remedieerblad | blok 3, strategie 1 | Groep 5-6
Waarom lees ik de tekst? Wat ga je doen? Je gaat de strategie Waarom lees ik de tekst? nog eens oefenen. Lees de uitleg hierna. Maak dan de vragen. Lees de teksten nog niet. Wat moet je weten? Soms heb je gewoon zin om te lezen. Bij het leesdoel zin om te lezen passen plezierteksten als: • verhalen en strips • moppen en raadsels • gedichten en liedjes Je kunt je leesdoel nog duidelijker maken. Stel jezelf de vraag: wat ga ik na het lezen met de tekst doen? • Wil je een tekst lezen voor jezelf? • Wil je een tekst lezen om erover te vertellen? • Wil je iemand de tekst aanraden? • Wil je er iets over schrijven?
1
5
10
1 Een strand vol zand Een zee ... Een zee met alles d’r op en d’r aan. Hoge golven en meeuwen die krijsend langs de hemel scheren. Een strand vol zand, een strand vol mensen. Er zijn schelpen en kwallen en er is een ijscoman. Oma zit in een strandstoel. Ze heeft haar kousen uitgetrokken. ‘Ik durf het water niet in,’ zegt oma, ‘die zee is me te groot en te diep.’ ‘We maken wel een klein zeetje voor u,’ zegt Florien. Pieter en Kees graven een kuil vlak naast haar stoel. Florien rent weg met een emmertje om water te halen. Steven en Koentje helpen ook mee. Maar het water zakt steeds weg. Koentje begrijpt er niks van. ‘De zee blijft dáár wel staan,’ roept-ie boos, ‘en hier kruipt-ie in de grond.’ Floriens moeder schiet te hulp. Ze heeft een paar plastic zakken die ze op de bodem legt. Dat helpt. Nu blijft het water er wél in staan. Uit: Anke de Vries, Wedden dat ik durf!, Lemniscaat, Rotterdam 1981
1
2 Het woordenboek van Vos en Haas ‘In de lente zijn er geen noten!’ zegt Uil. ‘Geen noten?’ jammert Pluim radeloos. ‘Maar dat is een ramp! Dat is verschrikkelijk!’
5
Een ramp is heel erg. Een overstroming is een ramp. En een aardbeving. Dat zijn natuurrampen. Een grote brand is ook een ramp. Of een schip dat zinkt. Niet alle rampen zijn even erg. Misschien is je kamer wel een ramp. Dan moet je die nodig opruimen. Uit: Sylvia Vanden Heede, Het woordenboek van Vos en Haas, Lannoo, Tielt 2002
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 1 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 1 | Groep 5-6
Maak de vragen 1 a
Bekijk tekst 1. Welke soort tekst is het? Kruis aan. een gedicht een mop
b
Voor wie is tekst 1 een goede tekst? Kruis aan.
Ik wil iets leren. 2 a
■
een raadsel een verhaal
■
Ik heb zin om te lezen.
Lees tekst 1. Stel, jij gaat iemand iets over het boek vertellen. Wat vertel je dan? Kleur vier dingen. wie het boek geschreven heeft / hoe het boek heet / alles wat er gebeurt in het verhaal / wat er ongeveer gebeurt in het verhaal / hoeveel hoofdstukken het boek heeft / wat je van het boek vond
b
Zou jij dit verhaal iemand aanraden? Streep door en vul in. Ja / nee, want Bijvoorbeeld: ja, want ik vind het mooi
geschreven. 3 a
Bekijk tekst 2. Tekst 2 bestaat uit twee soorten teksten: een verhaal en een woordenboek. Welke twee leesdoelen passen hierbij? Kruis aan.
■ b
Ik heb zin om te lezen. Ik wil iets kopen.
■
Ik wil iets leren. Ik wil iets maken.
