02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 34
Blok LB WB 2 60-61 16-17 12-13 Les 1 Circusdieren
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: een bericht in een schoolkrant over een
• • • •
actie tegen het circus. Tekst 1: oud AVI 8; nieuw AVI M6. Tekst 2: een antwoordbrief van een circusdirecteur over de behandeling van dieren in het circus. Tekst 2: oud AVI 8; nieuw AVI M6. Zie ook software.
Centrale strategie/leerdoel c • Doel/structuur herkennen: je ziet of een weettekst een brief, bericht, leertekst of instructie is.
• Een verhaal of een gedicht lees je anders dan een weettekst. Ook verschillende weetteksten vragen om een verschillende aanpak bij het lezen. Moeilijke woorden c • De dressuur: dieren bepaald gedrag (kunstjes) aanleren. (Deze uitleg niet geven in ‘Tijdens het lezen’; één van de vragen gaat hierover.) • Onnatuurlijk: als iets natuurlijk is, past het bij je natuur, bij je aanleg of karakter. Iets wat onnatuurlijk is, gaat in tegen je aanleg of karakter. Aandachtspunten c • Schrijf voor de les de teksten die bij Voor het lezen staan op het bord of maak voor elk kind een kopie van de teksten (zie Kopieerbladen).
LB-WB De kinderen maken zelfstandig vraag 1. Het antwoord wordt direct, uitgebreid, besproken. 1
Inhoud voorspellen: je geeft het onderwerp door titel, tussenkoppen en plaatjes te bekijken. Ieder kind zal een eigen beleving hebben bij dit onderwerp. Eigen keuze.
t
Instructie centrale doel Voordat u samen de tekst leest, gaat u in op het centrale doel van deze les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. Laat een leerling onderstaande tekst voorlezen. Zorg ervoor dat de aanhef en de groet niet vergeten worden. Als u gebruik maakt van het kopieerblad, kunt u een plaats en datum (voor uw eigen situatie) en een handtekening op een eerste kopie schrijven. Als u voor iedereen een kopie maakt, krijgt elk kind een volledige brief. Plaats, datum (deze kunt u invullen voor uw eigen situatie) Beste kinderen van groep 6, Ik ben vroeger brandweerman geweest. Nu werk ik niet meer. Ik ben al opa. Dan heb je veel tijd. Daarom heb ik iets bedacht. Misschien vinden jullie het leuk als ik jullie iets kom vertellen over mijn werk als brandweerman? Vinden jullie het een goed idee? Schrijf mij dan een briefje terug met de datum die jullie schikt. Ik vind het leuk om jullie te ontmoeten.
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek wat de kinderen in de vorige les – een toetsles – hebben gedaan. De tekst was een verhaal over een jongen die Keizer heette. In een toetsles staan vragen over alles wat geoefend is in de lessen ervoor. In de les van vandaag oefen je met het herkennen van verschillende weetteksten. Het is belangrijk om vóór het lezen te bepalen met wat voor soort weettekst je te maken hebt. Dit maakt het lezen van de tekst makkelijker. Voor het lezen Bekijk samen de foto bij deze tekst. Houd naar aanleiding van de foto een gesprek over het circus. Wie gaat er wel eens heen, wie niet? Wat kun je er allemaal zien? Wat vind je het leukst, wat niet zo leuk?
Groeten van ‘opa’ Piet, de brandweerman (handtekening; deze kunt u invullen) Vertel dat een brief er zo uitziet. Helemaal bovenaan staan de plaats waar je de brief schrijft en de datum waarop je dat doet. Je begint met de aanhef. In de aanhef spreek je degene aan voor wie de brief bestemd is (‘de geadresseerde’). Onderaan staat je groet. De schrijver van een brief heet ‘de afzender’. Ertussenin staat de inhoud van de brief. Oefen – los van de inhoud van de brief op het bord – met de kinderen verschillende ‘aanheffen en groeten’. U geeft zelf aan voor wie de fictieve brief bedoeld is, en van wie hij komt. Bijvoorbeeld voor opa en oma van Daan, voor een vakantievriendje van Linda, voor de burgemeester van kinderen van deze school. Wijs nu op de berichttekst. Laat deze ook voorlezen.
34
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 35
Vijftig jaar kindertelevisie Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat het eerste Nederlandse kinderprogramma op televisie werd uitgezonden. Dit jubileum wordt gevierd met een speciale zondagochtenduitzending. Roep je ouders er dus bij, zondagochtend. Uitslapen doen ze maar een andere keer. Vertel dat dit een bericht is uit een televisiegids. Een bericht is een kort stukje tekst. Boven dit bericht staat een titel: het onderwerp. Er hoeft onder een bericht geen naam van de schrijver te staan, maar het kan wel. Bespreek waar je berichten kunt vinden. Bijvoorbeeld in de krant, de schoolkrant of de Taptoe. Vertel dat een brief en een bericht allebei weetteksten zijn. U schrijft de kenmerken van deze twee soorten weetteksten op het bord; laat de kinderen deze zo veel mogelijk verwoorden. De brief: plaats en datum; de aanhef; de tekst; de groet. Het bericht: de titel; kort stukje tekst; soms de naam van de schrijver. Vertel de kinderen dat ze vandaag gaan oefenen met het herkennen van een bericht en een brief. Tijdens het lezen LB Lees zelf beide teksten voor. Ga in op de moeilijke woorden, behalve op het woord ‘dressuur’ (zie Moeilijke woorden). Na het lezen LB-WB De kinderen maken zelfstandig vraag 2 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden te bespreken. 2 Doel/structuur herkennen: je ziet of een weettekst een brief, bericht, leertekst of instructie is.
