Arrivederci! 1 Woordenlijst De woorden, verdeeld in hoofdstukken en secties (Libro dello studente, Quaderno degli esercizi, eindtest en Grammatica), zijn weergegeven in alfabetische volgorde. Wanneer het accent niet op de een na laatste lettergreep valt, of in geval van twijfel, wordt het accent aangegeven met een streepje onder de lettergreep (bijvoorbeeld: dialogo, farmacia).
avv. f. m. sg. pl. inf. p.p.
Abbreviazioni avverbio femminile maschile singolare plurale infinito participio passato
Unità 1 – Primi incontri Libro dello studente a pagina…: naar bladzijde ... a turno: om de beurt abbinate (inf. abbinare): voegen jullie samen, koppelen jullie, combineren jullie abita (inf. abitare): woont affermativa (m. affermativo): bevestigend altri (sg. altro): andere anche: ook andare a letto: naar bed gaan andiamo via (inf. andare via): wij gaan weg arena, l’: arena arrivederci: tot ziens arrivederLa: tot ziens (u vorm) arte, l’ (f.): kunst ascoltiamo (inf. ascoltare): luisteren wij, laten we luisteren ascolto, l’: ik luister associate (inf. associare): voegen jullie samen, associëren jullie attività, l’ (pl. le attività): activiteit autovalutazione, l’: zelfevaluatie bar, il (pl. i bar): bar bene (avv.): goed Bologna: Bologne Bolzano: Bolzano buona (m. buono): prettige, goede buona giornata: prettige dag buona notte: welterusten buona serata: prettige avond
Afkortingen bijwoord vrouwelijk mannelijk enkelvoud meervoud onbepaalde wijs, infinitief voltooid deelwoord
buonasera: goedenavond buongiorno: goedemorgen, goedendag caffè, il (pl. i caffè): koffie capire: begrijpen cartina, la: kaart CD audio, il: CD audio cercate di: proberen jullie te che cosa …?: wat ...? chi: wie Chianti: Chianti chiedere: vragen ciao: hallo Cinzano: Cinzano città d’arte: kunststad città, la (pl. le città): stad cognome, il: achternaam collegate (inf. collegare): verbinden jullie come: hoe compagno, il: klasgenoot completate (inf. completare): maken jullie af, vullen jullie in comunicazione, la: communicatie coniugare: vervoegen conoscete (inf. conoscere): kennen jullie consiglio, il: advies contenuto, il: inhoud copertina, la: omslag corrette (sg. corretta; m.sg. corretto): juste cos’è …?: wat is ...? cosa …?: wat ...? cosa so fare?: wat ik kan? da gustare: om te proeven da vicino: van dichtbij dare: geven dare del Lei: vousvoyeren
Edizioni Edilingua 1
dare del tu: tuoyeren di dov’è …?: waar komt het/hij/zij vandaan di solito: gewoonlijk dialogo, il: dialoog diamo la mano (inf. dare la mano): geven wij de hand diciamo (inf. dire): zeggen wij dire: zeggen diverse (sg. diversa; m.sg. diverso): verschillende domande, le (sg. la domanda): vragen donne, le (sg. la donna): vrouwen dopo (avv.): na dottor(e), il: dokter, huisarts dove (avv.): waar e: en enfasi, l’ (f.): nadruk esercizi, gli (sg. l’esercizio): oefeningen essere: zijn famosi (sg. famoso): beroemde fare: doen, maken fate (inf. fare): doen jullie formali (sg. formale): formele formiamo (inf. formare): wij vormen, we stellen samen foto, le (sg. la foto): foto francese: Frans frase, la: zin gatto, il: kat Genova: Genua giochiamo (inf. giocare): laten wij spelen gioco: spel giorno, il: dag gli altri: de anderen
Arrivederci! 1 Woordenlijst grammatica, la: grammatica gruppi, i (sg. il gruppo): groepen guardate (inf. guardare): kijken jullie, bekijken jullie il più possibile: het meest mogelijke immaginate (inf. immaginare): stel jullie voor importante: belangrijk in coppia: tweetal in generale: in het algemeen incontri, gli (sg. l’incontro): ontmoetingen incontriamo (inf. incontrare): wij komen tegen, wij ontmoeten, indicate (inf. indicare): wijzen jullie aan inglese: Engels insieme (avv.): samen interrogativa (m. interrogativo): vragend io: ik Italia, l’: Italië italiani (sg. italiano): Italiaanse italiano: Italiaans lasciamo (inf. lasciare): laten we leggete (inf. leggere): lezen jullie lei: zij Lei: u letto, il: bed lieto: aangenaam lingue, le (sg. la lingua): talen loro: zij lui: hij ma: maar macchina: auto mano, la: hand mare, il: zee meglio (avv.): beter mettiamo (inf. mettere): wij zetten mi chiamo (inf. chiamarsi): ik heet Milano: Milaan mini dialoghi, i (sg. il mini dialogo): mini dialoog molte (sg. molta; m.sg. molto): vele molto (avv.): veel museo, il: museum musica, la: muziek negare: ontkennen
negativa (m. negativo): ontkennend no: nee noi: wij nome, il: naam non: niet noti (sg. noto): bekenden notte, la: nacht nuova (m. nuovo): nieuwe o: of, ofwel opera (lirica), l’: werk, operamuziek oppure: ofwel, of osservate (inf. osservare): letten jullie op, kijken jullie naar pagina, la: bladzijde Parigi: Parijs parliamo (inf. parlare): spreken wij, laten we praten parole, le (sg. la parola): woorden per voi: voor jullie persona, la: persoon personaggi, i (sg. il personaggio): personages Perugia: Perugia piacere!: met genoegen, graag! piccoli (sg. piccolo): kleine più (avv.): meer poi: dan possiamo (inf. potere): kunnen wij presentare: voorstellen presentatevi (inf. presentarsi): stel jullie voor presentazioni, le (sg. la presentazione): presentaties, voorstellen prima di: voordat, alvorens te primi (sg. primo): eerste pronomi personali, i (sg. il pronome personale): persoonlijk voornaamwoord pronuncia, la: uitspraak qualche: enige qualcuno: iemand quando (avv.): wanneer, als questi (sg. questo): die, deze regolari (sg. regolare): regelmatig riascoltate (inf. riascoltare): luister nog een keer rileggete (inf. rileggere): herlezen jullie het ripassiamo (inf. ripassare): we nemen de les nog een keer
Edizioni Edilingua 2
door, we lopen er nog een keer langs ripetete (inf. ripetere): herhalen jullie risposte, le (sg. la risposta): antwoorden salutano (inf. salutare): ze groeten salutare: begroeten salutate (inf. salutare): groet ze saluti, i (sg. il saluto): groeten salve: gegroet, dag, hallo sapete (inf. sapere): weten jullie scheda, la: kaartje scoperta, la: ontdekking scrivete (inf. scrivere): schrijven jullie se stessi (sg. se stesso): zichzelf secondo voi: volgens jullie seguenti (sg. seguente): volgende semplicemente (avv.): eenvoudigweg serata, la: avond sì: ja significano (inf. significare): betekenen significato, il: betekenis signora, la: mevrouw signore, il: mijnheer signorina, la: juffouw simili (sg. simile): zelfde so (inf. sapere): ik kan soggetto, il: onderwerp sole, il: zon solo: alleen soltanto (avv.): alleen maar soprattutto (avv.): vooral spagnolo: Spaans spazi, gli (sg. lo spazio): ruimtes spesso (avv.): vaak sport, lo (pl. gli sport): sport straniere (sg. straniera; m.sg. straniero): vreemde suo: zijn, haar suono, il: geluid tu: jij tutti: allen tutto: alles un po’ di più: een beetje meer unità, l’ (pl. le unità): hoofdstuk
Arrivederci! 1 Woordenlijst uomini, gli (sg. l’uomo): mannen usiamo (inf. usare): gebruiken wij verbo, il: werkwoord verificate (inf. verificare): gaan jullie na, controleren jullie …, vero?: ..., is het waar? voi: jullie vostro: jullie Quaderno degli esercizi a presto: tot gauw ad alta voce: hardop sprekend adatti (sg. adatto): geschikt affermazione, l’ (f.): bevestiging alta (m. alto): hard amico, l’: vriend andare: gaan attenzione, l’ (f.): let op cartolina, la: ansichtkaart, briefkaart ci sono (inf. esserci): er zijn colonna, la: kolom costruite (inf. costruire): stellen jullie samen cruciverba, il (pl. i cruciverba): kruiswoorpuzzel dormire: slapen due: twee espressioni, le (sg. l’espressione): uitdrukkingen estranea (m. estraneo): vreemd, niet behorend tot Firenze: Florence forme, le (sg. la forma): vormen giusta (m. giusto): juist in più: en verder, meer, extra lettere, le (sg. la lettera): brieven lezione, la: les mamma, la: moeder mancanti (sg. mancante): ontbrekende, missende mattina, la: ochtend professore, il: leraar, docent punto interrogativo, il: vraagteken punto, il: punt, teken qui (avv.): hier ricostruite (inf. ricostruire): zet opnieuw in elkaar Roma: Rome se: als sera, la: avond
Siena: Siena Torino: Turijn tre: drie tutti e due: alle twee, beide via, la: weg voce, la: stem volete (inf. volere): willen jullie
Unità 2 – Al bar Libro dello studente a causa di…: door, veroorzaakt door, dankzij a destra: naar rechts, aan de rechterkant a domani: tot morgen a più tardi: tot straks, tot later a qualsiasi ora: op ieder tijdstip abbastanza (avv.): redelijk goed, genoeg accanto a: aan de zijde van, naast acqua minerale, l’: mineraalwater ad esempio: bijvoorbeeld al bar: in de bar alcoliche (sg. alcolica; m.sg. alcolico): alcoholische alla prossima: tot de volgende altrettanto: insgelijks amaro, l’: bitter (alcohol. drankje) analcoliche (sg. analcolica; m.sg. analcolico): alcoholvrije aperitivo, l’: aperitief apprendimento, l’: het leren arancia, l’: sinaasappel aranciata, l’: sinaasappellimonade articolo indeterminativo,l’: onbepaald lidwoord azienda, l’: bedrijf banco, il: toonbank, aan het bar bella (m. bello): schoonheid benissimo (avv.): heel goed bere: drinken bevande, le (sg. la bevanda): dranken bicchiere, il: glas birra, la: bier bottiglia, la: fles bustina, la: zakje
