Ga naar vraag 6 en vervolgens naar vraag 20. Ik kan niet ver genoeg rijden Ga verder naar vraag 6 en vervolgens naar vraag 20. De scootmobiel heeft een mankement Ga verder naar vraag 6. Anders, namelijk………………………………………………………… Ga verder naar vraag 6.
6. Wij willen u erop wijzen dat een scootmobiel de gemeente €30,- per maand kost. Wanneer u deze niet gebruikt draait de gemeente op voor onnodige kosten. De WMO-consulent zal contact met u opnemen. Besproken met respondent? О Ja О Nee
7. Waarvoor gebruikt u de scootmobiel? (Meerdere antwoorden mogelijk) □ □ □ □ □ □ □ □ □ □
Om in contact te komen met familie, vrienden of kennissen Om in de buitenlucht te zijn Om boodschappen te doen Om huisarts, specialisten of andere medici te bezoeken Om naar clubjes of verenigingen te gaan Om naar mijn (vrijwilligers)werk te gaan Om de bibliotheek of andere voorzieningen te bezoeken Om mijn (klein)kind te begeleiden Om mij tijdens vakantie te kunnen verplaatsen Anders, namelijk…………………………………………………….
8. Waarvoor wilde u de scootmobiel gaan gebruiken toen u deze aanvroeg? (Meerdere antwoorden mogelijk) □ □ □ □ □ □ □ □ □ □
Om in contact te komen met familie, vrienden of kennissen te bezoeken Om in de buitenlucht te zijn Om boodschappen te doen Om huisarts, specialisten of andere medici te bezoeken Om naar clubjes of verenigingen te gaan Om naar mijn (vrijwilligers)werk te gaan Om de bibliotheek of andere voorzieningen te bezoeken Om mijn (klein)kind te begeleiden Om mij tijdens vakantie te kunnen verplaatsen Anders, namelijk………………………………………………………………
58
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
9. Heeft u de scootmobiel ook voor dit doel gebruikt? О О
Ja Nee
10. Is uw zelfstandigheid vergroot door het gebruik van de scootmobiel? О О
Ja Nee
11. Bent u tevreden over de scootmobiel? О □ □ □ □ □ □ □ □
Ja Nee, ik kan niet ver genoeg rijden Nee, ik vind de scootmobiel niet comfortabel Nee, ik kan niet meerdere personen vervoeren Nee, de scootmobiel heeft een mankement Nee, ik schaam me voor de scootmobiel ten opzichte van mijn omgeving Nee, ik vind de scootmobiel niet snel genoeg Nee, ik kan niet samen met mijn partner rijden Anders, namelijk…………………………………………………………………
12. Vindt u de openbare gebouwen in de gemeente toegankelijk met de scootmobiel? О О О
Ja Sommige Nee
13. Vindt u de paden en wegen in de gemeente begaanbaar met de scootmobiel? О О О
Ja Sommige Nee
14. Hoeveel jaar ervaring heeft u met het rijden van een scootmobiel? ……
jaar
15. Kunt u goed overweg met de scootmobiel? О О О
Ja, heel goed Ga verder naar vraag 17. Nee, niet zo goed Nee, helemaal niet goed
16. Waarom kunt u niet goed overweg met de scootmobiel? □ □ □ □ □
Ik kan niet goed op- en afstappen Ik kan de scootmobiel niet goed gereed maken om te rijden Ik kan de scootmobiel niet goed besturen Ik kan niet goed remmen met de scootmobiel Anders, namelijk………………………………………………………………………
17. Vindt u dat u les nodig heeft voor het veilig gebruiken van de scootmobiel? О О
Ja Nee Ga verder naar vraag 19.
59
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
18. Op welke manier zou u graag les willen ontvangen? О О О
Individueel In een groep Scootmobieldag
19. Vindt u de scootmobiel op dit moment voor u het meest geschikte vervoersmiddel? О О
Ja Nee
20. Maakt u gebruik van een ander vervoersmiddel als aanvulling op de scootmobiel? О О
Ja Nee Ga verder naar vraag 22.
