Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij
Jaarverslag 2013
Ten Geleide Geachte heer, mevrouw, Hierbij bieden wij u het jaarverslag aan over 2013 van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij. U vindt hierin onder andere het bestuursverslag, het verslag van de Raad van Toezicht, het verslag van de pensioenraad, de jaarrekening, de actuariële verklaring van de waarmerkend actuaris en de controleverklaring van de waarmerkend accountant. We zien dat er wereldwijd sprake is van economisch herstel. Dit is in belangrijke mate nog steeds aan de centrale banken te danken. Hun stimulerende monetaire beleid zorgt ervoor dat de economische groei wereldwijd gezien weer aantrekt. Het economische herstel is het duidelijkst te zien in de Verenigde Staten. Daar krijgen de economische verbeteringen steeds meer een structureel karakter. Tegelijkertijd zijn de financiële markten nog steeds in de ban van de ‘tapering’: het verminderen van de monetaire steun door de Amerikaanse centrale bank, de Fed. In Europa heeft het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) ook nog steeds een positief effect, hoewel het economische herstel er nog broos is. In Europa heerst nog steeds een hoge werkloosheid en een lage inflatie. De snelheid van de economische groei in de opkomende landen blijft hoog, maar neemt inmiddels wel iets af. De belangrijkste economische factor voor de opkomende markten blijft de conjunctuur in China. Daar lijkt de economische groei zich te stabiliseren, op een hoog niveau. Vooral China weet zich op te trekken aan het economisch herstel in de Verenigde Staten en Europa. Het bestuur heeft in 2013 het beleid gehandhaafd zoals dat in de voorgaande jaren is doorgevoerd. Een belangrijk uitgangspunt van dit beleid is om het renterisico in te perken. Het gevolg hiervan is dat bij een stijgende rente, zoals in 2013, de waarde van de beleggingen die ingezet worden voor de renteafdekking, dalen; echter tegelijkertijd daalt ook de waarde van de verplichtingen. Over dit deel van de portefeuille is een rendement behaald van -7,2%. Daarnaast wordt een deel van de beleggingen meer risicovol belegd om te streven naar compensatie voor inflatie dan wel andere zaken die impact hebben op de pensioenen (bijvoorbeeld de stijgende levensverwachting) op te vangen. Over dit deel van de portefeuille is 4,2% rendement behaald. Het totale rendement over de gehele portefeuille was -4,2%. Ondanks het negatieve rendement is het bestuur tevreden over de resultaten van de beleggingsportefeuille. Het gevoerde beleid heeft gedaan wat beoogd was, namelijk de dekkingsgraad zeker stellen (en daarmee de toegezegde en ingegane uitkeringen). Ondanks het prudente beleggingsbeleid is de dekkingsgraad in 2013 gedaald. Namelijk van 113,5% ultimo 2012 naar 109,7% ultimo 2013. Deze daling van de dekkingsgraad wordt enerzijds veroorzaakt door het feit dat de verplichtingen worden berekend op basis van een fictieve rentecurve (DNB rentecurve) die minder is gestegen dan de werkelijke marktrente die gebruikt wordt om de waarde van de portefeuille te bepalen, en anderzijds door de toegenomen levensverwachting van vrouwen waardoor de verplichtingen gestegen zijn. In de in 2012 ingevoerde bestuursstructuur zijn geen wijzigingen aangebracht. De werkzaamheden zijn verdeeld over acht bestuursleden: er zijn vier portefeuilles, elk bezet door twee bestuursleden. De pensioenraad treedt op als adviesorgaan enerzijds en als orgaan waaraan verantwoording wordt afgelegd anderzijds. Intern toezicht wordt uitgeoefend door een Raad van Toezicht, bestaande uit drie externe leden. Voorbereidingen zijn getroffen om per 1 juli 2014 te voldoen aan de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. In 2013 is wederom veel aandacht besteed aan handhavingsactiviteiten. Het strakke premie incassobeleid is voortgezet, waardoor nauwelijks sprake is van betalingsachterstanden. In een voorkomend geval is een betalingsregeling afgesproken. Aan één werkgever is vrijstelling verleend ingevolge van
1
artikel 4 (“Vrijstelling in verband met een eigen cao”) van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Het aantal werkgevers in 2013 is stabiel gebleven t.o.v. 2012. In 2013 heeft het bestuur tweemaal met sociale partners gesproken over de randvoorwaarden om tot een nieuw pensioencontract te komen. Eind 2013 hadden sociale partners hun overleg nog niet afgerond, aangezien zij in afwachting zijn van de nieuwe wet- en regelgeving omtrent het Financieel Toetsingskader. Om een goede keuze te kunnen maken in de samenstelling van de pensioencontracten, heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan pensioenfondsen gevraagd onderzoek te doen naar de risicobereidheid van deelnemers en gepensioneerden. Ook het bestuur vindt het belangrijk om te weten hoe deelnemers en pensioengerechtigden denken over zekerheid en risico op het gebied van pensioen. Dit heeft het bestuur afgelopen jaar laten onderzoeken middels een risicobereidheidsonderzoek. Naar aanleiding van een door Nyenrode georganiseerd seminar (“De kracht van water”) voor de maritieme pensioenfondsen, heeft het bestuur besloten om in 2014 verder onderzoek te verrichten naar mogelijke vormen van samenwerking met andere maritieme pensioenfondsen.
Het bestuur van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij
H.J.A.H. Hijlkema, voorzitter
M.W. Zier, secretaris
2
Jaarverslag Karakteristieken Profiel Organisatie Kerngegevens
4 4 9
Verslag van het bestuur Hoofdlijnen Code Pensioenfondsen Pensioenregeling
11 13 20
Pensioenraad: verslag, oordeel en bevindingen
29
Samenvatting Rapportage 2013 Raad van Toezicht
31
Algemene ontwikkelingen
33
Vooruitzichten
35
Beleggingen Marktontwikkelingen in 2013 Beleggingen in het verslagjaar Risicoparagraaf Thema’s 2014
36 37 44 51
Transparantie van de Kosten
53
Jaarrekening Balans per 31 december 2013 Staat van baten en lasten over 2013 Kasstroomoverzicht over 2013 Algemene toelichting Grondslagen voor de staat van baten en lasten Risicoparagraaf Toelichting op de balans per 31 december 2013 Actuariële analyse Niet in de balans opgenomen verplichtingen
56 58 59 60 65 67 76 89 90
Overige gegevens Gebeurtenissen na balansdatum Actuariële verklaring Controle verklaring van de onafhankelijke accountant
91 92 93
3
Karakteristieken Profiel Het Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij, statutair gevestigd te Amsterdam, (hierna: het pensioenfonds) is opgericht op 1 februari 1954. De laatste statutenwijziging was op 23 oktober 2013. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41195579. Het pensioenfonds is een bedrijfstakpensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB). De VB is samen met de bureaus van Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB) samengevoegd onder de paraplu van de Pensioenfederatie1. Het pensioenfonds stelt zich ten doel zeevarenden en oud-zeevarenden te voorzien van een volwaardig pensioenpakket tegen een redelijke premie. Zowel werkgevers als werknemers dragen hieraan bij, waarna de ontvangen premies onder zo gunstig mogelijke voorwaarden worden belegd. Het pensioenfonds belegt in zaken zoals onroerend goed, aandelen en vastrentende waarden. Het totale vermogen van het pensioenfonds bedroeg ultimo boekjaar circa 3,25 miljard euro.
Organisatie Samenstelling bestuur Het bestuur van het pensioenfonds heeft de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden uitbesteed aan MN. Deze werkzaamheden betreffen het vermogensbeheer en de pensioenadministratie. De bestuursondersteuning is ondergebracht bij het bestuursbureau. Uitgangspunt is dat het bestuur, conform de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het bestuur van het pensioenfonds bestaat uit vier leden afgevaardigd vanuit werkgeversorganisaties en vier leden die zitting hebben namens werknemersorganisaties. De voorzitter van het pensioenfonds is voor onbepaalde tijd benoemd. Het bestuur wordt bijgestaan door externe adviseurs. In 2013 was het bestuur als volgt samengesteld: Leden werknemers:
Leden werkgevers:
De heer H.J.A.H. Hijlkema, voorzittter De heer M.H.W. van Dam De heer R.E. Hulshof-Bink De heer J.L.A.M. d’Hooghe*
(1) (1) (1) (2)
De heer M.W. Zier, secretaris De heer C.C. van der Sluis De heer A.W.P.M. Zimmerman Mevrouw H.W.L.A. de Lange
(4) (3) (4) (3)
Plv. lid werknemers: De heer F.M.A. Lefel
(1)
Plv. lid werkgevers: De heer T.P. Tammes**
(3)
Aangewezen door: Werknemersorganisaties: (1) Nautilus International Postbus 8575, 3009 AN Rotterdam 1
De VB, de UvB en de OPF hebben besloten om met ingang van 1 januari 2014 volledig op te gaan in de Pensioenfederatie. Per die datum is de Pensioenfederatie de enige koepel die de belangen behartigt van de Nederlandse pensioenfondsen. De koepels VB, OPF en UvB zijn per 1 januari 2014 opgehouden te bestaan.
4
(2)
Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij Wassenaarseweg 2, 2596 CH Den Haag
Werkgeversorganisaties: (3) Vereniging van Werkgevers in de Handelsvaart Boompjes 40, 3011 XB Rotterdam (4) Sociaal Maritiem Werkgeversverbond Boompjes 40, 3011 XB Rotterdam * **
Per 1 februari 2013 is de heer J.L.A.M. d’Hooghe benoemd als bestuurslid. Per 30 juni 2013 is de heer T.P. Tammes afgetreden als plaatsvervangend bestuurslid.
Dagelijks bestuur Het dagelijks bestuur van het pensioenfonds wordt gevormd door de voorzitter en de secretaris. Het dagelijks bestuur is het aanspreekpunt voor het bestuursbureau voor de dagelijkse zaken. Alle operationele besluiten moeten worden voorgelegd aan het bestuur, tenzij het dagelijks bestuur een mandaat heeft gekregen van het bestuur. Het dagelijks bestuur heeft uitsluitend bevoegdheden zoals bepaald is in de statuten en reglementen van het pensioenfonds en is vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Per 31 december 2013 was het dagelijks bestuur als volgt samengesteld: De heer H.J.A.H. Hijlkema, voorzitter
De heer M.W. Zier, secretaris
Verdeling portefeuilles binnen het bestuur. Per 1 januari 2012 zijn de volgende portefeuilles ingevoerd, met in 2013 de volgende samenstelling: Beleggingsbeleid: 1e aanspreek punt: 2e aanspreekpunt:
De heer A.W.P.M. Zimmerman De heer R.E. Hulshof-Bink
Financieel beleid en risicomanagement 1e aanspreekpunt De heer C.C. van der Sluis 2e aanspreekpunt De heer H.J.A.H. Hijlkema Pensioenbeleid en Juridische zaken 1e aanspreekpunt 2e aanspreekpunt Pensioenuitvoering en communicatie 1e aanspreekpunt 2e aanspreekpunt vanaf 1 februari 2013
De heer M.H.W. van Dam De heer M.W. Zier
Mevrouw H.W.L.A. de Lange De heer J.L.A.M. d’Hooghe
In het verslagjaar werd het bestuur op het gebied van beleggingsbeleid bijgestaan door de heer J. Beenen van Mercer (Nederland) B.V.. Rooster van aftreden van het bestuur Sinds de invoering van de nieuwe bestuursstructuur vanaf 1 april 2012 is in de reglementen een rooster van aftreden opgenomen. De leden van het bestuur worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Na afloop van deze termijn zijn zij opnieuw benoembaar. Rekening houdend met deze termijn treden zij volgens het hieronder staande rooster af.
5
Bestuur: De heer H.J.A.H. Hijlkema, De heer M.W. Zier De heer A.W.P.M. Zimmerman De heer M.H.W. van Dam De heer C.C. van der Sluis Mevrouw H.W.L.A. de Lange De heer R.E. Hulshof-Bink De heer J.L.A.M. d’Hooghe
(1) (4) (4) (1) (3) (4) (1) (2)
Datum benoeming 1 april 2012 1 april 2012 1 april 2012 1 april 2012 1 april 2012 1 juni 2012 1 september 2012 1 februari 2013
datum aftreden 31 maart 2016 31 maart 2016 31 maart 2016 31 maart 2016 31 maart 2016 31 mei 2016 31 augustus 2016 31 januari 2017
Voor de plaatsvervangende leden geldt dat zij benoemd zijn voor een termijn van vier jaar. Na afloop van deze termijn zijn zij niet opnieuw benoembaar. Plaatsvervangende leden De heer F.M.A. Lefel
(1)
Datum benoeming 1 april 2012
datum aftreden 31 maart 2016
Samenstelling Pensioenraad Per 1 april 2012 zijn de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan opgegaan in een nieuw orgaan, namelijk de pensioenraad. Het verantwoordingsorgaan was belast met het beoordelen van het door het bestuur vastgestelde beleid. De belangrijkste taak was het controleren of het bestuur bij zijn beleid rekening heeft gehouden met de belangen van alle belanghebbenden. Daarnaast had het verantwoordingsorgaan ook adviesrecht. Al deze taken zijn overgegaan naar de pensioenraad. De pensioenraad verstrekt advies aan het bestuur over aangelegenheden waarover een besluit dient te worden genomen. De pensioenraad heeft in het verslagjaar een oordeel gegeven over het gevoerde beleid in 2012. De pensioenraad is per 1 april 2012 benoemd en per 31 december 2013 was de pensioenraad als volgt samengesteld: Nautilus International: Leden De heer A.A.J. Donker (tot 31/1/2013) De heer R.W. Vlietman De heer J.M. de Boer (vanaf 27/8/2013) De heer R.E. Pauptit (tot 14/5/2013 voorzitter) De heer D.J. Lakerveld
Plv. leden De heer J. van Vuuren
De heer F. Vons (plv. secretaris) De heer B. Klein (vanaf 27/8/2013 plv. voorzitter) De heer A.P. Poldervaart (vanaf 27/8/2013 voorzitter, voordien plv. voorzitter) De heer W. Kwak De heer J. Kooij (vanaf 27/8/2013) Van de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij: Leden Plv. leden De heer L.J.H. Geenevasen De heer H. van der Laan De heer B. Kollen De heer P. Visser (toehoorder) Namens de werkgevers: De heer R. Eltingh De heer R. Kloos (secretaris)
6
Rooster van aftreden pensioenraad De leden en plaatsvervangende leden van de pensioenraad worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Na afloop van deze termijn zijn zij maximaal twee keer herbenoembaar en hebben aldus een zittingsduur van maximaal twaalf jaar. Bestuursbureau Het bestuursbureau heeft in 2013 zijn rol als verlengstuk van het bestuur goed kunnen invullen. In het gekozen model worden actuariële en beleggingsadviesdiensten extern afgenomen. Het bestuursbureau bewaakt de ‘service level agreements’ met de uitvoerders en controleert de uitvoering van het Vermogens- en Pensioensbeheer. Daarnaast onderhoudt het bestuursbureau externe contacten met onder andere De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten, Pensioenfederatie en collega bestuursbureaus. Het bestuursbureau heeft het bestuur evenals in voorgaande jaren in projectgroepen vertegenwoordigd. Daarnaast vertegenwoordigt de directeur van het bestuursbureau het pensioenfonds in StAK III (Stichting Administratiekantoor) waar de certificaten van het pensioenfonds in MN zijn ondergebracht). De gewijzigde bestuursstructuur heeft impact gehad op de werkzaamheden van het bestuursbureau waardoor gekozen is om de werkzaamheden van het bestuursbureau af te stemmen op de portefeuilleverdeling binnen het bestuur. Ondanks de wijziging van de taakverdeling en de uitbreiding van werkzaamheden is de omvang van het bestuursbureau gelijk gebleven. In het verslagjaar werkten de volgende personen bij het bestuursbureau: De heer E.G.M. Cramer, directeur Mevrouw D. Oppelaar-Doncker, bestuursadviseur De heer R.F. Grobbe, bestuursadviseur Mevrouw I. Diderich, bestuursmedewerkster Raad van Toezicht Per 1 april 2012 is de visitatiecommissie vervangen door de Raad van Toezicht. Dit is een intern orgaan dat wordt bemenst door externe deskundigen. De leden zijn: Mevrouw K. Bitter De heer R.A. Nieuwenhoven De heer D.M. Swagerman Zittingsduur Raad van Toezicht De zittingsduur van een lid van de Raad van Toezicht is maximaal vier jaar. Een lid van de Raad van Toezicht kan maximaal één keer worden herbenoemd. Geschillencommissie Dit is een intern orgaan dat wordt bemand door externe deskundigen. De leden zijn: De heer R. Degenhardt De heer G. Heeres De heer L.L. Lennaerts
7
Actuaris Adviserend actuaris: De heer B. van Boesschoten Mercer (Nederland) B.V. Startbaan 6 1185 XR Amstelveen Waarmerkend actuaris: De heer S.I. Keijmel Mercer (Nederland) B.V. Conradstraat 18 3013 AP Rotterdam Pensioenbeheer MN Postbus 9159 1006 AD Amsterdam Vermogensbeheer MN Vermogensbeheer B.V. Postbus 30025 2500 GA Den Haag Adviseur vermogensbeheer De heer J. Beenen Mercer (Nederland) B.V. Startbaan 6 1185 XR Amstelveen Accountant De heer A.J.H. Reijns KPMG Accountants N.V. Rijnzathe 14 3454 PV De Meern Compliance Officer De heer B.M. Peters Nederlands Compliance Instituut (NCI) Cypresbaan 19 2908 LT Capelle aan den IJssel
Meer informatie over het pensioenfonds is ook op het internet te vinden via: www.koopvaardij.nl.
8
Kerncijfers 2009-2013 (x 1 duizend euro) 2013
2012
2011
2010
2009
200
203
206
191
202
Actieve deelnemers Pensioengerechtigden Slapers1
5.105 32.013 16.712
5.128 32.136 16.712
5.032 32.183 17.128
4.465 32.061 18.348
4.362 31.700 18.967
Totaal deelnemers
53.830
53.976
54.343
54.874
55.029
Werkgevers en deelnemers (aantallen) Aangesloten werkgevers met personeel
Pensioenverplichtingen en pensioenvermogen Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen Voorziening prepensioenverplichtingen Voorziening AIP verplichtingen Overige technische voorzieningen Totaal technische voorzieningen
2.925.241 3.049.396 2.908.235 2.681.670 2.573.229 29.162 26.418 20.854 15.649 11.565 1.567 1.681 1.919 3.103 2.464 102 72 41 38 38 (a)
Marktrente verplichtingen2 Reserves Algemene reserve Algemene reserve AIP Algemene reserve prepensioen Solvabiliteitsreserve Solvabiliteitsreserve prepensioen Reserve overgangsregelingen
2.956.072 3.077.567 2.931.049 2.700.460 2.587.296 2,62%
2,33%
2,71%
3,42%
3,83%
58.563 9.873 4.435 222.217 2.216 26.221
179.253 10.396 1.495 222.243 1.929 28.465
110.578 9.645 1.907 223.017 1.606 26.616
96.084 5.261 2.411 200.227 1.167 26.000
142.742 5.032 1.675 222.662 1.000 26.000
323.525
443.781
373.369
331.150
399.111
Totaal reserves
(b)
Totale vermogen Af: beklemd vermogen3
(c=a+b) 3.279.597 3.521.348 3.304.418 3.031.610 2.986.407 (d) 36.094 28.465 2.616 -
Vermogen t.b.v. de dekkingsgraad
(e=c-d)
Dekkingsgraad4 Vereiste dekkingsgraad
(f=e/a)
3.243.503 3.492.883 3.277.802 3.031.610 2.986.407 109,7% 107,6%
113,5% 107,3%
111,8% 107,7%
112,3% 107,5%
115,4% 108,6%
9
Financiële gegevens Feitelijke premie5 Beschikbare premie6 Kostendekkende premie7 Gedempte kostendekkende premie8 Uitkeringen Actuele waarde belegd vermogen9 Beleggingsresultaat10 Rendement Z-score11 Beoordeling performance toets12 Resultaat boekjaar13
2013
2012
2011
2010
2009
48.916 49.552 55.816 41.291 143.496
45.515 46.197 54.024 39.953 145.169
43.187 43.800 45.191 39.356 147.382
45.421 46.055 37.349
37.414 40.810 39.007
145.769
147.138
3.239.836 3.475.676 3.276.848 3.000.113 2.955.270 -141.721 321.017 379.455 151.342 242.562 -4,2% 10,0% 13,0% 4,9% 8,4% 0,29 0,16 2,02 0,47 1,45 3,22 2,59 2,36 1,48 1,42 -120.256
70.412
42.219
-67.961
150.701
1)
Inclusief ambtshalve uitkeringen.
2)
Voor de marktrente van de verplichtingen wordt uitgegaan van de actuele rentetermijnstructuur (RTS) zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Vanaf ultimo 2011 heeft DNB besloten om deze vast te stellen als een gemiddelde van de RTS van alle handelsdagen in de laatste drie maanden van 2011. Vanaf eind september 2012 wordt de marktrente eveneens berekend op basis van de UFR-methodiek.
3)
Vanaf 2011 is de reserve overgangsregeling (bestemmingsreserve 15-jaars inkoop VPL) niet meer meegenomen bij de berekening van de dekkingsgraad. Daarnaast moet de algemene reserve AIP vanaf mei 2013 als beklemd vermogen beschouwd worden. Daardoor bestaat het beklemd vermogen in de kerncijfers vanaf 2013 uit het totaal van de algemene reserve AIP en de reserve overgangsregeling.
4)
Rekening houdend met de beklemming van de algemene reserve AIP per eind 2012 zou de dekkingsgraad 113,2% bedragen in plaats van 113,5%.
5)
In de premie 2010 is voor een bedrag van 3.408 duizend euro aan premie uit 2009 opgenomen.
6)
De beschikbare premie betreft de feitelijke premie vermeerderd met de uit de VPV vrijvallende premie vanwege
7)
De kostendekkende premie wordt vastgesteld op basis van de inkoop van nieuwe pensioenopbouw in het boekjaar, is
premievrije deelneming tezamen met de vrijgevallen voorziening premietekort. gebaseerd op marktwaarde en bevat opslagen voor administratiekosten en het Vereist Vermogen. 8)
De gedempte kostendekkende premie is voor het eerst vastgesteld over 2011. Deze premie is in 2013 gebaseerd op een gedempte rekenrentevoet van eveneens 3,9% (2012: 3,9%).
9)
Betreft inclusief vorderingen en schulden uit hoofde van beleggingen.
10)
Inclusief indirecte beleggingsopbrengsten en beleggingskosten.
11)
De z-score geeft de afwijking weer van het feitelijke rendement ten opzichte van het normrendement.
12)
De performancetoets geeft aan in hoeverre het feitelijk behaalde beleggingsrendement over een periode van vijf jaar afwijkt van het beleggingsrendement van de normportefeuille (benchmark) over dezelfde periode. Als beoordeling van de performancetoets is de uitkomst van deze toets (zoals die is beschreven in bijlage 1 bij het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000) vermeld inclusief optelling van 1,28. Daardoor is de performancetoets gehaald als de vermelde uitkomst groter of gelijk aan nul is.
13)
Op deze cijfers zijn de kosten van de indexeringen per 1 januari volgend boekjaar reeds in mindering gebracht.
10
Verslag van het bestuur Hoofdlijnen Belangrijke bestuursbesluiten Het bestuur van het pensioenfonds kwam in 2013 twaalfmaal bijeen en wel op 30 januari, 27 februari, 27 maart, 24 april, 16 mei, 26 juni, 28 augustus, 25 september, 23 oktober, 6 november, 27 november en 18 december. Het bestuur en de pensioenraad kwamen tweemaal gezamenlijk bijeen en wel op 16 mei en 27 november. De genomen besluiten en gevoerde discussies hadden ondermeer betrekking op:
De Actuariële- en bedrijfstechnische nota (ABTN); Het opstellen van functieprofielen voor de bestuursleden; De invoering van de wet versterking bestuur pensioenfondsen; Onderzoek naar de kwaliteit van de geregistreerde pensioenaanspraken (Quinto P); De invoering van de premievereenvoudiging; Een correctie van de toegepaste correctiefactoren voor vrouwen op de overlevingstafels ; Verzoeken van werkgevers voor vrijstelling van de verplichte deelname; Het opstellen van een fondsspecifiek audit jaarplan; Het opstellen van het communicatie jaarplan 2013 en 2014; De voorbereiding op het nieuwe pensioencontract; De voortgang van het herstelplan; Het afsluiten van de AIP overeenkomst; Nadere vastlegging van de uitvoering van de VPL-regeling middels een overeenkomst met Cao-partijen; Vaststellen jaarverslag 2012; Het beleggingsplan 2014.
Reglementswijzigingen In 2013 zijn de pensioenreglementen op een aantal punten inhoudelijk aangepast. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste reglementswijzigingen die in 2013 zijn genomen: Het opnemen van diverse voor 2013 geldende bedragen; Premies en toeslagen voor 2014; Wijziging van de afkoop- en flexibileringsfactoren per 1 januari 2014; Wijziging van het opbouwpercentage in reglement A en C per 1 januari 2014; Aanpassing van het percentage nabestaandenpensioen in reglement A. Statutenwijzigingen In 2013 zijn de statuten op een aantal punten inhoudelijk aangepast. De belangrijkste wijzigingen betroffen: Het opnemen van vrijwillige aansluiting van werkgevers ten behoeve van walpersoneel indien de werkgever zeevarenden in dienst heeft die onder de verplichtstelling van het fonds vallen; Het herstellen van een aantal onvolkomenheden. Uitvoeringsreglement De zeevarenden die uit de EU-landen en de verdragslanden komen en binnen het Rijk, of in een ander land van de Europese Gemeenschap wonen of in een ander land wonen waarmee Nederland een Verdrag of Overeenkomst inzake Sociale Zekerheid heeft gesloten, met uitzondering van de
11
Verenigde Staten van Amerika, en onder de Nederlandse vlag varen, vallen onder de verplichtstelling van het pensioenfonds. Er zijn echter ook werkgevers die vrijwillig zijn aangesloten. Voor de deelnemers bij deze werkgevers geldt het uitvoeringsreglement. Als een werkgever een betalingsachterstand heeft bij het pensioenfonds kan dit gevolgen hebben voor de pensioenopbouw van de werknemers. Het pensioenfonds kan dan de werknemers daarvan op de hoogte brengen. Dit gebeurde tot voor kort pas als voor een werkgever het faillissement werd aangevraagd. Deze termijn is nu vervroegd. Als een werkgever een dwangbevel ontvangt en daar na zes weken nog niet op heeft gereageerd informeert het pensioenfonds de werknemers over de betalingsachterstand.
12
Code Pensioenfondsen Code Pensioenfonds en Integere bedrijfsvoering Per 1 januari 2014 is de Code Pensioenfondsen in werking getreden. Deze Code is opgesteld in samenspraak tussen de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie en zal voor pensioenfondsen de Principes voor goed pensioenfondsbestuur uit 2005 vervangen. Het doel van de Code is het verbeteren en het inzichtelijker maken van het functioneren van pensioenfondsen, zodanig dat het vertrouwen van belanghebbenden toeneemt dat het pensioengeld goed wordt beheerd en dat de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig worden afgewogen. De Code stelt hierbij de drie onderdelen van goed pensioenfondsbestuur centraal: bestuur, toezicht en verantwoording afleggen. Kernbegrippen zijn daarbij integriteit, transparantie en diversiteit. Het beleid van het pensioenfonds is gericht op een beheerste en integere bedrijfsvoering. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in artikel 143 van de Pensioenwet. Dit houdt onder meer in: Adequate administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) en risicobeheersing; Analyse en beheersing integriteitrisico’s; Voorkomen van belangenverstrengeling; Duurzame beheersing van (financiële) risico’s; Eenmaal per drie jaar een continuïteitsanalyse. Medezeggenschap Het bestuur van het pensioenfonds besteedt conform de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen van de Code Pensioenfondsen veel aandacht aan de opzet en inrichting van de organisatie. Reglementair is bepaald hoe het bestuur omgaat met de rol als bestuur en invulling geeft aan begrippen als goed bestuur, verantwoording en intern toezicht. De medezeggenschap en de verantwoording is sinds 1 april 2012 geregeld via de pensioenraad. Bij de invoering van de bestuursstructuur zijn het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad opgegaan in de pensioenraad. De pensioenraad bestaat uit leden afkomstig uit de groepen actieve deelnemers, gepensioneerden en gewezen deelnemers, die door Nautilus International en de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij worden benoemd. Tevens zijn er twee vertegenwoordigers van het Sociaal Maritiem Werkgeversverbond (SMW) en de Vereniging van Werkgevers in de Handelsvaart (VWH) die betrokken zijn bij het pensioenfonds. Het reglement van de pensioenraad benoemt de onderwerpen waarover het bestuur advies moet vragen aan de pensioenraad. (Dit reglement is met inachtname van de toepasselijke bepalingen van de Pensioenwet vastgesteld). Over deze zaken formuleert het bestuur een voorgenomen besluit, dat na positief advies van de pensioenraad kan worden uitgevoerd als definitief besluit. De pensioenraad geeft onder andere advies over het beleggingsplan, de ABTN, wijzigingen van reglementen en statuten, het toeslagbeleid en het communicatiebeleid. Ook is de pensioenraad afgelopen jaar bezig geweest met de implementatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Daarnaast legt het bestuur jaarlijks verantwoording af aan de pensioenraad over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Ook legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de Code. De pensioenraad heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur gevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. De pensioenraad baseert zijn oordeel mede op het jaarverslag van het pensioenfonds, de jaarrekening, de bevindingen van het interne toezicht en overige informatie. Op 14 mei 2014 heeft het bestuur gezamenlijk met de pensioenraad vergaderd over het gevoerde beleid in 2013. In 2013 kwam de pensioenraad zesmaal bijeen. Tevens werd tweemaal gezamenlijk met het bestuur vergaderd.
