1
Lezen
1.1 Lezen wat er staat Lees eerst de tekst goed door en probeer dan de vragen hieronder te beantwoorden.
Leren kun je op allerlei manieren doen. Je kunt een opleiding of cursus volgen, maar je kunt ook jezelf dingen leren door te lezen of iets op een computer op te zoeken. Voor elke beroepsgroep zijn er organisaties die informatie over scholing en het beroep geven. Jouw opleiding hoort bij de beroepsgroep Zorg en Welzijn. Een organisatie die zich richt op kennis noem je een kenniscentrum. Een voorbeeld van een kenniscentrum dat zich richt op Zorg en Welzijn is Calibris. Maar er is bijvoorbeeld ook een Arbo Kenniscentrum voor Zorg en Welzijn. Op de site http://www.gobnet.nl vind je allerlei informatie over jouw opleiding. Er zijn vijf hoofdgebieden van informatie: – Opleidingen – Gaan leren – Beroepen – Gaan werken – Werkvelden. Sommige informatie kun je ook vinden door op een symbool of pictogram te klikken. Deze pictogrammen kun je terug vinden bij het kopje opleidingen. De kopjes op een scherm worden ook wel tabblad genoemd.
Waar de informatie over gaat, vind je hieronder. Op de site kun je ook informatie vinden over welke onderwijsinstellingen er zijn en of je tijdens je opleiding al geld kunt verdienen. Als je meer informatie wilt over een onderwerp, dubbelklik je op dat woord.
4
nederlands niveau 2: altijd leren?
Welke beroepen er bij Zorg en Welzijn mogelijk zijn, vind je terug onder het kopje beroepen. In de A-Z-lijst vind je de beroepen terug op alfabetische volgorde. Wat je allemaal moet weten en doen als je gaat werken, vind je onder: gaan werken. Naast sollicitatietips staan daar ook informatie over werktijden en salarissen. Het laatste kopje heet werkvelden. Voorbeelden van werkvelden die genoemd worden, zijn Geestelijke gezondheidszorg, Gehandicaptenzorg, GGD, Jeugdzorg en Kinderopvang. Op al deze werkvelden kun je voor meer informatie weer doorklikken naar een andere pagina of link. Dit wordt een hyperlink genoemd. Een hyperlink (of link) is een term die voor het internet wordt gebruikt. Het is een verbinding of koppeling naar een andere site of pagina. Bron: Calibris 2008
Opdracht 1
Kijk of je begrepen hebt wat er staat. 1 Op welke manieren kun je iets leren? Kies drie juiste antwoorden. a Door een hobby te nemen. b Je kunt een opleiding volgen. c Je kunt jezelf dingen leren. d Lid worden van de bibliotheek. e Je kunt een computer gebruiken. 2 Bij welke beroepsgroep hoort jouw opleiding als helpende? a Bij het kenniscentrum. b Bij Zorg en Welzijn. c Bij Onderwijs. 3 Een ander woord voor symbool is: a pictogram b tabblad c link 4 Wat moet je doen als je meer informatie wilt over een onderwerp van een site? a Opzoeken in een woordenboek. b Vragen aan een docent. c Dubbelklikken op een woord. 5 Wat bedoelen ze met een A-Z-lijst? a Een lijst op alfabetische volgorde van A tot Z. b Een lijst met beroepen die met een A en een Z beginnen. c Een lijst waarmee je het alfabet kunt leren. 6 Wat zijn GEEN voorbeelden van werkvelden van Zorg en Welzijn? Noem er twee. a Geestelijke gezondheidszorg b Gehandicaptenzorg c Hoveniers d Jeugdzorg e Horeca
1
5
lezen
7 Wat is een hyperlink? a Iemand die heel druk is. b Iemand die gevaarlijke dingen doet op het internet. c Een verbinding naar een andere site of pagina op het internet.
1.2 De eeuwige student Luister naar het volgende gesprek en beantwoord daarna de vragen. Aan het gesprek nemen drie studenten deel: Tisanja (T), Rabiye (R) en Danique (D). T:
Weet jij al of je na deze opleiding nog verder gaat met studeren?
D:
Ja, ik wel hoor. Niveau drie is echt veel leuker, dan mag je veel meer dingen doen!
R:
Wat? Nog meer leren, ik ben het wel zat hoor! Ik kan die boeken niet meer zien.
T:
`. Ik wil eigenlijk lekker geld gaan verdienen maar Danique heeft wel Ik twijfel zo, he gelijk. En als je doorstroomt, hoef je toch ook een aantal dingen niet meer te doen?
