Home
Add Document
Sign In
Register
Minimum-woordenlijst Groep 1
Home
Minimum-woordenlijst Groep 1
1 aaien! aan! aan de beurt! aan de hand! aandoen! aankijken! aankleden (zich)! aankomen (aanraken)! aantrekken! aanwijzen! aap! aardappel! acht! achte...
Author:
Philomena Bos
4 downloads
102 Views
41KB Size
Report
DOWNLOAD PDF
Recommend Documents
Groep 1 Groep 2 Groep 3
Lessuggesties voor groep 1-6. Groep 1
Groep 1 Naam Groep 2 Groep 3 Groep 4
Groep 1
kennismakingsgesprekkegesprekken. kennismakings- groep 1-8. groep augustus
Groep 1 en 2 vrij. Groep 1 en 2 vrij. Groep 1 en 2 vrij
Zwemmen (groep 1) Zwemmen (groep 2)
Meisjes Groep 1-2. Jongens Groep 1-2
GROEP 1 EN 2. Nieuwsboekje voor groep 1 en 2
Leesprotocol Groep 1-8
Klaskrantje van groep 1
Leerstofplanning groep 1
Eindrapport 1 Groep 5
Groep 4 Leseenheid 1
Informatie Groep 6 1
Opdrachtkaart 1 groep 8
Cursussen scheidsrechters groep 1
Klaskrantje van groep 1
Groep Hesters Invest 1
Spelontwikkeling (groep 1-2)
Klaskrantje van groep 1
VOOR GROEP OPDRACHT 1
medio groep 1
Klaskrantje van groep 1
Minimum-woordenlijst Groep 1 aaien! aan ! aan de beurt! aan de hand! aandoen! aankijken! aankleden (zich)! aankomen (aanraken)! aantrekken! aanwijzen! aap! aardappel! acht! achter (na)! achteruit ! af (klaar)! af (plaats)! afgelopen! afmaken! afspreken! al! alle ! allebei! alleen! allemaal! alles! als (indien)! als (zoals)! alsjeblieft / alstublieft! altijd! ander(e)! anders (verschillend)! andersom! appel! arm (lichaamsdeel)! auto! au! avond! baard! baby! bad! bak! bal ! ballon! banaan! bang! bank! bed! bedenken! bedoelen! been (lichaamsdeel)! beer! beest! beetje! beginnen!
begrijpen! bek! beker! bel ! bellen (opbellen)! beneden! berg! bewaren! bewegen ! bezig! bij (voorz.)! bijna! bijten ! bijvoorbeeld! bil(len)! binnen! blad / blaadje (boom)! blad / blaadje (papier)! blaffen! blauw! blazen! blij! blijven ! bloed! bloem! blok! bloot! boek! boef! boer! boerderij! bol (rond)! boodschappen! boom! boos! boot ! bord (eten) / bordje! bord (school / keuze)! bos (bomen)! boter! boterham! botsen! bouwen! bouwhoek! boven ! bovenop! brand! breken! brengen! brief! bril! broek! broer!
brood / broodje! bruin! buik! buikpijn! buiten! bus (vervoer)! cadeau / cadeautje! cent! chips! chocola(de)! chocomel / chocomelk / chocolademelk! clown! computer! circus! cirkel! daar! daarna! daarom! dadelijk! dag (etmaal)! dag (groet)! dak ! dan (tijd)! dan (daarna)! dan (vergelijking)! dank je (wel)! dansen! das (sjaal)! dat / dit! dat (voegwoord)! deken! deksel! denken (aan)! deur! deze! dezelfde! dicht! dichtbij! die! diep! dier! dierentuin! dik! ding! doei / doeg! doek / doekje! doen! dokter! donker, donkerder, ! donkerst! dood! door! doorgaan! doorheen!
doorspoelen! doos! dop! dorst! douche! draad / draadje! draaien! dragen! drie! driehoek! drinken! drogen! dromen! droog! drop / dropje! druk (niet rustig)! drukken! duidelijk! duim! dun! duren! durven! dus! duur! duwen! echt (heus)! één! eend! eens! eerste! eerst! ei! eigen! eigenlijk! eindelijk! elastiek! elk! elkaar! emmer! en ! eng! er! er ... uitzien! eraan! erbij! erg (heel)! erg (vervelend)! ergens! erin! erop! eruit! ervan! eten! even (tijd)! even groot! even klein!