13
In 2012 is er in de pers en de politiek veel aandacht geweest voor terugstortingen die pensioenfondsen in de jaren 90 naar werkgevers hebben gedaan. De pensioenraad heeft geen verzoek aan het bestuur gedaan over de gang van zaken in de jaren 90. De premiekorting van destijds kwam ten goede aan zowel de werkgevers als werknemers. Raad van Toezicht Het intern toezicht op het pensioenfonds is sinds 1 april 2012 ondergebracht bij de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht bestaat uit drie externe,onafhankelijke, deskundige en gezaghebbende personen. De Raad van Toezicht vervult zijn toezichttaak zodanig dat het bijdraagt aan het effectief en slagvaardig functioneren van het pensioenfonds en aan een beheerste en integere bedrijfsvoering door het pensioenfonds. De toezichtstaak richt zich met name op de beleids- en bestuursprocedures, de bestuursprocessen en de checks and balances binnen het pensioenfonds, de wijze waarop het pensioenfonds wordt aangestuurd, de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn en de evenwichtige belangenbehartiging door het bestuur. Daarnaast adviseert de Raad van Toezicht het bestuur over elk besluit van het bestuur tot vaststelling van: het jaarverslag en de jaarrekening; de actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145 PW; een lange termijn herstelplan als bedoeld in artikel 138 PW; een korte termijn herstelplan als bedoeld in artikel 140 PW; wijziging van de statuten; ontbinding van het pensioenfonds. Daarbij heeft de Raad van Toezicht recht op: alle informatie die de raad nodig acht om de bovengenoemde taken goed te kunnen uitvoeren; overleg met het bestuur over alle bestuurstaken; overleg met de externe accountant en certificerend actuaris. De aanbevelingen van de Raad van Toezicht vindt u op pagina 31 terug in dit jaarverslag. Zelfevaluatie en geschiktheidsbevordering Het bestuur hecht grote waarde aan de verdere ontwikkeling van de geschiktheid van het bestuur en de pensioenraad. Onder geschiktheid wordt verstaan: kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Om de algehele geschiktheid op niveau te bevorderen worden collectieve kennissessies voor de bestuurders gehouden. Jaarlijks worden in een aantal sessies de bestuurders bijgesproken op actuele ontwikkelingen in de pensioenmarkt door externe deskundigen. Ook worden er jaarlijks gesprekken gehouden met de voorzitter over het functioneren van de individuele bestuurders. Daarnaast bespreken de bestuursleden onder leiding van de secretaris en buiten de aanwezigheid van de voorzitter het functioneren van de voorzitter. In 2013 is er wederom door het bestuur een brede evaluatie uitgevoerd onder leiding van een externe partij. Hieruit is in algemene zin gebleken dat de scores in 2013 op alle vergelijkbare onderdelen beter zijn dan de scores uit 2009. Alle bevindingen van toen hebben ertoe geleid dat er veel meer discussie en participatie binnen het bestuur plaatsvinden. Uiteraard zijn er zaken die nog aandacht behoeven (optimaliseren c.q. verder verbeteren), maar de algemene ontwikkeling kan als zeer positief worden bestempeld. Betreffende de ontwikkeling van de pensioenraad heeft de pensioenraad afgelopen jaar de opleiding deskundigheidsniveau 2 van TowersWatson gevolgd.
14
In 2013 zijn de leden bij bijeenkomsten van VB, Pensioenfederatie, DNB en AFM aanwezig geweest. Tevens hebben verschillende bestuursleden seminars bijgewoond. Gedragscode Het pensioenfonds hanteert een gedragscode. Deze gedragscode geeft regels en richtlijnen voor alle bestuursleden en andere beleidsbepalers: ter voorkoming van verstrengeling van belangen; ter vermijding van verspreiding en misbruik van vertrouwelijke informatie; ter voorkoming van koersmanipulatie. Het pensioenfonds heeft het Nederlands Compliance Instituut (NCI) aangewezen als externe Compliance Officer. De Compliance Officer heeft over 2013 geen gedragingen gesignaleerd die strijdig zijn met de gedragscode van het pensioenfonds. Toezichthouder De toezichthouder pensioenfondsen van De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in verband met de gewijzigde vorm van relatiebeheer weinig tot geen persoonlijk contact meer met het pensioenfonds. DNB wordt door het pensioenfonds op de hoogte gehouden van wijzigingen in reglementen en statuten. Daarnaast is ook de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezichthouder. Zij bewaken de wettelijke uitingen (UPO, start- en stopbrieven) in het kader van de Pensioenwet
Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (MVB) Het pensioenfonds vindt dat het verantwoordelijk is voor de maatschappelijke effecten van zijn beleggingsbeleid. Tevens is het pensioenfonds er van overtuigd dat milieu,- sociale- en governancefactoren op de lange termijn risico/rendementsverhouding van beleggen kunnen beïnvloeden. De vermogensbeheerder van het pensioenfonds, MN Vermogensbeheer is ondertekenaar van de Principles for Responsible Investment van de Verenigde Naties (PRI). Het MVB-beleid is vertaald in een aantal leidende beginselen voor verantwoord ondernemen en beleggen en wordt uitgevoerd langs vier pijlers, te weten (1) ESG-integratie; (2) uitsluitingsbeleid; (3) actief aandeelhouderschap en (4) thematische beleggingen, oftewel ‘impact investing’. Een vijfde onderdeel van het MVB is dat (5) samenwerking wordt gezocht met andere PRI-ondertekenaars om te komen tot meer duurzame financiële markten en effectieve en efficiënte uitvoering van het MVBbeleid. In toenemende mate belangrijk is (6) transparantie en rapportage. De stand van zaken is als volgt: 1) ESG-integratie heeft plaatsgevonden in private equity, hedge funds, onroerend goed, treasury en grondstoffen. Ten behoeve van de staatsobligaties en manager selectie dienen nog enkele stappen te worden gezet; 2) Eerder is besloten het uitsluitingsbeleid waar mogelijk ook door te trekken naar alle fondsbeleggingen. Dat traject is nog niet afgerond; 3) Het beleid inzake actief aandeelhouderschap loopt, maar zal moeten worden afgestemd op wijzigingen in de strategie voor ontwikkelde markten. Actief aandeelhouderschap is een belangrijk instrument om invloed uit te oefenen op de bedrijfsvoering van ondernemingen, ten aanzien van goed ondernemingsbeleid, goed ondernemingsbestuur en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het is geen doel op zich, maar gericht op het creëren van waarde, in termen van rendement en risico van de portefeuille. Om actief aandeelhouderschap effectief te maken wordt wereldwijd samengewerkt met andere institutionele beleggers;
15
4) Thematische beleggingen zijn er niet of nauwelijks; Hierbij wordt gekeken naar investeringsmogelijkheden die zowel vanuit rendementsoogpunt als vanuit ESG-oogpunt aantrekkelijk zijn; 5) Samenwerking met andere investeerders loopt goed, maar kan worden geïntensiveerd voor een beter resultaat van die gezamenlijke activiteiten; 6) Rapportage processen zijn verbeterd, evenals de bijdrage aan externe onderzoeken, maar verdere verbeteringen zijn mogelijk en gewenst. Het pensioenfonds heeft gekozen voor de dienstverlening van MN en daarmee een integrale benadering van goed ondernemingsbestuur, de uitvoering van stemrecht op aandelen en MVB. MN heeft een aantal leidende principes geformuleerd. Deze geven richting bij verantwoord beleggen. De eigen principes zijn gebaseerd op de Principles for Responsible Investment en op enkele andere internationale codes die verantwoord ondernemen centraal stellen. Bij schending van door Nederland ondertekende internationale verdragen kan MN er voor het pensioenfonds voor kiezen om tot uitsluiting over te gaan. Het pensioenfonds en MN geven er echter de voorkeur aan om een betrokken aandeelhouder te zijn die actief de dialoog aangaat met onderneming die in strijd lijken te handelen met de vastgestelde richtlijnen. Daarnaast zal het pensioenfonds in samenspraak met MN er op toezien dat in het beleggingsproces ESG (environmental, social, governance) factoren worden meegenomen.
16
Communicatie In het verslagjaar is aan de actieve deelnemers het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) verstuurd, alsmede een prepensioenoverzicht voor de netto prepensioenregeling. Nieuw aangemelde deelnemers bij het pensioenfonds hebben de startbrief ontvangen; deelnemers die de bedrijfstak hebben verlaten hebben een eindbrief ontvangen. Deze deelnemers, de zogenaamde slapers, hebben in 2009 een UPO voor gewezen deelnemers ontvangen. In 2014 zal deze weer verzonden worden. Communicatiebeleidsplan 2013 - 2015 Het bestuur heeft een communicatie beleidsplan voor 2013 – 2015 opgesteld. Communicatie is een van de sturingsinstrumenten van het pensioenfonds. Het doel van het communicatiebeleidsplan is om het pensioenfondsbestuur zo goed mogelijk in staat te stellen doelgericht en effectief te communiceren. De belangrijkste doelen voor de jaren 2013 -2015 zijn: Communicatie verder ontwikkelen tot gericht sturingsinstrument voor de relevante communicatieprocessen; Aansluiten bij de kenmerkende communicatieprocessen binnen de bedrijfstak; Unieke positie binnen de bedrijfstak benadrukken; Ontwikkeling van analoog naar digitaal doorzetten; Voldoen aan de wettelijke bepalingen met speciale aandacht voor kosten, risico’s en het handelingsperspectief. Het pensioenfonds richt zich op de positieve ontwikkeling van het pensioenbewustzijn onder de deelnemers en het beeld dat de deelnemers van het fonds hebben. Uit dit communicatiebeleidsplan 2013 - 2015 wordt jaarlijks een jaarplan gemaakt. Communicatiejaarplan 2013 Het communicatiejaarplan 2013 is onderdeel van het communicatiebeleid van het pensioenfonds en is gekoppeld aan het communicatiebeleid dat is vastgesteld voor 2013 tot en met 2015. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd door TNS Nipo eind 2012 is gebleken dat er geen duidelijke verschillen bestaan tussen de communicatieaanpak voor de deelnemers en die voor de pensioengerechtigden. Om deze reden is besloten voor 2013 af te zien van een aparte aanpak voor de communicatie naar de pensioengerechtigden. Uit het onderzoek is ook gebleken dat bij de deelnemers met betrekking tot de kosten en risico-beheersing er onduidelijkheden bestaan. Door middel van gerichte communicatie zoals bijvoorbeeld een artikel in PensioenKompas probeert het pensioenfonds dit beeld bij te sturen door volledige openheid van zaken te geven en deze lastige materie goed uit te leggen. Risicobereidheidsonderzoek Het pensioenfonds wilde graag weten welke risico’s zijn achterban wenst te nemen als het gaat om pensioen. Dit inzicht wordt met de sociale partners gedeeld als input om te komen tot een nieuwe pensioenregeling. Samen met een externe partij heeft het pensioenfonds een onderzoek uitgevoerd onder alle actieve deelnemers en een selectie gepensioneerden. Dit onderzoek geeft een representatief beeld hoe de achterban van het pensioenfonds denkt en voelt over een aantal belangrijke elementen van een mogelijk nieuwe pensioenregeling en over de houding ten aanzien van risico. Uit het resultaten van het onderzoek zijn onder andere de volgende conclusies te trekken: De band met het pensioenfonds is relatief sterk en het vertrouwen in het pensioenfonds is groot, ook vergeleken met andere bedrijfstakpensioenfondsen; Deelnemers kiezen in eerste instantie vaker voor een regeling met weinig risico, terwijl gepensioneerden juist vaker opteren voor meer risico en dat is een gebruikelijk beeld;
17
Kennis op het gebied van beleggen en kosten is beperkt en er is behoefte aan meer kennis over beleggen; Deelnemers van het pensioenfonds kiezen niet voor absolute zekerheid (dat wil zeggen een scenario met de kleinste afstand tussen de verwachte uitkering en de uitkering als het tegenzit), omdat de prijs die men daarvoor moet betalen in de vorm van een lagere verwachte uitkering kennelijk te hoog is; Gepensioneerden kiezen liever vaker voor een kleine verlaging van de pensioenuitkeringen dan voor een kleine kans op een forse ingreep.
PensioenPeiling Er is in het verslagjaar in januari, april en november een PensioenPeiling verzonden aan alle werkgevers, actieve deelnemers en gepensioneerden. Hierin is aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: Toeslagverlening 2013 & 2014; De verandering in de zorgverzekeringswet in 2013; Het aanpassen van de AOW-leeftijd; Resultaten van het onderzoek welke is uitgevoerd door TNS Nipo; De mogelijkheid om tijdelijke loonheffingskorting toe te passen op de pensioenuitkering; Verlaging van het opbouwpercentage vanaf 1 januari 2014; Voorlopige uitslag risicobereidheidsonderzoek; De financiële situatie van het pensioenfonds; Wijzigingen in het pensioenreglement. PensioenKompas In januari en juli 2013 is er een PensioenKompas verschenen. In juli is het PensioenKompas tevens in het Engels op de website geplaatst. Ook in de laatste week van januari 2014 is er een PensioenKompas verzonden. Het bestuur heeft, vanwege het kostenaspect, besloten om per 1 januari 2014 het PensioenKompas niet meer te versturen aan slapers en anderstaligen. Het PensioenKompas is zowel in het Nederlands als in het Engels te vinden op de website van het pensioenfonds. Nieuwsbrief voor werkgevers In april, augustus, september, oktober en december 2013 is de digitale nieuwsbrief voor werkgevers in de Koopvaardij verzonden. Het pensioenfonds brengt met deze nieuwsbrief werkgevers op de hoogte van de activiteiten binnen het pensioenfonds. Ook worden in het kort handige tips besproken om de pensioenuitvoering makkelijker te maken. In deze nieuwsbrieven is o.a. uitleg gegeven over onderstaande onderwerpen: Werknemers onder de 21 jaar wel opgeven bij het pensioenfonds; Op zoek naar foto’s van mensen in actie op uw bedrijf; De welkomstfolder, ook interessant voor u; Deelname aan het risicobereidheidsonderzoek; Kroatië en de EU; Kerncijfers 2014; Aanmelding stagiairs; Premievrije deelname aanvragen na afloop 2e ziekte jaar; Heeft u ideeën? Veelgestelde vragen, met de antwoorden. Welkomstfolder Het pensioenfonds heeft voor nieuwe werkgevers een welkomstfolder samengesteld. Hierin wordt uitgebreid uitleg gegeven over de premie-inhoudingen, de communicatie-uitingen van het pensioenfonds, de organen van het pensioenfonds en de pensioenregeling.
18
Digitale specificatie Werkgevers kunnen op verzoek naast de papieren specificatie met daarop de door de werkgevers aangemelde deelnemers en de bijbehorende pensioenpremies, ook een digitale versie ontvangen. Website In het verslagjaar is de website van het pensioenfonds, www.koopvaardij.nl geactualiseerd. Zo is in 2013 een aantal pagina’s vertaald in het Engels. In 2014 worden de functionaliteiten van de website opnieuw beoordeeld en zal de slag worden gemaakt om nog meer aan de behoefte van de bezoekers te voldoen. De website werd veelvuldig geraadpleegd. Het aantal bezoekers in het verslagjaar bedroeg ca. 25.000. Pensioenplanner Van de pensioenplanner wordt door steeds meer deelnemers, zowel actieve als gewezen deelnemers, gebruik gemaakt. De pensioenplanner is gebaseerd op een actueel databestand op basis van de meest recente loongegevens. Circa een maand na ontvangst van deze gegevens staan de actuele aanspraken in de pensioenplanner. De pensioenplanner geeft een totaalbeeld van de bij het pensioenfonds opgebouwde rechten en te bereiken aanspraken, maar biedt tevens een instrument om te bekijken wat de effecten zijn van inruil van pensioensoorten, uitstel/vervroeging van pensioen en de hoog/laag constructie. U kunt via de website www.koopvaardij.nl inloggen in de pensioenplanner. Lezerspanel Het lezerspanel bestaat uit 10 actieve en gewezen deelnemers en uit pensioengerechtigden. Het lezerspanel is in 2013 een keer bij elkaar geweest en heeft zich bezig gehouden met de leesbaarheid van het jaarverslag. Tevens is er gesproken over het onderzoek welke is uitgevoerd door TNS Nipo en is aangekondigd dat er een onderzoek naar de risicobereidheid zou gaan plaatsvinden. Het lezerspanel heeft tevens meegedaan aan het online onderzoek. Ook heeft het lezerspanel het PensioenKompas en de PensioenPeilingen die in 2013 zijn verschenen vooraf op inhoud en leesbaarheid getoetst. Afgesproken is om zoveel mogelijk teksten te controleren op moeilijk taalgebruik. Mijnpensioenoverzicht.nl Ook het fonds is aangesloten bij www.mijnpensioenoverzicht.nl. Deze website maakt het voor elke Nederlandse burger mogelijk om een overzicht te krijgen van de door hem/haar opgebouwde en op te bouwen pensioenaanspraken bij pensioenfondsen en pensioenverzekeraars en zijn/haar opgebouwde AOW-rechten.
19
Pensioenregeling Verplichtstelling De pensioenregeling is verplicht voor de werknemers die uit de EU-landen en de verdragslanden komen en die op grond van een arbeidsovereenkomst als kapitein of schepeling werkzaam zijn aan boord van een zeevaartuig met een Nederlandse zeebrief. De verplichting om deel te nemen aan de regeling geldt ook voor zeevarenden die dienst doen op schepen onder een vreemde vlag waarvan de werkgever zich vrijwillig bij het pensioenfonds heeft aangemeld. Uitgezonderd van deelname zijn degenen die én geen Nederlander zijn én niet woonachtig zijn in een land dat lid is van de Europese Gemeenschap of een land waarmee Nederland een overeenkomst inzake sociale zekerheid heeft gesloten. Ook degenen die woonachtig zijn in de Verenigde Staten zijn van de verplichte deelname uitgezonderd. Andere uitzonderingen zijn:
Zeevarenden die voor eigen rekening aan boord van een zeevaartuig werken; Zeevarenden in dienst van de rijksoverheid.
Sinds 1 januari 2006 bestaat de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij uit vier regelingen.
Regeling A: Ouderdomspensioenregeling vanaf 65 jaar. Deze regeling geldt voor deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950. Regeling B: Prepensioenregeling van 60 tot 65 jaar. Deze regeling geldt voor deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950. Regeling C: Overbruggingspensioenregeling vanaf 60 jaar en ouderdomspensioenregeling vanaf 65 jaar. Deze regeling geldt voor deelnemers die geboren zijn voor 1 januari 1950. WGA-hiaatregeling De WGA-hiaatregeling geldt voor zeevarenden die 21 jaar of ouder zijn en verplicht verzekerd zijn voor de WIA. Bij arbeidsongeschiktheid voorziet de regeling in een aanvulling op de vervolguitkering van de WGA.
Regeling A: Ouderdomspensioenregeling vanaf 65 jaar Deze pensioenregeling is de regeling die geldt per 1 januari 2006 voor de deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950. Het pensioenpakket bestaat uit: Levenslang ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65ste verjaardag van de deelnemer valt (pensioendatum) en eindigt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand waarin de pensioengerechtigde overlijdt; Het partnerpensioen dat gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt; Het bijzonder partnerpensioen dat gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt; Het wezenpensioen dat gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een studerend kind betreft, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27-jarige leeftijd bereikt, dan
20
wel waarin niet meer aan genoemde eisen wordt voldaan. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt. Voor het ouderdomspensioen geldt dat de hoogte ervan is afgestemd op het gemiddeld bruto salaris over de periode van deelneming. Dit is een middelloonregeling. De jaarlijkse pensioenopbouw voor het ouderdomspensioen bedraagt tot en met 2013 2,25% van de pensioengrondslag, dit wordt met ingang van 2014 1,84% per jaar. Bij de bepaling van de hoogte van het pensioen houdt de regeling door middel van de pensioenfranchise rekening met de uitkering van de AOW (Algemene Ouderdomswet). Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, dat de deelnemer had kunnen bereiken als hij tot zijn 65ste verjaardag de deelneming had voortgezet. Het wezenpensioen bedraagt 14% van het ouderdomspensioen, dat de deelnemer had kunnen bereiken als hij tot zijn 65ste verjaardag de deelneming had voortgezet. Pensioengrondslag De pensioengrondslag is gelijk aan het loon tot een bepaald maximum, verminderd met een franchise. Hierbij wordt verstaan onder het loon: 365 x het dagloon. Tot het loon wordt gerekend:
365 x het vaste dagloon (1); vakantietoeslag; arbeidsvoorwaardelijke aanspraak op vrije voeding (€ 4,45 per zeedag); indien van toepassing dient de som te worden verhoogd met 15% overwerktoeslag (2).
(1) Voor het vaste loon dienen de volgende loonbestanddelen in aanmerking genomen te worden: a. Het tot een bedrag per dag omgerekende vaste basisloon volgens de arbeidsovereenkomst inclusief de toegekende anciënniteits- en vaartijdverhogingen; b. De andere (tot een bedrag per dag omgerekende) met de werknemer in een vast bedrag per maand overeengekomen verhogingen en toeslagen. Tot de in aanmerking te nemen verhogingen behoren onder meer: • De verhoging voor het dienst doen op tankschepen • De verhoging wegens het dienst doen op schepen in de zeesleepvaart • De verhoging dienstdoen op grotere schepen • De tijdelijke promotietoeslag c. Het met de kapitein ter Kleine Handelsvaart (zeevaartuigen kleiner dan 4000GT) overeengekomen kaplaken of daarmee overeenkomende vergoeding. (2) Deze verhoging geldt uitsluitend voor zover de vergoeding voor overwerk niet reeds op grond van een geldende cao of loonregeling geheel of gedeeltelijk is opgenomen in het vaste loon.
Voor het verslagjaar was het maximumloon € 222,68 per dag en de pensioenfranchise € 36,24 per dag. De pensioengrondslag vormt het uitgangspunt bij de berekening van pensioenaanspraken. Pensioenfranchise Bij de bepaling van de hoogte van het pensioen houdt de regeling rekening met de uitkering van de AOW. Om de pensioengrondslag te bepalen, wordt het pensioengevend loon verminderd met de pensioenfranchise. De pensioenfranchise wordt na advies van de adviserend actuaris jaarlijks door het bestuur vastgesteld. Voor 2013 bedroeg de pensioenfranchise € 13.227,60 op jaarbasis. Premie De premiegrondslag is gelijk aan het dagloon minus de premiefranchise (€ 36,00) per dag. De premiegrondslag is het bedrag waarover premie wordt geheven. Daarnaast wordt nog een premie geheven over het gehele pensioengevend loon. De premie per dag voor het verslagjaar is vastgesteld op de volgende som: 18% van de premiegrondslag (= dagloon – premiefranchise per dag), plus 4% over het loondeel tot 70% van het maximum loon per dag, plus
21
8% over het loon per dag, tussen 70% en 100% van het maximum loon per dag. Werkgever en werknemer dragen ieder voor de helft bij. De werkgever zorgt ervoor dat de totale premie aan het pensioenfonds wordt afgedragen. Ook over ziektedagen en (uitbetaalde) verlofdagen wordt pensioen opgebouwd en moet er premie afgedragen worden. Het 40-deelnemingsjarenpensioen Het 40-deelnemingsjarenpensioen gaat in bij het bereiken van de 63 1/6-jarige leeftijd. De hoogte bedraagt maximaal 70% van het loon. Dit is inclusief het levenslange ouderdomspensioen en het uit de vóór 1 januari 2006 geldende pensioenreglementen voortvloeiende overbruggingspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen. Ingeval het 40-deelnemingsjaren pensioen eerder of later ingaat wordt dit pensioen herrekend met inachtneming van de algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Voorwaardelijke pensioentoezegging over verstreken deelnemersjaren: Voor de actieve deelnemers in het kader van pensioenreglement A, geboren in 1951 t/m 1972 die in 2005 en in 1994 in de pensioenregeling van het pensioenfonds hebben deelgenomen wordt op 1 januari van het jaar waarin de 60-jarige leeftijd wordt bereikt, dan wel bij eerder ingaan van het pensioen de volgende extra aanspraak op ouderdomspensioen verkregen:
deelnemers geboren in 1953: 5,0% van de ultimo 2005 opgebouwde aanspraken; deelnemers geboren in 1954: 7,0% van de ultimo 2005 opgebouwde aanspraken; deelnemers geboren in 1955: 9,5% van de ultimo 2005 opgebouwde aanspraken; deelnemers geboren in 1956: 12,0% van de ultimo 2005 opgebouwde aanspraken; deelnemers geboren in 1957: 14,5% van de ultimo 2005 opgebouwde aanspraken; deelnemers geboren in 1958 of later: 17,0% van de ultimo 2005 opgebouwde aanspraken.
Aan de deelnemers die ultimo 2022 nog niet de 60-jarige leeftijd hebben bereikt, zullen de extra aanspraken uiterlijk 31 december 2022 worden toegekend. Bij pensionering vóór de 60-jarige leeftijd kan het extra pensioen ook eerder worden toegekend. Zodra de extra aanspraken daadwerkelijk zijn toegekend, tellen deze aanspraken ook mee voor de bepaling van het nabestaandenpensioen. Dit betekent dat bij voortijdig overlijden er geen aanspraken op nabestaandenpensioen wordt toegekend over deze extra aanspraken. Om voor de extra aanspraken in aanmerking te komen, moet men voldoen aan de volgende eisen: deelnemer zijn geweest in 1994; tenminste 165 dagen deelnemer zijn geweest in 2005; tenminste 165 dagen deelnemer zijn geweest in het jaar voor toekenning van de extra aanspraken (bijvoorbeeld: deelnemers geboren in 1953 moeten in 2012 voldoen aan het vereiste van 165 deelnemingsdagen; deelnemers geboren in 1972 moeten in 2021 voldoen aan het vereiste van 165 deelnemingsdagen). Deelnemingsdagen verkregen uit inkomende waardeoverdracht tellen mee voor het deelnemingsdagenvereiste. De te verkrijgen overgangsaanspraak is vastgesteld naar de situatie ultimo 2005 en vanaf dat moment geïndexeerd conform de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers. Het bestuur heeft de mogelijkheid om deze aanspraken te verlagen indien de reserve ontoereikend is. Onderstaande tekst wordt door het pensioenfonds gebruikt in diverse uitingen en is voorgeschreven door de Belastingdienst.
22
Disclaimer Het pensioen dat voor u zal worden ingekocht omdat u in het verleden gedurende uw dienstbetrekking(en) een of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer uw deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft u alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor u is ingekocht en opgebouwd, heeft u dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan u is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer u binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van uw pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.
Regeling B: Prepensioenregeling van 60 tot 65 jaar De prepensioenregeling geldt per 1 januari 2006 voor de deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950. Deze niet fiscaal gefaciliteerde prepensioenregeling geeft de deelnemers de mogelijkheid om in combinatie met de vervroegingsmogelijkheden uit reglement A, eerder met pensioen te gaan dan 65 jaar. De prepensioenregeling is een regeling die voorziet in een tijdelijk ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd tussen 60- en 65-jarige leeftijd en uiterlijk ingaat in de laatste maand voordat men de 65jarige leeftijd bereikt. Ook bij de prepensioenregeling is sprake van een middelloonregeling. De jaarlijkse prepensioenopbouw bedraagt met ingang van 1 januari 2011 0,37% van de prepensioengrondslag. Over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 bedroeg de prepensioenopbouw 0,30% van de prepensioengrondslag. De regeling kent geen pensioenfranchise. Als een soort overgangsregeling in de prepensioenregeling, wordt er extra prepensioen opgebouwd over jaren die deelnemers in het verleden al gewerkt hebben in de koopvaardij. De extra prepensioenopbouw over de reeds verstreken deelnemingstijd in het pensioenfonds tot 1 januari 2006 bedraagt 0,25% van de prepensioengrondslag. Deze opbouw vindt rechtevenredig plaats tussen 2006 en de 60-jarige leeftijd. De prepensioenregeling voorziet niet in een partner- of wezenpensioen. Prepensioengrondslag De prepensioengrondslag is gelijk aan het loon tot een bepaald maximum. Hierbij wordt verstaan onder het loon: 365 x het dagloon. Tot het loon wordt gerekend:
365 x het vaste dagloon (1); vakantietoeslag; arbeidsvoorwaardelijke aanspraak op vrije voeding (€ 4,45 per zeedag); indien van toepassing dient de som te worden verhoogd met 15% overwerktoeslag (2). (1) Voor het vaste loon dienen de volgende loonbestanddelen in aanmerking genomen te worden: a. Het tot een bedrag per dag omgerekende vaste basisloon volgens de arbeidsovereenkomst inclusief de toegekende anciënniteits- en vaartijdverhogingen; b. De andere (tot een bedrag per dag omgerekende) met de werknemer in een vast bedrag per maand overeengekomen verhogingen en toeslagen. Tot de in aanmerking te nemen verhogingen behoren onder meer: • De verhoging voor het dienst doen op tankschepen
23
• De verhoging wegens het dienst doen op schepen in de zeesleepvaart • De verhoging dienstdoen op grotere schepen • De tijdelijke promotietoeslag c. Het met de kapitein ter Kleine Handelsvaart (zeevaartuigen kleiner dan 4000GT) overeengekomen kaplaken of daarmee overeenkomende vergoeding. (2) Deze verhoging geldt uitsluitend voor zover de vergoeding voor overwerk niet reeds op grond van een geldende cao of loonregeling geheel of gedeeltelijk is opgenomen in het vaste loon.
