Les 3 Vragenstellen Leestekst: De inbreker
"Welkom: .................................. "
Introductiefase:
1. "Vandaag gaan we voor de derde keer een tekst lezen en daarbij vragen maken." 2. Vraag: "Welke vraag hebben we daarbij nodig?" 3. Discussie: ............................. 4. "Juist, de vraag: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? hebben we hierbij nodig. Deze vraag staat op jullie kaart. Gebruik de kaart maar weer bij deze les. Je kunt de kaart ook als bladwijzer gebruiken." 5. "We hebben al eerder gezien dat we, door goede vragen te stellen over de tekst, de tekst ook goed leren begrijpen. En dat gaan we dus ook vandaag weer proberen."
Instructiefase: 1. "Vandaag gaan we dus weer een tekst lezen. Bij die tekst gaan we de betekenis van moeilijke woorden zoeken, samenvatten en vragen stellen. We lezen straks het eerste gedeelte zacht. Tot aan de eerste streep. Als we gestopt zijn met lezen zal ik proberen om moeilijke woorden te vinden, een samenvatting te maken en vragen te bedenken over dat wat we gelezen hebben. Aan jullie zal ik dan vragen wat jullie de beste vraag vinden. Nadat ik alles één keer voor heb gedaan mag iemand van jullie het van mij overnemen. Iedereen komt vandaag aan de beurt om vragen te maken." 2. Vraag: "Is het duidelijk wat vandaag de bedoeling is?" 3. "Dan zal ik nu de tekst van vandaag uitdelen. De titel van de tekst is: De inbreker." 4. De tekst wordt uitgedeeld. 5. Vraag: "Willen jullie het eerste gedeelte lezen tot aan de eerste streep?" novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
1
6. Iedereen begint te lezen.
De inbreker
In de straat is het donker en stil. De inbreker sluipt naar een huis toe. Hij loopt zo zachtjes dat niemand hem hoort en niemand hem ziet. Bij het huis is het ook donker en stil. De inbreker weet dat de bewoners van het huis op vakantie zijn. Nu kan hij makkelijk spullen uit hun huis meenemen. Hij wil hun spullen gaan stelen.
1. Vraag: "Is iedereen klaar met lezen? Staan er moeilijke woorden in de tekst?" (Zo ja, geef instructie ophelderen). 2. "Pak de kaart er maar even bij. De eerste vraag van de kaart hebben we al beantwoord. Als tweede vraag staat er: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? Als we dat doen hebben we een samenvatting van de tekst." 3. "Ik zal nu eerst een samenvatting van de tekst geven: De tekst gaat over een inbreker. De inbreker sluipt in het donker naar een huis toe. Hij wil spullen uit het huis gaan stelen." (Schrijf de samenvatting onder de vragen: Samenvatting 1: De inbreker sluipt in het donker naar een huis toe. Hij wil spullen uit het huis gaan stelen.) 4. "Nu we de samenvatting hebben, kijken we naar de laatste vraag op de kaart. Als laatste vraag staat er: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen?" 5. "Ik zal proberen vragen te stellen over dit stukje tekst. De antwoorden op de vragen moeten in de tekst staan. Dan kan ik de volgende vragen bij de tekst stellen: a. Waar sluipt de inbreker naar toe? b. Wat weet de inbreker? c. Wat wil de inbreker gaan doen bij het huis waar hij heen sluipt?" (Schrijf de vragen op). 6. Vraag: "Kunnen jullie mij de antwoorden op deze vragen geven?" (Schrijf de antwoorden achter de vragen op). a. Naar een huis. b. Dat de bewoners van het huis op vakantie zijn. c. De inbreker wil spullen uit het huis stelen. 7. "We hebben nu een aantal vragen bij de tekst bedacht en hier antwoorden bij gevonden. Wat is nu de beste vraag? De beste vraag is de vraag die samen met het antwoord de beste samenvatting van de tekst geeft." novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
2
8. "De samenvatting hebben we al eerder gemaakt. We kijken nu nog eens naar de vragen. Eén van de vragen past, samen met het antwoord, het beste bij de samenvatting. Welke vraag is dat denken jullie?" 9. Discussie… 10. Vraag c is de beste vraag. Leg nog éénmaal uit waarom vraag c de beste vraag is. "De vraag die je het beste bij de tekst kunt stellen is: Wat wil de inbreker gaan doen bij het huis waar hij heen sluipt? Het antwoord op deze vraag is: De inbreker wil spullen uit het huis stelen. De vraag en het antwoord geven samen het belangrijkste uit de tekst weer. Ze vertellen hetzelfde als de samenvatting. We halen de vragen die minder goed bij de samenvatting passen weg." 11. "We lezen verder." 12. Vraag: "Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 13. Iedereen leest verder:
Aan de achterkant van het huis tuurt hij door het keukenraam heen. Met zijn ogen een beetje dicht geknepen ziet hij de koelkast staan. De inbreker slaat het raam in de keukendeur kapot. Hij wacht even om te kijken of niemand hem gehoord heeft. Dan gaat hij met zijn hand door het kapotte raam heen. Hij opent de deur vanaf de binnenkant en gaat het huis in.
