LESBRIEF ‘WAAROM REIS IK EIGENLIJK?’
MEI
2010
Door Henk Jongsma, hoofdauteur Op niveau tweede fase
Waarom reis ik eigenlijk? Inleiding Waarom reis ik eigenlijk, vraagt Nelleke Noordervliet zich af in Toerist blijft buitenstaander. En dan bedoelt ze natuurlijk niet onze dagelijkse of wekelijkse reisjes, maar de echte, grote reizen. Ze reist graag, schrijft ze, maar ze wil eigenlijk geen toerist zijn. En dat ben je toch al gauw, als je op reis gaat. Reizen, dat is het onderwerp van deze lesbrief. Je zoekt antwoord(en) op de vraag die Nelleke Noordervliet stelt.
Tekst Nelleke Noordervliet Toerist blijft buitenstaander 1 Ik ben op reis. Curaçao en Suriname. Hoewel ik van reizen houd, is het minder leuk ‘toerist’ te zijn. De toerist is een onhebbelijke ondersoort van de mens. Hij laat zich sinds vijftig jaar, toen hij in groten getale begon voor te komen, makkelijk herkennen. Voordien waren er reizigers, veelal gefortuneerd en/of avontuurlijk aagelegd. Dat waren er niet zoveel. Met het toenemen van de welvaart nam de behoefte aan reizen toe, niet alleen om het reizen zelf, maar ook om de status die dat verleende. 2 De toerist bezoekt een hem vreemd gebied. Welke doelstelling hij daarvoor ook heeft: hij is een buitenstaander, een waarnemer. De waarnemer verandert het waargenomene. Dat is een wet in de natuurkunde, die evenzeer opgaat voor de toeristenindustrie. Amsterdam is een andere stad dan Rotterdam, onder andere omdat er in Rotterdam geen toeristen rondlopen die van de stad een decor maken. Rotterdam is daarom ‘echter’ dan Amsterdam, meer zichzelf. 3 Er zijn toeristen die ergens iets willen gaan doen dat thuis niet kan. Wie op zijn luie kont wil gaan zitten aan een warm strand, doet dat in Benidorm, Bali, Chania of Mombasa. Maakt niet uit waar, al wordt de illusie van een luxeleven aan de kust van Kenia in stand gehouden door zwaarbewapende militairen die arme bedelaars en snuisterijenverkopers weghouden van zonaanbidders. Wie met zijn maten de beest wil uithangen, spaart zijn eigen Engelse dorp, maar gaat een weekend in Amsterdam bier hijsen en langs de Wallen lallen. Lloret de Mar en Antalya kunnen ook, maar zijn daarvoor iets te ver. 4 Een ander soort is de ondernemende maar slecht voorbereide toerist. Die beklimt de Himalaya op zijn gympies of huurt een Yellow Bike in onze hoofdstad, ook al strekt zijn fietservaring niet verder dan de driewieler uit zijn peutertijd. Ze zien geen gevaar, want de wereld waarin zij hun avontuur beleven, bestaat niet echt. Het is de achtergrond waartegen zij in staat worden gesteld hun droom te beleven. 5 De culturele toerist is het braafst van allen. Hij gaat overal muisstil kerken en musea in en uit, en reduceert vol bewondering het land en het bijbehorende volk tot de kunst die er wordt uitgestald.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
1
LESBRIEF ‘WAAROM REIS IK EIGENLIJK?’
