Ben ik eigenlijk wel uitverkoren? Jaren geleden zei eens iemand tegen me: ‘De uitverkiezing, daar kom je nooit uit’. Met uitverkiezing bedoelde hij, dat volgens hem God vooraf bepaalde mensen uitkiest om behouden te worden en anderen uitkiest om verloren te gaan. Nu mag het duidelijk zijn, dat er in de bijbel sprake is van uitverkiezing. De vraag is alleen of je in de bijbel vindt dat mensen door God vantevoren bestemd zijn voor de hel of voor de hemel. Als dat zo is, dan houdt mijn eigen verantwoordelijkheid helemaal op. Dan gaat het er niet om of je gelooft of niet, want dan kàn je helemaal niet tot geloof komen als God je vantevoren bestemd heeft voor de eeuwige dood. Als je die lijn trouwens helemaal zou doortrekken, dan is de uiterste consequentie dat de Here Jezus gelogen heeft, toen Hij zei: ‘Komt tot Mij, àllen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven’ (Mat.11:28). Dan roept God ook niet àlle mensen op om zich te bekeren (God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij àllen overal tot bekering moeten komen; Hand.17:30). Dat God vantevoren wist wíé zouden gaan geloven, is natuurlijk waar. Maar vantevoren wéten is iets anders dan vantevoren bestemmen. De oproep tot bekering is er voor àlle mensen, alleen…. niet alle mensen geven aan die oproep gehoor, en dus worden niet alle mensen behouden. God wíl wel dat alle mensen behouden worden, maar de mensen willen niet. De Here Jezus wilde wel dat de inwoners van Jeruzalem zich bekeerden, maar zij wilden niet, en dáárom vertrok Hij. Mat.23:37-39 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren! 1Tim.2:3-7 Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, die wil, dat àlle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor àllen; en daarvan wordt getuigd te juister tijd. Hoe komt het dat mensen (Jeruzalem) aan zichzelf worden overgelaten? Omdat ze niet wilden luisteren naar wat Jezus kwam zeggen. Ze hadden hun eigen ideeën en uitleg over het Woord van God en prefereerden die bóven wat Jezus zei. Dáárom worden zij aan zichzelf overgelaten, dat is: hun hele leven blijft voor hun eigen rekening. Maar God, onze Heiland - eigenlijk: onze Heiland-God, dus die God die ook Heiland is – wil dat iedereen, àlle mensen, worden behouden. Daarom gaf Hij Zichzelf om voor al die mensen de losprijs te betalen, als de Middelaar, die tussen God en de zondaar is gaan staan. Voor iedereen, àllen. Voor jou en voor mij. God liegt niet en Hij verandert niet. Als Hij zegt dat Hij wil dat àlle mensen behouden worden, dan hoor jij daar dus ook bij! En dan is dàt Gods wil! Waarom worden dan niet alle mensen behouden? God is toch almachtig? Dat komt omdat God van onze kant geloof vraagt in dat wat Hij ons vertelt. En lang niet iedereen gelooft Hem. Dan heb ik het nog niet eens over degenen die nooit van Hem gehoord hebben, dat kunnen we nog begrijpen. Maar ook zij die het evangelie wèl hebben gehoord, hebben alle eeuwen door toch allerlei, soms heel vrome, smoezen verzonnen die tegen het evangelie ingingen. Dat was al in Paulus’ dagen zo, laat staan anno 2008! Maar de Schrift is helder en duidelijk: het evangelie is voor àlle mensen, alleen… niet iedereen die het hoort aanváárdt het ook. Paulus schrijft aan de Romeinen dat iedereen die op God wil bouwen in geloof, niet beschaamd zal worden. Iedereen die de Naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Alleen… lang niet iedereen heeft gehoor gegeven aan de oproep van het evangelie dat is verkondigd. Men is gaan discussiëren over de Schriftwoorden in plaats van die te geloven. Met alle verschrikkelijk gevolgen van dien! Rom.10:11-14 Immers het schriftwoord zegt: Al (íéder) wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over àllen, rijk voor àllen, die Hem aanroepen; want: al (íéder) wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Vers 16-18 Maar niet àllen hebben aan het evangelie gehoor gegeven.