Voor het verslagjaar was het maximumloon € 222,68 per dag. De pensioengrondslag vormt het uitgangspunt bij de berekening van pensioenaanspraken. Premie De premie bedraagt 2% van het loon, zowel bij werkgever als werknemer voor de helft in rekening gebracht. Regeling C: Pensioenregeling vanaf 60 jaar Deze pensioenregeling gold tot en met 31 december 2005 en geldt nog steeds voor de deelnemers die geboren zijn voor 1 januari 1950. De pensioenregeling is een zogenaamde gemitigeerde eindloonregeling. De leeftijd waarop deelnemers van het pensioen gebruik kunnen maken, ligt tussen de 60- en 65-jarige leeftijd. Een zeevarende die het maximale aantal van 14.600 dagen (40 jaar) deelneemt aan de regeling, streeft naar een pensioeninkomen (inclusief AOW) van ongeveer 70% van het laatst verdiende gemitigeerde salaris op 65-jarige leeftijd. Hoewel de verplichte deelname aan het pensioenfonds stopt op de 60jarige leeftijd, kunnen werkende zeevarenden die ouder zijn dan 60 jaar nog blijven deelnemen. Zij bouwen dan pensioen op voor zover zij de maximale deelnemingsduur van 14.600 dagen nog niet hebben bereikt. Sinds 1 januari 1995 bestaat het pensioenpakket uit: Overbruggingspensioen (OBP) (vanaf de aangegeven pensioendatum tot 65 jaar). Het OBP gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer heeft aangegeven met pensioen te willen, doch niet eerder dan vier maanden nadat het verzoek bij de werkgever is ingediend. Het overbruggingspensioen eindigt op de dag voorafgaand aan de pensioendatum dan wel op de laatste dag van de maand, volgend op de maand waarin de gerechtigde op het overbruggingspensioen overlijdt. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum (65 jaar) en eindigt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand waarin de gepensioneerde overlijdt. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt; Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een studerend kind betreft, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27-jarige leeftijd bereikt, dan wel waarin niet meer aan genoemde eisen wordt voldaan. Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt.
24
Bij de bepaling van de hoogte van het pensioen houdt de regeling rekening met de AOW. De jaarlijkse opbouw voor het ouderdomspensioen bedraagt tot en met 2013 1,71% van de pensioengrondslag, dit wordt met ingang van 2014 1,46% per jaar. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, dat de deelnemer had kunnen bereiken als hij zijn deelneming tot zijn 60ste verjaardag had voortgezet. Het wezenpensioen bedraagt 14% van het ouderdomspensioen, dat de deelnemer had kunnen bereiken als hij tot zijn 60ste verjaardag de deelneming had voortgezet. Pensioengrondslag De pensioengrondslag is gelijk aan het loon tot een bepaald maximum, verminderd met een franchise. Hierbij wordt verstaan onder het loon: 365 x het dagloon. Tot het loon wordt gerekend:
365 x het vaste dagloon (1); vakantietoeslag; arbeidsvoorwaardelijke aanspraak op vrije voeding (€ 4,45 per zeedag); indien van toepassing dient de som te worden verhoogd met 15% overwerktoeslag (2). (1) Voor het vaste loon dienen de volgende loonbestanddelen in aanmerking genomen te worden: a. Het tot een bedrag per dag omgerekende vaste basisloon volgens de arbeidsovereenkomst inclusief de toegekende anciënniteits- en vaartijdverhogingen; b. De andere (tot een bedrag per dag omgerekende) met de werknemer in een vast bedrag per maand overeengekomen verhogingen en toeslagen. Tot de in aanmerking te nemen verhogingen behoren onder meer: • De verhoging voor het dienst doen op tankschepen • De verhoging wegens het dienst doen op schepen in de zeesleepvaart • De verhoging dienstdoen op grotere schepen • De tijdelijke promotietoeslag c. Het met de kapitein ter Kleine Handelsvaart (zeevaartuigen kleiner dan 4000GT) overeengekomen kaplaken of daarmee overeenkomende vergoeding. (2) Deze verhoging geldt uitsluitend voor zover de vergoeding voor overwerk niet reeds op grond van een geldende cao of loonregeling geheel of gedeeltelijk is opgenomen in het vaste loon.).
Voor het verslagjaar was het maximumloon € 222,68 per dag en de pensioenfranchise € 36,00 per dag. De pensioengrondslag vormt het uitgangspunt bij de berekening van de pensioenaanspraken. Pensioenfranchise Bij de bepaling van de hoogte van het pensioen houdt de regeling rekening met de uitkering van de AOW. Om de pensioengrondslag te bepalen, wordt het pensioengevend loon verminderd met de pensioenfranchise. De franchise wordt na advies van de adviserend actuaris jaarlijks door het bestuur vastgesteld. Voor 2013 bedroeg de pensioenfranchise en de premiefranchise € 13.227,60 op jaarbasis. Premie De premiegrondslag is dagloon minus de premiefranchise per dag (€ 36,00) dit is het bedrag waarover premie wordt geheven. Daarnaast wordt nog een premie geheven over het gehele pensioengevend loon. De premie voor het verslagjaar is vastgesteld op de volgende som: 18% van de premiegrondslag (= dagloon - premiefranchise per dag), plus 6% over het loondeel tot 70% van het maximum loon per dag, plus 10% over het loon per dag, van 70% tot 100% van het maximum dagloon.
25
In 2013 werd geen korting op de premie verleend. Werkgever en werknemer dragen ieder voor de helft bij. De werkgever zorgt ervoor dat de totale premie aan het pensioenfonds wordt afgedragen. Ook over ziektedagen en betaalde verlofdagen wordt pensioen opgebouwd en moet er premie afgedragen worden. WGA-hiaatregeling Deze regeling is bestemd voor zeevarenden die 21 jaar of ouder zijn en verplicht verzekerd zijn voor de WIA. Bij arbeidsongeschiktheid voorziet de regeling in een aanvulling op de vervolguitkering van de WGA. Tot 31 december 2011 was deze regeling ondergebracht bij OWM Zee-Risico 1996 U.A. Per 1 januari 2012 is deze regeling overgedragen aan het pensioenfonds inclusief de aanwezige reserves. Premie De premie is voor werknemers vastgesteld op 0,15%, de werkgevers betalen geen premie. Vooralsnog wordt voor deelnemers in het pensioenfonds geen premie geheven, dit in verband met de reeds aanwezige reserve. Toeslagbeleid Bij het vaststellen van de pensioenregeling hebben de sociale partners de ambitie afgesproken om de pensioenen voor actieve deelnemers jaarlijks te verhogen met maximaal de stijging van de cao-lonen en voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden te verhogen met maximaal de stijging van de afgeleide consumentenprijsindex. Als het bestuur besluit het pensioen te verhogen, dan wordt deze betaald uit de opbrengst van de beleggingen. Het pensioenfonds heeft ondanks de economische zware tijden de pensioenen niet hoeven te verlagen, maar aanpassen van de pensioenen aan de gestegen prijzen zit er helaas ook al enkele jaren niet in. Om te weten of de pensioenen in de toekomst kunnen worden verhoogd heeft het bestuur van het pensioenfonds in 2012 een continuïteitsanalyse laten uitvoeren. Deze analyse is bedoeld om het bestuur en De Nederlandsche Bank (DNB) inzicht te geven in de ontwikkeling van de financiële situatie op langere termijn. Gebleken is dat de door de sociale partners gemaakte afspraak over toeslagverlening niet waargemaakt kunnen worden. Uit de analyse blijkt dat onder de huidige omstandigheden de komende 15 jaar slechts een deel van de toeslagen kan worden gegeven. Voorwaardelijkheidsverklaring actieve deelnemers Het pensioenfonds probeert ieder jaar de opgebouwde pensioenaanspraken te verhogen met de verhoging van de cao-lonen van volwassen werknemers in het particulier bedrijf. Het opgebouwde pensioen is dit jaar (over 2013) met 0% verhoogd. Het pensioenfonds heeft uw opgebouwde pensioen de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: over het jaar 2012 met 0%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog; over het jaar 2011 met 0%. De prijzen gingen toen met 2.3% omhoog; over het jaar 2010 met 0%. De prijzen gingen toen met 1,3% omhoog. Het pensioenfonds betaalt eventuele toekomstige verhogingen van het opgebouwde pensioen uit het beleggingsrendement. Als u niet meer meedoet aan deze pensioenregeling of als u al pensioen krijgt wordt uw pensioen op een andere manier aangepast. Het pensioenfonds probeert dan het pensioen te verhogen met maximaal de stijging van de afgeleide consumentenprijsindex voor alle huishoudens tussen juli en juli van het jaar daaraan voorafgaand, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
26
Voorwaardelijkheidsverklaring voor slapers en gepensioneerden Het pensioenfonds probeert ieder jaar het opgebouwde pensioen te verhogen met maximaal de stijging van de afgeleide consumentenprijsindex voor alle huishoudens tussen juli en juli van het jaar daaraan voorafgaand, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het opgebouwde pensioen is dit jaar (over 2013) met 0% verhoogd. Het pensioenfonds heeft het opgebouwde pensioen de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: over het jaar 2012 met 0%. De prijzen gingen toen met 2,5% omhoog; over het jaar 2011 met 0%. De prijzen gingen toen met 2,3% omhoog; over het jaar 2010 met 0%. De prijzen gingen toen met 1,3% omhoog. Het pensioenfonds betaalt de toekomstige verhogingen van het opgebouwde pensioen uit beleggingsrendement. Bestuursbesluiten met betrekking tot toeslagen voor 2014 Op de (pre)pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt geen toeslag verleend. De verandering van de prijsindex alle huishoudens, afgeleid over de periode juli 2012 (110,64%) - juli 2013 (112,50%) is 1,68%. Op basis van de financiële situatie van het pensioenfonds heeft het bestuur besloten om geen toeslag te verstrekken. Voor het berekenen van de toeslagverlening voor 2014 wordt gerekend met het prijsindexcijfer van juli 2013 (112,50%); Op de (pre)pensioenaanspraken van actieve deelnemers geboren in 1950 en later wordt geen toeslag verleend. De verandering van stijging van de index Cao lonen particuliere bedrijven over de periode juli 2012 (130,3%) - juli 2013 (131,8%) is 1,15%. Op basis van de financiële situatie van het pensioenfonds heeft het bestuur besloten om geen toeslag te verstrekken. Voor het berekenen van de toeslagverlening voor 2014 wordt gerekend met het loonindexcijfer van juli 2013 (131,8%); Voor de deelnemers geboren in 1949 of eerder (Pensioenreglement C) wordt geen verhoging van de pensioensalarissen gegeven. Dit moet worden vastgelegd in het pensioenreglement; Voor het jaar 2014 worden de premiepercentages, de premiefranchise en de pensioenfranchise voor de pensioenregeling, opgenomen in de reglementen A en C niet gewijzigd, met uitzondering van de pensioenfranchise in reglement A; deze wordt gelijk aan de minimale franchise in 2014 (€ 13.449,00); Voor 2014 wordt voor gepensioneerden, die voor 1 januari 2003 met pensioen zijn gegaan, de "A-toeslag" van 5% met een maximum van € 2.105,88 voortgezet. Deze toeslag wordt beëindigd per de 1ste van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het bestuur heeft onlangs besloten om beleid te vormen rondom de toeslagenachterstand. Er is besloten om de toeslagenachterstand uit het verleden niet mee te nemen naar het nieuwe pensioencontract. Het bestuur heeft de bevoegdheid om, indien de financiële situatie van het pensioenfonds dit toelaat, inhaaltoeslagen toe te kennen. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verleende toeslagen op de pensioenaanspraken en ingegane pensioenen van actieve deelnemers, gepensioneerden en gewezen deelnemers voor de jaren 2004 tot en met 2014. De pensioenaanspraken van actieve deelnemers worden verhoogd met de stijging van de cao-lonen van volwassen werknemers in het particuliere bedrijf. Het pensioenfonds volgt deze cao-loonstijging van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de periode juli – juli. De pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers worden verhoogd met de stijging van de afgeleide consumentenprijsindex over de periode juli – juli.
27
Per 1 januari
Actieve deelnemers(%)
Loonindex cijfer****
Toeslag Gepensioneerden/gewezen deelnemers
Prijsindex cijfer****
2004**
NVT*
2,80
0
1,85
2005
NVT*
1,40
0,65
0,59
2006
0,65
0,80
0,65
1,36
2007
2,12
2,30
1,37
1,72
2008
2,07
2,30
2,38***
1,29
2009
2,14
4,20
1,18
2,99
2010
1,27
2,80
0
-0,11
2011
0
0,72
0
1,38
2012
0
1,43
0
2,42
2013
0
1,72
0
2,43
2014
0
1,15
0
1,68
*
**
***
****
De actieve deelnemers ontvingen tot en met 2005 geen toeslag omdat destijds pensioen werd opgebouwd in een eindloonregeling. Bij deze regeling werd automatisch de loonontwikkeling gevolgd. Op 1 februari 2004 bestond het pensioenfonds 50 jaar. Dit jubileum is niet onopgemerkt voorbij gegaan. Aan alle pensioengerechtigden is een eenmalige uitkering verstrekt van 2% van de pensioenuitkering op jaarbasis. Per 1 januari 2008 is een toeslag verleend aan slapers en gepensioneerden waarbij tevens een inhaaltoeslag over vorige jaren is verleend waarin de lagere toeslagverlening over 2005 en 2006 is goedgemaakt. Dit zijn de officiële percentages na correctie. Het bestuursbesluit over de toekenning van toeslagen vindt plaats op basis van voorlopige cijfers betreffende de verhoging van de caolonen en de stijging van de afgeleide consumentenprijsindex.
28
Pensioenraad: Verslag , oordeel en bevindingen over 2013 Ook dit verslagjaar heeft de pensioenraad (in 2012 ontstaan door samenvoeging van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan), mede door de goede informatievoorziening en de ter beschikking gestelde faciliteiten door bestuur en bestuursbureau, zijn taken en bevoegdheden naar tevredenheid kunnen uitvoeren. De pensioenraad heeft met betrekking tot verantwoording en oordeel over 2013 kennis genomen van onder meer het concept jaarverslag/-jaarrekening 2013, het concept rapport waarmerkend actuaris 2013, het concept accountantsverslag 2013, de rapportage van de raad van toezicht en de (voorgenomen) besluiten van de bestuursvergaderingen in het verslagjaar. In de twee overlegvergaderingen met het bestuur werd toelichting ontvangen op een aantal zaken. De pensioenraad is van mening dat het bestuur een zorgvuldig beleid heeft gevoerd en constateert dat de verzoeken over a)communicatie met betrekking tot de inconsistentie tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie van de voorwaardelijke toeslagen en b)de handhavingsactiviteiten met betrekking tot de verplichtstelling, zoals genoemd in het verslag over 2012, zijn ingewilligd. Omdat uit het rapport van de waarmerkend actuaris over boekjaar 2013 blijkt dat er nog steeds sprake is van een inconsistent toeslagbeleid, vraagt de pensioenraad het bestuur om hierover te blijven communiceren met de direct betrokkenen. Ook over het naar de toekomst te voeren beleid heeft de pensioenraad een positief oordeel. Voor het financieel beleid betreft dit o.a. de overgang van de gedempte rentevoet naar de marktrente, waardoor weer een kostendekkende premie betaald gaat worden. Voor het beleggingsbeleid betreft dit o.a. het nemen van iets meer risico in verband met de verwachte opleving van de wereldeconomie, waarbij het uitgangspunt de nominale zekerheid blijft. Voor het communicatiebeleid betreft dit o.a de communicatie die de deelnemers en gepensioneerden een beter beeld geven over de kostenbeheersing, het beleggingsbeleid en de kernwaarden van het fonds. Daarnaast betreft het ook de communicatie die tot doel heeft om het pensioenbewustzijn van de deelnemers te vergroten. Ook de toekomstige pensioenbijeenkomsten worden door de pensioenraad van harte toegejuicht. Het traject naar invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen is door het bestuur voortvarend opgepakt en het bestuur heeft de pensioenraad hier nauw bij betrokken. Uit hoofde van medezeggenschap heeft de pensioenraad over diverse onderwerpen advies uitgebracht aan het bestuur, zoals o.a. pensioenreglementen, statuten, reglementen van bestuur en pensioenraad en raad van toezicht, jaarverslag /jaarrekening 2012, ABTN 2013, communicatie jaarplan 2013 incl. begroting, wijziging van het klachten- en geschillenreglement, wijziging statuten en reglementen naar aanleiding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, beleggingsplan 2014, premies en toeslagen 2014, communicatie jaarplan 2014, kerncijfers voor de pensioenregelingen per 1 januari 2014, gewijzigde opbouwpercentages voor het partner- en wezenpensioen per 1 januari 2014 en het verkiezingsreglement voor de vertegenwoordigers van de gepensioneerden in het fondsbestuur. Per 1 januari 2014 is de Code Pensioenfondsen in werking getreden. Deze Code is verankerd in de wet- en regelgeving en heeft tot doel het bewustzijn van goed pensioenfondsbestuur te stimuleren bij bestuurders, leden van het intern toezicht en het verantwoordingsorgaan.(Per 1 juli krijgt de pensioenraad de bevoegdheden van het in de wet genoemde verantwoordingsorgaan.) Voor de pensioenraad betekent dit, dat aandacht besteed moet gaan worden aan de bevordering van geschiktheid en diversiteit van zijn leden en er moet een competentievisie worden opgesteld, waarin de eisen voor de leden van de pensioenraad zijn vastgelegd. Het bestuur dient in overleg met de pensioenraad een diversiteitsbeleid vast te stellen. De diversiteit heeft o.a. tot doel dat er minimaal één vrouw en minimaal één lid van onder de 40 jaar zitting gaan hebben in de pensioenraad. Verder dient de pensioenraad complementair te zijn samengesteld en moet er een redelijke afspiegeling zijn van de belanghebbenden.
29
Om de deskundigheid te bevorderen heeft de pensioenraad het afgelopen jaar collectief de Opleiding Deskundigheidsniveau 2 gevolgd.
Den Haag, 14 mei 2014 Namens de pensioenraad van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij A.P.Poldervaart (voorzitter)
Reactie van het bestuur op het oordeel en de bevindingen van de pensioenraad: Het bestuur bedankt de pensioenraad voor het positieve oordeel over zowel het gevoerde als het voorgenomen beleid. De gezamenlijke overleggen met de pensioenraad worden door het bestuur als prettig en constructief ervaren. Het bestuur is verheugd met de kennisontwikkeling in de pensioenraad. Het bestuur heeft afgelopen jaar diverse fondsdocumenten, reglements- en statutenwijzingen voorgelegd en bedankt de pensioenraad voor de kritische feedback en positieve adviezen. Tevens zal het bestuur blijven communiceren over het toeslagbeleid. Het bestuur vindt het belangrijk om met de pensioenraad over diverse uiteenlopende onderwerpen van gedachten te wisselen. Zo zal het bestuur de pensioenraad nauw betrekken bij de invoering van de Code Pensioenfondsen.
30
Samenvatting Rapportage 2013 Raad van Toezicht Deze rapportage bevat de bevindingen van de Raad van Toezicht over het functioneren van het bestuur van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij in het jaar 2013. De raad heeft als taak om toezicht uit te oefenen op het bestuur van het pensioenfonds en een oordeel te geven over het gevoerde beleid, de inrichting van processen en procedures en de werking daarvan. Over de bevindingen wordt jaarlijks gerapporteerd aan het bestuur en een samenvatting van deze rapportage wordt opgenomen in het jaarverslag van het pensioenfonds. Bij het bepalen van het beleid en de daarbij te maken keuzes, dient het bestuur er voor te zorgen dat alle belangen evenwichtig worden gewogen. De Raad van Toezicht is van mening dat het bestuur deze belangen steeds zorgvuldig weegt bij zijn besluiten. Onder leiding van een externe deskundige is er een assessment van het bestuur uitgevoerd. Het functioneren van de voorzitter is door het bestuur geëvalueerd en door de secretaris met de voorzitter besproken en dat gesprek is teruggekoppeld naar het volledige bestuur. Hiermee toont het bestuur aan professioneel invulling te geven aan de noodzakelijke zelfreflectie en het goed functioneren van de governance. Ook is de Raad van Toezicht van oordeel dat de aanbevelingen over 2013 op een juiste wijze door het bestuur zijn opgepakt. Er is een aantal belangrijke resultaten geboekt, namelijk: het komen tot verdere professionalisering van het pensioenfonds; het aanscherpen van de naleving van de verplichtstelling; realisering van het communicatiejaarplan 2013. Alle informatie gewogen hebbend, komt de Raad van Toezicht tot het oordeel dat het bestuur voldoende ´in control´ is en dat het bestuur op adequate wijze invulling geeft aan zijn opgedragen taak. De risico´s zijn geïdentificeerd en er zijn adequate beheersmaatregelen getroffen. Er heeft een zorgvuldige weging van de belangen van alle belanghebbenden van het pensioenfonds plaatsgevonden, voor zover de Raad van Toezicht dat heeft kunnen vaststellen aan de hand van gesprekken en de notulen van de (bestuurs)vergaderingen. Hieruit blijkt dat in de besluitvorming alle relevante aspecten binnen het pensioenfonds goed tegen elkaar zijn afgewogen. De Raad van Toezicht wijst nog op de volgende aandachtspunten: Handhaven van de stevige focus op het uitbestedingsrisico, met bijzondere aandacht voor de positionering van het pensioenfonds binnen de klantenkring van MN; Doorgaan met verbreding van de verkenning naar mogelijkheden tot samenwerking met andere pensioenfondsen ter versteviging van het draagvlak van het pensioenfonds; Het bestuursbureau functioneert goed, maar blijft door de beperkte omvang kwetsbaar; Voldoende aandacht blijven besteden in de communicatie met de deelnemers aan de komende veranderingen in de pensioensector, aan de digitalisering daarvan (voor zover mogelijk en wenselijk) en aan de communicatie met buitenlandse deelnemers; Verhogen van de inhoudelijke kennis van vermogensbeheer, het risicomanagement en verdere ontwikkeling van de competenties op deze terreinen binnen het bestuur. De Raad van Toezicht, Amsterdam, 2 april 2014. R. Nieuwenhoven, voorzitter K. Bitter D.M. Swagerman
31
Reactie van het bestuur op de aanbevelingen van de Raad van Toezicht Het bestuur heeft met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de Raad van Toezicht. Het spreekt zijn waardering uit voor de tijd en aandacht die hieraan is besteed en is verheugd over het algehele oordeel. Het bestuur onderschrijft het belang van de door de raad van toezicht gemaakte opmerkingen en zal hieraan zorgvuldig aandacht besteden. Het bestuur blijft –samen met het bestuursbureau- de prestaties van de uitvoeringsorganisatie nauwgezet volgen. Hierbij is het bestuur bezig met de verdere professionalisering van het integraal risicoframework van het fonds, dit ten behoeve van de beheersbaarheid van het uitbestedingrisico. Het bestuur zal in contact blijven treden met andere pensioenfondsen teneinde de mogelijkheden tot samenwerking danwel verbreding van het draagvlak te verwerken, met als uitgangspunt dat het eindresultaat in het belang van de deelnemers moet zijn. Hoe de kwetsbaarheid van het bestuursbureau verder zou kunnen worden beperkt, is een voortdurend aandachtspunt van het bestuur. Pro-activiteit in het monitoren van de bezetting en aangaan van verschillende vormen van samenwerking spelen hierbij een rol. Ook een voortdurende en intensieve afstemming tussen bestuursbureau en dagelijks bestuur horen hierbij. Het bestuur heeft onlangs besloten om de website van het fonds te verbeteren. Dit zal ten goede komen aan de toegankelijkheid van de informatie op de website. Daarnaast wordt de slag gemaakt om de communicatie ook in het Engels te kunnen verzorgen. Betreffende het verhogen van de inhoudelijke kennis van vermogensbeheer en het risicomanagement volgt het merendeel van het bestuur dit jaar de opleiding ‘Vermogensbeheer voor beleidsbepalers’ aan de Nyenrode Business Universiteit.
32
Algemene ontwikkelingen Ontwikkelingen 2013, regelgeving en overheidsbeleid Wijziging van de AOW leeftijd Mensen worden steeds ouder en het aantal gepensioneerden wordt steeds groter ten opzichte van het aantal mensen dat werkt. De overheid en sociale partners hebben daarom afgesproken dat de pensioenrichtleeftijd in Nederland moet worden verhoogd van 65 naar 67 jaar. De ingangsdatum van de AOW is per 1 januari 2013 verschoven naar de dag waarop iemand 65 jaar en één maand wordt. Dit was de eerste van een lange rij verschuivingen. In 2014 moet iemand 65 jaar en twee maanden oud zijn voor een AOW-uitkering. Uiteindelijk gaat de AOW-leeftijd naar 67 jaar. Verlaging opbouwpercentage Naast de verhoging van de pensioenrichtleeftijd wordt het opbouwpercentage van het pensioen verlaagd van 2,25% naar maximaal 2,15%. Beide maatregelen gelden alleen voor het pensioen dat opgebouwd wordt vanaf 1 januari 2014 en hebben tot doel langer doorwerken te stimuleren. In plaats van direct de pensioenrichtleeftijd te verhogen naar 67 jaar is het ook mogelijk om, binnen de wettelijke regels, de verhoging van de pensioenleeftijd nog een jaar uit te stellen, als het opbouwpercentage voor het pensioen extra wordt verlaagd. Er is besloten om bij de pensioenregeling van het pensioenfonds voor die laatste optie te kiezen. In 2014 wordt in pensioenreglement A van het pensioenfonds nog steeds uitgegaan van een pensioenrichtdatum van 65 jaar. Het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen wordt daardoor verlaagd naar 1,84%. Met betrekking tot het partnerpensioen wordt er pensioen opgebouwd van 1,51%, dit is 70% van 2,15%. Het partnerpensioen bedraagt daardoor 82% (ofwel 1,51% t.o.v. 1,84%) van het ouderdomspensioen. Voor reglement C geldt dat het bestuur heeft besloten om het opbouwpercentage in 2014 te verlagen van 1,71% naar 1,46%. Het gewijzigde opbouwpercentage geldt niet voor perioden tot en met 31 december 2013. Vanaf 1 januari 2015 zal het maximale opbouwpercentage verder worden verlaagd. Evaluatie herstelplan Alle pensioenfondsen die door de kredietcrisis te weinig reserves hadden, moesten in 2009 een korte of lange termijn herstelplan indienen bij De Nederlandsche Bank. In dat plan staat hoe het desbetreffende pensioenfonds weer herstelt van de crisis. Ook het pensioenfonds heeft een herstelplan gemaakt dat is goedgekeurd door DNB. In januari 2013 heeft DNB het pensioenfonds bericht dat het pensioenfonds niet meer in reservetekort is. Echter bleek dat door de aanhoudende onrust op de financiële markten het reservetekort per 30 juni 2013 weer kort aanwezig was. Hierdoor is het lange termijn herstelplan weer van kracht. Het bestuur volgt de ontwikkeling van het herstel van het vermogen en evalueert dit ieder jaar. Uit de meest recente evaluatie (oktober 2013) blijkt dat het verloop van het herstelplan zowel op basis van de UFR als de rente gebaseerd op de marktwaarde voorloopt op het minimale herstelpad. Nieuw pensioencontract Staatssecretaris Klijnsma stelt in het dossier Financieel ToetsingsKader (FTK) zorgvuldigheid boven snelheid. Ze wil een wetsvoorstel dat gedragen wordt door de sector, dan is ook duidelijk of iedereen ermee uit te voeten kan. De invulling van het nieuwe pensioencontract zou eerst voor het kerstreces bekend worden, maar het wetsvoorstel wordt nu niet eerder dan vlak voor het zomerreces 2014 behandeld. De Wet versterking bestuur pensioenfondsen De Wet versterking bestuur pensioenfondsen die is neergelegd in de Pensioenwet, bevat een integrale herziening van de governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen. De wet bevat ook andere wijzigingen die moeten leiden tot verbetering van de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur. Alle pensioenfondsen moeten hun bestuursmodel aanpassen of kiezen voor een nieuw bestuursmodel op basis van de volgende uitgangspunten: versterking van deskundigheid en intern toezicht;
33
adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers; stroomlijning van taken en organen.
