Woordenlijst groep 4 Week 1
Week 2
Week 3
Week 4
Week 5
Week 6
Week 7
Herhaal deze woorden.
Zeg hardop het woord. Schrijf op wat je hoort.
Zeg hardop het woord. Schrijf op wat je hoort.
Bij deze woorden kun je de ee, oo en eu niet zo goed horen. Je schrijft ze wel.
as bak bal bel bil boom hol hun fel fit hut ik juf nek muur mug met poot pop rug
beul doek jouw mouw riet vier bier doel koe muil rijp vies bijl duif koek muis roem vijf boef duim
heer keer leer meer neer teer veer weer zeer boor door goor hoor koor oor voor deur geur keur zeur
tak tas wel weg wol as dik hut kou neus roer voer boek fier kous heer keer boor door deur geur
Week 8 Herhaal deze woorden
Zeg hardop het woord. Schrijf op wat je hoort.
Zeg hardop het woord. Schrijf op wat je hoort.
Zeg hardop het woord. Schrijf op wat je hoort.
bleek fris knop slaap stal troon blij fruit kraag slag stam trouw blik glas kraal slak stap vlag bloem graaf
baars gips kant lijmt pakt rust bakt haalt kast lijst poets sint beest haast keert lint pols soms belt hakt
blaast graaft knoopt prikt smeert stoort blaft grens kramp prins smelt stopt blijft grijpt krans proeft spaart stuurt breekt gromt
1
kraan slap steeg vlak bloes graag kras kent lukt pomp soort best hals kers krant proest speelt trapt broers klant
Week 9
Week 10
Week 11
Week 12
Week 13
Week 14
Week 15
Herhaal deze woorden
Zeg hardop het woord. Schrijf op wat je hoort.
Zeg hardop het woord. Schrijf op wat je hoort.
Sch en schr zijn vaste klankgroepen. Je schrijft ze altijd zo.
barst dikst hoogst laagst poetst winst borst dorst kleinst laatst tekst worst botst dunst komst leukst verst danst fietst koorts
spraak spruit strek stroom sprak straat striem stroop spreek straf strijk strop spreuk strak strik struik spriet streek strip sproet
schaaf schel schoof schaak schep school schaal scheur schoon schaam schram schrap schreef schriel schrift schrijf schrik schril schroef schrok schroot
liefst vorst dienst fijnst korst minst walst streep stroef spraak sprak spreek spreuk spriet schop schoof schuif schuil schram schreef schriel schrijf
Week 16 Herhaal deze woorden
Je kunt niet horen met welke ei/ij of au/ou je een woord moet schrijven. Die woorden moet je onthouden.
Ng en nk zijn vaste klankgroepen. Tussen de n en de k komt nooit een g.
Tussen sommige medeklinkers hoor je een u.
brei kei sein dweil klei sprei ei klein steil eik nauw blauw paus dauw pauw flauw rauw gauw saus grauw
breng lang ding langs dong meng drang rang eng ring blank klinkt stinkt blink klonk stonk blonk link stronk bonk
arm ernst hurk molk tolk worm balk film hurkt palm tulp worp berg galm jurk park twaalf zalf berk golf
2
gein plein wei geit prei snauw kauw klauw kreng zing kring links wenk brink kalf perk verf zalm borg half kalk
Week 17
Week 18
Week 19
Week 20
Week 21
Week 22
Week 23
Herhaal deze woorden
Tu ssen een korte klinker en een t staat ch en nooit een g.
ach jacht licht plicht specht vrucht acht klacht lucht pracht toch wacht bocht knecht macht recht tocht zacht bracht kocht
Als de w de laatste letter van een klankgroep is, komt er altijd een u voor.
Aai, ooi en oei zijn vaste klankgroepen. Je schrijft ze altijd zo.
eeuw geeuw leeuw schreeuw sneeuw spreeuw kieuw nieuw nieuws uw duw luw ruw schuw sluw spuw stuw
baai draai graai haai kraai maai naai dooi fooi gooi hooi kooi mooi schooit bloei boei broeit foei groeit knoeit
mocht rechts vecht zich dacht kracht nacht sneeuw spreeuw kieuw nieuw duw luw paai saai taai fooi gooi stoeit woei
Week 24 Herhaal deze woorden
In veel woorden hoor je een u achteraan. Maar je schrijft een e.
