1
Manieren van leren
1.1 Lezen Lees de volgende tekst en beantwoord de vragen.
Wat kost een blindedarm? 1 Marktwerking dwingt ziekenhuizen tot zelfonderzoek: wat zijn onze kosten, wat willen we nog wel doen, wat niet? Dat is winst, vindt Franck Asselman, econoom van het AMC in Amsterdam. Maar hij maakt zich ook zorgen: de topzorg mag niet verminderen. Marktwerking 2 Sinds 2005 bestaat er in de zorg marktwerking. Marktwerking betekent onder meer concurreren op prijs. Als een product in de ene winkel duurder is dan in een andere, stapt de klant over naar die andere winkel. Het enige wat er dan op zit is de prijs te verlagen. Dat geldt ook voor ziekenhuizen. Dat zijn ook een soort winkels. De producten die er te koop zijn heten diagnosebehandelcombinaties (dbc’s). Een dbc is een code in de gezondheidszorg die het geheel van een geleverd zorgproduct omschrijft. Het gaat dan om alle activiteiten van het ziekenhuis en de betrokken medisch specialisten. 3 Volgens Franck Asselman betekent het dbc-systeem een revolutionaire verandering voor de ziekenhuizen: ‘In het oude stelsel kregen de ziekenhuizen jaarlijks een budget toegewezen. Maar hoeveel een bepaalde verrichting kostte? De ziekenhuizen hadden geen idee. Dankzij de dbc’s en de kostprijzen die het AMC inmiddels jaarlijks voor alle ziekenhuisactiviteiten berekent, zijn de kosten per patie¨nt en per patie¨ntengroep nu wel inzichtelijk. Dat is een grote vooruitgang. Het heeft me verbaasd dat er helemaal geen inzicht was in de kostprijs per patie¨nt, terwijl er veel geld in omgaat.’ Medisch en financieel beleid 4 Asselman heeft in de wereld van de ziekenhuizen naam gemaakt door een beslissysteem te ontwerpen waarmee ziekenhuisbesturen keuzes kunnen maken: welke activiteiten zijn voor ons ziekenhuis financieel interessant of om een andere reden van belang? Het kan zijn dat een verrichting meer kost dan oplevert. Je moet dan ook kijken naar de relevantie. In een universitair medisch centrum (UMC) als het onze kan het zijn dat je een bepaalde patie¨ntengroep toch in huis wilt houden voor onderwijs of onderzoek. Maar valt er niets aan de kosten te doen en is de patie¨ntengroep voor het ziekenhuis ook niet interessant genoeg, dan kun je in overleg met ziekenhuizen in de regio proberen patie¨ntenstromen te verleggen. Zo wordt er een koppeling gelegd tussen het medisch en het financie¨le beleid. Vroeger gebeurde dat nauwelijks.
4
nederlands niveau 3-4
5 Asselman praat over zijn ziekenhuis als een bedrijf. Hij komt dan ook uit het bedrijfsleven. Tien jaar geleden stapte hij over van een bank in Londen naar het AMC. Zijn bedrijfsmatige aanpak trekt bij andere ziekenhuizen veel belangstelling. En dat is wel te begrijpen, want de dbc’s dwingen ziekenhuizen na te denken over hun activiteiten. Richttarief 6 Het is niet allemaal rozengeur en maneschijn met die dbc’s. Zeker in het begin keken patie¨nten nogal eens verbaasd naar de rekening: een eenvoudige behandeling kon plots stukken duurder zijn. Anderzijds leidt het systeem ertoe dat ziekenhuizen soms akkoord gaan met een tarief dat lang niet kostendekkend is. Hoe kan dat? Asselman: ‘Zo’n tarief wordt eerst landelijk vastgesteld. Het is een soort richttarief, gebaseerd op wat zo’n dbc gemiddeld in een kleine groep Nederlandse ziekenhuizen kost. En de verzekeraars willen natuurlijk niet meer betalen dan het gemiddelde. 