regioraad vergadering 1 februari 2006 Agendapunt 2
concept Verslag van de vergadering van de regioraad van de stadsregio Rotterdam op 21 december 2005.
Aanwezig volgens presentielijst: Gemeente Albrandswaard Barendrecht
Westvoorne
Naam - B.G. Euser - K.J. Orsel - mw Th. van Wilgenburg-Beernink - mw E.L.V. Chevalier-Beltman - mw M.E.B. de Goeij–Smulders - mw J.P. Bouvy-Koene - J.W.J. Wolf - mw G.W.M. van Viegen - mw J.J. van Doorne - N.H. van Buren - J.T. van Zwienen - C.A. Kleijwegt - E.R. van der Geest - mw A.A. Aeyelts Averink-Winsemius - M.J.D. Jansen - J.A. Karssen - J.F. Scheerstra - E.M. den Boef - mw J.H.M. Hermans - H.J. Zwiers - H. van den Born - H.P.L. Cremers - S. Hulman - B. Madlener - P.J.H.M. van Dijk - mw M.J. de Sutter-Besters - R. Scheeres - mw E.D. van Collenburg-in ‘t Hout - G. van Buuren - G.J. ’t Hart - P. Runsink - K.W. Blumenstock - C.A.E. de Jonge - mw B.M.A.A. Geers-van Wijk
de voorzitter de secretaris
- I.W. Opstelten - mr M.C. Jansen
Bergschenhoek Berkel en Rodenrijs Bernisse Bleiswijk Brielle Capelle aan den IJssel
Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Maassluis Ridderkerk
Rotterdam
Rozenburg Schiedam Spijkenisse Vlaardingen
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
1
1.
Opening en mededelingen. De voorzitter, de heer Opstelten, opent te 15.00 uur de vergadering en heet een ieder van harte welkom. Hierna deelt hij het volgende mede. De raad van Bernisse heeft als plaatsvervangend lid van de regioraad aangewezen mevrouw Bouvy-Koene (VVD). De raad van Rotterdam heeft op 15 december jl. de heer M.W. van Sluis (Leefbaar Rotterdam) benoemd tot lid en de heer H.M. Sonneveld (Leefbaar Rotterdam) als diens plaatsvervanger; de heer Maronier treedt derhalve niet meer op als plaatsvervangend lid. Inmiddels is de heer Van Sluis voorgedragen als lid van het dagelijks bestuur ter vervulling van de vacature “Pastors”. De benoeming van een lid van het dagelijks bestuur is als agendapunt 6a geagendeerd. Bericht van verhindering is ontvangen van de heer Bruinsma, mevrouw Duijnker, die wordt vervangen door mevrouw Bouvy-Koene, de heer Meijer, de heer Van Sluis, de heer Montenij en de heer Hekman, alsmede diens plaatsvervanger. Mevrouw Geers (PvdA) heeft laten weten een motie te willen indienen over het autostrand in Oostvoorne. Omdat deze motie geen rechtstreeks verband houdt met de onderwerpen op de agenda wordt ze, zoals het reglement van orde voorschrijft, aan het eind van de vergadering, tijdens de rondvraag, in behandeling genomen. Op de tafels van de leden zijn enkele stukken gedeponeerd die kunnen worden betrokken bij de beraadslaging over de genoemde agendapunten, te weten: een aanvulling op de lijst van ingekomen stukken; een aanvulling op agendapunt 11: subsidieverordening sociaal beleid; een aanvulling op agendapunt 16: het RIVV 2006; een CD-Rom over de campagne rondom de invoering van de OV-chipcart in de regio. Waarschijnlijk ten overvloede wordt erop geattendeerd dat in de gevraagde beslissing bij agendapunt 8, de uitvoeringsovereenkomsten PMR, in plaats van het woord ‘landaanwinning’ moet worden gelezen: ‘750 ha’. Alvorens de agenda aan de orde te stellen, wordt het woord gegeven aan de heer Euser voor het afleggen van een verklaring. De heer Euser (CDA) deelt mede dat hij in de vergadering van de raad van de gemeente Albrandswaard van 19 december jl. heeft aangekondigd per direct uit de fractie van het CDA Albrandswaard te zullen treden en tot aan het einde van de periode als onafhankelijk raadslid te zullen blijven functioneren. In de vertegenwoordiging van de gemeente Albrandswaard in de regioraad treedt geen verandering op. Het lidmaatschap van het CDA is door hem ook niet opgezegd. Hedenochtend heeft hij het dagelijks bestuur op de hoogte gesteld van deze feiten en vanmiddag de regioraadsfractie van het CDA. Omwille van de politieke zuiverheid heeft hij vervolgens besloten per direct terug te treden als dagelijks-bestuurslid van de stadsregio. De heer Van den Born (CDA) geeft aan dat de CDA-fractie deze gang van zaken bijzonder betreurt, maar groot respect heeft voor het besluit van de heer Euser. De fractie waardeert het werk dat de heer Euser in de afgelopen jaren in de regioraad heeft gedaan. Hij verzoekt de voorzitter de vergadering thans even te schorsen, om met de andere fractievoorzitters van gedachten te wisselen over vervulling van de thans ontstane vacature in het dagelijks bestuur. De voorzitter voldoet aan dat verzoek en schorst te 15.17 uur de vergadering. schorsing De voorzitter heropent te 15.32 uur. De heer Van den Born (CDA) deelt mede dat door de CDA-fractie mevrouw De GoeijSmulders kandidaat wordt gesteld en verzoekt de benoeming van leden van het dagelijks bestuur (agendapunt 6a) aan het einde van de vergadering aan de orde te stellen. De voorzitter bewilligt daarin.
2.
Verslag vergadering 11 november 2005 Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld.
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
2
3.
Besluitenlijsten van het dagelijks bestuur. De vergadering besluit kennis te nemen van de besluitenlijsten van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam van 12 en 26 oktober en 9 november 2005.
4.
Vragenhalfuur. Van het vragenhalfuur wordt geen gebruik gemaakt.
5.
Ingekomen en uitgegane stukken. De vergadering stemt in met de voorgestelde afdoening van de ingekomen stukken.
6.
Vaststellen wijzigingsvoorstel gemeenschappelijke regeling. Mevrouw De Goeij (CDA) betreurt het dat het niet mogelijk is gebleken de Wet gemeenschappelijke regelingen in de gewenste zin te veranderen. In de CDA-fractie leven thans nog vragen over de fulltime-bestuurder (waarover met name de vertegenwoordigers van de gemeenten Ridderkerk en Rozenburg nog het woord zullen voeren), over het unanimiteitsvereiste en over de naamswijziging. Over dat alles wil de fractie graag nader worden ingelicht. Mevrouw Van Wilgenburg (CDA) deelt mede dat de gemeenteraad van Barendrecht in meerderheid kan instemmen met de vraagpunten 1 t/m 9, maar dat een minderheid veel moeite heeft met de wijziging van het unanimiteitsbeginsel, met het feit dat hier in fracties wordt geopereerd, terwijl de regioraad geen direct gekozen orgaan is, en met een fulltime-db’er. Ook de zetelverdeling heeft in de gemeenteraad van Barendrecht vragen opgeroepen. Per gemeente worden in de regioraad zetels ingenomen met een doorrekensom van 21.000 inwoners. De gemeente Barendrecht zal zeer binnenkort 42.000 inwoners tellen, waardoor zij in de nieuwe periode van de regioraad wellicht recht zou kunnen doen gelden op 3 zetels. Zij beseft dat zich ook in andere gemeenten enige mutaties voordoen, maar wellicht kan dit een punt van overweging zijn bij de samenstelling van de nieuwe regioraad. Mevrouw De Sutter (CDA) zegt dat de gemeente Rozenburg zich niet kan verenigen met de vervanging van het unanimiteitsvereiste en moeite heeft met de bezoldigde fulltimebestuurder die ook van buiten de regioraad kan komen. Daarnaast vindt zij het niet helemaal zuiver dat de voorzitter van de regioraad kan optreden als informateur bij een nieuw dagelijks bestuur, omdat zodoende de bevoegdheden van een gekozen burgemeester worden geïntroduceerd in de regioraad, terwijl in de regioraad was afgesproken dat hier geen dualistische regels zouden worden gehanteerd. In de commissie heeft zij geïnformeerd naar de kosten van de naamswijziging. Omdat die vraag nog altijd niet is beantwoord, herhaalt zij die thans. Moeite heeft de gemeente Rozenburg voorts met het invoeren van het fractievoorzittersoverleg. De fractievoorzitters van de gemeenteraad van Rozenburg zijn van mening dat dit overleg in het openbaar zou moeten geschieden. De heer Den Boef (CDA) merkt op dat in de gemeenteraad van Ridderkerk geen meerderheid bestaat voor de kwestie van de unanimiteit en dat ook voor de fulltimebestuurder geen applaus kan worden verkregen. Namens de gemeente Ridderkerk verzoekt hij voorts precies te omschrijven wat bedoeld wordt met projecten van regionaal belang. De naamswijziging mag wat Ridderkerk betreft vooral niet te veel kosten. De heer Orsel (VVD) verbaast zich erover dat na de bijeenkomst in het World Trade Center, waarin alle ins en outs zijn besproken, nu plotseling allerlei bezwaren naar voren worden gebracht. De heer Scheerstra (VVD) licht toe dat de gemeenteraad van Maassluis met de voorgestelde wijzigingen kan instemmen, met uitzondering van de die betreffende de professionalisering van het dagelijks bestuur. De gemeenteraad van Maassluis acht de bestuurlijke legitimatie een belangrijk goed en stelt prijs op handhaving daarvan. Bij verlengd lokaal bestuur ligt het bovendien niet in de rede over te gaan tot professionalisering.
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
3
Aanvankelijk was het de bedoeling het dagelijks bestuur in te perken. Uiteindelijk is daarvoor niet gekozen en daarmee komt naar de mening van de gemeenteraad van Maassluis ook het argument te ontvallen om een professional in te schakelen. Mevrouw Geers (PvdA) geeft te kennen dat ook de gemeente Westvoorne zich niet in alle voorgestelde wijzigingen kan vinden. Met de fractievorming op partijpolitieke basis wordt volgens Westvoorne de eerder gesignaleerde spagaat, waarin de regioraadsleden zich bevinden, niet opgeheven. Moeite heeft Westvoorne ook met de mogelijkheid fulltime-leden in het dagelijks bestuur op te nemen, niet zozeer vanwege de financiën als wel omdat op die manier twee soorten db-leden ontstaan: fulltimers met een behoorlijk zware portefeuille en mogelijk parttimers met wat minder invloed. Vraagtekens plaatst de gemeente Westvoorne voorts bij de grotere transparantie bij de samenstelling van het bestuur, omdat niet ingezien wordt dat een eenmansvoorstel van een niet-gekozen voorzitter aan de regioraad transparanter zou zijn dan een voorstel van gekozen fractievoorzitters. De grootste moeite heeft de gemeente met het unanimiteitsvereiste, maar daarnaast ook met de nieuwe artikelen 24 en 25, die in feite een beetje in strijd zijn met wat het dagelijks bestuur stelt met betrekking tot het unanimiteitsvereiste. Met een beroep op de artikelen 24 en 25 kan de regioraad bij projecten van regionaal belang voor een deelnemer vergaande beslissingen nemen en inbreken op diens autonome bevoegdheden. De heer Kleijwegt (PvdA) maakt een compliment voor de wijze waarop het proces is verlopen. De strijd voor de democratische legitimatie is helaas verloren en eigenlijk kan nu al worden geconstateerd - een aantal sprekers beluisterd hebbend - dat de gemeentelijke belangen kennelijk prevaleren boven die van de regio. Het bewijst eens te meer dat de democratische legitimatie er had moeten komen, want daarmee kan de regio daadwerkelijk de kracht worden gegeven die ze behoeft. Tijdens de bijeenkomst in het World Trade Center, waarin bij zijn weten alle gemeenten vertegenwoordigd waren, heeft hij geen geluiden gehoord die erop wezen dat het voorliggende stuk onhaalbaar zou zijn. Het heeft hem dan ook teleurgesteld in het voortraject te moeten constateren dat het vanmiddag niet zou gaan lukken. Het evenredigheidsprincipe is inmiddels opgenomen en hoewel dat niet voor honderd procent kan worden afgeregeld, vertrouwt hij erop dat, als de voorzitter als informateur optreedt, deze in diens hoedanigheid als voorzitter van de regio ook een bijdrage kan leveren aan deze evenredigheid jegens alle partijen en over de hele regio. De heer De Jonge (CU/SGP) memoreert dat de stemming er tijdens de bijeenkomst in het WTC op 3 oktober goed in zat. Veel vertegenwoordigers uit de stadsregio waren bijeen en er werd best goed gediscussieerd. Bij bijna alle punten liep men echter tegen grenzen aan, omdat de wetgeving niet meer mogelijkheden biedt. Hooguit kunnen de interne structuur en de werkwijze nader met elkaar worden geregeld. Nu het eindproduct ter tafel ligt, wil hij nog enkele punten daaruit doornemen. Op zichzelf behoeft er geen bezwaar tegen te bestaan dat één lid van het dagelijks bestuur in zeer bijzondere gevallen buiten de kring van de regioraad wordt benoemd. Een klus als het RR2020 zou daarvan een voorbeeld kunnen zijn. Het besluit daartoe is echter geheel aan de regioraad overgelaten, uiteraard binnen de bestaande financiële kaders. De fractie ChristenUnie/SGP – en dat geldt ook voor de gemeente Vlaardingen, al moet de gemeenteraad zich daarover nog uitspreken – kan zich bij wijzigingen van de gemeenschappelijke regeling vinden in de gedachte van een 2/3de meerderheid en ten minste de helft van het aantal inwoners, exclusief overigens de overdracht van gemeentelijke bevoegdheden, waarvoor het unanimiteitsvereiste in stand behoort te blijven. Wat lastiger ligt de kwestie van de naam van de stadsregio. De toevoeging van ‘Rijnmond’ aan ‘Rotterdam’, of alleen ‘Rijnmond’, is al een wat oudere discussie. Voor alle drie opties zijn best argumenten aan te dragen, maar de vraag is of een wijziging een meerwaarde oplevert, niet alleen voor de stadsregio, maar ook voor de burgers. Wordt al tot een wijziging besloten, dan lijkt een dubbele naam hem niet zo handig. Voor het overige moet over die naam zijns inziens niet al te veel worden gediscussieerd, want dat leidt tot verwarring bij de burgers. Hij stelt voor de huidige naam te handhaven.