MEI
2010
6 De Felderhof-toerist wil weer iets anders. Die gaat naar decadente safari lodges of lofts in Manhattan en doet net alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Hij laat namen van sterrenrestaurants vallen alsof het de Febo op de hoek is. 7 Een apart slag, maar niet het minst sympathieke, wordt gevormd door de oprechte zoekers van de Ander. Deze amateur-antropologen verdiepen zich in primitieve stammen en culturen, zijn bereid het eenvoudige voedsel te delen, levende sprinkhanen te eten, ontberingen te trotseren, bloedige rituelen opgewonden te observeren, zij houden een dagboek of een weblog bij en zijn lid van het Wereldnatuurfonds. Zij zoeken als het even kan eco-resorts uit en laten zich graag bedriegen met beloften van natuurbehoud. 8 Een stad als New York absorbeert de toeristen, vermorzelt ze. Kleinere steden kunnen dat niet. Het eigen karakter van Florence en Venetië is volkomen vernietigd. De stad komt tot je als het licht van een verre ster: wat je ziet, bestaat al niet meer. Alles is fata morgana in dienst van de Toerist. Geld maakt een hoer van elke mooie stad. 9 Landen die afhankelijk zijn geworden van het toerisme, waar de economie drijft op de inkomsten uit exploitatie van de eigen exotiek, worden uitgehold. Hun identiteit wordt bepaald door de toeristische waarnemer, die geen ontwikkeling of verandering duldt. De belofte moet worden nagekomen. De reisgids is de blauwdruk van de samenleving. 10 Straks zit ik in een bosnegerdorp in het binnenland van Suriname, op zoek naar de primitieve wortels van de door Nederlanders uit Afrika geïmporteerde zwarte bevolking. Zorgvuldig wordt de illusie van een tijdloos vroeger in stand gehouden, terwijl wij in een hangmat over de rivier uit liggen te kijken. Toerisme is een vorm van neokolonialisme. Waarom reis ik eigenlijk? Naar: Nelleke Noordervliet. In: Trouw, 17 april 2010
Opdrachten Opdracht 1 Lastige woorden Bedenk (of zoek op) wat de betekenis van de volgende woorden en woordgroepen is uit het artikel van Nelleke Noordervliet en vul ze in de tabel in. Alinea 1 2 3 5 6
7 8 9 10
Woord of woordgroep onhebbelijk gefortuneerd status buitenstaander illusie reduceert Felderhof-toerist decadente lodge loft amateur-antropologen eco-resorts fata morgana exotiek blauwdruk neokolonialisme
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
Betekenis
2
LESBRIEF ‘WAAROM REIS IK EIGENLIJK?’
MEI
2010
Opdracht 2 Goed lezen Noordervliet heeft bezwaren tegen het toerisme. Wat is haar belangrijkste bezwaar? A Er zijn veel te veel toeristen. B Toeristen houden moderne ontwikkelingen tegen. C Toeristen veranderen de wereld in een decor. D Toeristen bereiden zich niet goed voor op hun reis. E Alles wat toeristen doen, is onecht. F Toeristen zijn niet echt geïnteresseerd. Kies het juiste antwoord. Schrijf van alle andere alternatieven op waarom dat niet haar belangrijkste bezwaar is. Opdracht 3 Soorten toeristen Noordervliet verdeelt toeristen in een aantal groepen. Vul in welke soorten toeristen zij onderscheidt en wat hun belangrijkste kenmerk is. Soort toerist
Belangrijkste kenmerk
1 2 3 4 5 Opdracht 4 Reisverhalen Onder aan de opdracht vind je een aantal fragmenten uit reisverhalen uit verschillende tijden. a
Deel zoveel mogelijk van deze fragmenten in bij de soorten toerist die Noordervliet onderscheidt. Soort toerist
Bijbehorend(e) fragment(en)
1 2 3 4 5 b
A
B