Want Jesaja zegt: Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde? Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus. Het geloof is uit het horen, het luisteren naar dat wat de Here Jezus Christus ons heeft gezegd. Door het Woord van Christus! Geloof in wat mènsen zeggen, zal ons in de meeste gevallen eerder bij God vandaan halen dan dichter bij Hem brengen. Jan speelde in het plaatselijk A-elftal van de voetbalclub. Dat betekende nog niet dat hij altijd werd opgesteld, dàt besliste de trainer. Het kon net zo goed dat hij vandaag op de reservebank terechtkwam. Maar gelukkig, hij werd uitgekozen en mocht spelen. Die verkiezing had niets te maken met de vraag of hij wel of niet bij het A-elftal behoorde, maar met de vraag of hij die dag werd gekozen om te worden opgesteld. Zo heeft de bijbelse uitverkiezing niets te maken met de vraag of je wel of niet behouden kunt worden, maar met keuzes die God maakt voor hen die al behouden zijn.
Goed, nu duidelijk is dat God niet de één uitkiest voor de hemel en de ander voor de hel, maar Zijn uitnodiging uitgaat naar àlle mensen, moet wel duidelijk worden wat ‘uitverkiezing’ dan wèl betekent. Als we puur naar het griekse woord eklektos kijken, dan is dat zoveel als: eruit kiezen voor een bepaald doel, taak of bestemming. Dat doel of die bestemming kan dan van alles zijn. In ieder geval gaat het daarbij niet om ons eeuwig behoud of
ons eeuwig verderf, wèl om de eeuwige bestemming van degenen die behouden zijn! Daarom is
het goed alle teksten uit het nieuwe testament die daarover gaan, eens op een rijtje te zetten. Ik begin maar gelijk met Romeinen 8, waar volgens velen staat dat mensen volgens Gods voornemen zijn geroepen, dat die geroepenen vantevoren door God zijn gekend en dat Hij hen daarom heeft gerechtvaardigd. Laten we lezen wat er staat: Rom. 8:28-30 Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; 30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dézen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Het is goed altijd de bijbelgedeelten te lezen in het verband waarin en met de bedoeling waarvoor het werd geschreven. Romeinen 8 begint met: ‘Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn’. Voor hen, die niet in het oordeel komen en ‘in Christus’ zijn, heeft God een speciale bestemming, een ‘uitverkiezing’. Deze teksten hebben dus niets te maken met een oproep tot bekering en geloof, maar met de bestemming van Gods kinderen. Het gaat om ‘hen voor wie God alle dingen doet medewerken ten goede’ en over ‘hen die God liefhebben’. Paulus was een ‘geroepen apostel’, door God bestemd om Zijn Naam te brengen onder de heidenen. Die roeping had niets te maken met zijn eeuwig behoud, maar met dat wat Hij voor God mocht doen hier op aarde. Toch was Paulus naar Gods voornemen daarvoor geroepen. Waaróm werd hij geroepen? Omdat God hèm voor die taak had uitverkoren. Welnu, God roept alle mensen op om zich te bekeren, maar voor de geroepenen die aan die oproep
gehoor geven en zich bekeren en geloven, voor díé geroepenen, heeft God een speciale bestemming. Voor hen had God een bijzonder voornemen, een speciale uitverkiezing: Hij heeft hèn bestemd, uitverkoren, om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden, zodat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. God wist vantevoren wie Hij dáárvoor zou bestemmen en
heeft hèn dáárvoor geroepen en gerechtvaardigd en verheerlijkt. Dézen heeft Hij ook geroepen voor díé bestemming! De bestemming van Israël is een andere dan die van de Gemeente. Israël is het uitverkoren volk van God tussen al die andere volkeren van deze wereld. Een volk met een land en grenzen en een taal. Maar Gods Gemeente is geen aards volk met aardse bestemmingen, maar een hémels volk met een hemelse bestemming. Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen (Filip.3:20). Er is een verschil in uitverkiezing van de gelovigen uit het oude testament en van die uit het nieuwe. Maar dat heeft niets te maken met hun behoud. De bestemming/uitverkiezing van hen die tot de Gemeente van Christus behoren, was voor de komst van de Here Jezus verborgen en werd pas geopenbaard aan Paulus. Daar kan ik nu niet ver-
