Accenten blok 10
50
24
De leerlingen leren het optellen vanaf een tienvoud in één sprong, bijv. 50 + 24. Bij het rekenen met geld leren de leerlingen bedragen als € 3,98 afronden.
10 × 7 =
1 × minder
×7=
1 × meer
×7=
de helft
×7= 1 × minder
×7=
1 × meer
×7=
In dit blok komt de constructie van de tafel van 7 aan de orde. We gebruiken de strategieën verdubbelen, halveren, één keer meer en één keer minder.
10 × 3 9×3 5×3 4×3
Bij het klokkijken gaan we in dit blok naar de minuten.
5×3 6×3 2×3 3×3
De leerlingen oefenen alle tafels (behalve de tafel van 7) vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën. Zo komen ze tot memoriseren.
82
226187_HL4B_Blok 10.indd 82
24-01-11 11:32
Overzicht blok 10 Les
Materialen
6
• kopieerbladen Extra 1 t/m 6 met tafelsommen (van 2 × 2 t/m 9 × 10) met op de achterkant de antwoorden
8
• reclamefolders van een supermarkt • (namaak)geld
Les
Blokdoelen
Wat ging eraan vooraf
Wat komt erna
1
Rekenen t/m 100: • optellen met opgaven als 50 + 24 in één sprong • optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen (waarbij eerst de tienvouden bijgeteld worden en dan de eenheden), bijv. 38 + 25: 38 → 58 → 60 → 63 of 38 → 58 → 63
Rekenen t/m 100: • het rijgen op de getallenlijn is een herhaling van blok 9
Rekenen t/m 100, variastrategieën bij optellen: • rijgen langs een rond getal, bijv. 49 + 27: 49 → 50 → 76 (eerst naar het ronde getal, dan de rest erbij. Dit in afwijking van het rijgen tot nu toe, waarbij steeds eerst de tienvouden bijgeteld worden en dan de eenheden)
3 en 6
Vermenigvuldigen: • constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder • oefenen van alle tafels (behalve de tafel van 7) vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren • memoriseren van alle tafelproducten, onder andere d.m.v. oefenspellen
Vermenigvuldigen: • constructie van de tafel van 8 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder (blok 7) • oefenen van de tafels van 4, 6, 8 en 9 vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën (ankerpunten zijn 2 ×, 5 × en 10 ×) (blok 9) • memoriseren van de tafels van 2, 3 en 4 (blok 9)
Vermenigvuldigen:
8
Geld: • afronden bij bedragen als € 3,98
Geld: • briefjes van 5, 10, 20 en 50 euro en hun onderlinge relaties • gepast betalen met briefjes en munten (blok 6)
Geld: • gepast betalen, terugkrijgen (groep 5, blok 12)
8
Tijd: • klokkijken met minuten • tijdsduur bepalen tussen twee tijdstippen met minuten
Tijd: • tijdsduur bepalen tussen twee tijdstippen met hele uren, halve uren en kwartieren (blok 9)
Tijd: • klokkijken met minuten • tijdsduur in minuten (groep 5, blok 1)
• memoriseren van alle tafels van vermenigvuldiging met de nadruk op de nog niet geleerde tafelproducten (blok 11)
83
226187_HL4B_Blok 10.indd 83
24-01-11 11:32
10
Les 1
Lesinhoud
30 + 10 = 30 + 14 =
50 + 10 = 50 + 57=
80 + 10 = 80 + 17 =
50 + 30 = 50 + 32 =
70 + 20 = 70 + 23 =
20 + 60 = 20 + 61 =
• optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen (waarbij eerst de tienvouden bijgeteld worden en dan de eenheden), bijv. 38 + 25: 38 → 58 → 60 → 63 of 38 → 58 → 63. Idem bij aftrekken
Vooraf Reken uit: 63 – 2 = 48 – 3 = 39 – 3 = 54 – 2 = Optellen: 40 + 20 = 40 + 23 =
57 – 3 = 85 – 2 = 23 – 2 = 65 – 3 =
40 + 40 = 40 + 44=
10 1
76 – 3 = 97 – 3 = 45 – 3 = 14 – 2 =
Rekenen t/m 100: • optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong
Materialen Geen
30 + 40 = 30 + 46 =
1
les
Lesdoelen
sommen als 50 + 24 in één sprong
Hoeveel kost het samen?
44 Reken Reken uit uit 4
Ella koopt het koffiezetapparaat en nog één ding.
➜ wb blz. 3
Reken het uitmet twee sprongen. Probeer
Probeer het met twee sprongen.+20 het met twee sprongen. inProbeer indrie drie sprongen: sprongen: 38
in drie sprongen:
38
inintwee twee sprongen: sprongen:
10
1
➔ Hoe reken je op de lege getallenlijn?
2
les
5 5
Reken uit
➜ wb blz. 2
5
+6
Denk aan de getallenlijn. 40
+36
70 +7 80
40
40 + 36 =
+27
60
3 3
50 + 15 =
30 + 42 =
70 + 28 =
50 + 33 =
40 + 17 =
50 + 38 =
80 + 12 =
30 + 43 =
30 + 23 =
20 + 61 =
70 + 21 =
6
40 + 57 =
Maak er rekentaal van
6
➜ wb blz. 2
60 + 27 =
6
65 70 72
48 50 54
+7
−6
58 60 +563
+20
58 +563
26 30 33 −7
−30
26 −7 33
−30
−20
63 63
63
38 45 + + 25 37 = =45 + 27 =
54 − 15 63 = − 37 = 74 – 26 63 =− 49 =
38 44 + + 24 18 = =
45 57 + + 37 24 = =58 + 17 =
54 62 − − 15 34 = =
44 56 + + 18 16 = =
57 33 + + 24 58 = =
62 66 − − 34 18 = =
58
47 + 24 =
Van plaatje naar rekentaal
65
72− 37 =48 63 26 33
63
54
74
−20
38 + 24 =
38
63
74
53 – 18 63 72 =− − 49 38 = = 92 – 46 =
72 83 − − 38 48 = = 83 − 48 =➜ wb blz. 3
66 − 18 =
Bedenk eerst devraag. vraag. Van plaatje rekentaal Bedenk eerst denaar
a
som:
b
som:
a
som: antwoord:
b
som: antwoord:
antwoord:
Verschillende sommen, zelfde antwoord
Nienke leest 13 bladzijden verder.
c
som:
antwoord:
antwoord:
➜ wb blz. 3
Verschillende sommen, zelfde antwoord
+
+
+ +
47
+ +
+ +
34
+ + +
+ +
47
+ +
+ +
34
+ +
+
+
+
3 3
27
Bij een regenbui komt er nog
som:
antwoord:
Verschillende sommen, zelfde antwoord
+
11 mm bij.
226199_LB4B_B10.indd 26
−4 −3 −30 +5 +2 −2 −4 −430 −333 −30 26
38 + 25 =45
Bedenk eerst de vraag. Maak er rekentaal van
a
+20
+260+3 58 63
in twee sprongen:
+ 26
+20
+2 +3
+20
Bedenk eerst de vraag.
+30 Probeer het in één sprong.
60
45
Van plaatje naar rekentaal 56 + 16 = 33 + 58 =
Probeer het in één sprong. 2 Denk Reken aanuit de getallenlijn.
+20
38
+20
01-10-09 11:48
231714_WB4B_B10.indd
3
25-8-09
9:23
231714_WB4B_B10.indd
3
25-8-09
9:23
226199_LB4B_B10.indd 27
01-10-09 11:49
Ik moet nog 27 km.
Kijktips b
Aiza moet nog 26 km.
d
• Kansom: de leerling in één sprong som: optellen antwoord: vanaf een tienvoud? antwoord: 2 (sommen als 30 + 24) 231714_WB4B_B10.indd
2
• Kan de leerling een som als 57 + 24 in maximaal drie sprongen uitrekenen (tienvouden in één sprong, eenheden in één of twee sprongen, via het tienvoud)? 25-8-09
9:22
84
226187_HL4B_Blok 10.indd 84
24-01-11 11:33
Lesbeschrijving 1 Hoeveel kost het samen? Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong In blok 11 wordt een variastrategie aangeboden: rijgen langs een rond getal. De sommen uit deze les zijn een voorbereiding daarop. In deze les wordt geoefend met het optellen vanaf een rond getal in één sprong. Niet alle leerlingen kunnen dit in één sprong. Bied het wel aan alle leerlingen aan. Wanneer het niet lukt in één sprong, dan kunnen ze de sommen gewoon in twee sprongen uitrekenen. Stimuleer in dat geval wel om de tienvouden er in één sprong bij te doen.
6 Verschillende sommen, zelfde antwoord
(WB; ezelsoor)
Optellen, eigen productie Welk getal neem je eerst? Hoeveel moet erbij? Steeds samen 47 (34).
Afronding van de les Bespreek opgave 5. Welke som heb je gemaakt? Hoe heb je gerekend? Kun je het op een getallenlijn laten zien?
Mogelijke vragen bij de praatplaat: Wat kosten het koffiezetapparaat en de krultang samen? (40 + 15) Hoe reken je? (eerst 10 erbij, dan 5 of ineens 15 erbij) Laat maar zien op de getallenlijn. Bespreek zo ook wat andere combinaties van artikelen.
2 Reken uit (WB) Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong Bespreek enkele sommen. Hoe reken je? Weet je het meteen? De leerlingen die het niet meteen weten, mogen het in twee sprongen uitrekenen op de getallenlijn (eerst de tienvouden, dan de rest).
3 Maak er rekentaal van (WB) Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong in context Bedenk eerst de vraag. Welke som past daarbij? Schrijf de som op en reken uit. Je mag een getallenlijn gebruiken.