Edizioni Edilingua 3
caffè corretto, il: koffie met een scheutje cognac of grappa caffè lungo, il: minder sterke koffie caffè macchiato, il: koffie met een beetje melk caffè ristretto, il: extra sterke koffie calde (sg. calda; m.sg. caldo): warme cameriere, il: ober cancellate (inf. cancellare): annuleren jullie, verwijderen jullie cappuccino, il: cappuccino caratteristiche, le (sg. la caratteristica): eigenschappen carissimo: lieve cartoncini, i (sg. il cartoncino): kaartjes caso, il: geval cassa, la: kassa cellulare, il: mobiele telefoon chattano (inf. chattare): chatten chattata, la: chatten, kletsen via Internet chiama (inf. chiamare): bel cinque: vijf classe, la: (school) klas, (klasgenoten) cliente, il: klanten cognac, il: cognac colori, i (sg. il colore): kleuren come (avv.): hoe come sta (inf. stare): hoe gaat het come stai? (inf. stare): hoe gaat het met je? come va? (inf. andare): hoe gaat het come, scusa? (inf. scusare): hoe, excuseer, sorry, pardon? computer, il: computer conoscente: kennis consonante, la: medeklinker consumazione, la: consumptie conto, il: rekening conversazione, la: gesprek cornetto, il: cornetto corrispondono (inf. corrispondere): komen overéén, gelijk zijn aan così così (avv.): zo zo cucchiaino, il: lepeltje
Arrivederci! 1 Woordenlijst cultura, la: kultuur dà (inf. dare): geeft decaffeinato: caffeinevrij desidera (inf. desiderare): wens desideri, i (sg. il desiderio): wensen dice (inf. dire): zegt differenza, la: verschil disturbo?: stoor ik je? ditta, la: firma, bedrijf dizionario, il: woordenboek dobbiamo (inf. dovere): wij moeten domani (avv.): morgen dopo (avv.): daarna due: twee è permesso (inf. permettere): is toegestaan è vietato (inf. vietare): is verboden ecco: zie hier, alsjeblieft (bij aanreiken) espresso, l’: espresso esprimere: uitdrukken, uiten facilitano (inf. facilitare): maken het gemakkelijk formule, le (sg. la formula): formule forte: sterk freddo: koud fumare: roken gelato, il: ijsje giornale, il: krant grammaticali (sg. grammaticale): grammaticale grappa, la: grappa (alcohol. drank) grazie: bedankt immagine, l’ (f.): afbeelding in basso: onderstaand in genere: van geslacht in tre: met zijn drieën indica (inf. indicare): wijst aan informazioni, le (sg. l’informazione): inlichtingen, informatie iniziale: begin iniziano (inf. iniziare): zij beginnnen inserite (inf. inserire): voegen jullie in intendono (inf. intendere): zij bedoelen, zij verstaan internazionale: internationale invece (avv.): daarentegen
irregolari (sg. irregolare): onregelmatige latte macchiato, il: melk met koffie latte, il: melk lavoro, il: werk leggere: lezen lettera, la: brief listino prezzi, il: prijslijst locale notturno, il: nachtclub male (avv.): slecht mangiare: eten meno care che: minder duur dan modello, il: model, voorbeeld momento, il: moment non c’è (inf. esserci): er is geen, is niet aanwezig non c’è male: het is niet slecht nove: negen numeri, i (sg. il numero): getallen numero, il: nummer, telefoonummer offerta, l’: aanbod ogni: iedere ora, l’: tijdstip, uur, moment ordinare: bestellen ordinate (inf. ordinare): bestellen jullie ordinazioni, le (sg. l’ordinazione): bestellingen otto: acht Paesi, i (sg. il Paese): landen pagamento, il: betaling paghiamo (inf. pagare): we betalen passare: gaan naar per favore: alstublieft per ora: voorlopig, voor nu per strada: op straat più care che: duurder dan pizzetta, la: kleine pizza poco: een beetje, weinig precedente: voorafgaande, vorige prefisso, il: netnummer prego (inf. pregare): alstublieft prendete (inf. prendere): nemen jullie preparate (inf. preparare): bereiden jullie voor prima (avv.): eerste pronto: hallo proprio: eigen quaderno, il: schrift qualsiasi: ieder
Edizioni Edilingua 4
quattro: vier rappresenta (inf. rappresentare): vertegenwoordigt regola, la: regel riceve (inf. ricevere): ontvangt riguardate (inf. riguardare): kijken jullie nogsmaal ringraziare: bedanken rispondere: antwoorden sbagliata, (m. sbagliato): verkeerd, fout scegliete (inf. scegliere): kiezen jullie uit schiuma, la: schuim scontrino, lo: kassabonnetje scusi? (inf. scusare): excuseer, sorry, pardon? secondo: tweede segnate (inf. segnare): wijs aan, markeren jullie sei: zes sempre (avv.): altijd senti, … (inf. sentire): luister senza: zonder servizio, il: service, bediening sette: zeven situazioni, le (sg. la situazione): situaties snack, lo: snack sostantivi, i (sg. il sostantivo): zelfstandige naamwoorden sottolineate (inf. sottolineare): onderstreep spremuta, la: geperst sap spumante, lo: mousserende wijn stare: zijn tardi (avv.): later tavolo, il: tafel tè, il: thee telefonare a: bellen naar telefonata, la: telefoongesprek telefonica (m. telefonico): télefonisch, (telefoongesprek) telefono, il: telefoon terminano (inf. terminare): eindigen tipi, i (sg. il tipo): soorten tovagliolino, il: servet tramezzino, il: sandwich tre: drie trovate (inf. trovare): vinden jullie, zoeken jullie ufficio, l’: kantoor
Arrivederci! 1 Woordenlijst un momento: een ogenblik uno: één va bene: goed, OK vediamo (inf. vedere): zien we vera e propria: echte en eigen vino, il: wijn vocaboli, i (sg. il vocabolo): woorden vorrei (inf. volere): ik zou willen whisky, il: whisky zero: nul zucchero, lo: suiker Quaderno degli esercizi avete (inf. avere): jullie hebben casa, la: huis cibi, i (sg. il cibo): gerechten, voedsel colazione, la: ontbijt disegni, i (sg. il disegno): tekeningen elementi, gli (sg. l’elemento): elementen il maggior numero: het hoogste aantal messaggi, i (sg. il messaggio): berichten mettete in ordine (inf. mettere in ordine): zetten jullie in volgorde modo, il: manier, wijze museo, il: museum penna, la: pen possibile: mogelijke pranzo, il: lunch, (middag)eten protagonisti, i (sg. il protagonista): hoofdpersonen, hoofdrolspelers sedia, la: stoel tabella, la: tabel vaso, il: vaas Verona: Verona volta, la: keer
Unità 3 – Che lavoro fa? Libro dello studente abbinamento, l’: koppeling, samenvoeging, combinatie accordo, l’: overeenkomst aceto, l’: azijn aceto balsamico, l’: balsamico azijn adesso (avv.): nu
agenzia, l’: agentschap agenzia pubblicitaria, l’: reclamebureau aggettivi, gli (sg. l’aggettivo): bijvoeglijke naamwoorden alimenti, gli (sg. l’alimento): voeding almeno (avv.): ten minste americano: Amerikaan architetto, l’: architect art director,l’ (m./f.): art director articolo determinativo, l’: bepalend lidwoord assistente, l’ (m./f.): assistent attore, l’ (m.): acteur austriaca (m. austriaco): Oostenrijkse avvocato, l’: advocaat banca, la: bank breve: korte cantante, il/la: zanger casalinga, la: huisvrouw categoria, la: categorie che lavoro fa (Lei)?: wat voor werk doet u? ci troviamo (inf. trovarsi): wij ons bevinden città di origine, la: stad van herkomst come si dice …? (inf. dire): hoe zegt men? commessa, la: winkelbediende contabile, il/la: boekhouder copywriter, il/la: copywriter corrispondente: overéénkomstige cuoco, il: kok dentista, il/la: tandarts design, il: ontwerp, design di dove sei? (inf. essere): waar kom je vandaan? direttore, il: directeur fabbrica, la: fabriek francese: Fransman, Frans Francia, la: Frankrijk giornalista, il/la: journalist grafico, il: drukker, grafisch ontwerper identità, l’ (f.): identiteit impiegato, l’: medewerker, werknemer, ambtenaar indicare: aanwijzen, wijzen infermiera, l’: verpleegster ingegnere, l’ (m.): ingenieur Inghilterra, l’: Engeland inglese: Engelsman, Engels
Edizioni Edilingua 5
insegnante, l’ (m./f.): onderwijzer interpreta (inf. interpretare): speelt jeans, i: spijkerbroeken la maggior parte di: het merendeel van, meest lavoro, il: werk luoghi di lavoro, i (sg. il luogo di lavoro): werkplek marchi, i (sg. il marchio): merken Marsiglia: Marseille medico, il: arts, huisarts moda, la: mode Monaco: München mozzarella, la: mozzarella (kaas) nazionalità, la (pl. le nazionalità): nationaliteit negozio, il: winkel ognuno: elke olio extravergine d’oliva, l’: extravergine olijfolie olio, l’: olie oliva, l’: olijf operaio, l’: arbeider organigramma, l’ (m.): organigram ospedale, l’ (m.): ziekenhuis osservate (inf. osservare): bekijken jullie Parma: Parma pasta, la: pasta pensionato, il: gepensioneerde pescatore, il: visser pescheria, la: viswinkel pizza, la: pizza preposizioni semplici, le (sg. la preposizione semplice): voorzetsels prodotti, i (sg. il prodotto): produkten professioni, le (sg. la professione): beroepen prosciutto, il: ham psicologo, lo: psycholoog quali (sg. quale): welke regione, la: regio reparto amministrativo, il: afdeling administratie reparto creativo, il: afdeling ontwerp reparto marketing, il: afdeling marketing responsabile marketing, il/ la: verantwoordelijke marketing