der op ingaan, maar het is wel belangrijk voor dit onderwerp dat we dat in ieder geval wéten. Die bestemming is zó hoog en heerlijk, dat Paulus daar in zijn brieven over schrijft. Bijvoorbeeld: 1Kor.2:6-10 Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht teniet gaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God (reeds) van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot ónze heerlijkheid. En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. Maar, gelijk geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. God heeft dingen bereid voor degenen die Hem liefhebben. Dàt is uitverkiezing! God heeft al vóór de schepping mensen bestemd voor het Zoonschap: dàt is uitverkiezing! Zo heeft God Sion verkoren om daar te wonen: dàt is óók uitverkiezing! Het gaat in Romeinen 8 dus niet om een uitverkiezing voor een eeuwig behoud, want deze mensen zijn al behouden, maar om een uitverkiezing van deze behouden mensen voor het Zoonschap, voor hun bestemming in de eeuwigheid: gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon. Wij zullen Hem gelijk zijn, want wij zullen Hem zien zoals Hij is. Daartoe heeft Hij ons uitverkoren. Dáár heeft onze uitverkiezing mee te maken. God kiest mensen uit voor een bepaalde taak, en ook dat is uitverkiezing. Zelfs Judas Iskariot wordt door Hem uitverkoren voor een bepaalde taak. Daarbij is het helemaal duidelijk dat uitverkiezing niets te maken heeft met behoud, want Judas ging verloren: Joh.6:70-71 (Statenvertaling) Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? En een uit u is een duivel. 71 En Hij zeide dit van Judas, Simons zoon, Iskariot; want deze zou Hem verraden, zijnde een van de twaalven. Uit een hele grote groep discipelen, koos de Heer er twaalf uit. Die twaalf gaf Hij gezag en stuurde Hij uit. Maar dat betekende niet, dat zij daarom beter waren dan de anderen uit die groep. Die anderen waren ook behouden, niet op grond van uitverkiezing, maar op grond van geloof. Ik zet even teksten met het woord ‘uitverkiezing’ op een rijtje om dit duidelijk te maken. Tussen haakjes en gecursiveerd vindt u dan het doel van die uitverkiezing: Joh.15:16-17 (SV) Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat, zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. (Uitverkoren om het evangelie bekend te maken cq.
vrucht te dragen.)
Joh.15:19 (SV) Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. (Uit-
verkoren om niet meer van deze wereld te zijn, maar om bij Jezus te horen.)
Hand.1:2 (SV) Tot op den dag, in welken Hij opgenomen is, nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven. (Uitverkiezing tot apostel.) Hand.1:24 (SV) En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt; (Uitverkoren om tot de twaalven gerekend te worden.) Hand.9:15 Maar de Here zeide tot hem: Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en de kinderen Israëls; (Uitverkoren om evangelie
onder de heidenen te brengen en aan de kinderen Israëls.)
Hand.13:17-18 De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd, toen zij bijwoners waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met hoge arm daaruit gevoerd, (Uit-
verkiezing van het volk Israël als Gods bondsvolk.)
1Kor.1:27-29 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God. (Uitverkoren om
de wijzen te beschamen.)
Efeze 1:4-5 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. (Degenen die in Hem, dat is in Christus,
zijn, zijn uitverkoren om heilig en onberispelijk te zijn.)