Stel, je gaat iets schrijven over tekst 2. Kun je opschrijven hoe het verhaal afloopt, denk je? Streep door en vul in. Ja / nee, want het is een woordenboek. Een woordenboek
bestaat uit losse stukjes. Kijk terug Een pleziertekst past bij het leesdoel zin om te lezen. Bedenk alvast wat je na het lezen met de tekst wilt doen. Dan weet je je leesdoel nog beter. 4
Welk boek zou jij voor je plezier lezen? Wedden dat ik durf! of Het woordenboek van Vos en Haas? Schrijf op.
Bijvoorbeeld: Het woordenboek van Vos en Haas, want ik houd van nieuwe woorden leren. © MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 2 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 2 | Groep 5-6
Waar gaat de tekst over? Wat ga je doen? Je gaat de strategie Waar gaat de tekst over? nog eens oefenen. Lees de uitleg hierna. Maak dan de vragen. Lees de tekst nog niet. Wat moet je weten? Je weet hoe je het onderwerp van een tekst kunt vinden. De titel, de plaatjes, de kopjes en zelfs de naam van de schrijver kunnen je helpen. Er is nog een manier: kijken naar de alinea’s. Weet je nog? Een tekst is verdeeld in alinea’s. Een alinea is een stukje tekst dat op een nieuwe regel begint. De eerste zin van de alinea is belangrijk. Daar kun je vaak het onderwerp van de alinea uit halen. Hoe doe je dat? • Lees en markeer de eerste zin van elke alinea. • Bedenk bij elke eerste zin: wat is het onderwerp van de alinea? • Bedenk dan: wat zou het onderwerp van de hele tekst kunnen zijn? Wat wordt erover verteld? Als je de eerste zin van elke alinea hebt gelezen, kun je beter voorspellen waar de tekst over gaat. 1
5
10
15
20
Echt Nederlands? Nederland is beroemd om zijn tulpen. Elk jaar komen er veel toeristen naar de bloeiende tulpen kijken. Maar is de tulp eigenlijk wel echt Nederlands? Uit Turkije De Turkse sultans hadden tulpen in de tuin van hun paleis. Eén sultan gaf tulpenbollen cadeau aan een man uit Oostenrijk. En hij gaf weer een paar bollen aan Carolus Clusius. Clusius werkte aan de universiteit van Leiden. Daar deed hij onderzoek naar bloemen. En zo kwam de tulp in 1593 in Nederland. Van duur naar goedkoop Een tulpenbol was vroeger dus heel bijzonder. Alleen heel rijke mensen konden tulpenbollen kopen. Een bol kostte soms net zoveel als een groot huis in Amsterdam. Later ging men veel meer bollen kweken. Daardoor werden de bollen goedkoper en konden ook gewone mensen ze kopen.
vraag 3a
vraag 4a
vraag 5a
www.museumdezwartetulp.nl
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 1 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 2 | Groep 5-6
Maak de vragen 1 a
Lees de titel van de tekst. Weet je al wat het onderwerp van de tekst is? Kruis aan. ja
b
nee
een beetje
Lees de kopjes en kijk naar de foto. Waar zal de tekst over gaan, denk je? Kruis aan.
■ 2
■
De tulp is echt Nederlands en was vroeger heel duur. De tulp komt uit Turkije en was vroeger heel duur. De tulp komt uit Turkije en was vroeger heel goedkoop.
De tekst is verdeeld in alinea’s. Hoeveel alinea’s heeft deze tekst? Begin met tellen bij de vetgedrukte alinea. Vul in. Er zijn drie
alinea’s.
3 a
Bekijk de eerste, vetgedrukte alinea. Markeer de eerste zin van deze alinea.
b
Wat is het onderwerp van de alinea? Kruis aan. Nederland
beroemd
■
tulpen
4 a
Bekijk de tweede alinea. Markeer de eerste zin van deze alinea.
b
Wat is het onderwerp van de alinea, denk je? Vul in. De tulp komt uit Turkije.
