Les 1 Vragen stellen Leestekst: De tandarts
"Welkom: .................................. " Introductiefase:
1. "Vandaag gaan we weer een tekst lezen. Daarbij gaan we een nieuwe strategie leren. Deze strategie heet ‘vragen stellen’. We gaan zelf vragen stellen bij de tekst. Het antwoord op de vragen moet steeds in de tekst staan." 2. Vraag: "Waarom stel je eigenlijk vragen?" 3. Discussie: ............................. Uit de discussie moet naar voren komen dat er een aantal redenen zijn om vragen te stellen. (Mogelijke redenen: • Meer willen weten over iets. (Bijv. Waarom .......... ?) • Informatie vragen omdat je iets helemaal niet weet. (Bijv. Wat is ....?) • Iets vragen om er zeker van te zijn dat je iets begrepen hebt. (Bijv. Bedoel je dat ik ............?) 4. "Door goede vragen te stellen over de tekst, leren we de tekst ook goed te begrijpen. En dat gaan we dus vandaag proberen." 5. "Omdat ik steeds moet weten wat ik moet doen om de juiste vraag te stellen heb ik voor iedereen een nieuwe kaart gemaakt. Daarop staan de vragen die we al kenden, maar er staat ook een nieuwe vraag bij. Dat is de vraag: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? Op de achterkant van de kaart staan hulpwoorden, die je kunt gebruiken. Met deze woorden zou je een vraag kunnen beginnen. Als ik niet meer weet wat ik moet doen pak ik de kaart er even bij." 6. "Ik zal nu eerst deze kaart uitdelen." 7. De kaart met de volgende tekst wordt uitgedeeld: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 8. "Deze kaart mogen jullie bij de tekst houden. Als jullie de vragen niet meer weten kun je even op de kaart kijken. Je kunt de kaart ook gebruiken om de tekst mee af te dekken."
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
1
Instructiefase: 1. "Vandaag gaan we dus weer een tekst lezen. Bij die tekst gaan we moeilijke woorden ophelderen, samenvatten en vragen stellen. We lezen straks het eerste gedeelte zacht. Tot aan de eerste streep. Als we gestopt zijn met lezen zal ik proberen om vragen te bedenken over dat wat we gelezen hebben. Aan jullie zal ik dan vragen wat jullie de beste vraag vinden. Daarna mogen jullie het van mij overnemen. Iedereen komt vandaag aan de beurt om vragen te maken." 2. Vraag: "Is het duidelijk wat vandaag de bedoeling is?" 3. "Dan zal ik nu de tekst van vandaag uitdelen. De titel van de tekst is: De tandarts." 4. De tekst wordt uitgedeeld. 5. Vraag: "Willen jullie het eerste gedeelte lezen tot aan de eerste streep?" 6. Iedereen begint te lezen.
De tandarts Hans heeft kiespijn. Al een paar dagen. En hij heeft het gevoel dat de pijn steeds erger wordt. Aspirines helpen niet meer. Er is nog maar één oplossing. Dat weet Hans ook. Hij moet naar de tandarts. Alleen de tandarts kan Hans helpen met zijn zere kies.
1. Vraag: "Is iedereen klaar met lezen? Staan er moeilijke woorden in de tekst?" (Zo ja, geef instructie ophelderen). "Pak de kaart er maar even bij. De eerste vraag op de kaart hebben we al beantwoord. Ik zal voorlezen wat er nog meer op de kaart staat." 2. "Als tweede vraag op de kaart staat er: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat?"