D:
Nee, volgens mij krijg je dan juist nog een paar extra vakken zoals Plannen van zorg en Basiszorg en iets van Voorlichting of zo.
T:
Wat? Seksuele voorlichting? Dat ga ik echt niet doen hoor!
D:
Nee, doe niet zo raar joh, voorlichting over gezondheid natuurlijk.
T:
O, nou dan is het goed.
R:
Echt, ga je dan toch nog verder leren? Ik wil gaan sparen en straks mijn eigen huis inrichten. Ik ga niet wachten tot mijn dertigste om moeder te worden. Ik zou het liefst nu al willen.
D:
Maar als je moeder bent, kun je toch ook gewoon nog werken? Heeft mijn moeder ook gedaan, hoor.
R:
Ja, jij misschien, maar ik niet hoor. Maar weet je wat ik me nog wel afvraag? Verdien je eigenlijk ook meer als je niveau drie gedaan hebt?
D:
Ja, natuurlijk. Dat is toch logisch of niet soms?
T:
Nou, dan wil ik wel weten hoe veel meer. Hoe komen we daar achter?
D:
Dat staat vast ergens op internet. Maar we moeten nu snel gaan. Kom, de les begint alweer.
Omcirkel het juiste antwoord: 1.
Waar praten de meisjes over? Werk / verder studeren / uitgaan.
2.
Op welk niveau studeren deze meisjes nu? Niveau 1 / niveau 2 / niveau 3
3.
Wat wil Rabiye? Verder studeren / stoppen met leren / ze twijfelt nog.
4.
Om welke reden wil Tisanja nog wel verder leren? Omdat ze dan meer dingen mag doen / leukere collega’s krijgt / meer kennis opdoet.
5.
Wat voor voorlichting leren ze bij niveau 3? Seksuele voorlichting / gezondheidsvoorlichting / studievoorlichting.
6.
Wat zou Rabiye het liefst zo snel mogelijk willen? Doorstuderen / kinderen krijgen / sparen.
6
nederlands niveau 2: altijd leren?
1.3 Werkwoorden Een werkwoord kan drie verschillende vormen krijgen: 1. De persoonsvorm Bijvoorbeeld: Sjoerd schopt tegen de emmer
De persoonsvorm verandert als je de zin in een andere tijd zet: Sjoerd schopte tegen de emmer. Als er maar e´e´n werkwoord in de zin staat, dan is dit werkwoord altijd de persoonsvorm. 2. Het hele werkwoord Bijvoorbeeld: Sjoerd wil tegen de emmer schoppen.
Deze vorm van het werkwoord kun je in het woordenboek vinden. Als je de betekenis van schopt niet weet, dan zoek je in het woordenboek bij: schoppen. 3. Het voltooid deelwoord Sjoerd heeft tegen de emmer geschopt.
Deze vorm van het werkwoord geeft aan dat de actie van het werkwoord klaar of voltooid is. Bij regelmatige werkwoorden begint het woord dan met ge-.
Opdracht 2
Kies het juiste woord uit dit rijtje: leren - studeer - gestudeerd – leert – geleerd –studeert
1 2 3 4 5 6
Lisa heeft hard We hebben nog veel te Hij een nieuwe taal. Van haar heb ik veel je al lang? Zij geneeskunde.
1
lezen
7
1.4 Mondelinge informatie geven
In de volgende opdracht ga je een groepje medestudenten mondelinge informatie geven over hoe je gezond kunt werken. Voordat je aan de opdracht begint, denk je eerst na over: . Wat het doel is van je informatie. . Hoe je publiek eruitziet. . Welk onderwerp je neemt. . Hoe lang je voordracht duurt. . Welke informatie of materialen je hierbij nodig hebt.
Tip Bij gezond werken kun je denken aan: . Voorkomen van rugklachten. . Op tijd pauze nemen. . Veilig omgaan met schadelijke stoffen. . Op tijd hulp vragen. . Goed geı ¨nformeerd zijn.
Als je voor een groep mensen moet spreken, gelden een aantal aandachtspunten. Je gaat niet zo maar ergens staan en beginnen met praten.
8
nederlands niveau 2: altijd leren?
Algemene tips bij spreken Spreek duidelijk en goed Nederlands. Spreek niet te snel. Kijk je publiek aan. Stem de inhoud af op je luisteraars. Gebruik niet steeds dezelfde woorden.
Bereid nu je opdracht voor.