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
4
De voorzitter gaat successievelijk in op de bezwaren die door sommige leden zijn aangevoerd. Iedereen is het er eigenlijk wel over eens dat de huidige naam van de regio het beste gehandhaafd kan worden. Wat hierbij echter ook een rol speelt is de interne bindende werking. Als de naam ‘Rotterdam’ te overheersend wordt gevonden, zal dat gedeeltelijk moeten worden gecompenseerd. Uiteindelijk is daarom besloten analoog aan de benaming Politiekorps Rotterdam-Rijnmond ook een verwijzing naar Rijnmond in te brengen. Daarmee is een bedrag van € 10.000,- extra gemoeid for ever, en dat wordt net acceptabel geacht. Tot de aanstelling van een fulltime-bestuurder is nog niet besloten. Ook in het dagelijks bestuur wordt daarover verschillend gedacht. Aangegeven is nu alleen dat de mogelijkheid open zou moeten worden gelaten voor het geval het nodig zou zijn en het een toegevoegde waarde kan hebben. Uiteindelijk is het aan de regioraad zelf om terzake een beslissing te nemen en vanzelfsprekend kan daarover de achterban worden geraadpleegd. Uitgangspunt is dat een en ander budgettair neutraal dient te verlopen ten aanzien van de doorberekening naar de gemeenten. Het bedrag per inwoner zal niet om die reden worden verhoogd. Zoals de heer De Jonge terecht heeft gememoreerd, is bij taken die van de gemeente worden overgenomen altijd unanimiteit geboden. Gaat het echter om wijzigingen in het bestaande pakket, dan is het volstrekt normaal uit te gaan van een 2/3de meerderheid. Zelfs in Europa zal het worden ingevoerd en waarom zou dat dan niet in de stadsregio Rotterdam kunnen? De zetelverdeling is naar de mening van het dagelijks goed en evenwichtig te noemen. Voorkomen moet worden dat bij een groei of een neergang van sommige gemeenten ineens de posities weer moeten worden bijgesteld. Mevrouw De Sutter verzekert hij dat hij geen al te grote ambities heeft om als informateur op te treden. Het gebeurt echter wel en het is ook een vorm van transparantie. Een formateurstaak zou te zwaar zijn, maar er is altijd iemand nodig die moet regisseren wat er gebeurt, al is het maar het bijeenroepen van een vergadering. Als in een formatietraject onzorgvuldig is geopereerd, moet daarvoor verantwoording worden afgelegd en in dit geval zal dat door de voorzitter gebeuren. Het fractievoorzittersoverleg wordt niet een echt instituut, maar het is wel goed dat fractievoorzitters - als daarvoor aanleiding bestaat - af en toe bij elkaar komen en met een delegatie van het dagelijks bestuur spreken. Bij projecten van regionaal belang kan voor de criteria worden aangesloten bij een besluit van de regioraad van 23 juni 2004, waarin de selectiecriteria zijn vastgesteld voor de projecten van regionaal strategisch belang binnen het RR2020. Een project is pas van regionaal strategisch belang als het zowel op ruimtelijke als op bestuurlijke en financiële criteria scoort. Enkele van die criteria zijn de volgende: het project betreft een voorziening waarvan meer gemeenten gebruik maken; het oplossen van de ruimtelijke opgave kan alleen gerealiseerd worden door elders in de regio inspanningen te verrichten; het project levert een fundamentele bijdrage aan een door de regioraad vastgesteld programma; het project is kwaliteitsverhogend voor de regio; voor de realisering van het project is een tijdelijke bundeling van capaciteit en kennis nodig die niet op korte termijn bij de gemeente beschikbaar is; de ontwikkeling van een project wordt op verzoek van meer gemeenten uitgevoerd; het project kent een aanzienlijk financieel risico dat een gemeente niet alleen kan en behoeft te dragen. De heer Hulman (VVD) deelt aanvullend mede dat aan de genoemde projecten, die veelal binnen zijn portefeuille vallen, doorgaans een groot financieel risico is verbonden. Voorbeelden ervan zijn de aanleg van een aantal infrastructurele projecten voor OV, de Beneluxlijn, Randstadrail, de aanleg van de Ridderkerklijn en de Carnisselandelijn. Het spreekt voor zich dat deze projecten regionaal worden opgepakt. De voorzitter concludeert dat voor alle voorstellen wel een meerderheid is te vinden in de regioraad. Belangrijker is echter alle gemeenteraden over de streep te krijgen. Wil een en ander tot een goed eind kunnen worden gebracht, dan zal hier unanimiteit moeconcept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
5
ten worden gevonden voor het voorstel. Hij verzoekt de leden van de regioraad in tweede termijn aan te geven wat naar hun mening thans zal moeten gebeuren, waarna in een korte schorsing de balans zal worden opgemaakt en hij namens het dagelijks bestuur een voorstel zal formuleren. De heer Kleijwegt (PvdA) verzoekt om een schorsing voor beraad. De voorzitter voldoet aan dat verzoek en schorst te 16.22 uur de vergadering. schorsing De voorzitter heropent te 16.42 uur de vergadering. De heer Kleijwegt (PvdA) meent, de problematiek overziende, dat vooral de wijziging met betrekking tot de unanimiteit eruit springt. Wordt het thans voorliggende voorstel geaccordeerd, dan zal schipbreuk worden geleden, of in Rozenburg, of in Westvoorne. Hij stelt dan ook voor het unanimiteitsprincipe uit het voorstel te schrappen. Vervolgens rest dan nog een tweetal zaken – de betaalde bestuurder en de projecten van regionaal belang – waarover hij namens zijn fractie sprekend kan mededelen dat de vertegenwoordigers van de twee gemeenten die daarmee nog moeite hebben bereid zijn daarover nog eens goed met hun raden te spreken. Op zijn collega’s doet hij een dringend beroep om dit voorstel te steunen. Mevrouw De Goeij (CDA) sluit zich bij deze oproep aan. Over de naam moet haar nog het volgende van het hart. Te vaak blijkt nog dat de stadsregio Rotterdam te veel geassocieerd wordt met de stad Rotterdam. Om meer draagvlak te verkrijgen is het daarom wellicht beter de naam ‘Rijnmond’ eraan toe te voegen. Mevrouw De Sutter (CDA) herinnert eraan dat zij tijdens de voorlichtingsbijeenkomst op 12 december en in de commissievergadering had verzocht de regioraad voorafgaande aan deze vergadering schriftelijk te informeren over de kosten van de naamswijziging en van de fulltime-bestuurder. Zij stelt vast dat dat niet is gebeurd, maar gaat ervan uit dat dat alsnog zal gebeuren. In dat geval wil zij zich hiervoor in haar gemeente ‘hard’ maken, al kan zij uiteraard niets garanderen. Het vervallen van het unanimiteitsvereiste kan niet op haar instemming rekenen. Wordt het voorstel op dit punt niet aangepast, dan zal de gemeenteraad van Rozenburg het niet kunnen accorderen. Waardering spreekt zij uit voor de inzet van de heer Hulman ten aanzien van de strategische projecten op het gebied van verkeer en vervoer en voor die van de heer Wolf met betrekking tot het invlechten van de tunneltracés in RR2020. De heer Van Buuren (CDA) merkt op dat de gemeenteraad van Spijkenisse weliswaar geen uitspraak heeft gedaan over het benoemen van fulltime-bestuurders van buiten de regioraad, maar dat de discussie die daarover is gevoerd in de commissie voor algemene zaken een glasheldere uitslag heeft opgeleverd, namelijk dat dit onbespreekbaar is. Hij is bereid pogingen in het werk te stellen om dit alsnog veranderd te krijgen, maar hij vermoedt dat dit een buitengewoon moeilijke operatie zal worden. De heer Den Boef (CDA) zegt toe een aantal punten alsnog in de raad van Ridderkerk te zullen inbrengen en voegt eraan toe dat mogelijk een lid van het dagelijks bestuur zal worden gevraagd daarbij ondersteuning te bieden. De heer Orsel (VVD) gelooft dat met het voorstel van de heer Kleijwegt de angel uit het vlees kan worden gehaald. De VVD-fractie sluit zich daarbij dan ook graag aan, zij het met inachtneming van een voorbehoud van de heer Scheerstra. De heer Scheerstra (VVD) licht toe dat hij namens de gemeente Maassluis een voorbehoud maakt bij de laatste volzin in artikel 36 lid 1 waarin de professionalisering van het dagelijks bestuur is geregeld. Overigens zegt hij toe de argumenten pro en contra nog eens onder de aandacht van de gemeenteraad te zullen brengen, waarbij ondersteuning door een lid van het dagelijks bestuur op prijs zal worden gesteld. De heer De Jonge (CU/SGP) zegt van de naamsaanduiding geen halszaak te willen maken. Als de naam ‘Rijnmond’ wordt toegevoegd, zal de gemeente Vlaardingen daarmee
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
6
zijns inziens best kunnen leven. Met de heer Kleijwegt is hij het voorts eens dat het aanbeveling verdient het unanimiteitsbeginsel uit het voorstel te schrappen. De voorzitter schorst te 16.58 uur de vergadering voor beraad in het dagelijks bestuur. schorsing De voorzitter heropent te 17.03 uur de vergadering. Namens het dagelijks bestuur spreekt hij erkentelijkheid uit voor de reacties vanuit de regioraad. Het dagelijks bestuur heeft daarvan goede nota genomen en is bereid de afzwakking van het unanimiteitsprincipe uit het voorstel te schrappen. Het dagelijks bestuur verklaart zich daarnaast gaarne bereid om waar dat gewenst wordt geacht in gemeenteraden een nadere toelichting te verstrekken. Mevrouw De Sutter zegt hij voorts toe ook een schriftelijk antwoord te geven toe op de door haar gestelde vragen. Een onzekerheid rest tenslotte nog met betrekking tot de naam. Omdat de zaak hierop nooit mag stranden, geeft hij aan een naamsverandering alleen te willen doorzetten als daarover unanimiteit bestaat. Hij verzoekt daarom de raad zich uit te spreken over het voorstel de naam te veranderen in stadsregio Rotterdam-Rijnmond. Bij een peiling blijkt de raad verdeeld te zijn over het voorstel, wat voor de voorzitter aanleiding is het voorstel ten aanzien van de naamswijziging in te trekken. De vergadering besluit hierna in te stemmen met de wijziging van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam, met dien verstande dat de wijziging van het unanimiteitsbeginsel en het voorstel ten aanzien van de naamswijziging daaruit worden geschrapt en met inachtneming van het voorbehoud van de heer Scheerstra ten aanzien van artikel 36 lid 1. 7.
Algemene machtiging Juridische diensten. De vergadering besluit overeenkomstig het voorstel de directeur Juridische Diensten van de Servicedienst Rotterdam, alsmede zijn waarnemer en de senior beleidsmedewerker bestuursjuridische zaken van de stadsregio Rotterdam, tot en met december 2006 te machtigen om de stadsregio Rotterdam en haar bestuursorganen te vertegenwoordigen in juridische (voor)procedures.
8.
PMR-uitwerkingsovereenkomst. De vergadering besluit in te stemmen met de bekrachtiging van de Uitwerkingsovereenkomsten PMR voor de deelprojecten 750 ha en Bestaand Rotterdams Gebied (BRG).
9.
Plan van aanpak luchtkwaliteit van de stadsregio. De vergadering besluit het plan van aanpak luchtkwaliteit vast te stellen.
10.
Aanpassing subsidieverordening Milieu. De heer Scheerstra (VVD) doet het deugd te constateren dat voortaan ook lokale projecten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Wel is daarbij bepaald dat de betrokken gemeente bereid moet zijn de resultaten van zo’n project te delen met andere gemeenten, c.q. de stadsregio. Op een wijziging van dit artikel wil hij niet aandringen, wel pleit hij ervoor bij de uitvoeringsregeling de desbetreffende gemeente te verzoeken eigener beweging deze gegevens ter beschikking te stellen aan de stadsregio, die ze vervolgens kan doorsturen naar de betrokken gemeenten. De heer ’t Hart (ONS) zegt toe dat aldus zal worden gehandeld. De vergadering besluit de subsidieverordening milieu stadsregio Rotterdam 2006 vast te stellen en de subsidieverordening milieu zoals vastgesteld in de regioraad van 25 juni 2003 in te trekken.
11.
Subsidieverordening sociaal beleid en preventief jeugdbeleid. Mevrouw Van Wilgenburg (CDA) acht het een positieve ontwikkeling dat de onderhavige subsidieverordening verruimd wordt met meer mogelijkheden voor het jeugdbeleid, zeker nu gemeenten in het kader van de Wet op de jeugdzorg met meer verplichtingen en kosten te maken krijgen op het gebied van preventieve lokale jeugdzorg. De CDA-fractie
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
7
kan zich dan ook vinden in deze subsidieverordening, maar vraagt nog aandacht voor het volgende. Aangezien vanaf 2006 de geldstromen voor sociaal beleid en preventief jeugdbeleid vanuit de provincie Zuid-Holland worden samengevoegd, dringt zij erop aan oog te hebben voor enige balans tussen beide aandachtsvelden. De invloed van zorgverleners op de subsidiegelden is uiteraard groot, omdat zij de zorg moeten verlenen. Zij verzoekt het dagelijks bestuur de gemeenten altijd te informeren op de aanvragen voor de subsidiegelden. De heer Van der Geest (VVD) memoreert dat bij de bespreking van het stuk in de G18 een aantal vragen zijn gesteld die tot wijzigingen hebben geleid. Namens de gemeente Hellevoetsluis dringt hij erop aan het stuk eerst weer daar neer te leggen, opdat van daaruit een unaniem positief advies kan worden gegeven. Mocht het om praktische redenen niet mogelijk zijn het voorstel aan te houden totdat dit advies kan worden gegeven, dan verzoekt hij de vastgestelde regeling met de gewijzigde onderdelen nog eens nadrukkelijk aan de G18 voor te leggen voor het uitbrengen van een positief advies. De heer Scheeres (PvdA) zegt toe dat erop zal worden toegezien dat bij de samenvoeging van de middelen van de provincie een en ander voldoende in balans blijft en dat de gemeenten altijd zullen worden geïnformeerd op aanvragen. Aanhouding van het stuk totdat opnieuw een bespreking in de G18 heeft plaatsgevonden, kan hij niet aanbevelen. Het is namelijk de bedoeling dat het nieuwe regime per 1 januari 2006 in werking treedt. Vanzelfsprekend zal het stuk hierna nogmaals in de G18 aan de orde worden gesteld en mocht daaruit de wens naar voren om toch nog een wijziging aan te brengen, dan kan die aan de regioraad worden voorgelegd. De vergadering besluit de subsidieverordening sociaal beleid en preventief jeugdbeleid vast te stellen en de subsidieverordening sociaal beleid in te trekken per 31 december 2005. 12.