21. Van welk(e) vervoersmiddel(len) maakt u nog meer gebruik? (Meerdere antwoorden mogelijk) □ Zelf besturen van auto □ Vervoerd worden in auto □ Openbaar vervoer □ Regiotaxi □ Valys □ Particuliere taxi □ (elektrische) fiets □ Driewielfiets □ Rolstoel
22. Heeft u in het verleden ervaring opgedaan met het besturen van een ander voertuig? (Meerdere antwoorden mogelijk) О □ □ □ □ □ □ □ □ □
Nee Ja, auto Ja, vrachtauto Ja, bus Ja, tractor Ja, (elektrische) fiets Ja, snorfiets Ja, brommer Ja, scooter Ja, motor
23. Heeft u een geschikte stallingsruimte? О О
Ja Nee, omdat……………………………………………….
24. Ervaart u tijdens het gebruik van de scootmobiel problemen met het zien? О О
Ja Nee
25. Zit u tijdens het gebruik van de scootmobiel gespannen? О О
Ja Nee
60
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
26. Kunt u tijdens het gebruik van de scootmobiel rechtop blijven zitten? О О
Ja Nee
27. Maakt u gebruik van medicatie waardoor uw rijvaardigheid voor de scootmobiel beïnvloed kan worden? О О
Ja (Groene/ rode sticker) Nee
28. Heeft u naar aanleiding van de vragenlijst nog vragen, suggesties of opmerkingen over het gebruik van of alternatief voor de scootmobiel? ………………………………………………………………………………………….………………… ……………………………………………………………………….…………………………………… …………………………………………………….……………………… 29. Wilt u de conclusies uit het onderzoek schriftelijk ontvangen? О Ja О Nee
61
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 14 De TFI 1. Kunt u voldoende lichamelijk actief zijn? О О
Ja Nee
(0) (1)
2. Bent u de afgelopen periode veel afgevallen zonder dit zelf te willen? Veel is: 6 kg of meer in de afgelopen 6 maanden 3 kg of meer in de afgelopen maand О О
Ja Nee
(1) (0)
3. Heeft u problemen in het dagelijks leven door slecht lopen? О О
Ja Nee
(1) (0)
4. Heeft u problemen in het dagelijks leven met het slecht kunnen bewaren van uw evenwicht? О О
Ja Nee
(1) (0)
5. Heeft u problemen in het dagelijks leven door slecht horen? О О
Ja Nee
(1) (0)
6. Heeft u problemen in het dagelijks leven door slecht zien? О О
Ja Nee
(1) (0)
7. Heeft u problemen in het dagelijks leven door weinig kracht in uw handen? О О
Ja Nee
(1) (0)
8. Heeft u problemen in het dagelijks leven door lichamelijke moeheid? О О
Ja Nee
(1) (0)
9. Heeft u klachten over uw geheugen? О О О
Ja (1) Soms (0) Nee (0)
10. Heeft u zich in de afgelopen maanden somber gevoeld? О О О
Ja (1) Soms (1) Nee (0)
62
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
11. Heeft u zich de afgelopen maand nerveus of angstig gevoeld? О О О
Ja (1) Soms (1) Nee (0)
12. Kunt u goed omgaan met problemen? О О
Ja Nee
(0) (1)
13. Woont u alleen? О О
Ja Nee
(1) (0)
14. Mist u wel eens mensen om u heen? О О О
Ja (1) Soms (1) Nee (0)
15. Ontvangt u voldoende steun van anderen mensen? О О
Ja Nee
(0) (1)
Eindscore TFI: ………….. = wel/ niet kwetsbaar (5 of meer = kwetsbaar)
63
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Bijlage 15 Fasedocumenten Fasedocument: Definitiefase De definitiefase geeft duidelijkheid over wat er van het project verwacht kan worden. Het vereiste projectresultaat wordt nu duidelijk vastgelegd. Er ligt aan het eind van de definitiefase een plan van aanpak, waarin het project precies is ‘gedefinieerd” (Grit, 2008). Door: Breakpoint Research Voor: Gemeente Dalfsen
Datum: 02-03-2012
Gemaakte keuzes 1. Het projectteam is een onderneming gestart. Verantwoording 1 Doormiddel van het opstellen van een ondernemingsplan heeft het projectteam hun onderneming in kaart gebracht. Hierin staan de plannen die zij hebben. Ook is een naam, logo en mail adres opgesteld om zo professioneel te kunnen communiceren met betrokkenen en professionaliteit uit te stralen. Het projectteam heeft inzicht gekregen in hun sterke, zwakke kanten en kansen, bedreigingen door een SWOT-analyse op te stellen. Hieruit is een confrontatiematrix opgesteld. Hier kan het projectteam rekening mee houden tijdens het gehele onderzoeksproces. Door het opstellen van samenwerkingsafspraken is duidelijk wat van elkaar verwacht wordt. 