1.5 Tegenwoordige tijd De tijd van een zin wordt bepaald door de persoonsvorm. Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, staat de zin dus ook in de tegenwoordige tijd. Hoe maak je de tegenwoordige tijd? .
Voor de ik-vorm neem je het hele werkwoord. Je laat -en weg (en zet er soms voor de uitspraak een e bij).
Bijvoorbeeld: leren
.
ik leer
Voor de hij-vorm neem je het hele werkwoord. Je laat -en weg en zet er een -t achter.
Bijvoorbeeld: leren
.
hij leert
Voor de wij-vorm hoef je niets te doen. Deze ziet er hetzelfde uit als het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld: leren
wij leren
Soms verandert de spelling van een woord zodat je het beter kunt uitspreken: Bijvoorbeeld: maken
ik maak
stemmen
ik stem
doven
ik doof
lezen
ik lees
1
9
lezen
Opdracht 3
Vul de juiste vorm van het werkwoord in. 1 Ik de opdracht. (maken) zo hard als hij kan. (lopen) 2 Hij het vuur. (doven) 3 Wij de kaars. (doven) 4 Ik 5 Hij altijd erg hard. (praten) 6 Zij wat er in de vacature staat. (lezen) de piano. (stemmen) 7 Hij met een collega. (praten) 8 Ik
1.6 Beroepshouding De manier waarop je met je werk omgaat, wordt ook wel beroepshouding genoemd. Deze beroepshouding staat beschreven in de beroepscode. Daarnaast heb je zelf eigen normen en waarden die een rol kunnen spelen in je werk. Ook de organisatie waar je voor werkt, kan bepaalde grenzen stellen aan je werk. Zo kan er bijvoorbeeld vanuit een bepaalde godsdienst of met een bepaalde methode worden gewerkt. Wat de richtlijnen ook zijn, je zult er zelf invulling aan moeten geven. Hieronder staan verschillende eigenschappen genoemd die gaan over je beroepshouding. Probeer in elk hokje een voorbeeld te geven van ervaringen die je al hebt opgedaan of verwacht nog op te doen. Probeer de tekst kort en duidelijk te houden. Controleer op het eind nog een eens je spelling. Eigenschappen
Eigen ervaring
Kunnen inleven –
–
Open staan –
–
Betrouwbaar –
–
Geduldig –
–
10
nederlands niveau 2: altijd leren?
Eigenschappen
Eigen ervaring
Gemotiveerd –
–
Professioneel –
–
Leergierig –
–
Oprecht –
–
Sociaal –
–
Communicatief –
–
Doorzettingsvermogen
–
–
Kunnen improviseren –
–
1
11
lezen
Eigenschappen
Eigen ervaring
Zorgvuldig –
–
Respectvol –
–
1.7 Feedback Het is belangrijk om te leren je eigen werk en functioneren te bespreken. Dit terugkijken en bespreken wordt ook wel feedback genoemd. Tijdens je opleiding heb je stagegesprekken waarin wordt besproken wat je al wel en niet kunt. En ook na je afstuderen zul je regelmatig functioneringsgesprekken hebben. Wat is belangrijk als je feedback geeft en krijgt?
Feedback krijgen . Luister rustig naar wat er gezegd wordt. . Reageer op de informatie (wat vind je er van). . Geef aan wat de informatie voor jou betekent (leuk om te horen, vervelend, het verbaast me). . Vraag om verduidelijking of voorbeelden als je het niet herkent. . Bedenk dat de feedback over een stukje van je gedrag gaat en niet over jou als gehele persoon. . Vraag hoe de ander denkt dat het anders kan. . Bedenk zelf hoe je dingen anders zou kunnen doen.
Feedback geven . Geef de feedback op een rustige plek zonder toehoorders. . Noem de ander bij zijn of haar naam. . Geef eerst de punten aan die wel goed gaan. . Vertel precies over welke zaken de feedback gaat (wie, wat, waar wanneer, hoe vaak). . Spreek vanuit de ik-vorm (Ik heb het idee dat ...). . Vraag of de ander herkent wat je zegt. . Geef aan hoe dingen anders zouden kunnen of moeten gaan.
12
nederlands niveau 2: altijd leren?
Opdracht bij 4
Oefen nu in drietallen feedbackgesprekken. Het mag gaan om een stagegesprek, een functioneringsgesprek maar ook over gedrag binnen een groep. Wissel van rol. De ene keer ben je degene die feedback geeft en de andere keer degene die feedback ontvangt. De derde persoon observeert aan de hand van de punten die hierboven worden genoemd.