Nulmeting van de Sociaal-Economische Effectrapportage stadsregio Rotterdam (SEER). Mevrouw De Goeij (CDA) verzoekt de portefeuillehouder een nadere toelichting te geven op het proces. De heer Van Buren (CDA) merkt op dat de gemeente Capelle aan den IJssel in de nulmeting als groeistedelijk wordt aangemerkt. Waar Capelle aan den IJssel gelet op de kwalitatieve problematiek tot de grootstedelijke categorie behoort en in de toekomst beleid zal worden gemaakt op collectieven, zou die inschatting wel eens verkeerd kunnen zijn. Van het dagelijks bestuur wil hij daarom weten of Capelle aan den IJssel kan worden ingedeeld in de categorie ‘grootstedelijk’ en, zo niet, of dan bij de statistische onderbouwing voldoende rekening kan worden gehouden met de afwijking die voor Capelle aan den IJssel geldt ten opzichte van de andere groeistedelijke gemeenten. De heer Scheeres (PvdA) licht aan het adres van mevrouw De Goeij toe dat de voorliggende nulmeting is vastgesteld om over een jaar of twee, als “de temperatuur opnieuw wordt opgenomen”, te kunnen beoordelen wat de afwijkingen zijn en of het vastgestelde woningbouwbeleid de gewenste effecten heeft gehad. Capelle aan den IJssel is inderdaad ingedeeld bij de groeistedelijke gemeenten. Eerder is al verzocht deze gemeente als een grootstedelijke gemeente aan te merken, maar dat verzoek is niet gehonoreerd omdat het goed gebruik is besluiten van de regioraad te eerbiedigen: hij herinnert eraan dat de regioraad bij het vaststellen van het Beleidskadere Stedelijke Vernieuwing heeft besloten Capelle aan den IJssel in te delen bij de groeistedelijke gemeenten. Een probleem hoeft dit overigens niet op te leveren, want Capelle aan den IJssel kan desgewenst zelf de cijfers anders groeperen en alsnog onderbrengen in de categorie grootstedelijke gemeenten. De vergadering besluit kennis te nemen van de nulmeting van Sociaal-Economische Effectrapportage stadsregio Rotterdam (SEER), november 2005.
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
8
13.
Uitvoeringsprogramma RR2020. Mevrouw Bouvy (VVD) geeft te kennen dat de gemeente Bernisse met enige zorg kennis heeft genomen van de plankaart die bij het uitvoeringsprogramma was gepresenteerd, omdat die op een drietal punten niet overeenkwam met wat de gemeente voor ogen stond. Het verheugt haar dat haar inmiddels door de heer Wolf het allernieuwste exemplaar ter hand is gesteld met daarbij een nieuwe plankaart waarop enige helderheid wordt geboden over de door Bernisse gewraakte passages. Ten aanzien van het landelijk wonen is overigens nog steeds een ster geprojecteerd bij het gebied bij het Spui, terwijl al meermalen te kennen is gegeven dat dat echt niet de bedoeling is. Zij neemt aan dat daarover nog nader in discussie zal worden getreden en dat daaruit uiteindelijk een positief resultaat zal voortvloeien. Bernisse heeft voortdurend gepleit voor het aangeven van het juiste aantal woningen dat door de gemeente gebouwd mag worden. Op de plankaart is de locatie voor woninguitbreiding bij de kern Abbenbroek nu juist ingetekend, maar overigens blijft het aantal van 1.000 woningen voor Bernisse een hard gegeven. Met het nu genoemde aantal van 600 zal de gemeente in de periode 2010-2020 zeker in de problemen komen. De heer Kleijwegt (PvdA) zegt in de commissie te hebben begrepen dat over de aantallen woningen wat verschillend wordt gedacht; de portefeuillehouder verzoekt hij om een nadere toelichting terzake, evenals over de stand van zaken in het overleg tussen de provincie en de stadsregio ten aanzien van gebiedsuitwerkingsplannen. Bij de studie in de sfeer van verkeer wordt onder andere over de N57 gesproken, waarover overleg wordt gevoerd in het kader van de Botlektunnel en de hele ontsluiting van Voorne-Putten. Hij is benieuwd naar de stand van zaken in dat overleg. De heer De Jonge (CU/SGP) dringt aan op een goede monitoring, ook ten behoeve van de regioraad zelf, opdat periodiek beoordeeld kan worden wat er is gebeurd en hoe ver het staat. Omdat er nogal wat op de gemeenten en op de organisatie afkomt, informeert hij naar de personele bezetting, zowel bij de stadsregio als bij de gemeenten. Voor het overige is hij van mening dat regionaal moet worden gedaan wat in dat opzicht geëigend is, maar dat lokaal moet worden gedaan wat het beste lokaal kan worden gedaan. Mevrouw De Goeij (CDA) vraagt of de toezeggingen die in de commissies zijn gedaan ook hun beslag zullen krijgen in de stukken. De heer Den Boef (CDA) deelt mede dat de gemeente Ridderkerk moeite heeft met twee sterren op de plankaart, t.w. bij Nieuw Reijerwaard en Ridderster. De heer Wolf (PvdA) deelt mede dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland vorige week akkoord zijn gegaan met het uitvoeringsprogramma, waarbij ook de bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd, zodat voor iedereen duidelijk is wat provinciaal, regionaal en lokaal zal geschieden. Wat lokaal kán, zal vooral ook lokaal moeten geschieden. De stadsregio wil vooral faciliteren, regie voeren en programma’s maken, met daarin de thema’s die in het RR2020 zijn vervat. Aan het adres van mevrouw Bouvy merkt hij op dat de plankaart van het RR2020 geldt. Als de kaarten bij het uitvoeringsprogramma iets anders laten zien, zijn deze niet correct. In oktober heeft hij in de regioraad medegedeeld dat aan de plankaart een kleine bouwvlek zou worden toegevoegd bij Abbenbroek. In kleinschalig landelijk wonen aan de rand van Zuidland is voorzien in een van de onderliggende kaartjes. Het landelijk wonen in de buurt van het Spui zal met de gemeente Bernisse en andere partners nader worden uitgewerkt. Ook voor het aantal woningen is het RR2020 maatgevend. De nu aangegeven getallen zijn indicatief en komen voort uit de verstedelijkingsafspraken die iedere gemeente met de regio heeft gemaakt. In goed overleg met de provincie Zuid-Holland zijn afspraken gemaakt over de gebiedsuitwerking Voorne. De regio voert hierin de regie, in goed overleg met de provincie en de betrokken gemeenten. Het verkeer is onderdeel van de verdere uitwerking van de bedrijfsterreinprogrammering, ook aan de zuidflank. De heer Hulman heeft recent met de minister afgesproken dat de ontsluiting van Voorne-Putten zal worden meegenomen in de netwerkanalyse van de zuidvleugel, wat midden volgend jaar tot een conclusie zal moeten leiden. De voors
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
9
en tegens van de twee mogelijkheden ten westen van de Beneluxtunnel zullen door de stadsregio worden ingeplugd in deze netwerkanalyse. De monitoring die door de heer De Jonge is bepleit, zal uiteraard worden uitgevoerd. Wat de personele bezetting betreft zal op een soortgelijke wijze tewerk worden gedaan als met het RR2020: een aantal mensen in eigen dienst, gebruik makend van capaciteit en kennis elders, het inhuren van mensen, het optuigen van een projectbureau, enz. Uiteraard zal ook bij de verschillende gemeenten worden aangeklopt voor inbreng. Met betrekking tot de door de heer Den Boef genoemde sterren is een besluit genomen en die discussie zal niet worden overgedaan. Aangegeven is wel dat bij de verdere uitwerking van de bedrijfsterreinaanpak nader vorm zal worden gegeven aan deze sterren, waarbij de gemeente nog de mogelijkheid heeft daaraan enige sturing te geven. De vergadering besluit het Uitvoeringsprogramma RR2020 vast te stellen. 14.
Verdeling extra bestedingsruimte in Omslagfonds 2005-2010. De vergadering besluit de extra geraamde vrije ruimte in het omslagfonds voor de periode 2005 tot 2010 te verdelen over de beleidsvelden Groen en Verkeer & Vervoer in de verhouding van respectievelijk 45% en 55%.
15.
Bedrijfsvervoer. De vergadering besluit paragraaf 3.6 Bedrijfsvervoer uit de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer te laten vervallen met ingang van 1 januari 2007.
16.
RIVV 2006-2010. De vergadering besluit het RIVV 2006-2010 vast te stellen.
6a.
Aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur. De heer Kleijwegt (PvdA) deelt mede dat de PvdA-fractie voorstandster is van een regionale spreiding van bestuursleden over het gebied, maar overigens het voorstel zal steunen. De voorzitter benoemt tot leden in de commissie van stemopneming de heren Orsel, Jansen en Van den Born. Hierna wordt tot stemming overgegaan. Ter vervulling van de eerste vacature worden 38 stemmen uitgebracht op mevrouw M.E.B. de Goeij-Smulders terwijl 3 biljetten in blanco worden ingeleverd, zodat mevrouw De Goeij-Smulders met meerderheid van stemmen is benoemd. Ter vervulling van de tweede vacature worden 33 stemmen uitgebracht op de heer M.W. van Sluis, terwijl 9 biljetten in blanco worden ingeleverd, zodat de heer Van Sluis met meerderheid van stemmen is benoemd. Mevrouw De Goeij (CDA) verklaart zich desgevraagd bereid haar benoeming te aanvaarden. De voorzitter feliciteert mevrouw De Goeij met haar benoeming en zegt uit te kijken naar een voortreffelijke samenwerking in het dagelijks bestuur.
17.
Rondvraag en sluiting. Mevrouw Geers (PvdA) dient de volgende motie in: De regioraad van de stadsregio Rotterdam, in vergadering bijeen op woensdag 21 december 2005; overwegende dat • op 1 oktober 2004 het autostrand in Oostvoorne, gemeente Westvoorne voor gemotoriseerd verkeer is gesloten; • dit strand een bijzondere locatie is voor inwoners uit de regio Rotterdam om te kunnen recreëren; • dit voor (oudere) mensen en mensen die slecht ter been zijn een unieke plek is om dicht bij de zee te kunnen komen;
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
10
dit strand een unieke locatie is voor het beoefenen van allerlei sporten waaronder vliegeren en kitesurfen; • dit een van de weinige plaatsen in de regio Rotterdam-Rijnmond is waar deze sport (voor de beginnende kitesurfer is het de enige plek waar hij deze sport veilig onder de knie kan krijgen, door het vlakke ondiepe water) beoefend kunnen worden; • het strand door de jaren heen door vele duizenden mensen is bezocht; • het op zomerse dagen een plaats is waar ongestoord massarecreatie door mensen uit de regio Rotterdam-Rijnmond kan plaatsvinden; • door het sluiten van het autostrand andere stranden in de regio - in het bijzonder in Rockanje - overvol raken; • afgelopen zomer overwogen werd Rockanje hermetisch af te sluiten voor verkeer door de chaos die was ontstaan door dagmensen die op het strand wilden recreëren; • de mogelijkheden door het sluiten van het strand en de aanleg van de 2e Maasvlakte om in de regio aan het strand te kunnen recreëren ernstig worden beperkt; • door het sluiten van het strand een aantal evenementen verloren is gegaan; • in het vinden van een balans tussen recreatie en milieu de balans niet meer in evenwicht is en is doorgeslagen naar het milieu; • de afstand tussen de parkeerplaats en het strand enige honderden meters is; • er nu, al dan niet per ongeluk, anders dan voorheen door het vogelrustgebied gelopen wordt om stukken af te snijden en eerder bij zee te zijn; • veel mensen in de regio een heropening van het strand - in ieder geval het gedeelte voor de voormalige strandtent 'de Zeemeeuw' - wensen; • de afgelopen twee maanden meer dan 6000 mensen hun handtekening/adhesie hebben betuigd om een deel van het strand weer voor gemotoriseerd verkeer te openen; verzoekt het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam: zich in te spannen om - samen met anderen - te onderzoeken welke alternatieve mogelijkheden er zijn om het autostrand te Oostvoorne weer (gedeeltelijk) voor gemotoriseerd verkeer open te stellen waarbij een juist evenwicht tussen natuur en recreatie wordt bereikt; en gaat over tot de orde van de dag.” •
De heer Van Buren (CDA) zegt mevrouw Geers dank voor deze motie. Als inwoner van een ander deel van de regio heeft hij zich altijd verbaasd over de opvatting van het Zuidhollands Landschap ten aanzien van het autostrand. Hij kan het voorstel alleen maar van harte aanbevelen. De heer Madlener (LR) memoreert dat hij al eerder een pleidooi heeft gehouden om het effect van een sluiting te onderzoeken. Hij zal de motie van harte steunen. De heer Orsel (VVD) merkt de motie als sympathiek aan, maar voegt eraan toe dat het geen zaak is die de regioraad aangaat. De VVD-fractie heeft, mede gelet op de voorgeschiedenis, geen behoefte aan de motie. De heer Kleijwegt (PvdA) sluit zich daarbij aan. De heer De Jonge (CU/SGP) informeert naar het standpunt van het dagelijks bestuur. Mevrouw Aeyelts (VVD) herinnert eraan dat de impuls natuur, recreatie en landschap in het kader van de gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten en Rozenburg in 2001 op Voorne-Putten is vastgesteld, waarbij door negen partijen een hele serie afspraken is gemaakt, onder andere ook over het autostrand. De maatregelen zijn vrijwel alle uitgevoerd en sinds oktober 2004 is de sluiting van het autostrand een feit. Het dagelijks bestuur raadt de motie ten sterkste af. Mevrouw De Goeij (CDA) deelt mede dat de CDA-fractie de motie niet kan steunen. De motie wordt bij handopsteken in stemming gebracht en met 6 stemmen vóór verworpen. De voorzitter wenst iedereen een goed kerstreces toe en sluit te 18.02 uur de vergadering.
concept RRVER 1 februari 2006 / JGH / 13 januari 2006
11
regioraad vergadering 1 februari 2006 agendapunt 3 Onderwerp: Besluitenlijsten van het dagelijks bestuur. Bijlagen: 1. besluitenlijsten dagelijks bestuur van 23 november en 7 december 2005. Toelichting: Ter kennisname treft u bijgaand de besluitenlijsten aan van de vergaderingen van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam van 23 november en 7 december 2005. Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de besluitenlijsten van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam 23 november en 7 december 2005.