7 Voor UMC’s en topklinische ziekenhuizen vormen de dbc’s dan ook een speciaal probleem. Asselman: ‘Die topziekenhuizen schieten er bij in, omdat de vaak complexe zorg die ze leveren duurder is dan gemiddeld. Nu is er wel een apart potje voor de meerkosten die UMC’s maken vergeleken met andere ziekenhuizen. Daar zit voor alle UMC’s 500 miljoen euro in. Het AMC krijgt 90 miljoen. Maar stel dat de bekostiging in de toekomst alleen gebeurt op basis van dbc’s dan hebben we een groot probleem. De patie¨nten in universitair medische centra zijn nu eenmaal heel moeilijk te standaardiseren. Inzicht 8 Hoe kan dat dan toch goed geregeld worden? Asselman: ‘Terug naar het verleden moeten we niet. Die budgetten van vroeger waren veel te globaal. Dat past niet meer in de huidige maatschappij. We willen inzicht. En die transparantie hebben we aan de dbc’s te danken.’ 9 Ziekenhuizen kunnen door de dbc’s nu dus vergeleken worden. Alleen voor complexe zorg werkt het dbc-systeem niet zo goed. Daarvoor moet nog een oplossing gevonden worden, zonder dat er teveel administratieve handelingen bijkomen. Naar: Wilfried van der Bles in Trouw op 5 augustus 2008. http://www.trouw.nl/ achtergrond/deverdieping/article1735671.ece
Opdracht 1
1 2 3 4
Vertel in je eigen woorden wat een dbc is. Waarmee worden dbc’s in ziekenhuizen in alinea 2 vergeleken? Wat is een groot voordeel van de invoering van de dbc’s? Waarom is het voor een ziekenhuis soms toch interessant om een verrichting die meer kost dan oplevert te doen? 5 Alinea 4 eindigt met de uitspraak: Dat gebeurde vroeger nauwelijks. Wat gebeurde er vroeger nauwelijks? 6 Waarom zijn veel ziekenhuizen geı¨nteresseerd in de aanpak van Franck Asselman? 7 Wat is volgens alinea 6 een nadeel van de dbc’s? 8 Waarom hebben umc’s last van het dbc-systeem? 9 Welk woord in alinea 8 betekent ongeveer hetzelfde als inzicht? 10 Waarom is het volgens de laatste alinea moeilijk om een oplossing te vinden voor complexe zorg?
1
manieren van leren
1.2 Luisteren Luister naar het volgende gesprek en beantwoord daarna de vragen. Aan het gesprek nemen drie studenten deel: Tanja (T), Soraya (S) en Leila (L). T: S:
Weet jij al of je na je opleiding verder wil leren? Ja zeker, daar heb ik wel zin in. Niveau 4 lijkt me een echte uitdaging. Je krijgt dan ook meer vakken.
L:
Het is inderdaad een leuke opleiding, want je gaat veel meer doen. Ik kan je echt aanraden om ook niveau 4 te gaan doen. Ik vond het wel veel zwaarder dan niveau 3, maar ik heb er geen dag spijt van gehad dat ik deze opleiding doe.
T:
Ik heb echt zin om te gaan werken. Ik houd interessante vacatures goed in gaten.
L:
Ik twijfel nog. Eigenlijk ben ik er wel aan toe om onder de mensen te komen en lekker aan het werk te gaan. Maar heel misschien ga ik verder met de opleiding Verpleegkunde hbo.
T:
Ik zag laatst een baan bij het revalidatiecentrum hier in de stad. Ik dacht: oh, als die baan er nog maar is als ik klaar ben.
S:
Ik merk dat ik steeds meer wil weten van de verpleging en dat ik dus het best verder kan gaan leren. Aan de andere kant zou ik ook wel vast wat willen gaan verdienen. Maar ja, voorlopig heb ik geen plannen om een gezin te starten ofzo....
L:
Kinderen, het lijkt me enig. Zeker als je een fijne opvang hebt. Maar eerst ga ik deze opleiding afmaken. Ik denk dat ik daarna de praktijk in ga, want ik heb dan tenslotte een goede opleiding. En nog vier jaar studeren vind ik misschien toch wel te veel.
T:
Oh nee, ik weet zeker dat ik geen kinderen wil. Ik wil lekker werken en mijn tijd leuk besteden. Ik ga geen opleiding meer doen op niveau 4.
S:
Trouwens wat gaan jullie dit weekend doen?
T:
Jullie weten toch dat ik vrijwilliger ben bij het zorgcentrum hier om de hoek? Daar ga ik morgenmiddag even langs. Ik ga dan gewoon even kletsen met een paar bewoners. Die vinden dat hartstikke leuk!
L:
Ik vind dat heel goed van je, maar ik doe door-de-weeks al genoeg. Ik ga eerst uitslapen en daarna ga ik de stad in. Misschien ga ik wel naar de film met Marcel. En wat ga jij doen, Soraya?
S:
Op zaterdagochtend sta ik lekker vroeg op en ga ik een half uurtje hardlopen. ’s Middags ga ik naar dat callcenter waar ik werk.