Het pensioenfonds had in 2012 al gekozen voor het paritaire bestuursmodel. Afgelopen jaar heeft het bestuur het bestuursmodel opnieuw tegen het licht gehouden. Hieruit is de conclusie gekomen dat het bestuurmodel geen aanpassing behoeft. Dit houdt in dat er per 1 juli 2014 een bestuur is samengesteld waarin vertegenwoordigers zitten namens de drie geledingen: de werkgevers, werknemers en gepensioneerden. Om hieraan te kunnen voldoen zijn begin 2014 verkiezingen georganiseerd om invulling te geven aan de vertegenwoordiging namens de gepensioneerden. Code Pensioenfondsen Code Pensioenfondsen vervangt de Principes voor goed pensioenfondsbestuur van de Stichting van de Arbeid (STAR) van 16 december 2005. Deze Code is opgesteld door de Pensioenfederatie in nauwe samenwerking met de STAR. De Pensioenfederatie en de STAR willen hiermee bijdragen aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur’. De Code bevat normen voor het gedrag van bestuurders, interne toezichthouders en belanghebbenden in de verantwoordingsfunctie. Per orgaan zijn normen opgenomen over taak en werkwijze, samenstelling en zittingsduur, geschiktheid en benoeming en schorsing en ontslag. Daarnaast zijn overkoepelende thema’s opgenomen, die zowel het eigen functioneren van het pensioenfonds als van dienstverleners betreffen, zoals integraal risicomanagement, communicatie en transparantie, verantwoord beleggen, kosten, uitvoering en uitbesteding, geschiktheid, diversiteit, integer handelen en beloningsbeleid. De Code Pensioenfondsen treedt in werking op 1 januari 2014 en moet per 1 juli 2014 zijn geïmplementeerd. Klachten en geschillenregeling Een “klacht” is iedere vorm van ontevredenheid met betrekking tot de behandeling, bejegening of dienstverlening die door de klager als onjuist wordt ervaren. Een klacht heeft betrekking op de uitvoering van het pensioenreglement A, B, C en de WGA-hiaatregeling. Een klacht wordt ingediend bij het bestuursbureau. De administrateur handelt in samenspraak met het bestuursbureau de klacht af en deelt de beslissing mede aan de klager. Indien de klager niet akkoord gaat kan hij beroep doen op het bestuur van het pensioenfonds. Het bestuur doet uitspraak. Als de klager niet akkoord gaat met uitspraak van het bestuur kan hij naar de Ombudsman Pensioenen stappen (mits klager geen advocaat in de arm heeft genomen). De Ombudsman Pensioenen behandelt geschillen die betrekking hebben op de uitvoering van de pensioenreglementen. Het advies van de Ombudsman Pensioenen is echter niet bindend. Er is sprake van een geschil als een belanghebbende zich niet kan verenigen met een inhoudelijk (uitsluitend) jegens hem genomen besluit van het bestuur. Met inachtneming van het pensioenreglement is de geschillencommissie uitsluitend bevoegd tot beslissen in geschillen tussen de deelnemer en het pensioenfonds ter zake de uitvoering van de pensioenregeling en individuele beslissingen uit hoofde van die pensioenregeling die het bestuur ter zake deze belanghebbende heeft genomen. De beslissing van de geschillencommissie is voor beide partijen bindend. Als een deelnemer in hoger beroep wil gaan tegen de beslissing van de geschillencommissie kan deze naar de civiele rechter stappen. De civiele rechter kan echter geen inhoudelijk oordeel meer vellen over de kwestie. Wel kan deze rechter kijken of er al dan niet sprake is geweest van procedurefouten en dergelijke. De geschillencommissie had in 2013 geen dossiers in behandeling.
34
Vooruitzichten Handhaven verplichtstelling Het bestuur heeft ook het afgelopen jaar weer veel aandacht besteed aan het handhaven van de verplichtstelling door middel van looncontroles bij de werkgevers. Daarnaast heeft het bestuur besloten om structureel in te regelen dat werkgevers regelmatig bezocht gaan worden. Het pensioenfonds kent in de verplichtstelling een aantal overlappingen met andere sectoren zoals met Rijn- en Binnenvaart en Waterbouw. In 2012 is een aantal werkgevers aangeschreven en het pensioenfonds heeft aangegeven welke mogelijkheden er zijn om tot een oplossing te komen bij een overschrijdende verplichtstelling. Een van de mogelijkheden is om vrijstelling bij het pensioenfonds aan te vragen. Hiervan heeft afgelopen jaar één werkgever gebruik gemaakt. Handhaving van de verplichtstelling zal ook in 2014 een aandachtspunt voor het bestuur blijven. Lopende zaken in 2014 Voor het pensioenfonds zal in 2014 een aantal van belang zijnde onderwerpen worden besproken. Hierbij moet gedacht worden aan het nieuwe pensioencontract. De ontwikkeling van de laatste jaren maar ook de verwachte ontwikkeling van de komende jaren stelt in toenemende mate eisen aan de geschiktheid van de bestuurders van het pensioenfonds. Het bestuur werkt continue aan de ontwikkeling van zijn eigen geschiktheid en zal dit ook de komende periode blijven doen. VPL-regeling (Voorwaardelijke pensioentoezegging over verstreken deelnemersjaren) In 2012 is er een aanbeveling “good practices” gekomen van DNB over de VPL-regeling zoals deze is opgenomen in artikel 16 van pensioenreglement A. Naar aanleiding van de aanbevelingen van DNB is er een overeenkomst opgesteld inzake de VPL-regeling tussen het fonds en de sociale partners. Hierin is geregeld dat er een scheiding is van het VPL-vermogen en de vastlegging daarvan in de ABTN. Er is een beklemde reserve gevormd en jaarlijks zal het fondsrendement aan deze reserve worden toegevoegd. Tevens heeft het bestuur de bevoegdheid om bij onvoldoende middelen de hoogte van de VPL-aanspraken te verlagen. Uitbreiding van de overeenkomst inzake de WIA-hiaat verzekering Het fonds en sociale partners hebben in een overeenkomst vastgelegd dat de reserve van de WGAhiaat regeling als separate bestemmingsreserve gewaarmerkt dient te worden. Dit is tevens aangepast in de WGA-hiaat regeling. Continuïteitsanalyse In 2012 heeft het pensioenfonds een continuïteitsanalyse laten doen. Een onderdeel van deze analyse is een toets op een consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen. Uit deze consistentietoets is gebleken dat het pensioenfonds niet voldoet aan de consistentie-eis. Dit is gemeld aan DNB en aan Cao-partijen. In het overleg tussen Cao-partijen over het nieuwe pensioencontract per 1 januari 2015 zal bepaald worden wat de nieuwe toeslagenambitie zal zijn.
35
Beleggingen Marktontwikkelingen Het jaar begon in positieve stemming op de financiële markten. Er was sprake van een continuerend positief sentiment rond de ontwikkelingen in de Economische en Monetaire Unie (EMU). Dit nog altijd als gevolg van de garantie tot ingrijpen die Europese Centrale Bank (ECB) president Draghi in de zomer van 2012 afgaf. Bovendien was de verdeelde Amerikaanse politiek in staat gebleken om de gevreesde begrotingsafgrond rond de jaarwisseling grotendeels te omzeilen. Het eerste scheurtje in het positieve sentiment ontstond als gevolg van de uitslag van de Italiaanse verkiezingen eind februari 2013. Het vormen van een coalitie bleek niet mogelijk en er ontstond een machtvacuüm. Hoewel de financiële markten hier nog redelijk gemakkelijk overheen stapten, volgde mid- maart een tweede tegenvaller; de crisis in Cyprus. Een last minute akkoord voorkwam het uittreden van Cyprus. Echter, daarmee werd niet de angst voor potentieel bredere uitstraling van het akkoord weggenomen. Het akkoord behelsde het korten van deposito- en bankobligatiehouders. Dit verhoogde de angst voor kapitaalvlucht en bank runs in andere perifere lidstaten. Het echte vuurwerk moest echter nog komen. De Amerikaanse centrale bank, de Federal Reserve (Fed), indiceerde op 22 mei 2013 tot veler verrassing haar obligatieaankoopprogramma weleens te kunnen gaan afbouwen, de zogenaamde ‘tapering’. Overigens niet alleen omdat de Amerikaanse economie een wat stevigere basis kreeg. De Fed maakt zich tevens enige zorgen over de enorme omvang van haar balans en de snelle stijging van de prijzen in bepaalde activamarkten. Dit zette sterke opwaartse druk op de rentes op Amerikaanse staatsobligaties. Wereldwijd werden rentes mee omhoog getrokken en kwamen koersen van risicodragende activa onder neerwaartse druk. Vooral activaprijzen in opkomende landen werden fors lager gezet. Echter, de rentes op Amerikaanse staatsobligaties stegen harder dan de Fed wenste. Bovendien kwamen er in de loop van het derde kwartaal van 2013 voorzichtige signalen dat de hogere rentes de economische groei begonnen te remmen. De Fed bleek gevoelig voor deze signalen. Ze besloot de afbouw van haar obligatieaankoopprogramma uit te stellen. Dit tot grote verrassing van de financiële markten. De rentes daalden weer, hoewel niet terug naar hun eerdere dieptepunten. De financiële markten hadden niet veel tijd om hier lang bij stil te staan. Zij moesten al snel overschakelen op een andere kwestie. Het Amerikaanse parlement slaagde er niet in om de begroting die eind derde kwartaal afliep, te verlengen. Hierdoor moest een deel van de Amerikaanse overheid haar activiteiten staken. Slechts toen de deadline voor het verhogen van het schuldplafond naderde en een faillissement van de Amerikaanse overheid dreigde, liep de druk hoog genoeg op om een (tijdelijk) akkoord af te dwingen. Hoewel deze politieke ontwikkelingen enige spanning op de financiële markten veroorzaakten, viel uiteindelijk de schade in termen van koersdalingen en economische groei mee. Sterker nog, gedurende het kwartaal verbeterden de cijfers over de Amerikaanse economie. Ook in de EMU viel economische verbetering te constateren, zij het veel gematigder dan in de Verenigde Staten. Ondanks de wat betere economische ontwikkeling bleef de inflatie zeer laag. In zowel de Verenigde Staten als in de EMU lag de inflatie duidelijk onder de doelstelling van centrale banken van circa 2%. In de EMU zakte de inflatie zelfs onder 1%. Dit was met name het gevolg van lage kredietverlening, lagere grondstoffenprijzen, hoge werkloosheid, lage loonstijgingen en overcapaciteit. Bovendien liep de euro op, onder andere vanwege de politieke problemen in de Verenigde Staten. De sterkere euro zette nog eens extra neerwaartse druk op de Europese inflatie. De ECB reageerde direct op de lagere inflatie met het verlagen van haar beleidsrente. Bovendien nam de speculatie onder economen toe dat de ECB wederom naar onorthodoxe maatregelen moet grijpen zoals het verstrekken van leningen aan banken. De Fed handhaafde haar obligatieaankoop programma. De Fed kocht ook in het vierde kwartaal voor USD 85 miljard per maand aan staats- en hypotheek gerelateerde obligaties. Wel kondigde de Fed in december aan in 2014 te zullen starten met het afbouwen van deze aankopen. Daarbij communiceerde ze echter duidelijk dat dit een
36
geleidelijke afbouw zal betreffen en dat haar monetaire beleid nog lang stimulerend zal blijven. Ook hiervan viel daarom de negatieve impact op de financiële markten mee. Ondertussen startte de ECB tevens met de voorbereidingen voor haar rol als banktoezichthouder. Ze wil hiervoor een diepgaande analyse van het bankenwezen in de EMU uitvoeren; de zogenaamde Asset Quality Review. Deze zal in de loop van 2014 vorm krijgen, om richting jaareinde voltooid te worden met een stresstest. Daarna zal de ECB officieel haar rol als Europese banktoezichthouder op zich nemen. Lange tijd bleef evenwel onduidelijk hoe eventueel geconstateerde kapitaaltekorten van banken dienen te worden aangevuld, alsmede hoe te zwakke banken kunnen worden ontmanteld. In december werd hierover uiteindelijk een akkoord bereikt. De lidstaten van de EMU besloten tot een centraal orgaan en draaiboek: het Europese Resolutie Mechanisme. Hiermee werd een volgende stap gezet in de creatie van de bankenunie. Economen zijn echter nog niet overenthousiast over het nogal gecompliceerde mechanisme. Ook zal het Europese parlement zijn goedkeuring nog moeten geven. De hoop is dat deze goedkeuring nog voor de Europese parlementsverkiezingen in mei gegeven zal worden. De verwachting is namelijk dat de anti-euro partijen na deze verkiezingen een grotere fractie van het Europees parlement zullen vormen. Deze combinatie van verbeterende economische omstandigheden, lage inflatie, aanhoudend ruim beleid van centrale banken en – uiteindelijk – licht positieve politieke ontwikkelingen bleken een constructieve omgeving voor risicodragende activa. Met name Amerikaanse aandelen floreerden, met koersstijging naar nieuwe hoogtepunten. Rentes op staatsobligaties van veilige landen liepen daarbij enigszins op – in de Angelsaksische landen meer dan in de EMU – daar waar die op perifere staatsobligaties juist daalden, als signaal van afnemende stres. De opkomende landen daarentegen kenden een door de dreiging van het afbouwen van de monetaire verruiming en door toenemende zorgen over de politieke en economische ontwikkelingen een moeizaam beleggingsjaar waarbij negatieve rendementen werden behaald. Apart valt nog te noemen 2 Japan waar Abenomics voor een breuk zorgde door via monetair beleid de Japanse Yen te verzwakken, met als reactie op deze beleidswijziging dat de aandelen van Japanse bedrijven sterk in waarde stegen.
Beleggingen in het verslagjaar De onderstaande tabel laat de beleggingen als percentage van de portefeuille zien van 2013 en 2012. In de tabel is de uitkomst (Weging) te zien naast de afspraak (Norm). Weging 31-122013
Norm 2013
Weging 31-122012
Norm 2012
Matching Portefeuille
68,5%
72,0%
73,4%
74,1%
Return Portefeuille
31,5%
28,0%
26,6%
25,9%
Totaal Portefeuille
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
2
Abenomics is vernoemd naar de Japanse Leider Shinzo Abe. Hij probeert economische groei te creëren door een expansief monetair beleid te combineren met stimuleringen vanuit de overheid.
37
Nadere uitwerking matching portefeuille Weging 31-122013
Norm 2013
Weging 31-122012
Norm 2012
Matching Portefeuille*
68,5%
72,0%
73,4%
74,1%
Vastrentend Langlopende Staatsobligaties
62,7%
61,4%
63,0%
61,1%
34,9%
33,6%
28,2%
31,1%
Non euro staatsobligaties
8,8%
8,4%
18,3%
17,6%
Bedrijfsobligaties (Europa)
12,4%
12,2%
11,5%
7,3%
3,0%
2,9%
0,0%
0,0%
Hypotheken
3,6%
4,2%
4,9%
4,9%
Onderhandse Leningen
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Matching Overlay
-2,0%
-2,0%
6,8%
6,8%
Rente Afdekking
-1,5%
-1,5%
7,0%
7,0%
Inflatie Afdekking
-0,6%
-0,6%
-0,2%
-0.2%
Bedrijfsobligaties (VS)
Liquiditeiten 7,9% 12,7% 3,6% 6,2% *Wegingen van de matching portefeuille zijn exclusief de AIP portefeuille. Nadere uitwerking return portefeuille Weging 31-122013 Return Portefeuille
Norm 2013
Weging 31-122012
Norm 2012
31,5%
28,0%
26,6%
25,9%
Hoogrentend
8,1%
7,6%
7,5%
7,1%
High Yield (Europa)
1,0%
0,9%
0,9%
0,8%
High Yield (US)
1,4%
1,5%
1,6%
1,5%
Bank Loans
3,1%
1,8%
1,7%
1,6%
Emerging Markets Debt
2,6%
3,3%
3.3%
3.1%
Griekse inflatie obligaties
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Aandelen
10,7%
8,2%
7,2%
6,9%
Europa
3,2%
2,4%
1,9%
1,8%
Noord Amerika
3,0%
2,4%
2,1%
2,0%
Verre Oosten
1,0%
0,9%
0,9%
0,8%
Opkomende landen
3,3%
2,3%
2,2%
2,1%
Deelnemingen
0,2%
0,2%
0,2%
0,2%
Onroerend Goed
8,7%
8,7%
8,6%
8,6%
Alternatieve Investeringen
4,0%
3,4%
3,3%
3,4%
Grondstoffen
0,8%
0,8%
0,8%
0,8%
Hedge Funds
3,2%
2,6%
2,5%
2,6%
De valuta afdekking is decentraal opgezet en maakt onderdeel uit van de beleggingscategorie waar deze afdekking voor is opgezet.
38
Gedurende 2013 zijn er diverse aanpassingen in het beleid doorgevoerd die naar voren komen in de tabel. Centraal in 2013 stond een positionering van de beleggingsportefeuille waarbij de risico’s die samenhangen met de financieel-economische onzekere situatie zo goed als mogelijk beheerst kunnen worden. Daarbij kwam dat het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen zal veranderen. De belangrijkste beleidsuitgangspunten in deze context waren het continueren van het ingezette landenbeleid voor staatsobligaties en de gereduceerde afdekking op de Amerikaanse dollar, het invoeren van een andere strategie bij hoogrentende obligaties en het verhogen van de allocatie naar hoogrentende obligaties. Hieronder wordt kort ingegaan op de resultaten van deze beleidsuitgangspunten, gegeven de (markt)ontwikkelingen in 2013. Landenbeleid Het in 2011 ingevoerde landenbeleid is in 2012 en 2013 gecontinueerd. Daarnaast wordt door het pensioenfonds een deel van zijn matchingportefeuille aangehouden in veilige staatsleningen buiten de eurozone om het risico van een eventuele verslechtering van de eurozone te mitigeren. Het primaire doel van het landenbeleid is veiligheid en daarin is ook in 2013 het landenbeleid succesvol geweest. Het effect op het rendement is in 2013 minder geweest dan in voorgaande jaren. Toen behaalden Duitse en Nederlandse obligaties hoge rendementen en werden er verliezen geleden op perifere obligaties. In 2013 hebben staatsleningen uit de periferie een beter rendement laten zien. Echter, het bestuur is van mening dat de risico’s van deze landen niet passend zijn in de matchting portefeuille. Verder is eind 2013 besloten een deel van de investeringen in staatsleningen buiten de eurozone te verkopen en weer te beleggen in staatsleningen binnen de eurozone. Allocatie naar US Credits In 2013 is de spreiding van het kredietrisico verder aangezet middels de opbouw van een portefeuille in US Credits. Het doel van deze portefeuille is een beperking van het kredietrisico door meer diversificatie buiten de eurozone. Daarnaast dient de portefeuille deels voor kapitaalbehoud in geval van mogelijke verdere escalatie van de ontwikkelingen in de Eurozone. De portefeuille bedraagt eind 2013 circa € 100 miljoen, en is opgebouwd in de periode april/mei en vervolgens nog voor een deel in augustus. De US Credits portefeuille behoort tot de matchingportefeuille, het valutarisico van de Amerikaanse dollar wordt voor de US Credits portefeuille voor 100% afgedekt. Gereduceerde afdekking Amerikaanse dollar Een gereduceerde afdekking van de Amerikaanse dollar betekent dat het risico in de matchingportefeuille wordt gereduceerd in geval van escalatie van de eurocrisis en depreciatie van de euro. In lijn met de visie van eind 2012 om de Amerikaanse dollar voor 50% af te dekken, is gedurende 2013 deze positionering aangehouden tot en met oktober. In het derde kwartaal is de USD afdekking in de returnportefeuille verhoogd naar 75%. De afdekking op de euro/dollar wisselkoers heeft na enige volatiliteit begin dit jaar per saldo een licht positieve bijdrage opgeleverd, en heeft daarmee de waardedaling van de USD gedeeltelijk gecompenseerd. Allocatie naar returnportefeuille In de loop van het tweede kwartaal van 2013 heeft het pensioenfonds besloten om 2,5% van de matching portefeuille te alloceren naar de returnportefeuille. Deze beslissing is ingegeven vanuit de volgende redenering. Ten eerste beseft het pensioenfonds dat de dekkingsgraad al geruime tijd rond het niveau van 109% beweegt. Om naar de toekomst toe de kansen op indexatie te vergroten dient de dekkingsgraad naar een hoger niveau te groeien. Ten tweede ontstaat er ruimte in het risicobudget in de loop van 2013, waardoor er mogelijkheden zijn beperkt risico toe te voegen. Gezien de ontwikkelingen op de financiële markten, waarbij de renteniveaus extreem laag zijn, is de kans op een lichte rentestijging niet onrealistisch. Daarom heeft het pensioenfonds besloten deze middelen te investeren in die categorieën die minder gevoelig zijn voor een rentestijging of waarvan in
39
de toekomst de meeste groei wordt verwacht. Daartoe zijn de middelen verdeeld over de categorieën Bank Loans, Hedge Funds en aandelen Opkomende landen. Allocatie opkomende landen De keuze om ook in 2013 in de returnportefeuille een relatief hoge weging aan opkomende landen toe te kennen, pakt dit jaar ambivalent uit. De afgelopen jaren is er veel vermogen richting opkomende landen gevloeid als gevolg van de liquiditeit die in de markt werd gebracht door centrale banken. Opkomende markten hebben hierdoor zeer gunstige rendementen laten zien. Toen de Fed verklaarde langzaam haar monetaire stimuleringsmaatregelen terug te brengen hebben beleggers hierop gereageerd door beleggingen uit opkomende landen terug te trekken. Dit heeft de waardering van zowel aandelen als obligaties uit opkomende landen hard geraakt, naast een daling van de valuta van deze landen. Hoewel er mogelijk sprake is van overreactie, zien we fundamenteel dat het groeiverschil tussen ontwikkelde landen en opkomende landen is geslonken en opkomende landen een transitiefase ingaan waarin via structurele hervormingen gestreefd zal worden naar een groei van de binnenlandse bestedingen. Op termijn blijven de vooruitzichten voor deze landen relatief gunstig ten aanzien van economische groei. Rendementen van de beleggingsportefeuille In de onderstaande tabel zijn de rendementen voor de verschillende beleggingscategorieën weergegeven. Ter vergelijking is ook het overzicht over 2012 weergegeven. Het rendement van de portefeuille bedroeg -4,16% tegenover -4,59% voor de verplichtingen. Ten opzichte van de benchmark heeft de portefeuille iets beter gepresteerd, wat vooral te danken is aan de outperformance in de hoogrentende waarden (bank loans), hedge funds en de aandelen portefeuille (opkomende landen) en de allocatiebeslissingen.
Rendementen 2013
Rendementen 2012
Portefeuille Benchmark Portefeuille
Benchmark
-7,21%
-6,97%
11,23%
11,22%
Return Portefeuille
4,15%
3,14%
7,28%
5,63%
Totaal Portefeuille
-4,16%
-4,32%
10,00%
9,75%
Matching Portefeuille
Rendementen 2013
Rendementen 2012
Portefeuille Benchmark Portefeuille
Benchmark
Matching Portefeuille*
-7,21%
-6,97%
11,23%
11,22%
Vastrentend Staatsobligaties Europa (AIP) Langlopende Staatsobligaties
-3,10%
-3,20%
7,77%
7,97%
-0,27%
-0,27%
5,29%
5,27%
-3,85%
-3,85%
9,10%
9,10%
Non euro staatsobligaties
-6,75%
-6,83%
5,61%
5,52%
Bedrijfsobligaties (Europa)
1,02%
1,12%
11,17%
11,99%
-2,97%
-2,54%
0,00%
0,00%
Hypotheken
2,00%
0,04%
1,48%
4,67%
Onderhandse Leningen
4,72%
4,72%
4,52%
4,52%
Matching Overlay
-6,23%
-6,23%
6,63%
6,63%
Rente Afdekking
-6,55%
-6,55%
8,60%
8,60%
Inflatie Afdekking
-4,08%
-4,08%
-2,30%
-2,30%
Bedrijfsobligaties (VS)
Liquiditeiten 0,24% 0,04% -0,09% 0.18% * Het rendement van de matching portefeuille is exclusief het rendement van de AIP portefeuille.
40
Rendementen 2013
Rendementen 2012
Portefeuille Benchmark Portefeuille Return Portefeuille
Benchmark
4,15%
3,14%
7,28%
5,63%
-0,05%
-1,85%
17,08%
14,61%
High Yield (Europa)
8,09%
8,74%
17,44%
24,53%
High Yield (US)
3,16%
3,71%
13,21%
13,53%
Bank Loans
6,76%
2,28%
13,97%
2,65%
-8,82%
-9,03%
16,97%
15,64%
n.v.t.
n.v.t.
-11,31%
-11,31%
Aandelen
14,68%
14,23%
13,30%
12,40%
Europa
20,63%
20,53%
16,14%
15,76%
Noord Amerika
29,82%
29,03%
15,25%
15,07%
Verre Oosten
29,43%
29,67%
19,55%
19,52%
Opkomende landen
-4,16%
-6,81%
18,59%
16,41%
Deelnemingen
-3,72%
-3,72%
-49,20%
-49,20%
Onroerend Goed
-0,45%
0,06%
-2,04%
-3,43%
1,85%
-0,67%
3,22%
0,92%
Grondstoffen
-2,20%
-2,21%
-1,40%
-1,40%
Hedge Funds
3,21%
-0,27%
4,71%
1,21%
Hoogrentend
Emerging Markets Debt Griekse Inflatie Obligaties
Alternatieve Investeringen
De valuta afdekking is decentraal toegerekend aan de verschillende categorieën waarvoor de afdekking is opgezet. Dat wil zeggen dat de getoonde rendementen hedged rendementen zijn. Het rendement voor 2013 van de het pensioenfonds is -4,16%. De oorzaak van dit negatieve rendement komt voort uit de beleidskeuze om het nakomen van de aangegane verplichtingen als uitgangspunt van het beleid te nemen. Gevolg van dit beleid is dat wordt getracht met een deel van de beleggingen de verplichtingen te repliceren (matchen). Bij een stijgende rente, zoals in 2013, dalen zowel de verplichtingen als de beleggingen. Dit beleid heeft dit jaar (maar niet de afgelopen jaren!) een negatief effect op de beleggingen. Daarnaast wordt een deel van de beleggingen meer risicovol belegd om te streven naar compensatie voor inflatie (indexatie in pensioentermen) dan wel andere zaken die impact hebben op de pensioenen (bijv. stijgende levensverwachting) op te vangen. De verplichtingen zijn volgens de rekenmethode van De Nederlandsche Bank gedaald met 2,02%. Deze methode baseert zich op een fictieve marktrente terwijl de beleggingen te maken hebben met de werkelijke marktrente. Het bestuur stuurt dan ook op de werkelijke marktrente en als gekeken wordt naar de werkelijke marktrente, bedraagt de daling van de verplichtingen 4,59%. De portefeuille zelf is ingedeeld in twee delen: een matching deel dat de verplichtingen reproduceert en een return deel dat probeert extra rendement te halen ten opzicht van de verplichtingen. Het matching deel heeft een rendement behaald van -7,21%. Dit lijkt tegenstrijdig met het uitgangspunt dat er hiermee wordt geprobeerd de verplichtingen te repliceren (dat was namelijk -4,59% op marktwaarde) echter omdat maar een deel van de portefeuille (ongeveer 70%) gebruikt wordt om de verplichtingen te repliceren zit hier een hefboom op. Dit houdt in dat er met minder geld wordt geprobeerd de verplichtingen na te bootsen waarbij voor een deel derivaten gebruikt worden. Gevolg is dat het verlies van vergelijkbare omvang over een kleinere portefeuille leidt tot een hoger negatief rendement.
41
Daarnaast heeft de diversificatie van staatsobligaties buiten de eurozone, door de sterker wordende euro, en de inflatie-afdekking een negatieve bijdrage geleverd. Europese bedrijfsobligaties en speciaal particuliere hypotheken hebben juist binnen de matching portefeuille een positieve bijdrage geleverd. Het return deel van de beleggingen (ongeveer 30%) heeft een rendement behaald van +4,15%. De belangrijkste positieve bijdrage werd geleverd door opkomende landen aandelen (Europa +20,63%, US +29,82% en Verre Oosten +29,43%) en hoogrentende waarden (Bank Loans +6,76%, US High Yield +3,16% en Euro High Yield +8,09%). Als laatste leverde hedge funds een positieve bijdrage met +3,21%. Minder presteerden onroerend goed, bestaande uit een grotendeels Nederlandse woningen portefeuille (-0,45%), grondstoffen (-2,20% ), aandelen opkomende landen (-4,16%) en de obligaties opkomende landen (-8,82%). Op de totale portefeuille is ten opzichte van de gestelde benchmark een beperkt hoger rendement behaald, na kosten, van 0,16%. Het gevolg van dit alles is dat de dekkingsgraad op basis van de actuele rentetermijnstructuur, de belangrijkste graadmeter ongeveer gelijk is gebleven. Namelijk van 109,5% begin dit jaar naar nu 108,4%. De reden dat er toch een beperkte daling is geweest komt omdat de levensverwachting van vrouwen gestegen is waardoor de verplichtingen toegenomen zijn, dit heeft een impact op de dekkingsgraad van -1,1%. Ondanks het negatieve rendement is het bestuur tevreden over de resultaten van de beleggingsportefeuille. Het gevoerde beleid heeft gedaan wat beoogd was, namelijk de dekkingsgraad zeker stellen (en daarmee de toegezegde en ingegane uitkeringen). Door de goede resultaten op de meer risicovolle beleggingen kon invulling gegeven worden aan de indexatie ambitie op middellange termijn.
