86
blok 6
les 1
C
1
De decimeter, er, ken je die nog? Meet en teken. ken. Samen bespreken.
C
2
Waar of niet waar? Meet en vergelijk. a De dikte van je rekenboek is ongeveer 1 cm. Waar. b Je middelvinger is meer dan 1 dm lang. Niet waar. c Jouw tafel is meer dan 5 dm breed. Waar. d Jouw tafel is wel 10 dm hoog. Niet waar.
C
3
Weet je ze nog? Samen bespreken. Eerst schatten, dan meten. 1 meter is 10 decimeter 1 decimeter is 10 centimeter 1 m = 10 dm 1 dm = 10 cm 1 m = 10 dm = 100 cm Deze handspan is ongeveer 1 dm.
voorwerp
hoeveel handspannen denk je?
lengte in handspannen
lengte in cm
stoelpoot tafelpoot dit boek schoolbord
werkschrift
blz. 52
maatschrift
blz. 32 en 33
computer
C
les 2 1
Reken om. a 1 dm = …10 cm 2 dm = …20 cm 5 dm = …50 cm 10 dm = 1…00 cm
a
C
c een halve m = 50 … cm een halve m = … 5 dm 4 dm = 40 cm … 70 cm = … 7 dm
2
b
3 CD
a
b
87
b 1 m = …10 dm 2 m = …20 dm 1 m = 1…00 cm 5 m = 5…00 cm
bd
een halve dm = … 5 cm 15 … dm = anderhalve m 75 dm = 7…21 cm 1 105 m = 10 … 2 dm
Driehoeken meten. Gebruik je liniaal. a Hoe lang is kant 2? 4 cm En hoe lang is kant 5? 8 cm b Hoe lang zijn de kanten 1 en 4? 3 en 6 cm c Hoeveel cm is kant 3? 5 cm En hoeveel dm is kant 6? 1 dm 2 d Wat is de omtrek van de paarse driehoek? 12 cm En wat is de omtrek van de gele driehoek? 24 cm 3
a
blok 6
5
4 6 1
Hoe laat vertrekken de treinen? a Elk uur vertrekt er een trein. De eerste trein vertrekt om 9.00 uur. Hoe laat vertrekken de treinen tot aan 12.00 uur? 10.00 u − 11.00 u − 12.00 u b Elke 30 minuten vertrekt er een trein. 9.00 u − 9.30 u − 10.00 u − 10.30 u − De eerste trein vertrekt om 8.30 uur. Hoe laat vertrekken de treinen tot aan 12.00 uur? 11.00 u − 11.30 u − 12.00 u c Elke 45 minuten vertrekt er een trein. De eerste trein vertrekt om 9.00 uur. Hoe laat vertrekken de treinen tot aan 12.00 uur? 9.45 u − 10.30 u − 11.15 u − 12.00 d Elke 35 minuten vertrekt er een trein. De eerste trein vertrekt om 8.05 uur. Hoe laat vertrekken de treinen tot aan 12.00 uur? 8.40 u − 9.15 u − 9.50 u − 10.25 u − 11.00 u − 11.35 u
werkschrift
blz. 52
computer
C
88 1
les 3
blok 6
Hoe reken jij? Samen bespreken. Kies je eigen manier. Hoeveel lucifers zijn het samen? Er zitten 28 lucifers in een doosje. × 20 6
Noa rekent het zo uit: 8
120
6×2 8=6×2 0+6×8=
48
20
8
20
1 2 0+4 8=1 6 8
6
C
2
8
Welke sommen horen erbij? a 7 × 48 = 280 + 56 = 336
d 48 inhou
knikk
b 7 × 32 = 210 + 14 = 224
ers
€ 3322
€ 3322
€ 3322
€ 3322
€ 32
€ 3322
€ 32
c 4 × 24 = 80 + 16 = 96
d 3 × 69 = 180 + 27 = 207 € 69
€ 69 € 69
C
3
Reken uit. a Hoeveel uren heeft 1 dag? 24 uur. b Hoeveel uren zitten er in een hele week? Hoe heb je gerekend? 7 × 24 = 168 uur. c Hoeveel weken zitten er in 9 jaar? 9 × 52 = 468 uur.
C
4
Wat kosten de postzegels? aantal
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
prijs
44
88 …
1…32
1…76
2…20
2…64
3…08
3…52
3…96
4…40
werkschrift
blz. 53
maatschrift
blz. 34 en 35
computer
C
les 4
C
1
2
a
Reken uit op jouw manier. a 6 × 24 = 144 b 7 × 35 = 245 6 × 32 = 192 6 × 35 = 210 6 × 45 = 270 5 × 35 = 175 6 × 19 = 114 4 × 35 = 140
blok 6 bd
c 24 × 8 = 192 34 × 8 = 272 44 × 8 = 352 54 × 8 = 432
89
88 × 8 = 704 77 × 7 = 539 66 × 6 = 396 55 × 5 = 275
Reken uit.
aa
Een jaar heeft 52 weken. Neem over en vul in.
jaren
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
weken
52
1…04
1…56
2…08
2…60
3…12
3…64
4…16
4…68
5…20
b Een week heeft 7 dagen. Neem over en vul in. weken
1
5
10
12
16
20
23
32
42
52
dagen
7
35 …
70 …
84 …
1…12
1…40
1…61
2…24
2…94
3…64
c Een dag heeft 24 uur. Neem over en vul in. dagen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
uren
24
48 …
72 …
96 …
1…20
1…44
1…68
1…92
2…16
2…40
bd
3 CD
Een jaar heeft 12 maanden. Neem over en vul in.
jaren
1
3
5
6
10
12
13
14
16
18
maanden
12
36 …
60 …
72 …
1…20
1…44
1…56
1…68
1…92
2…16
a
Reken uit. Splits de getallen: 2 × 14 = 20 + 8 = 28. a 2 × 14 = 28 b 2 × 25 = 50 5 × 14 = 70 5 × 25 = 125 10 × 14 = 140 10 × 25 = 250 11 × 14 = 154 11 × 25 = 275
4 CD
a
Maak de sommen. Splits de getallen. a 24 : 2 = 12 30 : 2 = 15 44 : 4 = 11 39 : 3 = 13
b 60 42 46 60
: : : :
5 = 12 3 = 14 2 = 23 4 = 15
c
2 × 27 = 54 5 × 27 = 135 10 × 27 = 270 11 × 27 = 297
c 48 45 51 72
: : : :
werkschrift
4 = 12 5= 9 3 = 17 4 = 18 blz. 53
bd
2 × 177 = 354 5 × 177 = 885 10 × 177 = 1770 11 × 177 = 1947
bd
84 102 95 132
: : : :
7 = 12 6 = 17 5 = 19 6 = 22 computer
C
90 1
blok 6
Meten en weten. Als je het niet weet, moet je meten. a Is een mannenschoen 1, 2 of 3 dm lang? 3 dm Een schoen is ongeveer … 1 dm breed. b Is een zonnebril minder of meer dan een dm breed? Meer. c Is een cd 8 cm, 1 dm of 12 cm? 12 cm Het stuk van deze liniaal is 1…0 cm of 1 dm d De breedte van je gezicht bij je ogen is ongeveer 1…dm De breedte van een kolom in de krant is een halve dm, 1 dm of anderhalve dm. Halve dm.
a
b
C
les 5 herhalen
2
Kijk en meet. Je ziet hier een 5-puntsster en een 6-puntsster.
aa
Hoeveel grote driehoeken tel je in de 6 puntsster? 2 Hoe lang zijn de zijden van die driehoeken? 5 cm b Hoeveel lijnen van een halve dm tel je in de 6-puntsster? 6 lijnen
C
b
c Hoeveel lijnen van een halve dm tel je in de 5-puntsster? 5 lijnen d Welke van de twee sterren heeft de grootste omtrek? 6-puntsster Hoe meet je het makkelijkst? Door een van de 12 of 10 lijntjes te meten, want die zijn allemaal gelijk.
3
Reken uit. Een jaar telt 7 maanden van 31 dagen, 4 maanden van 30 dagen en 1 maand van 28 dagen.
b
aa
juli augustus Hoeveel dagen telt de maand 1 29 22 19 15 12 8 5 maandag maandag 29 juli? 31 dagen. 30 23 20 16 13 9 6 dinsdag dinsdag 2 30 31 24 21 17 14 10 7 woensdag woensdag 3 31 En hoeveel juli en augustus 1 25 22 18 15 11 8 donderdag donderdag 4 1 samen? 62 dagen. 2 26 23 19 16 12 9 vrijdag vrijdag 5 2 b Hoeveel dagen tellen de 3 27 24 20 17 13 10 zaterdag zaterdag 6 3 zeven maanden van 31 dagen 4 28 25 21 18 14 11 zondag zondag 7 4 samen? 217 dagen. c En hoeveel dagen tellen de andere maanden samen? 148 dagen. d Hoeveel dagen zitten in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 samen? 1461 dagen.