Toepassingsfase:
1. Vraag: "Is iedereen klaar met lezen?" 2. "Tot nu toe heb ik de vragen bedacht. Zou iemand het nu van mij over willen nemen?" 3. Stephan wil het wel overnemen. (Zo niet, dan wijs je iemand aan). 4. "Stephan, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 5. "Nu gaan we een samenvatting bedenken. Dit hebben we al eens eerder gedaan. Stephan, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
3
6. Stephan geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: De inbreker slaat een raam kapot en opent daarna de deur vanaf de binnenkant. Dan gaat hij het huis in. 7. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 8. Discussie…… 9. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). 10. "Dan gaan we nu bezig met het stellen van vragen. Stephan, wil je een vraag over de tekst bedenken? Het antwoord op de vraag moet in de tekst staan." Stephan bedenkt een vraag. Als Stephan moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je hem dat hij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 11. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. Vragen kunnen zijn: a. Wat ziet de inbreker in het huis staan? b. Wat doet de inbreker met het raam? c. Waarom wacht de inbreker? d. Hoe komt de inbreker het huis binnen? 12. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). Antwoorden bij bovenstaande vragen zijn: a. Een koelkast. b. Kapot slaan. c. Om te kijken of niemand hem gehoord heeft. d. Door een raam kapot te slaan en de deur te openen. 13. "We gaan nu nog een keer kijken naar de vragen die we net hebben bedacht. Stephan, wil jij de derde vraag van de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 14. Stephan doet een poging. 15. "Stephan vindt ............. de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 16. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Hoe komt de inbreker het huis binnen? Deze vraag wordt opgeschreven en/of de andere vragen worden verwijderd.
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
4
17. "Goed, deze vraag is dus de beste." De vraag en het antwoord geven dezelfde belangrijke informatie als de samenvatting. Laat dit aan de cursisten zien. 18. "Dan gaan we nu verder met de tekst. Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 19. Iedereen leest verder:
Binnen begint het alarmsysteem te piepen. De inbreker weet dat de politie nu snel een seintje krijgt. De politie zal dan horen dat het alarmsysteem is afgegaan. Ze zullen gelijk naar het huis toe rijden. De inbreker rent de woonkamer in. Hij pakt de DVD speler en kijkt om zich heen. Dan rent hij naar buiten.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Ria, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 3. "Als er geen moeilijke woorden meer in de tekst staan gaan we een samenvatting bedenken. Dit hebben we al eens eerder gedaan. Ria, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? 4. Ria geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: Wanneer het alarmsysteem afgaat, pakt de inbreker snel de dvd-speler en rent naar buiten. 5. "Ria, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). 8. "Ria, wil je een vraag over de tekst bedenken? Het antwoord op de vraag moet in de tekst staan." Ria bedenkt een vraag. Als Ria moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je haar dat zij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart.
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
5
9. "Ria, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. Vragen kunnen zijn: a. Wat begint er binnen te piepen. b. Wie krijgt nu snel een seintje? c. Wat doet de inbreker wanneer het alarmsysteem begint te piepen? d. Waar rent de inbreker heen? 10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). 11. "Ria, wil jij nu de derde vraag van de kaart voorlezen?" Ria leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 12. Ria doet een poging. 13. "Ria vindt ............ de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Wat doet de inbreker als het alarmsysteem begint te piepen?. Deze vraag wordt opgeschreven en/of de andere vragen worden verwijderd. 15. "Goed, deze vraag is dus de beste." De vraag en het antwoord geven dezelfde belangrijke informatie als de samenvatting. Laat dit aan de cursisten zien. 16. "Dan gaan we nu verder met de tekst. Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 17. Iedereen leest verder:
De inbreker moet nu snel weg voor de politie er is. Vliegensvlug gaat hij naar het hek achter in de tuin. Bijna struikelt hij over een losse steen. Maar hij valt niet en rent snel door. Als hij bij het hek is doet hij het open. Hij rent door de opening heen. Dan botst hij tegen een kwade buurman op.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Jolien, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Jolien leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
6