4 Reken uit (WB) Optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen De belangrijkste winst kan worden geboekt wanneer de tienvouden in één sprong erbij of eraf gaan. De eenheden mogen in twee sprongen (via het tienvoud) of in één sprong.
5 Van plaatje naar rekentaal (WB) Optellen en aftrekken in context Bedenk eerst de vraag. Welke som hoort daarbij? Schrijf de som op en reken uit. Je mag een getallenlijn gebruiken. Bij a kunnen de leerlingen aanvullen: al 18 gefietst, hoe ver moet ik nog? De hele afstand is 34. Dus aanvullen van 18 → 34: 16 erbij. Je maakt dan een optelsom: 18 + 16 = 34. Je kunt ook aftrekken: van de 34 km heb ik er al 18 gefietst. Die hoef ik niet meer. Hoeveel nog wel? 34 – 18 = 16. Hoe redeneren en rekenen de leerlingen? Laat beide manieren aan de orde komen.
les 2 op blz. 92 85
226187_HL4B_Blok 10.indd 85
24-01-11 11:33
10
Les 3
Lesinhoud Vooraf Hoofdrekenen: 36 + 7 = 86 + 7 = 46 + 7 = 16 + 7 =
45 + 8 = 35 + 8 = 75 + 8 = 25 + 8 =
63 – 7 = 43 – 7 = 83 – 7 = 53 – 7 =
72 – 9 = 62 – 9 = 42 – 9 = 92 – 9 =
10 1
14 is 8 en ... 11 is 4 en ... 11 is 2 en ... 14 is 5 en ...
Tafels: Kies uit de tafel van 3, 4 of 5. In welke tafel of tafels zit: 55, 27, 32, 65, 36, 24, 30, 48, 40, 39?
Vermenigvuldigen: • constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder • oefenen van alle tafels (behalve de tafel van 7) vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieen en zo komen tot memoriseren
Materialen Geen
3
les
Lesdoelen
Splitsen: 12 is 4 en ... 15 is 6 en ... 16 is 8 en ... 13 is 6 en ...
tafel van 7
Hoeveel dagen duurt de vakantie?
3
➜ wb blz. 6
Hoeveel dagen duurt het nog?
➜ wb blz. 6
Ik ga over vier weken op vakantie.
Sofie
Ik ga over twee weken op vakantie.
22 dagen
3 weken
8 weken
Ik ga over negen weken op vakantie.
Vincent
10 10
opa & om
a
2 weken
3 3
les les
15 dagen
José
1
Hoeveel dagen duurt de vakantie?
1
Hoeveel dagen duurt de vakantie? naam aantal dagen aantal weken
4
15 aantal dagen
iets meer dan 2 weken aantal weken
José Sofie
15
iets meer dan 2 weken
5
Je mag de getallenlijn gebruiken. 50 + 16 = 50
Vul opa /in oma
2
Detafel tafel van7.7. Vul in van De ×7= De2tafel van 7.
➜ wb blz. 6
6
10 × 7 =
×7=
1 × meer
het dubbele
2×7= 1 × meer × 7 het = dubbele
10 × 7 = × 7 de = helft
×7=
het dubbele
3
Kijktips
1 × minder 1 × meer
×7= ×7=
1 × minder
dagen
c
dagen
c
dagen
• 6 Kanb iedere leerling de tafel van 7 dagen construeren? 6 b dagen
Reken uit op de getallenlijn Doe het in twee sprongen. 30 − 13 = 70 − 35 = 50 − 19 =
1 × meer
×7= ×7= 1 × meer
×7=
Ik ga over driehet nog? Hoeveel dagen duurt weken op vakantie. Ik ga over drie weken op vakantie. Ik ga over zeven weken op vakantie. Ik ga over zeven a dagen weken op vakantie. Ik ga over vijf weken op vakantie. Ik ga over vijf weken op vakantie.
×7=
1 × meer ×7= × 7 1=× minder
×7= Hoeveel dagen duurt het nog?
a
1 × minder
de helft
×7= × 7 het = dubbele
226199_LB4B_B10.indd 28
+16
60 + 24 =
Vul in
3
4×5= 5×5= 6×5= ➜ wb blz. 7
Vincent Frits
2
28
4×4= 5×4= 6×4=
Reken uit
Sofie Vincent
Frits opa / oma
2
➜ wb blz. 7
Gebruik één keer meer of één keer minder. 4×2= 4×3= 5×2= 5×3= 6×2= 6×3=
Frits
José naam
Reken uit
➜ wb blz. 7
−3
−10 30
70 − 42 = 60 − 54 = 90 − 63 =
7 ➜ wb blz. 7 29
×7= Ik ga over acht weken op vakantie. Ik ga over acht 01-10-09 weken op vakantie.
d
dagen
d
dagen
11:51
226199_LB4B_B10.indd 29
• Kan iedereen de strategieën goed toepassen? • Weet de leerling welke strategie e dagen hij wanneer toepast? e dagen
Ik ga over zes weken op vakantie. Ik ga over zes weken op vakantie.
231714_WB4B_B10.indd
6
25-8-09
9:24
231714_WB4B_B10.indd
6
25-8-09
9:24
01-10-09 11:52
• Kan iedereen de sommen uit de tafels uitrekenen aan de hand van ankerpunten?
86
226187_HL4B_Blok 10.indd 86
24-01-11 11:33
Lesbeschrijving 1 Hoeveel dagen duurt de vakantie? (WB) Constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder De laatste tafel die wordt aangeboden is de tafel van 7. Door verwisseling (commutatieve eigenschap) kunnen de leerlingen veel antwoorden herleiden. Besteed toch de nodige tijd aan het opbouwen van deze tafel op de vaste manier. De tafel van 7 is geen dubbele van een ander (zoals de tafel van 6 het dubbele is van die van 3). Het ligt ook niet dicht bij een makkelijk getal (zoals de 9 in de buurt van de 10). Veel leerlingen hebben er hierdoor moeite mee. De aanpak is gelijk aan die van de andere tafels: het dubbele nemen, de helft, 1 × meer of 1 × minder. Mogelijke vragen bij de praatplaat: Hoeveel weken duurde je laatste vakantie? Hoeveel dagen was dat? En de volgende vakantie (de leerlingen gaan zo vermenigvuldigen met 7)? Hoe lang duurt één week? (7 dagen) En twee weken? (het dubbele, 14 dagen) Welke som past daarbij? (2 × 7 = 14) En het dubbele daarvan? Hoe lang is dat? (4 weken, 28 dagen) Welke manier gebruik je? (verdubbelen: je verdubbelt de weken, vier weken, dus de som wordt 4 × 7 en je verdubbelt de dagen, dus 28) José blijft 15 dagen weg. Hoeveel weken is dat? (iets meer dan 2)
5 Reken uit (WB) Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong Hoe reken je? Kun je het in één sprong? Je mag een getallenlijn gebruiken.
6 Reken uit op de getallenlijn (WB) Aftrekken vanaf een tienvoud op de lege getallenlijn in twee sprongen Bij aftrekken hoeven de leerlingen niet in één sprong te rekenen. Stimuleer wel om de tienvouden in één sprong en de eenheden in één sprong te maken.
7 Bedenk keersommen (WB; ezelsoor) De tafel van 7 in context Welke keersommen kun je erbij bedenken?
Afronding van de les Wat hebben we deze les over de tafel van 7 geleerd? (opbouw volgens het vaste schema en we hebben geleerd dat je keersommen uit de tafel van 7 bijna altijd kunt vinden met de verwisseleigenschap) Wanneer kun je de verwisseleigenschap niet gebruiken? (niet bij 7 × 7) Hoe onthoud je 7 × 7 = 49? (de leerlingen bedenken ieder voor zich een manier om 7 × 7 = 49 nooit meer te vergeten) Vraag de komende dagen af en toe naar 7 × 7.
2 Vul in (WB) Constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder Bouw de tafel aan de hand van de strategieën. Herhaal de uitleg waar nodig. Het schema is inmiddels bekend. Waar begin je? (2 × 7) Hoeveel? (14) Wat staat er bij de pijl? (bijv. 1 × meer) Welke som hoort daarbij? (3 × 7) Welke manier zie je nog meer? (het dubbele en 1 × minder en de helft) Schrijf maar op welke sommen erbij horen en reken uit.
3 Hoeveel dagen duurt het nog? (WB) De tafel van 7 in context Welke keersommen horen bij de wolkjes? Hoe reken je?
4 Reken uit (WB) Oefenen van de tafels vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren Weet je de vetgedrukte som ineens? Hoe reken je de andere sommen uit?
les 4 en 5 op blz. 92-93 87
226187_HL4B_Blok 10.indd 87
24-01-11 11:33
10
Les 6
Lesinhoud
5×3= 4×3=
10 × 3 = 9×3= 8×3=
7×3= 8×3=
Vooraf Rekendictee: 1×2= 10 × 2 = 2×2= 5×2= 3×2=
5×2= 6×2=
1×4= 2×4= 3×4=
10 × 4 = 5×4=
5×4= 6×4=
5×2= 4×2=
10 × 2 = 9×2= 8×2=
7×2= 8×2=
5×4= 4×4=
10 × 4 = 9×4= 8×4=
7×4= 8×4=
1×3= 2×3= 3×3=
10 × 3 = 5×3=
5×3= 6×3=
Reken uit: 70 – 4 = 80 – 9 = 30 – 4 = 100 – 1 =
Lesdoelen Vermenigvuldigen: • oefenen van alle tafels vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren
Materialen
10 1
6
les
• kopieerbladen Extra 1 t/m 6 met tafelsommen (van 2 × 2 t/m 9 × 10) met op de achterkant de antwoorden
100 – 3 = 10 – 7 = 40 – 8 = 60 – 6 =
memoriseren van alle tafels
Welke tafelsommen ken je al?