In veel woorden hoor je een u achteraan. Maar je schrijft een e.
Hoor je achteraan een t. Maak het woord in gedachten langer.
aarde buiten fouten hoeken lampen nachten baarden danken fraaie honden landen denken geeuwen jongen lengen nergens banken derde geiten kaarsen
achter engel jager nagel snorkel water adem enkel kamers neger somber wijzer ander enkels kapster nevel speler winkel anders erger
aard bad boord dood goed held afgrond band bord draad goud hemd afscheid bed brand eend graad hoed afstand beeld
3
lampen leuren nachten nieuwe lijnen rangen uien wrede kelder spiegel winter anker ezel kelner waard zwaard lood nood schild tand
Week 25
Week 26
Week 27
Week 28
Week 29
Week 30
Week 31
Week 32
Een lange klank aan het eind van een klankgroep. Is de klank lang, zet er dan één op de gang.
Een lange klank aan het eind van een klankgroep. Is de klank lang, zet er dan één op de gang.
Een lange klank aan het eind van een klankgroep. Is de klank lang, zet er dan één op de gang.
Een lange klank aan het eind van een klankgroep. Is de klank lang, zet er dan één op de gang.
dame draden even foto gratis haren helaas hele jaren lading leraar malen namen open oma poten schade schepen serie zo
ramen zoveel deze jaren molen rare zover dode jawel moment reden zowel draden kale motor regen apen avontuur blote buren
kwade noten schade bladen even lading olie schaduw blote gaten lage oma schalen bodem gele late opa schapen bomen gluren
poging toneel dagen helaas mate poten totaal daken hele mede protest wereld dame hoge meren pure woning deken holen mode
Herhaal deze woorden.
Hoor je achteraan een t. Maak het woord in gedachten langer.
Hoor je achteraan –je, -tje of –pje? Schrijf dan eerst het woord gewoon.
Een lange klank aan het eind van een klankgroep. Is de klank lang, zet er dan één op de gang.
acht gat kreet naast ruit tot beest geit krijt nat schaft triest beurt groet kuit nest schot uit bezit grot
aapje dijkje groepje kindje muisje potje baardje baantje beertje biertje blauwtje boortje deurtje duwtje armpje bloempje boompje darmpje droompje duimpje
apen drama kleding muren rode avond droge kleren muziek roman banen dure knopen najaar ruwe basis duren konijn namen benen
stad vreemd wond zand kunst nicht schrift doosje grot je geurtje haartje heertje kraampje naampje enorm koning negen samen beren eten
4
Week 1 Cat. 1a: mkmwoorden mat poot vet bak dit ik mees pop vis bal dol jas met put vol beek dom juf min rat vos bel dun kar mis rit vul bil fel kaas mug rook wal bok fit kip muur
rol wat boom gaas kok nat rug weg bos gat kom nek ruk wel buk gek kop neet tak wit buur hak kus nog tas wol daad haal lat op toon zaak dak hek leeg pak top zes dal hem les
pan tot zin dan het lig pap vaan zoon dat hoog lip pas val zus dek hol los pen vel den hun maas pet ver
week 2 Cat. 1b: mkmwoorden 2 verschillende letters nier roes voet boel fijn kuif nou rouw vuil
boer geul kuil pier ruif wieg bouw gier kuit pijl ruim wiel bui guit leuk pijn ruit wijn buik heus lief pijp tien zie deuk hier lier poes toen ziek die hoek lijf puin touw zien dief hout lui reu tuin
zoet diep huis luik reuk ui zou dier jeuk luit reus uil zout dijk jou mier riem uit zuil beul bier boer bui deuk dief diep doek hoek hout koek kuil kous leuk lief mier muis neus pier pijl wiel poes
vloot bril groen kruik smal stier vlot broek groep kruis snel stijf vlug broer groet kruk snoek stil vraag brok grof krul snoep stip vrees bron groot kwijt snor stoel vrij brug grot plaat snuit stoep vroeg bruin klaar plak spar