Opdracht 2
1 Welk onderwerp staat in het gesprek van de meisjes centraal? a uitgaan en lekker feesten b werken na de opleiding c verder na de opleiding d vrijwilligerswerk doen 2 Wie doet momenteel niveau 3? a zowel Soraya als Tanja b zowel Soraya als Leila c alleen Soraya d alleen Tanja
5
6
nederlands niveau 3-4
3 Wat is een groot voordeel van niveau 4? a je gaat meer verdienen b je hebt een uitgebreide stage c je gaat veel meer doen d je hebt leukere vakken 4 Wat is een nadeel van niveau 4? a het is veel saaier dan niveau 3 b het is veel zwaarder dan niveau 3 c het kost je heel veel meer tijd d het kost veel meer geld 5 Wat wil Tanja? a Tanja heeft zin om te gaan werken b Tanja wil graag een gezin stichten c Tanja wil een opleiding op niveau 4 gaan doen d Tanja wil graag bij een callcenter werken 6 Wie denkt erover ooit nog eens Verpleegkunde HBO te gaan doen? a zowel Soraya als Tanja b zowel Leila als Tanja c alleen Soraya d alleen Leila 7 Wie zou er wel kinderen willen? a alleen Tanja b alleen Leila. c zowel Tanja als Soraya d zowel Soraya als Leila 8 Wat gaat Tanja in het weekend in het zorgcentrum doen waar ze vrijwilliger is? a gewoon even kletsen met enkele bewoners b een potje kaarten met enkele andere vrijwilligers c achter de receptie zitten en de telefoon aannemen d wandelen met een paar bewoners 9 Met wie wil Leila naar de film? a met enkele bewoners van het zorgcentrum b met Marcel en Soraya c alleen met Marcel d alleen met Soraya 10 Welke uitspraak is waar? a Leila gaat op zaterdagochtend een half uurtje hardlopen b Tanja wil graag de opleiding Verpleegkunde HBO gaan doen c Soraya werkt in het weekend bij een callcenter d Tanja heeft een leuke baan bij het revalidatiecentrum in de stad
1
manieren van leren
7
1.3 Spelling Onderwerp en persoonsvorm
De persoonsvorm in een zin kun je vinden door de zin in een andere tijd te zetten. Je kunt de persoonsvorm ook in het meervoud zetten of juist in het enkelvoud. Het onderwerp verandert dan mee. Het onderwerp kun je vinden door te vragen: wie of wat? + de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: De assistente schreef een klachtenbrief.
persoonsvorm = schreef Wie schreef? De assistente onderwerp = De assistente
De assistentes schreven een klachtenbrief.
persoonsvorm = schreven Wie schreven? De assistentes onderwerp = De assistentes
Die opleiding wil ik gaan volgen.
persoonsvorm = wil Wie wil? Ik onderwerp = ik
Die opleiding willen Dinesh en Paul gaan volgen.
persoonsvorm = willen Wie willen? Dinesh en Paul onderwerp: Dinesh en Paul
Het boek ligt op de plank.
persoonsvorm: ligt Wat ligt? Het boek onderwerp: het boek
8
nederlands niveau 3-4
Opdracht 3
Onderstreep in het volgende tekstje alle persoonsvormen en alle onderwerpen. Gebruik twee verschillende kleuren.
De Nederlandse gezondheidszorg staat al jaren in het middelpunt van de belangstelling. Iedereen heeft ermee te maken. Er werken ontzettend veel mensen in de zorg. Zij doen met veel warmte en liefde het zware werk. Dat kan alleen maar als je bereid bent het leven van je medemens aangenamer te maken. De verpleegkundigen houden het leven van zieken of zorgbehoevenden leefbaar. De wijkverpleegkundige, de thuiszorg of de buurvrouw die met liefde ervoor zorgt dat een oudere vriendin gewoon thuis kan blijven wonen zijn het cement in de Nederlandse samenleving. Zij zijn onmisbaar! Naar: De Telegraaf, 22 november 2008
werkwoorden
Er zijn drie verschillende werkwoorden:
– de persoonsvorm (pv) – de infinitief (inf ) – het voltooid deelwoord (vdw)
Bijvoorbeeld:
1 Sjoerd schopt tegen de emmer. 2 Sjoerd wil tegen de emmer schoppen. 3 Sjoerd heeft tegen de emmer geschopt.
In zin 1 is schopt de persoonsvorm. De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. De eerste zin ziet er in de verleden tijd zo uit: Sjoerd schopte tegen de emmer. Als er maar e´e´n werkwoord in de zin staat, dan is dit werkwoord altijd de persoonsvorm. In zin 2 is schoppen een infinitief. Infinitief is een ander woord voor ‘heel werkwoord’. De infinitief is de vorm van het werkwoord dat in het woordenboek staat. Als je de betekenis van schopt niet weet, dan zoek je in het woordenboek bij de infinitief: schoppen. Let op: de persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud heeft dezelfde vorm als de infinitief! In zin 3 is geschopt een voltooid deelwoord. In een zin met een voltooid deelwoord is de persoonsvorm altijd een vorm van worden of zijn.
1
manieren van leren
9
Opdracht 4
Geef van de schuin gedrukte werkwoorden aan wat voor soort werkwoord het is: pv, inf of vdw. 1 Werknemers in de zorg hoeven zich nooit te vervelen! 2 Mevrouw Van den Berg besefte niet dat ze hulp nodig had. 3 Ik heb die van mijn collega’s gekregen! 4 De bewoners van het zorgcentrum klaverjassen de hele middag. 5 Meneer Willems is vannacht weer uit bed gevallen. 6 Peter en Dinesh willen de patie¨nten over medicijngebruik adviseren. 7 Ik kan de uitslag van de operatie niet voorspellen. 8 Door de zon waren de papieren helemaal verkleurd. 9 Tijdens het bezoekuur glinsterden haar ogen. 10 De lekkere soep werd tussen de middag opgediend. de persoonsvorm
De tijd van een zin wordt bepaald door de persoonsvorm. Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, staat de zin dus ook in de tegenwoordige tijd. Hetzelfde geldt voor de verleden tijd. Met het spellen van de persoonsvorm worden nog wel eens spelfouten gemaakt. Dat staat heel slordig en is ook niet nodig. Onthoud een aantal regels: tegenwoordige tijd
Voor de ik-vorm neem je de infinitief. Je laat -en weg. Voor de hij-vorm neem je de infinitief. Je laat -en weg en zet er een -t achter. Voor de wij-vorm hoef je niets te doen. Deze ziet er hetzelfde uit als de infinitief.
Bijvoorbeeld:
struikelen – en –> ik struikel struikelen – en + t –> hij struikelt struikelen –> wij struikelen
Soms moet je een kleine aanpassing doen voor de uitspraak:
maken – en –> ik maak (er is een a toegevoegd voor de uitspraak) stemmen – en –> ik stem (er is een m vervallen, die is overbodig) doven – en –> ik doof (er is een o toegevoegd en de v is veranderd in een f ) lezen – en –> ik lees (er is een e toegevoegd en de z is veranderd in een s)
10
nederlands niveau 3-4
Opdracht 5
Vul de juiste vorm van de werkwoorden in. ik bewaar
hij .........................
wij .........................
ik .........................
hij .........................
wij begeleiden
ik .........................
hij kucht
wij .........................
ik besef
hij .........................
wij .........................
ik .........................
hij .........................
wij mailen
ik .........................
hij zweeft
wij .........................
ik bloed
.........................
.........................
ik .........................
hij .........................
wij lozen
ik verplicht
hij .........................
wij .........................
ik .........................
hij verzwikt
wij .........................
ik .........................
hij .........................
wij niezen
ik sport
hij .........................
wij .........................
ik .........................
hij .........................
wij ontdekken
ik .........................
hij beeft
wij .........................
ik huil
hij .........................
wij .........................
verleden tijd
In de verleden tijd krijg je bij werkwoorden die niet van klank veranderen -te(n) of de(n) achter het werkwoord zonder -en. Je neemt de infinitief en je laat -en weg. Kijk dan naar de laatste letter. Als deze letter in ‘t kofschip zit, krijg je in de verleden tijd de uitgang -te(n). Let op: dit geldt alleen voor de medeklinkers, dus de o en de i doen niet mee! Bijvoorbeeld:
maken – en + te –> ik maakte maken – en + ten –> wij maakten slurpen – en + te –> ik slurpte slurpen – en + ten – wij slurpten
Staat de laatste letter niet in ‘t kofschip, dan krijg je als uitgang -de(n). Bijvoorbeeld:
voorspellen – en + de –> ik voorspelde voorspellen – en + den –> wij voorspelden luiden – en + de –> ik luidde luiden – en + den – wij luidden
1
manieren van leren
11
Zoals je in het laatste voorbeeld kunt zien, krijg je bij werkwoorden die op -den eindigen een verdubbeling van de d in de verleden tijd. Als je die regels onthoudt, zijn de meeste spelfouten verleden tijd!