26 27 28 29 30 31 1
les 5 oefenen 4 CD
5 CD
a
Reken uit. a 5 × 8 = 40 5 × 10 = 50 5 × 18 = 90 5 × 28 = 140
b 3 × 7 = 21 3 × 10 = 30 3 × 17 = 51 3 × 47 = 141
6 CD
a
Schrijf over en vul in. a 40
80 … 40
120 …
80 …
160 …
80
80
7 × 14 = 98 7 × 114 = 798 7 × 150 = 1050 7 × 157 = 1099
bd
697 697 697 697
− − − −
200 = 497 199 = 498 188 = 509 177 = 520
240 160
240 …
bd
c 200
400
200 …
600 …
201 …
402 …
201
400 …
Reken uit. a 28 : 4 = 7 28 : 7 = 4 36 : 6 = 6 49 : 7 = 7
602 401
602 …
600
a
91
b
120 …
8 CD
bd
c 9 × 2 = 18 9 × 12 = 108 9 × 21 = 189 9 × 32 = 288
Reken uit. Zoek steeds eerst de makkelijke som: 548 − 100 = 448. a 548 − 101 = 447 b 429 − 100 = 329 c 358 − 100 = 258 548 − 100 = 448 429 − 101 = 328 358 − 110 = 248 548 − 102 = 446 429 − 99 = 330 358 − 111 = 247 548 − 99 = 449 429 − 98 = 331 358 − 101 = 257
a
7 CD
blok 6
b 56 56 72 63
: : : :
8=7 7=8 8=9 9=7
c 54 54 45 48
: : : :
9=6 6=9 9=5 6=8
bd
42 42 72 72
: : : :
6= 7 3 = 14 6 = 12 3 = 24
Maak de rijen af.
aa c
5
10 20 40 80 160
15 30 60 120 240 480
even snel blz. 116 - 119
verder
b 10 20 40 80 160 320
bd
45
blz. 120 - 123
90 plus
180
360
720 1440
blz. 124 - 127 computer
C
92 1
blok 6
les 6
Spiegelen. Waar zet je de spiegel neer? Hoe doe je dat? Samen bespreken.
Maak van: a
deze figuren: b
d
c
e
f
C
2
Wat zie je hier? Samen bespreken. Gebruik een spiegel.
C
3
Teken getallen met 2 verschillende symmetrische cijfers. Met lucifers kun je gemakkelijk zulke cijfers maken. 52 en 25; 15 en 21; 18 en 81; 82 en 58 en nog meer.
C
4
Op hoeveel manieren kun je een vierkant dubbelvouwen? Waar kun je de spiegel neerzetten? Op 4 manieren. Horizontaal, verticaal en tweemaal diagonaal
werkschrift
blz. 54
maatschrift
blz. 38 en 39
computer
C
les 7
C
1
a
Op hoeveel manieren zijn ze symmetrisch? Je mag een spiegel gebruiken. a 2 b 1
a
Op hoeveel manieren zijn ze symmetrisch? Gebruik je spiegeltje. a 1 b 3 c 6
bd
a
Hoe laat is het als je het spiegelbeeld ziet? Zet je spiegel verticaal. a 1 uur b kwart over 4 c 10 voor 1
d kwart over 1
2
3 CD
4 CD
blok 6
c
bd
3
93
6
5
b e 5 voor half 1
Hoe laat wordt het? tijd
een half uur eerder
een kwartier later
5 minuten later
aa
10.00 uur
9….30 u
1…0.15 u
1…0.05 u
b
9.30 uur
9….00 u
9….45 u
9….35 u
c
7.45 uur
7….15 u
8….00 u
7….50 u
bd
8.17 uur
7….47 u
8….32 u
8….22 u
werkschrift
blz. 54
computer
C
94 1
les 8
blok 6
Welk getal komt er uit de getallenmachine? a Stop in de machine: 3, 8, 10, 17, 43, 59. Wat ontdek je? Je komt uit op het begingetal.
b Wat doet deze machine met de getallen bij a? × 5 × 2 : 5 : 2 = × 10 : 10; je komt uit op het begingetal.
c Bedenk zelf een machine waarin de uitkomst twee keer zo groot is als het begingetal. Samen bespreken.
C
2
Kijk nu zelf wat er met de getallen gebeurt. a 4 × 5 = 2…0 × 2 = 4…0 b 150 : 5 = 3…0 : 2 = 1…5 Begin ook met 5, 40, 50 en 100. Begin ook met 250, 500, 50 en 100. Ze worden 10 × zo groot. Ze worden 10 × zo klein.
C
3
Rekenen met tienen. Kijk goed wat er met de getallen gebeurt. a 7 × 5 × 2 = 70 b 3 × 2 × 5 = 30 70 × 5 × 2 = 700 3 × 20 × 5 = 300 7 × 50 × 2 = 700 30 × 2 × 5 = 300 7 × 5 × 20 = 700 3 × 2 × 50 = 300 c 250 700 30 600
: : : :
5 5 5 5
: : : :
2 = 25 2 = 70 2= 3 2 = 60
werkschrift
blz. 55
d
90 900 420 610
: : : :
maatschrift
5 5 5 5
: : : :
2= 9 2 = 90 2 = 42 2 = 61
blz. 40 en 41
computer
C
les 9
C
1
2
a
Reken uit. a 10 × 24 = 240 10 × 48 = 480 10 × 36 = 360 10 × 72 = 720
b 630 440 580 850
10 = 63 10 = 44 10 = 58 10 = 85
c 52 × 5 × 2 = 520 25 × 5 × 2 = 250 43 × 2 × 5 = 430 30 × 5 × 2 = 300
Reken uit. Welk getal komt op de plaats van het vraagteken? a 300 b 50 c 7
a
15
3 CD
100
bd
35 : 5 × 2 = 14 420 × 2 : 10 = 84 870 : 5 : 2 = 87 650 : 2 : 5 = 65
bd
100
?
x2 x5 x2
x5 :2 :5
?
?
Meet de omtrek. Doe dat handig. a 10 cm
a
4 CD
: : : :
b 12 cm
?
x2 x5 :2
x5 :2 :2
35
c 9 cm
Hoeveel tegels passen erin? Een tegel is 1 bij 1 cm.
95
blok 6
125
bd
10 cm
bd
10
1 cm 1 cm
aa
6
b 9
c 5
werkschrift
blz. 55
computer
C
96 1
blok 6
Welke letters zie je? Zet je spiegel op de lijn.
aa
A en H
c
C
les 10 herhalen
2
O en X
b
V en U
bd
W en M
Welke plaatjes zijn symmetrisch? Kijk heel goed! Samen bespreken. a JJa/nee b Ja/nee c Ja/nee d Ja e Ja
C
€
3
a
Welk getal komt er uit de getallenmachine? Reken handig. a 75 x2 x2 2
x2
:2
4
a
x2
b 0d x4
C
b 25
150
c 17 :2
x2
Reken uit. a Hoeveel volle emmers zijn het? 30 l 3 50 l 5 100 l 10
68
f Ja/nee
x5
:2
x5
:2 45
6 x3
b Hoeveel liter is het? 7 emmers vol 70 12 emmers vol 120 30 emmers vol 300 Inhoud 10 liter
125
les 10 oefenen 5 CD
Welke getallen staan er? Gebruik je liniaal als het nodig is. b 100
a a 500
c 650
b d 800 1000
0
6 CD
Hoeveel krijg je terug? Je geeft
aa
7 CD
€ 6,00 € 4,00 € 9,00 € 1,00 € 8,90 € 1,10 € 1,20 € 8,80
. Je krijgt geen munten van 1 en 2 cent terug.
b € 9,50 € 0,50 € 7,75 € 2,25 € 3,50 € 6,50 € 1,25 € 8,75
Hoeveel kosten 10 stuks? Gebruik het €-teken. a € 2,50 b € 3,50
a
c € 2,25 € 7,75 € 4,95 € 5,05 € 0,95 € 9,05 € 7,60 € 2,40
bd
c € 4,50
bd
€ 9,98 € 0,00 € 9,97 € 0,05 € 0,55 € 9,45 € 4,09 € 5,90
Hoeveel per stuk? € 0,35
45 cent 25 cent
8 Reken uit. CD a 123 + 456 = 579 456 – 123 = 333 5 × 16 = 80 72 : 6 = 12
9 CD
a
97
blok 6
Hoe laat is het? a 4 uur
10 STUKS € 3,50
35 cent
b 200 – 56 = 144 13 × 5 = 65 200 : 4 = 50 263 + 138 = 401
b half 4
even snel blz. 116 - 119
verder
c
3 × 14 = 42 52 : 4 = 13 470 + 250 = 720 420 – 270 = 150
c kwart over 10
blz. 120 - 123
plus
d
bd
70 : 5 = 14 55 + 555 = 610 907 – 197 = 710 6 × 15 = 90
9 over half 1
blz. 124 - 127 computer
C
98 1
les 11
blok 6 Weet je nog?