4
➜ wb blz. 12
4 4
Van plaatje naar rekentaal
➜ wb blz. 13
Van plaatje naar rekentaal Van plaatje naar rekentaal
Bedenk eerst de vraag. Bedenk eerst de vraag.
10 1
6
les
8×6=
8×7=
7×4=
9×8=
6×9=
7×9=
8×9=
7×8=
4×7=
6×4=
4×9=
7×5=
6×7=
9×7=
5×8=
9×6=
4×8=
6×4=
7×6=
9×5=
8×4=
5×9=
2
3
Zoek de hulpsom 9×4=
8×8=
× 5hulpsom = Zoek de 6×6=
Bedenk zelf meer sommen met 9 ×. 10 × 8 =
Bedenk zelf meer sommen met 6 ×. 5×8= c
× × × ×
Bedenk zelf meer sommen met 6 ×.
9×
=
9×
=
6×
=
6×
=
× ×
9×
=
9×
=
6×
=
6×
=
× × × ×
×6=
d
7×6=
Bedenk zelf meer sommen met 8 ×.
Bedenk zelf meer sommen met 7 ×.
8×
=
8×
=
7×
=
7×
=
8×
=
8×
=
7×
=
7×
=
226199_LB4B_B10.indd 30
12
• Kent de leerling al een flink aantal tafelsommen uit het hoofd (ineens weten)?
231714_WB4B_B10.indd
12
som: som: antwoord: antwoord:
12 12
24 24
× ×
× ×
× ×
× ×
× ×
× ×
× ×
× ×
× ×
× ×
➜ wb blz. 13
18 18
× × × × × ×
48 48
× × × ×
13 13
31
01-10-09 11:52
Kijktips
d d
Verschillende keersommen, zelfde antwoord Verschillende keersommen, zelfde antwoord Verschillende keersommen, zelfde antwoord
6×8=
×7=
som: som: antwoord: antwoord:
som: som:
Bedenk zelf meer sommen met 9 ×.
8×7=
c c
antwoord: antwoord:
55 5
9×5=
b
30
b b
➜ wb blz. 12
×6=
a 9 × 8de = keersommen Oefen
som: som: antwoord: antwoord:
5×7=
➔ Welke vind je nog moeilijk?
2
a a
Welke tafelsommen ken je al?
231714_WB4B_B10.indd 13
28-09-09 11:43
231714_WB4B_B10.indd 13
28-09-09 11:43
226199_LB4B_B10.indd 31
01-10-09 11:53
• Kiest de leerling de juiste strategie om een van de andere sommen uit te rekenen? • Past hij de strategie goed toe? 25-8-09
9:26
88
226187_HL4B_Blok 10.indd 88
24-01-11 11:33
Lesbeschrijving 1 Welke tafelsommen ken je al? (WB) Inventarisatie tafelkennis Het is de bedoeling dat de leerlingen steeds meer sommen uit het hoofd kennen (ineens weten). De andere sommen rekenen ze uit vanuit een ankerpunt m.b.v. een van de strategieën. Mogelijke vragen bij de praatplaat: Welke sommen weet je ineens? Schrijf die eerst op. Welke som ga je uitrekenen? Welke hulpsom gebruik je daarbij? Welke strategie?
2 Zoek de hulpsom (WB) Oefenen van alle tafels vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren Welke hulpsom komt er in het wolkje? Bedenk andere sommen die op dezelfde manier gaan. 8 × en 7 × zijn sommen, waar eigenlijk geen hulpsom bij hoort. Die moet je gewoon vaak oefenen. Evt. kun je bij 8 × 7 denken aan 4 × 7 = 28 en dan het dubbele, maar dat is al lastig. Of: vanuit 10 × 7 en dan 1 × minder en nog een keer minder: 70 – 7 = 63, 63 – 7 = 56. Ook niet eenvoudig. Ook bij 7 × 6 is er niet zo heel eenvoudig een hulpsom te vinden. Verwisselen is een optie: 6 × 7 en dan vanuit 5 × 7.
3 Oefen de keersommen Memoriseren van alle tafels Net als bij het optellen en aftrekken in groep 3 moeten ook de keersommen gememoriseerd worden. In deze opgave trainen de leerlingen de tafels in spelvorm. Hiervoor hebben ze de somkaartjes van het hulpblad nodig. Er zijn hulpbladen met de sommen van 1 × 2 t/m 10 × 10. Het antwoord staat op de achterzijde. Voor de leerlingen die nog sturing nodig hebben bij het kiezen van de juiste strategie, zijn er hulpbladen waar behalve de keersom ook de hulpsom is vermeld. Ook hier staat het antwoord op de achterkant. Als u elke leerling een doosje geeft om deze sommen in te bewaren, kan er dagelijks mee geoefend worden. Geef een korte uitleg van de mogelijke spelen. Hierna gaan de leerlingen zelf (alleen, in twee- en drietallen) aan de slag. De activiteiten zijn: • De leerling werkt alleen. Hij pakt steeds een somkaartje van de stapel, leest de som, geeft het antwoord en controleert het antwoord op de achterkant. Is het goed, dan legt de leerling het kaartje op de ‘goed stapel’. Is het antwoord fout, dan komt het op de ‘fout stapel’. Als alle kaartjes op zijn, wordt de ‘fout stapel’ nog eens gedaan.
Een som die drie keer goed gaat, kan aan de kant, die hoeft niet meer in het doosje. • Twee leerlingen tegenover elkaar. De ene leerling heeft een stapeltje kaartjes met sommen. Hij pakt steeds een kaartje en leest de som. De andere leerling schrijft de antwoorden op een blaadje. Na 10 sommen nakijken (de kaartjes er weer even bij pakken). Als het antwoord goed is, zet de eerste leerling een krul door het goede antwoord. Is het antwoord fout, dan samen het goede antwoord bedenken. Dan van rol wisselen. • Een opdracht voor een drietal. Twee leerlingen zitten naast elkaar. Een leerling daar tegenover pakt een kaartje van de stapel en legt het kaartje voor het tweetal op tafel. Wie het antwoord het eerst weet, mag het kaartje hebben. De leerlingen controleren samen het antwoord op de achterkant. Nabespreken: Hoe gingen de activiteiten? Met wie heb je samengewerkt? Wat ging goed? Wat was moeilijk? Wat zijn de lastige sommen? Noteer deze op het bord voor de afronding.
4 Van plaatje naar rekentaal (WB) De tafels in context Bedenk eerst de vraag. Welke som hoort daarbij? (6 × 8) Schrijf de som op en reken uit.
5 Verschillende keersommen, zelfde
antwoord (WB, onderste helft is ezelsoor) Eigen productie tafels Kun je keersommen bedenken waar 12 (18, 24, 48) uitkomt?
Afronding van de les Breng de lastige sommen uit opgave 3 onder de aandacht. Zijn er al een paar die je ineens weet? Hoe reken je de andere sommen uit?
les 7 op blz. 93 89
226187_HL4B_Blok 10.indd 89
24-01-11 11:33
10
Les 8
Lesinhoud
Tafels: Kies uit de tafel van 4, 6 of 8. In welke tafel of tafels zit: 18, 40, 60, 72, 36, 48, 28, 54, 66, 20?
Vooraf Aanvullen tot het volgende tienvoud: 79 + ... = 80 49 + ... = ... 38 + ... = ... 68 + ... = ... 29 + ... = ... 98 + ... = ...
Geld: Deel enkele reclamefolders uit en laat leerlingen de prijs van verschillende artikelen opzoeken. Werk in tweetallen, de één zoekt iets op, de ander noteert de prijs. Steeds wisselen. Geef daarna de opdracht om iets op te zoeken wat bijna € 5 (€ 2, € 10) kost.
99 + ... = ... 88 + ... = ... 98 + ... = ...
10 1
les
8
Lesdoelen Geld: • afronden bij bedragen als € 3,98 Tijd: • tijdsduur bepalen tussen twee tijdstippen met minuten • klokkijken met minuten
Materialen • reclamefolders van een supermarkt • (namaak)geld
geldrekenen met afronden tijdsduur in minuten
Hoeveel kost het?
Hoeveel minuten moet je wachten?
4
➜ wb blz. 17
De trein vertrekt om vier over acht. 4 Hoeveel minuten moet je wachten? 4
Hoeveel minuten moet je wachten?
De trein vertrekt om vier over acht.
De trein vertrekt om vier over acht.
10 10
les
8
minuten wachten.
Wat valt op bij de prijzen? Kies drie artikelen. Hoeveel kosten die samen ongeveer? c Kies twee artikelen. 2 Reken handig Hoeveel moet je betalen? a b
2
2
les
minuten wachten.
5
5
8
Reken handig
Brigitte koopt drie blikjes cola.
b
Hoeveel kost het ongeveer? a
som: Brigitte koopt drie blikjes cola. Hoeveel kost het ongeveer? antwoord:
3 3
Teken som:de wijzers in de klok Teken de wijzers in de klok
antwoord: Schrijf ook de tijd op.
3
➜ wb blz. 17
Hoe laat is het?
➜ wb blz. 16
Reken handig
a
5
Hoe laat is het?
Hoe laat is het?
a
c
a
c
Hoeveel kost het ongeveer? antwoord:
b
d
som:
b
d
Remy koopt vijf bussen siroop. Hoeveel kost het ongeveer?
b
som: Remy koopt vijf bussen siroop.