Jak.2:5 Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben? (Uitverkiezing om erfgenaam met Christus te zijn in Zijn koninkrijk.) 1 Petr.2:4-7 En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Vers 9-10 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen. Deze teksten zijn helder en duidelijk. De Here Jezus is die uitverkoren en kostbare hoeksteen, waarop wij ons geloof mogen bouwen. En wij zijn een uitverkoren geslacht om Gods grote daden te verkondigen. Al deze teksten hebben niets te maken met een of andere uitverkiezing voor de hemel of de hel. Maar met Gods plan voor Zijn kinderen, Gods plan met Zijn Zoon. Dan blijven er nog 2 Schriftplaatsen over, die we met elkaar moeten bespreken, omdat die telkens zo hardnekkig terugkomen in gesprekken met degenen die wèl leren dat er een goddelijke uitverkiezing is voor de hemel of de hel. Dat is in de eerste plaats de tekst uit Mat.22:14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Zie je wel? Je kunt wel zeggen, dat God alle mensen roept om tot geloof te komen, maar als je niet uitverkoren bent, dan wordt dat toch niks. Weinigen zijn uitverkoren! Is dat zo? Ja, dat is zo, alléén…. met die weinigen die zijn uitverkoren wordt niet bedoeld: vantevoren uitverkoren, maar uitverkoren om deel te nemen aan het bruiloftsmaal! Het gaat om mensen die aan de oproep van de koning gehoor hebben gegeven! Als je deze tekst niet in het verband leest en als een losse flodder laat ontploffen, dan zet je wel heel erg de bijbel naar je eigen hand. Het gaat hier nota bene om een koning, die zijn slaven uitzendt om de mensen uit te nodigen voor het bruiloftsmaal. Iedereen wordt uitgenodigd. De meesten geven echter geen gehoor. Ze kúnnen komen, maar ze vinden andere dingen belangrijker. De Heiland vertelt deze gelijkenis met het oog op Israël. Israël werd genodigd/geroepen, maar gaf geen gehoor. Weinigen kwamen. Daarom moesten de slaven naar de wegen en iedereen – de goeden en de slechten – uitnodigen. Dat betekent: ze moesten naar de volkeren gaan, buiten de grenzen van Israël. Juist deze gelijkenis onderstreept wat ik eerder heb betoogd: het heil is voor iedereen, er is hier geen sprake van een of andere uitverkiezing waardoor je verloren zou gaan. Maar degenen die niet willen komen, gaan verloren en worden dáárom niet uitverkoren om bij de bruiloft van de koning aanwezig te mogen zijn. Het laatste bijbelgedeelte dat ik wil bespreken – voor velen het grootste struikelblok – is Romeinen 9. Ik laat eerst zien welke gedeelten worden aangevoerd om de gedachte te ondersteunen, dat je uitverkoren moet zijn om behouden te kunnen worden. En als je dat niet bent, dan kan je daar helemaal niets aan doen. Daarna wil ik u het verband laten zien waarin en voor wie het werd geschreven. Eerst die teksten die uitverkiezing voor de hemel of de hel lijken te ondersteunen: Vers 11-13: Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep, - 12 werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn, 13 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat. Vers 18: Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. Vers 21: Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik?
Men redeneert dan als volgt: God heeft Jakob liefgehad en Ezau gehaat. Daar is Hij vrij in, dat ligt besloten in het verkiezend voornemen van God. Toen zij nog niet waren geboren en nog geen goede of slechte dingen hadden gedaan, dus vóór hun geboorte, had God de een al uitverkoren voor verwerping (Ezau) en de ander voor aanneming (Jakob). Als dat al voor je geboorte is besloten, dan kan je daar dus eigenlijk geen invloed op uitoefenen. Dan gaat het om het verkiezend voornemen van de kant van God: Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. Het is als bij een pottenbakker. Die neemt een stuk klei en bepaalt vantevoren wat hij uit die klei zal maken: iets moois of iets lelijks. Zo op het eerste gezicht, zou je denken dat mensen die zo redeneren, een sterk punt hebben. Nou moeten we voorzichtig zijn met eigen uitleg van de Schrift. En al helemaal als er zoveel andere plaatsen in de Schrift die over uitverkiezing gaan, deze gedachte tegenspreken. De moeilijkheid is dat we zo gauw de neiging hebben om éérst een theorie te formuleren en dàn pas de teksten erbij zoeken om die theorie te ondersteunen. Eérst kom je dan met jouw verhaal, en dan zeg je: ‘zie je wel, hier staat het!’ Maar wàt er staat, is helemaal niet geschreven met het doel jouw theorie te ondersteunen. Het gaat over een heel ànder onderwerp. Als je het hele hoofdstuk zou lezen, zou je daar ook zelf achter zijn gekomen, maar nu enkele teksten naar voren worden gehaald en de rest wordt verzwegen, trek je de verkeerde conclusies. Korte uitleg van Romeinen 9 De eerste hoofdstukken van deze brief gaan over Israëls verhouding en die van de heidenen (de volkeren) tot God. Het blijkt dat Israël mèt wet en de heidenen zònder wet even schuldig staan tegenover God: àllen hebben gezondigd, er is niemand die goed doet, ook niet één. Er is maar één mogelijkheid voor beide groepen om gerechtvaardigd te worden: ‘Want àllen (zowel Jood als heiden) hebben gezondigd en derven (missen) de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed’ (Rom.3:23-25). Allen hebben gezondigd, iedereen. Van Gods kant wordt aan al die mensen – jij en ik – een zoenmiddel aangeboden: het offer van de Here Jezus. Als je nu gelooft dat God hier de waarheid spreekt, en je dus dit Zoenoffer dat God jou voorstelt, aanvaardt als voor jou bestemd, dan word je op grond van dat geloof gerechtvaardigd. Dan gaat hoofdstuk 5 t/m 8 over díé gerechtvaardigde mensen: Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God. Daarna komen een aantal obstakels voor hun geloofsleven aan de orde. Dat eindigt in hoofdstuk 8 met de zekerheid dat niets en niemand hen meer kan scheiden van de liefde van God. In hoofdstuk 9 komt dan een andere groep mensen aan de orde: Israël, Paulus’ broeders naar het vlees. Wat doet God met Zijn beloften aan Abraham, Izak, Jakob, David, nu het heil naar de heidenen is gegaan? Trekt God die in? Verstoot God nu Zijn volk? Het gaat dus om de verkiezing van Israël binnen het raadsbesluit van God. Om de uitverkiezing van een vólk en niet van een individu. Het heeft dus sowieso niets te maken met óns, laat staan met een uitverkiezing van individuele mensen voor de hemel of de hel. Lees maar mee: Rom.9:1-5 Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, want mijn geweten betuigt mij dit mede door de heilige Geest: 2 ik heb een grote smart en een voortdurend hartzeer. 3 Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; 4 immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften: 5 hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen. Israël was Gods uitverkoren volk. Bij hen was Gods heerlijkheid, Gods verbond en de wetgeving, en het allergrootste: uit hen was de Christus. Het hoorde allemaal bij Israël. Daardoor hadden zij een aparte status tussen de volkeren. Maar nu ging Gods heil ook naar de heidenen. Niet naar een heel vòlk, zoals Israël, maar naar een volk dat God voor Zijn Naam uit de Joden en de heidenen zou vergaderen (Hand.15:14). De Joden wilden zelfs het huis van een heiden niet binnengaan, en nu zou het heil ook naar de heidenen gaan? Wat Paulus in Romeinen 9-11 nu betoogt is, dat dit al lang in het verkiezend voornemen van God heeft gelegen. God is altijd verkiezend bezig geweest, ook toen Hij Izak en Jakob (Israël) heeft ge-