puin riem zoet
Week 5 cat. 2a: mmkmwoorden slee steen vlam blok graan kreet slim stel vlees bloot grap krijt slok stem vlek braaf gras krom sloot step vlieg braam griep kroon slot ster vloer brief grijs krop smaak steun 5
stoet vrouw draak klap plan speen stof zwaan draf klas plas speer stok zwaar droog klem plat spek stoom zwak droom klep plek spel stuk zweet drop klok ploeg spier stuur druif kluis plus spijt traag druk klus pret spin traan
dwaas knal prijs spoor tram fles knap prik spul trap fluit knol proef staal trek friet knoop pruim staf troep bleek blok draak drie dwaas fluit griep klep knap kreet plat prijs slee snuit staal stoep touw tram trek vlag vlieg
vraag vrouw zwaan zwak
week 6 cat. 2b: mkmmwoorden lust poort taart beurt hart kiest maakt post telt boert heeft kijkt maalt punt tent boft heks kist maart raakt tilt bont hert koest mast ramp toets boort hijgt komt meest rasp
vals buigt hoeft kookt mens remt vast buurt hoest kort mist rent want daalt holt kost munt rest wens damp hoort kunt muts rijmt wesp dans huilt laars naakt rijst wijst deelt huurt lamp naast rilt wint duurt jaagt leent neemt
rits woest feest juist leert nest roest woont fiets kaars leest niest roets zeurt gans kaart legt niets rolt zoekt gast kaft liegt niks rots geeft kamp lift noemt ruikt gesp kamt ligt noest ruilt gilt kans lijkt paars rups baars
best buurt damp duurt feest gast gilt haalt heeft jaagt juist kamp keert kijkt laars leert maalt mens neemt niets pomp remt soms wens
week 7 cat. 2c: mmkmmwoorden krijgt slaapt speurt trekt bruist kleeft kruipt sleept spons triest brult kleurt
kwart sleurt sport trimt draagt klimt kwast sliert staart trots droomt klomp kwijlt slikt stapt trouwt drukt knalt plaats slipt start vraagt dwars knelt plakt slons steekt zwart flits knijpt plant sloopt stift zwijgt glans knipt plens sluipt stipt zwoegt glimt
knoest plukt smaakt stomp blaast breekt draagt dwars frans graaft grijpt klomp kruipt plaats plens prikt sleept slons smaakt speelt stomp slipt sliert trouwt trekt trimt vraagt zwijgt zwoegt
week 9 cat. 3a: mkmmmwoorden diepst grootst kunst morst wenst arts borst 6
botst dienst diepst dorst fietst fijnst grootst hoogst kleinst koorts kunst laagst leukst liefst minst morst oogst stoutst verst vorst walst winst worst
week 10 cat. 3b: mmmkmwoorden sprits sproet spruit straat straf strak straks streek streep strek striem strijk strik
strip stroef stroom stroop strop struik
week 11 cat. 4: woorden met sch en schr schiep schoot schaap schiet schop schaar schijf schot schaft schijn schuif schalt schik schuil schap schil schuim schat schim schuin scheef schip schuit scheel schoen schuur scheer schok scheet schol
schaaf schaap schap scheef scheer schel schenk schiep schiet schik schoen schrik schroef schrift schrok schroot schrap
week 13 cat. 5: woorden met ei of au zei hei rein zeil heil reis zeis mei teil feit peil trein lauw brei ei eik gein hei heil
kei klein peil prei sein trein zeil au blauw dauw flauw grauw gauw kauw lauw nauw pauw rauw snauw
week 14 cat. 6: woorden met ng of nk gang spring ging streng gong tong jong vang lonkt zink dank mank drank plank drink pronk hinkt
slank honk slonk klank stank breng dong drang ging jong kring langs meng rang spring streng tong zing blank blonk brink hinkt honk klonk links pronk slank stinkt wenk
week 15 cat. 7: woorden met een tussen –u pulk vork zelf dorp halm kalm scherf
walm zorg durf hark kerk scherp warm zulk dwerg harkt korf schurk welk elf helft kurk slurf werk elk helm markt snurk werp erf help melk sterk wolf erg hulp merk storm wolk arm berg borg elk ernst galm half helm