180 : 6 = 30 want 6 x 30 = 180
18 : 6 = 3 want w 6 x 3 = 18
180
18
2
180
30 30 30 30 30 30
3 3 3 3 3 3
C
180 : 60 = 3 want 60 x 3 = 180
3 3 3 ––> 60 vakjes
Bedenk bij elk plaatje een deelsom en een keersom. a 240 : 8 = 30 en 30 × 8 = 240 b 280 : 7 = 40 en 40 × 7 = 280
bloem8 bloem8 bloem8 bloem 8bloem bloem bloem bloem 8bloem 8bloem 8bloem 8bloem bollen bollen bollen bollen 8bloem 8bloem 8bloem bollen bollen bollen bollen 88bloem bollen bollen bollen bollen bloem bloem bloem bloem 8 bollen bollen bollen bollen bloem bloem bloem 8 bloem bollenbollen bollenbollen bollenbollen bollen bollen
bloem bollen
240 bloembollen
c 180 : 20 = 9 en 9 × 20 = 180
januari 2013
week 2
maandag
8
dinsdag
9
woensdag
10
donderdag
11
vrijdag
12
zaterdag
13
zondag
14
280 dagen Hoeveel weken?
d 210 : 30 = 7 en 7 × 30 = 210
START
-
VOL +
30 g
0g
21
mix
C
80
€1
mix
3
Hoeveel suikerklontjes zijn het? Een suikerklontje weegt 3 gram. 15 g suiker 5 150 g suiker 50
C
4
30 g
21 g suiker 7 210 g suiker 70
30 g suiker 10 300 g suiker 100
27 g suiker 9 270 g suiker 90
Hoeveel munten van 20 cent zijn het? 1 cent
20
40
80
240 60
160 180 100 120 140 200 220
20 cent
1
2 …
4 …
12 …
8 …
werkschrift
blz. 56
3 …
9 …
maatschrift
5 …
6 …
7 …
blz. 44 en 45
10 …
11 … computer
C
les 12
C
1
99
Wissel het geld.
2
50
100 200 400 450 300 250 500
350 550
aa
5 …
10 …
20 …
40 …
45 …
30 …
25 …
50 …
35 …
b
10 …
20 …
40 …
80 …
90 …
60 …
50 …
1…00 70 …
1…10
bc
1 …
2 …
4 …
8 …
9 …
6 …
5 …
10 …
11 …
24 : 4 = 6 240 : 4 = 60 240 : 40 = 6
c
Reken uit. Let op de nullen. a 18 : 2 = 9 180 : 2 = 90 180 : 20 = 9
a
b
3
bd
81 : 9 = 9 810 : 90 = 9 810 : 9 = 90 72 : 8 = 9 720 : 8 = 90 720 : 80 = 9
36 : 6 = 6 360 : 6 = 60 360 : 60 = 6
15 : 3 = 5 150 : 3 = 50 150 : 30 = 5
C
blok 6
7 …
55 …
560 : 7 = 80 900 : 9 = 100 560 : 80 = 7 568 : 8 = 71 574 : 7 = 82 5740 : 70 = 82
4 CD
Hoeveel minuten zijn het?
a
seconden 60
120 240 300 600 180 420 360 480 660 720 540
minuten
2 …
1 …
4 …
5 …
10 …
Hoeveel tegels? Denk aan de tafelsommen. a 3 × 4 = 12 b 6 × 5 = 30
3 …
7 …
6 …
8 …
c 7 × 3 = 21
of 5 × 6 = 30
11 …
12 …
bd
9 …
12 × 5 = 60
of 5 × 12 = 60 of 3 × 7 = 21
of 4 × 3 = 12
werkschrift
blz. 56
computer
les 13
100 blok 6
C
1
Hoeveel tegels passen erin? De kamer is 4 m 50 cm lang en 3 m 50 cm breed. Vader legt tegels van 50 cm bij 50 cm. 9 × 7 = 63
C
2
Hoeveel tegels heb je nodig om de vloer te bedekken? 12 × 7 = 84 tegels
3 m 50 cm
C
6m
3
In welke kamer gaan de meeste tegels? De tegels zijn 50 bij 50 cm. Heb je ruitjespapier nodig?
4 m bij 6 m
7 × 14 = 98 en 12 × 8 = 96. De eerste kamer heeft 2 tegels meer.
C
7 m bij 3 m 50 cm
4
Hoeveel tegels van 50 bij 50 cm passen in deze kamers? 10 × 6 = 60 tegels
8 × 8 = 64 tegels
5m werkschrift
blz. 57
maatschrift
blz. 46 en 47
computer
1
blok 6
Hoeveel hokjes van 1 vierkante cm passen in de rechthoeken? Gebruik je liniaal.
101
1 cm
C
les 14
1 cm
C
aa
2
3 hokjes
b
6 hokjes
c
bd
9 hokjes
10 hokjes
Hoeveel tegels? Gebruik je liniaal. 1 cm is in werkelijkheid 1 m.
aa
b
De kamer is … 7 m lang. b Hoeveel tegels passen er van links naar rechts in de kamer? 7 tegels c Hoeveel passen er langs de schuine kant? 6 tegels d Hoeveel tegels passen er in de hele kamer? 42 tegels
3 CD
4 CD
a
Reken uit. a 6 × 10 = 60 3 × 11 = 33 2 × 15 = 30 5 × 12 = 60
b 4 × 12 = 48 3 × 13 = 39 6 × 14 = 84 2 × 17 = 34
c 5 × 15 = 75 3 × 18 = 54 6 × 13 = 78 8 × 12 = 96
bd
7 × 25 = 175 34 × 8 = 272 9 × 43 = 387 56 × 7 = 392
Optellen.
aa
Hoeveel kosten de fiets en het slot samen? € 777 b Hoeveel kosten ze alle 3 samen? € 814
b
c Hoeveel kilometer fietsen ze in 3 dagen? 192 km d En hoeveel heen en terug samen? 384 km
€ 37
€1
9
€ 758
werkschrift
blz. 57
computer
C
102 blok 6
C
1
C
2
a
Reken uit. a 20 : 4 = 5 200 : 4 = 50 200 : 40 = 5
les 15 herhalen
b
45 : 5 = 9 450 : 5 = 90 450 : 50 = 9
c
49 : 7 = 7 490 : 7 = 70 490 : 70 = 7
bd
568 : 8 = 71 637 : 7 = 91 576 : … 8 = 72
3
Wissel het geld. bedrag
€ 50
€ 100
€ 200
€ 250
€ 150
€ 500
aa
€ 50
1
2 …
4 …
5 …
3 …
10 …
b
€5
10 …
20 …
40 …
50 …
30 …
1…00
bedrag
€1
€5
€ 10
€8
€9
€ 15
c
€ 0,50
2 …
10 …
20 …
16 …
18 …
30 …
bd
€ 0,20
5 …
25 …
50 …
40 …
45 …
75 …
a
Hoeveel tegels? Gebruik je liniaal. a Hoeveel groene tegels passen in de strook? 10
b Hoeveel gele tegels passen in de strook? 20
c Hoeveel rode tegels passen in de strook? 6
bd
Hoeveel blauwe tegels passen in de strook? 20
les 15 oefenen 4 CD
a
5 CD
a
Maak de getallen 2 keer zo klein. Hoe kun je het antwoord controleren? a 100 50 b 108 54 120 60 270 135 150 75 340 170 136 68 410 205
c 540 270 722 361 504 252 192 96
Reken om. a 135 cm = 1 m + 3 dm + 5 cm 226 cm = … 2m+… 2 dm + … 6 cm 84 cm = … 8 dm + … 4 cm 50 cm = … 5 dm + 0 cm
b 107 cm = … 1m+… 0 dm + … 7 cm 75 cm = … 7 dm + … 5 cm 356 cm = … 3m+… 5 dm + … 6 cm 400 cm = … 4 m +… 0 dm + … 0 cm
c 2 m + 3 dm + 4 cm = 234 … cm 4 m + 0 dm + 1 cm = 401 … cm 6 m + 0 dm + 0 cm = 600 … cm 8 dm + 2 cm = 82 … cm
6 CD
7 CD
8 CD
a
blok 6
bd
Reken de sommen handig uit. a 1 + 2 + 3 + 4 + 5 + 6 + 7 + 8 + 9 + 10 = 55 b 3 + 6 + 9 + 12 + 15 + 18 = 63
bd
103
916 458 878 439 1104 552 994 497
3 m = 300 … cm 4 m = 40 … dm anderhalve m = 150 … cm een halve dm = …5 cm
b
c 7 + 12 + 17 + 22 + 27 + 32 = 117 d 9 + 19 + 29 + 39 + 49 + 59 + 69 = 273
Wat kosten de tegelvloertjes? Figuur 1: een witte tegel kost € 1,00 en een roze € 1,50. € 11,00 Figuur 2: een witte tegel kost € 1,00 en een roze € 1,50. € 11,50 1 Figuur 3: een blauwe tegel kost € 1,00 en een witte € 0,80. € 22,40 Figuur 4: een witte tegel kost € 0,50 en een groene € 0,60. € 26,80 Pas op, er is1 tegel verkeerd gelegd! 3
2
4
Bedenk zelf sommen. Reken het voorbeeld uit en maak dan zelf sommen. 4 kg
even snel blz. 116 - 119
verder
blz. 120 - 123
plus
blz. 124 - 127 computer
C
104 blok 6
C
1
2
les 16
Hoeveel precies? Welke getallen zijn dit? 1000 1050 Wijs ze ook aan op de getallenlijn. Samen bespreken.