Je houdt waarschijnlijk een aantal fragmenten over. Probeer van die fragmenten vast te stellen om wat voor soort reiziger (niet door Noordervliet onderscheiden) het gaat. Geef die soort een naam en vul hun belangrijkste kenmerk in. Ten westen van Tbilisi ligt de stad Gori, waar Stalin is geboren en waar nu nog het Stalin-museum staat. Het programma kon dit bevestigen: ‘Maandag, Gori, geboortestad van Stalin.’ Het verkeer in Georgië is een vorm van Russische roulette. Het gebruik van autogordels wordt afgeraden. Politie houdt automobilisten met een gordel om aan wegens verdacht gedrag. Op de vraag waarom hij zo hard rijdt, antwoordt de chauffeur: ‘Omdat ik vanochtend geen koffie heb gedronken.’ Het Stalin-museum bleek op maandag gesloten. Arnon Grunberg: Grunberg rond de wereld. Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam, 2004. Blz. 256. Het verhaal van Nick Kujus. Het verhaal van een jonge Eskimoman, tweeëndertig jaar oud. Ik ontmoette hem in Woolworth’s, een warenhuis in Anchorage, waar hij op en neer liep met zijn kleine zoontje tegen zijn schouder, terwijl de jonge moeder boodschappen deed. De zachtheid en het geduld waarmee hij heen en weer liep met dat bundeltje op zijn arm frappeerde me. De baby keek nieuwsgierig over de schouder van zijn vader, uit een maanrond gezichtje dat van gele was gemaakt leek. Ik vond de baby aardig, maar mijn opzet was toenadering te zoeken tot de vader om iets aan de weet te komen over het tegenwoordige leven van Eskimo’s in de stad. Ik had geluk. Inez van Dullemen: Eeuwige dag, eeuwig nacht. Em. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam, 1981. Blz. 92.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
3
LESBRIEF ‘WAAROM REIS IK EIGENLIJK?’
C
D
E
F
G
H
MEI
2010
Den 16 desember nu wast Nucolaus-dagh; die vierde met grote devosie. De lieden gongen steets over straten sig kruijsen en gebeden spreken, voor de heijligen kaerskens aensteken, dewelcke so binnen als buijten huijs ten toone staen. ’t Overige van den dag dan brogten sij door met overtolg te drincken. De wywode liet ons versoecken wy soude dogh nu niet uytgaen: seer licht soude ons schade geschieden van de droncken. lck doch uyt nieusgierigheyt begaf my op de straete, sag dat de ganse stat vol was van wyn, so mannen als vrouwen; en niettegenstaende ’t groote feest stonden de winkels open, en men coft en verkoft na welgevallen. Het vroor hier nu so sterck dat de vochtigheyt in de neus bevroor, sodra men in de lucht quaem. Als ick eens te lange buyten de stove waren, verkleumde myt gesicht en de mont, sodat te nauwer noot spreken koste of de mont beweegen. Nicolaas Witsen: Moscovische reyse 1664-1665. Journael en aentekeningen. Uitgeverij Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage, 1966. Blz. 67. Ik ben een liefhebber van de Chinese keuken. Een voorkeur die ik deel met Marie-Suzanne. In Peking begaven we ons naar het restaurant waar de beste pekingeend werd geserveerd. Voor de gelegenheid staken we ons in onze mooiste kleren. Je bent per slot van rekening niet iedere dag in Peking, net zo min als je iedere dag een eend verorbert die vierentwintig uur in een windtunnel heeft gehangen. Marie-Su trok een fleurige rok aan en een nauwsluitend hesje met hetzelfde motief; ik haalde de enige broek uit mijn koffer waar nog een vouw in zat, een wit overhemd en een wit-grijs gestreept zomercolbert. Al zeg ik het zelf: we waren om door een ringetje te halen. Jan Brokken: Zeedrift. Uitgeverij Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 2009. Blz. 187. Ik heb er niets op tegen op reis afgezet te worden. Dat hoort er bij. Daar ben ik voor. Punt. Ik heb diep respect voor de