t
Een bericht is een korte tekst. Een bericht lees je bijvoorbeeld in de krant. 3 Tekst interpreteren: je verklaart moeilijke woorden met behulp van de context of met een woordenboek.
t
5 Tekst interpreteren: je wijst signaalwoorden van verklaring aan en verklaart ze. De kinderen geven hier voorwaarden aan waaronder hun dier kunstjes leert. Andere antwoordmogelijkheden zijn denkbaar. als ik de bal opnieuw gooi, als hij mee naar buiten mag, als hij een nootje krijgt.
t
6 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&h-vragen over belangrijke personen en gebeurtenissen. In de kwestie ‘wel of niet naar het circus’ gaat het om twee argumenten van de circusdirecteur. Uiteindelijk gaat het om de vraag: ‘geloof ik dat circusdieren het naar hun zin hebben?’ Zie ook vraag 8. Dieren doen alleen kunstjes die ze willen en kunnen. De dresseur kan dieren helemaal niet dwingen.
t
7 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&h-vragen over belangrijke personen en gebeurtenissen.
t
Dieren uit het wild werden naar het circus gebracht. 8 Tekst interpreteren: je controleert je voorspellingen van voor het lezen: inhoud + doel/structuur. Denk je voor en na het lezen iets anders of hetzelfde? Heeft de brief van de circusdirecteur je overtuigd? Eigen mening voor en na het lezen.
t
Evaluatie van het leren De kinderen hebben in deze les geoefend met weetteksten. Je hebt ontdekt of het om een brief of een bericht gaat. Hiervoor moet je kijken naar de speciale kenmerken van deze weetteksten. Bespreek vraag 2. Bespreek de overige vragen al naar gelang de tijd het toelaat. Behandel in ieder geval vraag 7 en 8, waarbij u verschillende kinderen hun mening voor en na het lezen laat voorlezen en ze vraagt waarom ze deze mening hebben. Het gaat dus om hun mening én de redenen daarvoor. Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich op de les voorbereiden met behulp van de software.
Dressuur is het aanleren van kunstjes.
4 Tekst interpreteren: je wijst signaalwoorden van verklaring aan en verklaart ze.
t
Ze vinden het zielig dat dieren kunstjes moeten leren.
35
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 36
Blok LB WB 2 60-61 18-19 14-15 Les 2 Tafelvoetballen met je parkiet
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: Instructietekst over het houden van parkieten. • Tekst 1: oud AVI 8; nieuw AVI M6. • Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel c • Doel/structuur herkennen: je ziet of een weettekst een brief, bericht,leertekst of instructie is.
• Voordat je begint met lezen, bepaal je eerst de tekstsoort. Dit is van belang, omdat iedere tekstsoort een andere aanpak vraagt bij het lezen. Moeilijke woorden c • Schuw: schuwe dieren worden bang als mensen dichtbij komen. (Deze betekenis niet uitleggen in ‘Tijdens het lezen’. Er gaat een vraag over.) • Hippend: met kleine sprongetjes vooruit bewegen (vogels hippen). • Het deuntje: een deun is een makkelijk te onthouden liedje of wijsje. • Wangveren: kleine veertjes op de wangen van een vogel. Aandachtspunten c • Schrijf de cursieve tekst die staat bij Voor het lezen op het bord of maak kopieën (zie Kopieerbladen).
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek waar de vorige les over ging en wat de kinderen gedaan hebben. De tekst ging over het circus. Er was een bericht van een paar kinderen in een schoolkrant en een brief van een circusdirecteur. Je hebt geoefend met het herkennen van kenmerken van verschillende weetteksten. Waaraan herken je een bericht, waaraan herken je een brief. In deze les gaat het weer over verschillende soorten weetteksten en hoe je deze kunt herkennen. Als je voor het lezen bepaalt wat voor soort weettekst je gaat lezen, kun je de tekst gemakkelijker begrijpen. Voor het lezen Ter voorbereiding op het onderwerp maken de kinderen vraag 1. WB De kinderen maken zelfstandig vraag 1. Het antwoord wordt direct besproken.
36
1
Voorkennis actieveren: je geeft aan wat je al weet van het onderwerp van de tekst. U houdt een gesprek over de voorkeuren voor verschillende huisdieren die de kinderen aandragen. Welke huisdieren hebben de kinderen? Wat is er leuk aan? Eigen mening en motivatie waarom kinderen wel of niet een parkiet als huisdier zouden kiezen.