1100
1000 + 1 = 1001 duizend één
D
H
T
E
1
0
0
1
1000 + 10 = 1010 duizend tien
D
H
T
E
1
0
1
0
1000 + 100 = 1100 elfhonderd
D
H
T
E
1
1
0
0
Maak nog meer getallen tussen 1000 en 2000. Meer antwoorden. Teken met D, H, T en E en maak daarbij een tabel.
werkschrift
blz. 58
1000 + 1000 = 2000 tweeduizend
D
H
T
E
2
0
0
0
maatschrift
blz. 50 en 51
computer
C
les 17 1
2
a
3 CD
4 CD
a
€ 1800
bc
b € 1760
Vul aan. Vul aan tot 1000. a 100 900 200 800 400 600 600 400
b 750 250 650 350 350 650 950 50
Reken uit. a 4 × 20 = 80 6 × 20 = 120 8 × 20 = 160 9 × 20 = 180
b 7 × 20 = 140 7 × 30 = 210 5 × 20 = 100 5 × 30 = 150
€ 1312
Vul aan tot 2000. c 1240 760 1110 890 1999 1 1595 405
c
5 × 50 = 250 7 × 50 = 350 9 × 50 = 450 11 × 50 = 550
bd
350 1650 488 1512 1042 958 160 1840
bd
6 × 150 = 900 12 × 50 = 600 12 × 40 = 480 12 × 60 = 720
bd
945
Welk getal staat er onder het vraagteken?
aa
700
b 140 ?
… 150
5 CD
105
Hoeveel euro is het samen?
aa
C
blok 6
621 210 …
740 380 … ? 160 …
… 200
c 0
150
?
201
…
…
? 284 … 199 462
Maak de rijen af.
aa c
10
20
40
80
35
70
140
280
160
320
560 1020
b
bd
30
60
120
240
480
60
120
240
480
960 1920
werkschrift
blz. 58
960
computer
C
106 blok 6 1
les 18
Hoeveel kost de vakantie? Lex gaat met zijn ouders van 3 tot 6 augustus naar het ponypark. Lex rijdt daar 9 uur paard. Samen bespreken. Tarieven 2 persoonskamer(+ douche en wc) volwassenen (per persoon) € 34 kinderen tot 14 jaar (per kind) € 29 2 persoonskamer met balkon(+ douche en wc) volwassenen (per persoon) € 37 kinderen tot 14 jaar (per kind) € 33 Appartementen appartement A (4 bedden) € 89 appartement B (4 bedden + balkon) € 99 appartement C (5 bedden) € 104
C
Ponyrijden € 9 per uur
2
Reken uit. Hoeveel moeten zij betalen? a 2 × 70 + 2 × 9 = € 158 Mevr. van Keulen + dochter (9 jaar) Kamer met balkon
C
Aankomst: 4 augustus Vertrek: 6 augustus Aantal uren ponyrijden:
3
Hoeveel moesten zij betalen? Schrijf op hoe je rekent. a 3 × 74 + 4 × 9 = € 258 Dhr. en mevr. Timmers Kamer met balkon Aankomst: 3 augustus Vertrek: 6 augustus Aantal uren ponyrijden:
werkschrift
blz. 59
b 4 × 104 + 11 × 9 = € 515 Fam. Zijlmans Appartement C Aankomst: 2 augustus Vertrek: 6 augustus Aantal uren ponyrijden:
b 5 × 89 + 7 × 9 = € 508 Fam. Mourali Appartement A Aankomst: 1 augustus Vertrek: 6 augustus Aantal uren ponyrijden:
maatschrift
blz. 52 en 53
computer
C
les 19 1
blok 6
107
Hoeveel moeten ze betalen? Kijk bij les 18 en schrijf de rekeningen.
aa
4 × € 74 + 4 × € 66 + 11 × € 9 = € 659
b 4 × € 34 + 12 × € 29 + 18 × € 9 = € 646
Dhr. en mevr. Lie met 2 kinderen (8 en 11) 2 x kamer met balkon
Dhr. Vries met 3 kinderen (9, 11 en 13) 2 x kamer zonder balkon Aankomst: 29 september Vertrek: 3 oktober Aantal uren ponyrijden:
Aankomst: 1 oktober Vertrek: 5 oktober Aantal uren ponyrijden:
bd
c 7 × € 99 + 7 × € 9 = € 756 Dhr. en mevr. Krul 1 x appartement B
Groep kinderen van de Klaverweide school 1 x appartement A en 1 x appartement C Aankomst: 28 september Vertrek: 30 september Aantal uren ponyrijden:
Aankomst: 28 september Vertrek: 5 oktober Aantal uren ponyrijden:
2 CD
2 × € 89 + 2 × € 104 + 18 × € 9 = € 548
b
a
Hoeveel uur kun je ponyrijden? a Voor € 45 kun je … 5 uur ponyrijden. b Voor € 81 kun je … 9 uur ponyrijden. c Voor € 103 kun je 11 4 euro over. … uur ponyrijden en dan houd je … d Voor € 140 kun je met 3 kinderen … 5 uur ponyrijden en dan houd je 5… euro over.
3 CD
Welke getallen kun je delen? Denk aan de tafels en deeltafels. 16 25 33 45 14 24 54 18 32
b
aa
Welke getallen kun je delen door 2? 16 − 14 − 24 − 54 − 18 − 32 b Welke getallen kun je delen door 3? 33 − 45 − 24 − 54 − 18 c Welke getallen kun je delen door 4? 16 − 24 − 32 d Welke getallen kun je delen door 9, maar niet door 6? 45
werkschrift
blz. 59
computer
les 20 herhalen
C
108 blok 6 1
a
Welke getallen zijn dit? a 1300
b 1250
bd
C
c 1030
2
1003
Welke getallen horen bij de letters? a 1020, b 1140, c 1220, d 1440, e 1690, f 1810, g 1890, h 1990 e aa ac
C
1000
3
1100
ab
1200
1300
1400
d
1500
1600
1700
f 1800
bg 1900
bh 2000
Wat moeten ze betalen?