Arrivederci! 1 Woordenlijst rimane (inf. rimanere): blijft ruolo, il: rol scienziato, lo: wetenschapper sciopero, lo: staking scultore, lo: beeldhouwer scuola, la: school segretaria, la: secretaresse settori lavorativi, i (sg. il settore lavorativo): beroepsgroepen spagnolo: Spanjaard, Spaans stagista, il/la: stagiaire stesse (sg. stessa; m.sg. stesso): dezelfde svizzero: Zwitser teatro, il: theater tedesca (m. tedesco): Duitse termini, i (sg. il termine): voorwaarden, woorden, termen testo, il: tekst traduzione, la: vertaling ufficio, l’: kantoor uguali (m. uguale): gelijk un paio (pl. le paia) di: een paar van Vienna: Wenen vivete (inf. vivere): jullie leven Zurigo: Zurich Quaderno degli esercizi accoglienza, l’: ontvangst agenda, l’: agenda anno, l’: jaar annunci, gli (sg. l’annuncio): advertenties Argentina, l’: Argentinië Austria, l’: Oostenrijk Barcellona: Barcelona Brindisi: Brindisi candidata, la (m. il candidato): kandidaat castello, il: kasteel Cefalù: Céfalu centro, il: centrum cerca (inf. cercare): zoekt Colosseo, il: Colosseum conoscenza, la: kennis contratto, il: contract crucipuzzle, il: kruiswoordpuzzel dati, i (sg. il dato): gegevens desinenze, le (sg. la desinenza): uitgangen (taalk.) diploma, il (pl. i diplomi): diploma
diplomata (m. diplomato): gediplomeerd durata, la: duur è richiesta (inf. richiedere): wordt verzocht, is vereist esperienza, l’: ervaring età, l’ (pl. le età): leeftijd Europa, l’: Europa Germania, la: Duitsland gestione, la: het beheer gestire: beheren, managen Gran Bretagna, la: Groot Brittannië hotel, l’ (m.): hotel ideale: ideale Lecco: Lecco Lione: Lyon Londra: Londen Lucca: Lucca meccanico, il: monteur meno (avv.): minder minimi (m. minimo): minimum Napoli: Napels necessaria (m. necessario): noodzakelijke orario di lavoro, l’: werktijden ottima (m. ottimo): uitstekende Padova: Padua polacco: Pools Polonia, la: Polen Porta di Brandeburgo, la: Poort van Brandenburg Portogallo, il: Portugal portoghese: Portugees quale: welke rapporti, i (sg. il rapporto): contacten requisiti, i (sg. il requisito): vereisten, eisen ricerca, la: zoekt Russia, la: Rusland russo: Russisch sala da pranzo, la: lunchroom, eetkamer scuola superiore, la: VWO segreteria, la: secretaresse seguire: volgen Spagna, la: Spanje studio legale, lo: advocatenpraktijk svedese: Zweeds Svezia, la: Zweden Taormina: Taormina torre, la: toren tre stelle: drie sterren Turchia, la: Turkije
Edizioni Edilingua 6
turco: Turks vieni (inf. venire): kom je
Unità 4 – Tempo libero Libro dello studente a 60 anni: op 60 jarige leeftijd a sinistra: aan de linkerkant a volte: soms accento, l’: accent, intonatie affatto (avv.): helemaal aglio, l’: knoflook al giorno: per dag alcuni: enige, enkele, een paar allora (avv.): dus amano (inf. amare): ze houden van attenzione a: let op attività, l’: activiteit ballare: dansen beh: ach benissimo (avv.): heel goed, fijn biblioteca, la: bibliotheek bicicletta, la: fiets biglietto, il: ticket, kaartje boh: maar, goed c’è (inf. esserci): er is calcio, il: voetbal campagna, la: platteland cantare: zingen carte, le (sg. la carta): kaart cene, le (sg. la cena): avondmaaltijden che cosa ti piace di più? (inf. piacere): wat vind jij het leukst? / de leukst? che noia: wat vervelend chiaro: helder, duidelijk chiave, la: sleutel cinema, il: bioscoop circa: ongeveer classica (m. classico): klassieke compra (inf. comprare): koopt comunicare: mededelen, communiceren concerti, i (sg. il concerto): concerten confrontate (inf. confrontare): confronteren jullie, vergelijken jullie corsisti, i (sg. il corsista): cusisten cosa, la: ding
Arrivederci! 1 Woordenlijst dedicano (inf. dedicare): besteden ze descrive (inf. descrivere): hij beschrijft diffusa (m. diffuso): verdeeld, verspreid discoteca, la: discotheek documenti, i (sg. il documento): documenten domenica, la: zondag durante: gedurende è dura: is het moeilijk eccellente: uitstekend ecco: zie hier, hier is het eventi, gli (sg. l’evento): gebeurtenissen faccine, le (sg. la faccina): smilies fare jogging: joggen figlio, il: zoon foglietti, i (sg. il foglietto): velletjes papier frequenza, la: frequentie fuori (avv.): buiten fuori città: buiten de stad giglio, il: lelie giocare a calcio: voetballen gioco a catena, il: kettingspel giovani, i (sg. il giovane): jongeren girate per la classe (inf. girare): lopen jullie in de klas rond gnocchi, gli: gnocchi guardare la televisione: televisie kijken ho 12 anni (inf. avere): ik ben 12 jaar hobby, l’ (m.): hobby imparare: leren in comune: gemeenschappelijk in media: gemiddeld in pensione: gepensioneerd inchiesta, l’: onderzoek inoltre (avv.): bovendien, ook intervistati, gli (sg. l’intervistato): ondervraagd, geinterviewd inviare: opsturen, verzenden l’anno prossimo: het volgende jaar lasagne, le: lasagna lato, il: kant leggere: lezen lettura, la: het lezen libero: vrij libri, i (sg. il libro): boeken
lirica (m. lirico): lyrisch, operamuziek lista, la: lijst mai (avv.): nooit mangiare fuori: uit eten, buiten de deur eten meno giovani: minder jongeren mentre: terwijl metà, la: half, halve mimate (inf. mimare): beelden jullie uit moglie, la: echtgenote moltissimo: heel veel montagna, la: berg mostre, le (sg. la mostra): beurzen musica leggera, la: popmuziek navigare in Internet: op internet surfen nuotare: zwemmen occhiali, gli: brillen passare: doorbrengen per niente: helemaal niet piacciono (inf. piacere): leuk vinden, houden van piace (inf. piacere): leuk vinden pianoforte, il: piano, vleugel piena di …: vol met più di …: meer dan pizzerie, le (sg. la pizzeria): pizzerias poco: weinig possedete (inf. possedere): bezitten jullie preferenze, le (sg. la preferenza): voorkeur preferire: de voorkeur geven aan prezzo, il: prijs pronunciare: uitspreken proposta, la: voorstel prossimo: volgende quanti anni hai?: hoe oud ben je? quanto: hoeveel quanto costa …? (inf. costare): hoeveel kost het? quasi (avv.): bijna quindici: vijftien quotidiani, i (sg. il quotidiano): kranten, dagbladen radio, la (pl. le radio): radio regolarmente (avv.): regelmatig
Edizioni Edilingua 7
ristoranti, i (sg. il ristorante): restaurants ristorantino, il: restaurantje sabato sera: zaterdagavond scambiatevi (inf. scambiare): ruilen jullie sciare: skiën scusate (inf. scusare): verontschuldigen jullie mij seguire: volgen settimana, la: week sondaggio, il: peiling spaghetti, gli (sg. lo spaghetto): spaghetti sportivi (m. sportivo): sportieve stadio, lo: stadium statistica, la: statistiek strumento, lo: instrument studiare: studeren suonare uno strumento: een instrument bespelen tante (sg. tanta; m.sg. tanto): zoveel tanto (avv.): veel tema, il: thema tempo, il: tijd tempo libero, il: vrije tijd terza età, la: senioren, gevorderde leeftijd tipo, il: type un italiano su quattro: één op de vier Italianen università, l’: universiteit 20 per cento: 20 procent viaggiare: reizen videogame, il: videospel videogiochi, i (sg. il videogioco): videospelletjes visitano (inf. visitare): ze bezoeken volentieri (avv.): graag Quaderno degli esercizi cane, il: hond che bello!: wat mooi! cifre, le (sg. la cifra): cijfers complimenti!: complimenten! gefeliciteerd! contengono (inf. contenere): bevatten elegante: elegant fare shopping: winkelen fresco: vers leggero: licht manca (inf. mancare): mist (w.w.missen), ontbreekt perché: waarom pratico: praktisch
Arrivederci! 1 Woordenlijst relative a (sg. relativa; m.sg. relativo): afhankelijk van, betreffende aan sotto (avv.): onder spettacoli, gli (sg. lo spettacolo): shows, voostellingen trasformate (inf. trasformare): zet om, veranderen jullie utile: handig veloce: snel
Facciamo il punto? 1 alfabeto, l’: alfabet andate avanti (inf. andare): gaan jullie vooruit arrivo, l’: finish brava (m. bravo): goed zo caselle, le (sg. la casella): vakjes chitarra, la: gitaar compagno di gioco, il: speelkameraad contate (inf. contare): tellen jullie contrario: tegenovergestelde dado, il: dobbelsteen di chi è?: van wie is? errato: fout facciamo il punto (inf. fare): laten we samenvatten filastrocca, la: rijmpje forse (avv.): misschien giocatore, il: speler in basso: hieronder, beneden indietro (avv.): terug infine (avv.): uiteindelijk, eindelijk leggetene uno alla volta: lezen jullie het (blaadje) één voor één lettera, la: letter muove (inf. muovere): beweegt nessuna (m. nessuno): geenéén, geen oggetti, gli (sg. l’oggetto): objecten, voorwerpen, dingen ogni: ieder, elk partenza, la: start pedina, la: pion per me: voor mij personali (m. personale): persoonlijke punteggio, il: score punti, i (sg. il punto): punten
ripassiamo giocando (inf. ripassare): laten we het spelenderwijs doornemen sbagliata (m. sbagliato): verkeerd scala, la: trap, ladder scivolo, lo: glijbaan tira il dado (inf. tirare): gooit de dobbelsteen tornate (inf. tornare): keren jullie
Unità 5 – L’albergo ideale! Libro dello studente a che nome?: op welke naam? a pagamento: betaald abbandono, l’: leegstand abitato: bewoond abitazioni, le (sg. l’abitazione): woningen accesso a Internet, l’: toegang tot internet accettate (inf. accettare): accepteren jullie agosto: augustus agriturismo, l’: vakantie op de boerderij al prezzo di …: voor de prijs van ... albergo, l’: hotel albergo diffuso, l’: “verspreid” hotel alternativa, l’: alternatief ancora (avv.): nog animazione, l’ (f.): animatieprogramma aperto: open aperto 24 ore su 24: 24 uur per dag geopend appartamento, l’: appartement aprile: april aria condizionata, l’: airconditioning ascensore, l’ (m.): lift asciugamani, gli (sg. l’asciugamano): handdoek atmosfera, l’: atmosfeer battute, le (sg. la battuta): zinnen, woorden borgo, il: dorp buon rientro!: wel thuis! cambia (inf. cambiare): het verandert camera d’albergo, la: hotelkamer