5 a
Bekijk de derde alinea. Markeer de eerste zin van deze alinea.
b
Wat is het onderwerp van de alinea? Streep de foute antwoorden door. Een tulpenbol was vroeger heel duur / goedkoop en is nu duur / goedkoop.
Kijk terug Je hebt geleerd het onderwerp van de tekst nog beter te voorspellen. Dat doe je door de eerste zin van elke alinea te lezen en te markeren. Wat denk jij? Waar gaat de tekst over? 6
ees de tekst helemaal. Was de tekst anders dan je had L verwacht? Streep door en vul in. Ja / nee, want Bijvoorbeeld: nee, want het belangrijkste
had ik al gelezen in de kopjes en de eerste zinnen. © MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 2 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 3 | Groep 5-6
Wat weet ik al over het onderwerp? Wat ga je doen? Je gaat de strategie Wat weet ik al over het onderwerp? nog eens oefenen. Lees de uitleg hierna. Maak dan de vragen. Lees de tekst nog niet. Wat moet je weten? Je weet dat je nieuwe woorden uit de tekst kunt verbinden met woorden die je al kent. Zo gaat het ook met je achtergrondkennis. Die gebruik je voor én tijdens het lezen. Stel: je leest over olifanten met kleine oren in India. Wat je al wist: wat olifanten zijn, hoe ze eruitzien, dat ze in Afrika wonen. Wat je nog niet wist: dat olifanten ook in India wonen. Wat je verbindt aan elkaar: olifanten in Afrika hebben grote oren en olifanten in India kleine oren. Tijdens het lezen stop je nieuwe informatie bij je achtergrondkennis. Meestal doe je dat vanzelf. In je hoofd verbind je wat je al weet met wat nieuw voor je is. 1
5
10
15
20
Lekker naar buiten In het voorjaar gaan de meeste koeien weer naar buiten. Dat is altijd leuk om te zien. De koeien rennen het weiland op en maken gekke sprongen. In de wei In het voorjaar groeit het gras in het weiland. Als het gras hoog genoeg is, is er genoeg eten voor de koeien. Ze kunnen naar buiten! Tot ongeveer eind september gaan de koeien elke dag naar buiten. En in de zomer blijven ze ook ’s nachts buiten. Ze komen dan alleen binnen om gemolken te worden. In de stal Alle koeien staan in de herfst en de winter in de stal. Maar sommige koeien gaan nooit naar buiten. Dat komt omdat melk heel goedkoop is. Om toch genoeg te verdienen, kopen de boeren meer koeien. Meer koeien betekent meer melk en meer geld. Vaak heeft een boer niet genoeg weiland voor al die koeien. Dus laat hij de koeien in een grote stal. Zo’n grote stal met heel veel koeien, noem je een megastal. Bron: www.wakkerdier.nl; www.schooltv.nl
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 1 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 3 | Groep 5-6
Maak de vragen 1 a
ekijk de tekst. De tekst gaat over koeien. B Wat jij weet daar al over? Maak een woordweb. Je mag ook meer lijnen tekenen.
b
Lees de eerste, vetgedrukte alinea en bekijk de foto. Weet je nu meer over koeien? Schrijf dat in een andere kleur in het woordweb.
2
Lees de alinea In de wei. Wat wist jij al? Kruis aan. Als het gras hoog genoeg is, kunnen de koeien naar buiten. De koeien gaan tot eind september elke dag naar buiten. In de zomer blijven de koeien ook ‘s nachts buiten.