Fietsverhuur Per dag: 1 fiets € 7,50; 2 fietsen € 12,50 Twee dagen: 1 fiets € 12 ; 2 fietsen € 20 Per week: 1 fiets € 35 ; 2 fietsen € 60
aa
C
b
Thijs en Lucas huren voor een dag 2 fietsen. € 12,50 b Laila en Niek huren voor 3 dagen 2 fietsen. € 32,50 c Een vader met 2 kinderen huurt 3 fietsen voor een hele week. € 95 d Twee ouders en hun 3 kinderen huren fietsen voor 2 weken. € 310
4
Reken uit. Gebruik pen en papier.
aa
1 × 12 + 13 = 25 2 × 13 + 24 = 50 3 × 14 + 34 = 76 4 × 12 + 42 = 90
b 6 × 16 + 4 = 100 5 × 28 + 10 = 150 4 × 23 + 8 = 100 3 × 28 + 16 = 100
c 3 × 13 + 13 = 52 4 × 24 + 24 = 120 5 × 34 + 34 = 204 6 × 44 + 44 = 308
bd
25 × 5 + 25 = 150 36 × 5 + 34 = 214 43 × 8 + 45 = 389 56 × 7 + 53 = 445
les 20 oefenen 5 CD
blok 6
109
Beantwoord de vragen. Met de auto van Brunne naar Meeten en terug.
aa
b
Hoeveel kilometer is de kortste weg heen en terug? 136 km b Hoeveel kilometer is de langste weg heen en terug? 174 km c Heen- en terugweg zijn niet gelijk. Hoeveel kilometer is de langste rit? 163 km d Hoeveel verschillende ritten heen en terug zijn er mogelijk? 9 ritten
6 CD
Brunne
76
68
87
Meeten
Betaal gepast met deze munten.
aa b
Gebruik alle vier de munten. 85 cent b Kun je iets van 49 cent gepast betalen? nee c Welke bedragen kun je met 3 munten gepast betalen? 35, 65, 75 en 80 cent d En als je 2 munten gebruikt? 15, 25, 30, 55, 60 en 70 cent
7 CD
a b
Hoeveel bladzijden heeft dit boek? a Roos is precies op de helft. Ze is op bladzijde 48. 96 bladzijden b Saron is op bladzijde 39 en moet nog 75 bladzijden lezen. 114 bladzijden c Robin heeft een kwart gelezen en is op bladzijde 28. 112 bladzijden d Lieke moet nog de helft van wat zij gelezen heeft. Waar is zij als het boek 123 bladzijden telt? 82 bladzijden
Roos
even snel blz. 116 - 119
Saron
verder
Robin
blz. 120 - 123
plus
Lieke
blz. 124 - 127 computer
les 21
C
110 blok 6
C
1
C
2
3
De jaarkalender. a Op welke dag begint januari van het volgende jaar? Op een dinsdag. b Wanneer zijn de schoolvakanties? De groene gebieden. c Hoe vaak zijn er schoolvakanties? 5 keer. januari 8 15 22 29 9 16 23 30 10 17 24 31 11 18 25 12 19 26 13 20 27 14 21 28
ma di wo do vr za zo
1 2 3 4 5 6 7
ma di wo do vr za zo
2 3 4 5 6 7 1 8
juli 9 10 11 12 13 14 15
16 17 18 19 20 21 22
ma di wo do vr za zo
23 30 ma 24 31 di wo 25 do 26 vr 27 za 28 zo 29
1 2 3 4
februari 5 12 19 26 6 13 20 27 7 14 21 28 8 15 22 9 16 23 10 17 24 11 18 25
ma di wo do vr za zo
1 2 3 4
1 2 3 4 5
augustus 6 13 20 7 14 21 8 15 22 9 16 23 10 17 24 11 18 25 12 19 26
ma di wo do vr za zo
september 3 10 17 24 4 11 18 25 5 12 19 26 6 13 20 27 7 14 21 28 1 8 15 22 29 2 9 16 23 30
27 28 29 30 31
maart 5 12 19 6 13 20 7 14 21 8 15 22 9 16 23 10 17 24 11 18 25
26 27 28 29 30 31
ma di wo do vr za zo
2 3 4 5 6 7 1 8
ma di wo do vr za zo
1 2 3 4 5 6 7
april 9 16 10 17 11 18 12 19 13 20 14 21 15 22
23 30 ma di 24 wo 25 do 26 vr 27 za 28 zo 29
oktober 8 15 22 29 9 16 23 30 10 17 24 31 11 18 25 12 19 26 13 20 27 14 21 28
ma di wo do vr za zo
mei 14 21 15 22 16 23 17 24 18 25 19 26 20 27
1 2 3 4 5 6
7 8 9 10 11 12 13
1 2 3 4
november 5 12 19 6 13 20 7 14 21 8 15 22 9 16 23 10 17 24 11 18 25
juni 11 18 12 19 13 20 14 21 15 22 16 23 17 24
28 29 30 31
ma di wo do vr za zo
4 5 6 7 1 8 2 9 3 10
26 27 28 29 30
ma di wo do vr za zo
december 3 10 17 4 11 18 5 12 19 6 13 20 7 14 21 1 8 15 22 2 9 16 23
Hoeveel dagen in het jaar heb je vrij? De weekenden tellen ook mee. maand
schooldagen
vrije dagen
samen
januari
5 + 5 + 5 + 3 = 18
7 + 2 + 2 + 2 = 13
18 + 13 = 31
februari
2 + 5 + 5 + 5 = 17 …
2 + 2 + 2 + 5 = 11 …
17 … + 11 … = 28 …
december
…
…
…
samen
2…01
1…64
3…65
Jullie eigen vakantie. a Wanneer begint jullie zomervakantie? b Duurt jullie zomervakantie net zo lang als die op de kalender? c In welke 3 maanden heb je geen of weinig vakantie? d Hoeveel dagen per jaar gaan jullie naar school? Samen bespreken.
werkschrift
blz. 60
maatschrift
blz. 56 en 57
computer
25 26 27 28 29 30
24 31 25 26 27 28 29 30
C
les 22 1
blok 6
111
Groep 5 van de Boslandschool.
aa
C
b
Hoeveel uur zitten de kinderen van groep 5 op woensdag op school? 4 uur b Hoelang zitten ze op maandagmorgen op school? 3 uur en 30 minuten c Hoeveel uur hebben ze op de hele vrijdag les? 5 uur en 30 minuten d Hoeveel uur per week zitten ze op school? 26 uur
2
Beantwoord de vragen over jouw schooljaar. Kies uit A, B of C.
aa
Per dag zit ik op school: A A minder dan de helft van de dag B precies de helft van de dag C meer dan de helft van de dag c A B C
3 CD
4 CD
Hoeveel weekenddagen in het jaar?B 98 dagen 104 dagen 110 dagen
Reken uit. a 1×1= 1 2×2= 4 3×3= 9 4 × 4 = 16
a
b A B C
Hoeveel speelkwartier per week? C minder dan een uur precies een uur meer dan een uur
bd
Hoeveel weken vakantie per jaar? B A 8 B 11 C 15
bc
b 5 × 5 = 25 6 × 6 = 36 7 × 7 = 49 8 × 8 = 64
9 × 9 = 81 10 × 10 = 100 11 × 11 = 121 12 × 12 = 144
Reken uit.
aa
b
65
110 45 …
90
53
132
25 …
79 …
99 …
70
c
178
125
330 205 …
152
226
bd
175
405
101 …
230 …
306
511 336 …
566
werkschrift
blz. 60
computer
les 23
C
112 blok 6 1
Hoeveel uren oud zijn deze jonge dieren?
C
a 10 dagen 240 uren
2
b 1 dag 24 uren
c 5 dagen 120 uren
d 2 dagen 48 uren
Hoeveel weken zitten er in 1, 2, 5 en 10 jaar? En hoe reken jij 2 × 52 uit? Esra rekent zo:
Hamid rekent zo:
C
10 × 52? Gewoon 52 en dan een nul erachter.
3
Reken uit. a
C
4
5 × 52? 520 en daarvan de helft.
2 × 53 = 106 10 × 53 = 530 5 × 53 = 265
b
2 × 35 = 70 10 × 35 = 350 5 × 35 = 175
c
2 × 47 = 94 10 × 47 = 470 5 × 47 = 235
d
2 × 74 = 148 10 × 74 = 740 5 × 74 = 370
e € 1,92
f € 3,30
Hoeveel geld zit erin? a € 2,20
b € 2,65
c € 8,10
d € 7,70
96 81
77 66
53 44
werkschrift
blz. 61
maatschrift
blz. 58 en 59
computer
C
les 24 1
113
Reken uit.