Matching Portefeuille Naast de renteafdekking voert het pensioenfonds, passend bij zijn ambitie om inflatie voor deelnemers te compenseren, een beleggingsbeleid waarbij ook een gedeelte van het toekomstige inflatie risico is afgedekt. In 2013 is een afdekkingbeleid voor zowel rente als inflatie, dat is ingezet in 2007 en nader is gespecificeerd in 2009, gecontinueerd. Het strategische uitgangspunt is om het nominale renterisico voor 100% af te dekken. Verder is hierbij uitgegaan van een model, waarbij afhankelijk van de solvabiliteit van het pensioenfonds, uitgedrukt in de (nominale) dekkingsgraad, wordt bepaald binnen welke marge de inflatieafdekking dient te liggen. Daarbij zijn er vijf tranches gedefinieerd met bijbehorende ranges voor inflatieafdekking met ondergrenzen en bovengrenzen. De ambitie is om op deze wijze een dynamische afdekking voor de inflatie in te regelen welke aansluit bij het beleid van het pensioenfonds. Voor de totale portefeuille (matching plus return) geldt een Tracking Error-budget. Het beleid is tot stand gekomen door enerzijds rekening te houden met de grenzen voor kapitaaldekking van de toekomstige toeslagen en anderzijds met het binnen acceptabele grenzen houden van de leverage (en daarmee het liquiditeitsrisico). Leverage is het gebruik van geleend geld om het verwachte rendement van het eigen vermogen te verhogen. Het rendement op de matching portefeuille was -7,21% versus -6,97% voor de benchmark. Voornamelijk de non-euro staatsobligaties en de rente afdekking maakten voor een belangrijk deel van dit resultaat uit.
42
Vanwege de opgelopen rente en de sterker wordende euro hebben met name de langlopende (noneuro) obligaties, de rente en inflatie afdekking voor een negatief resultaat gezorgd. In 2013 is de matching portefeuille uitgebreid met de belegging in bedrijfsobligaties VS. Daarnaast zijn begin december particuliere hypotheken, waarbij gebruik is gemaakt van de vraag naar deze illiquide belegging op dat moment, verkocht. Hiermee is het hoge rendement van het afgelopen jaar “ingelockt”.
Return portefeuille In de samenstelling van de return portefeuille klinkt de visie door die gebaseerd is op een economische omgeving waarin er sprake is van licht economisch herstel. In 2013 hebben met name aandelen een sterke performance laten zien. In het beleggingsplan 2014 is de positie in aandelen ontwikkelde landen verder uitgebreid, waardoor dit nu de grootste positie in de return portefeuille is. Onroerend Goed (direct) Direct onroerend goed vormt een aanzienlijk deel van de return portefeuille en behaalde in 2013 een rendement van -0,45%. Vastgoed bevindt zich nog steeds in een lastige economische omgeving waarbij het rendement achterbleef bij de overige beleggingscategorieën in de return portefeuille. Bank Loans Bank Loans zijn leningen door banken aan bedrijven. Dit betreft vooral leningen met onderpand en worden tegen aantrekkelijke rendementen in de markt geplaatst als beleggingscategorie. Het rendement over 2013 bedroeg 6,76%. High Yield Obligaties Ten opzichte van 2012 hebben high yield obligaties minder gepresteerd, met name in de VS vanwege de aankondiging van de Amerikaanse centrale bank om de monetaire stimuleringsmaatregelen terug te schroeven en de opgelopen rente. Desondanks heeft deze categorie toch een mooi rendement laten zien. Voor 2014 is de categorie iets afgebouwd ten gunste van aandelen. Het rendement van High Yield (Europa) bedroeg over 2013: 8,09%. Het rendement van High Yield (US) bedroeg over 2013: 3,16%. Emerging Markets Debt In 2013 is deze investering hard geraakt door de aankondiging van de Amerikaanse centrale bank om de monetaire stimuleringsmaatregelen terug te schroeven en de opgelopen rente. Het rendement over 2013 bedroeg -8,82%. Aandelen Aandelen vormen met 10,7% (stand eind Q4 2013) het grootste onderdeel van de return portefeuille van het pensioenfonds. Het jaar 2013 was een goed jaar voor aandelen. Alle regio’s behalve opkomende landen lieten een sterk positieve performance zien. De deelnemingen betreffen het belang in MN. Binnen de aandelenportefeuille spreidt het pensioenfonds de beleggingen over verschillende regio’s en segmenten. Het pensioenfonds belegt in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen in Europa, de Verenigde Staten, het Verre Oosten en in Opkomende Landen. Het rendement op aandelen bedroeg over 2013 14,68%.
43
Hedge Funds De beleggingscategorie Hedge Funds is opgenomen om het risico van de portefeuille te diversifiëren. De beheerders hebben als doel een absoluut positief rendement te genereren gedurende alle marktomstandigheden. Het rendement bedroeg over 2013 3,21%. Grondstoffen Grondstoffen kenden, door de wereldwijd verder afnemende groei, een negatief rendement over 2013. Het rendement bedroeg over 2013 -2,20%. Z-score Op 24 april 1998 is in de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (Wet bpf) een Vrijstellingsregeling opgenomen. Deze Vrijstellingsregeling is op 26 april 1998 in werking getreden. De regeling geeft bedrijfsgenoten een aantal gronden voor vrijstelling van de verplichte deelname in een bedrijfspensioenfonds. Eén van deze gronden betreft de vrijstelling op basis van de beleggingsperformance (Z-score). De z-score wordt ieder jaar vastgesteld en geeft de afwijking van het feitelijke rendement ten opzichte van het door het pensioenfonds vastgestelde rendement (het rendement dat op grond van de normportefeuille behaald kan worden ofwel het normrendement). De z-score voor 2013 is berekend conform de methode die sinds 2008 in gebruik is en bedraagt 0,29 de performance toets komt in 2013 uit op 1,94. 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 jaar 0,29 0,03 -0,34 -1,12 1,39 0,47 2,02 0,16 0,29 z-score 1,42 1,48 2,36 1,31* 1,94 Performance toets * Sinds 2012 wordt hier het resultaat weergegeven zonder aftrek van de in eerdere jaren toegevoegde 1,28. Dit zoals voorgeschreven door DNB. De performancetoets Op basis van de Vrijstellingsregeling kan vrijstelling worden verleend aan een bedrijfsgenoot als uit de performancetoets, uitgevoerd over vijf kalenderjaren, blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfstakpensioenfonds in negatieve zin afwijkt van het rendement van de door het pensioenfonds vastgestelde normportefeuille. Van een aanzienlijke afwijking in negatieve zin is sprake als de uitkomst van de berekening van de performancetoets is x + 1,28 < 0 (waarbij x de gemiddelde z-score is over de afgelopen vijf jaar). De performancetoets wordt over een periode van vijf jaar berekend.
Risicoparagraaf Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Algemene leidraad voor het uitvoeren van het beleid en de daarmee verbonden beheerstaken is financieel en operationeel management binnen het door het bestuur vastgestelde risicokader. Onderstaand treft u de risico’s aan die het bestuur met prioriteit heeft aangepakt:
Beleggingsrisico’s; Actuariële risico´s; Operationele risico´s.
Risicomanagement is een onderdeel dat een zekere gelaagdheid kent. Het pensioenfonds staat zelf aan de top van de keten van risicobeheersing. Kijken we naar vermogensbeheer dan is het bestuur verantwoordelijk voor het totale risicomanagement, daarnaast doet de uitvoerder aan wie het vermogensbeheer is uitbesteed ook aan risicomanagement en is ook de organisatie bij wie het
44
fondsmanagement is uitbesteed bezig met risicomanagement (van macro naar micro). De uitvoerder aan wie de pensioenuitvoering is uitbesteed doet ook aan risicomanagement, waarbij zijn toeleveranciers tevens bezig zijn met risicomanagement. In het rapport van commissie Frijns uit 2010 is een aantal adviezen gegeven omtrent governance en het beheren en beheersen van risico’s. Het bestuur heeft aandacht besteed aan acties die in lijn liggen met de aanbevelingen van de genoemde commissie. Op grond daarvan is het risicodashboard ontwikkeld. De doelstelling van het risicodashboard is het inzichtelijk maken en monitoren van de risico’s inzake pensioen- en vermogensbeheer zodat risico’s beheerst kunnen worden. Het risicodashboard maakt het mogelijk om: • inzicht te verkrijgen in de pensioen- en vermogensbeheerrisico’s die het pensioenfonds loopt, zodat hier tijdig op gestuurd kan worden; • het risicobewustzijn van bestuurders te vergroten door inzicht te geven in de effecten van de veranderingen; en • scenario’s te simuleren en te analyseren. Het risicodashboard is in het eerste kwartaal van 2011 geïmplementeerd en sindsdien uitgebreid. De uitkomsten van het risicodashboard worden besproken in de bestuursvergaderingen en er worden afspraken gemaakt met de uitvoerder over het onder meer houden van audits op die onderdelen die het pensioenfonds van belang acht en waar het meent risico te lopen. In 2011 is er voor gezorgd dat de voor het risicodashboard benodigde data niet meer grotendeels handmatig behoeven te worden ingevoerd. In 2012 is het risicodashboard niet meer per kwartaal maar per maand gevuld en is bezien welke indicatoren kunnen worden toegevoegd om te zorgen dat het risicodashboard niet alleen signalen genereert aan de hand van data uit het verleden. Deze lijn is in 2013 doorgezet, het risicodashboard is inmiddels voor de i-Pad beschikbaar. Dit heeft de toegankelijkheid aanzienlijk vergroot.
Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid is vormgegeven op basis van risicobudgettering. Dit betekent dat het bijbehorende maximale risico, de tracking error, gemeten ten opzichte van a) de op marktwaarde gewaardeerde reële pensioenverplichtingen (dit zijn de met de toeslag verhoogde pensioenverplichtingen, waarbij voor de toeslag de verwachte inflatie is gehanteerd); b) 50% reële / 50% nominale pensioenverplichtingen; c) de op marktwaarde gewaardeerde nominale pensioenverplichtingen; en het verwachte meerrendement gedefinieerd zijn. Samengevat geeft dat het volgende beleid: Dekkingsgraad >135% >120% <120% <105%
Meerrendement 0,69% 0,58% 0,36% 0,36%
Risicobudget 3,68%(a) 3,09%(b) 1,92%(c) 1,92%(c)
a) De voor de beleggingsportefeuille als geheel vastgestelde benchmark is de marktwaarde van de pensioenverplichtingen inclusief toeslag. b) De voor de beleggingsportefeuille als geheel vastgestelde benchmark bestaat voor 50% uit de marktwaarde van de pensioenverplichtingen inclusief toeslag en voor 50% uit de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen. c) De voor de beleggingsportefeuille als geheel vastgestelde benchmark is de marktwaarde van de nominale pensioenverplichtingen.
45
In 2009 is in aanvulling op het beleidskader aanvullend beleid ontwikkeld voor het aan te houden risico op totaalniveau en voor de mate van afdekking van rente- en inflatierisico in de matching portefeuille. Gegeven de waargenomen volatiliteit in de voorafgaande jaren, gegeven het beleid om zo veel als mogelijk het rente- en inflatierisico fysiek af te dekken en gegeven de noodzaak om een deel van de portefeuille te blijven beleggen in liquide stukken heeft het bestuur van het pensioenfonds besloten tijdelijk met een hoger risicobudget te werken dan het risicobudget zoals vermeld in bovenstaande tabel. In aanvulling op het beschreven beleggingsbeleid heeft het bestuur besloten tot het strakker aansturen van de mate van afdekking van het rente- en inflatierisico, dit om de risico’s te beperken. Hiertoe is een mandaat opgesteld dat afhankelijk van de dekkingsgraad aangeeft hoe hoog de afdekking van het renterisico over de nominale pensioenverplichtingen en hoe hoog de mate van afdekking van het rente en inflatierisico over de waarde van de beoogde voorwaardelijke toeslagen moet zijn. Overige maatregelen Er zijn (nog) geen overige maatregelen gedefinieerd. Beleggingsrisico´s Het pensioenfonds heeft het beleggingsbeleid heroverwogen in het licht van de nieuwe Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen inzake de kostendekkende premie, het toeslagenbeleid en het (minimaal) vereiste eigen vermogen. In het nieuwe beleggingsbeleid is er sprake van een grotere spreiding over de verschillende beleggingscategorieën en regio´s. Per beleggingscategorie is een strategische afweging gegeven en zijn de bandbreedtes aangegeven die naar inzicht van de externe vermogensbeheerders benut kunnen worden. Dit resulteert hierin dat de gehele portefeuille een lager risico heeft dan voorheen het geval was. Dit lagere risico wordt ook inzichtelijk in de tracking error – de mate waarin de beleggingen afwijken van de benchmark die als ijkpunt voor de performance geldt – die aan de gehele portefeuille als doel is gesteld. De belangrijkste beleggingsrisico´s zijn valuta-, rente-, prijs- en kredietrisico. Actuariële risico´s In september 2012 verscheen de prognosetafel AG 2012-2062. Deze nieuwe prognosetafel laat zien dat de levensverwachting in de afgelopen jaren voor zowel mannen als vrouwen weer is toegenomen. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de vaststelling van de technische voorziening. Door toepassing van de prognosetafel met fondsspecifieke factoren houdt het pensioenfonds naar de huidige inzichten voldoende vermogen aan ter dekking van het langleven risico. Afgelopen jaar heeft het fonds een onderzoek verricht naar de fondsspecifieke factoren. Hieruit is gebleken dat de toegepaste grondslagen voor vrouwen aanpassing behoefte. Dit heeft geleid tot het besluit om de correctiefactoren voor vrouwen aan te passen. Overige relevante actuariële risico´s zijn het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Er zijn voor deze risico’s geen aanvullende voorzieningen opgenomen. Het pensioenfonds houdt deze risico’s in eigen beheer. Er zijn voor deze risico’s geen verzekeringen afgesloten. Operationele risico´s Een operationeel risico is een risico dat samenhangt met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting of procesuitvoering. Voorbeelden van operationele risico´s zijn: verwerking, uitkering/betaling/settlement, informatie, productontwikkeling, kosten, personeel, fraudegevoeligheid en preacceptatie/transactie.
46
In tegenstelling tot sommige risico´s die een pensioenfonds bewust wil lopen (zoals marktrisico) hebben operationele risico´s alleen een negatieve impact op het bereiken van de doelstellingen. Vandaar dat operationele risico´s zo veel mogelijk beperkt worden. Tenzij een verdergaande reductie onevenredig veel inspanning en kosten met zich meeneemt. In de beleidsregels uitbesteding pensioenfondsen staan voorwaarden omschreven waar een pensioenfonds aan moet voldoen bij de uitbesteding van zijn bedrijfsprocessen. Voor het pensioenfonds is de beleidsregel van toepassing omdat zowel de pensioenadministratie als de vermogensbeheeradministratie is uitbesteed. De beleidsregel schrijft onder meer voor dat het pensioenfonds het beleid vaststelt met betrekking tot de beheersing van risico´s van uitbesteding. Hiertoe moeten uiteraard de afspraken met de uitvoerder goed worden vastgelegd. Het bestuur houdt toezicht op de tijdigheid en de kwaliteit van dienstverlening, onder andere door verkregen rapportages. MN heeft vanaf 1 juli 2011 voor pensioenbeheer de certificering van haar procesbeheersing door een externe accountant geregeld. Dat gebeurt via een ISAE 3402-type 2 verklaring. Ook voor vermogensbeheer is deze verklaring aanwezig. Daarnaast heeft het bestuur een eigen jaarlijks auditplan ontwikkeld, dat in 2013 van start is gegaan. De uitkomsten van de audits worden in het eerste kwartaal 2014 besproken. Risicobudget Door middel van de ALM-studie 2010 zijn de uitgangspunten voor het strategisch beleggingsbeleid van het pensioenfonds vastgelegd. De belangrijkste conclusie voor wat betreft het beleggingsbeleid is dat de beleggingen van het pensioenfonds blijven geschieden op basis van een nagestreefde tracking error voor de beleggingsportefeuille als geheel ten opzichte van de verplichtingen. De toegestane tracking error is afhankelijk van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. De tracking error (in dit kader ook wel risicobudget genoemd) is een statistische maatstaf (standaard deviatie) voor het toegestane risico in de beleggingsportefeuille als geheel. Indien het risicobudget gelijk is aan 4 en het verwachte rendement is 5, dan is er een redelijk grote kans (67%) dat het te realiseren rendement tussen 1 (5 -/- 4) en 9 (5 +/+ 4) ligt. Het door het pensioenfonds in 2013 beoogde risicobudget lag, omdat de dekkingsgraad lager was dan 120%, beneden de 2. Dit afgezet tegen de nominale verplichtingen. Zoals eerder aangegeven heeft het bestuur besloten tijdelijk met een hoger risicobudget te werken van rond de 4,4 (plus of min 0,4). Het werkelijke risicobudget bedroeg eind 2013 circa 4,3. Het bestuur verwacht dat het risicoprofiel voorlopig zo gehandhaafd blijft. Risico’s en derivaten In het jaarverslag is ingegaan op de risico’s die het pensioenfonds loopt en op het beleid dat wordt gevoerd om deze risico’s te beperken. Onderstaand treft u kwantitatieve risico-informatie aan. Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de verplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor pensioenfonds en deelnemers betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de
47
pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Het surplus/tekort op FTK-grondslagen is als volgt: Tabel: Vereist vermogen (in duizenden euro) Risicofactor Technische voorzieningen: volgens jaarrekening (a) S1 Renterisico (inclusief inflatie) S2 Aandelen- en vastgoedrisico S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico Diversificatie-effect Totaal S (vereiste buffers) (b) Vereist vermogen (art. 132 Pensioenwet) (a + b) Aanwezige vermogen (exl. reserve VPL) Surplus
Solvabiliteit (na iteratie) 2013 2012 2.956.072 3.077.567 52.759 36.724 151.108 119.675 103.265 154.233 7.540 7.625 32.524 30.118 70.728 73.718 -193.491 -197.921 224.433 224.172 3.180.505 3.301.739 3.243.503 3.492.883 62.998 191.144
Voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke asset mix in de evenwichtsituatie. De berekening van renterisico geschiedt conform eisen van DNB en afspraken met de certificerende actuaris. Daarbij wordt het renterisico bepaald door de kasstromen van portefeuilles te schokken met de door DNB voorgeschreven factoren terwijl daarbij de hoogrentende portefeuilles te weten de High Yield (Europa en Noord Amerika), Emerging Market Debt en Bank Loans buiten de berekening van de S1 worden gehouden. Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen verandert als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Het renterisico heeft betrekking op activa zoals obligaties, derivaten (interest rate swaps) en leningen op schuldbekentenis, maar geldt ook voor de nominale verplichtingen. De strategische doelstelling binnen het beleid van het fonds is om 100% van het renterisico, op marktwaarde, af te dekken. Dat wil zeggen dat het saldo van beleggingen en verplichtingen beperkt gevoelig is voor rentestijging dan wel daling met uitzondering van onderliggende veranderingen van de verschillende rente-curves (de verplichtingen worden tegen een bepaalde voorgeschreven rentecurve contant gemaakt die qua ontwikkeling kan afwijken van de rentecurve van bijvoorbeeld staatsobligaties). Op dit moment wordt beperkt afgeweken van dit strategisch beleid en was de renteafdekking eind 2013 ongeveer 90%. De reden hiervoor is dat door de lage rente er geen reële vergoeding wordt ontvangen voor deze afdekking. Het bestuur heeft “triggers” bepaald wanneer wordt teruggegaan naar het strategisch beleid. De rentegevoeligheid wordt uitgedrukt in de zogenoemde ‘duration’. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van een verzameling vastrentende waarden.
48
Valutarisico Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen die in vreemde valuta luiden vermindert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. Aangezien de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds in euro luiden en een aanzienlijk deel van de beleggingsportefeuille in vreemde valuta, loopt het pensioenfonds valutarisico. De belangrijkste valuta zijn de Amerikaanse Dollar, het Britse Pond, de Japanse Yen, de Noorse Kroon en Zweedse Kroon. Het strategisch beleid van het pensioenfonds is om de valutaposities in Amerikaanse Dollar, Britse Pond en de Japanse Yen volledig af te dekken. Vanwege de druk op de Euro wordt van het strategisch beleid afgeweken en worden de Noorse Kroon en Zweedse Kroon niet afgedekt en de Amerikaanse Dollar deels afgedekt. De positie in vreemde valuta wordt maandelijks door het bestuur geëvalueerd. Grondstoffenrisico Grondstoffen ofwel commodities vormen een beleggingscategorie waarin veelal via index futures en swaps wordt geïnvesteerd in energie (olie), metalen, edelmetalen en agro produkten. De marktwaarde ultimo 2013 van de positie in commodities bedraagt rond de 25,8 miljoen euro. Het grondstoffenrisico betreft het risico op fluctuaties in grondstoffenprijzen. Kredietrisico Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij in gebreke blijft om aan haar verplichtingen te voldoen. Dit kunnen verplichtingen zijn tot het betalen van rente, maar het kan ook om de terugbetaling van de uitgeleende bedragen zelf gaan. Het kredietrisico wordt primair beperkt door te beleggen in bedrijven of staten met een hoge kredietwaardigheid. In de jaarrekening is de verdeling naar kredietwaardigheid weergegeven zoals deze door internationale rating agencies wordt toegekend. Het betreft de portefeuille vastrentende waarden. Het pensioenfonds neemt momenteel bewust beperkte kredietrisico’s in de vastrentende portefeuille. Het is voor de actieve beheerders toegestaan om een deel van de portefeuille te beleggen in bedrijfsobligaties en High Yield beleggingen. Voor al deze beleggingen zijn beperkingen vastgesteld. Het kredietrisico hoeft niet alleen te worden beperkt door de keuze van de bedrijven waarin wordt belegd. Het is ook mogelijk om het risico af te dekken door de aanschaf van credit default swaps (CDS). Een CDS is een soort kredietverzekering. Tegen betaling van een bepaald bedrag garandeert de ene partij jegens de andere dat hij het kredietrisico over een afgesproken hoofdsom overneemt. Het pensioenfonds en de vermogensbeheerder zijn zich bewust van de risico’s die hieraan verbonden zijn. De verslechtering in de economie wordt ook gereflecteerd in de gemiddeld lagere rating van de stukken binnen de portefeuille. Marktrisico Marktrisico heeft betrekking op verliezen die kunnen ontstaan door ongunstige marktbewegingen die samenhangen met de handel in, of het aanhouden van, een positie in financiële instrumenten. Door de beleggingen te spreiden naar sector en regio wordt ook de gevoeligheid voor bewegingen in een specifiek marktsegment c.q. regio beperkt. Een verdeling van de beleggingen per segment is opgenomen in de jaarrekening. Tevens worden daar de beleggingen naar regio weergegeven. Ook de verdeling van de looptijden van de vastrentende portefeuille is van invloed op het marktrisico.
49
Specifieke financiële instrumenten (derivaten) Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruik gemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover het passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekende partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand (cash en obligaties). Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten:
Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategisch beleggingsbeleid.
Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt.
Swaps: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden.
Het pensioenfonds heeft per saldo in zijn portefeuille betreffende derivatenposities: Interest rate swaps Nominaal 1.256,9 Marktwaarde Duration
-48,1 15,6
mln EUR mln EUR jaar
Inflatieswaps Nominaal Marktwaarde Gemiddelde inflatie
289,2
mln EUR
-18,1
mln EUR
2,3
Duration
13,7
Currency swaps Nominaal in mln
% jaar
USD
436,6
Nominaal EUR 316,9
Marktwaarde In mln (EUR) 1,9
GBP
32,4
38,9
-0,1
JPY
2.776,5
19,2
0,0
50
Thema’s 2014 Een aantal thema’s zal met enige zekerheid terugkomen op de beleidsagenda voor komend jaar. Dat zijn het nieuwe toezichtkader voor pensioenfondsen dat naar waarschijnlijkheid ingaat in 2015 en weten regelgeving. Hieronder gaan we daar nader op in. Toezichtkader In juni 2010 hebben sociale partners een Pensioenakkoord gesloten over (o.a.) de hervorming van de 2e pensioenpijler. In juni 2012 volgt de hoofdlijnennota van SZW waarin het pensioenakkoord nader, op hoofdlijnen, is uitgewerkt. In juli 2013 is het consultatiedocument ‘herziening financieel toetsingskader’ gepubliceerd waarin de hoofdlijnennota verder wordt uitgewerkt in een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel lag tot 6 september 2013 ter consultatie voor. De behandeling van het definitieve wetsvoorstel zal in 2014 plaatsvinden. De beoogde ingangsdatum van een nieuw financieel toetsingskader is 1 januari 2015. UFR Het kabinet wil met de invoering van het nieuwe FTK in 2015 ook een nieuwe Ultimate Forward Ratemethode (UFR) invoeren voor pensioenfondsen. Staatssecretaris Klijnsma stelde in december 2012 de Commissie UFR in met de opdracht om een advies uit te brengen over drie onderdelen van de UFR-methode: de hoogte van de curve, het punt op de curve waar de UFR-methode begint en de extrapolatiemethode. Op 30 augustus 2013 leverde de commissie haar rapport op. Klijnsma gaf op 1 oktober 2013 aan dat het kabinet het advies van de commissie wil overnemen in het nieuwe FTK. De nieuwe UFR methode leidt tot een lagere rentegevoeligheid van de verplichtingen ten opzichte van de huidige gehanteerde UFR methode. Voor het pensioenfonds impliceert dit dat de renteafdekking conform de nieuwe methodiek per ultimo september zou uitkomen op 110,7% terwijl de afdekking in marktwaarde termen 90,4% is en in huidige UFR termen 104,7%. Een bijkomend effect van de nieuwe UFR methode is de verder versterkende concentratie rondom het 20-jaars punt. Indien het toezichtkader definitief wordt, zal worden geanalyseerd of het beleggingsbeleid een aanpassing behoeft. Gevolgen op het gebied van pensioenuitkomsten, generatie-effecten, impact op de beleggingsportefeuille kunnen via ALM-achtige technieken in kaart worden gebracht. Gezien de ingangsdatum van het nieuwe kader per 1 januari 2015 is het van belang om nog tijdig met de voorbereiding daarop te beginnen. Wet– en regelgeving Naast de aangekondigde aanpassingen in de contractsvorm, is er vanuit wet- en regelgeving een aantal zaken die een impact kunnen/gaan hebben op de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds. Het betreft de effectuering van de AIFMD (Alternative Investment Fund Managers Directive) per medio 2014, EMIR (European Market Infrastructure Regulation) en Financial Transaction Tax. Met de AIFMD worden de activiteiten van beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen voor het eerst op Europees niveau gereguleerd. De AIFMD heeft impact op investeringen in beleggingsfondsen. Het betreft dan beleggingsfondsen, zowel gevestigd in Europa als ook daar buiten, die in Nederland worden aangeboden en tot nu toe niet onder enig toezicht staan. Het is de taak van de fondsbeheerder van de fondsen waarin het pensioenfonds belegt, om aan geldende weten regelgeving te voldoen. En daarmee ook specifiek te handelen conform de vereisten die voortkomen uit AIFMD. Dit raakt het pensioenfonds niet direct, mogelijk indirect bijvoorbeeld via een verhoging van de kosten indien managers de kosten voor AIFMD willen doorbelasten. Getoetst zal worden of de externe beleggingsfondsen onder adequaat toezicht staan.
51
Het doel van EMIR is om de derivatenmarkt veiliger en transparanter te maken. EMIR heeft gevolgen voor de wijze waarop het onderpandbeheer op derivatenposities moet worden ingericht. Het pensioenfonds is recent meer uitgebreid geïnformeerd en zal nader worden betrokken bij de verdere inrichting van de openstaande acties. De Europese Commissie heeft in 2011 een voorstel gedaan om te komen tot een Europese richtlijn voor een Financial Transaction Tax (“FTT”), die in alle EU lidstaten van toepassing zou worden op financiële transacties. Gezien alle consternatie die rondom de FTT bestaat is het echter uitermate twijfelachtig of invoering per medio 2014 haalbaar is. Introductie van de FTT heeft kostenverhogende consequenties voor het pensioenfonds.