wijze waarop de slimme Arabjongens ons in Algiers te grazen namen, na de indrukwekkende tocht door de stinkende en dampende steegtrapjes van de Kas-bah. Ten slotte ‘neem’ ik zonder respect de kwajongensachtige wijze van afzetten, die de snorrende taxichauffeur in Athene toepaste. Maar soms neem ik het niet. H.M. van Randwijk en Jan H. de Groot: Zeewaarts – Zuidwaarts. Uitgeverij J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1940. Blz. 125. En na een week was ik waanzinnig bruin. Iedere dag gingen we naar het strand, waar Rosita haar vriendinnen trof, waar Martin Moreno surfte en waar Groen de omgeving afspeurde, op zoek naar méér: méér borsten, méér billen. En ’s avonds waren er de etentjes in de binnenstad, die onveranderlijk uitliepen op een bezoek aan weer een nieuw opgedoken villabewoner. Op een keer nodigde Groen het hele gezelschap uit in ons appartement terwijl er geen reet te drinken in huis was. Hij stuurde Rosita erop uit om whisky en Spa te halen. Maar toen Rosita de boodschappen eenmaal in huis had gehaald, wilde iedereen opeens naar de villa van Moreno omdat die een setje van tien gloednieuwe Deense pornofilms per post had ontvangen. Joost Zwagerman: Gimmick. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 1989. Blz. 123. De Spanjaard is gezellig van aard en even uithuizig door de helderheid van zijn hemel en de somberheid van zijn woning waarin hij de middaghitte ontvliedt, als wij huiselijk zijn door de grauwheid van ons zwerk en de vriendelijkheid van het haardvuur, dat ons in de koude troost. Vandaar een onophoudelijke levendigheid in de straten die onbekend is in noordelijke steden van dezelfde grootte. Al wat arbeidt, is de halve dag op de been om te werken en de andere helft om buiten te rusten of zich te vermaken; al wat luiert, knoopt er een groot deel van de nacht bij aan omdat het minder rust behoeft. Hoofdzaak is de tijd zoek te maken, als het kan met pret, als het moet met werk, als er niets beters op te vinden is met uren lang slenteren door de straten, starogen en dominospelen in de koffiehuizen, babbelen en gluren in de schouwburgen. Geen betere gelegenheid om dit leven gade te slaan dan de Rambla, Barcelona’s brede hartader die, de oude stad snijdend, de haven met de nieuwe wijken verbindt en door de Cataloniër stoutweg met een Parijse boulevard wordt vergeleken. Tussen twee reeksen van hoge huizen ingesloten, wier eentonig grauwe gevels weinig andere versiersels dragen dan de groen aangestreken, getraliede balkons en de dito groene zonneblinden voor de talloze, kleine vensters, biedt deze straat in het midden een breed, schaduwrijk wandelpad voor voetgangers aan, dat tussen twee smallere wegen voor rijtuigen, karren en paardenspoor is gevat. Bovendien lopen aan weerszijden trottoirbanden langs de cafés en winkels die in de benedenlokalen der woonhuizen zijn gevestigd. Stop watten in de oren wanneer ge in deze straat verblijf houdt en slapen wilt. Marcellus Emants: Schetsen uit Spanje. Menken Kasander & Wigman Uitgevers, Leiden, 2004. Blz. 17. Het was bijna middernacht in Managua en nog steeds heet. In de achtertuin van een villa die na de revolutie tot internationaal jeugdcentrum was getransformeerd, was een aantal Nederlanders in goede stemming bijeen. Een punkmeisje uit Amsterdam hief aan: ‘Sin Mujeres’, zonder vrouwen. De groep brulde als antwoord: ‘Is er geen revolutie.’ ‘Van Guatemala tot Panama,’ riep iemand anders. ‘No
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
4
LESBRIEF ‘WAAROM REIS IK EIGENLIJK?’