aa
b
2 × 5 = 10 10 × 5 = 50 5 × 5 = 25
2
c
2 × 60 = 120 10 × 60 = 600 5 × 60 = 300
bd
2 × 15 = 30 10 × 15 = 150 5 × 15 = 75 2 × 35 = 70 10 × 35 = 350 5 × 35 = 175
2 × 80 = 160 10 × 80 = 800 5 × 80 = 400
2 × 50 = 100 10 × 50 = 450 5 × 50 = 250
C
blok 6
5 × 65 = 325 5 × 38 = 190 5 × 72 = 360 5 × 156 = 780 5 × 234 = 1170 5 × 213 = 1065
Maak een prijslijst voor de bakker. Alle broodjes worden verkocht in zakjes met 2, 5 of 10 stuks. kaasbroodje
kampioentje
35 cent
26 cent
pistolet
12 cent
24 cent
b
aantal
2
5
10
aantal
tijgerbollen
24
60 …
1…20
kampioentjes 52 …
2
5
10
1…30
2…60
5
10
bd
c
a
tijgerbol
18 cent
aa
3 CD
ciabatta
aantal
2
5
10
aantal
2
ciabatta’s
36 …
90 …
1…80
kaasbroodjes 70 …
1…75
3…50
pistoletjes
1…20
2…40
48 …
Welke som hoort erbij? Reken de som ook uit. Gebruik het €-teken in je antwoord. a 2 × 5 = 10; € 0,10 5 × 5 = 25; € 0,25
10 × 5 = 50; € 0,50
b 2 × 10 = 20; € 0,20
10 × 10 = 100; € 1,00
5 × 10 = 50; € 0,50
werkschrift
blz. 61
computer
C
114 blok 6 1
a
Hoeveel weken? a Alwin is precies 5 jaar. Hij is 2…60 weken oud. b Abel is 10 jaar. Hij is meer dan 5…20 weken en minder dan 5…72 weken oud. c Zita is 11 jaar. Zij is meer dan 5…72 weken, maar minder dan 6…24 weken oud. d Nadia is 1000 weken. Zij is 19 … jaar.
b
C
les 25 herhalen
2
Beantwoord de vragen. Antwoord zo precies mogelijk.
aa
C
b
Een jaar telt 12 maanden. Hoeveel maanden telt 5 jaar? 60 b 50 maanden is meer dan … 4 jaar en minder dan … 5 jaar. c 100 maanden is meer dan … 8 jaar en minder dan … 9 jaar. d 100 dagen is meer dan … 3 maanden en minder dan … 4 maanden.
3
Reken uit.
C
aa
4
2 × 25 = 50 5 × 25 = 125 10 × 25 = 250 20 × 25 = 500
b
2 × 35 = 70 5 × 35 = 175 10 × 35 = 350 20 × 35 = 700
c
2 × 53 = 106 5 × 53 = 265 10 × 53 = 530 20 × 53 = 1060
bd
2 × 74 = 148 5 × 74 = 370 7 × 74 = 518 12 × 74 = 888
Hoeveel uren?
aa
C
b
Een dag telt 24 … uren. Hoeveel uren tellen 4 dagen? 96 b Een week telt 1…68 uren. c Twee weken tellen 3…36 uren. d De maand juli telt 7…44 uren.
5
23 24 13 22
14
21 15 16 20 19 18 17
Hoeveel centimeter lang zijn de anderen? Jeroen is 1 m 66.
b
aa
Zijn broer Dennis is 17 cm kleiner. Dennis is 1…49 cm. b Jeroens kleine zus is half zo lang. Zijn kleine zus is 83 … cm. c Jeroens vader is 25 cm langer. Zijn vader is 1…91 cm. d Jeroens moeder is 31 cm langer dan Dennis. Zijn moeder is 1…80 cm.
les 25 oefenen 6 CD
115
Hoeveel kubussen tel je? De vorm van de stapel blijft steeds hetzelfde. a Hoeveel kubussen tel je? 16 b Als je aan de onderkant een rij kubussen erbij doet, hoeveel zijn het er dan samen? 25 c Als je er 2 rijen bij doet, hoeveel tel je er dan? 36 d Als je er 5 rijen bij doet, hoeveel tel je er dan? 81
a b 7 CD
blok 6
a
Hoeveel verf is er nodig? a De kleinste figuur wordt blauw geverfd. Welke figuur is het? 4 b De bijna kleinste figuur wordt rood geverfd. Welke figuur is het? 3 c Hoeveel hokjes verf hebben de andere figuren nodig? Beide 16 … hokjes. d Maak figuur 2 2 keer zo hoog en breed. Hoeveel hokjes verf heb je dan nodig? 4 × 9 = 36
b
1
8 CD
2
3
4
Meneer Winkelman koopt van alle producten een kilo.
aa
b
Hoeveel doosjes frambozen koopt hij? 10 b Hoeveel pakken koffie koopt hij? 4 c Hoeveel doosjes aardbeien koopt hij? 5 d Hoeveel pakjes margarine koopt hij? 2 Hoeveel pakken en doosjes heeft hij dan in zijn winkelwagen liggen? 21
even snel blz. 116 - 119
verder
blz. 120 - 123
plus
blz. 124 - 127 computer
116 1 CD
2 CD
3 CD
4 CD
5 CD
blok 6 Vul aan. a Vul aan tot 100 40 60 25 75 67 33 89 11
b Vul aan tot 200 65 135 190 10 105 95 123 77
c Vul aan tot 500 250 250 470 30 375 125 80 420
d Vul aan tot 1000 750 250 399 601 309 691 996 4
Maak de sommen. a 6 × 8 = 48 8 × 7 = 56 9 × 4 = 36 7 × 9 = 63
b 42 : 6 = 7 32 : 8 = 4 49 : 7 = 7 54 : 9 = 6
c 3 × 12 = 36 4 × 13 = 52 5 × 14 = 70 6 × 15 = 90
d 24 : 2 = 12 33 : 3 = 11 60 : 4 = 15 80 : 5 = 16
Hoe lang duurt de reis? b Van 6 uur tot 9 uur c Van 10 uur tot 1 uur a Van 10 uur tot 12 uur 2 uur Van 3 uur tot 5.30 uur Van 9.30 uur tot 2 uur Van 10.30 uur tot 11 uur 30 min. Van 3 uur tot 5.15 uur Van 9.15 uur tot 10 uur 45 min. Van 11.15 uur tot 3.45 uur b: 3 uur – 2 uur en 30 min. – 2 uur en 15 min. c: 3 uur – 4 uur en 30 min. – 4 uur en 30 min. Schrijf met €. a 1 euro € 1 2 euro € 2 15 euro € 15
b 75 cent € 0,75 50 cent € 0,50 15 cent € 0,15
c 140 cent € 1,40 300 cent € 3 195 cent € 1,95
d
5 cent € 0,05 63 cent € 0,63 205 cent € 2,05
c € 0,40 € 0 € 0,49 € 0 € 0,70 € 1 € 0,55 € 1
d 245 cent € 2 250 cent € 3 260 cent € 3 315 cent € 3
Rond af op hele euro’s. € 6,50 rond je af op € 7. a € 3,75 € 4 € 2,10 € 2 € 0,99 € 1 € 1,40 € 1
6 CD
even snel
b
80 cent € 1 50 cent € 1 165 cent € 2 145 cent € 1
Hoeveel meer is het? a € 2,50 − € 3 € 0,50 b € 5,50 − € 10 € 4,50 c € 0,98 − € 1,17 € 0,19 d € 3,95 − € 4,25 € 0,30 € 0,68 − € 1 € 0,32 € 4 − € 7,24 € 3,24 € 2,14 − € 5,15 € 3,01 € 2,99 − € 3,20 € 0,21 € 3,98 − € 5 € 1,02 € 3 − € 9,50 € 6,50 € 3,75 − € 8,75 € 5,00 € 1,50 − € 3,00 € 1,50
117 7 CD
Meet de rekentekens. Gebruik je liniaal. 1 2
a b c d
8 CD
b
c
d
C 10 D C 11 D
4
e f g h
De oppervlakte van PLUS 1 is 5 cm2. De oppervlakte van MIN 2 is … 3 cm2. De oppervlakte van KEER 3 … 5 cm2. De oppervlakte van GEDEELD DOOR 4 is … 2 cm2.
Schrijf de volgende 4 getallen op. a
9 CD
De omtrek van de PLUS is 12 cm. De omtrek van de MIN is … 8 cm. De omtrek van de KEER is 12 … cm. De omtrek van de GEDEELD DOOR is … 8 cm.