Opdracht 6
Vul de juiste vorm in de verleden tijd in. Ik (printen) het recept twee keer uit. (wandelen) in het park. De familie De collega’s (opbouwen) een leuke relatie Farida en Sjaak (draaien) een dubbele dienst. (veronderstellen) dat de ziekte wel mee zou vallen. Zijn moeder (verrichten) een gecompliceerde ingreep. De dokter De afdeling (verhuizen) naar een grotere ruimte. Na de operatie (articuleren) hij niet meer zo goed. (stoppen) het dossier in het archief. Mariska Die leuke verpleger (veinzen) van niets te weten.
Opdracht 7
Je buurvrouw kan niet meer zo goed lopen. Binnenkort wordt ze opgenomen in het ziekenhuis. Dat vindt ze nogal eng. Jij weet dat dat allemaal best meevalt. Zet voor haar op papier wat er gaat gebeuren. Doe dat in ongeveer 200 woorden. Bespreek het daarna met een van je klasgenoten. Controleer elkaars werk op spelfouten en leg bij de foutjes uit waarom het fout is en wat het wel moet zijn. Leg twijfelgevallen voor aan je docent.
1.4 Spreken Praten met mensen is belangrijk. Als je makkelijk met mensen overweg kunt bereik je veel meer in je werk. Als je ergens voor het eerst gaat werken probeer je een goede indruk achter te laten. Je stelt je voor aan de mensen die je gaat verzorgen.
Opdracht 8 voorstellen tijdens de stage
Stel je om de beurt kort voor aan de bewoners of clie¨nten. Probeer je in te leven wat de mensen belangrijk en interessant vinden om te horen.
De spreker – Welke punten wil ik vertellen? – Vertel ik nog iets persoonlijks? – Let ik op de goede toon?
12
nederlands niveau 3-4
Figuur 1.1
De luisteraar – Is het een duidelijk verhaal? – Is het prettig om te horen? – Is het een goede start van de werksituatie?
Doe deze opdracht met een klasgenoot. Bereid ieder kort voor wat je wilt gaan vertellen. Stel je vervolgens aan je klasgenoot voor. Je klasgenoot bekijkt jouw verhaal vanuit het standpunt van een zorgvrager. Wissel vervolgens van rol.
Opdracht 9 oefening voorbereiding begeleidingsgesprek
Tijdens de stage voer je begeleidingsgesprekken. Geef antwoord op de volgende vragen. Je antwoorden kunnen komen uit een stageperiode, maar je kunt er ook voor kiezen de instelling te noemen waar je in de toekomst stage wilt lopen of waar je wilt werken. Vraag: Waar loop je stage? Antwoord:
1
manieren van leren
Vraag: Wie is het aanspreekpunt bij de instelling? Antwoord:
Vraag: Wat zijn je taken? Antwoord:
Vraag: Wat weet je van het zorgplan van de instelling? Antwoord:
Vraag: Waar kan je nog wat hulp bij gebruiken? Antwoord:
Vraag: Wat gaat er goed? Antwoord:
Vraag: (eigen vraag) ? Antwoord:
Opdracht 10
Standpunt over actueel onderwerp Je geeft je mening over een onderwerp uit je vakgebied dat de laatste tijd flink in de belangstelling staat. Je geeft minstens drie argumenten bij je mening. Zorg ervoor dat je verhaal een inleiding, een kern en een slot heeft. De spreker Zet een paar steekwoorden op papier. Zorg voor een goede slotzin. De luisteraar Is het een begrijpelijk verhaal? Is het actueel? Doe deze opdracht met een klasgenoot. Bereid ieder kort voor wat je wilt gaan vertellen. Vertel vervolgens je verhaal. Je klasgenoot let op de bovenstaande punten van de luisteraar.