kozen. Israël is Gods volk niet geworden op grond van hun prestaties, maar op grond van Gods verkiezend voornemen. Dat het hier niet gaat om een uitverkiezing voor de hemel of de hel, mag duidelijk zijn. Het gaat om een verkiezing van een volk dat God boven alle andere volken zou stellen, omdat uit hen de Christus geboren zou worden. Maar er is nòg een verkiezend voornemen van God. God wil Zich over àlle mensen ontfermen. Daarom geeft Hij Zijn Zoon voor iedereen die gelooft. Niet alleen voor Israël. God heeft ons uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld. Toen al. Toen was dat al in Gods plan besloten. Moet Israël zich nu achtergesteld voelen? Neen, want God mag kiezen wie Hij wil en Zich ontfermen over wie Hij wil. God doet Israël daarin niet in tekort. Al Gods beloften aan Israël zullen worden vervuld. Maar als God Zich op dit moment ook over de heidenen wil ontfermen, dan is Hij daar vrij in. Dat al Gods beloften aan Israël zullen worden vervuld, betekent nog niet dat die beloften ook zijn voor het héle nageslacht van Abraham. Niet voor àlle zonen van Abraham of Izak geldt Gods belofte. Ismaël was óók een zoon van Abraham, maar niet de zoon van de belofte, dat was Izak. Zo had óók Izak twee zonen: Jakob en Ezau. Gods beloften waren niet voor beide zonen, alleen voor Jakob en zijn nageslacht. Hoe is dat zo gekomen? Welnu, dàt is gekomen door uitverkiezing. God heeft Jakob gekozen boven Ezau en Izak boven Ismaël. Nu is het niet zo, dat God aan het nageslacht van Ismaël en Ezau géén beloften heeft gegeven, maar niet dé belofte dat hun nageslacht Gods volk zou zijn. Vers 6-9: Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël, 7 en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. 8 Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht. Vers 10-13 Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze vader Isaak. 11 Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan - opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep, - 12 werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn, 13 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat. Dat verkiezend voornemen van God had dus niets te maken met hun behoud of met de dingen die zij hadden gedaan, maar op grond van degene die Hij zou roepen en uitkiezen voor de grootste zegen. ‘Toen de kinderen nog niet waren geboren en goed noch kwaad hadden gedaan, dus niet op grond van werken (vs.11) heeft God de een gekozen boven de ander. Dan kan dat dus ook niet betekenen dat Gods verkiezing inhield, dat Hij Ezau heeft gehaat voordat hij geboren werd. Want dàt zou immers betekenen, dat er onrechtvaardigheid is bij God, en dat werpt Paulus van zich. Volstrekt niet! Waarom heeft God Ezau dan gehaat? Omdat die zo nonchalant omging met zijn eerstgeboorterecht en dat voor een schotel eten verkwanselde. ‘Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau, die voor één spijze zijn eerstgeboorterecht verkocht’ (Hebr.12:16). Dat is Gods verwijt aan Ezau, en daarom staat er, àchteraf en nadat Ezau dit had gedaan, dat God hem heeft gehaat. Deze tekst wordt door Paulus aangehaald uit het láátste bijbelboek van het oude testament, dan is Ezau’s leven al lang verleden tijd (Maleachi 1:3). Er staat nergens in de bijbel: Jakob heb Ik liefgehad vóórdat hij werd geboren en Ezau heb Ik gehaat vóórdat hij werd geboren. Het staat in de voltooid verleden tijd. Ezau hèb Ik – om dat wat hij deed: zijn eerstgeboorterecht verkwanselen – gehaat. Dat woordje ‘voordat’ denken we er zelf bij, omdat dit past binnen een bepaald denkkader. Maar als dat waar zou zijn, dan moet je ook zeggen, dat Gods verkiezing wel erg willekeurig en onrechtvaardig is. En dat spreekt Paulus juist tegen: Vers 14-16 Wat zullen wij dan zeggen: Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God? Volstrekt niet! 15 Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn. 16 Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt. Nu kunnen we ook de rest van Paulus’ betoog volgen. Vers 16 eindigt hij met een conclusie: dùs…. Het hangt daar niet vanaf of iemand wil of dat iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.