➜ wb blz. 16
Hoe laat laat is 66 Hoe is het? het? 6 Hoe laat is het?
antwoord:
➜ wb blz. 17
deeen wijzers de klok aTeken Steeds kwartierinlater. Schrijf ook de tijd op. a
Steeds een kwartier later. 17
32
© Noordhoff Uitgevers bv
17
33
7 uur 231714_WB4B_B10.indd
226199_LB4B_B10.indd 32
b
7 uur vijf minuten later. Steeds
b
Steeds vijf minuten later.
Kijktips 2 uur
•16 Kunnen de leerlingen bedragen 2 uur afronden naar het dichtstbijzijnde 16 ronde bedrag? 231714_WB4B_B10.indd
16
231714_WB4B_B10.indd
16
01-10-09 11:54
231714_WB4B_B10.indd 226199_LB4B_B10.indd 33
17 17
• Kan iedereen vertellen hoeveel dat te veel is? • Lukt het optellen van bedragen als € 2,99 door af te ronden en dan het verschil er later af te trekken? 25-8-09
9:27
25-8-09
9:27
25-8-09
9:27
25-8-09 9:2711:55 01-10-09
• Lukt het aflezen van de klok met minuten? • Kan de leerling bepalen hoeveel minuten iets duurt?
90
226187_HL4B_Blok 10.indd 90
24-01-11 11:33
Lesbeschrijving 1 Hoeveel kost het? (WB) Geld: afronden bij bedragen als € 1,98 Bespreek de praatplaat in het leerlingenboek. De leerlingen moeten in deze opgave winkelprijzen afronden om de te betalen bedragen makkelijk te kunnen schatten. Er wordt geschat, afgerond (bij b: wat kost het ongeveer? Dus nog niet afronden volgens officiële afrondingsregels) en er wordt precies gerekend (bij c: wat kost dat?). Benadruk dit verschil. Mogelijke vragen bij de praatplaat: Wat zie je op deze praatplaat? (verschillende soorten drinken) Wat valt je op aan de prijzen? (veel eindigt op 98 of 99) Zie je vaak van dit soort prijzen in de winkel? Wat staat er in de folders (zie Vooraf)? De winkelier maakt zulke prijzen, omdat het bij € 2,98 lijkt alsof iets 2 euro en nog wat kost. Maar het is bijna 3 euro. Kies drie artikelen. Hoeveel kost dat ongeveer? Hoe reken je? (eerst afronden, het kost bijna... en dan optellen) Wat moet je betalen? Hoe reken je? (De leerlingen kunnen dit soort bedragen niet door rijgen of cijferen optellen. Maak gebruik van de afgeronde bedragen. Heeft iemand een andere suggestie? Bijv. per product kijken wat het verschil is en die kleine bedragen samen nemen) Hoeveel is het meer dan het precieze bedrag?
5 Hoe laat is het? (WB) Tijdsduur in minuten Tel de minuten precies. Schrijf de tijd op.
6 Hoe laat is het? (WB; ezelsoor) Klokkijken met minuten Schrijf op hoe laat het is.
Afronding van de les Werk in viertallen. Een leerling zoekt in de reclamefolders van de supermarkt twee producten uit met een prijs, die je makkelijk kunt afronden. De tweede leerling maakt er een som van. De derde leerling schat hoeveel het ongeveer kost. Leerling vier rekent uit hoeveel dat meer is dan het precieze bedrag. Eventueel ook met drie producten.
2 Reken handig (WB) Geld: afronden bij bedragen als € 1,98 Wat kosten drie blikjes ongeveer? (ze zijn 28 cent, dus ongeveer 30 cent per stuk) Hoe reken je? (3 × 30 cent is 90 cent) Hoeveel meer is dat dan wat je precies moet betalen? (3 × 2 cent is 6 cent) En hoeveel kosten vijf flessen siroop ongeveer? Hoe reken je?
3 Teken de wijzers in de klok (WB) Tijdsduur in minuten Hoe laat is het? En over een half uur? En nog een half uur later? Stel dit soort vragen ook met kwartier en met 5 minuten.
4 Hoeveel minuten moet je wachten?
(WB)
Klokkijken met minuten; tijdsduur in minuten Hoe laat is het? Wanneer vertrekt de trein? De leerlingen hoeven de digitale tijd nog niet af te kunnen lezen. De tekst boven de afbeelding vertelt de vertrektijd: vier over acht. Hoe lang duurt dat nog? Hoeveel minuten?
les 9 en 10 op blz. 93 91
226187_HL4B_Blok 10.indd 91
24-01-11 11:33
10
Les 2, 4, 5, 7, 9 en 10
Les 2 1 Weet je nog? Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong Weet je het meteen? Je mag het tekenen. Als het niet lukt, reken het dan in twee sprongen uit.
2 Reken uit Optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen Reken uit op de getallenlijn. Lukt het om de tienvouden in één sprong erbij (eraf) te doen? Dit is de belangrijkste verkorting. De sprong over het tienvoud mag in twee sprongen. Wanneer het in één sprong lukt is dat natuurlijk prima, maar dat is niet noodzakelijk.
3 Reken uit Commutatieve eigenschap bij de tafel van 7 gebruiken Steeds twee sommen. Denk aan verwisselen.
4 Van plaatje naar rekentaal (uit 8.6) De tafel van 6 in context Bedenk eerst de vraag. Welke som hoort daarbij?
5 Teken de wijzers in de klok (uit 7.8) Tijd: klokkijken op de analoge klok in uren, halve uren, kwartieren en minuten Waar komen de wijzers?
6 Van verhaal naar rekentaal (uit 6.1) De tafel van 2 en 3 in context Bedenk eerst de vraag. Welke som hoort daarbij?
3 Van verhaal naar rekentaal Optellen en aftrekken in context Welke som hoort bij het verhaal? Schrijf de som op en reken uit. Lukt het in twee of drie sprongen?
4 Van plaatje naar rekentaal Optellen in context Welke som hoort bij het plaatje? Schrijf de som op en reken uit. Lukt het in twee of drie sprongen?
7 Reken uit (uit 9.3) Oefenen van de tafel van 9 vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren Welke manier? Schrijf op en reken uit.
Les 5 1 Reken uit
5 Reken uit (uit 9.1) Optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen Steeds twee sommen die bij elkaar horen. Kun je de bovenste van de twee in één sprong?
6 Maak bij elk plaatje twee keersommen (uit 8.3) Commutatieve eigenschap bij vermenigvuldigen Welke keersommen passen erbij? Denk aan verwisselen.
7 Hoeveel euro? (uit 6.8) Geld: geldbedragen samenstellen Hoeveel geld ligt er? Tel handig.
Les 4
Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong Weet je het meteen? Je mag het tekenen. Als het niet lukt, reken het dan in twee sprongen uit.
2 Maak er rekentaal van Optellen op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen in context Welke som hoort bij het plaatje?
3 Hoeveel dagen nog? De tafel van 7 in context Eén week is 7 dagen. Welke keersom gebruik je?
4 Reken uit (uit 7.1) Aftrekken met tienvoudoverschrijding op de lege getallenlijn Welke sprongen? Teken het maar op de getallenlijn.
1 Weet je nog? Constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder Begin bij 10 × 7. Welke som kun je daarna uitrekenen? Hoe doe je dat? (9 × 7, 1 × minder; of 5 × 7, de helft)
5 Hoeveel kost het? (uit 6.3) Oefenen van de tafel van 4 vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren Gebruik verdubbelen, 1 × meer en 1 × minder.
6 Steeds 10 erbij en 1 eraf (uit 9.6) 2 Hoe lang blijven ze? De tafel van 7 in context Hoe lang duurt één week? (7 dagen) Hoeveel weken is 21 dagen? Hoe reken je?
Sprongen van 10 verder en sprongen van 1 terug Steeds eerst 10 erbij, daarna 1 eraf. Hoeveel doe je er eigenlijk bij? (9) Welke tafel is het? (tafel van 9)
92
226187_HL4B_Blok 10.indd 92
24-01-11 11:33
7 Zet in volgorde van licht naar zwaar (uit 8.8) Vergelijken van gewichten Welke envelop is het lichtst (weegt het minst)? En welke is het zwaarst (weegt het meest)?
Les 7 1 Weet je nog? Oefenen van de tafels van 4, 6 en 8 vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren Welke som weet je meteen? Hoe reken je de andere uit? Hoe heet die manier?
2 Reken uit op jouw manier Memoriseren van de tafels Welke som weet je meteen? Maak die eerst. Pak dan een andere kleur pen en maak de andere sommen.
3 Bedenk er twee keersommen bij Eigen producties bij vermenigvuldigen Welke keersommen passen bij het getal bovenaan? Rekenfiguurtje: welke keersommen passen bij 49? (7 × 7 en 1 × 49)
4 Reken uit (uit 6.6) Optellen met tienvoudoverschrijding Rekenen via het tienvoud. Je mag de getallenlijn gebruiken.
5 Wat hoort bij elkaar? (uit 9.8) Het koppelen van een bouwplaat aan een muts Welke muts kun je maken van de bouwplaat?
4 Hoe laat is het? Klokkijken met minuten Hoe laat is het? Op de minuut nauwkeurig.
5 Reken uit (uit 9.1) Aftrekken op de lege getallenlijn Reken uit. Je mag de getallenlijn gebruiken.
6 Reken uit (uit 8.3) Oefenen van de tafel van 4 vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren Weet je de bovenste sommen meteen? Welke manier gebruik je om de andere sommen uit te rekenen?
7 Trek om twee getallen een lijn (uit 7.6) Optellen en aftrekken t/m 100 Zoek twee getallen die samen 75 (68) zijn.
Les 10 1 Reken uit Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong Weet je het meteen? Je mag het tekenen. Lukt het niet in één sprong, reken het dan in twee sprongen uit.