hurkt kalf korf markt molk park pulk scherf schurk tolk twaalf vork walm wolk worp zalf
Week 17 cat. 8: woorden met ch of cht mocht rechts vecht zich dacht kracht nacht richt vlecht zicht dicht kucht nicht schacht vlucht zocht echt lach och slacht 7
vocht zucht gracht lacht pech slecht vracht ach bocht gracht jacht lach knecht licht lacht mocht och pech plicht slacht specht richt vrucht wacht zich zicht zucht slecht toch tocht vracht nicht
week 19 cat. 10: woorden met aai ooi of oei paai saai taai waai
zaal zwaai ooi: strooi loei oei roei snoei sproei stoeit woei aai baai kraai naai taai paai saai zwaai dooi fooi gooi hooi kooi mooi ooi strooi bloei boei foei groeit loei snoei oei stoeit woei
Week 21 cat. 11a: woorden met een stomme e
achteraan nauwe banden delen gangen jonge lange negende bange lengte nesten beelden deuren geuren kaarten lente nieuwe beesten dichte gloeien kasten leuke noorden beide diepe gooide kazen leuren onze bende dieren gooien keren lichte oosten bergen dingen grachten keuken liefde orde
berichten dooien grauwe kieuwen lijnen paarden beuren dranken groeien kisten linkse panden bijen dronken groene klachten luide pauwen blanke duinen groente klanken maaien pauze blauwe eenden groepen klanten maanden planken blinde eerste gulden klauwen meeste planten bloeden eigen haaien kleine meeuwen
punten bloeien einde halve kleinste meiden rangen bloemen elfde handen kleuren mengen rauwe blonde enge hangen knechten mensen rechte boeide ergens haven knoeien merken reine boeken feesten heide kochten minstens riemen boeten fietsen heksen koude moeite rijen borden fijne heren kousen
mooie roeien bouwen flauwe herten krachten morgen rooien brachten flinke hingen kranten mouwen rotsen bruine fluiten hoeden laatste naalden scherpe steden telkens varken wachten zeilen schiepen stenen tenen vele wagen zelfde schieten sterke tenten veren wangen zesde schijnen stoeien tevens verse
wapen zeuren schoenen stoere tiende vierde ware zeven schoepen stormen tonen vijfde warme zingen schone stranden tongen vingen wegen zure schuilen straten tooien vlaaien wegens zwaaien schuimen streken toren vliegen weide zware schuine strenge torens vloeien weken zwarte schuiten strepen touwen
vuile zagen staten teken vangen vuren zegen aarde beide blauwe bloeden bloeien denken dranken eerste eigen elfde ergens fouten gangen haaien jonge kazen zweden
vlooien wenken zweten slanke strooide tranen voeten werken slechte strooien treden volgens wespen spelen taaie treinen voren westen sporen taken twaalfde vrachten woede sprake talen tweede vragen wrede stalen tangen uien vrede zaaien standen tante uren vreugde zachte stangen tegen vage
week 22 cat. 11b: woorden met een moeilijke stomme e nuchter spijker wonder beker ezels kerel oever spreker wortel beter groter 8
kleuter onder stapel zadel bewoners gulden kogel ouder stempel zanger bijbel handel langer over sterker zeker bliksem hanger later panter suiker zilver borstel harder leger pater tafel zolder boter hekel lezers pleister tijger zomer dader helder liever rechter vader zonder dames
hemel mager regel venster zuiver dichter hengel mantel rinkel verder zuster dieper herder meester ruiter vijver zwanger dochter heuvel meter schilder vinger dokter hinkel meubels schotel vleugel donker hoepel minder schouder vlieger drempel hoger moeder schrijver voedsel duiker honger monster slager