3
1
1
2
2
4
4
7
7
11
100
105
101
106
102
107
103
108
104
16
14
12
10
8
6
4
2
0
256
128
64
32
16
8
4
2
1
Maak de sommen. a 85 + 16 = 101 b 160 + 70 = 230 93 + 21 = 114 142 + 83 = 225 74 + 36 = 110 225 + 80 = 305 55 + 65 = 120 364 + 26 = 390 Reken uit. a 56 : 7 = 8 560 : 7 = 80 560 : 70 = 8 Reken uit. a 64 : 8 = 8 72 : 9 = 8 60 : 10 = 6 60 : 6 = 10
b
28 : 4 = 7 280 : 4 = 70 280 : 40 = 7
b 32 : 8 = 4 32 : 4 = 8 36 : 6 = 6 36 : 4 = 9
11
16
16
22
c 131 + 58 = 189 d 541 + 156 = 697 159 + 31 = 190 599 + 101 = 700 220 + 173 = 393 765 + 132 = 897 413 + 128 = 541 897 + 103 = 1000
c
27 : 9 = 3 270 : 9 = 30 270 : 90 = 3
c 56 : 8 = 7 56 : 7 = 8 45 : 5 = 9 45 : 9 = 5
d
42 : 6 = 7 420 : 6 = 70 420 : 60 = 7
d 48 : 6 = 8 48 : 8 = 6 42 : 6 = 7 42 : 7 = 6
118
C 12 D
13 CD
Reken uit. a Wat is de helft? b Wat is het dubbele? c Wat is 8 meer? d Wat is 7 minder? 3×5 20 30 40 7 8×5 4×8 2× 7 6×6 5×7 8×7 6× 7 18 70 64 35 4×3 9×6 9×8 7 × 11 6 108 80 70 7×8 2×8 19 × 8 7× 8 28 32 160 49 Neem over en vul in.
×2 ×5
C 14 D
even snel
blok 6
3
5
7
9
11
13
15
17
6 30
10 …
14 …
18 …
22 …
26 …
30 …
34 …
50 …
70 …
90 …
110 …
130 …
150 …
170 …
Verdubbel de getallen. a
b
c
d
C 15 D C 16 D
5
10
20
40
80
160
320
640
3
6
12
24
48
96
192
384
4
8
16
32
64
128
256
512
6
12
24
48
96
192
384
768
Maak de sommen. a 20 : 4 = 5 30 : 5 = 6 40 : 4 = 10 50 : 5 = 10
b 21 : 3 = 7 42 : 6 = 7 24 : 4 = 6 48 : 8 = 6
Maak de zinnen af. a Het is 15 mei. Over een maand is het 15 … juni. Over een halfjaar is het 15 … november. Een maand geleden was het 15 … april. Over 4 weken is het 12 … juni.
c 27 : 3 = 9 54 : 6 = 9 28 : 4 = 7 56 : 8 = 7
d 25 : 5 = 5 36 : 6 = 6 64 : 8 = 8 81 : 9 = 9
b Over 3 maanden is het 7 oktober. Nu is het 7…juli. Een halfjaar geleden was het 7…januari. Een week geleden was het 30 … juni. Over 4 weken is het 4…augustus.
119
C 17 D C 18 D
Maak de sommen. a 100 – 2 = 98 b 300 – 30 = 270 200 – 3 = 197 500 – 80 = 420 300 – 4 = 296 700 – 90 = 610 500 – 9 = 491 200 – 15 = 185
d 500 – 24 = 476 710 – 11 = 699 830 – 35 = 795 306 – 79 = 227
Wat is de rest? a Als je 17 deelt door: 2 1 3 2 4 1 5 2
C 19 D
c 420 – 8 = 270 230 – 9 = 221 660 – 7 = 653 910 – 8 = 902
b Als je 25 deelt door: 2 1 3 1 4 1 5 0
c Als je 50 deelt door: 6 2 7 1 8 2 9 5
Zoek het getal. 522
324
341
451
412
362
499
537
332
510
a Welk getal ligt het dichtst bij 350? 341 c Welk getal ligt het verst van 400? 537 b Welk getal ligt het dichtst bij 474? 451 d Welk getal ligt het verst van 450? 324
20 CD
Wat kost het? Alles voor de helft van de prijs! a Een pak koekjes van € 1,70 voor € 0,85 c Een pot appelmoes van € 0,90 voor € 0,45 b Een pizza van € 7,50 voor € 3,75 d Een net sinaasappels van € 3,20 voor € 1,60 e Een pot zure haring van € 1,99 voor € 1,00
21 CD
Neem over en vul in. a b c d e f
3
6
9
12
15
18
21
24
27
30
4
8
12
16
20
24
28
32
36
40
6
12
18
24
30
36
42
48
54
60
7
14
21
28
35
42
49
56
63
70
8
16
24
32
40
48
56
64
72
80
9
18
27
36
45
54
63
72
81
90
werkschrift
blz. 39
maatschrift
blz. 52 en 53
computer kwismeester
120 1 CD
Hoeveel kosten de gesprekken? Bellen met Japan: nu 38 cent per minuut. a b c d
2 CD
4 CD
5 CD
6 CD
38 cent per minuut
Op maandag belt Ryoko 6 minuten. 228 cent Op dinsdag 8 minuten. 304 cent Op zaterdag 5 minuten. 190 cent Op zondag 9 minuten. 342 cent
Hoe laat vertrekken de bussen tot aan 10 uur? De bus vertrekt elke 15 minuten. De eerste bus vertrekt om 7.25 uur. 7.25 …
3 CD
verder
blok 6
7.40 …
7.55 …
8.10 …
8.25 …
8.40 …
8.55 …
Reken uit. Zoek eerst in elk rijtje een makkelijke som. a 248 + 100 = 348 b 357 + 98 = 455 c 248 + 99 = 347 357 + 101 = 458 248 + 101 = 349 357 + 99 = 456 248 + 102 = 350 357 + 100 = 457
9.10 …
9.25 …
9.40 …
9.55 …
466 + 97 = 563 d 741 + 95 = 836 466 + 100 = 566 741 + 105 = 846 466 + 102 = 568 741 + 100 = 841 466 + 101 = 567 741 + 98 = 839
Wissel het geld. 10 cent
12
21
52
46
54
73
45
94
62
38
1 cent
120
210 …
520 …
460 …
540 …
730 …
450 …
940 …
620 …
380 …
Wissel het geld. 1 euro
430
270
880
310
630
460
770
590
920
150
10 euro
43
27 …
88 …
31 …
63 …
46 …
77 …
59 …
92 …
15 …
Hoe laat is het? a
Het is 4.05 … uur.
b
c
d
Het is 4.55 … uur.
Het is 6.10 … uur.
Het is 6.34 … uur.
Het is 50 … minuten later.
Het is 75 … minuten later.
Het is 24 … minuten later.
121 7 CD
Bedenk bij elk plaatje een som. a 9 × € 50 50 €4
8 CD
b 210 : 7 = 30
maart
week 10
maandag
6
dinsdag
7
woensdag
8
donderdag
9
vrijdag
10
zaterdag
11
zondag
12
210 dagen
Hoeveel tegels? 6 meter
4 m 80 cm
In de woonkamer worden kurktegels gelegd. De kamer is 6 m lang en 4 m 80 cm breed. Een kurktegel is 40 cm lang en 40 cm breed. Hoeveel tegels heb je nodig? 15 × 12 = 180 tegels
9 CD
Welke getallen zijn dit? a 1362
werkschrift
b 1026
blz. –
c 1306
maatschrift
d 1062
blz. 54 en 55
computer
122
C 10 D
verder
blok 6
Betaal met zo weinig mogelijk briefjes en munten.