3 a
Bekijk de foto naast de alinea In de stal. Wat zie je op de foto? Schrijf op.
een stal met koeien b
Weet jij al hoe een grote stal met heel veel koeien heet? Kruis aan. Nee, dat weet ik niet niet. Ja, ik denk dat ik het al weet.
c
Lees de alinea In de stal. Hoe heet een grote stal met heel veel koeien? Schrijf op.
een megastal Kijk terug Je weet nu dat je kennis steeds verandert. In je hoofd verbind je wat al weet met wat nieuw voor je is. 4
e hebt de tekst over koeien helemaal gelezen. Wat was nieuw J voor je? Schrijf twee dingen op. 1 Bijvoorbeeld: Koeien blijven in de zomer ook ‘s
nachts buiten. 2 Bijvoorbeeld: Boeren hebben megastallen omdat ze anders niet genoeg verdienen. © MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 2 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 4 | Groep 5-6
Wat doe ik als ik het niet meer snap? Wat ga je doen? Je gaat de strategie Wat doe ik als ik het niet meer snap? nog eens oefenen. Lees de uitleg hierna en lees de tekst. Maak dan de vragen. Wat moet je weten? Als je de tekst opeens niet meer begrijpt, kun je naar de verwijswoorden kijken. Een verwijswoord is een woord dat wijst naar een ander woord in de tekst. Bijvoorbeeld: Tom leest de tekst. Hij houdt van lezen. Hij is een verwijswoord. Hij wijst naar Tom. Belangrijke verwijswoorden zijn: ik mij/me mijn jij/je/u jou/je/u jouw/je/uw hij/zij/ze/het hem/haar/het zijn/haar wij/we ons ons/onze jullie jullie jullie zij/ze hen hun Schrijf in plaats van het verwijswoord het echte woord. Dat helpt!
1
Spelletjes om buiten te spelen De lente is weer begonnen! Je wilt nu natuurlijk veel buiten spelen. Hieronder twee spelletjes die je met een groep kunt doen.
5
10
15
20
Fopbal Iedereen staat in een kring met de handen op de rug. Een kind (bijvoorbeeld Nick) staat in het midden met een bal. Hij gooit de bal naar iemand, of doet net alsof hij gaat gooien. Gooit Nick de bal niet, maar haalt Bram wel zijn handen van zijn rug? Dan is Bram af. Gooit Nick de bal wel, maar vangt Bram hem niet? Dan is hij ook af.
vraag 2
Paraplu-quiz Dit is een groepsspel voor in de regen! Alle kinderen bedenken eerst een paar moeilijke vragen. Dit mag van alles zijn. Hoofdsteden van landen, verjaardagen van vriendjes, voetbalspelers, noem maar op. Ze schrijven de antwoorden erbij. En geven de vragen aan de spelleider. De kinderen pakken dan een paraplu en gaan naar buiten. De spelleider stelt hen om de beurt een vraag. Weet iemand (bijvoorbeeld: Rolf) het antwoord niet of heeft hij het fout? Dan moet hij zijn paraplu tien seconden weg doen. Degene die het droogst blijft, wint! Bron: www.speeltijd.net en www.buitengidsvoorkids.nl
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 1 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 4 | Groep 5-6
Maak de vragen 1 Lees de alinea Fopbal. a Lees: Hij gooit de bal naar iemand (regel 8 en 9). Wie gooit de bal naar iemand? Kruis aan.
■
hij = Nick
hij = Bram
b Lees: maar vangt Bram hem niet? (regel 11) Naar wat wijst hem? Vul in. hem = de bal c Lees: Dan is hij ook af. (regel 11) Maak er een zin van zonder verwijswoord. Vul in. Dan is Bram ook af. 2
Lees de alinea Fopbal nog eens. Welke verwijswoorden wijzen naar Nick? Markeer twee woorden.
3 a
Lees de alinea Paraplu-quiz. Lees: Ze schrijven de antwoorden erbij. (regel 17) Naar wie wijst ze? Kruis aan.
■
hoofdsteden kinderen
voetbalspelers vriendjes
b Lees: De spelleider ... een vraag. (regel 19) Maak er een zin van zonder verwijswoord. Vul in. De spelleider stelt de kinderen c
om de beurt een vraag.