2 Reken uit Optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen Reken uit. Je mag rekenen op de getallenlijn.
3 Maak er rekentaal van 6 Reken uit (uit 8.1) Aftrekken op de lege getallenlijn Reken uit op de getallenlijn in twee of drie sprongen.
7 Van verhaal naar rekentaal Vermenigvuldigen in context Welke som hoort bij het verhaal?
Les 9 1 Hoeveel kost het samen ongeveer? Geld: afronden bij bedragen als € 3,98 Mag je schatten? (ja, er staat ongeveer) Hoe doe je dat? (je rondt de prijs af, het is bijna ...)
2 Wissel het geld op meer manieren
Optellen en aftrekken in context Je fietst 37 km. Welke som hoort bij het plaatje? Schrijf de som op en reken uit.
4 Hoeveel dagen blijven ze? De tafel van 7 in context Eén week is 7 dagen. Welke som hoort erbij?
5 Teken de wijzers in de klok Tijdsduur in minuten Hoe laat is het? En over een kwartier? En nog een kwartier later? Ook met 5 minuten.
6 Hoe laat is het? Klokkijken met minuten Hoe laat is het? Op de minuut nauwkeurig.
Euromunten en hun onderlinge waardeverhoudingen Wat is evenveel? Schrijf bij elke munt hoeveel je ervan nodig hebt om C 1 te krijgen.
3 Teken de wijzers in de klok Tijdsduur in minuten Hoe laat is het? En over een half uur? En nog een half uur later? Ook met kwartier. 93
226187_HL4B_Blok 10.indd 93
24-01-11 11:33
10
Toets
Blokdoelen Blokdoelen
Les
Rekenen t/m 100: • optellen met opgaven als 50 + 24 in één sprong • optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen (waarbij eerst de tienvouden bijgeteld worden en dan de eenheden), bijv. 38 + 25: 38 → 58 → 60 → 63 of 38 → 58 → 63, idem bij aftrekken
1
Vermenigvuldigen: • constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder • oefenen van alle tafels (behalve de tafel van 7) vanuit ankerpunten m.b.v. de geleerde strategieën en zo komen tot memoriseren
3
8
Tijd: • tijdsduur bepalen tussen twee tijdstippen met minuten
8
4 b
10
Antwoorden Toets blad 1
Weeropgave
2 3 en 4
1 2 t/m 7
5
8 en 9
3 en 6 1
Geld: • afronden bij bedragen als € 3,98
Schriftelijk
Toetsopgave
10 t/m 12
geen
geen
6
13
naam
1 Rekendictee
Les 3 en 6 Weeropgave 10 t/m 12
12
20
8
6
12
24
48
24
20
15
30
40
10
10
12
16
8
14
9
18
2 Reken uit
Les 1 Weeropgave 1
50 + 24 = 74
50 + 37 = 87
40 + 27 = 67
20 + 33 = 53
60 + 31 = 91
60 + 18 = 78
30 + 52 = 82
50 + 43 = 93
3 Reken uit
Les 1 Weeropgave 2 t/m 4
+20 a
+25
+5
47
+10 72
67
c
47 + 25 = 72
38
+3 51
48
38 + 13 = 51
+34 +30 b
+13
+27 +20
+4
58
88 92
d
58 + 34 = 92
63
+7 83
63 + 27 = 90
90
Les 1 Weeropgave 5 t/m 7
−6 a
−10
29
35 45 − 16 = 29 −7
b
−16
28
35
55 − 27 = 28
−4 45
c
47
−24 −20
51
71
71 − 24 = 47
−27 −20
−5 55
d
47 52 82 − 35 = 47
−35 −30 82
Rekenrijk 4b © Noordhoff Uitgevers bv
4 Reken uit
51
94
226187_HL4B_Blok 10.indd 94
24-01-11 11:33
Beslissingsregels
Mondeling
Opgave
Diagnose en Hulp
Weer (voldoende)
Meer (goed)
Bijbehorende Weeropgave
1
> 3 fout
2 of 3 fout
0 of 1 fout
10 t/m 12
2
> 1 fout
1 fout
0 fout
1
3
> 1 fout
1 fout
0 fout
2, 3 en 4
4
> 1 fout
1 fout
0 fout
5 t/m 7
5
> 1 fout
1 fout
0 fout
8 en 9
6 en 7
> 2 fout
2 fout
0 of 1 fout
13
4 b
10
Antwoorden Toets blad 2
naam
Rekendictee Lees de volgende sommen voor. Wacht na elke som 3 seconden en ga dan verder met de volgende. Vertel de leerlingen vooraf duidelijk waar ze de antwoorden moeten noteren en of ze van boven naar beneden moeten werken, of van links naar rechts. 2 × 6 = 12 4 × 3 = 12 5 × 4 = 20 2 × 5 = 10 2×4= 8
4 × 5 = 20 6 × 4 = 24 5 × 3 = 15 2 × 5 = 10 2 × 7 = 14
2×4= 8 6 × 8 = 48 5 × 6 = 30 4 × 3 = 12 3×3= 9
2×3= 6 4 × 6 = 24 5 × 8 = 40 4 × 4 = 16 6 × 3 = 18
5 Vul in 2 × 7 = 14
9 × 7 = 63
7 × 7 = 49
8 × 7 = 56
5 × 7 = 35
3 × 7 = 21
4 × 7 = 28
6 × 7 = 42
Les 3 Weeropgave 8 en 9
6 Teken de wijzers in de klok Schrijf ook de tijd op. a
Steeds tien minuten later.
Les 8 Weeropgave 13
2 uur b
10 over 2
10 voor half 3
half 3
5 over 7
10 over 7
kwart over 7
Steeds vijf minuten later.
7 uur
7 Hoe laat is het?
Rekenrijk 4b © Noordhoff Uitgevers bv
a
52
c
Les 8 Geen Weeropgave 10 voor 4
12 voor 4
b
10 over 6
11 over 6
10 voor half 10
8 voor half 10
d
10 over half 2
9 over half 4
95
226187_HL4B_Blok 10.indd 95
24-01-11 11:34
10
Diagnose
Materialen • lege getallenlijnen • sommendoosje met keersommen (hulpbladen @@ uit les 6) • bundeltjes van 7 potloden met een elastiekje erom • klokken
Diagnose per doel Rekenen t/m 100 Kan de leerling opgaven als 50 + 24 in één sprong uitrekenen? Dit is voorbereiding op de variastrategie rijgen langs een rond getal die in blok 11 aan de orde komt. Niet alle leerlingen hoeven die strategie te kunnen toepassen, maar ze kunnen er veel profijt van hebben als het wel lukt. Het is de moeite waard aandacht te besteden aan deze voorbereidende stap. Schrijf enkele sommen uit toetsopgave 2 op een kaartje. Hoe reken je? Als de leerling niet weet hoe hij de sommen moet uitrekenen, stel dan voor om het op een getallenlijn te proberen. Welk getal zet je eerst neer? Juist, het ronde getal, daar kun je makkelijk bij optellen. Als het niet lukt, zet dan zelf de eerste term neer. En wat doe je dan? (het andere getal erbij) Teken het maar. Waar kom je uit? Als de leerling eerst de tienvouden erbij doet en daarna de eenheden, vraag dan of hij dat ook in één sprong kan doen. Als de leerling de som zonder uw suggestie al uit zichzelf op een getallenlijn tekent en dit in één sprong doet, vraag dan of hij dit ook kan zonder de getallenlijn te gebruiken. Kun je het ook voor je zien? Probeer het eens zonder op de getallenlijn te tekenen. Maak maar booggebaren met je vinger in de lucht.
Kan de leerling optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen (waarbij eerst de tienvouden bijgeteld worden en dan de eenheden)? Zet enkele sommen van toetsopgave 3 en 4 op papier. Lees de som eens voor. Teken de som maar op de getallenlijn. Hoe doe je dat? Vraag zo nodig: welk getal zet je eerst op de lijn? En wat doe je dan? Als het niet lukt, zet dan zelf de eerste term neer. Wanneer de leerling sprongen van 10 en 1 maakt: kun je het ook met grotere sprongen? Doe het maar hardop en teken het op de getallenlijn.
Kijktips • Kan de leerling de sommen op de lijn tekenen met en zonder gegeven eerste term? • Lukt het de tienvouden er in één keer bij te doen of af te halen? Weet de leerling dan ook meteen waar hij uitkomt, of moet hij dat achteraf nog tellend bepalen? • Kan de leerling de eenheden er in maximaal twee stappen bij optellen of van aftrekken (via het tienvoud)? • Wanneer dat niet lukt, kan de leerling de sommen wel oplossen door sprongen van 10 en van 1 te maken?
Vermenigvuldigen Gebruikt de leerling de hulpstrategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder bij de tafel van 7 op de juiste manier? Neem toetsopgave 5 als uitgangspunt voor het gesprek. Sommen uit de tafel van 7. Welke weet je meteen? Hoe reken je de andere keersommen uit? Hoe noem je die manier? Laat zo alle sommen uit de tafel van 7 aan bod komen.
Kijktips Kijktips • Zet de leerling het startgetal goed op de lijn? • Kan de leerling de aanpak verwoorden? • Kan de leerling het getal er in één sprong bij doen? • Als dit niet lukt, gaat het dan wel in twee sprongen? (de tienvouden in één sprong en de eenheden in één sprong) • Als dit ook niet lukt, kan hij dit dan wel door de tienvouden er in sprongen van tien bij te doen?
• Welke hulpstrategieën gebruikt de leerling (verdubbelen, halveren, 1 × meer, 1 × minder)? • Welke strategieën kan de leerling benoemen? • Is de kennis van het rekenen t/m 100 toereikend? • Maakt de leerling gebruik van de verwisseleigenschap bij het uitrekenen van moeilijke sommen?