Besluitenlijsten db / BZ / KB / 16 januari 2006
Pagina 1
dagelijks bestuur vergadering 21 december 2005 agendapunt 2b Onderwerp: Besluitenlijst van de vergadering d.d. 7 december 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Gevraagde beslissing: 1. de besluitenlijst vast te stellen.
Besluitenlijst van de vergadering d.d. 7 december 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam Aanwezig zijn mevrouw A.A. Aeyelts Averink - Winsemius, de heer B.G. Euser, de heer I.W. Opstelten (voorzitter), de heer S. Hulman, mevrouw M.C. Jansen (secretaris), de heer J.A. Karssen, de heer R. Scheeres, de heer J.W.J. Wolf alsmede mevrouw A. Frank en de heren C.A. van Hulst, P.A.C. Vonk en J.G. Hijgemann. Afwezig is de heer G.J. ’t Hart. 1.
Opening en mededelingen. De heer Opstelten zit de vergadering voor. Bericht van verhindering is gegeven door de heer ’t Hart. Bij het overleg GS-DB (tijdens de vergadering te houden) zullen de gedeputeerden Van Dijk, Van Nieuwenhoven en Huizer niet aanwezig zijn.
2a. Verslag van de vergadering d.d. 23 november 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur stelt het verslag vast. 2b. Besluitenlijst van de vergadering d.d. 23 november 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur stelt de besluitenlijst vast. 3.
Ingekomen en uitgegane stukken. Het dagelijks bestuur stemt in met de afhandelingvoorstellen op de lijst ingekomen en uitgegane stukken.
4.
Bestuurlijke contacten / afspraken zich aandienend overleg. Het dagelijks bestuur neemt kennis van het overzicht.
5.
Agendaplanning. Het dagelijks bestuur neemt kennis van de planning.
6.
Stand van zaken wijziging gemeenschappelijke regeling. Op dit moment zijn er geen ontwikkelingen te melden.
7.
Mandatering secretaris voor bevoegdheden artikel 47 lid 2 van de gemeenschappelijke regeling. Het dagelijks bestuur besluit de secretaris te machtigen om de bevoegdheden van het dagelijks bestuur van artikel 47, tweede lid van de gemeenschappelijke regeling uit te oefenen, onder de voorwaarde dat dergelijke verzoeken en overeenkomsten binnen de stadsregionale begroting passen.
BESLDB 7 december 2005 / AJS / 13 december 2005
Pagina 1
8.
Accountantscontrole bij de jaarstukken van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit: 1. het protocol voor accountantscontrole op de jaarrekening vast te stellen; 2. de secretaris van de stadsregio mandaat te verlenen, met de mogelijkheid tot submandaat, tot uitvoering van zijn bevoegdheden zoals beschreven in art. 2 van de Controle Verordening 2005 stadsregio Rotterdam.
9.
Richtlijnen déchargeverlening aan decentrale budgethouders. Het dagelijks bestuur besluit de richtlijnen déchargeverlening aan decentrale budgethouders vast te stellen.
10. Bestuurlijke overeenkomsten lokaal preventief jeugdbeleid – jeugdzorg. Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met de inhoud van de bestuurlijke overeenkomsten; 2. de portefeuillehouder te machtigen om namens het dagelijks bestuur de overeenkomsten te ondertekenen. 11. Subsidieaanvraag van stichting “Natuur- en Milieueducatief Centrum Ridderkerk” voor de realisatie van een educatiewand in het Natuur- en Milieucentrum van Ridderkerk. De heer Wolf wordt desgevraagd toegezegd te onderzoeken of de educatiewand eventueel in de regio zou kunnen rouleren. 1 Het dagelijks bestuur besluit aan de stichting “Natuur- en Milieueducatief Centrum Ridderkerk” een subsidie te verlenen van € 12.500,- voor de realisatie van een educatiewand in het Natuur- en Milieucentrum van Ridderkerk. 12. Subsidieaanvraag door de gemeente Spijkenisse voor een haalbaarheidsonderzoek naar aansluiting bij het warmtenet. Het dagelijks bestuur besluit de gemeente Spijkenisse een subsidie van € 19.406,50 te verlenen voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek naar aansluiting bij het warmtenet. 13. Verstedelijkingsafspraken 2005-2010: bijdragen bodemsanering. Het dagelijks bestuur besluit: 1. een bijdrage in de bodemsanering te reserveren voor: Albrandswaard: Bakkersdijk Noord € 67.323 Barendrecht: Bakkersdijk, Koebrugge € 146.338 Barendrecht: Ter Leede 3 (asbest) € 10.256 Barendrecht: Smitshoek 3b (divers) € 59.709 Barendrecht: Binnenlande (stortplaats) € 169.530 Bergschenhoek: Parkzoom € 86.682 Berkel & Rodenrijs: Westersingel 69-89 en 69a-87 € 242.500 Berkel & Rodenrijs: Meerweg, Klapwijkseweg 48-50 € 87.500 Berkel & Rodenrijs: Papaverweg 1-7, Bolwerk € 249.625 Berkel & Rodenrijs: Leeweg 9-31 € 151.955 Berkel & Rodenrijs: NO-polder, Westersingel 121-129 € 120.513 Berkel & Rodenrijs: Westersingel 39 (IHC-DC/022) € 138.544 Berkel & Rodenrijs: Meerweg 26 (asbest-DC/042) € 262.322 Berkel & Rodenrijs: Klapw. Eilanden (DC/038) € 268.208 Bernisse: Gemeenlandsedijk Noord 31 € 137.500 Hellevoetsluis: Kop Vestiging (Havenzigt/Gr.Dok) € 272.500 Hellevoetsluis: Kop Oostdijk € 62.500 Hellevoetsluis: Nw Helvoet (Ossehoek) excl.ISV1 € 225.000 Hellevoetsluis: Kooistee (Dierenriem) € 143.750 Hellevoetsluis: Kanaalzone, excl. gasf. en ISV1 € 312.500 Krimpen a/d IJssel: Waalmanege (ophoging) € 14.500 Maassluis: Koningshoek (chem. wasserij) € 239.682 Maassluis: Burgemeesterswijk (noorden) € 115.750 1 Er is nagevraagd of het mogelijk is de educatiewand te laten rouleren in de regio. De educatiewand wordt echter in het Natuur- en Milieucentrum aan de muur bevestigd en is vanwege de omvang van 4 bij 4 meter ook te groot voor transport (JGH).
BESLDB 7 december 2005 / AJS / 13 december 2005
Pagina 2
Ridderkerk: Hoofdstraat – Molensteeg € 70.550 Rozenburg: diverse locaties € 7.500 Spijkenisse: Hongerlandsedijk (vuilstort) € 2.613.195 Spijkenisse: Havenplein (demping) € 87.500 Spijkenisse: Stadsplein (demping) € 122.000 Vlaardingen: van Buizengat-restgebied het deelgebied Beerhaven, excl. Vinex en gasfabriek. € 161.944 2. verlening van de gereserveerde bijdragen vindt eerst plaats indien: • het jaartal waarin de woningen worden opgeleverd en bij het CBS worden aangemeld, vòòr 1 maart 2006 wordt opgegeven aan de stadsregio; • desbetreffend jaartal vóór 2010 ligt; • de periode waarin de bodemverontreiniging is ontstaan wordt toegelicht; • desbetreffende periode vòòr 1975 ligt of dat de verontreiniging vòòr 1987 is ontstaan en de erfpachter of eigenaar niet de veroorzaker was; vòòr 3. de aanvragen Berkel en Rodenrijs, Veiligweg / Industrieweg, Hellevoetsluis, Vlasakker, en Vlaardingen, Galgkade 6-Deltahout af te wijzen omdat geen woningbouw op de te saneren locaties is gepland; 4. de aanvraag Vlaardingen, Buizengat-gemeentereiniging af te wijzen omdat over de financiering van de sanering van deze locatie reeds afspraken zijn gemaakt. 14. ISV-1: toepassing hardheidsclausule ten behoeve van verlenen uitstel start bouw. Het dagelijks bestuur besluit door toepassing van artikel 57 van de Verordening Stedelijke Vernieuwing stadsregio Rotterdam 2003 voor het project Hooiman nieuwbouw te Rotterdam uitstel start bouw te verlenen tot 1 december 2006. 15. Advies voorontwerp bestemmingsplan Struisenburg, Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit de gemeente Rotterdam te melden dat geen bezwaar bestaat tegen de huidige invulling van het voorontwerp-bestemmingsplan Struisenburg, doch te adviseren de woningbouwcapaciteit en de differentiatie op te nemen in het bestemmingsplan. 16. Werkplan vervoersmanagement 2006 Vervoercoördinatiecentrum Rijnmond. Het dagelijks bestuur besluit het werkplan vervoersmanagement 2006 vast te stellen als kader voor de activiteiten die het VCC-R in 2006 dient te ondernemen. 17. Ontheffing 2006 concessieplicht Vipre B.V. Het dagelijks bestuur besluit Vipre B.V. voor zeven lijnen ontheffing te verlenen van de concessieplicht en aan de ontheffing voorschriften te verbinden overeenkomstig het bijgevoegde ontwerpbesluit. 18. OV-chipkaart; aanzet beleidslijn tarieven. Het dagelijks bestuur stelt de volgende voorlopige uitgangspunten vast voor het ontwikkelen van de beleidslijn tarieven OV-chipkaart: hanteren van de landelijke afspraken uit 2002 en de afspraken inzake RandstadRail als uitgangspunt voor de beleidslijn tarieven; uitgaan van opbrengstneutraliteit bij de uitwerking van het tariefsysteem; naast kaartsoorten met de bestaande kortingen (34%) voor de doelgroep ouderen en scholieren, nieuwe abonnementsvormen ontwikkelen, die meer toegesneden zijn op deze doelgroepen; hanteren van het huidige strippenkaarttarief voor het bepalen van het basiskilometertarief (sociale functie OV); verkennen op welke wijze het instrument tariefdifferentiatie ingezet kan worden voor de ontwikkeling van tariefvoorstellen op congestiegevoelige corridors; ontwikkelen van de beleidslijn tarieven in nauw overleg met de overige concessieverleners in het bijzonder het stadsgewest Haaglanden en de provincie Zuid-Holland. 19. Terugmelding MIT. Het dagelijks bestuur neemt kennis van de MIT Zuidvleugelafspraken voor 2006.
BESLDB 7 december 2005 / AJS / 13 december 2005
Pagina 3
20. Ontwerp Programma van Eisen openbaar vervoer. Het dagelijks bestuur besluit: 1. het ontwerp Programma van Eisen concessieverlening 2007 vast te stellen en vrij te geven voor advisering; 2. een overnameregeling te hanteren voor busmaterieel, die inhoudt dat nieuwe voertuigen die de vervoerbedrijven in dienst stellen ten behoeve van de concessie 2007, in 2009 tegen boekwaarde moeten worden overgenomen door een eventuele nieuwe concessiehouder. 21. Wob-verzoek de heer S. Het dagelijks bestuur besluit het Wob-verzoek van de heer S. af te wijzen op grond van artikel 10, eerste lid onder c en tweede lid onder g van de Wet openbaarheid van bestuur. 22. Rondvraag en sluiting. Het voorstel over het HOV Noordrand wordt medio 2006 geagendeerd voor de regioraad.
BESLDB 7 december 2005 / AJS / 13 december 2005
Pagina 4
dagelijks bestuur Vergadering 7 december 2005 Agendapunt 2b
Onderwerp: Besluitenlijst van de vergadering d.d. 23 november 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Gevraagde beslissing: 1. de besluitenlijst vast te stellen.
Besluitenlijst van de vergadering d.d. 23 november 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam Aanwezig zijn mevrouw A.A. Aeyelts Averink - Winsemius, de heer B.G. Euser, de heer G.J. 't Hart, de heer S. Hulman, mevrouw M.C. Jansen (secretaris), de heer J.A. Karssen, de heer M.G.T. Pastors, de heer R. Scheeres, de heer J.W.J. Wolf (ice-voorzitter) alsmede mevrouw A. Frank en de heren C.A. van Hulst, P.A.C. Vonk en J.G. Hijgemann. Afwezig is de heer I.W. Opstelten (voorzitter). 1.
Opening en mededelingen. De heer Opstelten is verhinderd de vergadering bij te wonen. De heer Wolf zit de vergadering voor. Het wetsvoorstel Wijzigingswet Wgr-plus is aangenomen in de Eerste Kamer.
2a. Verslag van de vergadering d.d. 9 november 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur stelt het verslag ongewijzigd vast. 2b. Besluitenlijst van de vergadering d.d. 9 november 2005 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur stelt de besluitenlijst vast. 3.
Ingekomen en uitgegane stukken. Het dagelijks bestuur stemt in met de afhandelingvoorstellen op de lijst ingekomen en uitgegane stukken.
4.
Bestuurlijke contacten / afspraken zich aandienend overleg. Het dagelijks bestuur neemt kennis van het overzicht.
5.
Agendaplanning. Het dagelijks bestuur neemt kennis van de planning.
6.
Wijziging gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met de wijzigingsvoorstellen zoals deze verwerkt zijn in de concepttekst en toelichting van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam – Rijnmond; 2. de secretaris te machtigen redactionele wijzigingen in het voorstel door te voeren; 3. de raden en colleges van de deelnemende gemeenten in kennis te stellen van de voorstellen die u aan de regioraad wilt voorleggen; 4. in te stemmen met het organiseren van een informatieronde.
BESLDB 23 november 2005 / JGH / 28 november 2005
Pagina 1
7.
Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2006 Het dagelijks bestuur besluit het uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2006 vast te stellen.