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
2
3. "Ik zal in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat: Hans moet naar de tandarts omdat hij kiespijn heeft en de pijn steeds erger wordt. Dit is de samenvatting van dit gedeelte van de tekst. Ik zal deze samenvatting opschrijven." (Schrijf de samenvatting op: Samenvatting 1: Hans moet naar de tandarts omdat hij kiespijn heeft en de pijn steeds erger wordt.) 4. "Als ik dan weer naar de kaart kijk, zie ik dat we nog één vraag moeten beantwoorden. Dat is de nieuwe vraag: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen?" 5. "Om deze vraag te beantwoorden zal ik proberen vragen te stellen over dit stukje tekst. De antwoorden op de vragen moeten in de tekst staan. a. Wie heeft er kiespijn? b. Hoelang heeft Hans al kiespijn? c. Wat moet Hans nu doen? d. Waarom moet Hans naar de tandarts?" (Schrijf de vragen op). 6. Vraag: "Kunnen jullie mij de antwoorden op deze vragen geven?" (Schrijf de antwoorden achter de vragen op). a. Hans b. Een paar dagen c. Naar de tandarts d. Omdat Hans kiespijn heeft en de pijn steeds erger wordt 7. "We hebben nu een aantal vragen bij de tekst bedacht en hier antwoorden bij gevonden. Maar de vraag was welke vraag je het beste bij de tekst kunt stellen. De beste vraag is de vraag die samen met het antwoord een goede samenvatting van de tekst geeft. Die vraag vertelt goed waar de tekst over gaat." 8. "De samenvatting hadden we al opgeschreven, dat was: Hans moet naar de tandarts omdat hij kiespijn heeft en de pijn steeds erger wordt. We kijken nu nog eens naar de vragen. Eén van de vragen past met het antwoord het beste bij de samenvatting. Welke vraag is dat denken jullie?" 9. Discussie… 10. Vraag d is de beste vraag. Leg uit waarom vraag d de beste vraag is. "De vraag die je het beste bij de tekst kunt stellen is Waarom moet Hans naar de tandarts? Het antwoord op deze vraag is: Omdat Hans kiespijn heeft en de pijn steeds erger wordt. De vraag en het antwoord geven samen het belangrijkste uit de tekst weer. Ze vertellen hetzelfde als de samenvatting." 11. "Ik zal de antwoorden en de vragen die niet het beste waren weghalen. Dan laten we alleen de beste vraag staan." (Haal de antwoorden en vraag a, b en c weg.) 12. "We hebben alle vragen van de kaart beantwoord. We gaan nu verder lezen." 13. Vraag: "Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
3
14. Iedereen leest verder:
Maar de tandarts heeft het altijd zo druk. Hans kan daar niet zomaar naar binnen lopen. Hij zal eerst een afspraak moeten maken.
1. Vraag: "Is iedereen klaar met lezen? Staan er moeilijke woorden in de tekst?" (Zo ja, geef instructie ophelderen). 2. "Dit stukje tekst was heel kort. Toch kunnen we ook nu wel een samenvatting bedenken. Ik zal een samenvatting van de tekst geven: De tandarts heeft het altijd druk, daarom moet Hans een afspraak maken." (Schrijf de samenvatting onder de vragen: Samenvatting 2: De tandarts heeft het altijd druk, daarom moet Hans een afspraak maken.) 3. "Nu we de samenvatting hebben gemaakt, kijken we naar de derde vraag op de kaart. Daar staat: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? Ik bedenk eerst een aantal vragen bij de tekst. Daarbij kan ik gebruik maken van de achterkant van de kaart. Daarop staan de woorden: hoe, wie, wat, waar, waarom, wanneer. Met die woorden kan ik een vraag beginnen. Vragen kunnen dan zijn: a. Wie heeft het altijd druk? b. Wat moet Hans eerst doen? c. Waarom moet Hans een afspraak maken bij de tandarts?" (Schrijf de vragen op). 4. Vraag: "Kunnen jullie mij de antwoorden op deze vragen geven?" (Schrijf de antwoorden achter de vragen op). a. De tandarts b. Een afspraak maken c. Omdat de tandarts het altijd zo druk heeft. 5. "We hebben nu een aantal vragen bij de tekst bedacht en hier antwoorden bij gevonden. Wat is nu de beste vraag? De beste vraag is de vraag die samen met het antwoord de belangrijkste informatie uit de tekst geeft. Dit is de vraag die het beste bij de samenvatting past. Als ik die vraag stel kom ik het meeste te weten over de tekst. Welke vraag is dat denken jullie?" 6. Discussie: ..................... 7. Vraag c is de beste vraag. Leg nog éénmaal uit waarom vraag c de beste vraag is: "De vraag die je het beste bij de tekst kunt stellen is: Waarom moet Hans een afspraak maken bij de tandarts? Het antwoord op deze vraag is: Omdat de tandarts het altijd zo druk heeft. De vraag en het antwoord geven samen het belangrijkste uit de tekst weer. Ze vertellen hetzelfde als de samenvatting."
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
4
8. "Nu we het erover eens zijn dat vraag c de beste vraag is, haal ik de antwoorden en de andere vragen weer weg."
Toepassingsfase:
1. "Tot nu toe heb ik de vragen bedacht." 2. Vraag: "Zou iemand het straks van mij over willen nemen?" 3. Stephan wil het wel overnemen. (Zo niet, dan wijs je iemand aan.) 4. Vraag: "Willen jullie dan eerst stil verder lezen tot de volgende streep?" 5. Iedereen leest verder:
Hans pakt het telefoonboek. Hij zoekt het nummer van tandarts Jager in Groningen. Al gauw heeft hij het nummer gevonden: 050-3123321. Hij pakt de telefoon en toetst het nummer in. Hans krijgt niet de tandarts zelf aan de telefoon. Wel de assistente van de tandarts. Zij maakt voor de tandarts de afspraken.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Stephan, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 3. "Nu gaan we een samenvatting bedenken. Dit hebben we al eens eerder gedaan. Stephan, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? 4. Stephan geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: Hans belt met de assistente van de tandarts om een afspraak te maken. 5. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op).