13
14
nederlands niveau 3-4
1.5 Taalstijl In teksten staan vaak woorden die verwijzen naar andere woorden in de tekst. Dat zijn verwijswoorden. Verwijswoorden kunnen verwijzen naar e´e´n woord, een groepje woorden of een hele zin. Verwijswoorden worden gebruikt, omdat teksten anders saai worden en om te voorkomen dat je twee keer hetzelfde moet lezen. Als je een tekst goed wilt begrijpen, moet je doorhebben waar verwijswoorden naar verwijzen. Bijvoorbeeld:
Hugo komt morgen niet, want hij heeft een vrije dag. Het woord hij in deze zin verwijst naar Hugo. Ik heb voor haar verjaardag schitterende nieuwe theeglazen gekocht, want die kan ze goed gebruiken Het woord die in deze zin verwijst naar schitterende nieuwe theeglazen. Ik eindigde gisteren als laatste. Dat is heel jammer. Het woord Dat in deze zin verwijst naar de hele zin: Ik eindigde gisteren als laatste.
Meestal is een verwijswoord e´e´n woord, maar het kan ook uit twee woorden bestaan: er ...in, daar ... voor, hier ... mee. Bijvoorbeeld:
Mijn auto heeft een ingebouwd navigatieapparaat. Hier kun je makkelijk de weg mee vinden! In deze zin verwijst hier ... mee naar een ingebouwd navigatieapparaat. Dat is een leuke tas. Maar er kan niet zoveel in. In deze zin verwijst er ... in naar een leuke tas.
Opdracht 11
Schrijf de schuin gedrukte woorden op en zet ernaast waar ze naar verwijzen. 1 Ik heb Andre´ gevraagd mee te komen, maar hij had geen tijd. 2 Mevrouw Van Vliet is te laat, omdat ze geen parkeerplaats kon vinden. 3 De benzineprijs is alweer gestegen. Ik had dat niet verwacht. 4 Het was heel gezellig, maar daar was ik niet voor gekomen. 5 Met de fiets reed ik tegen een paaltje. Dat had ik niet zien staan! Met een signaalwoord geeft een schrijver aan dat er iets belangrijks komt. Hij geeft dus eigenlijk een signaaltje: Let op: nu komt er iets belangrijks. Het belangrijke dat aangegeven wordt noemen we een tekstverband. Bij elk tekstverband passen verschillende signaalwoorden.
1
manieren van leren
tekstverband
signaalwoord
reden
omdat, want, daarom
tegenstelling
15
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds ... anderzijds, daar staat tegenover
opsomming
ook, verder, bovendien, nog, en, daarnaast, daarna, niet alleen ... maar ook, ten eerste ... ten tweede
voorbeeld
bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals
oorzaak en gevolg
daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
middel en doel
waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om, om ... te
toelichting
dat wil zeggen, met andere woorden, ter toelichting
vergelijking
zoals, hetzelfde, net als, vergeleken met
conclusie
dus, alles overziend, concluderend
samenvatting
kortom, al met al, alles bij elkaar, samenvattend
voorwaarde
op voorwaarde dat, mits, als, indien, tenzij
Opdracht 12
Geef aan welk verband er in de zin staat. 1 Het is vandaag erg koud, dus ik doe een extra dikke jas aan. 2 Marie¨t kan niet te lang blijven, want ze moet morgen heel vroeg opstaan. 3 Ik houd erg van aardbeien, bananen en kersen. 4 Maartje mag alleen komen als zij haar huiswerk gedaan heeft. 5 Mijn vader is dit jaar in veel landen geweest, zo was hij afgelopen maand nog in Turkije. 6 Aiden is platzak, hij heeft met andere woorden helemaal geen geld meer. 7 Hij is net als zijn broer niet zo lang. 8 Het heeft geregend. Daardoor is alles nat geworden. 9 Gelukkig zijn er allerlei dingen bedacht om dit wel mogelijk te maken 10 De meisjes willen voetballen, maar de jongens willen niet meedoen.
Reanimatie is keus individu De staatssecretaris van Volksgezondheid wil geen standaardregels voor reanimatie. Al dan niet reanimeren moet een individuele keuze vooraf zijn. ‘De clie¨nt beslist dat in overleg met zijn arts.’ Dat zei de staatssecretaris gisteravond in een overleg met de Tweede Kamer. Volgens haar gaat de keuze van een clie¨nt altijd boven de keus van de beroepsgroep. Er was om het overleg gevraagd nadat er in de zomer over reanimatie van ouderen grote ophef was ontstaan. Een verzorgingshuis in Amersfoort stuurde in juni een brief aan alle bewoners waarin werd gesuggereerd dat reanimatie van zeventigplussers met meerdere aandoeningen zinloos is. Bewoners konden aangeven of zij in de toekomst gereanimeerd zouden willen worden. Dit nee-tenzijbeleid (niet reanimeren tenzij iemand nadrukkelijk heeft aangegeven dat wel te willen) is niet gebruikelijk in verzorgingshuizen, maar wel in verpleeghuizen. Die hebben daarvoor een richtlijn, waardoor er geen onduidelijkheid bestaat.