Dáárom is Jakob uitgekozen! Jakob was niet beter dan Ezau, Jakob bedroog zelfs zijn eigen vader. Toch krijgt hij de zegen van Abraham. Waarom? Omdat God hèm daarvoor had uitverkoren. Ook farao is niet door God uitgekozen om voor eeuwig verloren te laten gaan. Dat stáát er ook helemaal niet. Hij is tussen al die andere farao’s uitgekozen als de farao aan wie God Zijn kracht zou laten voelen en bekendmaken. Als alle andere farao’s verloren gingen, dan gingen zij verloren om hun ongeloof, niet door uitverkiezing. Er waren trouwens vele Egyptenaren die ook het bloed aan hun deurpost hadden gestreken, waardoor het oordeel aan hen voorbijging. Neen, God heeft déze farao doen opstaan, omdat Hij hèm bestemd had om Zijn kracht te tonen aan Egypte en om Zijn Naam te verbreiden over de hele aarde. In alle oordelen die er straks over de aarde zullen komen, zal God Zichzelf verheerlijken. Mensen zullen wéten dat God door deze oordelen tot hen spreekt, maar toch zullen zij zich niet bekeren. Zo zal voor iedereen duidelijk zijn dat God rechtvaardig is. Vers 17-21: Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde. 18 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. 19 Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil? 20 Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? 21 Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik? Dat God het hart van farao verhardt, betekent niet dat het Gods schuld is dat deze farao verloren gaat. Gods verharding is het gevolg van een farao die zich aan Gods oordelen niets gelegen laat liggen. We lezen in de Schrift, nadat de Nijl in bloed is veranderd, dit: ‘Farao wendde zich af, ging naar huis en nam ook dit niet ter harte.’ Als farao zich afwendt, niet naar God wíl luisteren, komt er een moment dat Gods genade voorbij is. Dat gold ook voor Israël. Als Israël niet wíl luisteren, de Zoon van God verwerpt, dan vertrekt de Zoon. Niet omdat God niet wilde, maar omdat zij niet wilden. ‘Wij willen niet dat Deze Koning over ons is.’ Dat betoogt Paulus hier. Israëls verwerping betekent voor de volkeren aanneming. En dat lag allemaal al in Gods plan besloten. God wíst dat Israël haar Messias zou verwerpen. Gelukkig niet voor altijd. Ten slotte dit: de pottenbakker heeft een klomp leem. Dat leem is van hem. Nu mag hijzelf bepalen wat hij daarmee doet. Hij kan uit dezelfde klomp iets moois maken dat hij in zijn kamer zet, bijvoorbeeld een kunstvoorwerp. Maar hij kan uit diezelfde klomp leem ook een gebruiksvoorwerp maken, een kan of een asbak. Het ene voorwerp is eervol en het andere voor alledaags gebruik. Uitverkiezing is niet dat de pottebakker de ene klomp weggooit. Uitverkiezing is dat de ene klomp een eervolle en de ander een minder eervolle bestemming heeft. Maar beide voorwerpen zijn eigendom van de pottenbakker. Vers 22-28 En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft - 23 juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid? 24 En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen, 25 gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. 26 En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God. 27 En Jesaja roept over Israël uit: Al was het getal der kinderen Israëls als het zand der zee, het overschot zal behouden worden; 28 want wat Hij gesproken heeft, zal de Here doen op de aarde, volledig en snel. Israël was het voorwerp van Gods ontferming, wij niet. God heeft hen verdragen, eeuwenlang. Hij stuurde Zijn profeten, en tenslotte Zijn eigen Zoon. Toen zeiden zij: laten wij Hèm doden, want Hij is de Erfgenaam. Nu worden zij die niet-mijn-volk zijn (de heidenen), geliefden van God. God ontfermt Zich over hen. En over Israël maakt Hij zijn kracht bekend: zij worden voorwerp van Gods toorn. Verstrooid onder de volkeren, de tempel verwoest, de eredienst opgehouden, en straks een grote verdrukking die zich op dat volk richt. Allemaal met dit ene doel: een overschot te behouden. Zoals de droogte kwam ten tijde van Elia over Israël en het heil ging naar een heidense vrouw tót het moment dat Elia moest aanzeggen op de Karmel dat God weer regen zou geven en Israël weer zou aannemen, zo zal God straks Israël weer aannemen en Zijn heil over dat volk komen. Maar zo lang Israël haar Messias verwerpt, zoals Israël dat deed in de tijd van Achab, zo lang zal er een