8.
Afwijzing subsidieaanvraag Stichting Steunpunt Jeugd-en Pleegzorg . Het dagelijks bestuur besluit het subsidieverzoek van de Stichting Steunpunt Jeugden Pleegzorg af te wijzen.
9.
Subsidieaanvraag Flexus ten behoeve van intensief ambulant aanbod. Het dagelijks bestuur besluit de subsidieaanvraag van Flexus te honoreren.
10. Nulmeting van de Sociaal-Economische Effectrapportage stadsregio Rotterdam (SEER). Het dagelijks bestuur stemt in met de indicatoren zoals deze voor de nulmeting gehanteerd zijn. 11. Subsidieverordening sociaal beleid en preventief jeugdbeleid. Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met de Subsidieverordening sociaal beleid en preventief jeugdbeleid; 2. de regioraad te verzoeken de Subsidieverordening sociaal beleid en preventief jeugdbeleid vast te stellen; 3. in te stemmen met mandatering van besluitvorming inzake de subsidieverordening aan de secretaris, met uitzondering van het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid; 4. het subsidieplafond sociaal beleid voor het jaar 2006 vast te stellen op € 150.000; 5. het subsidieplafond preventief jeugdbeleid voor het jaar 2006 vast te stellen op € 323.000. 12. Concept voortgangsrapportage Groenakkoord 2e half jaar 2005. Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met de voortgangsrapportage 2e helft 2005; 2. in te stemmen met het voorstel om het resterende deel van de 800 ha groenakkoord in te vullen met kansrijke eerste prioriteitsprojecten uit het RGSP2 en deze ter besluitvorming voor te leggen aan het BOR; 3. in te stemmen met het voorstel om voor de resterende 200 hectare van in totaal 1000 ha groenakkoord geen financiering te zoeken maar te verwijzen naar de groenambitie uit het RGSP2 voor 2010 (1000 ha gerealiseerd en 2400 ha uitvoeringsgereed); 4. in te stemmen met het voorstel om pas in 2007 samen met Deltalinqs en Kamer van Koophandel nog éénmaal aan de hand van concrete projectenboek actief het bedrijfsleven te benaderen om recht te doen aan de inspanningsverplichting van € 11,34 miljoen die de Kamer van Koophandel en Deltalinqs in het kader van het groenakkoord zijn aangegaan; 5. in te stemmen met het onderbrengen van de voortgangsrapportage groenakkoord onder de jaarlijkse monitoringsrapportage van het RGSP2; 6. in te stemmen met de betaling van € 1 miljoen aan het project Strypse Wetering bestaande uit een provinciale bijdrage van € 500.000,- uit het groenakkoord en een stadsregionale bijdrage van € 500.000,- uit het beschikbare groendeel van het omslagfonds, onder voorwaarde dat het deelfonds groen die financiële ruimte op dat moment heeft. 13. Overeenkomst Zuidvleugel Zichtbaar Groener (ZZG). Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met de concept inhoud van de samenwerkingsovereenkomst Zuidvleugel Zichtbaar Groener; 2. de portefeuillehouder groen mw. A.A. Aeyelts Averink-Winsemius te mandateren verdere uitwerking van de overeenkomst te accorderen en deze namens de stadsregio Rotterdam te ondertekenen. 14. Groenbijdragen uit het omslagfonds. Het dagelijks bestuur neemt kennis van de stand van zaken aangegane verplichtingen voor groenprojecten uit het deelfonds “groen” uit het omslagfonds.
BESLDB 23 november 2005 / JGH / 28 november 2005
Pagina 2
15. Stand van zaken Luchtkwaliteit (inbreng stadsregio Rotterdam op 6 december 2005 in het Bestuurlijk Overleg ROM-Rijnmond (BOR) en korte weerslag bestuursconferentie luchtkwaliteit van 14 november jl.) Het dagelijks bestuur besluit: 1. kennis te nemen van de gezamenlijke aanpak zoals in ROM-Rijnmondverband is gestart; 2. op basis van de discussie in de bestuursconferentie luchtkwaliteit op 14 november de portefeuillehouder milieu te verzoeken in het BOR van 6 december 2005 deze gezamenlijke aanpak te ondersteunen; 3. de uitkomsten van de besprekingen op 6 december (BOR) en 7 december 2005 (Zuidvleugelconferentie) voor te leggen aan de regiogemeenten (in commissie GROM d.d. 8 december) en aan het dagelijks bestuur / de regioraad van 21 december 2005. 16. Subsidieverordening milieu stadsregio Rotterdam 2006. Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met de voorgestelde wijzigingen in de subsidieverordening milieu; 2. de regioraad te verzoeken de subsidieverordening milieu stadsregio Rotterdam 2006 vast te stellen en de subsidieverordening milieu stadsregio Rotterdam van 25 juni 2003 in te trekken; 3. in te stemmen met mandatering van besluitvorming inzake de subsidieverordening aan de secretaris, met de mogelijkheid tot submandatering aan het sectorhoofd Ontwikkeling, met uitzondering van het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid; 4. het subsidieplafond milieu voor 2006 vast te stellen op € 150.000,-. 17. Subsidieaanvraag gemeente Vlaardingen voor het project “Samenwerken en duurzaam ondernemen in Vlaardingen”. Het dagelijks bestuur besluit de subsidieaanvraag voor een bedrag van € 22.450,- van de gemeente Vlaardingen voor het project “Samenwerken en duurzaam ondernemen in Vlaardingen” af te wijzen. 18. Uitvoeringsprogramma RR2020. Het dagelijks bestuur besluit het Uitvoeringsprogramma RR2020 vast te stellen. 19. Rol van de stadsregio in het waterbeleid. Het dagelijks bestuur besluit: 1. in te stemmen met een bescheiden rol voor de stadsregio in het beleidsveld water; 2. de bestuurlijke verantwoordelijkheid neer te leggen bij de portefeuillehouder groen. 20. Discussienota Regionaal Structuurplan Haaglanden. Het dagelijks bestuur besluit in te stemmen met de conceptreactie op de Discussienota Regionaal Structuurplan Haaglanden. 21. Bijdrage stadsregio Rotterdam aan de stedenbouwkundige inpassing van de A4 tussen Schiedam en Vlaardingen. Het dagelijks bestuur besluit: 1. de toegezegde bijdrage aan de ontwikkeling van een stedenbouwkundige visie voor het traject Schiedam-Vlaardingen van de A4 ter beschikking te stellen aan de gemeente Schiedam; 2. de gemeente Schiedam door middel van de in concept bijgevoegde brief van dit besluit in kennis te stellen. 22. Vaststelling verschuldigde omslagbijdrage over 2004 (III) gemeente Capelle aan den IJssel. Het dagelijks bestuur besluit de negatieve omslagbijdrage over 2004 ad € 11.810,16 voor de gemeente Capelle aan den IJssel definitief vast te stellen op nihil en het negatieve saldo te verrekenen met de aanslag over 2005. 23. Eindrapportage kwaliteitsnetwerk goederenvervoer 2e fase. Het dagelijks bestuur besluit: 1. de eindrapportage kwaliteitsnetwerk goederenvervoer binnen de stadsregio Rotterdam vast te stellen. BESLDB 23 november 2005 / JGH / 28 november 2005
Pagina 3
2.
in te stemmen met voorgestelde acties ten behoeve van de implementatie van de resultaten van kwaliteitsnet: 1. in de lopende projecten voor aanleg en reconstructie van wegen (die onderdeel van het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer zijn) rekening houden met de geformuleerde eisen ten aanzien van weginrichting en doorstroming; 2. de eisen uit het kwaliteitsnetwerk hanteren als toetsingscriterium voor het toekennen van regionale subsidies voor reconstructie en aanleg van nieuwe (sub-)regionale wegen; 3. in de Gebiedsgerichte Afspraken met gemeenten en waterschappen moet in een vroegtijdig stadium worden vastgesteld of een nieuwe of te reconstrueren weg deel uitmaakt van het kwaliteitsnetwerk en welke eisen dit met zich meebrengt; 4. bij de planbeoordeling dient daarbij wel altijd een integrale afweging van belangen te worden gemaakt; 5. het starten van de voorgestelde nieuwe projecten die specifiek op vrachtverkeer zijn gericht; 6. het kwaliteitsnetwerk opnemen in de actualisatie van het Regionale Verkeer en Vervoersplan; 7. het doen van een formeel verzoek van de Stadsregio aan provincie, Rijkswaterstaat en gemeente besturen om in verkeer-, vervoer- en ruimtelijk beleid rekening te houden het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer en de daaraan verbonden eisen.
24. Beëindiging subsidieregeling bedrijfsvervoer. Het dagelijks bestuur besluit paragraaf 3.6 Bedrijfsvervoer uit de Subsidieverordening Verkeer en Vervoer te laten vervallen met ingang van 1 januari 2007. 25. Advies aan minister Peijs over startnotitie Rijksweg 13/16 Rotterdam. Het dagelijks bestuur besluit: 1. het advies over startnotitie Rijksweg A13/16 Rotterdam vast te stellen; 2. de brief aan de minister van Verkeer en Waterstaat te versturen; 3. de brief van de stadsregio aan de colleges van de gemeenten Rotterdam, Bleiswijk, Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek aan te bieden. 26. Afronding GDU+. Het dagelijks bestuur besluit: 1. de voorlopige beschikking aan de gemeente Rotterdam voor het project Kop van Zuid Varkenoordseviaduct in te trekken; 2. een project Laan op Zuid in de planstudiefase van het RIVV 2006-2010 op te nemen; 3. een bijdrage van maximaal € 252.750,= aan de gemeente Rotterdam toe te kennen voor het project Kop van Zuid Erasmusbrug; 4. een bijdrage van maximaal € 7.318.698,85 aan de gemeente Rotterdam toe te kennen voor het project Kop van Zuid metrostation Wilhelminaplein; 5. een aanvullende bijdrage aan de gemeente Rotterdam toe te kennen voor het project Kop van Zuid Tramplus van € 663.760; 6. een bijdrage (inclusief aanvulling) van maximaal € 5.991.841,00 aan de gemeente Rotterdam toe te kennen voor het project Kop van Zuid Tramplus; 7. een bijdrage van maximaal € 347.000,00 aan de gemeente Rotterdam toe te kennen voor het project Metrostation Beurs; 8. een budget van maximaal € 72.628.000,00 aan de RET toe te wijzen voor het project Tramplus Schiedam – Vlaardingenlijn; 9. een budget van maximaal € 42.050.628,00 aan de RET toe te wijzen voor het project Metro Nesselandelijn; 10. het project IJsselmondelijn in drie fasen te splitsen (fase 1 is het project dan nu in uitvoering is, fase 2a is de aankoop en sloop van de Klimmende Bever en fase 2b is het centrumplan IJsselmonde); 11. het project IJsselmondelijn fase 2a in de Realisatiefase van het Uitvoeringsprogramma grote projecten van het RIVV 2006-2010 op te nemen; 12. het project IJsselmondelijn fase 2b in de Planstudiefase van het Uitvoeringsprogramma van het RIVV 2006-2010 op te nemen; 13. een budget van maximaal € 23.068.936,00 aan de RET toe te wijzen voor het project Tramplus IJsselmondelijn fase 1.; 14. een budget van maximaal € 45.052.000,00 aan de RET toe te wijzen voor het project Tramplus Carnisselandelijn; BESLDB 23 november 2005 / JGH / 28 november 2005
Pagina 4
15. een budget van maximaal € 3.900.000,00 aan de RET toe te wijzen voor het project Tramplus CS – Lombardijen; 16. een bijdrage van maximaal € 1.628.957,00 aan de gemeente Rotterdam toe te kennen voor het project Parklane fase 1, Giessenplein; 17. een bijdrage van maximaal € 2.589.158,00 aan de gemeente Rotterdam toe te kennen voor het project Parklane 2a, Westzeedijk – Hudsonplein; 18. De toekenning aan de gemeente Rotterdam voor het project Parklane 2b Vierhavenstraat te betrekken bij de regionale bijdrage waarvoor binnenkort een afzonderlijk besluit wordt gevraagd; 19. een bijdrage van maximaal € 33.520.131,75 aan de provincie Zuid Holland toe te kennen voor het project N470; 20. een bijdrage van maximaal € 55.555.000,= aan de provincie Zuid Holland toe te kennen voor het project N209 / A12; 21. de in concept bijgevoegde beschikkingen c.q. budgettoewijzingen voor de hierboven genoemde projecten te verzenden. 27. Regionaal Investeringsprogramma Verkeer en Vervoer 2006-2010. Het dagelijks bestuur besluit: 1. de regioraad voor te stellen het RIVV 2006-2010 vast te stellen; 2. kennis te nemen van de concepttekst voor de brochure Monitoring RVVP 2005. 28. Voortgangsverslagen diverse openbaar vervoerprojecten over het derde kwartaal 2005. Het dagelijks bestuur besluit kennis te nemen van de externe voortgangsrapportage over het derde kwartaal 2005 van diverse openbaar vervoerprojecten. 29. Rondvraag en sluiting.
BESLDB 23 november 2005 / JGH / 28 november 2005
Pagina 5
Regioraad vergadering 1 februari 2006 Agendapunt 4 Onderwerp: Vragenhalfuur
jgh
Pagina 1
regioraad vergadering 1 februari 2006 agendapunt 5 Onderwerp: Ingekomen en uitgegane stukken. Toelichting: Ten tijde van de verzending van de stukken voor de regioraad van 1 februari 2006 waren er geen aan de regioraad gerichte ingekomen en geen uitgegane stukken. Gevraagde beslissing: 1. kennisnemen.