Minimum-woordenlijst Groep 1 even veel! feest! fiets! fietsen! fijn! film! fles! fluisteren! fluit! fluiten! foto! fout! friet / frietjes! gaan (naar)! gang! garage! gat! gauw! gebeuren! gebruiken! geel! geen! geit! gek! geld! geloven (aannemen)! geluid! gelukkig! (ge)makkelijk! genoeg! gevaarlijk! geven! gewoon! gezellig! gezicht (hoofd)! gieter! giraf! gisteren! glas (drinkglas)! glijbaan! glijden! goed, beter, best! goedkoop! goed zo!! gooien! gordijn! goud! graag, liever, liefst! grap! gras! grijs! groeien! groen! groep! grond (bodem)! groot!
haakje! haan! haar (bez.vnw)! haar (pers.vnw)! haar / haren! hai / hoi! halen! half! hallo! hand! handdoek! hangen (ergens aan)! hap / hapje! happen! hard (voelen)! hard (roepen, slaan)! hard (snel)! hebben! helpen (bijstaan)! heel (erg)! heel (volledig)! heen! heen en weer! heerlijk! heet! hek! heleboel! helemaal! helpen! hem! hemd! hen (pers.vnw)! herfst! hert! het klopt! het regent! het sneeuwt! het waait! heten! hetzelfde! hier! hij / ie! hijskraan! hoe! hoed! hoek! hoera! hoesten! hoeveel! hoeven! hok! hol (znw)! hollen! hond! hoofd! hoog!
hoor (tussenw.)! horen (luisteren)! horen bij! houden (hebben)! houden van! hout ! huilen! huis! hun! hut! idee! ieder! iedereen! iemand! iets (ding)! iets (een beetje)! ijs (winter)! ijsje! ik! in (plaats)! in (tijd)! is! ja! jaar! jammer! jarig! jas! jawel! jij / je! je / jouw! jong! jongen! jou! juf(frouw)! jullie! jurk! kaars / kaarsje! kaart / kaartje ! kaas! kabouter! kachel! kam! kamer! kammen! kant (rand)! kant (richting)! kapot! kapotmaken! kapper! kapstok! kar! kast! kat! kauwgom! keel! keer!
kennen! ketting! keuken! keurig! kiepen! kietelen! kiezen! kijken! kikker! kind! kip! kist! klaar! klap! klappen! klas! kleed! klei! kleien! klein! kleren! kleur! kleuren (ww)! klimmen! klinken! klok! kloppen (aankloppen)! knap! knie! knijpen! knikken! knikker! knippen! knoeien! knoop (jas)! knoop (veter)! knop / knopje! koe! koek / koekje! koelkast! koffie! koken! komen! konijn! koning! koningin! kop (van dier)! kop / kopje! kopen! kort! koud! kraal! kraan! krant! krassen!
Minimum-woordenlijst Groep 1 kriebelen! krijgen! krijtje! kring! krokodil! kruipen! kuiken! kunnen! kus / kusje! kussen (znw)! kwast! kwijt! laars / laarzen! laat! laatst! lachen! lam / lammetje! lamp / lampje! land! lang! langs! langzaam! laten! later! lawaai! leeg! leeuw! leggen (neerleggen)! lego! lekker! lekkers! lepel! letter! lente! leren (iets)! leuk! lezen! licht / lichtje! liedje! lief! liggen (horizontaal)! liggen (bevinden)! lijken op! lijm! lijn! likken! limonade! lip! lolly! lopen! los! loslaten! lucht! luier! luisteren ! lukken / het lukt !
lusten! maan! maar (doch)! maken (vervaardigen)! mama / ma / mam! man! mand! meedoen! meegaan! meisje! melk! meneer! mens! merken! mes! met! meteen! mevrouw! middag! mij! mijn! mis! misschien! moe! moeder! moeilijk! moeten! mogen! mol! mond! monster! mooi! morgen (ochtend)! morgen! motor! muis! muts! muur! muziek! na (tijd)! naam! naar (richting)! naartoe! naast! nacht! nadenken! nagel! nat! natuurlijk! nee! neerleggen! neerzetten! nek! nemen! nest!
netjes! neus! niemand! niet! niets / niks! nieuw! nodig hebben / zijn! noemen! nog (steeds)! nooit! noot / nootje! nou / nu! nummer! of! ok (okee)! olifant! om te! om de beurt! oma! omdat! omdraaien! omgooien! omhoog! omvallen! onder (beneden)! onderbroek! onderin! ons! oog! ook! oom! oor! op (het is op)! op (voorz. plaats)! op en neer ! opa! opbellen! opdrinken! opeens! open! openmaken! opeten! ophangen! ophouden! opletten! opruimen! opsteken! opzetten (van muts)! opzij! op z’n kop! oud (jong)! over! overal! overgeven (spugen)! overheen! paar (enige)!
paard! paars! paddestoel! pakje / pak (doos, ! pakket)! pakken (nemen)! pan ! pang! pannenkoek! pap! papa / pa / pap! papier! pas (kort geleden)! passen (maat)! patat! peer! pen! pet! piepen! pijn! pijp (buis)! pil! pinda! pindakaas! plaat / plaatje! plaats (plek) ! plagen! plakken! plant! plas (urine)! plassen! plat! pleister! plek! plons! plotseling! poep! poepen! poes! poetsen! politie! poort! poot (dier)! pop! poppenhoek ! (- huis / -hoek)! poppenkast! portemonnee! pot / potje (plassen)! potlood! prachtig! praten! precies (exact)! prik! prikken! prima!