3. "Nu gaan we weer een samenvatting bedenken. Jolien, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Jolien leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? 4. Jolien geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: Als de inbreker weg rent botst hij tegen een kwade buurman op. 5. "Jolien, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). 8. "Jolien, wil je nu een vraag over de tekst bedenken?" Jolien bedenkt een vraag. Als Jolien moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je haar dat zij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 9. "Jolien, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. Vragen kunnen zijn: a. Waarom moet de inbreker snel weg? b. Waarover struikelt de inbreker bijna? c. Waar rent de inbreker naartoe? d. Tegen wie botst de inbreker op als hij wegrent? 10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). 11. "We gaan nu nog een keer kijken naar de vragen die we net hebben bedacht. Jolien, wil jij de derde vraag van de kaart voorlezen?" Jolien leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 12. Jolien doet een poging. 13. "Jolien vindt .............. de beste vraag bij dit stukje tekst." Vraag: "Vinden jullie dit allemaal de beste vraag bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Tegen wie botst de inbreker op als hij wegrent? Deze vraag wordt opgeschreven en/of de andere vragen worden verwijderd. 15. "Goed, deze vraag is dus de beste, omdat de vraag en het antwoord samen dezelfde belangrijke informatie geven als de samenvatting." Laat dit aan de cursisten zien. novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
7
16. "Dan gaan we nu verder met de tekst. Willen jullie verder lezen tot de volgende streep?" 17. Iedereen leest verder:
De buurman had het alarm gehoord en was gelijk naar buiten gegaan. Nu pakt de buurman de inbreker stevig vast. Hij is een stuk groter en sterker dan de inbreker. Vroeger was de buurman bodybuilder. Daarom is hij een man met veel spieren. De inbreker kan nergens meer heen. Pas wanneer de politie er is laat de buurman de inbreker weer los. De politieagenten bedanken de buurman. Dan pakken zij de inbreker vast en nemen hem mee naar het politiebureau.
1. Vraag: "Zijn jullie klaar met lezen?" 2. "Stephan, wil jij de eerste vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Staan er moeilijke woorden in de tekst? Wanneer de cursisten aangeven dat ze een woord moeilijk vinden geef je de instructie die hoort bij ‘Ophelderen’. 3. "Als we van alle woorden uit de tekst de betekenis weten gaan we een samenvatting van de tekst maken. Stephan, wil jij de tweede vraag op de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Kun je in één of twee zinnen vertellen waar de tekst over gaat? 4. Stephan geeft een samenvatting. Wanneer dit niet lukt maak je gebruik van de instructie ‘samenvatten’. De samenvatting zou kunnen zijn: De buurman houdt de inbreker vast totdat de politie er is. Dan nemen de politieagenten de inbreker mee naar het politiebureau. 5. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen wat zij van jouw samenvatting vinden?" 6. Discussie…… 7. "Jullie samenvatting is dus: …… ." (Schrijf deze samenvatting op). 8. "Stephan, wil je nu een vraag over de tekst bedenken?" Stephan bedenkt een vraag. Als Stephan moeite heeft met het bedenken van een vraag vertel je hem dat hij gebruik mag maken van de hulpwoorden op de achterkant van de kaart. 9. "Stephan, wil jij aan de anderen vragen of zij ook een vraag kunnen bedenken?" (Schrijf de vragen op). Wanneer de cursisten zelf geen vragen bedenken, help je ze met wie, wat, waarom, wanneer, hoelang enz. novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
8
10. "Wie weet de antwoorden op de vragen?" Behandel de vragen één voor één. (Schrijf de antwoorden op). 11. "Nu we de vragen hebben bedacht, moeten we nog één ding doen. Dat is de laatste vraag van de kaart beantwoorden. Stephan, wil jij de laatste vraag van de kaart voorlezen?" Stephan leest voor: Welke vraag kun je het beste bij de tekst stellen? 12. Stephan doet een poging. 13. "Stephan vindt ................ de beste vraag bij dit stukje tekst. Stephan wil jij aan de anderen vragen of zij dit ook de beste vraag vinden bij dit gedeelte van de tekst?" 14. Discussie: ...................... Uitkomst moet er ongeveer als volgt uitzien: Wat gebeurt er met de inbreker? Deze vraag wordt opgeschreven en/of de andere vragen worden verwijderd. 15. "Goed, deze vraag is dus de beste." De vraag en het antwoord geven samen dezelfde belangrijke informatie als de samenvatting. Laat dit aan de cursisten zien.
Afrondingsfase: "Vandaag hebben we weer geprobeerd vragen bij de tekst te maken. Dit hebben we gedaan omdat we door het maken van goede vragen ook de tekst goed leren begrijpen. We hebben gezien dat je veel vragen kunt bedenken. Sommige vragen geven maar een klein beetje informatie. Wat we hebben gezocht zijn die vragen die gaan over de belangrijkste informatie uit de tekst. Als we goed blijven kijken naar wat de belangrijkste informatie is, kunnen we ook de beste vragen bedenken. En dat is ons goed gelukt. Bedankt daarvoor. Blijf goed letten op de belangrijkste informatie. Dan kun je ook de beste vraag kiezen. Tot de volgende keer."
novo Consult 2009 Begrijpend lezen Leerkrachtinstructie leestekst 3: Vragen stellen
9