vogel duivel ieder mooier sleutel vroeger eerder ijzer nader slinger wandel achter anker bijbel dokter duivel engel ezel handel mager langer jager kabouter kapster mooier nagel nuchter oever rechter schilder somber suiker stapel vogel wortel zomer
Week 23 cat.12a:woor den die eindigen op
een d breed eerbied grind hoofd akkoord blad brood eiland grond huid antwoord blind bruid eind haard iemand arbeid bloed daad geld hand jeugd baard blond deugd glad hard jood kind luid noord schuld tijd wild kleed maand oud speld veld wind
koud mand paard spoed vijand wond kwaad meid pad stad vloed wreed land moed pond stand vod zaad leed mond rand stond vreemd zand lid moord rond strand vriend zuid lied naald rood strijd aard antwoord band beeld deugd eend eiland
gedraaid gegooid grind haard hand iemand jeugd kleed koud land lied moord oud spoed
week 25 cat. 12b: woorden die eindigen op een t vet biet haast kwast oogst schuit vloot bloot hart kwijt oost sloot vlot bocht helft lat opdracht slot vlucht bont hert
licht pit snuit vorst boot hut lijst plaat specht vracht borst juist lint plicht; spijt wat buit kaart lucht poort sport west buurt kast maart post spriet wicht dat kat macht pot sproet wit dikst kist markt pracht staart woest dit
klacht mast punt start worst echt klant mat put stoet zout feest knecht meest rat stout zucht fit kort mest recht straat zwart fluit kost met rest tekst zweet friet kracht minst rit tent gast krant naakt roest tocht acht besluit 9
buurt echt feest friet gat groet haast hut klacht knecht naast nest opdracht maart lucht punt schrift snuit tent uit worst zwart zweet
Week 26 cat. 13a: verkleinwoor den op je tje of pje kistje naadje prinsje baarsje dorpje haasje klankje naaldje proefje badje draadje handje
kleedje nachtje puntje balkje drankje harkje klepje netje rampje bankje dropje hartje klompje neusje randje beestje druifje hoedje kluisje oortje reisje bergje duifje hoekje knechtje paardje rietje bloesje eendje hoofdje koekje je (vervolg) ritsje blondje eikje houtje kousje pakje ruitje blootje elfje
huisje krampje parkje sausje bocht je fietsje hulpje krantje plaatsje schaaf je boekje flesje ijsje kuifje plankje schaapje bootje foutje jurkje lachje plantje schepje bordje frietje kaarsje lampje plekje schijfje broekje gansje kaartje landje poesje schopje brokje golfje kantje liedje pompje schriftje broodje
graatje kastje mandje pondje schroefje deukje grapje kersje mondje pootje slootje slotje slurf je snoekje snuitje sponsje staartje steegje stompje stronkje taartje takje tandje tentje tijdje tochtje tulpje veldje vijfje vinkje vlechtje vlekje vliegje voetje vorkje vrachtje vriendje werkje wespje wiegje windje
witje wolkje wondje woordje zaadje zusje dweiltje eitje hoorntje kauwtje keertje kieuwtje klauwtje kleintje kooitje koortje kuiltje leeuwtje meertje meeuwtje muiltje oortje pauwtje peertje pijltje pleintje schaaltje schoentje schuurtje snauwt je speentje speertje steentje tientje traantje treintje truitje tuintje uiltje veertje viertje
vrouwtje weertje wijntje zeiltje filmpje halmpje helmpje raampje rijmpje schermpje stroompje wormpje aapje balkje bootje brokje frietje fietsje kaartje liedje pompje potje schaapje tulpje zusje baantje boortje heertje muiltje vrouwtje peertje armpje boompje halmpje raampje uiltje wormpje
een open lettergreep leden open schema boten graden lege oranje schepen boven gratis leraar oren scholen boze grote leren ovaal serie brede gure lokaal paden staking broden haken loket paling student brutaal haren lonen platen studie buren heden malen
week 27 cat. 14: woorden met 10