2. Het projectteam en de contactpersoon van de opdrachtgever, geven beiden aan wanneer contact gewenst is. Overleg vindt plaats op het gemeentehuis te Dalfsen en wordt vormgegeven met behulp van een agenda. Van elk overleg wordt een notulen geschreven. 3. Het projectteam geeft aan wanneer contact met de senior adviseur gewenst is. Deze vinden plaats op de HAN. Het projectteam zorgt voor een lokaal en het overleg wordt vormgegeven met behulp van een agenda. Van elk overleg worden notulen geschreven. Verantwoording 2 en 3 Zowel het projectteam kan behoefte hebben aan overleg als de contactpersoon van de opdrachtgever als de senior adviseur. Via de mail wordt onderling contact gezocht wanneer overleg wenselijk is. Door een agenda op te stellen verloopt een overleg gestructureerd en moet het projectteam vooraf bedenken wat tijdens het overleg aan bod moet komen. Door een notulen te schrijven, staan gemaakte afspraken altijd op papier en kan achteraf terug gelezen worden wat besproken is en welke afspraken gemaakt zijn. 4. Het projectteam neemt in eerste instantie deel aan alle workshops. Er is 1 afgevaardigde bij een bijeenkomst aanwezig. Verantwoording 4 Het project is op dit moment nog niet duidelijk genoeg om te kunnen aangeven welke richting het project op zal gaan (kwantitatief, kwalitatief). Daarom is ervoor gekozen alle workshops te volgen, totdat duidelijk is wat wel en wat niet van belang is. 5. Het projectteam heeft een startnotitie opgesteld. 64
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Verantwoording 5 Door middel van een startnotitie heeft het projectteam inzicht gekregen in het project dat zij zullen gaan uitvoeren. De startnotitie geeft inzichtelijk weer wat verwacht wordt, hoe dit bereikt gaat worden, en wat het eindresultaat zal zijn. Onderlinge verwachtingen t.a.v. het project worden hiermee uitgewisseld en gemaakte keuzes worden beschreven. Het projectteam vraagt feedback aan de senior adviseur, die aangeeft of gestart kan worden met het project.
Fasedocument: Ontwerpfase In de ontwerpfase wordt aangegeven hoe de oplossing eruit zal komen te zien. Aan het eind van deze fase is een ontwerp gereed dat: aan de opdrachtgever precies duidelijk maakt wat hij krijgt (Grit, 2008). Door: Breakpoint Research Voor: Gemeente Dalfsen
Datum: 23-03-2012
Gemaakte keuzes 1. Het projectteam heeft een onderzoeksplan opgesteld. Verantwoording 1 Door het opstellen van een onderzoeksplan, is duidelijk hoe het onderzoek uitgevoerd wordt en er in zijn geheel uit gaat zien, welke stappen er ondernomen worden en waar aan gewerkt gaat worden. Alle voorwaarden voor praktijkonderzoek staan in dit document beschreven. 2. Het projectteam zal geen aandeel hebben aan zowel de theoriedag als de praktijkdag van de scootmobielcursus te Dalfsen. Verantwoording 2 In overleg met de contactpersoon van de opdrachtgever is besloten dat het projectteam geen actieve inbreng heeft aan de scootmobielcursus. Dit is besloten omdat er al een draaiboek voor de scootmobielcursus was. Het projectteam is wel aanwezig bij de theoriedag en de praktijkdag. 3. Overleg met een andere onderneming. Verantwoording 3 Door overleg met een andere onderneming heeft het projectteam inzicht gekregen in de werkwijze van andere aspirant onderzoekers en de verschillende werkwijzen besproken. Hierdoor wordt ons denkkader vergroot. 4. Starten met het schrijven van het theoretisch kader. Verantwoording 4 In het onderzoeksplan zijn de gemaakte keuzes onderbouwd. Bepaalde onderbouwde keuzes kunnen al in de theoretische onderbouwing geplaatst worden. 5. Peerassessment uitgevoerd. Verantwoording 5 De aspirant onderzoekers vinden het belangrijk te weten waar zij volgens hun mede onderzoekers sterk in zijn of waar zij nog aan kunnen werken. Door dit van elkaar uit te 65
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
wisselen, krijgt ieder inzicht in haar sterke en zwakke kanten. Hierdoor kunnen sterke kanten versterkt worden in de groep en zwakke kanten verbeterd worden. Dit zal uiteindelijk ten goede komen aan het werkproces en het uiteindelijke resultaat van het onderzoek.
