Blok 7 Woordenlijst les 1 De aanleg = iets waar je heel handig of goed in bent. Je leert dan snel hoe je dat moet doen of je kunt het al goed. De bodybuilder = iemand die als sport zijn spieren goed traint. Daardoor is hij of zij heel gespierd. Roerloos = zonder beweging. Uitputten = ervoor zorgen dat iemand heel erg moe wordt. Bijvoorbeeld: die training heeft me uitgeput. De tekortkoming = dat wat je niet goed kunt. De krachtpatser = iemand die heel sterk en gespierd is en dat graag laat zien. Mankeren = als iets niet helemaal goed is. Fataal = als iets erg slecht eindigt. Behendig = als je handig in iets bent. Afmatten = ervoor zorgen dat iemand heel erg moe wordt. De hoogmoed = als je denkt dat je het beter kunt dan andere mensen. Fysiek = wat met je lichaam te maken heeft, lichamelijk. Behoedzaam = een ander woord voor voorzichtig. Sociaal = als je goed met andere mensen om kan gaan. De zelfbeheersing = als je jezelf in kunt houden. Je doet dan niet wat je eigenlijk wilt, omdat je weet dat het niet verstandig is. Duizelen = in de war zijn, omdat je heel veel informatie hebt gekregen. Je weet dan even niet wat je moet doen. Het zelfvertrouwen = als je veel vertrouwen hebt in jezelf. Veeleisend = als je veel van andere mensen vraagt. Uitbundig = erg druk en vrolijk. Zelfverzekerd = als je veel vertrouwen hebt in jezelf. Je bent zeker van jezelf. Tegendraads = als je iets anders wilt dan wat de meeste mensen willen. Woordenlijst les 2 Het fatsoen = als je netjes bent en je goed gedraagt. Verstijven = stijf worden, even niet bewegen. Binnenstormen = als je ergens een beetje wild binnenkomt Sociaal = als je goed met andere mensen om kan gaan. Behoedzaam = een ander woord voor voorzichtig. Woordenlijst les 3 De mentaliteit = hoe je denkt en hoe je je gedraagt. Het lichaamsgewicht = hoeveel je weegt. De diagnose = de uitslag van een onderzoek in het ziekenhuis of bij de dokter. Je hoort dan wat voor ziekte je hebt. De trek = als je veel zin hebt om te eten. De calorie = hoeveel energie er in het eten of drinken zit. Gezet = als je een beetje dik bent. Watertanden = iets heel graag willen opeten. Voorschotelen = iemand een gerecht voor zetten. Nuttigen = iets drinken of eten. Het lichaamsgewicht = hoeveel je weegt. Verorberen = met veel smaak opeten. Je bent dan gulzig. De lichaamsbouw = hoe je lichaam eruit ziet. Bijvoorbeeld: of je veel spieren hebt of niet.
Woordenlijst les 4 De fitness = fitness doe je in een sportschool. Je traint dan met apparaten. Bijvoorbeeld: een loopband of apparaten om je spieren te trainen. De ingewanden = dat wat in je lichaam zit. Bijvoorbeeld: je maag. De allergie = als je ergens allergisch voor bent. Je kunt dan niet tegen bepaalde stoffen. Je krijgt er bijvoorbeeld jeuk van. De blessure = door te sporten kun je een blessure krijgen. Je hebt dan ergens pijn of een wond. De aandoening = als een onderdeel van je lichaam ziek is. Geneeskrachtig = als iets je beter kan maken. Leven met een beperking = als je iets niet kunt en daarmee moet leven. Bijvoorbeeld: een lichamelijke beperking. Besmettelijk = als iets gemakkelijk van de een naar de ander gaat. Bijvoorbeeld: een besmettelijke ziekte. Een uiltje knappen = even gaan slapen, een dutje doen. Een frisse neus halen = even naar buiten gaan. Blootstaan aan = met iets naars in contact komen. Je hebt dan geen bescherming. Erbovenop komen = ergens van herstellen, beter worden. Woordenlijst les 5 In gedachten verzonken zijn = diep over iets nadenken. De smaak te pakken hebben = iets leuk beginnen te vinden. Het zal wel loslopen = het zal wel meevallen. De doorslag geven = als iets de doorslag geeft, dan zorgt het ervoor dat je iets gaat doen. Opschrikken = opeens van iets schrikken. Zich bezinnen = rustig over iets nadenken. Het benul = als je iets beseft. Je bent je er bewust van. De afwijking = als iets anders is dan normaal. De constatering = als je merkt hoe iets is. De dosering = hoeveel je van iets moet nemen. De afweerstoffen = stoffen in je lichaam die ervoor zorgen dat je niet ziek wordt. De epidemie = als veel mensen in een bepaalde tijd dezelfde ziekte krijgen. Deze ziekte is besmettelijk. Woordenlijst les 6 Heftig = erg, hevig. Bijvoorbeeld: een heftige discussie. Harteloos = als de gevoelens van andere mensen je niet kunnen schelen. Radeloos = als je niet meer weet wat je zou kunnen doen. Hooghartig = als je denkt dat je beter bent dan andere mensen. Argeloos = als je niet door hebt dat iets gevaarlijk kan zijn. Voldaan = een ander woord voor tevreden. Kunstmatig = als iets door mensen is gemaakt. Verbouwereerd = als je heel verbaasd bent. Je weet even niet wat je moet zeggen. De gastvrijheid = als je graag gasten hebt en ervoor zorgt dat ze zich thuis voelen. De plechtigheid = een bijeenkomst die officieel en plechtig is. De ceremonie = een plechtige bijeenkomst omdat er iets bijzonders gebeurt of is gebeurd. De bijkomstigheid = iets wat er bijkomt. Het is niet zo heel belangrijk.