96
226187_HL4B_Blok 10.indd 96
24-01-11 11:34
Zijn de tafels van vermenigvuldiging gememoriseerd? Zet enkele sommen van de eerste toetsopgave (in de handleiding) op papier. Welke som weet je meteen? Zeg het antwoord maar. Welke som reken je uit? Hoe doe je dat? Welke hulpsom gebruik je? Hoe noem je die manier?
Kijktips • Weet de leerling hoeveel minuten er tussen twee streepjes (die bij de uren staan) zitten? • Kan de leerling de klok steeds 5 (10, 15) minuten verder zetten? • Kan de leerling bepalen hoeveel tijd er zit tussen twee momenten?
Kijktips • Kent de leerling de ankerpunten van alle tafels (2 ×, 10 × en 5 ×)? • Kent de leerling ook al andere sommen uit het hoofd? • Kan de leerling de sommen die het nog niet uit het hoofd weet, uitrekenen m.b.v. een van de strategieën? • Welke strategieën gebruikt de leerling (het dubbele, de helft, 1 × meer, 1 × minder)? • Welke strategieën kan de leerling benoemen? • Is de kennis van het rekenen t/m 100 toereikend?
Tijd Kan de leerling klokkijken in minuten en/of de tijdsduur in minuten bepalen? Zet een klok op drie uur. Hoe laat is het? Zet de klok op 5 over 3. Waar staat de grote wijzer? Hoe laat is het nu? Zet de klok op 10 over 3, 7 over 3, 3 over 3. Vraag steeds: hoe laat is het? Hoe zie je dat? Herhaal dit met 5 voor 3, 10 voor 3, 2 voor 3, 8 voor 3. Laat de leerling de klok op 4 uur, 5 over 4, 2 over 4, 7 over 4 zetten. Zet zelf de klok op 8 uur, 1 over 8, 4 over 8, 12 over 8. Vraag steeds: hoe laat is het? Hoe zie je dat? Zet de klok op 8 uur. En nu 5 minuten later. Hoe laat is het dan? Waar staan de wijzers? En nog eens 5 minuten later? Waar staan de wijzers? Hoe laat is het? Hoe laat is het weer 5 minuten later? Zet de wijzers maar goed. Herhaal dit met 10 minuten en met een kwartier. Neem een tweede klok. Zet één klok op 3 uur en de andere op 5 over drie. Het is nu drie uur. De trein vertrekt om 5 over drie. Hoe lang duurt dat nog? Ook met andere tijden, bijv.: 5 over 4 en 10 over 4; 5 uur en 10 over 5; 6 uur en 4 over 6; 4 voor 7 en 7 uur; 10 voor 8 en 5 voor 8.
97
226187_HL4B_Blok 10.indd 97
24-01-11 11:34
10
Hulp
Hulp per doel Rekenen t/m 100 De leerling kan opgaven als 50 + 24 niet in één sprong uitrekenen Oefen eerst sommen als 40 + 30, 50 + 20, 30 + 40, 60 + 30, enz. Hoe reken je? (naar analogie van het rekenen t/m 10: 40 + 30 uitrekenen naar analogie van 4 + 3 of in gedachten sprongen van 10 maken) 40 + 30: denk aan de getallenlijn. Spring vanaf 40 30 verder. Hoeveel sprongen van 10? Maak grote bogen in de lucht en zeg de tussenstanden maar hardop. Waar kom je uit? Doe hetzelfde met: 70 + 20 20 + 40 50 + 30 De tussenantwoorden steeds zachter laten zeggen. Probeer de bogen nu in gedachten te maken. Als dit vlot gaat: sommen van het type 50 + 9, 30 + 7, 40 + 2, enz. Dit soort sommen zal, als het goed is, geen problemen opleveren. Maar laat even een paar sommen maken (mondeling). Dan de eindvorm: 40 + 27, 30 + 57, enz. Eerst proberen in twee stappen: de tienvouden en dan de rest erbij. Doe maar. De leerlingen mogen best de tussenstap (tienvouden erbij) even hardop zeggen. Als het maar vlot gaat. Weer eerst met booggebaren in de lucht en de tussenstanden hardop zeggen. Steeds zachter de tussenstanden zeggen. Uiteindelijk de booggebaren in gedachten maken en geen tussenantwoorden meer zeggen. Hulpbladen blok 10, opgave 1 en 2 De leerling heeft moeite met optellen en aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen (waarbij eerst de tienvouden bijgeteld worden en dan de eenheden) De hulp bij dit onderdeel is exact hetzelfde als bij blok 9. Om niet terug te hoeven bladeren wordt de hulp hier nogmaals weergegeven. De hulp richt zich op het tellen met tienvouden en eenheden met de nadruk op in twee stappen aftrekken van de eenheden. Oefen mondeling het tellen met sprongen van 20, zowel voor- als achteruit. Steeds 20 verder: 0 – 20, ga maar door (tot 100). En nu terug. Nu beginnen bij 10, steeds 20 erbij, ga door tot 90. En nu weer terug. Doe hetzelfde met sprongen van 30, zowel heen als terug. Laat in het begin eventueel de tussenliggende tienvouden zachtjes zeggen.
Sommen van het type 24 + 30 en 74 – 40 Denk aan de getallenlijn. Spring 30 vooruit vanaf 24. Hoeveel sprongen van 10? Maak grote bogen in de lucht en zeg de tussenstanden hardop. Waar kom je uit? Welke som? Schrijf maar op. Laat de leerlingen zo nodig eerst tekenen op de getallenlijn, gevolgd door het maken van booggebaren in de lucht. Ook vanaf 25: 40 erbij, vanaf 36: 20 erbij. Ook aftrekken: vanaf 48: 30 eraf, vanaf 63: 20 eraf enz. In een volgend lesmoment: zeg nu de tussenstanden zachtjes voor jezelf. Je mag wel de bogen in de lucht maken. Van 35: 20 erbij, van 12: 40 erbij, van 53: 30 erbij. Maar ook eraf: van 67: 30 eraf, van 83: 20 eraf, van 54: 40 eraf. In een volgend lesmoment: probeer nu de bogen in gedachten te maken. Sommen van het type 28 + 5 en 72 – 6 Denk weer aan de getallenlijn. Spring nu 5 vooruit vanaf 28. Wanneer de leerling telt in sprongen van 1: kun je het ook met grotere sprongen? Hoeveel tot het tienvoud? En hoeveel nu nog? Ook van 36: 5 vooruit, van 48: 6 vooruit, van 57: 7 vooruit. Ook aftrekken: van 72: 6 terug. Probeer steeds minder sturende vragen te stellen. De leerling moet uiteindelijk zichzelf leren sturen en als volgt leren verwoorden: ‘Ik start op 72. Eerst 2 eraf (booggebaar) dan ben ik bij 70. Dan nog 4 eraf en dan kom ik op 66.’ Laat de leerlingen zo nodig eerst tekenen op de getallenlijn, gevolgd door het maken van booggebaren in de lucht. Zo ook met: vanaf 83: 7 terug, vanaf 65: 9 terug, vanaf 52: 6 terug. Splitsingen Oefen zo nodig de splitsingen van de getallen t/m 10. Sommen van het type 60 – 3 Oefen zo nodig apart de sommen van het type 60 – 3, 70 – 4, 40 – 6, enz. Denk aan de 10-vriendjes. Spring vanaf 60 3 terug. Zo nodig: 10 – 4, 60 – 4; 10 – 7, 30 – 7; 10 – 3, 80 – 3. Dus steeds in koppels van twee sommen oefenen. De relatie met de 10-vriendjes wordt dan sterker. (Terug)tellen met tienvoudoverschrijding Oefen zo nodig het terugtellen met tienvoudoverschrijding. Eerst vooruit. Begin bij 28 (49, 77, 58) en tel een stukje vooruit. Welk getal komt na 59 (19, 69, 89)? Ook terug. Begin bij 83 (52, 41, 74) en tel een stukje terug. Welk getal komt voor 20 (70, 40, 60)? Eindvorm: sommen van het type 46 + 38 en 63 – 37 Schrijf de som 46 + 38 = op. Lees de som voor. Denk maar aan de getallenlijn. Wat doe je eerst? (sprongen van 10) Waar start je? Waar spring je naartoe?