t
Instructie centrale doel Voordat u samen met de kinderen de tekst leest, gaat u in op het centrale doel van deze les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. Klap het bord open of deel de kopie uit. De kinderen bekijken de tekst. Een schilderij van herfstbladeren. Maak met de hele groep een schilderij van herfstbladeren. Wat heb je nodig: – verschillende herfstbladeren – stevig wit papier – vetkrijt Wat moet je doen: Stap 1: Zoek een herfstblad uit. Stap 2: Trek het herfstblad om met een potlood op wit papier. Stap 3: Knip het herfstblad uit. Stap 4: Krijt (lekker dik) een rand rondom je blad. De rand moet ongeveer 1 cm. breed zijn. Gebruik hierbij verschillende kleuren. Stap 5: Leg het blad op een groot vel. Houd het blad met één hand stevig vast. Veeg met de vinger van je andere hand de rand uit op het grote blad. Stap 6: Je ziet nu de omtrek van je eigen herfstblad op het grote vel. Als iedereen zijn herfstblad op het grote vel heeft uitgeveegd, is jullie ‘herfstschilderij’ klaar. U neemt de tekst met de kinderen door. Zeg dat dit een weettekst is. Het is een instructie. In een instructie wordt in stappen aangegeven hoe je iets moet doen, in elkaar moet zetten of uit moet voeren. Wijs erop dat in de meeste instructies ook staat wat je nodig hebt om iets te kunnen maken. U schrijft op het bord: De instructie en daaronder (onder elkaar)de kenmerken van de instructietekst. De titel: het onderwerp; tussenkopje: wat heb je nodig; tussenkopje: wat moet je doen; de verschillende stappen; tekeningen of foto’s ter verduidelijking; tekening/foto van het eindproduct/resultaat.
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 37
U gaat in op andere soorten weetteksten. Schrijf op het bord: de brief, het (kranten)bericht, de leertekst. Bespreek mondeling de kenmerken van bijvoorbeeld de brief (plaats en datum; de aanhef; de tekst; de groet van de afzender). Besluit met uit te leggen dat het er bij Voor het lezen om gaat om zo snel mogelijk te zien wat voor soort tekst je gaat lezen. Er zijn teksten die duidelijk maken hoe je iets moet doen. Dat zijn instructies. Je ziet dat dus aan de titel, aan de tussenkoppen en aan de plaatjes. Bij de ene tekst is dat wat duidelijker dan bij de andere. LB-WB De kinderen maken zelfstandig vraag 2. Het antwoord wordt direct besproken. 2 Doel/structuur herkennen: je voorspelt of een tekst een verhaal, gedicht of weettekst is. Bij deze tekst is de opbouw niet die van een instructie. Maar titel en tussenkopjes laten toch duidelijk zien dat dit een tekst is die uitlegt hoe met je parkiet moet omgaan, hoe je hem moet verzorgen. Hij geeft dus instructies voor het verzorgen van parkieten. De kinderen kunnen aangeven welke kenmerken horen bij een leertekst. Aan de titel en aan de tussenkopjes (die laten zien dat in deze tekst instructies worden gegeven).
t
Tijdens het lezen LB Bekijk nu samen de tekst in het leesboek. Controleer of de kenmerken van vraag 2 aanwezig zijn: de titel is echt waar, er zijn tussenkopjes en er staan foto’s bij. Laat verschillende leerlingen de verschillende stukjes voorlezen. Ga in op de moeilijke woorden, maar niet op het woord ‘schuw’ (zie Moeilijke woorden en vraag 3).
6 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&h-vragen over belangrijke personen en gebeurtenissen. De kinderen weten door de tekst dat parkieten graag spelletjes doen en dat je ze van alles kunt leren. Omdat parkieten zo van spelen houden.
t
7 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&h-vragen over belangrijke personen en gebeurtenissen. Ik neem nog een parkiet erbij. Ik hang speelt tjes in de kooi. Ik doe een spelletje met de parkiet. 8 Tekst interpreteren: je controleert welke informatie in de tekst nieuw voor je is. De kinderen laten in een tekening zien dat ze nu weten wat een parkiet nodig heeft in zijn kooi. Bakje water, een spiegeltje, speeltjes, een knaagstaafje. Een tekening van een superkooi voor de parkiet.
t
Evaluatie van het leren De kinderen hebben in deze les geoefend met de kenmerken van verschillende weetteksten. Zie vraag 2. Daardoor weet je om wat voor weettekst het gaat. Let op de titel, de tussenkoppen en de plaatjes. Bespreek de vragen en vraag enkele kinderen hun tekening van de ideale parkietenkooi te laten zien. Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich voorbereiden op de les met behulp van de software. • Materialen: voor elk kind een kopie van de tekst die staat bij Voor het lezen (zie Kopieerbladen).
Na het lezen LB-WB De kinderen maken in duo’s vraag 3 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 3 Tekst interpreteren: je verklaart moeilijke woorden met de context of met het woordenboek.
t
De parkiet komt niet naar je toe. De parkiet is niet nieuwsgierig en onderzoekend. 4 Tekst interpreteren: je geeft aan waar een verwijswoord naar verwijst.
t Grasparkieten. Wilde parkieten. 5 Tekst interpreteren: je geeft aan waar een verwijswoord naar verwijst.
t De parkiet. Het baasje. 37
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 38
Blok LB WB 2 60-61 20-21 16-17 Les 3 Een bange piraat
INFORMATIE
LB-WB De kinderen maken zelfstandig vraag 1 en 2.
Leestekst c • Tekst 1: spannend verhaal over dreiging, gevaar
1
en goede afloop. • Tekst 1: oud AVI 7; nieuw AVI E5. • Zie ook software.
c
Centrale strategie/leerdoel • Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. • In de kernzin staat het belangrijkste van de alinea. Vaak is de kernzin de eerste zin van de alinea.
c • •
• •
• •
Moeilijke woorden Strompelen: iemand die strompelt, kan moeilijk lopen. Hij struikelt steeds. De bunker: betonnen gebouw met dikke muren en kleine schietgaten, van waaruit je op een vijand kunt schieten. Een groot gedeelte van een bunker ligt onder de grond. Op je hoede zijn: als je op je hoede bent, dan ben je heel voorzichtig en let je goed op wat er gebeurt. Je oren spitsen: iemand die zijn oren spitst, luistert heel goed. Vooral in gevaarlijke of enge situaties, spits je je oren. Je wilt weten of er niets te horen is wat op gevaar duidt. Kil: als het kil is, is het een beetje koud. Je moet ervan rillen. De luchtstroom: een luchtstroom is lucht die beweegt. Het voelt als een zachte windvlaag.