52
Transparantie van de kosten Nu de dekkingsgraden van Nederlandse pensioenfondsen langdurig laag zijn, is er meer aandacht voor de uitvoeringskosten gekomen. Na een onderzoek van de AFM heeft de Pensioenfederatie in 2011 aanbevelingen gepubliceerd om de transparantie over kosten in onder andere het jaarverslag van een pensioenfonds te vergroten. Het pensioenfonds streeft naar een transparante weergave van de pensioenbeheer- en vermogensbeheerkosten en volgt in dit jaarverslag de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. De kosten van pensioenbeheer bedragen in 2013 € 145,49 per deelnemer, dit zijn zowel de actieven als de pensioengerechtigden (2012: € 121,32 per deelnemer). Vanwege een correctie van een kostenpost naar het juiste jaar zijn de werkelijke kosten per deelnemer over 2012 € 131,50. De stijging in 2013 wordt veroorzaakt door de nieuwe dienst ‘handhaving’ en de toename van de advieskosten, dit vanwege de vele ontwikkelingen die momenteel gaande zijn in de pensioensector. De pensioenbeheerkosten zijn mede afhankelijk van het type pensioenfonds, de omvang van de populatie, de complexiteit van de regeling en het service niveau dat het pensioenfonds nastreeft. Het pensioenfonds streeft binnen de beleidskaders naar minimalisatie van vermogensbeheerkosten. De vermogensbeheerkosten zijn afhankelijk van het gevoerde beleggingsbeleid (actief of passief beleggen) en de beleggingsmix. Daarom geeft een eenvoudig kostenratio onvoldoende basis voor de beoordeling van gemaakte kosten. Voor die beoordeling moet de relatie worden gelegd tussen vermogensbeheerkosten, het risicoprofiel, het rendementspotentieel van de gekozen beleggingsmix en de beleggingsfilosofie van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft kostentransparantie hoog in het vaandel staan. Mede in dat kader werkt de uitvoerder aan het steeds beter inzichtelijk krijgen van de beleggingskosten van het pensioenfonds in brede zin. De totale directe beheer- en bewaarkosten van het vermogensbeheer (exclusief transactiekosten) bedragen in 2013 ongeveer 0,26% van het gemiddelde belegde vermogen (2012: 0,22%). Deze beperkte stijging is het gevolg van de keuze om in 2013 beperkt extra te investeren in de returnportefeuille (aandelen, bank loans, hedge funds) wat relatief duurdere beleggingscategorieën zijn. Dit percentage omvat de kosten voor het beheer van de beleggingsportefeuille van het direct bezit en het vermogen in beleggingsfondsen. De kosten voor beleggingsfondsen worden ingehouden op het fondsvermogen. De prestatie afhankelijke beheerkosten bedragen in 2013 0,07% van het gemiddelde belegde vermogen (2012: 0,08%). Dit zijn de kosten die het pensioenfonds betaalt aan externe managers en/of fondsbeheerders in het kader van performancegerelateerde afspraken met de betreffende managers en/of beleggingsfondsen. In 2013 was overigens alleen voor enkele hedge fund managers sprake van een performancegerelateerde vergoeding. Daarnaast is er een performancegerelateerde vergoeding betaald aan MN. Deze vergoeding wordt bepaald op basis van de relatieve performance over de afgelopen 3 jaar, in dit geval de periode 2010-2012. Hierbij wordt zowel gekeken naar de relatieve bijdrage van MN ten opzichte van de gestelde normportefeuille als de kwalitatieve dienstverlening door MN. Tevens dienen de transactiekosten inzichtelijk gemaakt te worden. Afhankelijk van het soort effect worden transactiekosten separaat in rekening gebracht of zit de vergoeding voor de tegenpartij in de aankoopprijs of verkoopprijs verdisconteerd. De omvang van de verdisconteerde transactiekosten kan alleen worden geschat, waartoe de Pensioenfederatie aanbevelingen doet die zijn gevolgd. De transactiekosten voor het operationeel beheer van de beleggingsportefeuille in 2013 zijn 0,05% van het gemiddeld belegd vermogen (2012: 0,08%). De daling van de transactiekosten is voor een belangrijk deel gerealiseerd door de lagere transactiekosten voor bedrijfsobligaties. Deze kosten waren in 2013 lager dan in 2012, omdat in dat jaar de strategie van de bedrijfsobligaties is aangepast, hetgeen tot een transitie in de portefeuille heeft geleid.
53
Uit de z-score blijkt duidelijk dat het pensioenfonds in de genoemde periode, mede door het beheer van MN, voor de portefeuille een hogere performance heeft behaald dan de normportefeuille. In 2013 zijn hernieuwde afspraken met MN gemaakt die zowel de bonus nog verder inperken als meer kwalitatieve factoren in ogenschouw nemen bij de beoordeling. Bij de vergelijking van de kosten met vorig jaar is het van belang om ook het bijbehorende risicoprofiel in ogenschouw te nemen. Het risicobudget eind 2013 bedroeg circa 4,3. Deze is in dit bestuursverslag opgenomen. De ontwikkeling van de kosten vermogensbeheer (ten opzichte van het gemiddelde belegd vermogen) is als volgt:
Soort Directe beheerkosten Prestatie afhankelijke beheerkosten Bewaarloon Overige kosten Totaal (exclusief transactiekosten) Transactiekosten (afgeleid)
2013 2012 % beheerd vermogen % beheerd vermogen 0,24 0,20 0,07 0,08 0,01 0,01 0,01 0,01 0,33 0,30 0,05 0,08
Behaald netto rendement
2013
2012 ‐4,2 %
10,0%
Toelichting op de tabel: Directe beheerkosten Kosten waarvoor facturen zijn ontvangen. Deze directe beheerkosten worden van het brutorendement van de desbetreffende belegging afgetrokken zodat het netto-rendement in de jaarrekening zichtbaar is. Bewaarloon Het pensioenfonds betaalt een bewaarloon aan de bewaarder van de beursgenoteerde beleggingstitels. Overige kosten Kosten die noodzakelijk zijn voor het vermogensbeheer van het pensioenfonds, maar die niet tot de beheerkosten behoren. Deze kosten zijn gebaseerd op een toedeling van alle kosten in het onderliggende beleggingsfonds naar rato van het aandeel van het pensioenfonds in de belegging. Dit betreffen onder andere kosten van adviseurs, taxateurs en controleurs. Netto rendement Het behaalde rendement waarbij alle kosten van het bruto rendement zijn afgehaald. De netto rendementen worden berekend in lijn met de daarvoor geldende richtlijnen.
54
Jaarrekening
55
Jaarrekening BALANS PER 31 DECEMBER 2013 (na resultaatbestemming) ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds * Vastrentende waarden * Aandelen * Vastgoedbeleggingen * Overige beleggingen * Derivaten
(1) (2) (3) (4) (5)
Totaal beleggingen
2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
2.580.322 344.848 271.248 104.335 7.673
2.812.015 246.482 292.008 114.139 256.142 3.308.426
3.720.786
Vorderingen uit hoofde van beleggingen
(6)
4.944
8.281
Overige vorderingen en overlopende activa
(7)
9.110
7.194
Liquide middelen
(8)
37.062
40.912
3.359.542
3.777.173
Totaal activa
56
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves * Algemene reserves * Algemene reserves AIP * Algemene reserves prepensioen * Solvabiliteitsreserve * Solvabiliteitsreserve prepensioen * Reserve 15-jaars inkoop VPL Totaal stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen * Voorziening pensioenverplichting risico pensioenfonds * Voorziening pensioenverplichting prepensioen * Voorziening pensioenverplichting AIP * Overige technische voorzieningen
(9) (10) (11) (12) (13) (14)
2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
58.563 9.873 4.435 222.217 2.216 26.221
(15)
179.253 10.396 1.495 222.243 1.929 28.465 323.525
443.781
(16)
2.925.241
3.049.396
(17)
29.162
26.418
(18) (19)
1.567 102
1.681 72
Totaal technische voorzieningen
2.956.072
3.077.567
Verplichtingen uit hoofde van beleggingen
(20)
73.534
253.391
Overige schulden en overlopende passiva
(21)
6.411
2.434
3.359.542
3.777.173
Totaal passiva
57
STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER HET BOEKJAAR 2013 BATEN
2013
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds Overige baten
(22) (23) (24)
Totaal baten
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
48.916 - 141.721 430
45.515 321.017 240
- 92.375
366.772
143.496 5.400
145.169 4.521
LASTEN Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten
(25) (26)
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds * Pensioenopbouw * Toeslagen
(27)
* * * * * * * *
Rentetoevoeging
1)
Onttrekking voor uitkeringen Onttrekking voor uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van waardeoverdrachten Verzwaring overlevingstafels Wijziging overige actuariële uitgangspunten Overige mutaties Totaal mutatie voorziening pensioenverplichtingen
Mutatie overige technische voorzieningen Saldo overdrachten van rechten Overige lasten Totaal lasten
Saldo van baten en lasten
(28) (29) (30)
49.156 78
47.605 162
10.510 - 142.934 - 3.594 - 71.703 - 1.221 35.635 2.548
43.795 - 144.570 - 3.654 195.735 - 1.048 23.773 - 15.311 - 121.525
146.487
30 1.162 - 682
31 688 - 536
27.881
296.360
- 120.256
70.412
- 118.273 261 - 2.244
69.014 - 451 1.849
- 120.256
70.412
Bestemming saldo boekjaar: Algemene reserves Solvabiliteitsreserves Reserve 15-jaars inkoop VPL
1) De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351% (2012: 1,544%). Dit is de 1-jaarsrente per 1 januari 2013.
58
KASSTROOMOVERZICHT 2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
Pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangsten wegens overgenomen verplichtingen Uitgekeerde pensioenen Afkopen Uitgaven wegens overgedragen verplichtingen Betaalde pensioenuitvoeringskosten Overige mutaties
47.808 1.609 - 139.017 - 1.313 - 1.693 - 5.184 - 179
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
49.399 708 - 143.728 - 1.612 - 1.598 - 5.906 86 - 97.969
- 102.651
Beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen van beleggingen Betaalde kosten vermogensbeheer Overige mutaties
2.635.213 87.409 - 2.623.113 - 6.057 667
4.460.733 96.312 - 4.425.498 - 5.319 - 4.039
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
94.119
122.189
Totale kasstroom
- 3.850
19.538
Stand per einde boekjaar Stand per einde vorig boekjaar
37.062 40.912
40.912 21.374
Mutatie in geldmiddelen
- 3.850
19.538
De mutatie in geldmiddelen bestaat uit de volgende balansposten:
De aan- en verkopen van beleggingen zijn inclusief de aan- en verkopen van deposito's van 1,4 miljard euro (2012: 3,1 miljard euro). De deposito’s die het fonds uitzet, hebben een looptijd korter dan één jaar en kennen een hoge omloopsnelheid waarbij het vrijgekomen bedrag veelal opnieuw op deposito wordt uitgezet. Om die reden bestaan de aan- en verkopen van beleggingen voor het grootste deel uit deposito's (en werden de aan- en verkopen van deposito's tot en met de jaarrekening 2012 gesaldeerd gepresenteerd onder aan- of verkopen van beleggingen).
59
ALGEMENE TOELICHTING Algemeen Activiteit Het doel van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij, statutair gevestigd te Amsterdam (hierna ‘het fonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het fonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de in branche Koopvaardij aangesloten werkgevers. Overeenstemmings- De jaarrekening is opgesteld op basis van in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen verklaring voor financiële verslaggeving en de wettelijke bepalingen inzake de jaarrekening, zoals deze zijn vermeld in Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ), in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Verbonden partijen Mn Services N.V. Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij is aandeelhouder van Mn Services N.V. (MN). De door MN voor het fonds verrichte werkzaamheden worden uitgevoerd tegen marktconforme tarieven. Transacties met Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar de toelichting op de (voormalige) bestuurders pensioenuitvoeringskosten in de staat van baten en lasten. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders.
Algemene grondslagen voor de opstelling van de jaarrekening Schattingen en De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat veronderstellingen het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Rentetermijnstructuur Als rekenrente is ultimo 2013 gehanteerd de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Dit is dezelfde grondslag als ultimo 2012. De rentetermijnstructuur is door DNB aangepast door de introductie van een Ultimate Forward Rate (UFR). Zie de algemene toelichting op de voorziening pensioenverplichtingen (16). Opname van een actief Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige of een verplichting economische voordelen naar het fonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld.
60
Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Saldering van een actief Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de en een verplichting balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, van beleggingen inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
Grondslagen voor de balanswaardering Algemene waardering De beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen zijn gewaardeerd op reële waarde, tenzij hierna anders is vermeld. Per categorie is aangegeven hoe deze waarde is bepaald. De overige balansposten zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, tenzij anders vermeld. Alle bedragen in de balans luiden in duizenden euro's. De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Beleggingen De beleggingen zijn gerubriceerd naar de aard van de financiële instrumenten. In de toelichting is de aansluiting op de indeling volgens het strategisch beleggingsbeleid van het fonds weergegeven. Deze laatste indeling is gehanteerd in de kerncijfers en het bestuursverslag. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het fonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen, of afgeleide van marktnoteringen. Echter bepaalde instrumenten, zoals vastgoed, participaties in hypotheken en bepaalde derivaten zijn gewaardeerd door gebruik te maken van waarderingsmodellen en -technieken. Het is gebruikelijk en mogelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor financiële instrumenten zoals beleggingsvorderingen en -schulden geldt dat de boekwaarde de reële waarde benadert als gevolg van het korte termijn karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Participaties in beleggingsfondsen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort beleggingen. Bij gemengde beleggingsfondsen wordt qua waardering aangesloten bij de hoofdcategorie in het desbetreffende fonds, bepaald op basis van reële waarde. Financiële instrumenten worden gebruikt ter afdekking van beleggingsrisico’s en het realiseren van het vastgelegde beleggingsbeleid. Derivaten die deel uitmaken van een beleggingsfonds zijn opgenomen in de beleggingscategorie waarin dit beleggingsfonds is gerubriceerd. Beleggingen die in het kader van een securities lending contract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor beleggingen.
61
Vastrentende waarden De post vastrentende waarden bestaat uit: * Obligaties, leningen op schuldbekentenis en andere waardepapieren met een variabele of vaste rente; * Participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in vastrentende waarden; * Participaties in hypotheken; * Deposito's. Obligaties, leningen en Obligaties zijn gewaardeerd tegen de biedkoers op balansdatum inclusief de lopende andere waardepapieren interest ultimo jaar. Leningen op schuldbekentenis zijn gewaardeerd tegen reële waarde op basis van de contante waarde van toekomstige kasstromen, verdisconteerd tegen de rente op staatsobligaties met vergelijkbare looptijden inclusief eventuele opslagen, behorende bij het risicoprofiel van de leningen. Beleggingsinstellingen Participaties in beleggingsinstellingen worden gewaardeerd tegen de beurskoers (bied) op balansdatum. Voor niet aan een beurs genoteerde fondsen betreft het de reële waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van dat fonds laatste afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Hypotheken Hypothecaire leningen worden gewaardeerd tegen reële waarde. De reële waarde van de hypotheken is berekend door middel van de ‘discounted cash flow’-methode (Hierna: DCF-model). Bij de reële waardeberekening is uitgegaan van een aantal parameters en/of veronderstellingen met betrekking tot de disconteringsvoet en de verwachte kasstroom. De disconteringsvoet bestaat uit een basisrente gelijk aan de euroswapcurve plus opslagen voor type onderpand, soort financiering en risicocategorie. De verwachte kasstroom is de te ontvangen rente en aflossing op basis van de het gewogen gemiddelde momenten van de ontvangst inclusief het vervroegd aflossingsrisico. De gehanteerde parameters in het DCF-model zijn ultimo boekjaar geactualiseerd. Deposito's Deposito’s worden gewaardeerd tegen reële waarde op balansdatum. Bankloans In bankloans wordt deelgenomen via participaties in beleggingsinstellingen. De waardering betreft de reële waarde op basis van de door de vermogensbeeerder van dat fonds laatste afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Aandelen Onder de post aandelen zijn verantwoord: * Beursgenoteerde aandelen; * Participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen. Beursgenoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de slotkoers op balansdatum. Aan deze beurswaarde worden de ultimo jaar betaalbaar gestelde maar nog niet ontvangen dividenden toegevoegd. Niet aan een beurs genoteerde aandelenfondsen zijn gewaardeerd tegen de reële waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van dat fonds laatste afgegeven netto vermogenswaarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Onder de aandelen is tevens opgenomen het 5 procent belang in Mn Services N.V. gevestigd te Den Haag. Vastgoedbeleggingen Vastgoed wordt gewaardeerd tegen de reële waarde per 31 december van het boekjaar. De reële waarde van de directe belangen wordt bepaald middels gedurende het jaar uitgevoerde externe taxaties. Voor ieder object vindt eenmaal per jaar een volledige externe taxatie plaats. In de kwartalen waarin een object niet volledig extern wordt getaxeerd vindt een externe update taxatie plaats. De reële waarde wordt gebaseerd op de onderhandse verkoopwaarde, welke bij aanbieding in verhuurde staat, op de voor het onroerend goed meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde – niet zijnde de huurder – zou kunnen worden verkregen. De kosten van verwerving, bestaande uit notariskosten, verschuldigde overdrachtsbelasting en dergelijke, komen voor rekening van de koper en zijn derhalve in de reële waarde begrepen. De onderhandse verkoopwaarde is gebaseerd op actuele marktprijzen, indien noodzakelijk, aangepast voor specifieke omstandigheden en courantheid van het object. Als deze informatie onvoldoende beschikbaar is, worden marktprijzen geschat op basis van de gekapitaliseerde huurwaardemethode of contante waarde methode. Voor niet beursgenoteerde participaties en deelnemingen in vastgoed maatschappijen is dit de berekende intrinsieke waarde die de reële waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Overige beleggingen Onder de overige beleggingen zijn opgenomen Commodities en Hedge Funds. Commodities en Hedge Funds worden gewaardeerd tegen netto vermogenswaarde, zijnde een benaderde reële waarde. Bij afwezigheid van een ultimo jaaropgave van de fondsmanager maakt de fiduciaire vermogensbeheerder een gefundeerde inschatting op basis van marktanalyse.
62
Derivaten Derivaten zijn financiële instrumenten die zijn afgeleid van meer traditionele producten als aandelen en obligaties. De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per derivatencontract gesaldeerd. Positieve posities uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder derivaten. Negatieve posities uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder verplichtingen uit hoofde van de beleggingen. De nominale waarde van derivaten geeft het bedrag aan waarover het contract is afgesloten. De reële waarde is de waarde als het contract ultimo jaar zou worden verkocht of teruggedraaid. De waarde wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. De credit support annexen (CSA-contracten) hebben betrekking op derivatencontracten. De openstaande vorderingen en verplichtingen van de derivatencontracten worden maandelijks per tegenpartij gesaldeerd. Bij een saldo boven de contractueel vastgestelde grens wordt er onderpand gestort aan c.q. ontvangen van de tegenpartij. De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per tegenpartij gesaldeerd, waarbij een positief saldo per tegenpartij op de debetzijde van de balans terechtkomt en een negatief saldo per tegenpartij op de creditzijde van de balans (onder verplichtingen uit hoofde van beleggingen). Vorderingen uit hoofde De post vorderingen uit hoofde van beleggingen betreft vooral de waarde van van beleggingen onderhanden beleggingstransacties. Overige vorderingen en De overige vorderingen en overlopende activa omvatten onder meer de te vorderen overlopende activa premiebijdragen op werkgevers. De te vorderen premies zijn gewaardeerd tegen reeële waarde, zijnde de contante waarde van de verwachte cashflow, onder aftrek van een voorziening voor mogelijk oninbaarheid. Liquide middelen Onder de liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. De liquide middelen staan ter vrije beschikking van het fonds en zijn gewaardeerd tegen de nominale waarde. Algemene reserve Deze reserve dient ter opvang van mutaties in de solvabiliteitsreserve, voor financiering van toeslagen en het dekken van andere algemene risico’s. Jaarlijks wordt, nadat de voorziening pensioenverplichtingen, alle overige technische voorzieningen en alle overige reserves op een voldoende peil zijn gebracht, het resultaat van het fonds ten gunste dan wel ten laste van de algemene reserve gebracht. Algemene reserve AIP De algemene reserve AIP bestaat uit de WIA-hiaatverzekering. Het fonds heeft deze regeling vanaf 1 januari 2012 weer in eigen beheer, als onderdeel van het pensioenreglement. In december 2011 is de reserve van de WIA-hiaatverzekering overgedragen door OWM Zee-Risico 1996. Algemene reserve Deze reserve dient ter opvang van mutaties in de prepensioenregeling, voor financiering prepensioen van toeslagen en het dekken van algemene risico’s ten aanzien van de prepensioenregeling. Solvabiliteitsreserve In de jaarrekening wordt aansluiting gezocht bij de uitkomsten van de toereikendheidstoets. De hoogte van de solvabiliteitsreserve is minimaal gelijk aan nul en maximaal gelijk aan de grens die in het Financieel Toetsingskader is gesteld voor het Vereist Vermogen. Reserve 15-jaars Op basis van de overgangsregeling van het Sociaal Akkoord van 2004 heeft het fonds een inkoop VPL arbeidsvoorwaardelijke toezegging gedaan, waarbij de toekenning en financiering plaats zal vinden gedurende een periode van 15 jaar. De toezegging zal daadwerkelijk plaatsvinden op de ingangsdatum van het pensioen of aan het einde van deze 15-jaars periode. Om de financiering hiervan gelijkmatiger in de tijd te laten verlopen, is een bestemmingsreserve gevormd. Over 2011 zijn er voor het eerst aanspraken toegekend, welke via de resultaatbestemming ten laste van de bestemmingsreserve zijn gebracht. In 2013 heeft via de resultaatbestemming een onttrekking van de toegekende aanspraken van geboortejaar 1953 en een toevoeging van het fondsrendement plaatsgevonden.
63
Voorziening De omvang van de voorziening pensioenverplichtingen wordt gebaseerd op de reële pensioenverplichtingen waarde, zijnde de contante waarde van de verwachte toekomstige uitkeringen. Deze zijn gebaseerd op de ultimo verslagjaar opgebouwde pensioenen van de actieven, slapers en pensioengerechtigden, alsmede de totaal te bereiken pensioenopbouw van arbeidsongeschikte deelnemers met een premievrije pensioenopbouw. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen. Het fonds kent twee regelingen waarvan de bijeengebrachte middelen vanwege de aard van die regelingen apart geadministreerd worden. Het betreft de WAO-gat (AIP) verzekering en de prepensioenregeling (Reglement B). In de balans zijn de voorzieningen met betrekking tot deze regelingen apart verantwoord. Kansstelsels De Voorziening Pensioenverplichtingen (VPV) wordt jaarlijks per de balansdatum 31 december berekend op basis van recente prognosetafels AG 2012-2062 zonder reductiefactoren of leeftijdscorrectie. Voor de tarieven van het nabestaandenpensioen zijn gehuwdheidsfrequenties (beter: partnerfrequenties) in acht genomen. Deze frequenties zijn 0,30 op 20-jarige leeftijd, vervolgens per jaar oplopend met 0,05 tot 0,75 op leeftijd 29, en voor 30-jarigen tot en met 59-jarigen gelijk aan 0,825. Op leeftijd 60 jaar is de gehuwdheidsfrequentie op 1 gesteld. Vanaf leeftijd 60 jaar neemt de gehuwdheidsfrequentie vervolgens af met de sterftekans van de medeverzekerde. Bij de berekeningen is steeds aangenomen dat de medeverzekerde partner van een mannelijke verzekerde een vrouw is die vier jaar jonger is, terwijl is aangenomen dat een vrouwelijke verzekerde een vier jaar oudere mannelijke medeverzekerde partner heeft. Voor ingegane invaliditeitspensioenen is de netto VPV gesteld op de contante waarde van het toegekende invaliditeitspensioen. Met ingang van 2010 wordt jaarlijks 2% van de bruto doorsneepremie gereserveerd in een zogenaamde wachttijdvoorziening (IBNR). Deze voorziening maakt deel uit van de VPV. Indien de wachttijdvoorziening op enig moment meer bedraagt dan 3 keer een jaarreservering, ofwel 6% van de bruto doorsneepremie van dat jaar, dan zal het meerdere vrijvallen ten gunste van het resultaat van het fonds. Dat gedeelte van de VPV dat betrekking heeft op door de premievrijgestelde deelnemers verkregen aanspraken op tijdelijk ouderdomspensioen, overbruggingspensioen en overbruggingsuitkering, is op nul gesteld. De overbruggingen voor premievrijgestelde deelnemers worden namelijk door samenloopbepalingen niet geacht tot uitkering te komen. De voorziening voor niet ingegaan respectievelijk ingegaan ouderdoms- en overbruggingspensioen en overbruggingsuitkering wordt verhoogd met 0,35% resp. 0,65% in verband met de reglementaire overlijdensuitkering ter grootte van één maanduitkering bij overlijden na ingang van het ouderdoms- of overbruggingspensioen dan wel overbruggingsuitkering. De netto VPV is met 2,5% verhoogd voor excassokosten. Rekenrente De VPV wordt berekend aan de hand van de rentetermijnstructuur zoals die door DNB gepubliceerd wordt. De driemaandsmiddeling blijft voor 2013 gehandhaafd. Het gaat hierbij om een aanpassing van de rentetermijnstructuur voor looptijden vanaf 20 jaar. Voor looptijden tot en met 20 jaar is de zero rente gelijk aan de waargenomen driemaands gemiddelde zero rente. Voor looptijden vanaf 21 jaar wordt de zero rente aangepast door de onderliggende 1-jaars forward rente te extrapoleren naar de zogenoemde UFR van 4,2%. De pensioenen zijn continu betaalbaar verondersteld. De netto VPV voor het ouderdomsen nabestaandenpensioen wordt gesteld op de contante waarde van de op de balansdatum verworven tijdsevenredige aanspraken, met inbegrip van de verhogingen per 1 januari na de balansdatum. Ter bepaling van de netto VPV voor niet ingegane wezenpensioenen wordt geen afzonderlijke voorziening vastgesteld. In plaats daarvan wordt het uitgestelde nabestaandenpensioen behorend bij het uitgesteld ouderdomspensioen voor deelnemers jonger dan 65 jaar op 105% van zijn reglementaire waarde gesteld. Groepering, Op de balansdatum worden voor de groepen actieve deelnemers, gewezen deelnemers met leeftijdsbepaling uitgestelde rechten en personen voor wie het pensioen is ingegaan, gesplitst per geslacht, de aanspraken samengevoegd voor personen geboren in hetzelfde jaar. Per aldus gevormde categorie wordt de leeftijd gesteld op het verslagjaar minus het geboortejaar plus een half. Het niet ingegane ouderdomspensioen van deelnemers die hun tijdelijk pensioen ontvangen worden vanaf 2010 onder de categorie pensioengerechtigden verantwoord in plaats van onder de categorie actieve deelnemers en slapers.
64
Kenmerken De door het fonds verzekerde pensioenregeling kan worden gekarakteriseerd als een pensioenregeling voorwaardelijk geïndexeerde opbouwregeling. De pensioenregeling voorziet in ouderdomspensioen ten behoeve van deelnemers en gewezen deelnemers en in (bijzonder) weduwe- of weduwnaarspensioen en wezenpensioen ten behoeve van de nagelaten betrekkingen, onder wie tevens geregistreerd partnerschap en aangemelde partners worden begrepen. De pensioengrondslag wordt bepaald door het loon te verminderen met een franchise. Er is sprake van een maximum loon. De franchise en het maximum loon worden jaarlijks, per 1 januari, aangepast overeenkomstig de ontwikkelingen van de algemene prijs- en loonontwikkeling. Verplichtingen uit hoofde De post verplichtingen uit hoofde van beleggingen betreft ondermeer de verplichtingen van beleggingen inzake derivaten zoals beschreven onder derivaten. Overige schulden en De overige schulden en overlopende passiva omvatten de posten verschuldigd aan externe overlopende passiva partijen en zijn bij de eerste verwerking en de vervolgwaardering gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs.
Grondslagen voor de staat van baten en lasten Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. De baten en lasten worden toegerekend aan het verslagjaar waarop ze betrekking hebben. Premiebijdragen (van Hieronder zijn opgenomen de over het boekjaar in rekening gebrachte en te brengen werkgevers en werknemers) premies en koopsommen. Beleggingsresultaten voor Onder de beleggingsopbrengsten zijn opgenomen de directe en de indirecte risico pensioenfonds beleggingsopbrengsten, onder aftrek van de kosten van vermogensbeheer. Directe De directe beleggingsopbrengsten hebben betrekking op opbrengsten uit beleggingsopbrengsten beleggingsfondsen, intrest en dividenden onder aftrek van de aan de beleggingen toe te rekenen kosten, alsmede de huren verminderd met de exploitatiekosten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling Indirecte De indirecte beleggingsopbrengsten hebben betrekking op gerealiseerde en beleggingsopbrengsten ongerealiseerde waardestijgingen of waardedalingen. Kosten vermogensbeheer De kosten van vermogensbeheer worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van direct vastgoed zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Overige baten Deze zijn opgenomen voor de aan het boekjaar toe te rekenen bedragen. Mutatie voorziening De mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds is opgesplitst in pensioenverplichtingen een aantal onderdelen, die als volgt zijn toegelicht: Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Toeslagen De onder dit hoofd opgenomen toename van de voorziening betreft het effect van indexering en overige toeslagen op de voorziening. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351% (2012: 1,544%). Dit is de 1-jaarsrente per 1 januari 2013, berekend over de gehele pensioenverplichting. Onttrekking voor Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en uitkeringen opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode. Onttrekking voor Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf uitvoeringskosten actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode.
65
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de reële waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Per einde 2012 bedroeg de uit de toen gehanteerde rentetermijnstructuur af te leiden fondsspecifieke gemiddelde interne rekenrente 2,33%. Per einde 2013 was deze gemiddelde interne rekenrente op basis van de per die datum geldende rentetermijnstructuur gestegen naar 2,62%. Wijziging uit hoofde van Hieronder zijn opgenomen de aan het verslagjaar toe te rekenen overdrachtswaarde van de waardeoverdrachten overgenomen respectievelijk overgedragen pensioenaanspraken met betrekking tot de actuariële waarde. Wijziging overige actuariële De onder dit hoofd opgenomen mutaties van de voorziening hebben betrekking op uitgangspunten incidentele wijziging van de regeling, en/of incidentele wijzigingen in actuariële grondslagen/methoden. Per 31 december 2013 zijn de reductiefactoren voor vrouwen verlaagd van 110% naar 100%. Overige mutaties De onder dit hoofd opgenomen mutaties van de voorziening hebben betrekking op de kanssystemen. Mutatie overige technische Hieronder zijn opgenomen de mutaties in de overige technische voorziening over het voorzieningen boekjaar. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten Hieronder zijn opgenomen de door het fonds in het boekjaar toe te rekenen werkelijke kosten. Voor pensioenuitvoeringskosten die hun oorsprong in het verleden hebben, maar waarvan de uitgaven pas in de toekomst zullen plaatsvinden, is een reservering getroffen. Saldo overdrachten van Hieronder zijn opgenomen de aan het verslagjaar toe te rekenen overdrachtswaarde van de rechten overgenomen respectievelijk overgedragen pensioenaanspraken. Overige lasten Deze zijn opgenomen voor de aan het boekjaar toe te rekenen bedragen.