Minimum-woordenlijst Groep 1 proberen! prullenbak! punt (potlood)! puzzel! puzzelen! pyjama! raam! raar! radio! rand! regen! rennen! reus! riem! rietje! rij! rijden! rijst! ring! rits! roepen (geluid)! roeren! rok! rollen! rommel! rond (vorm)! ronddraaien! rood! roze! rug! ruiken! rustig! ruzie! samen! sap! schaap! schaar! schelp! schep! scheppen! scherp! scheuren! schieten (met iets)! schijnen / de zon ! schijnt! schoen! schommel! school! schoon! schoonmaken! schoot! schoppen! schotel / schoteltje! schreeuwen! schrijven! schrikken!
schudden! sinaasappel! sla! slaan! slap! slak! slang (dier)! slapen! slecht! slee! sleutel! slim! slinger! slok / slokje! snappen! sneeuw! snel! snijden! snoep / snoepje! snor! soep! sok! soms! soort! speelgoed! speen! spel (spelen)! spelen! spiegel! spin! springen! spugen! spullen! staan (bevinden)! staan (overeind)! start! stap! stappen! steeds! steen! steken (plaatsen in)! stekker! stempelen! step! ster! sterk! sticker! stift! stil (geluid)! stoel! stoep! stok! stom (dom)! stop! stoppen (stilstaan)! stoten!
stout! straat! strak! straks! streep! strik! stuk (kapot)! stuk / stukje! stuur! suiker! T-shirt! taart! tafel! tak! tand! tandenborstel! tandpasta! tante! tas! te groot! te klein! te hoog! teen! tegelijk! tegen (plaats)! tekenen! tekening! telefoon! televisie / tv! tellen! tent! terug! terugbrengen! teruggeven! terwijl! thee! thuis! tien! tijd! tijger! tik (klap)! toch! toen! toeter! tomaat! tong! toren! tot! touw / touwtje! traan! tram! trap (ladder)! trein! trekken! trommel (muziek)! trui!
tuin! tussen! twee! u! uil! uit (afkomstig)! uitdoen (kleren)! uittrekken (kleren)! uur! vaak! vaas! vader! vakantie! vallen! van (bezit)! vandaag! vangen! varen! varken! vast (zeker)! vast(houden)! vechten! veel, meer, meest! vegen! ver, verder, verst! ver weg! verder (voorts)! verdrietig! verdwijnen! verf! vergeten! verhaal! verjaardag! verkeerd! verkouden! verstaan! verstoppen! vertellen! verven! veter! vier! vieren! vies (vuil)! vijf! vinden (mening)! vinden (terug)! vinger! vis! vlag! vlees! vlieg! vliegen! vliegtuig! vlinder! vlug! voelen!
Minimum-woordenlijst Groep 1 voet! voetbal! voetballen! vogel / vogeltje! vol ! volgend! volgens! voor! voordat! voorlezen! voorzichtig! vorig! vork! vos! vouwen! vrachtauto! vragen! vriend / vriendje! vrouw! vuur! waar! waar (echt)! waarheen / waar ! naartoe! waarom! wachten! wagen / wagentje! wakker! wang! wanneer! want (voegw.)! want (handschoen)! warm! wassen! wat! water! wc! wc-papier! we / wij! week! weer (nog eens)! weer (znw)! weg (znw)! weg (bijw.)! wegleggen! wei! weinig, minder, minst! wel! welk! welterusten! wereld! werk / werkje! werken! weten! wie!
wieg! wiel! wijzen! willen! wind! winkel! winter! wip! wit! wolf! wolk! wonen! woord! worden! worst! wortel! yoghurt! zacht (geluid)! zacht (voelen)! zak! zakdoek! zand! zandbak! ze / zij! zebra! zee! zeep! zeer (doet zeer)! zeg (tussenw.)! zeggen! zeker! zelf! zes! zetten! zeven! zich! ziek! ziekenhuis! zien! zijn (ww)! zijn (bez. vnw)! zingen! zitten! zo! zo (dadelijk)! zoals! zoeken! zoet! zomaar! zomer! zon! zonder! zorgen! zout! zoveel! zuchten!
zullen! zus / zusje! zuur! zwaaien! zwart! zwemmen
×
Report "Minimum-woordenlijst Groep 1"
Your name
Email
Reason
-Select Reason-
Pornographic
Defamatory
Illegal/Unlawful
Spam
Other Terms Of Service Violation
File a copyright complaint
Description
×
Sign In
Email
Password
Remember me
Forgot password?
Sign In
Our partners will collect data and use cookies for ad personalization and measurement.
Learn how we and our ad partner Google, collect and use data
.
Agree & close