Aandachtspunten c • Maak een kopie van de tekst die staat bij Voor het lezen (zie Kopieerbladen).
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek met de kinderen wat ze in de vorige les hebben gedaan. Je hebt geoefend met verschillende soorten weetteksten. Welke waren dat ook alweer? En waar kom je ze tegen? Vertel dat ze in deze les gaan oefenen met alinea’s; dat zijn kleine stukjes in een tekst. Je gaat bekijken wat de belangrijkste zin is in die alinea’s. Voor het lezen De kinderen maken vraag 1 en 2 uit het werkboek. Direct hierna worden de antwoorden besproken.
38
Leesdoel bepalen: je geeft aan met welk leesdoel je de tekst gaat lezen: genieten, kennis uitbreiden of informatie verzamelen. Twee keer een eigen antwoord. Het gaat t erom dat er verband bestaat tussen het eerste antwoord en het tweede. Spannend boek: genieten.
2 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter als je eerst de plaatjes bekijkt.
t Een spannend verhaal U houdt een kort gesprek over genieten van lezen en doelen die je met het lezen van een bepaald boek kunt hebben. Waar je van geniet, is heel persoonlijk. Wat de één geweldig vindt, vindt een ander helemaal niks. Je kunt het ook leuk vinden om iets te leren van een boek. Laat de kinderen hun antwoorden op vraag 1 toelichten. Instructie centrale doel Voordat u samen de tekst leest, gaat u in op het centrale doel van deze les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. U laat de tekst van vandaag in het leesboek zien. Wijs op de vorm. Je herkent verschillende stukjes tekst, omdat er af en toe regels niet worden volgeschreven en er wordt ingesprongen. Daarna begint een nieuw stukje tekst. Zo’n stukje tekst heet een alinea. U vertelt dat een schrijver in een alinea een denkstap maakt. In een volgende alinea wordt er bijvoorbeeld een nieuw onderwerp besproken of het verhaal verspringt een stukje in de tijd, of naar een andere tijd of naar een andere plaats. U deelt een kopie van de tekst uit en leest hem voor. U zegt: er begint een nieuwe alinea als er iets nieuws in het verhaal gebeurt. Waar is dat? Kunnen jullie dat horen? Nu leest u alleen de eerste twee alinea’s voor. U laat de kinderen antwoorden (de komst van de jongen is het nieuwe onderdeel). Daarna leest u de volgende twee alinea’s voor. Waar begint nu de nieuwe alinea? (bij de komst van het meisje). Tot slot leest u alinea 2 en 3 nog een keer voor. U geeft aan waar de nieuwe alinea begint en u vraagt: wat is hier aan de hand? Waarom begint hier een nieuwe alinea? Daar blijkt een stukje tijd te zijn overgeslagen.
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 39
1
Het raam stond wijd open en Zwaantje keek naar de tuin beneden. Ze zag een grasveld en een perkje. Aan de linkerkant waren de achterkanten van huizen. Het waren boven en benedenhuizen. Op het balkon van het huis vlakbij was van latten en gaas een vogelkooi getimmerd. Zwaantje hoorde de vogeltjes fluiten. 2 Een jongen kwam naar buiten. Het was een zwarte jongen, hij had een korte, rafelige spijkerbroek aan. Zwaantje dacht dat hij al zestien kon zijn, of misschien zeventien. Hij maakte een deurtje van de vogelkooi open en haalde er een stenen voederbakje uit. Daarmee ging hij het huis weer binnen. 3 Terwijl Zwaantje op de boterham met pindakaas kauwde, zag ze de jongen weer op het balkon komen. Hij liep langzaam. Voorzichtig hing hij het voederbakje in de kooi. Misschien had hij er vers water in gedaan? De keukendeur liet hij openstaan. 4 Toen kwam er een klein meisje op het balkon met een pak vogelzaad in haar hand. Ze had een kort blauw jurkje aan. Haar haar zat in een heleboel korte, zwarte vlechtjes. Ze gaf het zaad aan de jongen en ging bij de leuning van het balkon staan. Verder legt u uit dat elke alinea steeds met een kernzin begint en dat die zin in de rest van de alinea ‘uitgelegd’ wordt. In de eerste alinea gaat het om de tuin; die wordt vervolgens beschreven. In de tweede gaat het om de jongen; die wordt beschreven en er wordt verteld wat hij doet. In de vierde alinea gebeurt precies hetzelfde met het meisje. Tijdens het lezen LB Lees zelf het boekfragment ‘Het geheime hol’ voor. De kinderen hebben de plaatjes al bekeken. Ze hebben dus al enig idee over de inhoud van de tekst. Ga in op de moeilijke woorden (zie Moeilijke woorden). Na het lezen LB-WB De kinderen maken individueel of in duo’s vraag 3 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 3 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van tijd aan en verklaart het.