Grondslagen voor het kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode, waarbij onderscheid is gemaakt tussen kasstromen uit pensioen- en beleggingsactiviteiten. De geldmiddelen bestaan uit de mutatie van de posten Liquide middelen en Schulden bij bancaire instellingen. De mutaties in het kasstroomoverzicht zijn indirect afgeleid uit de staat van baten en lasten en de balansmutaties.
66
RISICOPARAGRAAF
In het bestuursverslag is ingegaan op de strategische en operationele risico's en op het beleid ter beheersing van de risico's. Onderstaand wordt meer kwantitatieve informatie betreffende de risico's weergegeven. BELEID EN RISICOBEHEER Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: * Beleggingsbeleid * Premiebeleid * Herverzekeringsbeleid * Toeslagverleningsbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie geeft inzicht in de pensioenverplichtingen en verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario's. Op grond van de analyses stelt het bestuur strategisch beleid vast. Dat strategisch beleid betreft het beleggingsbeleid, premiebeleid en toeslagbeleid. Het strategisch beleid wordt jaarlijks en indien nodig meer frequent door het bestuur gebruikt voor het vaststellen van de beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. SOLVABILITEITSRISICO Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslag van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Voldoende vermogen houdt niet alleen in dat het vermogen ten minste gelijk is aan de verplichtingen. Er moet ook sprake zijn van een toereikende algemene reserve voor het opvangen van tegenvallers. Die tegenvallers kunnen te maken hebben met de ontwikkeling van de rente en de koersen op de financiële markten, maar ook met actuariële zaken (zoals de levensverwachting van deelnemers) of de inflatie (bij oplopende inflatie nemen de kosten toe om de pensioenen waardevast te houden). De Nederlandsche Bank (DNB) heeft als toezichthouder een standaardmethode vastgesteld om te toetsen of in het fonds voldoende vermogen aanwezig is om beschermd te zijn tegen genoemde risico's. In de standaardmethode wordt elk risico omgerekend naar een bepaalde vermogenseis. De combinatie van deze factoren geeft de vereiste solvabiliteit. Omdat de risico's onderling gecorreleerd zijn - sommige risico's zullen zich naar verwachting manifesteren terwijl andere risico's dat nu juist niet doen - vindt nog een aftrek vanwege diversificatie plaats. Op grond van het standaard risicomodel bepaalt het fonds het geldende vereiste eigen vermogen. Het toepassen van het standaard risicomodel leidt tot een adequate inschatting van het totale risicoprofiel van het fonds. Het fonds bepaalt het vereist eigen vermogen op basis van de werkelijke asset mix van de beleggingen op balansdatum. Bij toepassing van het standaard risicomodel heeft het fonds ultimo 2013 op basis van de werkelijke asset mix een vereist vermogen van 7,6% van de voorziening pensioenverplichtingen (2012: 7,3%) nodig.
67
De volgende tabel laat de uitkomsten van het DNB standaard risicomodel per risicofactor zien. Tabel: Vereist vermogen (in duizenden euro) Solvabiliteit (na iteratie) 2013 2012
Risicofactor
Technische voorzieningen: volgens jaarrekening S1 S2 S3 S4 S5 S6 S7 S8 S9 S10
(a)
2.956.072
3.077.567
52.759 151.108 103.265 7.540 32.524 70.728 -
36.724 119.675 154.233 7.625 30.118 73.718 -
417.924 -193.491
422.093 -197.921
224.433
224.172
(c = a + b)
3.180.505
3.301.739
(d)
3.243.503
3.492.883
(e = d - c)
62.998
191.144
Renterisico (inclusief inflatie) Aandelen- en vastgoedrisico Valutarisico Grondstoffenrisico Kredietrisico Verzekeringstechnisch risico Liquiditeitsrisico Concentratierisico Operationeel risico Actief beheer risico
Subtotaal van alle risico's Diversificatie-effect Totaal S (vereiste buffers) Vereist vermogen (art. 132 Pensioenwet) Aanwezige vermogen Surplus
(b)
Voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de werkelijke asset mix in de evenwichtssituatie. Het aanwezige vermogen bestaat uit de niet beklemde reserves, zijnde de totale reserves exclusief de Algemene reserve AIP en de Reserve 15-jaars inkoop VPL. Zie ook de toelichting op de balanspost Algemene reserve. RENTERISICO (S1) Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. De doelstelling, binnen het beleid van het fonds, is om 100% van het renterisico in de nominale portefeuille af te dekken. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is de (met de contante waarde van de kasstromen) gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Duration (in duizenden euro's) Duration van de vastrentende waarde (voor derivaten) Duration van de vastrentende waarde (na derivaten) Duration van de (nominale) pensioenverplichtingen
Ultimo 2013 Waarde Duration 2.580.322 2.580.322 2.955.970
4,7 11,9 13,5
Ultimo 2012 Waarde Duration 2.812.015 2.812.015 3.077.495
4,7 12,2 14,0
Bovenstaande tabel laat zien dat de duratie van vastrentende waarde na derivaten lager is dan de duratie van de pensioenverplichtingen, namelijk 11,9 versus 13,5 jaar. Dit betekent dat de beleggingen minder gevoelig zijn voor renteverandering dan de pensioenverplichtingen. Bij een rentestijging daalt de waarde van de verplichting procentueel harder dan de beleggingen, en bij een rentedaling stijgt de verplichting harder. Het verschil in rentegevoeligheid tussen de beleggingen en de verplichtingen kan ook zichtbaar worden gemaakt door de invloed op de dekkingsgraad van een renteschok van 100 basispunten (= één procentpunt): Rente schok Dekkingsgraad
1% daling
Stand 31/12/2013
1% stijging
109,5%
109,7%
110,3%
68
Naast de overlay-portefeuille met rentederivaten vormt de portefeuille langlopende staatsleningen een belangrijk onderdeel van de matchingportefeuille. De matchingportefeuille heeft als doel de ontwikkeling van de verplichtingen als gevolg van rentebewegingen te volgen. Daarom is de looptijd van de portefeuille zoveel mogelijk aangepast aan de looptijd van de verplichtingen. De beschikbaarheid van staatsleningen is voldoende tot een looptijd van zo'n 30 jaar. Daarom volgen de staatsleningen met name de verplichtingen tot een dergelijke looptijd. Op langere looptijden en aanvullend aan de Afhankelijk van de dekkingsgraad hanteert het fonds een beleid om het inflatie- en renterisico van een deel van de reële verplichtingen af te dekken. Bij een stijging van de dekkingsgraad wordt een groter deel van de reële verplichtingen afgedekt. Bij een dekkingsgraad boven de 134 procent is de target om een volledige reële afdekking te realiseren. De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: Looptijd (in duizenden euro's)
Ultimo 2013 Waarde %
Ultimo 2012 Waarde %
Resterende looptijd < 1 jaar Resterende looptijd 1 < > 5 jaar Resterende looptijd ≥ 5 jaar
571.856 474.575 1.533.891
22 18 60
565.871 661.665 1.584.479
20 24 56
Totaal
2.580.322
100
2.812.015
100
AANDELEN- EN VASTGOEDRISICO (S2) Het aandelen- en vastgoedrisico (marktrisico) omvat de mogelijkheden voor winst of verlies en omvat het prijs(koers)risico, renterisico en het valutarisico. De strategie van het fonds met betrekking tot het beleggingsrisico wordt bepaald door de beleggingsdoelstellingen zoals vastgelegd in het beleggingsplan. Het marktrisico wordt op dagelijkse basis beheerd door vermogensbeheerders in overeenstemming met de aanwezige beleidskaders en richtlijnen. De overall-marktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. Marktrisico heeft betrekking op verliezen die kunnen ontstaan door ongunstige marktbewegingen die samenhangen met de handel in, of het aanhouden van, een positie in financiële instrumenten. Het marktrisico wordt voornamelijk gemitigeerd door het diversificeren van de beleggingsportefeuille ofwel het spreiden van de beleggingen over sectoren en regio's. De onderstaande tabel geeft weer de spreiding van de aandelen- en vastgoedportefeuille van het fonds naar sectoren: Sectorverdeling aandelen en vastgoed (in duizenden euro's)
Ultimo 2013 Waarde %
Ultimo 2012 Waarde %
Financiële instellingen Handel- en industriële bedrijven Nutsbedrijven Vastgoed Andere instellingen
81.068 37.905 30.264 271.248 195.611
13 6 5 44 32
59.325 25.043 24.654 292.008 137.460
11 5 4 54 26
Totaal
616.096
100
538.490
100
De onderstaande tabel geeft weer de spreiding van de aandelen- en vastgoedportefeuille van het fonds naar regio's: Regionale verdeling aandelen en vastgoed (in duizenden euro's)
Ultimo 2013 Waarde %
Ultimo 2012 Waarde %
Mature markets Emerging markets
508.625 107.471
83 17
462.686 75.804
86 14
Totaal
616.096
100
538.490
100
69
Uit de onderstaande tabel blijkt de spreiding van de vastgoedportefeuille naar sectoren: Sectorverdeling vastgoed (in duizenden euro's)
Ultimo 2013 Waarde %
Ultimo 2012 Waarde %
Woningen Kantoren Winkels Overige
152.973 43.550 40.370 34.355
56 16 15 13
162.954 46.901 44.314 37.839
56 16 15 13
Totaal
271.248
100
292.008
100
VALUTARISICO (S3) Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen die in vreemde valuta luiden vermindert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. Aangezien de pensioenverplichtingen van het fonds in euro luiden en een aanzienlijk deel van de beleggingsportefeuille in vreemde valuta, loopt het fonds valutarisico. De voor het fonds belangrijkste valuta zijn de Amerikaanse Dollar, het Britse Pond en de Japanse Yen. Het strategisch beleid van het fonds is om valutaposities in het Britse Pond en de Japanse Yen volledig af te dekken. Voor de Amerikaanse Dollar wordt 81% afgedekt. Het totaalbedrag dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo jaar circa 29% van de beleggingsportefeuille en is voor 43% afgedekt door valutaderivaten. Per einde boekjaar is de marktwaarde van de uitstaande valutaderivaten 1.846 duizend euro positief. Het valutarisico wordt in onderstaande tabel weergegeven. De valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is ultimo 2013 als volgt weer te geven: Valuta (in duizenden euro's)
voor
Euro Amerikaanse Dollar Australische Dollar Canadese Dollar Britse Pond Japanse Yen Overige
2.308.879 424.935 39.666 19.412 446.944
403.507 -344.253 -39.483 -19.771 -
2.712.386 80.682 183 -359 446.944
84 2 14
Totaal
3.239.836
-
3.239.836
100
afdekking na valutaderivaten (nettopositie)
%
De valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is ultimo 2012 als volgt weer te geven: Valuta (in duizenden euro's)
voor
Euro Amerikaanse Dollar Australische Dollar Canadese Dollar Britse Pond Japanse Yen Overige
2.346.288 326.298 81.509 66.965 22.676 16.205 615.735
315.733 -162.728 -80.613 -33.407 -22.917 -16.068 -
2.662.021 163.570 896 33.558 -241 137 615.735
77 5 1 17
Totaal
3.475.676
-
3.475.676
100
afdekking na valutaderivaten (nettopositie)
%
GRONDSTOFFENRISICO (S4) Grondstoffen ofwel commodities vormen een beleggingscategorie waarin veelal via index futures en swaps wordt geïnvesteerd in energie (olie), metalen, edelmetalen en agro produkten. Het grondstoffenrisico betreft het risico op fluctuaties in grondstofprijzen. De marktwaarde ultimo 2013 van de positie in commodities is nihil (2012: 26,9 miljoen euro). Ultimo 2013 heeft het fonds echter wel commodity derivaten met een reële waarde van 390 duizend euro. Zie de toelichting op post 5 in de balans.
70
KREDIETRISICO (S5) Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij in gebreke blijft om aan haar verplichtingen te voldoen. Dit kunnen verplichtingen zijn tot het betalen van rente, maar het kan ook om de terugbetaling van de uitgeleende bedragen zelf gaan. Het kredietrisico wordt primair beperkt door te beleggen in bedrijven of staten met een hoge kredietwaardigheid. In onderstaande tabel is de verdeling naar kredietwaardigheid weergegeven zoals deze door internationale rating agencies wordt toegekend. Het betreft de portefeuille vastrentende waarden die als volgt naar rating is gesplitst: Rating (in duizenden euro's)
Ultimo 2013 Waarde %
Ultimo 2012 Waarde %
AAA AA A BBB Lager dan BBB Geen rating
1.493.939 307.975 241.604 219.968 190.333 126.503
58 12 9 9 7 5
1.886.991 175.773 189.434 196.397 180.795 182.625
67 6 7 7 6 7
Totaal
2.580.322
100
2.812.015
100
Onder geen rating zijn opgenomen: deposito's, geldmarktfondsen en hypotheken. Het kredietrisico hoeft niet alleen te worden beperkt door de keuze van de bedrijven waarin wordt belegd. Het is ook mogelijk om het risico af te dekken door de aanschaf van credit default swaps (CDS). Een CDS is een soort kredietverzekering. Tegen betaling van een bepaald bedrag garandeert de ene partij jegens de andere dat hij het kredietrisico over een afgesproken hoofdsom overneemt. Het fonds en de vermogensbeheerder zijn zich bewust van de risico’s die hieraan verbonden zijn.
Voor de berekening van het kredietrisico wijkt de samenstelling van de vastrentende waarden af van de stand in de balans per 31 december 2013 in overeenstemming met het risicoprofiel van de vastrentende waarden. De samenstelling van de vastrentende waarden kan als volgt worden samengevat: Samenstelling van de vastrentende waarden (x 1 duizend euro) Soort Langlopend Europese staatsobligaties US bedrijfsobligaties Bedrijfsobligaties Hypotheken Corporate Hypotheken Retail Leningen op schuldbekentenis Non Euro Government Bonds Bankleningen US Investment Grade bedrijfsobligaties Vastrentend-hoogrentend EU obligaties Vastrentend-hoogrentend US obligaties Emerging Markets obligaties Vastrentend-hoogrentend ontwikkelde landen Staatsobligaties AIP Deposito's Kortlopende staatsobligaties Totaal
credit spread 0,1% 0,0% 0,7% 6,1% 0,0% 0,9% -0,2% 4,2% 0,7% 2,9% 2,8% 2,6% -0,2%
ultimo 2013
ultimo 2012
1.201.930 402.705 115.035 1.060 285.459 99.463 92.850 32.154 44.275 84.646 11.587 209.158 -
1.081.634 401.050 117.741 49.554 1.213 634.489 59.694 29.866 54.155 115.012 11.614 255.993 -
2.580.322
2.812.015
De Blackrock bedrijfsobligaties zijn samengevoegd met de Bedrijfsobligaties. De kortlopende staatsobligaties zijn samengevoegd met de langlopend Europese staatsobligaties.
De creditspread is een maatstaf voor kredietrisico en geeft de opslag aan die de markt vraagt boven de risicovrije rente. Des te hoger deze opslag, des te hoger de markt het kredietrisico op een partij beoordeelt en des te hoger de vergoeding (de spread) is die de markt wil ontvangen voor het nemen van dit kredietrisico. De credit spread is bepaald ten opzichte van de relevante swapcurves in de desbetreffende valuta van de obligatie. De langlopende europese obligaties zijn uitgegeven door landen. Obligaties kunnen luiden in verschillende europese valuta, zoals Euro, Zweedse Kroon, Noorse Kroon. De posities in niet euro-valuta's worden niet afgedekt. Voor de afdekking van de valutarisico's wordt verwezen naar de paragraaf "Valutarisico". De emerging markets obligaties zijn uitgegeven door landen in opkomende regio's zoals Latijns Amerika, Azië, Pacific en Afrika.
71
De vastrentend-hoogrentende portefeuille bestaat uit hoogrentende obligaties uitgegeven door het bedrijfsleven. De hoogrentende obligaties hebben over het algemeen een lagere rating dan "Investment grade". De bankleningen (bankloans) zijn, in tegenstelling tot bedrijfsobligaties, leningen aan bedrijven met duidelijke convenanten en/of onderpand. Vanwege het onderpand zijn Bankloans vergeleken met een 'gewone' obligatie van hetzelfde bedrijf minder risicovol aangezien Bankloans hoger in de kapitaalstructuur staan. Dit geeft Bankloans een betere uitgangspositie in het geval van faillissement of herstructurering ten opzichte van andere schuldeisers en met name aandeelhouders. Deposito's en kortlopende staatsobligaties worden aangehouden om tijdelijke overtollige liquide middelen kortstondig uit te zetten. VERZEKERINGSTECHNISCHE RISICO'S (S6, ACTUARIËLE RISICO'S) De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en toeslag. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Door toepassing van de overlevingstafel AG-prognosetafel 2012-2062 waarin een verwachte verbetering van de overlevingskansen is begrepen met adequate fondsspecifieke correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico voor een belangrijk deel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ("schadereserve"). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en is tevens afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. LIQUIDITEITSRISICO (S7) Onder liquiditeitsrisico wordt verstaan het risico dat er op enig moment onvoldoende liquide middelen in het fonds aanwezig zijn om aan de korte termijn verplichtingen te voldoen. Het liquiditeitsrisico wordt door het fonds beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Voor de korte termijn maakt het fonds gebruik van een liquiditeitsprognose waarbij rekening wordt gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Een van de liquiditeitsbehoeften van het fonds komt voort uit het doen van pensioenuitkeringen. Aangezien het saldo van de premie-inkomsten en de pensioenuitkeringen negatief is (de betaalde uitkeringen zijn hoger zijn dan de ontvangen premies), is er maandelijks een netto outflow uit het fonds. Deze netto outflow is goed voorspelbaar en vormt daardoor een relatief beperkt risico. In de liquiditeitsprognose wordt van te voren geanticipeerd op komende onttrekkingen. Een andere liquiditeitsbehoefte vloeit voort uit het gebruik van derivaten. Bij een ongunstige marktbeweging kan hieruit een liquiditeitsbehoefte ontstaan in de vorm van het storten van onderpand. Dit risico is deels gemitigeerd doordat er naast kasmiddelen ook obligaties als onderpand kunnen dienen. Daarnaast heeft het fonds een beleid ingeregeld om te waarborgen dat er voldoende middelen aanwezig zijn om aan de onderpandverplichtingen te voldoen. Tot slot zijn er in de portefeuille voldoende liquide beleggingen (onder andere staatsobligaties) aanwezig die omgezet kunnen worden in liquiditeiten. Uit bovenstaande blijkt dat er geen verhoogd liquiditeitsrisico aanwezig is. In de solvabiliteitstoets worden hier dan ook geen additionele buffers voor aangehouden. CONCENTRATIERISICO (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie over landen, regio’s, sectoren en tegenpartijen. Hierover zijn contractuele afspraken vastgelegd met de vermogensbeheerders en het bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. Hierdoor worden de concentratierisico's in voldoende mate beheerst in het reguliere beleggingsproces. Er worden geen additionele buffers opgenomen in de solvabiliteitstoets.
72
De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Ultimo 2013 zijn in de beleggingsportefeuille de volgende posten met een omvang groter dan 2% van het balanstotaal aanwezig: Grote posten Ultimo 2013 Debiteur Vastrentende waarden: Nederlandse staat Duitse staat Zweedse staat Noorse staat Oostenrijkse staat Finse staat Deense staat Australische staat
Ultimo 2012
x 1 duizend euro
in percentage van balanstotaal
x 1 duizend euro
in percentage van balanstotaal
498.107 421.418 149.675 135.783 128.306 114.193 -
14,8 12,5 4,5 4,0 3,8 3,4 -
494.339 451.854 166.561 160.702 158.714 81.529
13,1 12,0 4,4 4,3 4,2 2,2
1.447.482
43,0
1.513.699
40,2
OPERATIONEEL RISICO (S9) Een operationeel risico is een risico dat samenhangt met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting of procesuitvoering. Voorbeelden van operationele risico´s zijn: verwerking, uitkering/betaling/settlement, informatie, productontwikkeling, kosten, personeel, fraudegevoeligheid en preacceptatie/transactie. In tegenstelling tot sommige risico´s die een pensioenfonds bewust wil lopen (zoals marktrisico) hebben operationele risico´s alleen een negatieve impact op het bereiken van de doelstellingen. Vandaar dat operationele risico´s zo veel mogelijk beperkt worden. Tenzij een verdergaande reductie onevenredig veel inspanning en kosten met zich meeneemt. In de beleidsregels uitbesteding pensioenfondsen staan voorwaarden omschreven waar een pensioenfonds aan moet voldoen bij de uitbesteding van zijn bedrijfsprocessen. Voor het fonds is de beleidsregel van toepassing omdat zowel de pensioenadministratie als de vermogensbeheeradministratie is uitbesteed. De beleidsregel schrijft onder meer voor dat het fonds het beleid vaststelt met betrekking tot de beheersing van risico´s van uitbesteding. Hiertoe moeten uiteraard de afspraken met de uitvoerder goed worden vastgelegd. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de vermogensbeheerder MN en pensioenuitvoerder MN door middel van performancerapportages, SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico’s worden door het fonds hiervoor geen additionele buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. ACTIEF BEHEER RISICO (S10) Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. SYSTEEMRISICO Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar.
73
SPECIFIEKE FINANCIËLE INSTRUMENTEN (DERIVATEN) Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt, dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het fonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Eén van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand (cash). Gebruik kan worden gemaakt van bijvoorbeeld de volgende instrumenten: * Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. * Valutaderivaten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico's afgedekt. * Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. * Inflatieswaps: dit zijn contracten doormiddel waarvan de geldstromen die afhankelijk zijn van inflatie voor een vastgelegde periode beter voorspelbaar worden. Het fonds maakt ultimo 2013 gebruik van valutaderivaten, renteswaps en inflatieswaps. De uitsplitsing van derivaten naar soort instrument is opgenomen in de toelichting op de balans onder de post derivaten (5). RISICO MARKTWAARDEBEPALING Niet voor alle beleggingsinstrumenten zijn frequente marktnoteringen beschikbaar. Dat levert een hoger risico op ten aanzien van de "juiste" waardering van een belegging. In de onderstaande tabel is de waardering per beleggingscategorie uitgesplitst naar drie soorten "levels". Deze levels zijn als volgt toe te lichten: Level 1 - Directe marktwaardering Beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd). Level 2 - Afgeleide marktwaardering Geen directe beursnotering maar andere uit de markt waarneembare data danwel een prijs gebaseerd op een transactie in een niet actieve markt met een niet-significante prijsaanpassing (gebaseerd op aannames en schattingen). Level 3 - Modellen en technieken Marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden. In level 2 vallen de MN beleggingsfondsen die beleggen in aandelen en vastrentende waarden. De beleggingen in interest rate swaps en valutahedges zijn tevens opgenomen in level 2. Voor de waardering van deze derivaten wordt gebruik gemaakt van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen die worden gevuld met marktconforme parameters. De toekomstige kasstromen van de rentederivaten worden contant gemaakt tegen de EONIA curve. De verwachte kasstromen van de valutaderivaten worden contant gemaakt tegen de relevante yieldcurve van de betrokken valuta. De investeringen in het MN Infrastructuur Fonds en MN Onroerend goed Europa Fonds vallen in level 3. De onderliggende investeringen in deze fondsen zijn beleggingsfondsen die gebruik maken voor hun waardebepaling van taxaties. De belangrijkste parameters voor de taxatie zijn de huurprijs, vierkante meters en de huur- en verkoopprijzen van referentieprijzen.
74
Tabel: Marktwaardebepaling (in duizenden euro) Beleggingscategorieën
Ultimo 2013 Level 1
Level 2
Level 3
Directe marktnotering
Afgeleide marktnotering
Niet gebaseerd op marktdata
Vastrentende waarden Obligaties Leningen op schuldbekentenis Andere waardepapieren Beleggingsinstellingen Participaties in hypotheken Deposito's
1.592.039 90.604 118.554
1.060 663.030 -
115.035 -
1.592.039 1.060 90.604 663.030 115.035 118.554
Aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen Beleggingsinstellingen
1
338.596
6.251 -
6.251 338.597
Vastgoedbeleggingen Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen
-
-
248.434 22.814
248.434 22.814
Overige beleggingen Commodities Hedge Funds
-
104.335
-
104.335
Derivaten Derivaten (saldo positieve en negatieve posities)
-
-63.943
-
-63.943
1.801.198
1.043.078
392.534
3.236.810
Totaal Tabel: Marktwaardebepaling (in duizenden euro) Beleggingscategorieën
Totaal
Ultimo 2012 Level 1
Level 2
Level 3
Directe marktnotering
Afgeleide marktnotering
Niet gebaseerd op marktdata
Totaal
Vastrentende waarden Obligaties Leningen op schuldbekentenis Andere waardepapieren Beleggingsinstellingen Participaties in hypotheken Deposito's
1.727.961 121.476 134.516
1.213 659.553 -
167.296 -
1.727.961 1.213 121.476 659.553 167.296 134.516
Aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen Beleggingsinstellingen
-
240.231
6.251 -
6.251 240.231
Vastgoedbeleggingen Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen
-
-
266.567 25.441
266.567 25.441
Overige beleggingen Commodities Hedge Funds
-
26.888 87.251
-
26.888 87.251
Derivaten Derivaten (saldo positieve en negatieve posities)
-
238.935
-
238.935
1.983.953
1.254.071
465.555
3.703.579
Totaal
75
TOELICHTING OP DE BALANS PER 31 DECEMBER 2013 ACTIVA BELEGGINGEN RISICO PENSIOENFONDS De onderstaande mutaties hebben plaatsgevonden: Verloop beleggingen 2013 (x 1 duizend euro) Vastrentende waarden Obligaties Leningen op schuldbekentenis Andere waardepapieren Beleggingsinstellingen Participaties in hypotheken Deposito's
Aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen Beleggingsinstellingen
Vastgoedbeleggingen Directe beleggingen Indirecte beleggingen
Overige beleggingen Commodities Hedge funds
Derivaten Derivaten (gesaldeerd) * Totaal Derivaten met een negatieve waarde * Totaal beleggingen
Stand per
Aankopen en
Verkopen
Waarde-
Overige
Stand per
1 januari
investeringen
en aflossingen
mutatie
mutaties **
31 december
1.727.961 1.213 121.476 659.553 167.296 134.516
454.889 408.117 41.726 4.448 1.391.419
- 451.125 - 135 - 439.000 - 30.000 - 58.383 - 1.407.421
- 140.649 - 15 11 - 8.249 - 1.411 -
963 -3 3.085 40
1.592.039 1.060 90.604 663.030 115.035 118.554
2.812.015
2.300.599
- 2.386.064
- 150.313
4.085
2.580.322
6.251 240.231
69.678
- 1.331
30.261
- 242
6.251 338.597
246.482
69.678
- 1.331
30.261
- 242
344.848
266.567 25.441
-
- 4.230 - 2.800
- 13.903 173
-
248.434 22.814
292.008
-
- 7.030
- 13.730
-
271.248
26.888 87.251
17.300
- 26.161 -
- 727 - 216
-
104.335
114.139
17.300
- 26.161
- 943
-
104.335
238.935
-
- 210.020
- 101.438
8.580
- 63.943
- 2.630.606
- 236.163
12.423
3.236.810
3.703.579
2.387.577
17.207
71.616
3.720.786
3.308.426
* Derivaten (gesaldeerd) betreft het saldo van positieve en negatieve derivatenposities. De positieve posities zijn onderdeel van de balanspost Beleggingen voor risico van het fonds en de negatieve posities zijn gerubriceerd onder de Verplichtingen uit hoofde van beleggingen. ** Onder overige mutaties is meegenomen de mutatie in lopende interest en nog te ontvangen dividenden.
76
Verloop beleggingen 2012 (x 1 duizend euro) Vastrentende waarden Obligaties Leningen op schuldbekentenis Andere waardepapieren Beleggingsinstellingen Participaties in hypotheken Deposito's
Aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen Beleggingsinstellingen
Vastgoedbeleggingen Directe beleggingen Indirecte beleggingen
Overige beleggingen Commodities Hedge funds
Derivaten Derivaten (gesaldeerd) * Totaal Derivaten met een negatieve waarde * Totaal beleggingen
Stand per
Aankopen en
Verkopen
Waarde-
Overige
Stand per
1 januari
investeringen
en aflossingen
mutatie
mutaties
31 december
1.785.758 1.355 94.002 410.764 175.395 137.006
434.871 376.605 439.650 449 3.065.052
- 571.489 - 127 - 349.223 - 244.893 - 9.641 - 3.067.553
84.106 - 12 92 54.032 1.223 -
- 5.285 -3 - 130 11
1.727.961 1.213 121.476 659.553 167.296 134.516
2.604.280
4.316.627
- 4.242.926
139.441
- 5.407
2.812.015
13.137 213.168
754
- 8.061
- 6.886 34.128
242
6.251 240.231
226.305
754
- 8.061
27.242
242
246.482
288.950 31.489
172.239 -
- 183.463 - 3.180
- 11.159 - 2.868
-
266.567 25.441
320.439
172.239
- 186.643
- 14.027
-
292.008
27.490 84.389
-
- 748
- 602 3.610
-
26.888 87.251
111.879
-
- 748
3.008
-
114.139
185.339
-
- 29.968
78.538
5.026
238.935
- 4.468.346
234.202
- 139
3.703.579
3.448.242
4.489.620
3.032
17.207
3.451.274
3.720.786
(1) VASTRENTENDE WAARDEN
2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
De post vastrentende waarden bestaat uit: Obligaties, leningen op schuldbekentenis en andere waardepapieren Beleggingsinstellingen vastrentende waarden Participaties in hypotheken Deposito's Waarde 31 december
1.683.703
1.850.650
663.030 115.035 118.554
659.553 167.296 134.516 2.580.322
2.812.015
Er worden obligaties uitgeleend door beleggingsinstellingen waarin het fonds participeert. Dit zijn dus géén effecten die rechtstreeks deel uitmaken van de beleggingsportefeuille van het fonds, maar 'pro rata' berekend zijn. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de participatiewaarde van het beleggingsfonds.