Naar wie wijst hen dus? Vul in. hen = de kinderen
d Lees: Dan moet ... weg doen. (regel 20) Naar wie wijst zijn? Kruis aan. van de spelleider
■
van Rolf
Kijk terug Begrijp je de tekst niet meer? Ga dan op zoek naar de verwijswoorden. Kijk waar ze bij horen. 4
Lees regel 3 en 4. Naar wie wijst het verwijswoord je? Vul in. je = ik / de lezer van deze tekst
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 2 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 5 | Groep 5-6
Welke vragen zie ik? Wat ga je doen? Je gaat de strategie Welke vragen zie ik? nog eens oefenen. Lees de uitleg hierna en lees de teksten. Maak dan de vragen. Wat moet je weten? Bij bepaalde tekstsoorten kun je altijd dezelfde WH-vragen stellen. Instructieve teksten • Wat heb ik nodig? • Hoe moet ik het doen? Reclameteksten • Wat kost het? • Waar kun je het kopen? Plezierteksten • Waar gaat het over? • Hoe loopt het af? Tijdens het lezen stel je jezelf die vragen. Soms vind je het antwoord al snel. Maar als je verder leest, kan je antwoord veranderen.
1
1 Skaten in het verkeer? Dat doe je zo! De avonden worden langer. Het weer wordt mooier. Je kunt weer gaan skaten! Zorg wel dat je goed voorbereid op pad gaat.
5
10
- Draag altijd een helm. En beschermers voor pols, knie en elleboog. - Zorg dat je goed kunt remmen voor je het verkeer in gaat. - Skate zoveel mogelijk op de stoep. - Skate alleen op het fietspad of de weg als het er rustig is. Doe het niet op plaatsen waar veel auto’s, brommers en fietsen zijn. - Doe nooit een mp3-speler op als je skate. - Skate niet van een heuvel af. Dat is gevaarlijk! Loop liever een stukje. - Neem altijd een flesje water mee. Fijn voor als je dorst hebt. Maar ook handig als je valt. Je kunt een schaafwond dan schoonspoelen.
vraag 2a
Bron: www.mg-dome.nl/skatetipskids 1
2 Skatehelmen te koop
5
Ga je skaten? Zorg dan voor een goede helm. Ze zijn er in alle soorten en maten. Een goede helm kost tussen de € 15 en € 75. Het is heel belangrijk dat de helm goed past. Kom dus langs in de winkel, Dorpsstraat 83, om rustig te passen. Wij geven je advies om de perfecte helm te vinden.
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
vraag 4a vraag 4b
❮ 1 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 5 | Groep 5-6
Maak de vragen 1 a
Bekijk tekst 1. Wat voor tekstsoort is dit? Kruis aan. pleziertekst
b
■
instructieve tekst
reclametekst
Welke twee WH-vragen kun je stellen bij tekst 1? Vul in. 1 Wat 2 Hoe
heb ik nodig? moet ik het doen?
2 a
Lees tekst 1. Kijk naar wat je bij vraag 1b hebt ingevuld. In regel 6 vind je het antwoord op je eerste vraag. Markeer het antwoord in de tekst.
b
Heb je nu alles gemarkeerd wat je nodig hebt als je gaat skaten? Streep door en vul in. Ja / nee, want in regel 13 staat dat je ook altijd een
flesje water mee moet nemen. 3 a
Bekijk tekst 2. Wat voor tekstsoort is dit? Kruis aan. pleziertekst
b
instructieve tekst
■
reclametekst
Welke twee WH-vragen kun je stellen bij tekst 2? Schrijf op.
kost het? 2 Waar kun je het kopen? 1 Wat
4 a
Lees tekst 2. Hoeveel kost een skatehelm? Markeer het antwoord in de tekst.
b
Wat is het antwoord op de tweede vraag die je bij 3b hebt opgeschreven? Markeer het in de tekst.
Kijk terug Bij elke tekstsoort horen een paar WH-vragen die je altijd kunt stellen. 5
Stel, je leest een tekst over een jongen die net leert skaten. Hij wil door een tunnel door skaten. Maar dat gaat iets harder dan hij dacht ... Welke vraag kun je stellen over dit verhaal? Schrijf op.