Edizioni Edilingua 8
camera doppia, la: tweepersoonskamer camere singole, le (sg. la camera singola): éénpersoonskamer campeggio, il: camping carrelli portavaligie, i (sg. il carrello portavaligie): bagagekarretjes carta di credito, la: credit card clienti, i/le (sg. il cliente / la cliente): klanten colleghi, i (sg. il collega): collega’s come si scrive? (inf. scrivere): hoe schrijft men? cominciano (inf. cominciare): beginnen comodo: gemakkelijk conferma, la: bevestig confortevoli (sg. confortevole): confortabele coniugazioni, le (sg. la coniugazione): vervoegingen consonante, la: medeklinker contento: tevreden controllo, il: ik controleer het cordiali saluti: vriendelijke groeten corto: kort così (avv.): zo cucina, la: keuken da/dal/dall’ … a/al/all’ …: van ... tot da noi: bij ons davanti a (avv.): vóór de degustazione, la: proeverij dicembre: december differenze, le (sg. la differenza): verschillen discutete (inf. discutere): bespreken jullie disponibilità, la: beschikbaarheid doccia, la: douche domani mattina: morgenochtend domenica: zondag è nato (inf. nascere): is ontstaan ecco le chiavi, le: hier zijn de sleutels edifici, gli (sg. l’edificio): gebouwen euro, l’ (pl. gli euro): euro facilmente (avv.): gemakkelijk
Arrivederci! 1 Woordenlijst fantastico: fantastisch, geweldige fare lo spelling: spellen febbraio: februari fumatori, i (sg. il fumatore): rokers funziona (inf. funzionare): functioneert, werkt genere, il: geslacht, soort gennaio: januari gentili signori, …: mijne heren giardino, il: tuin giovane: jonge giovedì: donderdag giugno: juni grande: groot guido (inf. guidare): ik rij in contanti: contant in fondo: aan het einde insoddisfatti (sg. insoddisfatto): ontevreden interessante: interessant invariabile: onveranderlijk là (avv.): daar lampadina, la: gloeilamp locale: lokaal, van de streek luglio: juli lunedì: maandag lungo: lang maggio: mei martedì: dinsdag marzo: maart matrimoniale: tweepersoons meglio (avv.): beter memorizzare: onthouden menù, il: menu mercoledì: woensdag mesi, i (sg. il mese): maanden metodo, il: methode minibar, il: minibar motivo, il: doel, rede negli ultimi anni: in de laatste jaren niente: niets nomi propri, i (sg. il nome proprio): eigennamen non c’è problema: het is geen probleem, dat is geen enkel probleem non fumatori: niet rokers novembre: november offrono (inf. offrire): ze bieden aan originale: originele ottobre: oktober parcheggio, il: parkeerplaats parte, la: deel
partire: vertrekken pensione, la: pension perfetta (m. perfetto): perfecte periodo, il: periode però: maar piacevole: aangename, leuk piano, il: verdieping piazzole, le (sg. la piazzola): plaatsen, percelen piscina, la: zwembad pizzeria, la: pizzeria possibilità, la: mogelijkheid posto, il: plaats, plek prenotare: reserveren, boeken prenotazione, la: reservering presente: tegenwoordige tijd presto (avv.): vroeg privato: privé problema, il: probleem punti in comune, i: overeenkomsten quarto: vierde quest’ultimo: dit laatste raggiungibili (sg. raggiungibile): bereikbaar reception, la: receptie reclamo, il: klacht regionale: regionaal ricca di (m. ricco): rijk aan ricevuta, la: rekening, ontvangstbewijs rimangono (inf. rimanere): ze blijven rispettivi (sg. rispettivo): bijbehorende rispetto a: ten opzichte van ristrutturate (sg. ristrutturata; m.sg. ristrutturato): gerenoveerde rotta (m. rotto): stuk, kapot rumori, i (sg. il rumore): geluiden rumorosa (m. rumoroso): lawaaierig sabato: zaterdag salvare: redden scontento: ontevreden scusi, … (inf. scusare): excuseer, .... servizi, i (sg. il servizio): diensten servizio, il: bediening, service settembre: september si accordano (inf. accordarsi): ze komen overeen
Edizioni Edilingua 9
sia .. che …: zowel .. als .. soggiorno, il: verblijf soliti (sg. solito): gewoonlijke spiaggia, la: strand spiegare: uitleggen stanco: het beu zijn, moe, genoeg van supermercato, il: supermarkt telefonate, le (sg. la telefonata): telefoongeprekken tipico: typisch Toscana: Toscane tradizionali (m. tradizionale): traditionele tranquillo: rustig troppo (avv.): te turisti, i (sg. il turista): toeristen ultimo: laatste vacanza, la: vakantie vantaggio, il: voordeel variabile: veranderlijk vecchio: oude vegetariana (m. vegetariano): vegetarische venerdì: vrijdag vicino a: nabij vista sul mare, la: uitzicht op zee vocale, la: klinker vuoto: leeg Quaderno degli esercizi brochure, la: brochure CAP, il: postcode confermare: bevestigen data, la: datum dita, le (sg. il dito): vinger dovete (inf. dovere): jullie moeten firma, la: handtekening gentile: aardig indirizzo, l’: adres Km (chilometri), i (sg. il chilometro): Km (kilometers) lido, il: strand messe, le (sg. la messa): mis, oogst modulo, il: formulier nascita, la: geboorte note (sg. nota; m.sg. noto): aantekeningen papa, il: Paus papà, il: vader ragazzo, il: jongen residente, il: woonachting ricordate (inf. ricordare): onthouden jullie
Arrivederci! 1 Woordenlijst riempite (inf. riempire): vullen jullie in roccia, la: rots simboli, i (sg. il simbolo): symbolen subito (avv.): onmiddelijk tuta, la: pak, trainingspak
Unità 6 – Finalmente a Genova! Libro dello studente a forma di: in de vorm van a vostra scelta: door jullie te kiezen, naar keuze acciaio, l’: ijzer acquario, l’: aquarium all’interno: aan de binnenzijde, binnen alte (sg. alta; m.sg. alto): hoge ambiente, l’: klimaat antico: oude assolutamente (avv.): absoluut bacio, il: kus bambini, i (sg. il bambino): kinderen bellissima (m. bellissimo): erg mooi, prachtig, schitterende cantautore, il: liedjesschrijver capitale, la: hoofdstad cattedrale, la: Kathedraal centrale: centrale centro storico, il: historische centrum chiedete la strada: vragen jullie de weg chiesa, la: kerk città natale, la: geboortestad colline, le (sg. la collina): heuvels continuare: doorgaan da sempre (avv.): altijd, eeuwen di fronte a: voor het, tegenover dietro (a) (avv.): achter (de) dritto (avv.): recht door ducale: hertogelijk emblema, l’ (m.): embleem europea (m. europeo): europese farmacia, la: apotheek faro, il: vuurtoren fermate (inf. fermare): stoppen jullie festival, il: festival
fiera, la: beurs finalmente (avv.): eindelijk fino a: tot aan fontana, la: fontein formule di cortesia, le (sg. la formula di cortesia): beleefdheidsformule fotografia, la: foto funzionante: werkende giardini pubblici, i (sg. il giardino pubblico): openbare tuinen girare: afslaan grazie mille!: hartelijk dank guida turistica, la: gids voor toeristen impressioni, le (sg. l’impressione): indrukken incrocio, l’: kruising, kruispunt indicazioni stradali, le (sg. l’indicazione stradale): route informatie, routebeschrijving Lanterna, la: vuurtoren lontano da: ver van lungomare, il: boulevard langs zee magari: hopenlijk, misschien marito, il: echtgenoot, man mi dispiace (inf. dispiacere): het spijt me mille grazie: harteljk dank moderno: modern moli, i (sg. il molo): kades mondo, il: wereld monumenti, i (sg. il monumento): monumenten municipio, il: gemeentehuis, stadhuis museo archeologico, il: Archeologisch Museum nautica (m. nautico): watersport navigatore, il: ontdekkingsreiziger nessuna (m. nessuno): niemand non lo so: ik weet het niet non siete del posto: jullie komen hier niet vandaan non sono di qui: ik kom hier niet vandaan numerosi (sg. numeroso): talrijke opere d’arte, le (sg. l’opera d’arte): kunstwerk palazzo, il: gebouw parco, il: park
Edizioni Edilingua 10
passanti, i (sg. il passante): voorbijgangers peccato, il: jammer per cortesia: alstublieft per strada: onderweg percorso, il: route permettono (inf. permettere): staan toe pesto, il: pesto piazza, la: plein poeta, il: dichter ponte, il: brug porta (inf. portare): brengt je porto, il: haven portone, il: poort preposizioni di luogo, le (sg. la preposizione di luogo): voorzetsels van plaats pubblici (m. pubblico): openbare punto di partenza, il: vertrekpunt qualcuno: iemand raccontate (inf. raccontare): vertellen jullie raggiungere: bereiken riassume (inf. riassumere): voegt samen, geeft een overzicht richiamare l’attenzione: aandacht trekken ricrea (inf. ricreare): herschept, creëert ritorniamo (inf. ritornare): keren wij terug, komen we samen terug rivolgere: zich wenden tot schizzi, gli (sg. lo schizzo): schetsen scusa (inf. scusare): excuseer scusarsi: zich verontschuldigen scusi (inf. scusare): excuseert u mij sede, la: zetel semaforo, il: stoplicht sfera, la: bol si estende (inf. estendersi): strekt zich uit, reikt zich uit si uniscono a (inf. unirsi): ze verbinden zich aan stazione, la: station storico: historische strada, la: weg struttura, la: constuctie stupendo: prachtig superare: oversteken tante grazie!: zeer bedankt!