b € 1345 = € 500 + € 500 + € 200 + € 100 + € 20 + € 20 + € 5 a € 1056 = € 500 + € 500 + € 50 + € 5 + € 1 € 1560 = € 500 + € 500 + € 500 + € 50 + € 10 € 1435 = € 500 + € 500 + € 200 + € 200 + € 20 + € 10 + € 5 € 1650 = € 500 + € 500 + € 500 + € 100 + € 50 € 1453 = € 500 + € 500 + € 200 + € 200 + € 50 + € 2 + € 1 € 1655 = € 500 + € 500 + € 500 + € 100 + € 50 + € 5 € 1543 = € 500 + € 500 + € 500 + € 20 + € 20 + € 2 + € 1 € 1552 = € 500 + € 500 + € 500 + € 50 + € 2 € 1534 = € 500 + € 500 + € 500 + € 20 + € 10 + € 2 + € 2
C 11 D
Vul aan. a 280 + 2…20 = 500 b 750 + 2…50 = 1000 c 1750 + …250 = 2000 d 4…50 + 1550 = 2000 4…10 + 1590 = 2000 840 + 1…60 = 1000 1840 + …160 = 2000 320 + 1…80 = 500 5…05 + 1495 = 2000 210 + 7…90 = 1000 210 + 1…790 = 2000 440 + …60 = 500 490 + 5…10 = 1000 490 + 1…510 = 2000 90 + 4…10 = 500 …55 + 1945 = 2000
C 12 D
Reken om. a 1 km = 1…000 m 1 m = …100 cm 1 m = … 10 dm 1 dm = … 10 cm
13 CD
b 1 cm = … 10 mm c 10 m = 1…000 cm d 4 dm = … 40 cm 1 dm = …100 mm 10 dm = …100 cm 3 m = …300 cm 1 m = 1…000 mm 10 cm = …100 mm 8 cm = … 80 mm 2 m = 2…000 mm 10 dm = 1…000 mm 2 km = 2…000 m
Welke maand is het? Aantal dagen in een jaar. jan
feb
mrt
april
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
31
28
31
30
31
30
31
31
30
31
30
31
Begin op 1 januari. In welke maand zitten we: na 17 dagen? jan na 32 dagen? feb
C 14 D
na 50 dagen? feb na 250 dagen? sept na 300 dagen? okt na 100 dagen? april na 120 dagen? mei na 365 dagen? jan
Reken uit. a 760 – 340 – 810 – 720 –
5…10 = 250 …90 = 250 5…60 = 250 4…70 = 250
werkschrift
b 490 – 320 – 580 – 990 –
blz. xx
3…40 = 150 1…70 = 150 4…30 = 150 8…40 = 150
c 1520 – 1370 – 1190 – 1540 –
maatschrift
5…70 = 950 d 1520 – 2…70 = 1250 4…20 = 950 1370 – 2…20 = 1150 2…40 = 950 1190 – 6…40 = 550 5…90 = 950 1540 – 9…90 = 550 blz. xx
computer
123
C 15 D
Reken uit. a 400 g + 6…00 g = 1 kg 250 g + 7…50 g = 1 kg 50 g + 9…50 g = 1 kg 10 g + 9…90 g = 1 kg
C 16 D
1 l = …100 cl 1 l = 1…000 ml 50 cl + … 50 cl = 1 l 350 ml + …650 ml = 1 l
c 25 cl = 2…50 ml 80 cl = 8…00 ml 25 cl + …75 cl = 1 l 25 ml + 9…75 ml = 1 l
Hoeveel tegels zitten er op de hele muur? a 3×3=9
C 17 D
b
b 5 × 5 = 25
c 11 × 11 = 121
d 12 × 12 = 144
Reken uit. a 960 – 330 = 630 b 990 – 630 = 360 c 999 – 125 = 874 d 999 – 273 = 726 970 – 440 = 530 900 – 540 = 360 987 – 135 = 852 899 – 263 = 636 980 – 550 = 430 860 – 450 = 410 975 – 145 = 830 799 – 253 = 546 990 – 560 = 430 780 – 360 = 420 963 – 161 = 802 699 – 243 = 456
C 18 D
Pijltjes gooien. Je gooit steeds raak.
17 15
19 16
a b c d
12 Voorbeeld
3 × 19 + 17 +16 = 57 + 33 = 90
Hoe haal je 100 punten in 6 keer gooien? 5 × 17 + 15 = 100. Kan het ook op andere manieren? Ja, bijvoorbeeld 4 × 19 + 2 × 12 = 100. Wat is het hoogste aantal punten dat je kunt halen? 5 × 19 = 95. Wat is het laagste aantal punten dat je kunt halen met 5 keer gooien? 5 × 12 = 60.
124 1 CD
plus
blok 6
Maak sommen met deze getalkaartjes. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
a Maak met deze kaartjes optelsommen waar 555 uitkomt. Je hoeft ze niet allemaal te gebruiken. 482 + 73 = 555, 398 + 157 = 555 b Maak sommen waar 777 uitkomt. 594 + 183 = 777, 789 – 12 = 777, 745 + 32 = 777 c Maak sommen waar 999 uitkomt. 265 + 734 = 999, 987 + 12 = 999, meer antwoorden.
2 CD
3 CD
Maak het rijtje af tot 999. a Ga tot 999. 1001 – 890 = 111 1…001 – 335 = 666 1001 – 779 = 222 1…001 – 224 = 777 1001 – 668 = 333 1…001 – 113 = 888 1…001 – 2 = 999 1…001 – 5…57 = 444 1…001 – 4…46 = 555
b Ga door tot 920. 2002 – 298 = 1704 2002 – 396 = 1606 2002 – 494 = 1508 2…002 – 592 = 1410 2…002 – 690 = 1312
2…002 – 788 = 1214 2…002 – 886 = 1116 2…002 – 984 = 1018 2…002 – 1082 = 920
Hoeveel sinaasappels kreeg Omar van de tuinman?
Hassan helpt de tuinman met plukken. Als loon krijgt hij een mand vol lekkere sinaasappels. Voordat Hassan de tuin kan verlaten, moet hij door 3 bewaakte poorten. Bij elke poort moet hij de wachters sinaasappels geven. De eerste poortwachter krijgt de helft van zijn sinaasappels en nog 1 extra. De tweede wachter krijgt de helft van de overgebleven sinaasappels en 1 extra. Ook de derde wachter krijgt de helft van de overgebleven sinaasappels en nog 1 extra. Hassan houdt maar 1 sinaasappel over. Hoeveel sinaasappels kreeg Hassan van de tuinman? 22
125 4 CD
Hoe vouw je servetten? Als je de tafel gezellig wilt dekken, kun je servetten mooi vouwen. Dat staat leuker dan wanneer je ze gewoon plat naast de borden legt. Probeer het maar eens met een vouwblaadje of met een echt servet. Meer antwoorden. 1
1
2
2
3
3 4 4
5 5 6 6
7
8
Zo wordt het:
Zo wordt het:
126 5 CD
plus
blok 6
Rond de bedragen af. a Op hele euro’s: € 2,05 € 2 € 3,98 € 4 € 12,55 € 13 € 17,50 € 18
6 CD
b Op halve euro’s: € 6,70 € 6,50 € 2,29 € 2,50 € 14,80 € 15,00 € 19,75 € 20,00
Maak de rijtjes verder af. 1 × 99 = 1 × 100 – 1 = 99 2 × 99 = 2 × 100 – 2 = 198 3 × 99 = 3 × 100 – 3 = 297 4…× 99 = 4 × 100 – 4 = 396 5…× 99 = 5 × 100 – 5 = 495 6…× 99 = 6 × 100 – 6 = 594 7…× 99 = 7 × 100 – 7 = 693 8…× 99 = 8 × 100 – 8 = 792 9…× 99 = 9 × 100 – 9 = 891 10 × 99 = 10 × 100 – 10 = 990
1 × 9 = 1 × 10 – 1 = 9 2 × 9 = 2 × 10 – 2 = 18 3 × 9 = 3 × 10 – 3 = 27 4…× 9 = 4 × 10 – 4 = 36 5…× 9 = 5 × 10 – 5 = 45 6…× 9 = 6 × 10 – 6 = 54 7…× 9 = 7 × 10 – 7 = 63 8…× 9 = 8 × 10 – 8 = 72 9…× 9 = 9 × 10 – 9 = 81 10 × 9 = 10 × 10 – 10 = 90
7 CD
c Op 10 cent nauwkeurig: € 0,49 € 0,50 € 0,95 € 1,00 € 2,09 € 2,10 € 10,45 € 10,50
Twee gekke getallenmuurtjes. Naar boven tel je de getallen naast elkaar op. Naar beneden trek je de getallen naast elkaar af. Probeer maar.
En nu deze: 1…027
2…15 1…09 6…3 50
4…6 13
3…7
6…01
1…06 33 2…0
1…7
27 6…
1…4 3…
3…75
6…0 250
4…26 2…26
125 1…25
2…00 101
2…4 1…01
2… 2…2
7…9
99
127 8 CD
Een spel voor 2 spelers. a Leg 12 lucifers in 3 rijen zo neer:
Neem nu om de beurt lucifers weg. Degene die aan de beurt is mag net zoveel lucifers wegnemen als hij wil. Per beurt mag je alleen lucifers wegnemen uit één rij. Je moet ten minste 1 lucifer wegnemen. Wie de laatste moet wegnemen, heeft verloren. b Leg 13 lucifers op een rij. Pak om de beurt 1 of 2 lucifers totdat ze op zijn. Tel hoeveel lucifers je hebt. Wie eindigt met een oneven getal heeft gewonnen.
9 CD
Maak sommen met 4 getallen. Maak optelsommen, aftreksommen, keersommen en deelsommen met deze getallen:
3
5
20
en
40
Je mag de getallen net zo vaak gebruiken als je wilt. Voorbeeld:
3 + 20 = 23 3 x 5 x 20 = 300 40 : 5 = 8 40 − 5 = 35 Bedenk zelf meer van zulke sommen. Probeer ook een heel moeilijke som te maken. Meer antwoorden.
C 10 D
Spelletje voor 2 spelers. Meer antwoorden. Teken na in je schrift.
Om de beurt zetten de spelers een kruisje door 1 van de stippen. De spelers gebruiken allebei een andere kleur. Wie 3 kruisjes in dezelfde kleur naast elkaar heeft staan, heeft gewonnen. plusschrift