INURR / BZ / KB / 16 januari 2006
Pagina 1
regioraad vergadering 1 februari 2006 agendapunt 6a Onderwerp: Evaluatie Beleidsprogramma 2002 – 2006. Bijlage(n): 1. samenvatting Evaluatie Beleidsprogramma 2002 – 2006; 2. ‘Een programma dat werkt’, evaluatie van het beleidsprogramma ‘Partners in regionaal bestuur’; Toelichting: Bij ons aantreden als dagelijks bestuur hebben wij met het programma ‘Partners in regionaal bestuur’ onze beleidsinzet voor de bestuursperiode 2002-2006 gepresenteerd aan de regioraad en de gemeenten in de stadsregio. Wij hebben dit programma uitvoerig met u besproken en vervolgens met de colleges van B&W en de gemeenteraden via een bezoekronde langs alle gemeenten in de regio. Wij hebben daarbij met u afgesproken aan het eind van de bestuursperiode de uitvoering van dit beleidsprogramma te zullen laten evalueren en de resultaten aan u en de gemeenten te presenteren. Deze beloften lossen wij nu in. Bureau Berenschot heeft in onze opdracht de afgelopen maanden de evaluatie uitgevoerd op basis van een documentenanalyse en een enquête die via het internet en telefonisch werd afgenomen bij gemeenteraadsleden, leden van de colleges van B&W, gemeentesecretarissen, griffiers en maatschappelijke relaties. In deze agendapost geven wij onze visie op drie onderdelen: bevindingen naar aanleiding van het onderzoek zelf: respons en draagvlak; de functie van het beleidsprogramma; de inhoudelijke evaluatie; 1. Respons en draagvlak Voordat wij ingaan op de belangrijkste conclusies uit het onderzoek, is het goed om stil te staan bij het onderzoek zelf. De respons van gemeenteraadsleden en collegeleden is aan de lage kant. Dat heeft de onderzoekers verbaasd en ons teleurgesteld. Uiteindelijk 22% gehaald; volgens de onderzoekers worden normaal gesproken percentages tussen de 25 en 30 gehaald. Naar het oordeel van de onderzoekers is dit overigens nog wel voldoende om betrouwbare conclusies te trekken. Het beleidsprogramma en de uitvoering daarvan worden overwegend positief gewaardeerd. Eveneens wordt positief geoordeeld over de communicatie en de informatievoorziening van de stadsregio. De interactieve aanpak van belangrijke beleidsprocessen wordt ook positief gewaardeerd. De onderzoekers concluderen dat op de punten informatievoorziening en aanpak van beleidsprocessen ten opzichte van de huidige aanpak niet meer winst is te behalen voor draagvlakvorming. Wel suggereren ze om in de komende periode aanvullend maatwerkinitiatieven te ontplooien waarmee wellicht een deel van de raadsleden beter bereikt kan worden. Wij denken hierbij aan gerichte acties naar ‘regiospecialisten’ en ‘vakspecialisten’ van raadsfracties, raadsgriffiers en gemeentesecretarissen. Andere mogelijkheden zijn het frequenter organiseren van gebiedsgerichte activiteiten op subregionaal niveau. Voorts geven wij het nieuwe dagelijks bestuur in overweging het beleidsprogramma 2006 – 2010 te presenteren als een startdocument. Gemeenten kunnen dan via een in juni te houden regiodag in de gelegenheid worden gesteld om zelf actief concrete voorstellen te doen voor het nieuwe beleidsprogramma. Voorts kan gezocht worden naar wegen waarbij leden van het dagelijks bestuur en regioraadsleden een meer actieve rol hebben bij de presentatie en bespreking van belangrijke stadsregionale beleidsdocumenten in de gemeenteraden.
evaluatie beleidsprogramma / WN / 18 januari 2006
Pagina 1
2. Het beleidsprogramma als instrument Het was voor het eerst in de geschiedenis van de stadsregio dat een nieuw dagelijks bestuur zich met een beleidsprogramma presenteerde aan de regioraad en de gemeenten. Het was voor ons daarbij nog zoeken naar een goede vorm en werkwijze. De beleidsevaluatie die nu voorligt, geeft een aantal goede handvatten om te komen tot een gerichtere inzet van dit instrument in de komende bestuursperiode. 2.1 Sturing en transparantie Het instrument beleidsprogramma wordt goed gewaardeerd door gemeentebestuurders, raadsleden en externe relaties. Het programma is bekend en vergroot de transparantie van de stadsregio. Het beleidsprogramma kan volgens de onderzoekers nog meer winnen aan belang als het nadrukkelijker wordt ingezet als sturingsinstrument. In dat geval zou elk beleidsstuk terug moeten verwijzen naar de doelstelling uit het beleidsprogramma. Dat kan ook door in begrotings- en jaarstukken nadrukkelijker de verbindingen te leggen met doelen uit het beleidsprogramma (aan welke doelstelling uit het DB-programma draagt deze activiteit bij?). Wij onderschrijven deze conclusies. Bij het opstellen van het nieuwe beleidsprogramma zal nadrukkelijker aandacht worden gegeven aan een scherpere doelformulering en afstemming van doelen uit de programma- en activiteitenbegrotingen op deze doelen. Hetzelfde geldt voor uitvoeringsprogramma’s en beleidsnota’s. Het zal enige tijd in beslag nemen voordat deze synchronisaties geheel zijn doorgevoerd, maar het is zeer wel realiseerbaar in de komende bestuursperiode. 2.2 Doelrealisatie De onderzoekers constateren dat de stadsregio op vrijwel alle doelen uit het beleidsprogramma in de afgelopen periode veel activiteiten heeft ontplooid, en op significante onderdelen ook belangrijke output en/of resultaten heeft geboekt. Dit wordt ondersteund door de opvatting van de respondenten. Het gemiddelde oordeel over de mate waarin de stadsregio het programma heeft gerealiseerd, is gematigd positief. De onderzoekers concluderen: “De stadsregio scoort wat ons betreft opvallend goed als het om de waardering van de activiteiten gaat: gemiddeld een duidelijke voldoende, en dat is voor een intermediair bestuursorgaan met vooral een langetermijnperspectief zeker niet vanzelfsprekend”. Deze uitkomst stemt tot tevredenheid. Anderzijds ligt er ook een uitdaging in besloten voor de volgende periode. Op een aantal punten zijn verbeteringen mogelijk. Op basis van het onderzoek concluderen wij dat in het volgende beleidsprogramma een duidelijker onderscheid gemaakt dient te worden tussen ambities en doelen. Daarbij kan ook nadrukkelijker onderscheid worden gemaakt tussen activiteiten waarbij de stadsregio optreedt als regievoerder zonder bevoegdheden, en terreinen waarbij de stadsregio op basis van taken en bevoegdheden verantwoordelijk is voor (de organisatie van) de uitvoering. En niet in de laatste plaats ligt er – zoals hiervoor reeds geconstateerd - blijvend een belangrijke opdracht voor het organiseren van draagvlak in de gemeenteraden. 2.3 Van beleid naar realisatie Terugkerend element in de commentaren van de respondenten is dat de stadsregio goed werkt levert, maar de aandacht meer moet verschuiven naar de uitvoering van beleid. De onderzoekers bevelen daarom aan voor de volgende periode een uitvoeringsgericht beleidsprogramma te maken. Dit kan bijvoorbeeld door op basis van meerjaren beleidskaders als het RGSP, RVVP, Beleidskader Jeugdzorg en RR2020 in het nieuw DB-programma scherp geformuleerde doelen voor te realiseren resultaten op te nemen. Wij onderschrijven deze aanbeveling en stellen het nieuwe dagelijks bestuur voor het beleidsprogramma voor de periode 2006-2010 nadrukkelijk in het teken te zetten van het realiseren van resultaten. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat tussen stadsregio en gemeenten steeds nadrukkelijk helderheid wordt gegeven over elkaars rollen en verantwoordelijkheden. De onderzoekers constateren terecht dat de stadsregionale verantwoordelijkheid immers niet betekent dat zij zelf uitvoert. Het betekent wel dat de stadsregio de uitvoering regisseert: realisatiedoelen formuleert, de uitvoering organiseert, de realisatie volgt, waar nodig intervenieert en verslag doet van de voortgang.
evaluatie beleidsprogramma / WN / 18 januari 2006
Pagina 2
3 Evaluatie van inhoudelijke doelen In het evaluatierapport wordt uitvoerig ingegaan op de concrete resultaten die in deze bestuursperiode zijn behaald op de inhoudelijke beleidsterreinen. Wij nemen hier de belangrijkste conclusies door. 3.1 Verkeer en vervoer Uit de enquête blijkt dat over het algemeen gematigd positief wordt geoordeeld over het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer. Er zijn concrete resultaten geboekt: het openbaar vervoer is veiliger geworden en het voorzieningenniveau is verbeterd. Kritischer is het oordeel over de resultaten t.a.v. het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio. De resultaten van het ingezette beleid (bijvoorbeeld RVVP, Kadernota Openbaar Vervoer) worden pas op langere termijn zichtbaar en zijn mede afhankelijk van de medewerking van andere (overheids)partijen. De onderzoekers concluderen: “Kennelijk weten de respondenten de positie van de stadsregio als één van de spelers in het netwerk op waarde te schatten; de inspanningen van de stadsregio worden goed gewaardeerd, ondanks dat de bereikbaarheid van de regio, een van de essentiële doelstellingen voor de afgelopen periode, naar hun oordeel niet verbeterd is”. Wij concluderen dat de inspanningen van de stadsregio duidelijke vruchten hebben afgeworpen en dat het ingezette beleid het verdient voortgezet te worden. Wij zijn het met de onderzoekers eens dat daarbij in de komende periode extra aandacht moet worden besteed aan de uitvoeringsdoelstellingen. In onze bestuursperiode heeft een sterke nadruk gelegen op het handhaven en waar mogelijk uitbreiden van de kwaliteit van het voorzieningenniveau in het openbaar vervoer en ons regionaal investeringsprogramma. Dat was bepaald geen sinecure gelet op de forse bezuinigingen van de rijksoverheid. Een belangrijke aanvulling voor de komende bestuursperiode zien wij in de uitwerking van het beleid op het punt van innovaties en informatiemanagement. 3.2 Ruimtelijke ordening Op het gebied van ruimtelijke ordening is de ontwikkeling en vaststelling van RR2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma beeldbepalend. Het verheugt ons dat het interactieve beleidsproces, dat wij samen met de provincie Zuid-Holland en de gemeenten hierbij hebben gevoerd, kan rekenen op veel waardering. Het is des te meer jammer dat deze brede waardering bij een deel van de gemeenteraadsleden zich niet vertaalt in meer steun voor de stadsregio. Wij onderschrijven de aanbeveling van de onderzoekers dat het er in de komende periode op aankomt om het beleid te vertalen in concrete uitvoeringsdoelen die door gemeenten en stadsregio in nauwe samenwerking moeten worden gerealiseerd. Hierbij zal ook de gebiedsgerichte ontwikkeling, waarvan de onderzoekers terecht constateren dat daarbij de trekkende rol van de stadsregio nu nog niet wordt herkend, extra aandacht krijgen. Wij zijn het met de onderzoekers eens dat het instrument grondbeleid juist voor bovenlokale ontwikkelingen een interessant instrument kan zijn. Voor ons geldt daarbij echter dat dit alleen kan binnen een wettelijk kader dat door de rijksoverheid wordt geboden, waarbij wij oog hebben voor de gevoelens van de gemeenten. Onze gedachten gaan in eerste instantie vooral uit naar het organiseren van een regionaal investeringsfonds. 3.3 Wonen Majeure resultaten uit de afgelopen periode waren de afspraken die wij met elkaar hebben gemaakt voor de verstedelijkingsopgave 2005-2010, delegatie van de ISV-bevoegdheden van de provincie en de Woonvisie voor de regio. Deze resultaten worden gematigd positief beoordeeld. De onderzoekers wijten dit aan het feit dat er weliswaar afspraken zijn gemaakt, maar dat resultaten en effecten pas in de komende periode zichtbaar kunnen worden. Ook constateren de onderzoekers dat vanuit de gemeenten rond Rotterdam wordt aangegeven dat de Rotterdamse agenda en problematiek in hun ogen teveel doorklinkt in de beleidskeuzes van de stadsregio. Wij nemen dat signaal serieus, maar onderschrijven de stelling niet. Wij zijn van mening dat de afspraken die wij in de regioraad met elkaar hebben gemaakt een goede balans zijn van de belangen van alle gemeenten in de regio. Regionale solidariteit met de aanpak van de grootstedelijke problematiek – die zich overigens niet alleen in Rotterdam manifesteert maar ook in een aantal andere regiogemeenten – blijft van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van een goed woon-, leef- en vestigingsklimaat in de gehele regio. Een belangrijk resultaat dat in het evaluatierapport niet aan de orde komt, maar naar onze mening niet onvermeld mag blijven, is de afronding van de Vinex-opgave voor de regio als evaluatie beleidsprogramma / WN / 18 januari 2006
Pagina 3
geheel, ondanks dat er op een aantal afzonderlijke Vinex-locaties nog gebouwd wordt. Het beleid hiertoe is weliswaar in vorige bestuursperioden in gang gezet en de uitvoering is door gemeenten zelf ter hand genomen, maar het was bepaald niet vanzelfsprekend dat deze opgave in deze periode tot een goed einde zou komen. Met elkaar hebben we nog flinke inspanningen moeten leveren om de afgesproken bouwproductie te halen en daarmee ook in financieel opzicht de overeenkomsten met het rijk goed te kunnen afsluiten. 3.4 Economie De onderzoekers constateren dat de stadsregio de afgelopen periode geen grote stappen heeft kunnen zetten in het realiseren van de economische doelstellingen. Wij zijn het met de onderzoekers eens dat achteraf gezien in het licht van de economische ontwikkelingen en de beperkte bevoegdheden van de stadsregio, deze doelstellingen te ambitieus zijn neergezet. Wij hebben in de afgelopen periode daarom vooral de nadruk gelegd op het bij elkaar brengen van partijen op basis van een gezamenlijke economische visie. De uitwerking van het economisch beleid van de stadsregio vindt vervolgens vooral in de randvoorwaardelijke sfeer plaats, met name op het terrein van verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening. Het gaat overigens wel om vitale randvoorwaarden, zo blijkt uit onderzoeken die wij hebben laten verrichten in het kader van de economische visie. Ook op het terrein van herstructurering van bedrijventerreinen zijn stappen vooruit gezet, maar het proces blijft moeizaam. De ‘aanjaagfunctie’ van de stadsregio zal in de komende periode nog meer aandacht moeten krijgen. De ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, zowel binnen de regio als daarbuiten, is in de afgelopen periode veilig gesteld met het RR2020. En, conform onze doelstellingen, zijn er in de nota Ruimte van het rijk bedrijventerreinen opgenomen in de Zuidplaspolder en de Hoeksche Waard. Voor de komende periode blijft het echter zaak actief te bevorderen dat de afgesproken hectares ook daadwerkelijk worden ontwikkeld. 3.5 Groen en milieu De onderzoekers constateren terecht dat de doelstellingen op het gebied van leefbaarheid niet erg ambitieus waren geformuleerd. In de eerste helft van de bestuursperiode lag aanvankelijk sterk de nadruk op integratie van het milieubeleid in beleid voor ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer, een voorbeeld daarvan is het instrument van de milieusignaleringskaart, waarvan de gemeenten overigens bij de uitvoering van hun verplichtingen in het kader van RR2020 veel profijt kunnen hebben. Gaande de bestuursperiode is de inzet meer gericht op de aanpak van concrete milieuproblematiek, onder meer via het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit. Dat is ook terug te vinden in de waardering voor het regionaal beleid, die opschuift van een mager neutraal naar positief naarmate het beleid van de stadsregio concreter wordt op het punt van luchtkwaliteit. Ook op het beleidsterrein ‘groen’ heeft zich een soortgelijke ontwikkeling voorgedaan. Er zijn weliswaar een beperkt aantal concrete resultaten geboekt bij de uitvoering van groenprojecten, maar de belangrijkste ontwikkeling was toch de omslag van mooie beleidsvoornemens naar afspraken en convenanten met gemeenten en andere partners naar een uitvoerbare planning met een realistische financiële onderbouwing. Dat is niet altijd even zichtbaar, maar daarom niet minder fundamenteel. Het gaat hierbij om bijna 1.000 hectare extra groen- en recreatiegebied, waarover concrete afspraken zijn gemaakt met de provincie Zuid-Holland en die in de periode 2005 – 2010 worden gerealiseerd. Wel blijft een zware inspanning nodig bij het organiseren van de financiële middelen. 3.6 De sociale agenda De stadsregio heeft op het terrein van sociaal beleid geen bevoegdheden en haar mogelijkheden zijn beperkt. Dit zien wij weerspiegeld in de beoordeling van de resultaten: neutraal en weinig uitgewerkt. Wij hebben vooral ingezet hebben op het faciliteren van de gemeenten. Dat is gebeurd via workshops en conferenties, maar ook met de ontwikkeling van nieuwe instrumenten zoals de sociale kaart en de sociaaleconomische effectenrapportage. Niet onbelangrijk is de Regionale Agenda Samenleving waar voor de periode 2006-2008 een bestuursovereenkomst is gesloten met de provincie en waarmee ook substantiële bedragen voor de stadsregio beschikbaar komen. Daarmee is voor de komende bestuursperiode de uitgangspositie op dit terrein in ieder geval een stuk gunstiger en is de kans op concrete resultaten groter.