77
(2) AANDELEN
2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
De post aandelen bestaat uit: Niet-beursgenoteerde aandelen Beleggingsinstellingen aandelen
6.251 338.597
Waarde 31 december
6.251 240.231 344.848
246.482
Er worden aandelen uitgeleend door beleggingsinstellingen waarin het fonds participeert. Dit zijn dus géén effecten die rechtstreeks deel uitmaken van de beleggingsportefeuille van het fonds, maar 'pro rata' berekend zijn. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de participatiewaarde van het beleggingsfonds. Het onderpand heeft gemiddeld een waarde van 105% van de uitgeleende stukken. Het aandeel ten behoeve van het fonds in de waarde van het ontvangen onderpand ultimo 2013 was circa 99 miljoen euro (2012: 5 miljoen euro). Er wordt per 31 december 2013 niet direct belegd in premiebijdragende ondernemingen (2012: niet). De niet-beursgenoteerde aandelen betreft een 5 procent belang in Mn Services N.V. gevestigd te Den Haag.
(3) VASTGOEDBELEGGINGEN Onder vastgoedbeleggingen zijn per 31 december begrepen: Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen
248.434 22.814
Waarde 31 december
266.567 25.441 271.248
292.008
De waarde van de directe vastgoed beleggingen zijn inclusief huurincentive van 5.432 duizend euro (2012: 5.337 duizend euro). (4) OVERIGE BELEGGINGEN Onder de overige beleggingen zijn per 31 december begrepen: Commodities Hedge funds
104.335
Waarde 31 december
26.888 87.251 104.335
114.139
(5) DERIVATEN De door middel van derivaten verkregen posities zijn in de balans gesplitst weergegeven. De positieve posities uit hoofde van derivatencontracten zijn opgenomen onder de post Derivaten (als onderdeel van de Beleggingen). De negatieve posities zijn opgenomen onder de post Verplichtingen uit hoofde van beleggingen. Per 31 december betreft het de volgende posities: Derivaten (5) Verplichtingen inzake derivaten (20) Saldo positie in derivaten
7.673 - 71.616
256.142 - 17.207 - 63.943
238.935
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het fonds gebruik van financiële derivaten. Derivaten worden in beginsel defensief gebruikt om risico’s af te dekken, maar afgeleide instrumenten worden ook ingezet ten behoeve van de asset allocatie en het snel en flexibel (tijdelijk) kunnen inspelen op veranderende marktomstandigheden. Voor wat betreft de risicoafdekking worden derivaten specifiek ingezet ten behoeve van afdekking van het renterisico (rente swaps) en afdekking van het valutarisico (valutatermijncontracten). De omvang waarin deze instrumenten zijn ingezet blijkt uit de navolgende tabel.
78
De met betrekking tot de beleggingsportefeuille door middel van derivaten per saldo verkregen posities op balansdatum zijn als volgt te specificeren naar onderliggende waarde: Beleggingscategorie en soort instrument (activa en passiva gesaldeerd1) x 1 duizend euro
Vastrentende waarden Renteswaps Inflatieswaps Commodity derivaten Valuta Valutaderivaten
Ultimo 2013 Nominale Reële 2 3 waarde waarde
1.256.900 289.200 25.249
- 48.067 - 18.112 390
1.422.900 289.200 -
243.382 - 6.568 -
374.946
1.846
431.658
2.121
Totaal derivaten (per saldo) 1)
2) 3)
Ultimo 2012 Nominale Reële 2 3 waarde waarde
- 63.943
238.935
Het betreft saldo posities van activa en passiva en dus niet de exposure (die in totaal is verantwoord onder Derivaten respectievelijk Verplichtingen uit hoofde van beleggingen). De nominale waarde geeft het absolute bedrag aan waarover het contract is afgesloten. De reële waarde is de waarde als het contract ultimo jaar zou worden verkocht of teruggedraaid.
Voor de positie in derivaten zijn zekerheden verkregen/gegeven. Per saldo bestaan deze ultimo 2013 uit (x 1 duizend euro): * Collateral - 650 verantwoord op de balans via post 6 en 20 * Ontvangen/uitgeleende stukken als onderpand - 56.391 niet in de balans opgenomen. Totaal gegeven zekerheden
- 57.041
TOTAAL BELEGGINGEN Relatie jaarrekening en beleggingsbeleid De beleggingscategorieën zoals opgenomen in de jaarrekening wijken af van de categorieën zoals die worden gehanteerd in het beleggingsbeleid van het fonds. In de jaarrekening worden de beleggingen gepresenteerd naar de aard van de financiële instrumenten. In het bestuursverslag worden de beleggingscategorieën gepresenteerd conform de wijze waarop het (strategisch) beleggingsbeleid wordt vormgegeven. Het betreft vooral de toerekening van de derivaten en vorderingen en verplichtingen uit hoofde van beleggingen. Uit het volgende overzicht blijkt de aansluiting tussen de jaarrekening enerzijds en het beleggingsbeleid anderzijds: Jaarrekening
Beleggingsbeleid Return Portefeuille
Matching Totaal x 1 duizend euro
Vastrentende waarden
Vastrentende waarden
285.786 7.673 4.944 - 7.354
Vastrentende waarden Aandelen Vastgoedbeleggingen Overige beleggingen Derivaten Vorderingen* Verplichtingen*
2.580.322 344.848 271.248 104.335 7.673 4.944 - 73.534
2.294.536 - 66.180
Totaal
3.239.836
2.228.356
Portefeuillesamenstelling ultimo 2013
68,8%
291.049 9,0%
Aandelen
344.848 344.848 10,6%
Vastgoedbeleggingen
271.248 271.248 8,4%
Overige beleggingen
104.335 104.335 3,2%
* Vorderingen respectievelijk verplichtingen uit hoofde van beleggingen. De verplichtingen zijn inclusief negatieve posities uit hoofde van derivatencontracten ad 71.616 duizend euro (2012: 17.207 duizend euro).
79
(6) VORDERINGEN UIT HOOFDE VAN BELEGGINGEN
2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
Onder de post vorderingen uit hoofde van beleggingen zijn per 31 december opgenomen: Vorderingen uit hoofde van beleggingen - CSA Kortlopende vorderingen
1.270 3.674
Totaal
8.281 4.944
8.281
(7) OVERIGE VORDERINGEN EN OVERLOPENDE ACTIVA Onder de post overige vorderingen en overlopende activa zijn per 31 december begrepen: Te vorderen premiebijdragen op werkgevers Overige overlopende activa
9.079 31
Totaal
6.773 421 9.110
7.194
* Te vorderen premiebijdragen op werkgevers De samenstelling per 31 december is als volgt: Te vorderen premiebijdragen Nog te verrekenen premiebijdragen Af: Voorziening voor oninbare vorderingen
2.880 7.096 9.976 - 897
Bedrag van de vorderingen nà aftrek van de voorziening
5.379 3.491 8.870 - 2.097 9.079
6.773
Het verloop van de voorziening voor oninbare vorderingen is als volgt: Voorziening 1 januari Mutatie vanwege oninbaarheid Mutatie via resultaat
- 2.097 239 961
Voorziening 31 december
- 3.001 83 821 - 897
-2.097
* Overige overlopende activa Per 31 december bestaan de overige overlopende activa uit: Nog te ontvangen inzake waardeoverdrachten Nog te verrekenen uitkeringen Diverse vorderingen en overlopende activa Totaal
-
328 156 - 63
3 28 31
421
(8) LIQUIDE MIDDELEN De liquide middelen ad 37,1 miljoen euro (2012: 40,9 miljoen euro) betreffen posities in rekening-courant bij bancaire instellingen. Ultimo 2013 heeft het fonds bij ING Bank N.V. een (intraday-)kredietfaciliteit van 15 miljoen euro. Hiervan wordt ultimo 2013 geen gebruik gemaakt.
80
PASSIVA 2013 x 1 duizend euro
(9) ALGEMENE RESERVE
x 1 duizend euro
Het verloop van de algemene reserve is als volgt: Beginstand Resultaatbestemming
179.253 - 120.690
Totaal
110.578 68.675 58.563
Voor het saldo van baten en lasten van -120.256 duizend euro is per saldo 434 duizend euro onttrokken aan de algemene reserve AIP, solvabiliteitsreserves en de reserve 15-jaars inkoop VPL. Het resterende saldo van 120.690 duizend euro is via de resultaatbestemming toegevoegd aan de algemene reserve.
Solvabiliteit Totaal reserves Af: beklemd vermogen
323.525 36.094
Aanwezig eigen vermogen ten behoeve van dekkingsgraad
287.431
Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
147.804 224.433
Dekkingsgraad Minimaal vereist vermogen (in percentage) Vereist vermogen ( in percentage)
109,7% 105,0% 107,6%
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de vermogenspositie van het fonds kan worden gekarakteriseerd als toereikende solvabiliteit. Voor de berekening van het vereiste vermogen wordt gebruik gemaakt van een standaard model. Het aanwezige eigen vermogen bestaat uit het totaal van de algemene reserves en de bestemmingsreserves, exclusief het beklemde vermogen. Ultimo 2012 bestaat het beklemde vermogen uit de reserve 15-jaars inkoop VPL, terwijl daar ultimo 2013 ook de algemene reserve AIP toe behoort. In de berekening van de dekkingsgraad ultimo 2012 is dus nog geen rekening gehouden met het feit dat de algemene reserve AIP (vanaf mei 2013) als beklemd vermogen beschouwd dient te worden. Rekening houdend met deze beklemming zou de dekkingsgraad 113,2% bedragen. De twee beklemde reserves komen vanaf 2013 niet ten gunste van het fonds maar worden gesepareerd aangehouden voor de sociale partners.
(10) ALGEMENE RESERVE AIP Het verloop van de algemene reserve AIP is als volgt: Beginstand Toevoeging fondsrendement Mutatie technische voorziening AIP Mutatie solvabiliteitsopslag AIP
10.396 - 431 - 89 -3
Totaal
9.645 751 9.873
(11) ALGEMENE RESERVE PREPENSIOEN Het verloop van de algemene reserve prepensioen is als volgt: Beginstand Mutatie: deel saldo boekjaar
1.495 2.940
Totaal
1.907 - 412 4.435
(12) SOLVABILITEITSRESERVE Het verloop van de solvabiliteitsreserve is als volgt: Beginstand Mutatie: deel saldo boekjaar Totaal
222.243 - 26
223.017 - 774 222.217
81
(13) SOLVABILITEITSRESERVE PREPENSIOEN
2013 x 1 duizend euro
2012 x 1 duizend euro
Het verloop van de solvabiliteitsreserve prepensioen is als volgt: Beginstand Mutatie: deel saldo boekjaar
1.929 287
Totaal
1.606 323 2.216
1.929
(14) RESERVE 15-JAARS INKOOP VPL Het verloop van de reserve 15-jaars inkoop VPL is als volgt: Beginstand Onttrekking wegens inkoop onvoorwaardelijke aanspraken Toevoeging fondsrendement Toevoeging (herberekening contante waarde) Totaal
28.465 - 1.082 - 1.162 -
26.616 - 300 2.149 26.221
28.465
De VPL-bestemmingsreserve wordt door het fonds jaarlijks naar de situatie per eind oktober getoetst op toereikendheid. Indien de middelen in de reserve naar verwachting niet voldoende zijn worden de VPL-aanspraken naar rato gekort. (15) STICHTINGSKAPITAAL EN RESERVES Ultimo 2013 bedraagt het totale vermogen van het fonds 3.280 miljoen euro (2012: 3.521 miljoen euro). Op basis hiervan kan de dekkingsgraad als volgt worden berekend: * Totale vermogen Af: Reserve 15-jaars inkoop VPL Af: Algemene Reserve AIP
3.279.597 - 26.221 - 9.873
3.521.348 - 28.465 -
Vermogen ten behoeve van de dekkingsgraad * Totaal technische voorzieningen
3.243.503 2.956.072
3.492.883 3.077.567
* Dekkingsgraad
109,7%
113,5%
In de berekening van de dekkingsgraad is vanaf mei 2013 rekening gehouden met het feit dat de algemene reserve AIP als beklemd vermogen beschouwd dient te worden. Rekening houdend met deze beklemming over 2012 zou de dekkingsgraad 113,2% bedragen in plaats van 113,5%.
82
(16) VOORZIENING PENSIOENVERPLICHTINGEN RISICO PENSIOENFONDS De technische voorzieningen zijn in 2013 afgenomen met 122 miljoen euro (2012: toegenomen met 146 miljoen euro). De samenstelling en de ontwikkeling van de voorziening is als volgt nader toe te lichten. De voorziening pensioenverplichtingen kan per 31 december als volgt worden gespecificeerd naar groep van deelnemers: Actieve deelnemers Pensioengerechtigden Slapers Totaal
aantal 5.105 32.013 16.712
577.617 1.899.048 448.576
aantal 5.128 32.136 16.712
597.046 1.970.647 481.703
53.830
2.925.241
53.976
3.049.396
Per 31 december 2013 is de voorziening pensioenverplichtingen berekend uitgaande van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De daarvan afgeleide marktrente bedraagt ultimo 2013 2,62% (2012: 2,33%). 2013 x 1 duizend euro
2012 x 1 duizend euro
De ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen in het verslagjaar kan als volgt worden gespecificeerd: Stand 1 januari Pensioenopbouw Toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen Onttrekking voor uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van waardeoverdrachten Verzwaring overlevingstafels Wijziging overige actuariële uitgangspunten Overige mutaties
3.049.396 45.248 78 10.406 - 142.055 - 3.572 - 71.157 - 1.150 35.632 2.415
2.908.235 43.775 161 43.419 - 143.952 - 3.638 193.838 - 1.008 23.804 - 15.238
Mutatie van de voorziening
- 124.155
141.161
Voorziening 31 december
2.925.241
3.049.396
(17) VOORZIENING PENSIOENVERPLICHTINGEN PREPENSIOEN De ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen prepensioen kan als volgt worden gespecificeerd: Stand 1 januari Pensioenopbouw Toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen Onttrekking voor uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van waardeoverdrachten Verzwaring overlevingstafels Wijziging overige actuariële uitgangspunten Overige mutaties
26.418 3.908 98 - 681 - 17 - 538 - 71 2 43
20.854 3.830 1 349 - 385 - 10 1.791 - 40 - 30 58
Mutatie van de voorziening
2.744
5.564
Voorziening 31 december
29.162
26.418
83
2013 x 1 duizend euro
(18) VOORZIENING PENSIOENVERPLICHTINGEN AIP
2012 x 1 duizend euro
De ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen AIP kan als volgt worden gespecificeerd: Stand 1 januari Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen Onttrekking voor uitvoeringskosten Wijziging marktrente Verzwaring overlevingstafels Wijziging overige actuariële uitgangspunten Overige mutaties
1.681 6 - 198 -5 -8 1 90
1.919 27 - 233 -6 106 -1 - 131
Mutatie van de voorziening
- 114
-238
Voorziening 31 december
1.567
1.681
(19) OVERIGE TECHNISCHE VOORZIENINGEN Spaarfonds gemoedsbezwaren Stand 1 januari Mutatie van de voorziening
72 30
Voorziening 31 december
41 31 102
72
(20) VERPLICHTINGEN UIT HOOFDE VAN BELEGGINGEN Onder de post verplichtingen uit hoofde van beleggingen zijn per 31 december opgenomen: Verplichtingen uit hoofde van beleggingen - CSA Verplichtingen inzake derivaten Kortlopende schulden beleggingen
1.920 71.616 -2
Totaal
230.090 17.207 6.094 73.534
253.391
(21) OVERIGE SCHULDEN EN OVERLOPENDE PASSIVA Onder de post overige schulden en overlopende passiva zijn per 31 december opgenomen: Verschuldigde loonheffing Nog toe te kennen rechten inzake waardeoverdrachten Advies- en controlekosten Nog toe te kennen rechten inzake FVP Overige nog te betalen kosten Totaal
5.298 750 17 346
2.328 25 2 79 6.411
2.434
84
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN OVER HET BOEKJAAR 2013 2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
BATEN
(22) PREMIEBIJDRAGEN (VAN WERKGEVERS EN WERKNEMERS) De premiebijdragen risico pensioenfonds bestaan uit: werknemersdeel werkgeversdeel
Verplichte verzekering Prepensioen Voortgezette verzekering Gemoedszwaarden FVP
21.981 2.352 75 9 41
21.981 2.352 75 9 41
Totaal
24.458
24.458
43.962 4.704 150 18 82
40.624 4.410 342 33 106 48.916
45.515
In de premiebijdragen 2013 is voor een bedrag van 191 duizend euro aan premiebaten uit voorgaande jaren opgenomen. Kostendekkende premie De (gedempte) kostendekkende premie over 2013 bedraagt 42.081 duizend euro, de feitelijke premie over 2013 bedraagt 48.916 duizend euro. Tezamen met het bedrag beschikbaar komend uit de technische voorzieningen voor premievrijgestelde pensioenopbouw van 636 duizend euro bedroeg de beschikbare premie ter dekking van de kostendekkende premie derhalve 49.552 duizend euro. De kostendekkende premie kan achteraf als volgt worden becijferd: Kostendekkende premie x 1 duizend euro
Gedempt 2013
2012
Op basis van marktrente 2013 2012
Totale lasten pensioenopbouw Kostenopslag Solvabiliteitsopslag
37.535 1.806 2.740
36.040 1.138 2.775
51.142 1.806 3.733
49.105 1.138 3.781
Totaal
42.081
39.953
56.681
54.024
De premie op basis van de feitelijke marktrente is bepaald op basis van de grondslagen en de rentetermijnstructuur primo 2013. In de gedempte kostendekkende premie is uitgegaan van een gedempte rekenrentevoet van 3,9% (2012: 3,9%). In de totale lasten pensioenopbouw zijn opgenomen de jaarinkoop en de risicopremies. De solvabiliteitsopslag zorgt ervoor dat door de inkoop van nieuwe aanspraken de dekkingsgraad niet verwatert, maar op het benodigde peil blijft. Deze solvabiliteitsopslag hangt af van het vereiste vermogen en bedraagt voor het fonds primo 2013 7,3% (primo 2012: 7,7%). (23) BELEGGINGSRESULTATEN RISICO PENSIOENFONDS De beleggingsresultaten (op de fondsportefeuille) kunnen als volgt worden gespecificeerd: 2013 x 1 duizend euro Beleggingscategorie
Direct resultaat
Indirect resultaat
Kosten
Totaalresultaat
Vastrentende waarden Aandelen Vastgoedbeleggingen Overige beleggingen Derivaten
63.349 2.583 13.615 20.285
- 150.313 30.261 - 13.729 - 277 - 101.438
- 3.723 - 883 - 788 - 532 - 131
- 90.687 31.961 - 902 - 809 - 81.284
Totaal
99.832
- 235.496
- 6.057
- 141.721
85
2012 x 1 duizend euro Beleggingscategorie
Direct resultaat
Indirect resultaat
Kosten
Totaalresultaat
Vastrentende waarden Aandelen Vastgoedbeleggingen Overige beleggingen Derivaten
59.824 1.434 11.875 -1 23.041
139.441 27.242 - 19.143 4.085 78.538
- 4.184 - 398 - 468 - 269 -
195.081 28.278 - 7.736 3.815 101.579
Totaal
96.173
230.163
- 5.319
321.017
Onder de beleggingskosten zijn begrepen de "directe beheerskosten" waarvoor facturen zijn ontvangen. Tevens is een reservering getroffen voor de kosten die betrekking hebben op 2013, maar waarvoor nog geen facturen zijn ontvangen. De kosten die vermogensbeheerders direct ten laste van beleggingsfonds hebben gebracht zijn niet apart als kosten verantwoord, maar wel begrepen in het indirect resultaat. Zie het bestuursverslag voor een nadere toelichting op de uitvoeringskosten van vermogensbeheer. De beleggingsresultaten van de overige beleggingen kunnen als volgt opgesplitst worden: 2013 x 1 duizend euro Opbrengst liquide middelen Overige beleggingen
- 541 - 268
2012 x 1 duizend euro 1.077 2.738
Totaal
- 809
3.815
Het valutarisico wordt bij het fonds gedeeltelijk afgedekt voor de belangrijkste valuta. Dit betreft de US Dollar, het Britse Pond en de Japanse Yen. De bijbehorende resultaten en het resultaat op andere derivaten zijn verantwoord onder de categorie 'Derivaten'. Dit geldt voor alle derivaten (ook als de positie negatief is). Relatie jaarrekening en beleggingsbeleid In de jaarrekening zijn de beleggingen gerubriceerd naar de aard van de financiële instrumenten. De beleggingsresultaten worden op overeenkomstige manier verantwoord. In de kerncijfers en het bestuursverslag worden de beleggingscategorieën en de resultaten daarop gepresenteerd conform de wijze waarop het (strategisch) beleggingsbeleid wordt vormgegeven. Uit het volgende overzicht blijkt de aansluiting tussen de jaarrekening enerzijds en het beleggingsbeleid anderzijds. Jaarrekening x 1 duizend euro
Vastrentende waarden Aandelen Vastgoedbeleggingen Overige beleggingen Derivaten Totaal
(24) OVERIGE BATEN
Totaal
Beleggingsbeleid Vastrentende waarden
Aandelen
Vastgoedbeleggingen
Overige beleggingen
- 90.687 31.961 - 902 - 809 - 81.284
- 90.687 - 81.284
31.961 -
- 902 -
- 809 -
- 141.721
- 171.971
31.961
- 902
- 809
2013 x 1 duizend euro
2012 x 1 duizend euro
De post overige baten bestaat uit: Teruggave fiscus (omzetbelasting) Overige Totaal
300 130
240 430
240
86
LASTEN
(25) PENSIOENUITKERINGEN
2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
De post uitkeringen is als volgt opgebouwd: Ouderdomspensioen Partnerpensioen Prepensioen Wezenpensioen Invaliditeitspensioen Overige
113.855 27.039 687 185 201 216
116.408 26.061 398 236 236 218
Subtotaal uitkeringen Afkoopsommen
142.183 1.313
143.557 1.612
Totaal
143.496
145.169
(26) PENSIOENUITVOERINGSKOSTEN De post pensioenuitvoeringskosten is als volgt opgebouwd: Administratiekosten Advieskosten Bestuurskosten Accountantskosten Overige kosten
3.555 526 928 60 331
3.000 322 887 70 242 5.400
4.521
De kosten van de pensioenuitvoering ad 5,4 miljoen euro (2012: 4,5 miljoen euro) zijn exclusief de beleggingskosten. De uitvoering van het vermogensbeheer en de pensioenregeling is net als voorgaande jaren uitbesteed. Het fonds heeft geen personeel in dienst. Onder de kosten zijn opgenomen de bezoldiging van bestuurders ad 305 duizend euro (2012: 290 duizend euro). Het fonds heeft een bestuursbureau. De externe accountant is KPMG Accountants N.V. Op grond van artikel 382a Titel 9 Boek 2 BW is de vermelding van de honoraria van de accountant als volgt: Soort honorarium x 1 duizend euro Onderzoek van de jaarrekening en verslagstaten Andere controleopdrachten Fiscale adviesdiensten Andere niet-controlediensten
KPMG Accountants N.V.
2013 Overig KPMGnetwerk
60 -
-
60
-
KPMG Accountants N.V.
2012 Overig KPMGnetwerk
60 -
70 -
-
70 -
60
70
-
70
Totaal
Totaal
(27) MUTATIE VOORZIENING PENSIOENVERPLICHTINGEN VOOR RISICO FONDS In 2013 is de voorziening pensioenverplichtingen met 122 miljoen euro afgenomen (2012: 146 miljoen euro toegenomen). De gewijzigde marktrente heeft een grote invloed op de mutatie van de voorziening. Het gaat hierbij om de omrekening van de rentetermijnstructuur primo verslagjaar naar de rentetermijnstructuur ultimo verslagjaar. Voor wat betreft 2013 betreft het de omrekening van een benaderde rekenrente van 2,33% naar 2,62% ad 71 miljoen euro (bate). In 2012 betrof het een last van 196 miljoen euro.
87
2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
De volgende mutaties in de voorziening pensioenverplichting kunnen als volgt nog aanvullend worden opgesplitst: Pensioenopbouw Pensioenopbouw basisregeling Pensioenopbouw prepensioenregeling
45.248 3.908
Totaal
43.775 3.830 49.156
47.605
Toeslagen Toeslag actieve deelnemers Toeslag pensioengerechtigden Toeslag slapers
78
162 -
-
Totaal
78
162
Wijziging uit hoofde van waardeoverdrachten Inkomende waardeoverdrachten individueel Uitgaande waardeoverdrachten individueel
- 1.221 -
Totaal
812 - 1.860 - 1.221
- 1.048
Overige mutaties Resultaat op sterfte Resultaat op arbeidsongeschiktheid Resultaat op mutaties
2.548
Totaal
- 1.588 - 325 - 13.398 2.548
- 15.311
(28) MUTATIE OVERIGE TECHNISCHE VOORZIENINGEN Onder de overige technische voorziening zijn de volgende mutaties opgenomen: Spaarfonds gemoedsbezwaarden
30
Totaal
31 30
31
(29) SALDO OVERDRACHTEN VAN RECHTEN Onder het saldo overdracht van rechten is opgenomen: Inkomende waardeoverdrachten individueel Uitgaande waardeoverdrachten individueel
- 1.281 2.443
- 708 1.396 1.162
688
(30) OVERIGE LASTEN Onder de overige lasten zijn opgenomen: Mutatie van de voorziening voor oninbare vorderingen Andere lasten Totaal
- 961 279
- 821 285 - 682
- 536
88
ACTUARIËLE ANALYSE 2013
2012
x 1 duizend euro
x 1 duizend euro
De actuariële resultaten over het verslagjaar kunnen als volgt worden gespecificeerd: - 3.186
Resultaat op premie Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds Rentetoevoeging Wijziging marktrente
- 141.693 - 10.511 71.703
Resultaat op beleggingen Resultaat op toeslagen Resultaat op sterfte Resultaat op arbeidsongeschiktheid Resultaat op kosten Werkelijke uitkeringen Onttrekking voor uitkeringen Resultaat op uitkeringen Resultaat op waardeoverdrachten Verzwaring overlevingstafels Wijziging reductiefactoren Overige resultaten Saldo van baten en lasten
- 4.728 321.088 - 43.795 - 195.735
- 80.501
81.558
368 6.405 106 - 583
- 162 3.088 -2 270
- 142.183 141.642
- 143.557 143.027 - 541
- 530
60
360
- 35.634 - 6.750
- 23.804 14.362
- 120.256
70.412
De wijziging reductiefactoren betreft het effect van de verlaging van de reductiefactoren voor vrouwen van 110% naar 100%.
89
NIET IN DE BALANS OPGENOMEN VERPLICHTINGEN Administratiekosten Voor het voeren van de administratie van het fonds is er een administratieovereenkomst met Mn Services N.V. afgesloten. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van twee jaar. De jaarlijkse kosten variëren, maar bedragen circa 3 miljoen euro. Vermogensbeheer Met de vermogensbeheerder Mn Services Vermogensbeheer B.V. is een beheerovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan en die kan per direct beëindigd worden door middel van een aangetekende brief. Naast het beheer door Mn Services Vermogensbeheer B.V. wordt de hypotheekportefeuille beheerd door Syntrus Achmea Real Estate & Finance.
Amsterdam, 14 mei 2014
H.J.A.H. Hijlkema Voorzitter
M.W. Zier Secretaris
A.W.P.M. Zimmerman
H.W.L.A. de Lange
C.C. van der Sluis
R.E. Hulshof-Bink
M.H.W. van Dam
J.L.A.M. d'Hooghe
Overige gegevens STATUTAIRE REGELING OMTRENT DE BESTEMMING VAN HET SALDO VAN BATEN EN LASTEN Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming is nader uitgewerkt in de ABTN. Het voorstel voor de bestemming van het saldo van baten lasten over 2013 is opgenomen onder de staat van baten en lasten. Dit voorstel is verwerkt in de balans.
GEBEURTENISSEN NA BALANSDATUM Medio maart 2014 heeft er een wijziging plaatsgevonden in de aandeelhouderstructuur en de certificering van de aandelen van Mn Services N.V. Ondanks deze wijziging in de governance, blijft het belang van het fonds in de deelneming Mn Services N.V. ongewijzigd (5%). Verder hebben er zich geen gebeurtenissen na balansdatum voorgedaan, welke een nieuw licht werpen op de situatie per 31 december 2013.
91
Actuariële verklaring Aan: Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij Opdracht Door Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij te Amsterdam is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en het Vereist Eigen Vermogen toereikend zijn vastgesteld, en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk Vereist Eigen Vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet met uitzondering van artikel 137 in verband met inconsistentie tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie van toeslagen. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij is naar mijn mening voldoende. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen beperkt zijn. Rotterdam, 28 mei 2014
Drs. S.I. Keijmel AAG verbonden aan Mercer (Nederland) B.V.
92
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening 2013 van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de Stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de Stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij per 31 december 2013 en van het resultaat over 2012 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Utrecht, 28 mei 2014
KPMG Accountants N.V. A.J.H. Reijns RA
93