I
J
K
MEI
2010
pasaran’, ze komen er niet door, was de krachtige reactie van de groep, de bekendste revolutionaire kreet in Nicaragua. De avond stond in het teken van de bevrijdingsstrijd in Guatemala. Een paar vluchtelingen uit dat land vertelden over de gruwelen die hen waren overkomen, kinderen die eerder her en der in het huis hadden liggen slapen, beeldden de gebeurtenissen in een toneelspel uit. Een jongetje in een uniform speelde de brute soldaat die de denkbeeldige baby van een meisje voor haar ogen afslachtte, haar gekrijs daarbij klonk hartverscheurend. Het jonge Nederlandse publiek, gekleed in kleurige katoenen outfits en genietend van een fruitpunch, keek bewogen en instemmend toe. Ze waren tevreden over hun vakantie. ‘Iets heel anders dan een paar weken naar Spanje,’ verzekerde iemand mij. Een meisje dat links van mij zat, vertelde geëmotioneerd over een bezoek aan een dorpje waar ze ’s nachts had horen schieten. Carolijn Visser: Verre reizen. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam, 1989. Blz. 131. Den avond van den dag voor gisteren was ik in zijn huis, in de straat die den naam draagt van den profeet. Ik wachtte in den bruinen schemer tot hij de vrouwen van het huis in een ander vertrek had gebracht, en hij me voorging met een geel olielicht over de binnenplaats naar de woonkamer. Ik zat op een tapijt dat paars en groen was, als een bloeiende plant van de Bougainville, die zijn lange slingers om de palmen windt. We dronken koffie uit duim-kleine kopjes, en spraken over Allah en wat deze gesproken had omtrent de profeten en de vervulling van de wet. Hij weet dat ik een Roumi ben, en een andere wet onderhoud en de leer naleef van een anderen ‘profeet’, en ook dat ik geloof dat deze ‘profeet’ zelf God was. Maar hij weet ook dat ik den Koran heb gelezen, dat ik niet lach om de moslems die bidden, en dat ik aan de armen geef. Mohammed zal mij genadig wezen, lees ik op zijn gezicht, omdat ik ook probeer goed en rechtvaardig te zijn, en de profeet zal wel een weg weten om ook ons te voeren naar het onvolprezen paradijs. Van hem weet ik hoe hij de groote wasschingen verricht, en de kleine, en hoe hij bidt en den Koran prevelt dien hij van buiten kent, van den eersten regel tot den laatsten. Albert Helman en Albert Kuyle: Van pij en burnous. Uitgeverij De Gemeenschap, Utrecht, 1927. Blz. 160-161. Na een vrij vermoeijenden togt met den spoortrein van Milaan naar Venetië, kwamen wij in den avond in laatstgenoemde stad aan. Het was toen reeds te donker om de prachtige brug te kunnen onderscheiden, die de stad met den spoorweg verbindt. Wij werden, na ecnig oponthoud in het tolkantoor, verzocht ons in den omnibus te plaatsen, die — daar ginds in ’t water ligt! Immers — daar in Venetië het water, dat de stad doorstroomt, de straten, die andere steden doorloopen, ten grootsten dcele vervangt, is daarvan het natuurlijk en noodzakelijk gevolg, dat vaartuigen er de dienst van rijtuigen doen. Ik dacht er bij aan een personaadjen in een der romans van Walter Scott, zijnde een zekere kapitein, die de grootc boot, waarvan hij zich bedient om zich van zijn eiland naar elders te begeven, zijn koets met zes paarden, en het kleiner vaartuig, dat de boot pleegt te volgen, zijn kabriolet noemt. Had deze eerste ontmoeting reeds iets vreemds, de bevreemding werd niet minder, toen wij gedurende een lange vaart door het grootc Kanaal in stilte daarheen roeiden, terwijl ons onophoudelijk andere gondels voorbij schoten, wier nabijheid wij alleen aan het plassen der riemen bemerkten. Het had iets spookachtigs, dat wel in overeenstemming was met den indruk, dien de in de duisternis half verborgen, maar toch ook nu en dan door een lichtstraal van uit een verlichte gondel plotseling uit die duisternis als te voorschijn tredende paleizen aan den waterkant op ons maakten. Eindelijk kwamen wij in ons hôtel aan: wij hadden het voorregt een kamer te bekomen, die op de zee uitzag. Wij traden voor het venster. O hoe zochten onze oogen door den valen sluijer heen te dringen, dien de nacht over de stad had uitgebreid; en dat te meer, omdat de menigte van ontstoken lichten , die wij in de aan onze linkerhand liggende stad zagen schijnen, ons toeliet althans eenige schemerende omtrekken van het voor ons liggend tooneel to overzien. J.P. Hasebroek: Op de bergen. Uitgave H. Höveker, Amsterdam, 1861. Blz. 129-130. Wat verder waren tentjes opgeslagen, waar gekookt en gebakken werd; daar was een geur van kwalijk riekend gebraad, waarvan het bakken rook en damp verspreidde. Honden en een menigte kinderen liepen er snuffelend en hunkerend omheen. De grootste ruimte van het groene veld werd echter ingenomen door de feestvierende dansers, die op Spaanse manier met de duimen en voorvingers klapten en met de voeten stampten op de maat van de tonen van een klimperend gitaartje of tamboerijn. Voor wij echter de dansers konden bereiken, werden wij in onze loop tegengehouden door enige gitanos of schreeuwende zigeunerwijven; grauwgrijze haren fladderden met allerlei lappen om haar hoofd; bruin en hard als hout was haar vel, en als men niet beter wist zou men zeggen, dat ze u met huid en haar wilden opeten. Zo kwaadaardig lachend en begerig keken zij ons aan met haar pik pikzwarte ogen en dikke
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
5
LESBRIEF ‘WAAROM REIS IK EIGENLIJK?’