evaluatie beleidsprogramma / WN / 18 januari 2006
Pagina 4
3.7 Jeugdzorg De jeugdzorg heeft in de afgelopen periode een turbulente ontwikkeling gekend. Vooral sturing, organisatie en doelmatigheid van de jeugdzorg hebben veel van onze inzet gevraagd. De stagnerende invoering van de wet op de jeugdzorg, het tekortschietende financieel beheer door de budgethouder en de urgente problematiek rond wachtlijsten stelden de stadsregio voor grote problemen. Inmiddels is de wet op de jeugdzorg in werking en ziet het er naar uit dat in de komende bestuursperiode er ook in financiële zin iets meer lucht komt. Het beheer en sturing van de jeugdzorg zijn op orde gebracht. De wachtlijsten zijn weliswaar niet volledig opgelost, maar wel flink teruggedrongen. Belangrijk voor de gemeenten zijn de instelling van voorpostfunctionarissen van Bureau Jeugdzorg. De magere positieve beoordeling van de respondenten op dit punt, is naar onze mening een onderschatting van de werkelijke resultaten. Voor de komende periode ligt hier dan ook een uitdaging om de uitvoeringsdoelstellingen nadrukkelijker te articuleren en de resultaten sterker te profileren. 5. Tot slot In vogelvlucht zijn wij langs de belangrijkste conclusies uit de beleidsevaluatie gegaan. In het uitgebreide evaluatierapport worden de concrete resultaten en beoordelingen uitvoerig beschreven. Naar onze mening geeft het rapport – hoewel ondanks zijn omvang niet uitputtend – een representatief beeld van onze beleidsinzet, de geboekte resultaten en de beoordeling ervan. De onderzoekers hebben het evaluatierapport als titel mee gegeven “Een programma dat werkt”, waarmee zij in één zin hun oordeel over het gevoerde beleid hebben samengevat. De kritische kanttekeningen kunnen ons helpen om in de volgende bestuursperiode een goede start te kunnen maken met het formuleren van het regionale beleid onder de noemer van “samen realiseren van resultaten”. Financiële consequenties: geen. Verdere procedure: n.v.t. Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de conclusies van de conclusies en deze te bespreken. Adviezen: 1. adviezen van de commissies: deze worden u ter vergadering meegedeeld.
evaluatie beleidsprogramma / WN / 18 januari 2006
Pagina 5
Websamenvatting: In 2002 heeft het dagelijks bestuur zijn beleidsinzet voor de bestuursperiode 2002-2006 gepresenteerd in het programma ‘Partners in regionaal bestuur’. De stadsregio Rotterdam was daarmee de eerste Nederlandse stadsregio die zich met een afrekenbaar beleidsprogramma presenteerde. Het programma is uitvoerig besproken met de regioraad en vervolgens met de colleges van B&W en de gemeenteraden. Tevens is afgesproken dat aan het eind van de bestuursperiode de uitvoering van dit beleidsprogramma wordt geëvalueerd. Het dagelijks bestuur heeft deze belofte gestand gedaan via een beleidsevaluatie die door Bureau Berenschot is uitgevoerd. De conclusie is door Berenschot samengevat in de titel van het onderzoeksrapport: ‘Een programma dat werkt’.
Briefing voorzitter (alleen voor sommige commissies):
evaluatie beleidsprogramma / WN / 18 januari 2006
Pagina 6
EEN PROGRAMMA DAT WERKT E VALUATIE VAN HET B ELEIDSPROGRAMMA "P ARTNERS IN REGIONAAL BESTUUR "
Utrecht, 11 januari 2006
Drs. Frank Beemer Drs. Rien Fraanje Ir. Michiel Kort Drs. Jorrit Stevens
30316
TERUGKIJKEN OM VOORUIT TE ZIEN E VALUATIE VAN HET B ELEIDSPROGRAMMA "P ARTNERS IN REGIONAAL BESTUUR "
INHOUD
Blz.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ............................................................... 1 1.
INLEIDING ............................................................................................. 5 1.1 1.2 1.3 1.4
2.
ALGEMENE NOTIES ...............................................................................7 2.1 2.2 2.3
3.
I NLEIDIN G .......................................................................................7 A ANDACHTSPUNTEN VOOR INTERPRETATIE ..........................................7 E NQUÊTE EN RESPONSOVERZICHT ...................................................... 8
ALGEMENE OORDELEN OVER DE STADSREGIO .................................. 10 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4.
A ANLEIDING VOOR DIT ONDERZOEK .................................................... 5 C ENTRALE VRAAGSTELLING ................................................................ 5 O NDERZOEKSMETHODEN ................................................................... 5 L EESWIJ ZER .................................................................................... 6
I NLEIDIN G ..................................................................................... 10 H ET BELEIDSPROGRAMMA ................................................................ 10 A LGEMENE OORDEL EN VAN GEMEENTEN ............................................. 11 A LGEMENE OORDEL EN VAN PARTNERS ............................................... 12 C ONCLUSIE ALGEMENE OORDE LEN .................................................... 13
REGIONAAL BESTUUR EN SAMENWERKING....................................... 15 4.1 4.2
I NLEIDIN G ..................................................................................... 15 W IJ WILLEN DE RELATIES MET DE GEMEENTEN I N DE REGIO VERSTERKEN EN HUN BETROKKENHEID BIJ BOVENLOKAAL BESTUUR VERDER VERGROTEN . W IJ DOEN DAT ONDER MEER DOOR – NAAST DE NORMALE VERGADERINGEN MET DE REGIORAAD – REGELMATIG TE OVERLEGGEN MET COL LEGE S VAN B&W, RADEN EN / OF RAADSCOMMISSIE S IN DE GEMEENTEN .....................................
30316
15
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7 5.
HET TERREIN VAN RUIMTELIJKE ORDENING EN VERKEER EN VERVOER ........................................................................................ 16 W IJ ZULLEN ONS MAXIMAAL INSPANNEN VOOR REALISATIE VAN ONZE VOORSTEL LEN VOOR WETGEVING VOOR RE GIONAAL BESTUUR , INCLUSIEF RECHTSTREEKSE VERKIEZI NGEN VAN HET REGIOBESTUUR DOOR DE BEVOLKING IN 2006. / W IJ ZETTEN ONS ACTIEF EN CONTINU IN OM HET RIJKSBELEID IN DE GEWENSTE RICHTING TE BEÏNVLOEDEN EN HET REGIONAAL BESTUUR EEN EFFECTIEVE WETTELIJKE BASIS TE VERSCHAFFEN ................................ 17 W IJ ZULLEN DE KOMENDE PERIODE NIEUWE INI TIATIEVEN NEMEN OM HET DRAAGVLAK VOOR REGIONAAL BESTUUR BIJ GEMEENTEN , BEVOLKING , MAATSCHAPPELIJK MIDDENVELD EN BEDRIJFSLEVEN TE VERSTERKEN .............................................................................. 18 W IJ ZETTEN IN OP HET VERSTERKEN VAN DE SAMENWERKING MET OMLIGGEN DE GEMEENTEN EN AANGRENZENDE REGIO ’ S , WAT OP TERMIJN KAN LEIDEN TOT WIJZIGING VAN DE GEBIEDSGREN ZEN . W IJ BEOORDEL EN IEDER BESTAAND OF ZICH NIEUW AANDIENEND SAMENWERKINGSVERBAND VOORTDUREND OP ZIJN MEERWAARDE . B IJ HET AANGAAN VAN NIEUWE SAMENWERKINGSVORMEN BEZIEN WIJ OF BESTAANDE VORMEN KUNNEN WORDEN OPGEHEVEN . D AARBIJ IS GEEN ENKEL SAMENWERKINGSVERBAND OP VOORHAND “ HEILIG ” ........................................................................................ 19 S AMENVATTING EN BEOORDELING “R EGI ONAAL BESTUUR EN SAMENWERKING ” ........................................................................... 20
VERKEER EN VERVOER: “EEN BEREIKBARE REGIO” ...........................22 5.1 5.2 5.3
5.4
5.5 5.6 5.7
30316
N AMENS DE GEMEENTEN IN DE REGIO ZULLEN WIJ DE NIEUWE REGERING AANSPREKEN OP DE ‘ OPENSTAANDE REKENINGEN ’ OP
I NLEIDIN G .....................................................................................22 I NZET VAN ONS BELEID BLIJFT EEN GOED BEREI KBARE REGIO MET EEN GOED LEEFKLIMAAT . D E VERBETERING VAN DE VERKEERSVEILI GHEID HOUDT HOGE PRIORITEIT .................................22 W IJ ZULLEN DE INZET VAN INNOVATIEVE TECHNIEKEN VAN VERKEERSMANAGEMENT STIMULEREN EN DE MOGELIJKHEDEN VAN ACTUELE REIZIGERSINFORMATIE UITBREIDEN MET ALS DOEL EEN BETERE BENUTTING VAN BESTAANDE EN NIEUWE INFRASTRUCTUUR ...........................................................................24 W IJ RICHTEN ONS RUIMTELIJKE ORDENINGSBEL EID EN INVESTERINGSBELEI D ZO IN DAT OVERBODIGE MOBILITEIT WORDT VOORKOMEN EN UITWISSELING TUSSEN VER SCH ILLENDE VERVOERSVORMEN BETER MOGE LIJK WORDT GEMAAKT ....................... 26 W IJ WERKEN SAMEN MET ANDEREN AAN EEN VEILIG , SCHOON EN HEEL OPENBAAR VERVOER ................................................................ 27 W IJ WILLEN DE KOSTENDEKKENDHEID VAN HET OPENBAAR VERVOER VERHOGEN DOOR NIEUWE ZONE - INDE LINGEN EN TARIEFDIFFERENTIATIE BESPREEKBAAR TE MAKEN . .............................28 B EOORDEL ING VERKEER EN VERVOER ................................................ 29
6.
RUIMTELIJKE ORDENING: RUIMTE VOOR DE TOEKOMST .................30 6.1 6.2
6.3
6.4
6.5
6.6 7.
STRUCTUURPLAN STELLEN WIJ OP IN SAMENWERKING MET DE PROVINCIE Z UID -H OLLAND , DIE HET TE ZIJNER TIJD ZAL VASTELLEN ALS STREEKPLAN . T EGELIJK STREVEN WIJ ERNAAR DAT ONS REGIONALE STRUCTUURPLAN DE WETTELIJKE STATUS KRIJGT VAN STREEKPLAN EN NIET MEER VOOR GOEDKEURING HOEFT TE WORDEN VOORGELEGD AAN PROVINCIALE STATEN ..............................30 I N GOED OVERLEG MET DE PROVINCIE EN AANGRENZENDE GEMEENTEN EN REGIO ’ S ZETTEN WIJ IN OP VERSTEDELIJKING IN DE DRIEHOEK R OTTERDAM -Z OETERMEER -G OUDA EN IN DE ZUIDFLANK VAN DE R ANDSTAD , WAARONDER BEDRIJVENTERREINEN IN DE Z UIDPLASPOLDER EN DE NOORDRAND VAN DE H OEKSCHE W AARD .............................................................. 31 I N OVERLEG MET DE GEMEENTEN IN DE STADSR EGIO STELL EN WIJ EEN REGIONAAL GRONDBELEID OP . V AN DE RIJKSOVERHEID VRAGEN WIJ TE VOORZIEN IN WETTELIJKE REGELINGEN DIE DE STADSREGIO IN STAAT STELLEN DIT GRONDBELE ID OOK AF TE DWINGEN , WANNEER DAT IN HET BELANG VAN DE REGIO ALS GEHEEL NOODZAKELIJK IS ................................................................ 33 W IJ STREVEN NAAR HET INSTELLEN VAN EEN REGIONAAL ONTWIKKELINGSFONDS DAT GEVULD WORDT MET RIJKSBIJDRAGEN , EEN “ OPENRUIMTEHEFFING ” EN EEN EIGEN REGIONAAL OMSLAGSTELSEL ............................................................ 33 B EOORDEL ING RUIMTELIJKE ORDENING ............................................. 34
VOLKSHUISVESTING: EEN REGIO OM TE WONEN ............................. 35 7.1 7.2 7.3
7.4 8.