Arrivederci! 1 Woordenlijst tra il … e il …: tussen de ... en de ... tropicale: tropisch turistica (m. turistico): tourisme verbo modale, il: modaal werkwoord vetro, il: glas vigile, il: agent violinista, il: violist zaino, lo: rugzak zone, le (sg. la zona): gebieden Quaderno degli esercizi aeroporto, l’: vliegveld alimentari (sg. alimentare): voedings allenamenti, gli (sg. l’allenamento): oefeningen, trainingen basilica, la: basiliek capoluogo, il: provinciehoofdstad comunale: gemeentelijke dividete (inf. dividere): verdelen jullie dodicesimo: twaalfde elencate (inf. elencare): vermelden elettroniche (sg. elettronica; m.sg. elettronico): electronische Emilia Romagna: Emilia Romagna festa, la: feest in base a: op basis van industrie, le (sg. l’industria): industrieën Maldive, le: Malediven meccaniche (sg. meccanica; m.sg. meccanico): mechanische Medioevo, il: middeleeuwen metri, i (sg. il metro): meters Nettuno: Neptunus piantina, la: plattegrond podestà, il: burgemeester portici, i (sg. il portico): arcades quelli (sg. quello): die schema, lo: schema secolo, il: eeuw topolini, i (sg. il topolino): muizen tortellini, i (sg. il tortellino): tortellini universitaria (m. universitario): universiteit
viene a trovarvi: hij komt bij jullie langs, hij komt jullie opzoeken
Unità 7 – Buon viaggio! Libro dello studente a che ora …?: hoe laat …? a piedi: lopend, te voet abbraccio, l’: omhelzing acquistare: kopen aereo, l’: vliegtuig affollate (sg. affollata; m.sg. affollato): drukbezette aggiungere: toevoegen alle 9 e 45: om 9 uur 45, om kwart voor tien andare a trovare: op bezoek gaan andata e ritorno: retour annunci, gli (sg. l’annuncio): aankondigingen antichissima (m. antichissimo): heel oud aspettare: wachten Assunzione, l’ (f.): Hemelvaart autostrade, le (sg. l’autostrada): snelweg bagagli, i (sg. il bagaglio): bagage bagaglio a mano, il: handbagage bagni, i (sg. il bagno): zwemmen bancomat, il: geldautomaat bello, no?: mooi, of niet? biglietto ferroviario, il: treinbiljet binario, il: spoor buon viaggio!: goede reis! butto (inf. buttare): ik gooi cade (inf. cadere): valt Campania: Campania caratterizzano (inf. caratterizzare): kenmerken carta d’imbarco, la: instapkaart Caserta: Caserta cattolica (m. cattolico): katholiek Cecina: Cecina certo!: zeker! cestino, il: prullenbak che ore sono?: hoe laat is het? check-in: check-in chiuso per ferie: gesloten vanwege vakantie
Edizioni Edilingua 11
coincidenze, le (sg. la coincidenza): verbindingen collegamenti aerei, i (sg. il collegamento aereo): vliegverbindingen come sempre: zoals altijd completi (sg. completo): vol, volledig comuni (sg. comune): gemeenten comunque: in ieder geval convincere: overtuigen correre: rennen corridoio, il: gangpad costa, la: kust costoso: duur da che ora …?: vanaf hoe laat...? del mattino / di mattina: in de ochtend, s’ochtends del pomeriggio / di pomeriggio: in de middag, s’middags deserte (sg. deserto): verlaten, lege di conseguenza: met als gevolg di sabato: s’zaterdags di sera: in de avond, s’avonds direttamente (avv.): rechtstreeks dista (inf. distare): is ver distanze, le (sg. la distanza): afstanden duty-free-shop: belastingvrijewinkel è l’una e trenta/mezzo/ mezza: het is één uur dertig/ half twee è mezzanotte: het is middernacht è mezzogiorno: het is 12 uur s’middags è tutto?: is dit alles? ecco a Lei: alstublieft, voor u esatte (sg. esatta; m.sg. esatto): juist espressamente (avv.): uitdukkelijk falso: fout fate attenzione a: let op feriali (sg. feriale): doordeweekse dagen ferie, le: vakantiedagen fermata dell’autobus, la: bushalte Ferragosto, il: 15 augustus feest
Arrivederci! 1 Woordenlijst festivi (sg. festivo): feestdagen finestrino, il: raampje finisco di (inf. finire): ik eindig met, ik stoppen met, als ik klaar ben met fumetto, il: stripverhaal fuochi d’artificio, i: vuurwerk già (avv.): al imbarcare: inchecken in autobus: per autobus in vacanza: met vakantie incluso: inclusief indovinare: raden intenso: intens isola: eiland la vacanza dei vostri sogni: de vakantie van jullie dromen latino: latijn lavorativi (sg. lavorativo): werkdagen lavoratori, i (sg. il lavoratore): werknemers liquidi (sg. liquido): vloeistoffen Livorno: Livorno mah: tja, nou manifestazioni, le (sg. la manifestazione): evenementen mercatini, i (sg. il mercatino): markten metal detector, il: metaaldetector metro(politana), la: metro mezza estate, la: midzomer mezzanotte, la: middernacht mezzi di trasporto, i (sg. il mezzo di trasporto): transportmiddelen mezzogiorno, il: 12 uur s’middags, middag migliore: de beste minuti, i (sg. il minuto): minuten moto(cicletta), la: motor (bromfiets) nastro, il: lopende band nave, la: schip negozi, i (sg. il negozio): winkels nel 1989: in 1989 …, no?: ..., nee? non è permesso (inf. permettere): het is niet toegestaan non litighiamo (inf. litigare): laten we geen ruzie maken
obbligatoria (m. obbligatorio): verplicht orario ufficiale, l’: officiële tijd orario, l’: tijd organizzano (inf. organizzare): ze organiseren origine, l’ (f.): oorsprong, herkomst perché non …?: waarom niet...? popolare: volks portafoglio, il: portefeuille portare: meenemen posto, il: plaats preferita (m. preferito): voorkeurs prima classe, la: eerste klas prima colazione, la: ontbijt processioni, le (sg. la processione): processies profumo, il: parfum reggia: koninklijk paleis Reggio Calabria: Reggio Calabria riposo, il: rust salire: instappen seconda classe, la: tweede klas senta, … (inf. sentire): luister si ferma (inf. fermarsi): sluit Siracusa: Siracusa sito, il: website sogni, i (sg. il sogno): dromen soldi, i: geld solo andata: enkele reis sono centoventitré euro e …: het is honderdrieëntwintig euro en... sono le 2 e un quarto: het is kwart over 2 sono le 6 meno dieci: het is tien voor 6 sono le tredici e trenta: het is dertien uur dertig Sorrento: Sorrento spendere: uitgeven stazione della metropolitana, la: metrostation succede (inf. succedere): gebeurt timbrare: stempelen traffico, il: verkeer traghetto, il: veerboot, pont trasferimento, il: overtocht treno, il: trein un attimo: één moment uscita, l’: uitgang
Edizioni Edilingua 12
vagone ristorante, il: restauratiewagen valigia, la: koffer varie (sg. varia; m.sg. vario): verschillende vede (inf. vedere): ziet u vediamo un po’ …: laten we eens kijken Venezia: Venezië veramente (avv.): werkelijk Vergine Maria: Maagd Maria vero: waar Quaderno degli esercizi a partire da: vanaf affari, gli (sg. l’affare): zaken banchina, la: kade Brescia: Brescia divano, il: bank, sofa effettuare: uitvoeren, verrichten entro le 9,30: binnen 9.30, voor 9.30 fate i conti: berekenen jullie flessibilità, la: fleixbiliteit frequenti (sg. frequente): regelmatig giapponese: Japans giornalieri (sg. giornaliero): dagelijks impegni, gli (sg. l’impegno): verplichtingen in giornata: op één dag Michelangelo: Michelangelo offerte, le (sg. l’offerta): offerte, aanbiedigen ore di punta, le: piekuren parentesi, le (sg. la parentesi): tussen haakjes priorità, le (sg. la priorità): prioriteit riassunto, il: samenvatting riduzione, la: verkorte speciali (sg. speciale): speciale Sud, il: zuid tempi limite di accettazione, i: verkorte uiterste incheck velocità, la: snelheid viaggiatrice, la (m. viaggiatore): reizigster volo, il: vlucht voucher, il: voucher
Unità 8 – Un’Italia da vedere Libro dello studente a cena: tijdens het diner
Arrivederci! 1 Woordenlijst a tavola: aan tafel Agrigento: Agrigento aiuto, l’: hulp alla fine: aan het eind amante: minnaar amore, l’ (m.): liefde anche perché: ook omdat anfiteatro, l’: amfitheater anzi: helemaal niet, integendeel Aosta: Aosta Arabi, gli (sg. l’Arabo): Arabieren architettura, l’: architectuur artisti, gli (sg. l’artista): kunstenaars artistiche (sg. artistica; m.sg. artistico): artistieke, (kunststromingen) Assisi: Assisi ausiliare: hulpwerkwoord autostop, l’ (m.): liften avvenimenti, gli (sg. l’avvenimento): gebeurtenissen Barocco, il: barok Basilicata: Basilicata Berlino: Berlijn biennale: tweejarig, Biënnale biografia, la: biografie Brema: Brema buon divertimento!: veel plezier cameriera, la: ober Campania: Campanië capolavori, i (sg. il capolavoro): meesterwerken Cappella Sistina, la: Sixtijnse kapel che bella sorpresa!: wat een leuke verassing! cielo, il: hemel Cinquecento: vijfhonderd, zestiende eeuw civiltà, la: beschaving come mai …?: hoezo..? commedia, la: komedie complemento oggetto, il: lijdend voorwerp comuni, i (sg. il comune): meest gebruikte concordano (inf. concordare): zij komen overeen met da solo: alleen dal 1895: sind 1895 danza, la: dans detective, il/la: detective
dichiarazione d’amore, la: liefdesverklaring dimenticare: vergeten dimenticata (inf. dimenticare): vergeet due settimane fa: twee weken geleden duomo, il: dom eh, già: en, ja elefante, l’ (m.): olifant elenco, l’: lijst entusiasmo, l’: enthousiasme esposizione, l’ (f.): tentoonstelling esso: het, hij etruschi, gli (sg. l’etrusco): de Etrusken famiglia, la: familie fenicia (m. fenicio): Fenicische Ferrara: Ferrara festeggiano (inf. festeggiare): vieren film, il: film film drammatico, il: dramatische film fine, la: einde finisce per caso a …: komt bij toeval terecht in fioraio, il: bloemist formaggio, il: kaas frequentare: gaan naar, zitten op geni, i (sg. il genio): genen giallo: thriller gita, la: reisje, tocht gotici (m. gotico): gotische grandi amiche, le: beste vriendinnen greco: Grieks ha affittato (inf. affittare): zij huurde een kamer hanno fondato (inf. fondare): hebben gesticht, hebben opgericht ieri (avv.): gisteren il giorno prima: de dag daarvoor imbarazzo della scelta, l’: je weet niet wat je moet kiezen in questo modo: zo, op deze manier in seguito: vervolgens inizio, l’: begin insomma (avv.): kortom intanto (avv.): intussen intera (m. intero): geheel Italia centrale, l’: MiddenItalië
Edizioni Edilingua 13