t tijd 4 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
5 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. De kinderen moeten aangeven welke stap wordt gemaakt tussen alinea 5 en 6. De hoofdpersoon is bezig met hetzelfde: ze wil uit de bunker komen. Maar inmiddels is er een beetje tijd verstreken. Daar wordt een stukje tijd overgeslagen. Het tweede deel van de vraag. De kernzin van alinea 6 is ook de eerste zin. Dat is de zin die in de rest van de alinea wordt uitgewerkt. Ze wil weg; ze raakt in paniek. ‘Ik wil hier weg!’piepte ze.
t t
6 Tekst interpreteren: je kunt hoofdzaken van bijzaken onderscheiden. 2 is een hoofdzaak; de bunker is belangrijk. 4 is hoofdzaak; hier wordt duidelijk dat het om een schat gaat. 5 is hoofdzaak; door de duisternis wordt het een avontuur en daardoor is ze bang. 7 is hoofdzaak; hierdoor weet je dat ze erg bang is. 1 = B, 2 = H, 3 = B, 4 = H, 5 = H, 6 = B en 7 = H.
t
7 Tekst beoordelen: je geeft je mening over de tekst en legt uit waarom je dat vindt. De kinderen geven hun mening en hun argumenten, én verzinnen zelf een slot voor het verhaal. Eigen antwoord (2x).
t
8 Tekst beoordelen: je geeft je mening over de tekst en legt uit waarom je dat vindt. De kinderen hebben hun mening gegeven en schrijven een vervolg op deze tekst. Eigen antwoord.
t
Evaluatie van het leren De kinderen hebben in deze les geoefend met het herkennen van alinea’s in een tekst. Je hebt ook gekeken welke zin de kernzin, de belangrijkste zin, van een alinea is. Bespreek de vragen 5 en 6 uitvoerig. Bespreek de andere vragen voor zover de tijd het toelaat. Laat enkele kinderen hun zelfbedachte slot van het verhaal voorlezen. Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich op de les voorbereiden met behulp van de software.
• Materialen: voor elk kind een kopie van de cursieve tekst die staat bij Voor het lezen (zie Kopieerbladen).
Het is mogelijk dat u moet helpen om alinea 5 te vinden. De eerste zin is de kernzin, want daar gaat de rest van de alinea over. Langzaam werd het donker om haar heen.
t
39
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 40
Blok LB WB 2 22-23 60-61 18-19 Les 4 Achter slot en grendel
INFORMATIE
LB-WB De kinderen maken zelfstandig vraag 1 en 2.
Leestekst c • Tekst 1: informatieve tekst over de gevangenis.
1
Hoe ziet het leven van een gevangene eruit en wat houdt het werk van een bewaker in de gevangenis in? • Tekst 1: oud AVI 8; nieuw AVI M6. • Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel c • Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Moeilijke woorden c • Smokkelen (hier): iemand die smokkelt, brengt
•
• • •
stiekem spullen in de gevangenis. Het gaat om spullen die in de gevangenis verboden zijn. De luchtplaats: een gevangene mag iedere dag naar buiten om frisse lucht te krijgen. Dit gebeurt op een speciale, goed beveiligde binnenplaats, de luchtplaats. Het prikkeldraad: ijzerdraad met scherpe prikkels eraan, zodat je je handen eraan openhaalt als je het vastpakt. Het misdrijf: iets doen wat niet mag van de wet. Je kunt er straf voor krijgen. De hulpverlener: het werk van een hulpverlener is mensen helpen die problemen hebben.
Aandachtspunten c • Kopieer de cursieve tekst die staat bij Voor het lezen (zie Kopieerbladen).
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek wat de kinderen in de vorige les hebben gedaan. Je hebt geoefend met alinea’s in de tekst. Hoe herken je ook alweer een alinea? (een alinea begint na een witregel of met inspringen). Je hebt ook de belangrijkste zin van een alinea aangewezen. Vraag hoe deze zin genoemd wordt (de kernzin). Vandaag oefen je met weer alinea’s en het aanwijzen van kernzinnen. Voor het lezen De kinderen maken vraag 1 en 2 in het werkboek.
40
Leesdoel bepalen: je geeft aan met welk leesdoel je de tekst gaat lezen.
t Iets nieuws leren. 2 Tekst interpreteren: je begrijpt de tekst beter door de plaatjes te bekijken.
t Over de gevangenis. Bespreek aansluitend het antwoord op vraag 2. Houd een kort gesprekje over de gevangenis. Wat weten de kinderen hiervan? Wat is hun mening over gevangenisstraffen? Instructie centrale doel Voordat u samen met de kinderen de tekst leest, gaat u in op het centrale doel van deze les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. Deel de gekopieerde tekst uit en lees hem voor, terwijl de kinderen meelezen. Geef de kinderen vooraf de opdracht erop te letten waar een nieuwe alinea begint. Bespreek dit na het voorlezen en de kinderen zetten een duidelijk teken in de tekst om de volgende alinea aan te geven. Bekijk vervolgens samen welke zin de kernzin van iedere alinea is. De kinderen onderstrepen de kernzinnen in de tekst. Dat is steeds de eerste zin; die wordt uitgewerkt in de rest van de alinea. De crossfiets Als je een crossfiets bekijkt, zie je meteen dat zo’n fiets sterk is. Hij kan ook wel tegen een stootje. Dat moet ook wel want fietscrossers rijden soms erg wild. Ze vallen ook wel eens. Daarom moet zo’n crossfiets stevig zijn en vooral ook veilig. Op een crossfiets zit geen bel, geen lamp en geen standaard en ook geen spatborden. Dat mag ook niet, want deze dingen heb je ook niet nodig. En als je valt zijn ze alleen maar gevaarlijk. Ze zijn zelfs verboden op een crossfiets. Er zijn ook dingen die juist wel op een crossfiets moeten zitten. De wielen zijn dikker dan bij een gewone fiets. Ze zijn ook heel stevig. De spaken moeten goed vastzitten. De banden zijn extra breed. Ze hebben dikke ribbels, veel profiel. Net zoals bij trimschoenen. Het zadel zit op een dikke stang. Die stang mag, als je hoog springt en hard neerkomt, niet zomaar dwars door het zadel steken. Daarom is het zadel van een crossfiets zo gemaakt dat dit nooit kan gebeuren.