Fasedocument: Voorbereidingsfase In de voorbereidingsfase wordt het ontwerp uit de ontwerpfase geschikt gemaakt voor realisatie (Grit, 2008). Door: Breakpoint Research Voor: Gemeente Dalfsen
Datum: 09-04-2012
Gemaakte keuzes 1. Het projectteam is werkzaam op het gemeentehuis te Dalfsen. Verantwoording 1 Het projectteam heeft ervoor gekozen om in deze fase werkzaam te zijn op het gemeentehuis te Dalfsen zodat zij alle benodigdheden bij de hand hebben en wanneer nodig vragen kunnen stellen aan de contactpersoon van de opdrachtgever. 2. Het projectteam heeft criteria opgesteld voor het analyseren van de dossiers. Verantwoording 2 Er is besloten om de dossiers te gaan analyseren op; laatste contact met de WMO, aandoening, aantal voorzieningen, eerste of herverstrekking. Bij het laatste contact worden mensen die langer dan een half jaar niet door de WMO-consulent gezien zijn benaderd voor het onderzoek. 3. Klanten telefonisch benaderen, plannen per tweetal, bevestigingsbrief sturen. Verantwoording 3 Klanten worden telefonisch benaderd voor deelname aan het onderzoek en niet meer door middel van een uitnodigingsbrief. Dit scheelt tijd en mensen hebben gelijk contact met de onderzoekers waardoor zij mogelijke vragen kunnen stellen. Het inplannen van de respondenten wordt per tweetal ingepland. Ook worden per tweetal de bevestigingsbrieven naar de respondenten gestuurd. Zo hebben de tweetallen een beter overzicht over de respondenten en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de informatieoverdracht voor hun respondenten. 4. Manier afname vragenlijsten. Verantwoording 4 Er is een document opgesteld hoe de vragenlijsten worden afgenomen, zodat iedere onderzoeker op dezelfde manier de vragenlijst afneemt en de respondent benadert. Er is voor gekozen dat iedere onderzoeker vragenlijsten gaat afnemen. Daarnaast wordt er een dagboek bijgehouden voor het noteren van overige opmerkingen. Twee onderzoekers nemen vragenlijsten af in Dalfsen en twee onderzoekers nemen vragenlijsten af in de gemeenten rondom Dalfsen om zo de reistijd te beperken.
66
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Fasedocument: Realisatiefase De realisatiefase houdt in dat er praktisch aan de slag wordt gegaan. Het projectdoel wordt gerealiseerd. Het ‘product’ wordt gemaakt (Grit, 2008). Door: Breakpoint Research Voor: Gemeente Dalfsen
Datum: 23-05-2012
Gemaakte keuzes 1. Schrijven adviesrapport. Verantwoording 1 Er is een adviesrapport opgesteld, zodat de opdrachtgever een naslagdocument heeft voor het uitgevoerde onderzoek en de aanbevelingen die hieruit zijn voortgekomen. In het adviesrapport is weergegeven waar het project zich op heeft gericht, hoe de gegevens zijn verzameld en op welke manier de data zijn geanalyseerd. De resultaten die hieruit zijn gekomen, zijn weergegeven door middel van grafieken en tabellen, zodat het voor de lezer visueel inzichtelijk wordt hoe de percentages zijn verdeeld. Er zijn hypotheses opgesteld, die zijn getoetst in SPSS om te controleren of er verbanden zijn tussen de onderwerpen van de desk- en fieldresearch. Naar aanleiding van de conclusies die hieruit zijn getrokken, zijn aanbevelingen aan de gemeente geschreven. Er is een implementatieplan opgesteld, zodat de gemeente stapsgewijs handvatten heeft om de aanbevelingen in de praktijk te implementeren. Twijfelachtige aspecten uit het onderzoek zijn ter discussie gesteld, zodat hiermee rekening kan worden gehouden bij een volgend project. 