lascio fuori: ik laat buiten beschouwing lava, la: lava Lazio: Lazio Longobardi, i (sg. il Longobardo): de Langobarden manifestano (inf. manifestare): zij tonen Mantova: Mantua Mestre: Mestre Modena: Modena mole, la: Mole Monza: Monza nasce l’amore: ontstaat de liefde, worden verliefd nel frattempo: intussen Neolitico: Neolithicum nominate (inf. nominare): genoemde Nord, il: Noorden Normanni, i (sg. il Normanno): Normandiërs notate (inf. notare): valt jullie op novità, la: nieuws ora (avv.): nu pane, il: brood particolarità, la (sg. le particolarità): bijzonderheid passati (m. passato): vorige passato: voorbije, verleden passato prossimo, il: voltooid tegenwoordige tijd patrimonio, il (sg. i patrimoni): erfgoed Pavia: Pavia pendente: scheve per caso: wellicht, misschien percentuale, la: percentage personaggi, i (sg. il personaggio): personages Pescara: Pescara poco tempo dopo: kort na poesia, la: poëzie, gedicht Pompei: Pompeii promuove (inf. promuovere; p.p. promosso): promoot, (bevordert artistieke trends) pronomi diretti, i: directe persoonlijke voornaamwoorden pronta (m. pronto): klaar protetti (m. protetto): beschermde provo (inf. provare): ik probeer pseudo-detective, lo: pseudo-detective
Arrivederci! 1 Woordenlijst pullman, il: touringcar, autobus quindi: dus, dan ragazza, la (m. il ragazzo): meisje Reggio Emilia: Reggio Emilia regio: koninklijke, (Teatro Regio is het theater bekend als Teatro Ducale) rientrare: thuiskomen, terugkomen riferite (inf. riferire): berichten jullie Rinascimento, il: Renaissance riportare: terugbrengen riprendere (p.p. ripreso): terughalen ritrovare: terugvinden Romani, i (sg. il Romano): Romeinen Romanica (m. Romanico): romaanse romantica (m. romantico): romantische Seicento: zeshonderd, zeventiende eeuw si comporta come … (inf. comportarsi): hij gedraagt zich als Sicilia: Sicilië siti, i (sg. il sito): plaatsen soggetto, il: onderwerp sopra (avv.): boven sorpresa, la: verrassing sostituire: vervangen stazione di servizio, la: benzinestation, tankstation storia, la: geschiedenis storia d’amore, la: liefdesgeschiedenis studi, gli (sg. lo studio): studies su Internet: op Internet successo, il: succes teatrale: theater- (acteur) tempi composti, i: samengestelde tijden templi, i (sg. il tempio): tempels tempo verbale, il: werkwoordelijke tijd tendenze, le (sg. la tendenza): trends, tendensen, tocca a (inf. toccare): jullie zijn aan de beurt tornare: thuiskomen, terugkomen trama, la: plot trulli, i (sg. il trullo): Trulli
tulipani, i (sg. il tulipano): tulpen umanità, l’: mensheid Umbria: Umbrië Urbino: Urbino verbi di movimento, i: werkwoorden van beweging Vicenza: Vicenza viceversa: vice versa vicina di casa, la (m. il vicino): buurvrouw vince (inf. vincere; p.p. vinto): wint vita, la: leven Quaderno degli esercizi autogrill, l’ (m.): wegrestaurant Cenacolo, il: Laatste Avondmaal, Cenakel contemporaneamente (avv.): tegerlijkertijd gioco a quiz, il: quiz Giulietta: Julia Pantheon, il: Pantheon Pavia: Pavia un paio di giorni: een paar dagen
Facciamo il punto? 2 al resto di: aan de rest allegra (m. allegro): vrolijke autore, l’ (m.): auteur avete voglia di: hebben jullie zin in canzone, la: liedje cartoncino, il: kaartje che stai a fare …?: wat ben je aan het doen, wat doe je? chiedete scusa: bieden jullie excuses aan com’è bella …: wat mooi is conosciuto come …: bekend als critico: kritisch di nuovo: opnieuw disturbare: storen entrambe: beiden fare una nuotata: zwemmen gente, la: mensen giro, il: tour, rondje grattacieli, i (sg. il grattacielo): wolkenkrabbers ha attaccato (inf. attaccare): heeft aangevallen ha contribuito a (inf. contribuire): heeft bijgedragen aan
Edizioni Edilingua 14
ingegnere, l’ (m./f.): ingenieur ingresso, l’: ingang, entree lanciare: lanceren, introduceren luce, la: licht magazzini, i (sg. il magazzino): warenhuizen, winkels Messina: Messina Modena: Modena monologhi, i (sg. il monologo): monologen non disturbare: niet storen osservatore, l’ (m.): observator, waarnemer parole, le (sg. la parola): woorden passeggiate (inf. passeggiare): wandelingen per primo: als eerste performance, la: performance, show Pesaro: Pesaro policlinico, il: polikliniek politica, la: politiek Ponte dei Sospiri, il: Brug der Zuchten produce (inf. produrre; p.p. prodotto): produceert réclames, le (sg. la réclame): publiciteit ritmo, il: ritme satiriche (sg. satirica; m.sg. satirico): satirische scale mobili, le (sg. la scala mobile): roltrappen sempre di più: steeds meer sempre più grandi: steeds groter serviamo (inf. servire): wij dienen società, la: maatschappij stamattina (avv.): vanochtend sulla base di: op basis van svolge (inf. svolgere; p.p. svolto): speelt tavolino, il: tafeltje ti dirò (inf. dire; p.p. detto): ik zal je vertellen turismo, il: toerisme ufficio per il turismo, l’: bureau voor toerisme una volta arrivati: eenmaal gearrriveerd urtate (inf. urtare): jullie stoten tegenaan verde: groen
Arrivederci! 1 Woordenlijst vetrine, le (sg. la vetrina): etalages vie, le (sg. la via): wegen, straten viva (m. vivo): levende
Unità 9 – Una giornata in famiglia Libro dello studente abbiamo programmato (inf. programmare): wij hebben gepland abituati a (sg. abituato): ze zijn gewent aan abitudini, le (sg. l’abitudine): gewoontes ad eccezione di: met uitzondering van adulti, gli (sg. l’adulto): volwassenen aggettivi possessivi, gli: bijvoeglijke bezittelijke voornaamwoorden alla base di: ten grondslag liggen aan, aan de basis van appartiene (inf. appartenere): behoort autonoma (m. autonomo): zelfstandig, onafhankelijk bagno, il: badkamer bassi (sg. basso): lage buonissime (sg. buonissima; m.sg. buonissimo): heel lekker celibe, il: ongehuwd cenano (inf. cenare): ze dineren comodità, la: gemak componenti, i (sg. il componente): familieleden composte da (sg. composta; m.sg. composto): samengesteld uit con calma: rustig contatto, il: contact contenuto, il: inhoud convivenza, la: samenwonen conviviamo (inf. convivere; p.p. convissuto): samenwonen coppia, la: paar cugini, i (sg. il cugino): neven en nichten d’accordo con: met goedkeuring van da piccola: als kind di che cosa parlano? (inf. parlare): waarover spreken ze?
di chi è la colpa?: wiens schuld is het? difficoltà, la: moeilijkheden divorziato: gescheiden è morto (inf. morire): is overleden errori, gli (sg. l’errore): fouten esiste (inf. esistere; p.p. esistito): bestaat fa da mangiare: maakt eten klaar, kookt facciamo un giro: laten we een ommetje maken famiglie mononucleari, le (sg. la famiglia mononucleare): mononucleaire families famiglie numerose, le (sg. la famiglia numerosa): grote gezinnen famiglie unipersonali, le (sg. la famiglia unipersonale): eenpersoonshuishoudens far(e) parte di: deel uitmaak fare colazione: ontbijten femmine, le (sg. la femmina): vrouwen fenomeno, il: fenomeen figlia, la (m. il figlio): dochter figlio unico, il: enig kind fratello, il: broer generale: algemeen genitori, i (sg. il genitore): ouders giorni di ferie, i: vakantiedagen ha suonato (inf. suonare): is afgegaan idea, l’: idee in cerca di …: op zoek naar in fretta: haastig in ritardo: te laat insopportabile: ondraaglijke la famiglia di oggi: de hedendaagse familie lavarsi: zich wassen libertà, la: vrijheid madre, la: moeder mammoni, i (sg. il mammone): mammaskindjes maschi, i (sg. il maschio): mannen mostrate (inf. mostrare): laten jullie zien naturali (sg. naturale): vanzelfsprekend nipoti, i/le (sg. il/la nipote): kleinkinderen
Edizioni Edilingua 15
nome di parentela, il: familienaam non sente bene (inf. sentire): hij hoort niet zo goed nonna, la: oma nonno, il: opa nubile, la: ongehuwd oltre: voorbij ormai (avv.): inmiddels padre, il: vader pagato meglio: beter betaald partner, il/la: partner pasti, i (sg. il pasto): maaltijden pausa caffè, la: koffiepauze pensate (inf. pensare): denken jullie pensionato: “studentenhuis”, tehuis per obbligo: als verplichting per scelta: uit vrije keuze piatto, il: gerecht pranzetti, i (sg. il pranzetto): lunches precede (inf. precedere): gaat vooraf aan prendono parte a: deelnemen aan prepararsi: klaar maken, zich aankleden presenti (sg. presente): aanwezig professionale: professioneel quadri, i (sg. il quadro): schilderijen qualificato: gekwalificeerd, bevoegd rappresentano (inf. rappresentare): vertegenwoordigen, uitbeelden residence, la: residence, luxe flatgebouw resta (inf. restare): blijft riposarsi: uitrusten rispetto a: ten opzichte van rivedere (p.p. rivisto): herzien riviste, le (sg. la rivista): tijdschriften routine, la: routine segue (inf. seguire): volgt semplici (sg. semplice): eenvoudige separata (m. separato): gescheiden servizio di lavanderia, il: wasservice si alza (inf. alzarsi): staat op
Arrivederci! 1 Woordenlijst si riferiscono (inf. riferirsi): waarop ze betrekking hebben si sentono (inf. sentirsi): voelen zich si sposa (inf. sposarsi): hij trouwt si sveglia (inf. svegliarsi): wordt wakker si veste (inf. vestirsi): kleedt zich aan single, il/la: vrijgezel sorella, la: zuster specializzazione, la: specialisatie speranza, la: hoop sposati (sg. sposato): zijn getrouwd stato civile, lo: burgelijke staat stipendi, gli (sg. lo stipendio): salarissen studenti, gli (sg. lo studente): studenten sveglia, la: wekker tema, il: thema tendenza, la: trend testa, la: hoofd tipicamente (avv.): typisch tirocinio, il: stage lopen totale: totaal va via di casa: hij verlaat het huis vedova, la (m. il vedovo): weduwe verbi riflessivi, i (sg. il verbo riflessivo): wederkerende werkwoorden Viareggio: Viareggio zia, la: tante zio, lo: oom Quaderno degli esercizi albero genealogico, l’: stamboom azioni, le (sg. l’azione): handelingen biscotti, i (sg. il biscotto): koekjes consulente matrimoniale, il/la: huwelijksconsulent cronologico: chronologische dettagli, i (sg. il dettaglio): details fantasia, la: fantasie la maggiore: de oudste scomparsa, la: heengaan, overlijden separazione, la: scheiding tazza, la: kopje
ufficialmente (avv.): officieel vignetta, la: spotprent