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 41
Laat de kernzinnen nogmaals voorlezen en wijs erop dat deze zinnen de belangrijkste informatie van de tekst bevatten. Samen vormen deze zinnen een samenvatting van de tekst. De andere zinnen zijn een uitleg van deze kernzinnen. Tijdens het lezen LB Laat verschillende leerlingen een tekstdeel voorlezen. Ga na ieder stukje in op eventuele moeilijke woorden (zie Moeilijke woorden). Bespreek nu het antwoord op vraag 1. Hebben de kinderen gezien dat dit een informatieve tekst is waarvan je iets nieuws kunt leren? Hoe ontdekten ze dat? De titel, de tussenkopjes, de foto’s.
t
Na het lezen LB-WB De kinderen maken zelfstandig vraag 3 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 3 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord aan van verklaring en verklaart het.
t
1 de reden. 2 De bewakers willen niet dat er verboden voorwerpen mee naar binnen worden gesmokkeld.
8 Tekst beoordelen: je geeft aan wat je aan de tekst hebt en legt dat uit. De kinderen geven hun mening over het onderwerp van deze informatieve tekst: het leven in een gevangenis. Eigen mening over het beroep van gevangenisbewaker.
t
Evaluatie van het leren De kinderen hebben in deze les geoefend met herkennen van alinea’s in de tekst en het aanwijzen van de kernzin van alinea’s. Bespreek vraag 5 en 6 uitvoerig. Bespreek de andere vragen kort. Tot slot bespreekt u vraag 8. Op welke wijze heeft de tekst bijgedragen aan een beter beeld van leven en werken in een gevangenis? Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich op de les voorbereiden met behulp van de software. • Materialen : – Verschillende (weet)tekstsoorten: een (verhuis)bericht en een advertentie. – Voor elk kind een kopie van de brief die staat bij Voor het lezen (zie Kopieerbladen).
4 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van voorwaarde aan en verklaart het.
t
als hij zich goed gedraagt of: als de gevangene zich goed gedraagt. 5 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Kinderen schrijven de kernzin van een alinea op. Mensen in de gevangenis hebben straf.
t
6 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Kinderen verbinden de juiste kernzin aan het juiste kopje. Fred Jasper is bewaker – ‘Werken in de gevangenis’. Familie en vrienden mogen op bezoek komen – ‘Bezoek’. Een gevangenis is een gebouw waar mensen opgesloten zitten – ‘In de gevangenis’. In een gevangenis zijn cellen. – ‘Opgesloten’.
t
7 Tekst interpreteren: je kunt hoofdzaken van bijzaken onderscheiden. De kinderen zien in dat het antwoord een bijzaak is. Dat zinnetje doet er namelijk niet zoveel toe. Het had er ook niet kunnen staan. Je ziet dat aan het woord ‘bijvoorbeeld’. Bijvoorbeeld of hij mag gaan douchen.
t
41
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 42
Blok LB WB 2 24-25 60-61 20-21 Les 5 Wil je een ijsje?
INFORMATIE
c • • • • •
Leestekst Tekst 1: informatieve tekst over soorten ijs. Tekst 2: advertentie voor de verhuur van ijskarren. Tekst 3: Recept voor een toetje van ijs, Tekst 1, 2 en 3: oud AVI 8; nieuw AVI M6. Zie ook software.
Centrale strategie/leerdoel c • Doel/structuur herkennen: je ziet of een weettekst een brief, bericht, leertekst of instructie is. Iedere tekstsoort vraagt een andere (lees)aanpak. • Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Moeilijke woorden c • De ketel: een ketel is een metalen kookpan met een hengsel. • Het tintje: (hier) hoe het eruit ziet. Een ijskar zorgt voor vrolijkheid op een feestje. • Het mengsel: een mengsel krijg je als je verschillende dingen door elkaar roert. Aandachtspunten c • Kopieer de brief die staat bij Voor het lezen (zie: Kopieerbladen). Materiaal c • U heeft verschillende (weet)tekstsoorten meegenomen. Een (verhuis)bericht en een advertentie.