2. Schrijven theoretische onderbouwing. Verantwoording 2 Er is een theoretische onderbouwing geschreven, zodat de keuzes die gedurende het project zijn gemaakt konden worden verantwoord. Er is literatuur gezocht om de keuzes te onderbouwen en er is gerefereerd aan de wensen van de opdrachtgever. De theoretische onderbouwing is opgebouwd aan de hand van de kopjes van het adviesrapport, zodat ieder hoofdstuk is verantwoord. 3. Schrijven van de conclusie voor de respondenten. Verantwoording 3 Het projectteam heeft de respondenten gevraagd of zij de conclusies uit het onderzoek wilden ontvangen. Voor de respondenten die dit wensten is er een document opgesteld waarin kort is weergegeven hoe het onderzoek is opgesteld, wat de resultaten waren en welke conclusies hieruit zijn getrokken. Er is voor gekozen om de aanbevelingen aan de gemeente niet mee te nemen in het document, omdat het aan de gemeente is op welke manier zij in de praktijk aan de slag gaan met het monitoren en vervolgonderzoeken. Op een later moment zullen de scootmobilisten in aanraking komen met de monitoring en mogelijk met een vervolgonderzoek, waar op dat moment nauwkeurigere informatie over kan worden verstrekt. De respondenten hebben daarnaast ook aangegeven benieuwd te zijn naar de uitkomsten met betrekking tot de antwoorden die zijn gegeven door de andere respondenten. Dit houdt in dat de resultaten en conclusies voor hen het meest interessant en relevant zijn.
67
Lilianne Duim, Debbie Prins, Anke Roelofs en Marloes Spijker
Fasedocument: Nazorgfase In deze fase wordt het projectresultaat gebruikt. Daarnaast moet het resultaat in stand worden gehouden (Grit, 2008). Door: Breakpoint Research Voor: Gemeente Dalfsen
Datum: 20-06-2012
Gemaakte keuzes 1. Presentatie op 5 juni 2012. Verantwoording 1 Om het adviesrapport toe te lichten is er een presentatie gegeven aan de intern en extern betrokkenen van het project. In overleg met de opdrachtgever is gekozen om voor de intern en extern betrokkenen afzonderlijk van elkaar de presentatie te geven. Door het geven van de eindpresentatie kunnen ideeën worden uitgewisseld tussen Breakpoint Research en de betrokkenen door middel van een discussie en kunnen vragen mondeling worden beantwoord. Er is voor gekozen om alle aspirant onderzoekers te laten presenteren. De presentatie is ondersteund met een powerpointpresentatie. 2. Symposium 25 juni 2012. Verantwoording 2 Aan andere aspirant onderzoekers en overige geïnteresseerden is een posterpresentatie gegeven, zodat het uitgevoerde project en het projectteam geprofileerd konden worden. Er is gekozen voor een posterpresentatie. In tegenstelling tot een workshop, kan er met een poster in 1 oogopslag een boodschap worden overgebracht. Met een elevator pitch is een korte, krachtige toelichting gegeven aan de toehoorders, waarin is ingegaan op de kanteling van de WMO en kwetsbare scootmobilisten. 3. Evaluatie van het projectteam Verantwoording 3 Het projectteam heeft ervoor gekozen om een moment te plannen, waarin de samenwerking, het doorlopen proces en het bereikte resultaat konden worden geëvalueerd. Het projectteam wilde hiermee positieve punten en knelpunten uit het project opsporen, zodat hiervan kon worden geleerd voor een volgend project en voor de loopbaan van de aspirant onderzoekers. 4. Evaluatie met de contactpersoon van de opdrachtgever Verantwoording 4 Er is een evaluatiemoment gepland om de samenwerking en communicatie tussen het projectteam en de met het projectteam en de (contactpersoon van de) opdrachtgever te evalueren. Positieve punten en verbeterpunten zijn teruggekoppeld, zodat hier van beide kanten van geleerd kon worden en dit heeft tegelijkertijd een goede afsluiting van de samenwerking gevormd.
68