overblijfsel zijn uit dat volk, dat samen met gelovigen uit de heidenen behouden zal worden. Zo was het ook ten tijde van Elia: er waren nog mensen in israël die hun knieën niet voor Baäl hadden gebogen (Rom.11:1-5). Goed, als nu duidelijk is dat uitverkiezing hier te maken heeft met Israël en niet met jouw persoonlijk behoud, wat doe je daar dan mee? God wil jou behouden. Paulus moest dat prediken, en ik volg hem daar graag in. Rom. 5:18-20 Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. 19 Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden. Door Adams zonde is het voor alle mensen, voor iedereen, tot veroordeling gekomen. Wòrden ook alle mensen veroordeeld? Neen, voor zeer velen is het tot rechtvaardiging gekomen, omdat hún oordeel door Iemand anders werd gedragen. Maar zoals door die éne daad àlle mensen zondaren zijn geworden, zo is óók door die éne daad aan het kruis voor àlle mensen gerechtigheid beschikbaar is geworden. Ook voor jou! De vraag is alleen, of je dat gelooft. Rom.3:21-25 Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, 22 en wel gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus, voor allen, die geloven; want er is geen onderscheid. 23 Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, 24 en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Denk eens aan Israël. God beloofde hen een land, maar het grootste deel kwam er niet binnen. Hoe kwam dat? Omdat God vantevoren had bepaald: die mogen er wel inkomen en die anderen niet? Neen, het aanbod was voor iedereen. Maar toen zagen zij de reuzen en dachten zij: hier komen we nooit in. Ze geloofden God niet. Ze kwamen er niet in door ongeloof. Dàt is wat de bijbel overal zegt. Als je verloren gaat, komt dat door ongeloof: Hebr. 4:1-3 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven. 2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot de rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in Mijn toorn: Nooit zullen zij tot Mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. Zij kwamen het land niet in, terwijl zij toch Gods werken hadden gezien. En ook aan óns is het evangelie gepredikt: het is volbracht. God heeft ons Zijn liefde betoond in het zenden van Zijn Zoon voor onze schuld en zonden. Zijn werk is gereed. Maar als wij het woord van de prediking, het evangelie waardoor wij behouden hadden kúnnen worden, niet aanvaarden, heeft het geen nut en blijven wij achter. En uiteindelijk zal zo iemand worden veroordeeld, niet omdat Gód zo iemand niet wilde behouden, maar omdat zo iemand het evangelie niet heeft geloofd, waardoor je behouden had kunnen worden. Je gaat verloren door ongeloof! Kijk maar: 2 Thes.2:8-12 Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here Jezus doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt. 9 Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, 10 en met allerlei verlokkende ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. 11 En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, 12 opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid. Wie worden veroordeeld? Degenen die de waarheid niet gelóófd hebben. Wie gaan verloren? Degenen die de waarheid niet aanvaard hebben.
Iedere Israëliet, en trouwens ook Egyptenaar, die geloofde dat het bloed gestreken moest worden aan de posten en bovendorpel van het huis, had niets te vrezen: de doodsengel zag het bloed en ging voorbij. Iedereen die dacht: dit is niet voor mij, die gelóófde Mozes niet, en het oordeel kwam. Er is géén onderscheid meer. Er is géén uitverkiezing voor de hemel of de hel. Het aanbod is voor àlle mensen, ook voor jou. Iedereen heeft gezondigd, maar iedereen màg naar de Here Jezus gaan, óók jij, en tegen Hem zeggen: Ik heb gezondigd, maar ik geloof dat U al mijn schuld en zonde van mij hebt overgenomen en dat uw genade voor mij is, omdat U dat zegt. Ik geloof U op uw Woord. En ik dank U met heel mijn hart, dat U mijn Heiland bent en voor mij het oordeel hebt gedragen. Amen.
Aanschouw de Schepper van ’t heelal, genageld aan het hout. O liefde, godd’lijk, onbegrensd, ’t is al voor mijn behoud. Ja, ik geloof, ja ik geloof, dat Jezus voor mij stierf En dat Hij aan het smadelijk hout, mijn eeuwig heil verwierf. Bert van Twillert 0341-254717
[email protected]