98
226187_HL4B_Blok 10.indd 98
24-01-11 11:34
Wanneer de leerling sprongen van 10 maakt: kun je het ook met grotere sprongen? En nu verder? Ja, nog 8 erbij, hoe doe je dat? Waar kom je uit? Zeg het maar hardop en maak bogen in de lucht. Wanneer de leerling de eenheden er één voor één optelt: kun je het ook met grotere sprongen? Hoeveel erbij tot het tienvoud? Welk tienvoud? En hoeveel nu nog erbij? Doe dit ook met 49 + 35, 63 + 28, 58 + 37. Bespreek het aftrekken op dezelfde manier: eerst de tienvouden eraf, dan de eenheden, tot het tienvoud terug en dan de rest eraf. Doe dit ook met 73 – 36, 54 – 28, 72 – 29. Vraag steeds: waar start je? Wat doe je eerst? (sprongen van 10) Waar spring je naartoe? Probeer grote sprongen te maken. En nu verder? Ja, nu de eenheden. Hoeveel? Weet je nog waar je was? Waar kom je uit? Zeg het maar hardop en maak bogen in de lucht. Ook nu weer steeds minder sturende vragen stellen. De leerling moet zichzelf leren sturen en het handelen leren verwoorden. Laat zo nodig steeds eerst tekenen op de getallenlijn, gevolgd door het maken van booggebaren in de lucht. Zet een aantal sommen op papier en laat de leerlingen in een groepje werken. De één leest de som op, een ander maakt de som met booggebaren in de lucht en zegt hardop wat hij doet, een derde tekent de som op de getallenlijn. Steeds rouleren.
gaan potloden tellen om te kijken of er genoeg zijn voor de hele groep. In een ‘pakje’ zitten er zeven, kijk maar. Hoeveel in twee pakjes? Hoe weet je dat? (tellend, tafels van 7, tellen met sprongen) Als 2 × 7 niet wordt genoemd, dat zelf aanreiken en de keersom opschrijven. Dit is mijn manier. Welke manier is handig? Ga verder met: hoeveel zitten er in tien pakjes? Welke keersom reken je uit? Weet je het meteen 10 × 7? Wel veel, 70 potloden voor de groep. Zullen we een bundeltje wegleggen? Wat ligt er nu? Welke keersom? Alle potloden tellen duurt zo lang. Hoe reken je het handig uit? Schrijf op: 10 × 7 = 70 9×7= Dit noemen we ‘1 × minder’. 9 × 7 = 63, dat is nog te veel voor de groep. We doen het anders, ik leg het ene bundeltje potloden er weer bij. Zullen we nu eens de helft nemen? Eerst ligt er 10 × 7 = 70, nu haal ik de helft weg. Wat ligt er nu? Welke keersom? (5 × 7) Schrijf op: 10 × 7 = 70 5×7= Dit noemen we ‘de helft’. Hoeveel? Kun je het handig uitrekenen? Nu leg ik er weer een bundeltje potloden bij. Welke keersom? Hoeveel potloden? Schrijf op. 5×7= 6×7=
Hulpbladen blok 10, opgave 3 t/m 5
Vermenigvuldigen De leerling heeft nog problemen met de constructie van de tafel van 7 met behulp van de bekende strategieën (halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder) Zit het probleem in het rekenen t/m 100, werk dan aan de benodigde kennis. Voor de tafel van 7 is dat: • de helft van 70 • het dubbele van 7 en van 14 (eventueel van 28) • 70 – 7, 35 – 7, eventueel 63 – 7 • 14 + 7, 35 + 7, eventueel 42 + 7, 49 + 7 Laat deze sommen zo nodig tekenen op de getallenlijn. Speelt onvoldoende begrip van vermenigvuldigen een rol, zie suggesties blok 4 en 5 (hulpkern). Wanneer het probleem zit in de constructie van de tafel van 7, ga dan terug naar de fase van concreet handelen. Werk met groepjes van 7 potloden (elastiekje erom), stapels van 7 schriften en dergelijke. We
Dit noemen we ‘1 × meer’. Nu hebben we 42 potloden. Leg jij nu maar eens twee bundeltjes potloden neer. Welke keersom? (2 × 7) Nu nog twee bundeltjes erbij, welke keersom? Schrijf op: 2 × 7 = 14 4×7= Dit noemen we ‘het dubbele’. Kom in een volgend lesmoment kort terug op de bundeltjes potloden. 10 × 7 = 70. Hoe reken je 9 × 7 ook alweer handig uit? Hoe noemen we die manier? Er waren nog een paar handige manieren om keersommen uit te rekenen. Weet je nog van het dubbele nemen? Wanneer is dat handig? En de helft nemen? Probeer steeds minder te sturen, zodat de leerling steeds meer zelf moet verwoorden. Samen in een schema de tafel van 7 opbouwen. Daarna doen twee leerlingen dit samen, terwijl u toekijkt. 99
226187_HL4B_Blok 10.indd 99
24-01-11 11:34
10
Hulp
In drietallen: Leerling 1 noemt een som uit de tafel van 7 (bijv. 9 × 7). Aan welke hulpsom denk je? Leerling 2 noemt de hulpsom en de strategie. Leerling 3 rekent het uit. Speel het spel met sommenkaartjes (blok 6 les 3). Maak kaartjes met daarop de sommen uit de tafel van 7, zonder antwoorden. Laat een leerling de kaartjes verdelen. Leg het kaartje met 2 × 7 = op tafel. Je mag om de beurt aanleggen als je kunt. Als je aanlegt, zeg je het antwoord en vertel je welke manier je hebt gebruikt om de keersom handig uit te rekenen. Wie het eerst de kaartjes kwijt is, wint.
•
•
Hulpbladen blok 10, opgave 6 en 7 Het memoriseren van de tafels van vermenigvuldiging is nog onvoldoende Als de leerling niet voldoende gebruikmaakt van de strategieën, zie dan de suggesties voor hulp in blok 6.
•
De tafels worden geautomatiseerd door tafelreeksen hardop op te zeggen en dit vaak te herhalen. Dit kan ook met een groepje. Ter ondersteuning kunnen de sommen (zonder antwoord) op een kaart staan. Telkens als een tafelreeks geautomatiseerd is, deze vervangen door de volgende. • Eerste reeks: 1 × 4 = 4 2 × 4 = 8 Tweede reeks: 1 × 4 = 4 2 × 4 = 8 3 × 4 = 12 Derde reeks: 1 × 4 = 4 2 × 4 = 8 3 × 4 = 12 Vierde reeks: 5 × 4 = 20 10 × 4 = 40 9 × 4 = 36
10 × 4 = 40 5 × 4 = 20
Wie vertelt een verhaal bij de som? Wat kun je erbij tekenen? Wie springt het verst op acht – keer – vier – is – twee – en – der – tig? (elke lettergreep een stap) De som wordt een wachtwoord, je mag alleen de klas in en uit als je de som en het antwoord zegt. Oefen in tweetallen: één leerling noemt de ankersom. De andere leerling neemt de keersom die je er makkelijk mee kunt uitrekenen. Eventueel schrijven ze de sommen die bij elkaar horen op. Na vijf beurten wisselen. Oefen in tweetallen: speel memory. De kaartjes met sommen uit de tafel (geel) en de kaartjes met de antwoorden (rood) omgekeerd op tafel leggen. Om de beurt een rood en een geel kaartje omdraaien. Past het antwoord bij de som, dan mag je de kaartjes houden. Wie heeft de meeste kaartjes? In een later stadium kunnen de leerlingen memory spelen met twee tafels door elkaar. Maak een tafelkaart met daarop de tafel van 2 (3, 4, 5, 10) en de antwoorden. Als de leerling de tafel voldoende heeft geoefend, kan in de slotfase de keersom ‘die je meteen weet’ van de kaart worden afgeknipt of afgeplakt. Die heb je niet meer nodig, die weet je nu zelf. Wie heeft de kleinste tafelkaart? Uiteindelijk kan de hele kaart weg. Laat elke dag de sommen in het sommendoosje oefenen (zie les 6 voor suggesties). Gaat een som telkens goed, dan kan deze uit het doosje.
Hulpbladen blok 10, opgave 8 en 9 10 × 4 = 40 5 × 4 = 20 6 × 4 = 24
Tijd
10 × 4 = 40 5 × 4 = 20 6 × 4 = 24
2×4= 8 4 × 4 = 16 8 × 4 = 32
5 × 4 = 20 6 × 4 = 24 7 × 4 = 28
2×4= 8 4 × 4 = 16 8 × 4 = 32
Hetzelfde doet u met de tafels van 2, 3, 5 en 10. Algemene tips: • Oefen vaak en kort, de kracht schuilt in de herhaling. Dagelijks meerdere keren kort oefenen heeft meer effect dan één keer lang. • Oefen één tafel tegelijk. Pas als die vlot wordt beheerst, gaat u door met de volgende. • Stel een keersom van de dag (week) in. Bijv. 8 × 4 = 32. Een aantal keer per dag wordt op verschillende momenten en in verschillende situaties aandacht besteed aan de keersom van de dag (week). De keersom staat de hele dag (week) op het bord.
De leerling kan niet klokkijken in minuten en/of de tijdsduur in minuten bepalen Bespreek de klok: wat zie je? (wijzers, streepjes, cijfers) Herhaal uren (hele ronde), halve uren (de halve ronde), kwartieren (een kwart van de ronde). Hoe lang duurt een minuut? Hoe zie je een minuut op de klok? Hoe lang duurt het van het een grote streepje naar het volgende? (5 minuten) Hoe zie je 10 minuten? (ruimte tussen twee grote streepjes) En 15 minuten? Hoe noem je dat? (kwartier) Hoeveel minuten is een half uur? En een uur? Hoeveel kwartier zit er in een half uur, een uur? Werk in tweetallen. De eerste leerling noemt een heel uur. De tweede leerling zet de klok op die tijd. Dan zegt de eerste leerling de tijd na 5 minuten. De andere leerling zet de klok op die tijd. Steeds 5 minuten later, tot het volgende uur. Dan wisselen de rollen. Werk in drietallen, leerling één zegt het hele uur, leerling twee zegt hoe laat het een kwartier eerder (later) is. Leerling drie zet dit op de klok. Steeds wisselen. Doe hetzelfde in een ander lesmoment met een half uur.