Hoe loopt het af?
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 2 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 6 | Groep 5-6
Welk plaatje past bij de tekst? Wat ga je doen? Je gaat de strategie Welk plaatje past bij de tekst? nog eens oefenen. Lees de uitleg hierna en lees de tekst. Maak dan de vragen. Wat moet je weten? Tijdens het lezen maak je plaatjes in je hoofd. Je weet al dat er speciale woorden zijn die je helpen bij het maken van die plaatjes. Zulke woorden zijn slimme hulpjes voor je hersenen. Een tekst kan gaan over een probleem en een oplossing. Een probleem: iets wat niet goed is. Een oplossing: iets waardoor het weer goed komt. Je herkent een probleem en een oplossing aan speciale woorden. • probleem: lastig, moeilijk, vervelend, onduidelijk, oneerlijk, naar • oplossing: idee, proberen, helpen, plan, manier, methode Herken je het probleem en de oplossing in een tekst? Dan zie je hoe de tekst in elkaar zit. Je snapt de opbouw. 1
5
10
15
20
Hulp voor oversteek padden Het is voorjaar en de padden zijn weer wakker. Ze zijn klaar met hun winterslaap en trekken allemaal naar het water. Alle padden gaan op zoek naar een sloot of een vijver. Daar leggen ze hun eitjes in. Het lastige is dat padden vaak een drukke weg moeten oversteken. Veel padden worden dan doodgereden. Daarom helpen mensen de padden met oversteken. Het is naar als zoveel padden doodgaan bij hun oversteek. Hoe kunnen mensen ze helpen met oversteken? Eén methode is het neerzetten van schermen en emmers langs de weg. De padden kunnen niet over de schermen klimmen. Ze lopen erlangs totdat ze in een emmer vallen. Mensen brengen de padden dan veilig naar de overkant. Maar een beter plan is het maken van een tunnel onder een drukke weg. Zo kunnen de padden zelf veilig naar de overkant. Ook hier staan schermen langs de weg. De padden lopen erlangs en komen zo vanzelf bij de tunnel.
vraag 2b
vraag 3a vraag 3b
vraag 3b
Bron: www.rtvnh.nl; www.schooltv.nl
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 1 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 6 | Groep 5-6
Maak de vragen 1
e tekst gaat over padden die naar het water trekken. Waarom D doen ze dat eigenlijk? Vul in. In het water leggen ze hun eitjes.
2 a
Lees regel 7 tot en met 10. In welke zin lees je over een probleem? Kruis aan.
■
Alle padden ... een vijver. (regel 7) Daar leggen ... eitjes in. (regel 7 en 8) Het lastige ... moeten oversteken. (regel 8 en 9) Daarom helpen ... met oversteken. (regel 9 en 10)
b
Aan welk woord herken je de oplossing voor dit probleem? Markeer het woord in de tekst.
c
Wat is het probleem en wat is de oplossing? Vul het schema in.
3 a
Lees regel 12 tot en met 21. Aan welk woord herken je het probleem? Markeer het woord in de tekst.
b
Er staan twee oplossingen voor dit probleem. Aan welke woorden herken je die oplossingen? Markeer de woorden in de tekst.
c
Wat is het probleem en wat zijn de twee oplossingen? Vul het schema in.
Kijk terug Herken je het probleem en de oplossing in een tekst? Dan zie je hoe de tekst in elkaar zit. 4
ij vraag 3 heb je twee oplossingen opgeschreven. Waarom is B het maken van een tunnel de beste oplossing? Schrijf op.