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
5
8. "Stephan, wil je nu een vraag bedenken bij de tekst? Het antwoord op de vraag moet in de tekst staan." Stephan bedenkt een vraag. Als Stephan moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je hem dat hij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 9. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. Vragen kunnen zijn: a. Wat pakt Hans? b. Wat zoekt Hans? c. Waarom belt Hans naar de tandarts? d. Wie krijgt Hans aan de telefoon? e. Met wie belt Hans om een afspraak te maken? 10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). 11. "We hebben met zijn allen hele goede vragen bedacht. Nu kijken we naar de derde vraag op de kaart. Stephan, wil jij de derde vraag van de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 12. Stephan doet een poging. Wanneer het hem niet lukt, help je hem door te zeggen dat de beste vraag, samen met het antwoord, hetzelfde vertelt als de samenvatting. 13. "Stephan vindt ......................... de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Met wie belt Hans om een afspraak te maken? 15. "We hadden dus allemaal goede vragen bedacht, maar één van de vragen paste het beste bij de samenvatting. Deze vraag is dus de beste." De vraag en het antwoord geven dezelfde belangrijke informatie als de samenvatting. Laat dit aan de cursisten zien. 16. "Als dit de beste vraag is, dan halen we de andere vragen en de antwoorden weer weg." 17. "Dan gaan we nu verder met de tekst. Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 18. Iedereen leest verder:
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
6
"Ik ben Hans de Groot," zegt Hans,"en ik heb verschrikkelijke kiespijn." "Kom vanmiddag maar even langs. Dan zal tandarts Jager proberen jou van je kiespijn af te helpen. Kun je om twee uur vanmiddag?" vraagt de assistente. "Ik moet vrij nemen van mijn werk, maar ik zal er zijn", zegt Hans. "Goed, dan zien we je vanmiddag om twee uur", zegt de assistente. De afspraak is gemaakt.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Ria, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 3. "Nu gaan we weer een samenvatting bedenken. Ria, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? 4. Ria geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: Hans maakt de afspraak dat hij om twee uur bij de tandarts is. 5. "Ria, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). 8. "Ria, wil je nu een vraag over de tekst bedenken? Het antwoord op de vraag moet in de tekst staan." Ria bedenkt een vraag. Als Ria moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je haar dat zij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 9. "Ria, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen kunnen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. Vragen kunnen zijn: a. Wanneer kan Hans langs komen? b. Wat moet Hans eigenlijk die middag doen? c. Wie gaat Hans helpen met zijn kiespijn? d. Wat is de afspraak die Hans maakt met de assistente? 10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
7
11. "Jullie hebben weer goede vragen bedacht. Nu gaan we weer kijken welke vraag het beste is. Ria, wil jij de derde vraag van de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 12. Ria doet een poging. 13. "Ria vindt ......................... de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Wat is de afspraak die Hans maakt met de assistente? 15. "Goed, deze vraag is dus de beste, omdat de vraag en het antwoord samen dezelfde belangrijke informatie geven als de samenvatting." Laat dit aan de cursisten zien. 16. "Omdat dit de beste vraag is bij de tekst, haal ik de andere vragen en de antwoorden weer weg. Dit waren ook goede vragen, maar ze pasten niet het beste bij de samenvatting." 17. "Dan gaan we nu verder met de tekst. Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 18. Iedereen leest verder:
Het is twee uur. Hans is bij de tandarts. Hij moet even wachten in de wachtkamer. Tandarts Jager is nog met een andere patiënt bezig. Hij hoort de geluiden van verschillende boren. Ineens heeft hij niet eens zo veel kiespijn meer.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Jolien, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Jolien leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 3. "Nu gaan we weer een samenvatting bedenken. Jolien, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Jolien leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat?