Unità 10 – Vado a fare la spesa Libro dello studente a 180° (gradi): op 180 graden a chi tocca? (inf. toccare): wie is er aan de beurt? a contatto con: in contact met alimentari, gli: levensmiddelenwinkel alimenti, gli (sg. l’alimento): voedingsmiddelen allargare: uitbreiden altro?: nog iets anders? appuntamento, l’: afspraak aprire (p.p. aperto): openen arance rosse, le (sg. l’arancia rossa): rode sinaasappelen articolo partitivo, l’: delend lidwoord attirano (inf. attirare): trekken aan banane, le (sg. la banana): bananen basilico, il: basilicum basta così (inf. bastare): is het zo genoeg? capperi, i (sg. il cappero): kappertjes carne, la: vlees casa tua: jouw huis castagne, le (sg. la castagna): kastanjes centro commerciale, il: winkelcentrum che ne dici?: wat zeg je ervan? chilo, il: kilo chiudere (p.p. chiuso): sluiten chiusura, la: sluiting ci vediamo: wij zien elkaar cioccolato, il: chocolade cittadini, i (sg. il cittadino): burgers cliccate su … (inf. cliccare): klik op concentrazione, la: concentratie concorrenza, la: concurrentie crisi, la (pl. le crisi): crisis cucchiai, i (sg. il cucchiaio): lepels, eetlepels cucina, la: hij kookt
Edizioni Edilingua 16
d’accordo: akkoord dal fruttivendolo: van de groenteboer deriva da (inf. derivare): komt uit, is afgeleid van detersivi, i (sg. il detersivo): wasmiddelen è definita come: is het gedefinieerd als è l’ideale: is ideaal ecco qua: hier is het enogastronomici (sg. enogastronomico): voedsel & wijn etto, l’: ons (gewicht), 100 gram, hectogram evitare di: vermijden om fare la spesa: boodschappen doen farina, la: bloem, meel fila, la: rij fissare un appuntamento: een afspraak maken foglia, la: blad, blaadje fondamentali (sg. fondamentale): fundamentele forma tonica, la: beklemtoonde vorm forno, il: oven fortunati (sg. fortunato): gelukkige fragole, le (sg. la fragola): aardbeien francobolli, i (sg. il francobollo): postzegels friggere (p.p. fritto): bakken frutta, la: fruit fruttivendolo, il: groenteboer funghi, i (sg. il fungo): paddenstoelen genuino: echt, zuiver gnocchi, gli (sg. lo gnocco): gnocchi grammi, i (sg. il grammo): gram grattugiato: geraspte hai programmi …?: heb je plannen? in forte crisi: in sterke crisis in offerta: in de aanbieding in ogni caso: in ieder geval in periferia: buitenwijken in tutta Italia: in heel Italië infatti: namelijk ingredienti, gli (sg. l’ingrediente): ingrediënten insalata, l’: sla interesse, l’ (m.): belangstelling, interesse
Arrivederci! 1 Woordenlijst ipermercato, l’: supermarkt, hypermarkt lasciarle riposare: laten rusten lavare: wassen legate a (sg. legata; m.sg. legato): verbonden met lista della spesa, la: boodschappenlijst litro, il: liter luogo di incontro, il: ontmoetingsplaats macellaio, il: slager macelleria, la: slagerij mantengono (inf. mantenere): houden mediterranea (m. mediterraneo): mediterrane, (Middellandse Zee) melanzane, le (sg. la melanzana): aubergines mele, le (sg. la mela): appels mercato, il: markt meritano di … (inf. meritare): verdienen om ... mezzo chilo: halve kilo mortadella, la: mortadella, italiaanse worst natura, la: natuur negozianti, i (sg. il negoziante): winkeliers occasioni, le (sg. l’occasione): gelegenheden oltre a: behalve om orario continuato, l’: doorlopende openingstijden orario di apertura, l’: openingstijden pacchetto, il: pakje, pakket paesane (sg. paesana; m.sg. paesano): dorpse pancetta, la: spek panetteria, la: bakkerij particolari (sg. particolare): bijzondere pasticceria, la: banketbakkerij patate, le (sg. la patata): aardappelen pecorino, il: schapenkaas pepe, il: peper per esempio: bijvoorbeeld pesce, il: vis pescheria, la: viswinkel pescivendolo, il: visboer, (viswinkel) pezzo, il: stukje pirofila, la: ovenschaal, vuurvaste schaal
polpa di pomodoro, la: tomatenvruchtvlees pomodori, i (sg. il pomodoro): tomaten principalmente (avv.): voornamelijk programma televisivo, il: TVprogramma promozione, la: promotie propone (inf. proporre; p.p. proposto): stelt voor prosciutto cotto, il: gekookte ham quant’è?: hoeveel is dat? quantità, la: hoeveelheid quattro chiacchiere: een praatje maken rari (sg. raro): zeldzaam religiosi (sg. religioso): religieuze ricetta, la: recept riformulate (inf. riformulare): formuleren jullie opnieuw rinchiudersi: zich opsluiten riso, il: rijst sacchetto, il: plastic tasje, zakje sacro: heilige sagre, le (sg. la sagra): sagre, dorpsfeesten, braderieën salarle: zout toevoegen sale, il: zout salsa, la: saus salumeria, la: delicatessewinkel salumiere, il: delicatessewinkel scambio, lo: ik wissel uit .. scatola, la: blik, doos, pakje sciroppo, lo: hoestdrankje, siroop scoprire (p.p. scoperto): ondekken settimanale: wekelijks si annoia (inf. annoiarsi): hij verveelt zich si svolgono (inf. svolgersi): vinden plaats sono 9,30 €: het is 9,30 euro specializzati (m. specializzato): gespecialiseerde specifichiamo (inf. specificare): laten we verduidelijken, specificeren squadra, la: team, ploeg strato, lo: laagje
Edizioni Edilingua 17
tabaccaio, il: sigarenhandelaar tagliare a fette: in plakjes snijden tartufi, i (sg. il tartufo): truffels ti va di …?: heb je zin in ...? torta, la: taart tutti i giorni: dagelijks un’altra volta: een andere keer unico: één en dezelfde, enige uova, le (sg. l’uovo): eieren uva, l’: druif verdura, la: groente verso l’una: rond een uur of één zucchine, le (sg. la zucchina): courgettes Quaderno degli esercizi a cubetti: in blokjes gesneden a domenica: tot zondag a memoria: van buiten leren al cioccolato: met chocolade calorie, le (sg. la caloria): kalorien condite (inf. condire): op smaak brengen cottura, la: koken crostini, i (sg. il crostino): croutons insalata songino, l’: songino sla, veldsla motorino, il: bromfiets porzione, la: porties preparazione, la: voorbereiding record, il: herinnering rifiutare: weigeren secondo spettacolo: tweede voorstelling sedano, il: selderij versate (inf. versare): gieten
Unità 11 – Moda per ogni stagione Libro dello studente a dopo: tot straks a pois: stip, bolletjestrui a vita bassa: lage taille a vostro agio: op jullie gemak abbigliamento, l’: kleding abito da sera, l’: avondkleding accessori, gli (sg. l’accessorio): accessoires
Arrivederci! 1 Woordenlijst accompagni (inf. accompagnare): vergezel je me affascinante: fascinerend agitato: ruwe zee all’aperto: in de open lucht Alta Moda: haute couture alta montagna, l’: hoog in de bergen anni Novanta: de jaren negentig arancione: oranje armadio, l’: kast assortimento, l’: keuze, assortiment atelier, l’ (m.): atelier autunno, l’: najaar, herfst avventura, l’: avontuur azzurro: licht blauw bagno, il: zwemmen, een duik nemen ballerine, le: ballerina schoenen bianco: wit blu (m./f.): blauw borse, le (sg. la borsa): tassen camerino, il: kleedkamer camicetta, la: blousje camicia, la: overhemd capi d’abbigliamento, i (sg. il capo d’abbigliamento): kledingstukken, kleding capiente: ruime, grote cappello, il: hoed che tempo fa?: wat voor weer is het? ci siamo persi (inf. perdersi): we zijn verdwaald cintura, la: riem collant, il: panty colorato: gekleurd comparativo: vergelijkend bijvoeglijk naamwoord confusa: verward contemporanee (sg. contemporanea; m.sg. contemporaneo): hedendaagse contenuto, il: bevat cos’è successo?: wat is er gebeurd? debole: zwak depresso: depressief diario, il: dagboek dinamico: dynamisch dive, le (sg. la diva): diva’s divertirsi: zich amuseren, plezier hebben
(non) è di moda: het is (niet) in de mode energia, l’: energie escursione, l’ (f.): excursie, reisje esposte (sg. esposta; m.sg. esposto): blootgesteld Est, l’ (m.): oosten estate, l’ (f.): zomer estiva (m. estivo): zomer estrema (m. estremo): extreem fa caldo: het is warm fa freddo: het is koud faccia a faccia: oog in oog, face to face, tegenover elkaar fare spese: winkelen farmacia, la: farmacie farsi notare: op te vallen felice: gelukkig, blij futuro, il: toekomst giacca, la: jas gialli (sg. giallo): geel gioiello, il: juweel giù di morale: het moreel is laag, niet in de stemming zijn, down zijn giudizi, i (sg. il giudizio): beoordelingen gonna, la: rok grigio: grijs guardaroba, il: garderobe, kledingkast guida alpina, la: berggids hanno camminato (inf. camminare): ze hebben gelopen ho ritirato (inf. ritirare): heb ik teruggehaald icone, le (sg. l’icona): icoon il bello …: het mooie il cielo è coperto: de hemel is bewolkt impermeabile, l’ (m.): regenjas in forma: in goede conditie in pelle: leren incontra il gusto: komt tegemoet aan de smaak indossare: dragen intervista, l’: interview introduce (inf. introdurre; p.p. introdotto): introduceert invariati (m. invariato): onveranderd inverno, l’: winter l’anno scorso: het vorige jaar laboratorio, il: laboratorium maglia, la: truitje
Edizioni Edilingua 18
maglietta, la: t-shirt maglione, il: trui Mamma mia!: Mijn god! marrone: bruin media, i: de media medicina, la: geneesmiddelen mente, la: geest, verstand mestiere, il: beroep, vak moda, la: mode modelli, i (sg. il modello): modellen moderato: matige monotonia, la: eentonigheid, monotonie mosso: woelige zee nebbia, la: mist negozio di abbigliamento, il: kledingzaak nello stesso tempo: tegelijkertijd nemmeno (avv.): zelfs niet nero: zwart neve, la: sweeuw nevica (inf. nevicare): het sneeuwt niente di pesante: geen warme kleren Nord, il: noorden nudità, la: naakheid nuvole, le (sg. la nuvola): wolken nuvoloso: bewolkt occhiali da sole, gli: zonnebrillen ombrello, l’: paraplu ottimista (m./f.): optimistisch Ovest, l’ (m.): westen pantaloncini, i: korte broek pensa che …: bedenkende dat, denken dat per ore: urenlang pessimista (m./f.): pessimistisch pezzi chiave, i (sg. il pezzo chiave): sleutelstukken piacere, il: behagen, leuk gevonden worden pigri (sg. pigro): luie pioggia, la: regen piove (inf. piovere): het regent porto (inf. portare): ik draag prendere il sole: zonnebaden primavera, la: voorjaar, lente provare: proberen, aanpassen quest’anno: dit jaar ricerca scientifica, la: wetenschappelijk onderzoek
Arrivederci! 1 Woordenlijst ricordo, il: herinnering rilassarsi: zich ontspannen rosa (m./f.): roze (kleur) rosso: rood rovesci, i (sg. il rovescio): plensbuien sandali, i (sg. il sandalo): sandalen scarpe, le (sg. la scarpa): schoenen scarpe da tennis, le: tennisschoenen sciarpa, la: sjaal segui la moda? (inf. seguire): volg je de mode? semplicità, la: eenvoud senso, il: zin sfilata, la: defilè, parade (non) si evolve (inf. evolversi): zich (niet) ontwikkelt sicurezza, la: veiligheid siete vestiti: zijn jullie aangekleed sobrio: sober soprabito, il: overjas stagione, la: seizoen stanchi morti (sg. stanco morto): doodmoe stati d’animo, gli (sg. lo stato d’animo): stemmingen stile, lo: stijl stilista, lo/la: stylist stivali, gli (sg. lo stivale): laarzen Sud, il: zuiden taglia, la: maat tempo, il: het weer temporali, i (sg. il temporale): onweersbuien termine di paragone, il: lid van een vergelijking tiene (inf. tenere): houdt traguardi, i (sg. il traguardo): einddoelen, mijlpalen, finish triste: triest uff!: puf! uguaglianza, l’: gelijkheid, (stellende trap) varia (m. vario): afwisselender varietà, la: variëteit vento, il: wind vestiti, i (sg. il vestito): kleding, kleren vestiti pesanti, i (sg. il vestito pesante): warme kleding