LESBESCHRIJVING
Deel het kopieerblad uit en lees de tekst voor. De
kinderen lezen mee. Vraag hun te letten op de tekstsoort (weettekst, verhaal, gedicht, instructie, brief). Beste opa Piet, Wat leuk dat u bij ons iets wilt komen vertellen over het werk dat u vroeger hebt gedaan. Wij willen graag meer weten over alles wat een brandweerman doet. Alle kinderen hebben hun vragen al opgeschreven en sturen deze mee met deze brief. Dan weet u alvast waar wij benieuwd naar zijn. Misschien kunnen we ook eens met u mee naar een echte brandweerkazerne? U vraagt wanneer u het best bij ons in de klas kunt komen. Eigenlijk kan het altijd wel. Als we het van tevoren weten, dan kunnen we er rekening mee houden. Alleen op dinsdagochtend kan het niet, dan gaan we naar gym. Wij zullen u volgende week opbellen, om een dag af te spreken. Veel groeten van ons allemaal. De kinderen van groep 6. Vraag de kinderen voor wie de brief bestemd is (voor opa Piet). Wijs vervolgens op het laatste deel van de brief, de groet van de afzender. Wie is de afzender? (de kinderen van groep 6). Laat de kinderen nu de andere (weet)tekstsoorten zien (zie: Materiaal). Kijk naar het (verhuis)bericht. Het is een korte tekst waarin de afzender even snel iets mee wil delen. Laat ten slotte een advertentie zien. Wijs op de opvallende opmaak van advertenties. Vraag wat de makers van een advertentie ermee willen bereiken.
LB-WB De kinderen maken zelfstandig vraag 1. Oriëntatie op het leren Bespreek wat de kinderen in de vorige les hebben gedaan. Je moest alinea’s in een tekst herkennen (inspringen) en je moest de kernzinnen in de alinea’s aanwijzen.
42
1
Doel/structuur herkennen: je ziet of een weettekst een brief, bericht, leertekst of instructie is. Ook de tekstsoort advertentie of reclame komt hier ter sprake. Reclame. Instructie.
t
Voor het lezen Bekijk samen de teksten in het leesboek. Betrek ook de foto’s erbij. Wat denk je dat het onderwerp van deze teksten is? (IJs: hoe het gemaakt wordt, waar het verkocht wordt en hoe je het zelf kunt maken.) Weet je iets over ijs maken? Heb je het wel eens gedaan? Zou je het willen proberen?
Tijdens het lezen Voordat de tekst gelezen wordt, laat u zien wat strategisch lezen is. U doet voor hoe u als ervaren lezer een tekst benadert om hem goed te begrijpen. U loopt een aantal leesstrategieën in samenhang af.
Instructie centrale doel Voordat u samen met de kinderen de tekst leest, gaat u in op het centrale doel van deze les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken.
Instructie strategisch lezen 1 U bekijkt tekst 1. De kinderen kijken mee en u zegt: een duidelijke titel en twee tussenkopjes: ‘Roomijs’ en ‘Waterijs’. Ik weet waar deze tekst over gaat.
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 43
2 Volgens mij is dit een tekst die mij informatie wil geven over ijs maken. Het is een informatieve tekst. Geen advertentie. Geen brief. Geen instructie. Die zien er allemaal heel anders uit. 3 Ik lees de tekst door. Hé, een moeilijk woord: mixer. Wat is dat? Ik lees dat hij alles door elkaar roert. Het is dus een soort roerapparaat. 4 Kijk, de laatste alinea van ‘Roomijs’ gaat over softijs. Dat zie ik in de eerste zin. Zal die hele alinea er wel over gaan. Ja hoor, dat is zo. 5 Verder gaat de tekst over waterijs. Dan zal het verschil tussen roomijs en waterijs wel belangrijk zijn. Dit stukje tekst is klein. Het zijn maar drie korte alinea’s. 6 Nu ga ik de tekst echt goed lezen. Eens kijken wat ik nog niet wist over ijs maken. LB Vier kinderen lezen ieder een tekst(deel) voor. De anderen lezen mee. Leg de moeilijke woorden uit (zie Moeilijke woorden). Bespreek het antwoord op vraag 1.
Huur dan bij ons een ijskar. Maak uw keuze t uit drie verschillende modellen. Vraag dan via het formulier op onze website om meer informatie. 8 Tekst beoordelen: je geeft aan wat je aan de tekst hebt en legt dat uit.
t Eigen antwoorden. Evaluatie van het leren De kinderen hebben in deze les geoefend met het herkennen van verschillende soorten weetteksten; een reclame en een instructie (het recept). Je hebt ook geoefend met alinea’s herkennen en het aanwijzen van de kernzinnen. Bespreek de vragen 2 en 3 uitvoerig. Bespreek kort de overige vragen. Tot slot bespreekt u vraag 8. Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich op de les voorbereiden met behulp van de software.
Na het lezen LB-WB De kinderen maken zelfstandig of in duo’s vraag 2 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken.
• Materialen: voor elk kind een kopie van toetsblad 2 (zie Kopieerbladen).
2 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
t
1 Roomijs wordt gemaakt van melk of room. 2 Een speciaal soort roomijs is softijs. 3 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
t
3 alinea’s. Waterijs is er in veel verschillende smaken. 4 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord aan van reden en verklaart het.
t omdat. Water kost minder dan melk. 5 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord aan van tijd en verklaart het.
t
Als het ijs klaar is, gaat het in vormpjes en bakken. 6 Tekst interpreteren: je kunt hoofdzaken van bijzaken onderscheiden.
t
bijzaak; Het gaat erom dat je een ijskar kunt huren. 7 Tekst interpreteren: je kunt hoofdzaken van bijzaken onderscheiden.
43
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:30 Pagina 44
Blok LB KB 2 60-61 26-28 2
Les 6 Kauwgompje? (toets)
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: Weettekst over kauwgom.