Omdat padden dan zelf veilig naar de overkant kunnen gaan. © MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 2 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 7 | Groep 5-6
Hoe vat ik samen? Wat ga je doen? Je gaat de strategie Hoe vat ik samen? nog eens oefenen. Lees de uitleg hierna en lees de tekst. Maak dan de vragen. Wat moet je weten? Je maakt een samenvatting als je de tekst wilt navertellen of wilt onthouden. Hoe maak je een samenvatting? 1 Markeer in de tekst: - de kernwoorden - de kernzin van elke alinea 2 Zoek de hoofdgedachte en geef deze zin een andere kleur. 3 Markeer de kopjes. Die zijn vaak ook belangrijk. 4 Gebruik alles wat je gemarkeerd hebt om een korte, duidelijke tekst te schrijven. Gebruik ook je eigen woorden als dat nodig is. Lees dan de samenvatting aan je zelf voor. Heb je goede zinnen geschreven? Is alles duidelijk? Nu heb je een samenvatting gemaakt door een korte tekst te schrijven. 1
5
10
15
20
Bestuiving Als een bloem bevrucht is, maakt hij zaden. De zaden kunnen ook in een vrucht groeien. Bijvoorbeeld in een appel. Een bloem wordt bevrucht door bestuiving. Zo werkt het Elke bloem heeft meeldraden (1) en een stamper (2). Op de meeldraden zit stuifmeel. Als het stuifmeel op de stamper van een andere bloem komt, heet dat bestuiving. Beneden in de stamper zit een soort eitje (3). Het stuifmeel komt bij het eitje en de bloem is bevrucht. Twee manieren Bestuiving kan op twee manieren: door de wind en door insecten. 1 De wind. Sommige planten maken héél veel stuifmeel, zoals de hazelnoot. De bloemen zijn lang en open. Zo kan de wind het stuifmeel makkelijk meenemen. 2 Insecten. Sommige planten hebben bloemen met mooie kleuren en lekkere geuren. Zo lokken ze insecten, zoals bijen. De bij kruipt in de bloem. Het stuifmeel blijft aan zijn lijfje kleven. Bij de volgende bloem blijft dat stuifmeel plakken aan de stamper. bloem van hazelnoot
vraag 3
vraag 1b
vraag 2b
Bron: www.schooltv.nl; www.wikipedia.nl
© MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 1 / 2 ❯
remedieerblad | blok 3, strategie 7 | Groep 5-6
Maak de vragen 1 a
Lees de alinea Zo werkt het. In deze alinea staat een kernwoord. Wat is het kernwoord in deze alinea? Schrijf op.
bestuiving b
De kernzin van deze alinea is niet de eerste of laatste zin. Markeer de kernzin in deze alinea. Tip: let op het kernwoord.
2 a
Lees de alinea Twee manieren. Wat zijn de twee kernwoorden in deze alinea? Schrijf op.
wind en insecten b
Markeer de kernzin in deze alinea.
3
Lees de vetgedrukte alinea. De hoofdgedachte staat vaak in de eerste alinea. Het is een zin waarin de schrijver het belangrijkste uit zijn tekst vertelt. Markeer de hoofdgedachte met een andere kleur.
4
et je de kopjes van deze tekst in je samenvatting? Streep door Z en vul in. Ja / nee, omdat het een korte tekst is.
5 a
aak een samenvatting. M Schrijf een korte tekst. Gebruik wat je in de tekst gemarkeerd hebt.
Een bloem wordt bevrucht door bestuiving. Als het stuifmeel op de stamper van een andere bloem komt, heet dat bestuiving. Bestuiving kan op twee manieren: door de wind en door insecten. b
Lees de samenvatting aan jezelf voor. Is hij duidelijk? Staat alles erin? Verbeter je samenvatting als dat nodig is.
Kijk terug Je weet nu hoe je moet samenvatten. Je markeert kernwoorden en kernzinnen. Je zoekt de hoofdgedachte. Je markeert de kopjes. Je schrijft dan een korte, duidelijke tekst. 6
ees je samenvatting nog eens. Welke informatie zou jij er nog L bij kunnen zetten? Schrijf op.
Bijvoorbeeld: hoe wind en insecten bloemen bestuiven. © MALMBERG | LEESLINK, niveau 2
❮ 2 / 2 ❯