vi mettete (inf. mettersi): trekken jullie aan, dragen jullie viene in mente (inf. venire in mente): jullie te binnen schiet, opkomt viola (m./f.): paars Quaderno degli esercizi bel tempo: mooi weer bicicletta da corsa, la: racefiets brutto: slecht brutto tempo: slecht weer calzature, le (sg. la calzatura): schoeisel, schoenen Che bei jeans!: Wat een mooie spijkerbroek! colori forti, i (sg. il colore forte): felle kleuren combinazioni, le (sg. la combinazione): combinaties cosa c’è?: wat is er? ecopelle, l’ (f.): kunstleer foulard, il: foulard, sjaal giubbotto, il: jack hanno invitato (inf. inviare): hebben jullie uitgenodigd hanno riso (inf. ridere): hebben zo gelachen lana, la: wol maglietta a V, la: truitje met V hals maglione a collo alto, il: coltrui non va: Wat niet klopt paragoni, i (sg. il paragone): vergelijkingen perché no?: waarom niet? pochette, la: handtasje porta via (inf. portare via): neemt mee previsioni, le (sg. la previsione): voorspellingen scarpe con plateau, le: schoenen met plateauzolen scarpe da ginnastica, le (sg. la scarpa da ginnastica): gymschoenen sta piovendo: het regent temperature, le (sg. la temperatura): temperaturen tira vento (inf. tirare): het waait, het is winderig tuta, la: traingingspak tutto il tempo: de hele tijd
Edizioni Edilingua 19
Unità 12 – Viaggio in Sicilia Libro dello studente a benzina: rijden op benzine a settimana: per week a statuto speciale: een bijzondere status al mese: per maand alberi da frutto, gli: fruitbomen ammirare: bewonderen angolo, l’: hoek angolo cottura, l’: kookhoek annunci immobiliari, gli (sg. l’annuncio immobiliare): onroerend goed advertenties antifurto, l’: antidiefstalvoorziening arancini, gli (sg. l’arancino): gefrituurde, gevulde, rijstballetjes arredato: gemeubileerd assaggiate (inf. assaggiare): proeven jullie, autonoleggio,l’: autoverhuur autonomia, l’: zelfstandigheid bagagliaio, il: kofferbak benzina, la: benzine bilocale, il: tweekamer appartement bizantini (m. bizantino): Byzantijns brioche, la: bolletje, zoet broodje cade (inf. cadere): valt camere da letto, le (sg. la camera da letto): slaapkamers cantina, la: kelder catalogo, il: catalogus catene da neve, le: sneeuwkettingen chiaramente (avv.): duidelijk chilometraggio, il: aantal kilometers codice, il: code commerciale: nabij winkels comodamente (avv.): gemakkelijk competitivi (sg. competitivo): concurrerende costruzione con si, la: constructies met si cucina abitabile, la: woonkeuken curiosi (sg. curioso): nieuwsgierigen dare in affitto: verhuren
Arrivederci! 1 Woordenlijst dépliant, il: folder descrizione, la: beschrijving diesel, il: diesel doppi servizi, i: dubbele badkamers dubbi, i (sg. il dubbio): twijfels due porte, la: twee deuren dunque: dus Eolie: Eolie esigenze, le (sg. l’esigenza): eisen Etna: Etna fare il pieno: vol tanken fedeli (sg. fedele): gelovigen filiali, le (sg. la filiale): filialen finale: de laatste firmare: ondertekenen forza della natura, la: kracht van de natuur frigorifero, il: koelkast furto, il: diefstal garage, il: garage gastronomia, la: gastronomie godono di (inf. godere): genieten een gole, le (sg. la gola): bergkloven granite, le (sg. la granita): granita, gemalen ijs met siroop in caso di: in geval dat incidente, l’ (m.): ongeluk, schade lago, il: meer lavastoviglie, la: vaatwasser lavatrice, la: wasmaschine lettore CD, il: CD-speler liberty: libertystijl limoni, i (sg. il limone): citroenen Lipari: Lipari locali, i (sg. il locale): kamers mandorle, le (sg. la mandorla): amandelen Mediterraneo: Middellandse Zee mi fa vedere …?: laat u me zien...? migliaia, le (sg. il migliaio): duizenden mobili, i (sg. il mobile): meubelen monolocale, il: éénkamer appartement Monreale: Monreale mosaici, i (sg. il mosaico): mozaïeken
moschee, le (sg. la moschea): moskeeën naturalmente (avv.): natuurlijk noleggiare: huren occidentali (sg. occidentale): westerse optional, l’ (m.): extras orientali (sg. orientale): oosterse padrone di casa, il: huiseigenaar palazzine, le (sg. la palazzina): gebouwen Palermo: Palermo palle, le (sg. la palla): ballen panorama, il: uitzicht partecipare a: deelnemen aan, bijwonen patente, la: rijbewijs penale, la: eigen risico piantagioni, le (sg. la piantagione): plantages poltrone, le (sg. la poltrona): fauteuils portabagagli, il: dakdragers posto auto, il: parkeerplaats presso l’autonoleggio: bij het autoverhuurbedrijf provare per credere: proberen om te geloven pubblicizzare: promoten quattro porte, la: vier deuren ragù, il: gehakt, bolognaisesaus restituire: terugbrengen, inleveren ricotta, la: ricotta kaas rifate (inf. rifare): opnieuw maken ripiene di (sg. ripiena; m.sg. ripieno): gevuld met riscaldamento centralizzato, il: centrale verwarming rustico: rustiek sabbia, la: zand scaffali, gli (sg. lo scaffale): planken scrivania, la: bureau seggiolino per bambini, il: kinderzitje senza limiti: onbeperkt si affitta (inf. affittare): te huur siciliana (m. siciliano): Siciliaanse sicura (m. sicuro): veilige soggiorno, il: woonkamer specialità, la: specialiteiten
Edizioni Edilingua 20
storia, la: geschiedenis Stromboli: Stomboli studio, lo: studeerkamer su due piani: over twee verdiepingen tariffe, le (sg. la tariffa): tarieven terrazzo, il: terras tradizioni, le (sg. la tradizione): tradities tragedie, le (sg. la tragedia): tragedies tranquillamente (avv.): rustig trionfa (inf. trionfare): trionfeert, wint valle, la: vallei vasca, la: badkuip vicine (sg. vicina; m.sg. vicino): dichtbij villetta, la: villa, huis met tuin vulcani, i (sg. il vulcano): vulkanen zafferano, lo: saffraan Quaderno degli esercizi assoluto: absoluut dai!: kom op ! distratto: onoplettend, afgeleid dopodomani (avv.): overmorgen elettrodomestici, gli (sg. l’elettrodomestico): elektrische huishoudelijke apparaten esattamente (avv.): precies finestra, la: raam fritto: gebakken (vis) gentilmente (avv.): vriendelijk, beleefd in gran forma: in uitstekende conditie zijn intelligente: intelligente, slimme letto matrimoniale, il: tweepersoonsbed libri usati, i: tweedehands boeken lotto, il: loterij mq/m² (metri quadri/ quadrati): vierkante meter Musei Vaticani, i: Vaticaanse musea normale: normale normalmente (avv.): normaal gesproken, gewoonlijk ovviamente (avv.): uiteraard, natuurlijk
Arrivederci! 1 Woordenlijst ovvio: vanzelfsprekend, voor de hand liggend Pantelleria: Pantelleria perfettamente (avv.): volmaakt, perfect potete disegnarli: kunnen jullie het tekenen
Facciamo il punto? 3 all’antica: ouderwets arcobaleno, l’: regenboog correggere (p.p. corretto): verbeteren, corrigeren cosa c’è scritto?: wat staat er geschreven? diritto, il: rechtdoor fare benzina: tanken fattorino, il: bezorger fidanzato, il: vriendje, verloofde lessico, il: lexicon lettera espresso, la: priority brief mi rammento di (inf. rammentarsi): ik herinner me van muri, i (sg. il muro): muren pace, la: vrede peperone, il: paprika perciò: daarom stare in pena: angstig zijn, bezorgd zijn ti prego (inf. pregare): ik verzoek je va’ (inf. andare): ga vergogna, la: schande
Test finale a proposito: trouwens alla moda: modieus, trendy ambiente, l’ (m.): ruimte barista, il: barman competenza linguistica, la: taalkundige vaardigheid comprensione orale, la: luistervaardigheid comprensione scritta, la: schrijfvaardigheid edizione, l’ (f.): editie gratis (avv.): gratis intorno a: rond lì (avv.): daar, bij jullie magica (m. magico): fantastische, magische melodie, le (sg. la melodia): melodie ospiti, gli/le (sg. l’ospite): gasten
osteria, l’: osteria polemiche, le (sg. la polemica): polemieken, discussies risotti, i (sg. il risotto): risotto simpatiche (sg. simpatica; m.sg. simpatico): simpathieke spesa, la: uitgaven su prenotazione: per reservering titoli, i (sg. il titolo): titels trattoria, la: trattoria villa, la: villa
Grammatica abbreviati (sg. abbreviato): afgekorte accentata (m. accentato): beklemtoonde accento acuto, l’: accent aigu accento grave, l’: accent grave accento tonico, l’: beklemtoond accent ampliano (inf. ampliare): versterken apostrofo, l’: apostrof compagnia, la: gezelschap complemento di termine, il: meewerkende voorwerp conclusa (m. concluso): voltooid confronto, il: vergelijking congiunzione, la: vervoeging contesto, il: context cosa posseduta, la: “het bezit” decina, la: tiental definiscono (inf. definire): definiëren destinazione, la: bestemming determina (inf. determinare): bepaalt di norma: volgens de norm, normaal, gewoonlijk direttrice, la: directrice (m. directeur) distingue (inf. distinguere; p.p. distinto): onderscheidt, (wordt geen onderscheid gemaakt) eccezione, l’ (f.): uitzonderingen esclusivamente (avv.): uitsluitend fa eccezione: is een uitzondering
Edizioni Edilingua 21
graficamente (avv.): grafisch identiche (sg. identica; m.sg. identico): identiek, zelfde in riferimento a: met verwijzing naar indeterminata (m. indeterminato): onbepaalde intenzione, l’: voornemen intonazione ascendente, l’ (f.): stijgende intonatie lettera maiuscola, la: hoofdletter lettera minuscola, la: kleine letter negazione, la: ontkenning obiettivo, l’: doel paragonare: vergelijken porre in evidenza: de aandacht vestigen op possesso, il: bezit possessore, il: bezitter possibilmente (avv.): wellicht, mogelijk precise (sg. precisa; m.sg. preciso): nauwkeurige preposizione articolata, la: voorzetsel professoressa, la: Professor, docente provenienza, la: herkomst qualità, la: kwaliteit se espresso: wanneer uitgedrukt is sillaba, la: lettergreep tema, il: stam terzultima (m. terzultimo): op twee na laatste tra due ore: over twee uur vale (inf. valere; p.p. valso): geldig verbi di stato, i: statische werkwoorden