16
nederlands niveau 3-4
Ee´n richtlijn De staatssecretaris wil graag dat verpleeg- en verzorgingshuizen e´e´n richtlijn aanhouden, want dan is het voor iedereen duidelijk. Zo’n richtlijn kan volgens haar nooit gaan over elke uitkomst. En al helemaal niet in elk individueel geval. Hier moet je natuurlijk mee uitkijken: zij biedt alleen houvast voor de te volgen procedure. Soms is het niet duidelijk wat een patie¨nt wil. Dan is reanimeren de enige optie. De overheid moet heel terughoudend zijn in deze ingewikkelde kwestie. Zij heeft niet de taak om te kiezen voor een ja- of nee-tenzij. De staatssecretaris was blij met het initiatief van het verzorgingshuis in Amersfoort om met bewoners afspraken te maken, maar er mag geen enkele indruk bestaan dat mensen het niet meer waard zouden zijn om gereanimeerd te worden. Zij had alleen bezwaar tegen de toonzetting van de brief. Ook de inspectie vond de brief van het gasthuis onzorgvuldig geformuleerd. Zelfbeschikkingsrecht Er zijn verschillende ideee¨n over wel of niet reanimeren. Het zelfbeschikkingsrecht van patie¨nten staat voorop. Dat wil zeggen dat de patie¨nt uiteindelijk zelf beslist, tenzij het een kritiek moment betreft: dan moet ook het oordeel van de arts ruimte krijgen. Een arts weet al met al wanneer reanimeren niet meer zinvol is. De keuzevrijheid van de patie¨nt is dus het belangrijkst en het moet duidelijk zijn wie wel en wie niet gereanimeerd wil worden. Zo is het een goed idee om ouderen die niet gereanimeerd willen worden een snel herkenbare polsband of penning te geven. Naar: NRC Next 24 september 2008
Opdracht 13
a Schrijf de schuin gedrukte woorden uit de tekst onder elkaar op. b Schrijf naast de verwijswoorden op waar ze naar verwijzen. c Schrijf naast de signaalwoorden op welk verband ze aangeven.
1.6 Schrijven Als je een tekst goed gelezen en begrepen hebt, kun je er een samenvatting van maken. Om te beginnen maak je een structuurschema: je schrijft per alinea in e´e´n zin op wat er wordt verteld. Als je uit elke alinea het belangrijkste opgeschreven hebt, kun je ook een samenvatting maken. De samenvatting moet geschreven zijn in correct Nederlands en natuurlijk ook prettig leesbaar zijn. In een samenvatting staan natuurlijk geen details of voorbeelden. Daarna leg je je samenvatting nog een keer naast de tekst. Als je alle hoofdzaken uit de tekst gehaald hebt, heb je een goede samenvatting.
1
manieren van leren
Personeel is slechte zorg zelf ook beu Te veel verpleeghuizen kunnen geen verantwoorde zorg meer bieden omdat ze bezuinigen op hun personeel. Familie die zich daarover beklaagt, wordt afgescheept door het management. Managers weten niet wat zich afspeelt op de werkvloer en zijn vooral bezig met bureaucratische verplichtingen. Dat zegt Marian Kaljouw, de voorzitter van V & VN, de beroepsvereniging die 400 duizend verpleegkundigen en verzorgenden vertegenwoordigt. ‘Wij schamen ons heel diep dat we niet de zorg kunnen bieden die we willen. Maar we staan met de rug tegen de muur en dat zijn we zat.’ Kaljouw reageert op de recente negatieve berichtgeving over verpleeghuizen. In anderhalve week tijd stelden drie tv-programma’s de falende zorg aan de kaak. Terecht, meent ze. Familieleden zijn zo verontrust dat ze een landelijke stichting voorbereiden. Bij de initiatiefnemer zijn al honderden meldingen binnengekomen. De vakbonden waarschuwden een paar maanden geleden al voor het effect van de bezuinigingen. Volgens Kaljouw voelt het personeel zich gemangeld tussen de steeds zwaardere zorg en een groot gebrek aan collega’s. Er is meer geld nodig om de zorg te kunnen bieden. Schaarste Ze signaleert schaarste aan personeel, maar ziet ook dat hoogopgeleide werknemers worden ingeruild voor laaggekwalificeerd personeel. In veel huizen kan de basiszorg, zoals toezicht in de huiskamers en hulp bij toiletbezoek, al niet worden gerealiseerd. Manager Ewoud van den Brink van een Groningse Zorggroep vindt dat Kaljouw overdrijft: ‘Er is genoeg personeel dat zonder morren de zorgvragers hulp biedt. Je hoeft geen goede opleiding te hebben om basiszorg te geven. Het is veel belangrijker om een goed management te hebben, want zonder een goed management kan een zorgorganisatie nooit concurrerend zijn.’ De Inspectie voor de Gezondheidszorg constateerde vorige week dat in vijftig instellingen de zorg nog niet op orde is. Kaljouw vermoedt dat de werkelijkheid ernstiger is, omdat de Inspectie vooral op papier toetst. ‘Slechte zorg is allang geen incident meer.’ Van den Brink: ‘Er moet een goede balans gevonden worden tussen beschikbaar geld en de zorgvraag op een bepaald moment. En dat is niet altijd makkelijk. De mensen moeten gewoon wennen aan een zakelijke bedrijfsvoering, waarin efficie¨nter gewerkt moet worden.’ Kaljouw weet dat familie met klachten weinig gehoor vindt. Daarom pleit ze ervoor de Nationale Ombudsman ook voor conflicten in de zorg toegankelijk te maken. ‘De klachtencommissies in verpleeghuizen zijn niet altijd onafhankelijk. En de inspectie heeft te weinig menskracht om overal achteraan te gaan.’ De regie in de verpleeghuizen moet terug naar het personeel, aldus Kaljouw. ‘Managers zijn druk met procedures. Dan staat er we´e´r een boekwerk in de kast; maar leiding op de werkvloer ontbreekt.’ Naar: Ellen de Visser in De Volkskrant 15 mei 2008
17
18
nederlands niveau 3-4
Opdracht 14
Vul onderstaand structuurschema voor bovenstaande tekst in. alinea
hoofdzaak
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Opdracht 15
Vat de tekst samen in maximaal 180 woorden. Maak er een goedlopend geheel van. Gebruik voor je samenvatting het structuurschema van de vorige opdracht.
1.7 Gesprekken voeren Opdracht 16 oefenen met een pop-gesprek
Stel je voor: je krijgt voor de eerste keer een POP-gesprek. POP staat voor Persoonlijk Ontwikkelings Plan. Zulke gesprekken voer je als je stage loopt of werkt. Vooraf heb je een vragenlijst gekregen waarin je jezelf moest beoordelen. Wat heb je tot nu toe bereikt? Wat zijn je sterke en minder sterke punten in de uitoefening van je vak? Wat wil je bereiken? Je maakt je wel een beetje druk over het POP-gesprek, omdat
1
manieren van leren
19
je er nog weinig ervaring mee heb. Door zo’n gesprek alvast te oefenen zal je je een stuk zekerder voelen! Over deze vragen heb je nagedacht: 1 Ben ik flexibel? 2 Hoe is de verdeling tussen werk en prive´ ? 3 Wat zijn eventuele wensen om deze verdeling aan te passen? 4 Waar ben ik opvallend goed in? 5 Benut ik deze kwaliteiten? 6 Welke zaken in mijn huidige functie gaan mij goed af ? 7 Breng ik voldoende in in het team? 8 Welke taken in mijn huidige functie vind ik minder goed gaan? 9 Welke kennis en ervaring wil ik meer inzetten? 10 Houd ik de actualiteiten in mijn vakgebied bij? 11 Zijn er zaken die ik graag verder wil ontwikkelen? 12 Op welke manier wil ik geholpen worden door de instelling? 13 Hoe blijf ik gemotiveerd? 14 Zijn er andere functies of uitdagingen die me aanspreken? Ga met een klasgenoot het POP-gesprek oefenen. Er zijn twee rollen: de leidinggevende voert het gesprek met jou als werknemer. Beiden zorgen ervoor dat het gesprek in een goede sfeer verloopt. Verdeel de rollen en voer het gesprek. Draai daarna de rollen om.
Opdracht 17
Gesprek met de leidinggevende Je gaat een gesprek aan met de leidinggevende waar je een bepaald probleem bespreekt. Je zet het probleem helder uiteen en doet een voorstel waar je de leidinggevende van probeert te overtuigen. Maak je keuze uit een probleem: – te veel taken – onplezierig rooster – klacht over materiaal – gevaarlijke situatie Voer het gesprek en achteraf geeft je klasgenoot commentaar op het gesprek.