100
226187_HL4B_Blok 10.indd 100
24-01-11 11:34
Zet de klokken uit toetsopgave 7 op kaartjes. Werk in tweetallen. Eén leerling ziet de kaartjes, de ander mag er niet op kijken. De leerling met het kaartje vertelt hoe laat het is op het kaartje. De andere leerling zet de klok op die tijd. Klopt het, is het gelijk met het kaartje? Neem twee klokken. Zet één klok op drie uur, de andere op kwart over drie. Het is nu drie uur, de trein vertrekt (film begint) om kwart over drie. Hoe lang duurt dat nog? Goed zo, 15 minuten of 1 kwartier. Hoe weet je dat? (er zitten 3 stukjes van 5 tussen, 3 × 5 = 15) Die hetzelfde met kwart over 7 en half 8, kwart voor 11 en 11 uur, half 4 en kwart voor vier. Ook met een half uur ertussen. Hulpbladen blok 10, opgave 10
101
226187_HL4B_Blok 10.indd 101
24-01-11 11:34
10
Weer
10 1
2
weer
Reken uit
6
40 + 20 =
60 + 30 =
50 + 40 =
40 + 27 =
60 + 34 =
50 + 42 =
18 + 30 =
45 + 40 =
3
7
+3
49 + 8 =
44 + 9 =
19 + 4 =
57 + 4 =
27 + 7 =
26 + 5 =
36 + 8 =
59 + 8 =
27 − 9 =
56 − 8 =
34 − 5 =
85 − 7 =
Reken uit
a
93 − 37 =
b
82 − 53 =
c
61 − 16 =
91
d
91 − 44 =
e
75 − 38 =
f
52 − 26 =
82
8
35 + 28 =
c
75
61
52
Maak bij elk plaatje een keersom 1 ×7=
37
48
22
91 − 6 =
64 − 9 =
93
Reken uit
b
53 − 8 =
74 − 6 =
56
56 + 7 =
a
62
62 − 5 =
+7
60
35
5
27 + 40 =
Reken uit +4
−2 60
51 + 20 =
39 + 20 =
56
4
−3
Reken uit 24 + 30 =
Reken uit
37 + 38 =
×7=
×7=
26
48 + 38 =
d
26 + 28 =
×7=
Reken uit 72 − 30 =
82 − 20 =
66 − 30 =
46 − 40 =
57 − 10 =
95 − 50 =
231714_WB4B_B10.indd 22
5×7=
×7=
×7= 23
26-10-09 13:17
231714_WB4B_B10.indd 23
26-10-09 12:30
Opgavenuitleg 1 Reken uit Optellen van opgaven als 50 + 24 in één sprong Reken uit. Je mag het tekenen op de lijn. Probeer het in één sprong. Als dat niet lukt, reken het dan in twee sprongen uit.
5 Reken uit Aftrekken van tienvouden Probeer het in één sprong. Je mag een getallenlijn gebruiken.
6 Reken uit 2 Reken uit Optellen van tienvouden Kun je het in één sprong? Je mag een getallenlijn gebruiken. Als het niet in één sprong lukt, reken het dan in twee sprongen uit.
Aftrekken met tienvoudoverschrijding Kun je het in één sprong? Je mag een getallenlijn gebruiken. Als het niet in één sprong lukt, reken het dan in twee sprongen uit.
7 Reken uit 3 Reken uit Optellen met tienvoudoverschrijding Kun je het in één sprong? Je mag een getallenlijn gebruiken. Als het niet in één sprong lukt, reken het dan in twee sprongen uit.
4 Reken uit Optellen op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen Hoe reken je? Je mag een getallenlijn gebruiken. Probeer de tienvouden in één sprong erbij te doen. Lukt dat? En lukt dat ook met de eenheden? 102
226187_HL4B_Blok 10.indd 102
Aftrekken op de lege getallenlijn in twee of drie sprongen Hoe reken je? Je mag een getallenlijn gebruiken. Probeer de tienvouden in één sprong eraf te halen. Lukt dat? En lukt dat ook met de eenheden?
8 Maak bij elk plaatje een keersom Constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, één keer meer en één keer minder Welke som? Hoe reken je? Welke manier is dat?
24-01-11 11:34
10 9
weer
Vul in De tafel van 7.
2×7=
1 × meer het dubbele
×7=
10 × 7 =
1 × minder
×7=
de helft
4×7=
×7=
het dubbele
1 × meer
1 × minder
×7=
×7=
×7= 1 × meer
×7=
10 Oefen de moeilijke keersommen Gebruik de kaartjes uit je doosje.
11 Reken uit
5×3
4×3=
4×6=
4×5=
4×4=
4×9=
4×8=
9×3=
9×6=
9×5=
9×4=
9×9=
9×8=
12 Reken uit
10 × 3
13 Teken de wijzers in de klok Schrijf de tijd eronder. Telkens een kwartier later.
24
231714_WB4B_B10.indd 24
26-10-09 13:17
9 Vul in Constructie van de tafel van 7 met de strategieën halveren, verdubbelen, 1 × meer en 1 × minder Welke som eerst? Hoe ga je verder? Welke som hoort bij die manier?
12 Reken uit Memoriseren van de tafels Welke weet je meteen? Welke reken je uit? Hoe? Met welke hulpsom?
13 Teken de wijzers in de klok 10 Oefen de moeilijke keersommen Memoriseren van de tafels Alleen of in tweetallen. Welke sommen weet je ineens? Leg die apart. Welke sommen vind je nog moeilijk? Hoe reken je die uit? Klopt het antwoord? Leg de som terug in je doosje en pak een ander kaartje. Als je alle kaartjes gehad hebt, doe je de sommen uit het doosje nog eens. Weet je er al een paar uit je hoofd? Kijk bij les 6 opgave 3 voor meer spelsuggesties.
Tijdsduur in minuten Hoe laat is het? En over een kwartier? En nog een kwartier later?
11 Reken uit Memoriseren van de tafels Welke weet je meteen? Welke reken je uit? Hoe? Met welke hulpsom?
103
226187_HL4B_Blok 10.indd 103
24-01-11 11:34
10
Meer
10
meer 1
Reken uit, vul alle vakjes in +
24
38
28
46
–
74
62
46
26
34
49
–
92
28
56
93
31
98
5
1
2
6
3
10
5 × 2 = 10
x a
5×1=5
4
2
3
3
2
3
4
2
48
72
1×3=3
y f
e
r
n
r
k
5 × 5 = 25
2×3=6
b
g
30
10 × 3 = 30 en 5 × 6 = 30
3
0 10 20
Vul de tafelvierkanten verder in 5
Zoek de zin Schrijf de keersommen op met daarbij de goede letter.
55
72
71
54
2
4
meer
i
10
!
20
j s
30 o
6×4=
4×3=
3×8=
4×4=
2×6=
8×4=
3×3=
3×5=
4×6=
6×6=
6×3=
8×2=
3×7=
w 40
Zet alle letters achter elkaar. 3
12 2
Je krijgt dan de volgende zin:
4
8
3
2 20
48
80
40
5
60
Hoe lang duurt de treinreis? a
Van Eindhoven naar Best duurt het
b
Van Best naar Boxtel duurt het
c
Van Boxtel naar Oisterwijk duurt het
Verdubbelen, maak er zelf nog sommen bij
minuten.
2× 2 =
2×
3 =
3× 3 =
4× 5 =
4× 2 =
×
3 =
6× 3 =
× 5 =
8× 2 =
×
=
×
=
×
minuten.
=
minuten.
16 × 2 = ×
d
= 25
231714_WB4B_B10.indd 25
26-10-09 13:17
26
Van Oisterwijk naar Tilburg duurt het minuten.
231714_WB4B_B10.indd 26
26-10-09 13:18
Opgavenuitleg 1 Reken uit, vul alle vakjes in Welke twee getallen tel je op voor het antwoord in het vakje linksboven? Zoek zo ook de andere getallen die je moet optellen.
4 Zoek de zin Welke keersom weet je meteen? Reken de andere sommen uit. Waar hoort het antwoord op de getallenlijn? Welke letter staat daar?
2 Vul de tafelvierkanten verder in Bij elk vakje hoort een som. Schrijf de som op en reken uit. Hoe reken je bij 3 × ... = 12?
5 Hoe lang duurt de treinreis? Kijk in het spoorboekje. Hoe laat vertrekt de trein? Hoe laat komt de trein aan? Hoe lang duurt de reis?
3 Verdubbelen, maak er zelf nog sommen bij Steeds verdubbelen, maak de rijen langer.
104
226187_HL4B_Blok 10.indd 104
24-01-11 11:34
6
7
Zoek de getallen die in alle drie de tafels zitten
a
In de tafels van 3, 6 en 9 zitten de getallen
b
In de tafels van 3, 6 en 8 zitten de getallen
c
In de tafels van 4, 6 en 8 zitten de getallen
d
In de tafels van 2, 5 en 10 zitten de getallen
e
In de tafels van 3, 6 en 12 zitten de getallen
Even vergelijken: 3, 6, 9, 12, 15, 18, 21, 6, 12, 18, 24, 9, 18, 27,
Hoeveel moeten ze betalen? Jos koopt:
– twee pakken boerenkool – twintig broodjes Hoeveel moet hij ongeveer betalen? € Hoeveel moet hij precies betalen? €
Mesa koopt:
– twee pakjes palingworst – twee pakken vla – twee bakken roomijs Hoeveel moet zij ongeveer betalen? € Hoeveel moet zij precies betalen? €
8
Hoeveel kost het? Kijk op de folder bij opgave 7. a
Hoeveel kost één pak boerenkool? €
b
Hoeveel kosten tien broodjes? €
Hoeveel kosten twee pakken? €
Hoeveel kosten twintig broodjes? €
En acht pakken? €
En zestig broodjes? €
En twintig pakken? €
En honderd? € 27
© Noordhoff Uitgevers bv
231714_WB4B_B10.indd 27
26-10-09 12:31
6 Zoek de getallen die in alle drie de tafels zitten Denk aan de tafel van 3, aan de tafel van 6 en aan de tafel van 9. Welke getallen zitten in alle drie de tafels?
7 Hoeveel moeten ze betalen? Eerst ongeveer. Dan precies. Hoe reken je?
8 Hoeveel kost het? Weet je het precies? Hoe reken je?
© Noordhoff Uitgevers bv
226187_HL4B_Blok 10.indd 105
105
24-01-11 11:34