• Tekst 1: oud AVI 8; nieuw AVI M6. • Zie ook software. Strategie en leerdoel c • Doel/structuur herkennen: je ziet of een weettekst een brief, bericht, informatieve tekst of instructie is. • Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Moeilijke woorden c • Inuït: eskimo’s. Eskimo’s noemen zichzelf ‘Inuït’.
• De cocaplant: Zuid-Amerikaanse plant waarvan het sap wordt gebruikt om de drug cocaïne te maken. • De hars: sap dat uit de bast (schil/buitenkant) van een boom komt. • Synthetisch: kunstmatig. Als je iets uit de natuur vervangt door iets dat door mensen wordt gemaakt. Aandachtspunten c • Behandel de toets als een normale les. De vra-
• • • •
gen staan op kopieerblad 2 (zie Kopieerbladen). Bespreek de vragen en antwoorden op een later tijdstip. Vraag 1 rekent u ook bij de toets (zie: Scoringsvoorschrift en toelichting). De kinderen maken de vragen zo zelfstandig mogelijk. U bepaalt welke kinderen u helpt. De bevindingen en resultaten kunt u noteren op de kopieerbladen voor toetsregistratie achter in deze handleiding (zie Kopieerbladen). Let erop dat u in Voor het lezen geen antwoorden weggeeft.
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek kort wat de kinderen in de vorige lessen hebben geleerd. Je kunt verschillende soorten teksten onderscheiden. Je kent de kenmerken van een brief, bericht, weettekst, reclame en instructie. Je herkent alinea’s in een tekst en kunt de kernzin van een alinea aanwijzen. Vandaag in de toetsles gaat het hier ook weer over.
44
Voor het lezen KB De kinderen maken vraag 1 zelfstandig. U voert een gesprek over kauwgom. Iedereen kauwt wel eens een kauwgompje. Sommigen krijgen het zelfs mee van thuis voor na de lunch. Waarom? Wat is het verschil met een snoepje? (In een snoepje zit suiker, dat is slecht voor je tanden. In (suikervrije) kauwgom zit geen suiker. Suikervrije kauwgom is zelfs goed voor je gebit. Sommige soorten kauwgom zijn zo gemaakt dat ze je tanden en kiezen versterken.) Weet je hoe kauwgom gemaakt wordt? Denk je dat je daar na deze les meer van zult weten? Tijdens het lezen LB Als u zwakke lezers in de klas hebt, dan kunt u ervoor kiezen om de tekst zelf voor te lezen. Controleer af en toe of ze uw tempo kunnen volgen. Zijn er geen zwakke lezers, of vindt u dat die door de pre-teachingsles van de software al voldoende zijn voorbereid, dan lezen de kinderen de tekst zelfstandig. Ga na welke woorden de kinderen niet kennen of begrijpen en licht deze toe (zie ook: Moeilijke woorden). Ga niet op de tekstinhoud in, want daarmee kunt u antwoorden op sommige toetsvragen weggeven. Na het lezen LB-KB De kinderen maken zelfstandig vraag 2-8. Observeer hoe het de zwakkere lezers vergaat. Zijn ze in staat om zonder hulp de vragen te lezen en te verwerken? Bepaal in welke mate u ze op weg helpt. Evaluatie van het leren Bespreek hoe het ging met de toets. Lukte het om alle vragen te maken? Welke vond je ze lastig, welke moeilijk? Waarom? Op een later tijdstip gaat u in op de toetsresultaten en bespreekt u de antwoorden. Besteed daarbij vooral aandacht aan de vragen 1, 2 en 3, die bij de centrale doelen horen.
02-TV1 HL6 BLOK 1-5 05-08-2008 09:31 Pagina 45
Scoringsvoorschrift en toelichting 1
Doel/structuur herkennen: je ziet of een weettekst een brief, bericht, informatieve tekst of instructie is.
t Een informatieve tekst. 2 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Hier gaat het niet direct om de kernzin, maar juist om de rest van de alinea: de uitwerking (uitleg/voorbeelden) van de kernzin. De huid van walvissen. Cocabladeren. Tabaksbladeren. Zoethout. Gom.
Vraag 1 2 3 4 5 6 7 8 Totaal
Punten 0,5 1,5 2 1,5 1,5 1,5 1 0,5 10
Toelichting centraal doel centraal doel centraal doel
t
3 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich op de les voorbereiden met behulp van de software.
t
In Nederland begon het gekauw pas goed na de Tweede Wereldoorlog. Nederlanders kauwen nu per jaar meer dan vijf kilo kauwgom. 4 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van verklaring aan en verklaart het.
t
Gom uit een boom halen kost veel tijd en moeite. En dus ook veel geld. 5 Tekst interpreteren: je wijst een signaalwoord van doel aan en verklaart het. Om … te. Doel: om een aardbeiensmaak te t krijgen. Middel: kunstmatige stoffen (die naar aardbei smaken). 6 Tekst interpreteren: je kunt hoofdzaken van bijzaken onderscheiden.
t Deze zin is bijzaak. 7 Tekst interpreteren: je kunt hoofdzaken van bijzaken onderscheiden.
t
Een heel klein gedeelte belandt in de afvalbak. De rest wordt gewoon uitgespuugd en komt op straat of op de stoep terecht. 8 Tekst beoordelen: je geeft aan wat je aan de tekst hebt en legt dat uit. Eigen antwoord op de vraag wat voor t nieuws is geleerd.
45