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
8
4. Jolien geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: Hans moet wachten in de wachtkamer. Door de geluiden van boren heeft hij opeens niet zo veel kiespijn meer. 5. "Jolien, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). 8. "Jolien, wil je nu een vraag over de tekst bedenken? Het antwoord op de vraag moet in de tekst staan." Jolien bedenkt een vraag. Als Jolien moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je haar dat zij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 9. "Jolien, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. 10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). 11. "Jullie hebben goede vragen bedacht. Jolien, wil jij de derde vraag van de kaart voorlezen?" Jolien leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 12. Jolien doet een poging. 13. "Jolien vindt ......................... de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Waarom heeft Hans ineens niet meer zoveel kiespijn? 15. "Goed, deze vraag is dus de beste." De vraag en het antwoord geven samen dezelfde belangrijke informatie als de samenvatting. Laat dit aan de cursisten zien. 16. "Omdat dit de beste vraag is bij de tekst, haal ik de andere vragen en de antwoorden weer weg. Dit waren ook hele goede vragen, maar de andere vraag is de beste." 17. "Dan gaan we nu verder met de tekst. Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 18. Iedereen leest verder:
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
9
Eindelijk is de andere patiënt klaar. Hans mag naar binnen. De tandarts helpt Hans aan zijn zere kies. Een ontsteking, die zoveel pijn veroorzaakte is de boosdoener. Na een half uur is de tandarts klaar. Nu is de pijn weg.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Stephan, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 3. "Als er geen moeilijke woorden meer in de tekst staan, gaan we weer een samenvatting bedenken. Stephan, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? 4. Stephan geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: De tandarts heeft Hans geholpen. Nu is de pijn weg. 5. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). 8. "Stephan, wil je een vraag over de tekst bedenken? Het antwoord op de vraag moet in de tekst staan." Stephan bedenkt een vraag. Als Stephan moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je hem dat hij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 9. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. 10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). 11. "Nu hebben we er weer een rijtje goede vragen staan. Maar welke van de vragen kun je het beste bij de tekst stellen? Stephan, kun jij mij vertellen welke van deze vraag ik het beste bij de tekst kan stellen?" 12. Stephan doet een poging. novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
10
13. "Stephan vindt ......................... de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Waarom is de kiespijn weg? 15. "Goed, deze vraag is dus de beste vraag." De vraag en het antwoord geven dezelfde belangrijke informatie als de samenvatting. Laat dit aan de cursisten zien. 16. "Dan halen we de andere goede vragen en antwoorden weer weg, zodat we weer één vraag over houden." 17. "Dan gaan we nu verder met de tekst. Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 18. Iedereen leest verder:
Opgelucht stapt Hans uit de stoel van de tandarts. Wat heerlijk dat hij geen last meer heeft. Hij bedankt tandarts Jager en gaat naar huis. Hij is blij dat hij deze stap heeft genomen. En dat hij niet langer heeft gewacht met het maken van een afspraak. Hopelijk hoeft hij zulke afspraken niet al te vaak te maken.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Ria, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 3. "Nu gaan we weer een samenvatting bedenken. Ria, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Kun je in één of twee woorden vertellen waar de tekst over gaat? 4. Ria geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: Hans is blij dat hij geen last meer heeft. 5. "Ria, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
11
8. "Ria, wil je nu een vraag over de tekst bedenken? Het antwoord op de vraag moet in de tekst staan." Ria bedenkt een vraag. Als Ria moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je haar dat zij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 9. "Ria, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op.) Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. 10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). 11. "We gaan vandaag nog eenmaal de beste vraag uitkiezen. Ria, wil jij de derde vraag van de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 12. Ria doet een poging. 13. "Ria vindt ......................... de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Waarom is Hans blij? 15. "Goed, deze vraag is dus de beste vraag." De vraag en het antwoord geven dezelfde belangrijke informatie als de samenvatting. Laat dit aan de cursisten zien. 16. "Dan haal ik de andere goede vragen en de antwoorden weg, zodat we alleen de beste vraag over houden."
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
12
Afrondingsfase: 1. "Tot zover deze les. We hebben opnieuw een tekst gelezen. Bij deze tekst hebben we samenvattingen gemaakt en vragen bedacht. Na het maken van de samenvatting en de vragen keken we welke vraag het beste bij de samenvatting paste. De beste vraag vertelde samen met het antwoord hetzelfde als de samenvatting. Iedereen heeft daaraan meegewerkt." 2. Vraag: "Vonden jullie het moeilijk om goede vragen te bedenken?" 3. Discussie: ............... 4. "Ik vond het prima gaan en voor jullie inzet wil ik jullie dan ook bedanken. De volgende keer gaan we weer vragen maken bij de tekst. Dan zou ik graag willen dat iemand anders de leiding neemt, zoals ik dat nu gedaan heb. Maar daar praten we de volgende keer wel verder over. Nogmaals bedankt en tot de volgende keer."
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 1: Vragen stellen
13