L
MEI
2010
wenkbrauwen en staken zij haar bruine pezige handen naar ons uit. Een dezer lieftallige dames greep mij bij de hand en in een taal waarvan ik niets begreep, wees zij mij met grote gebaren de geheimenissen, die uit de lijnen van mijn hand te voorspellen waren. Gelukkig ontkwamen wij spoedig dit ruwe gezelschap door enige geldstukjes te offeren en drongen door de rijen der omringenden om een danseres te zien die daar op het heerlijk groene tapijt een dans uitvoerde, die mij onder de vele dansen het meest bekoorde. Jozef Israels: Een reis door Spanje. Veen Uitgevers, Utrecht / Antwerpen, 1989. Blz. 47-48. Ik boekte die middag een kamer in Hotel Ishir. Op de laatste vijfhonderd meter van de bushalte werd ik overvallen door een onweersbui, zodat ik druipend de lobby binnen stommelde. Ik moest een handdoek vragen om zonder vlekken mijn naam in het gastenboek te kunnen zctten. Toen de receptionist las dat ik in de stad woonde, gaf hij me met een samenzweerdersglimlach de sleutel. Dirk van Weelden: Mobilhome. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 1991. Blz. 9.
Opdracht 5 Vakantieaanbod Je kent ze misschien wel, die dikke brochures van het reisbureau. Of dat geweldige aanbod van reizen op internet. Bekijk nauwkeurig het aanbod van een reisorganisatie (uit een brochure of van internet, dat maakt niet uit). Stel vast voor welke soort toerist (zoals door Nelleke Noordervliet onderscheiden) het aanbod het grootst is en voor welke soort toerist het aanbod het geringst is. Let op: reisorganisaties zijn slim. Veel reizen lijken zich op meer dan één soort toeristen te richten. Maar vaak is het wel duidelijk: een zonvakantie met één cultureel uitstapje is natuurlijk gewoon een zonvakantie. a b c
Maak een kort verslag van je bevindingen. Bekijk of de reisorganisatie die jij bekeek, voldoende aanbod voor jou heeft. Vergelijk jouw gegevens met die van een medeleerling die naar een andere reisorganisatie keek.
Opdracht 6 Droomvakanties Waarschijnlijk ga je zelf ook graag op reis. a Beschrijf kort (in maximaal 180 woorden) welke reis je binnenkort graag zou maken. Zet in je verslag naar welke bestemming je wilt, wat het doel van die reis is en waarom je deze keuze hebt gemaakt. Misschien kun je ook aangeven tot welke soort reiziger je dan behoort. b Beschrijf (in maximaal 250 woorden) welke reis je later (als je bijvoorbeeld meer tijd en meer geld zou hebben) graag zou willen maken. Omschrijf ook nu nauwkeurig het doel van je reis en de reden waarom je deze reis graag zou maken. Geef ook aan tot welke soort reiziger je dan behoort.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
6