Blok 8 Woordenlijst les 1 Eentonig = steeds hetzelfde en daardoor saai. De plank misslaan = iets mis hebben. Bijvoorbeeld: je denkt dat je een leuke opmerking maakt, maar de ander is beledigd. Hilarisch = heel grappig. Aan de praat krijgen = ervoor zorgen dat iets het weer doet. Frequent = een ander woord voor regelmatig. Schril = een scherp en hoog geluid dat niet prettig is om te horen. De dieselmotor = een motor die op diesel werkt. Diesel is een soort olie. De overlast = als je ergens veel last van hebt. De straalmotor = een motor die er met een straal van gas voor zorgt dat iets snel vooruitkomt. Straaljagers hebben bijvoorbeeld een straalmotor. Gieren = als iets een hoog geluid maakt door een snelle beweging. Het afslaan van de motor = als de motor stopt met draaien. Je moet de auto dan opnieuw starten. Inslaan als een bom = het maakt veel indruk of het heeft veel invloed. Woordenlijst les 2 De correspondent = een journalist die in het buitenland zit. Hij vertelt of schrijft over wat er in dat land gebeurt. Interpreteren = iets op een bepaalde manier opvatten. Articuleren = alle klanken duidelijk uitspreken. Als je goed articuleert, ben je goed verstaanbaar. De geluidsbron = iets waar geluid uit komt of geluid maakt. Afstemmen = ervoor zorgen dat dingen niet te veel van elkaar verschillen. De assistentie = een ander woord voor de hulp. De zendtijd = de tijd om op de televisie of de radio een programma te laten zien of horen. De antenne = een apparaat dat signalen opvangt en doorgeeft aan de radio of televisie. Dit geluid of deze beelden kunnen we dan horen of zien. De producent = een persoon of bedrijf dat producten maakt. Overslaan = als je stem opeens hoger wordt. Uit volle borst meezingen = met veel kracht en enthousiasme zingen. Het klinkt mij als muziek in de oren = het klinkt erg goed. Interpreteren = iets op een bepaalde manier opvatten. Articuleren = alle klanken duidelijk uitspreken. Als je goed articuleert, ben je goed verstaanbaar. Woordenlijst les 3 Luidruchtig = als iets of iemand veel en hard geluid maakt. Het is niet prettig om te horen. Daverend = heel goed, heel leuk of heel groot. Bijvoorbeeld: een daverend applaus. De hooligan = iemand die met andere mensen ruzie zoekt en wil vechten. Hooligans zijn vaak bij voetbalwedstrijden. De competitie = meerdere wedstrijden achter elkaar. Het doel is om zoveel mogelijk wedstrijden te winnen. Rumoerig = als je veel tegelijk hoort. Er is dan veel lawaai. De competitie = meerdere wedstrijden achter elkaar. Het doel is om zoveel mogelijk wedstrijden te winnen. Het tumult = als er onrust en ruzie is met veel lawaai. Amusant = grappig en leuk. Het tenue = kleren die worden gedragen door een bepaalde groep mensen. Bijvoorbeeld: een danstenue.
Populair = als er veel mensen zijn die iets leuk vinden, dan is het populair. Luidkeels = Met heel harde stem. De participatie = een ander woord voor de deelname. Woordenlijst les 4 Mysterieus = een ander woord voor geheimzinnig. Losbarsten = opeens beginnen. Evacueren = mensen ergens heen brengen waar ze niet in gevaar zijn. In hun eigen huis kunnen ze niet blijven, omdat het daar gevaarlijk is. Tragisch = heel verdrietig. Doorbreken = iets dat opeens verandert. Als een dijk doorbreekt, dan gaat de dijk stuk. Het water stroomt er dan doorheen. Bladstil = als er geen wind is. Bizar = heel raar of vreemd. Ontvluchten = voor iets vluchten. Het contrast = een grote tegenstelling. De ellende = als iets heel vervelend is. Het totaalbeeld = een overzicht van alles bij elkaar. Doorbreken = iets dat opeens verandert. Als een dijk doorbreekt, dan gaat de dijk stuk. Het water stroomt er dan doorheen. De ellende = als iets heel vervelend is. Woordenlijst les 5 Het feestgedruis = lawaai of drukte van mensen die feest vieren. De herrieschopper = iemand die ruzie zoekt met anderen of veel lawaai maakt. De heibel = een ander woord voor ruzie. Het geschil = het meningsverschil, de onenigheid. Het spektakel = een gebeurtenis waarbij je indrukwekkende dingen kunt zien. Het standpunt = een ander woord voor je mening. Wat je ergens van vindt. Confronteren = ervoor zorgen dat iemand iets ziet of hoort wat niet prettig is. Lawaaierig = als er veel lawaai is. Vermakelijk = grappig, leuk. Kalmeren = iemand anders of jezelf rustig laten worden. Tolerant = als je veel accepteert van andere mensen. Je bent niet snel boos. Langdradig = als iets heel erg lang duurt en saai is. Woordenlijst les 6 De componist = iemand die muziekstukken schrijft. De decibel = een maat waarmee je aangeeft hoe hard of zacht iets klinkt. De dirigent = iemand die aangeeft wat de leden van een koor of een orkest moeten doen. De musicus = iemand die zingt of op een instrument speelt. De symfonie = een muziekstuk voor veel muziekinstrumenten. Het volume = hoe hard of zacht een geluid is. De schouwburg = een ander woord voor het theater. Je kunt hier bijvoorbeeld toneelstukken zien. Het maximum = als iets niet hoger of meer kan of mag zijn. Het minimum = als iets niet lager of minder kan of mag zijn.