I NLEIDIN G .....................................................................................30 W IJ WACHTEN NIET OP EEN “V IJFDE N OTA E XTRA ” VAN EEN NIEUW K ABINET , MAAR WERKEN OP BASIS VAN ONZE EIGEN VI SIE VERDER AAN EEN REGIONAAL STRUCTUURPLAN . D IT
I NLEIDIN G ..................................................................................... 35 W IJ SCHEPPEN DE VOORWAARDEN VOOR EEN GEDIFFERENTIEERDE BEVOLKINGSOPBOUW EN WIJ WILLEN GEEN RUIMTELIJKE TWEEDELING TUSSEN RIJK EN ARM .................................................... 35 A ARD , OMVANG EN SAMENHANG VAN DE STEDELIJKE VERNIEUWING IN ONS GEBIED VEREI SEN DAT HET R IJK HET INVESTERINGSBUDGET STEDELIJKE VERNIEUWIN G RECHTSTREEKS TOEKENT AAN DE STADSREGIO ......................................................... 40 B EOORDEL ING VOLKSHUISVE STING ................................................... 41
REGIONALE ECONOMISCHE ONTWIKKELING: REGIO OM TE WERKEN ..............................................................................................42 8.1 8.2
I NLEIDIN G .....................................................................................42 S TIMULEREN VAN DE VERNIEUWING VAN DE BESTAANDE PIJLERS VAN DE REGIONALE ECONOMIE EN VAN DE VERBREDING VAN DE ECONOMIE MET NIEUWE CLUSTERS ....................................................42
30316
8.3
8.4
8.5 8.6 8.7
8.8 9.
TEGELIJK AANDACHT VOOR INTENSIEF EN DUURZAAM RUIMTEGEBRUIK , HERSTRUCTURERING VAN VEROUDERDE TERREINEN EN EEN SELECTIEF UITGIFTEBELEID .................................. 43 V ERSTERKEN VAN HET VESTIGINGSKLI MAAT IN DE REGIO DOOR MAATREGELEN DIE ZIJN GERICHT OP HET VERSTERKEN VAN HET LEEF - EN VESTIGINGSKLIMAAT EN VERGROTEN VAN DE BEREIKBAARHEID ............................................................................ 43 V ERNIEUWEN VAN DE GLASTUINBOUWSECTOR VIA BEHOUD VAN HOOGWAARDIGE CLUSTERS EN SANEREN VAN OUDE OF VERSPREIDE KASSEN ....................................................................... 44 G OEDE AFSTEMMING VAN VRAAG EN AANBOD OP DE REGIONALE ARBEIDSMARKT ............................................................................... 45 G OEDE AANSLUITING VAN HET OPLEIDINGNIVE AU VAN DE BEVOLKING BIJ DE EI SEN VAN EEN VERNIEUWDE ECONOMIE IN COMBINATIE MET EEN ADEQUATE KOPPELING VAN KENNISINSTITUTEN DAARAAN ........................................................... 45 B EOORDEL ING REGIONALE ECON OMISCHE ONTWIKKELING ................... 45
MILIEU EN NATUUR; EEN GEZONDE EN VEILIGE REGIO ................... 47 9.1 9.2
9.3
9.4 9.5 9.6 10.
O PHEFFEN VAN HET TEKORT AAN BEDRIJVENTERREINEN , MET
I NLEIDIN G ..................................................................................... 47 W IJ BEVORDEREN DAT VEILIGHEID , DUURZAAMHEID EN EEN GEZONDE LEEFOMGEVING INTE GRAAL GEWAARBORGD WORDEN IN PLANNEN OP HET GEBIED VAN VERKEER EN VERVOER , RUIMTELIJKE ORDENING EN ECONOMI E ................................................................. 47 W IJ NEMEN INITIATIEVEN OM SAMEN MET DE GEMEENTEN TE KOMEN TOT EEN REGIONALE AFSTEMMING IN DE TOEPASSING VAN REGELGEVIN G OP HET GEBIED VAN MILIEU EN VEILIGHEID , WAARBIJ VOLDOENDE RUIMTE IS VOOR MAATWERK VOOR HET EFFECTIEF OPLOSSEN VAN KNELPUNTEN BIJ DE VERSTEDELIJKINGSOPGAVE .............................................................. 47 W IJ ZULLEN SAMEN MET ONZE BESTUURLIJKE PARTNERS BELEID ONTWIKKELEN VOOR EEN EVENWICHTIGE UITBREIDING VAN GROENVOORZI ENINGEN .................................................................. 48 W IJ STREVEN ERNAAR DAT DE GROENBLAUWE STRUCTUUR UIT HET RGSP DE PLANOLOGISCHE STATUS VAN STREEKPLAN KRIJGT VIA KOPPELING AAN HET REGIONAAL STRUCTUURPLAN (RSP). ............ 49 B EOORDEL ING RECREATIE EN NATUUR ...............................................50
JEUGDZORG EN SOCIAAL BELEID; REGIO MET SOCIALE SAMENHANG ....................................................................................... 51 10.1 I NLEIDIN G ..................................................................................... 51 10.2 W IJ ONDERSTEUNEN GEMEENTEN BIJ HET ONTWIKKELEN VAN BELEID VOOR WERK EN INKOMEN ...................................................... 51 10.3 W IJ FACILITEREN INBURGERINGSTRAJECTEN VOOR ALLOCHTONEN ........ 52 10.4 W IJ BEVORDEREN DE ONTWIKKELING VAN INSTRUMENTEN VOOR SOCIAAL BELEID .............................................................................. 53
30316
10.5 W IJ WILLEN TEN MINSTE 10% VAN DE OPVANGCAPACITEIT VOOR 10.6 10.7 10.8
JONGEREN IN TEHUIZEN OMBOUWEN TEN GUNSTE VAN GEZINSGERICHTE EN SOCIALE BEGELE IDING ....................................... 54 W IJ BEVORDEREN DE WETENSCHAPPELIJKE ONDERBOUWING VAN PROGRAMMA ’ S VOOR JEUGDZORG ..................................................... 54 W IJ VERSTERKEN DE REGISTRATIE , EVALUATIE , CONTROLE BIJ DE UITOEFENING VAN JEUGDZORG ......................................................... 55 B EOORDEL ING SOCIAAL EN JEUGDBELEID ........................................... 58
BIJLAGE 1: LITERATUURLIJST .................................................................... 60 BIJLAGE 2A: GEHANTEERDE VRAGENLIJSTEN VOOR GEMEENTEN .......... 64 BIJLAGE 2B: GEHANTEERDE VRAGENLIJSTEN VOOR PARTNERS ...............82
30316
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Meetbaarheid Vooraf moeten we vaststellen dat het niet gemakkelijk is de resultaten van de activiteiten van de stadsregio in de afgelopen periode te meten. Met name de beleidsinspanningen van de stadsregio richten zich op langere-termijneffecten, die een bestuursperiode overstijgen. Daarnaast is de stadsregio ten principale een van de partners in het bestuurlijke netwerk op de verschillende beleidsterreinen. Het is dan ook niet gemakkelijk vast te stellen welke resultaten nu precies zijn toe te schrijven aan het werk van de stadsregio. Wel hebben we, mede dankzij de brede eigenstandige verslaglegging door de stadsregio, vrij goed de output van de stadsregio op de verschillende beleidsterreinen kunnen waarnemen.
De stadsregio heeft het beleidsprogramma in belangrijke mate uitgevoerd De stadsregio heeft op vrijwel alle doelen uit het beleidsprogramma in de afgelopen periode veel activiteiten ontplooid, en op significante onderdelen ook belangrijke output of, indien vast te stellen, resultaat geboekt. Dit wordt ondersteund door de opvatting van de respondenten over de mate waarin de stadsregio het programma heeft gerealiseerd. Het gemiddelde oordeel over de mate waarin de stadsregio het programma heeft gerealiseerd, is gematigd positief. Overigens is er wel enige differentiatie waar te nemen in de mate waarin resultaten zijn geboekt en welk type resultaten zijn geboekt. Op het gebied van verkeer en vervoer is de stadsregio in staat gebleken beleid te formuleren (RVVP, kadernota OV), en concrete resultaten te boeken, bijvoorbeeld op het terrein van sociale veiligheid, aanpak zwartrijden, verbeteren informatievoorziening bereikbaarheid en aanleg niet metro/tramlijnen. Op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling heeft de stadsregio beleidsmatig goed gepresteerd met het gereed komen van RR2020, dat bovendien door de interactieve opzet een sterke legitimatie kent. De gebiedsgerichte doelstellingen, grondbeleid en regionaal ontwikkelingsbudget zijn minder goed van de grond gekomen. Ten aanzien van economische ontwikkeling heeft de stadsregio in het beleidsprogramma te ambitieuze doelstellingen opgenomen, vooral waar het economische structuurversterking betreft is de positie van de stadsregio onvoldoende om eigenstandige doelen te formuleren. Op het terrein van volkshuisvesting is de stadsregio in staat gebleken beleidsuitgangspunten en afspraken met het Rijk, door te vertalen in uitvoeringafspraken met de regionale partners. Dat moet in de komende periode leiden tot een in meerdere opzichten evenwichtige woningvoorraad. De stadsregio heeft de (overwegend voorzichtig geformuleerde) doelstellingen op de gebieden milieu, natuur, gezondheid en veiligheid grotendeels waargemaakt. Bovendien heeft de stadsregio met het issue luchtkwaliteit laten zien slagvaardig te kunnen reageren op nieuwe omgevingsontwikkelingen. Ten slotte heeft de stadsregio betrekkelijk veel inspanningen geleverd om de relaties met de bestuurlijke partners, met name de gemeenten, te versterken. Dit is in het bijzonder in de richting van de gemeenteraden nog onvoldoende succesvol geweest.
30316
1
We zien dat op de terreinen waar de stadsregio duidelijke bevoegdheden en middelen heeft de eigen doelen wat beter worden bereikt. Daarbij denken we bijvoorbeeld aan verkeer en vervoer en volkshuisvesting, waar de stadsregio beleid en activiteit kan realiseren en regisseren met behulp van bevoegdheden en middelen. Of is de stadsregio minder goed in staat de eigen ambities te formuleren op die terreinen waar hij een minder prominente rol speelt? Vooral ten aanzien van economische ontwikkeling geldt dat de geformuleerde ambities in het beleidsprogramma de positie van de stadsregio in het economische krachtenveld sterk overstijgen. Tegelijkertijd is de variatie in de waardering van de respondenten voor de verschillende beleidsterreinen vrij beperkt. Dit betekent dat de respondenten ofwel vanuit een algemeen beeld oordelen, ofwel de positie van de stadsregio op de verschillende terreinen juist op waarde schatten.
Naar uitvoering Terugkerend element in de commentaren van de respondenten is dat de stadsregio goed werkt levert, maar de aandacht meer moet verschuiven naar de uitvoering van beleid. Deze aansporing is uiteraard een exponent van een bredere trend in het denken over het openbaar bestuur. Een regionaal orgaan zoals de stadsregio, zal altijd een belangrijke (middel)lange termijnbeleidsfunctie behouden waarmee de regionale kaders worden geschapen waarbinnen met name gemeenten, maar ook bedrijven en maatschappelijke instellingen hun uitvoering kunnen organiseren. Anderzijds herkennen we wel dat op zijn minst de aansluiting tussen geformuleerd beleid, en de uitvoeringsinspanningen beter zichtbaar kan worden gemaakt. Het is in onze ogen de opgave voor een volgend beleidsprogramma uitvoeringsdoelen voor het beleid van RR2020, RVVP en dergelijke te benoemen en daarop te sturen. Dit betekent uiteraard niet dat de stadsregio die uitvoering zelf maar op zich moet nemen, het betekent echter wel dat de stadsregio nog duidelijker de uitvoering regisseert: uitvoerings- of realisatiedoelen formuleert, de uitvoering organiseert, het proces van realisatie volgt, waar nodig probeert te interveniëren en vervolgens verslag doet van de voortgang. Op een aantal terreinen, zoals de realisatie van de verstedelijkingsafspraken, zijn daarover afspraken gemaakt. In het nieuwe beleidsprogramma zouden dit type realisatiedoelstellingen uit de verschillende sectoren een plek kunnen krijgen, zodat het beleidsprogramma en de verantwoording daarover een integraal inzicht biedt in de effecten die het werk van de stadsregio moet sorteren en sorteert.
Beleidsprogramma is nuttig Het instrument beleidsprogramma wordt gewaardeerd door de stakeholders. Het is bekend bij veel stakeholders en vergroot de transparantie voor het optreden van het dagelijks bestuur. Het beleidsprogramma zou evenwel aan belang winnen als het ook zou fungeren als sturingsinstrument, vooral voor externe belanghebbenden. In de afgelopen periode is de cyclus van het beleidsprogramma (beleidsprogramma, tussenbalans, evaluatie) in feite parallel aan de reguliere plancyclus (begroting, jaarplan, jaarverslag, MARAPS) uitgevoerd. Ofschoon bij het opstellen van de jaarplannen door de hoofden wel degelijk de verbinding met het beleidsprogramma wordt gezocht, wordt in de reguliere stukken de verbinding niet expliciet gelegd. Gevolg is dat de lezers van de jaarversla-
30316
2
gen zoeken hoe het staat met de realisatie van de doelen uit het programma, en daarmee een minder transparant beeld ontstaat. Ook blijkt het beleidsprogramma niet direct sturend voor het dagelijks werk van de medewerkers. Ofschoon de reguliere beleidsverantwoording door de stadsregio zonder meer adequaat is, bleek bij de evaluatie van het beleidsprogramma het ook niet altijd even gemakkelijk om de benodigde informatie te vinden voor de beoordeling in hoeverre een doelstelling is behaald. Zou het beleidsprogramma fungeren als sturingsinstrument, dan zou elk beleidsstuk (en ook uitvoeringsprogramma overigens) terug verwijzen naar de doelstelling die de notitie beoogt te realiseren. Jaarlijkse verslaglegging over de mate waarin de beoogde beleidsdoelen worden behaald, zal de betekenis van het beleidsprogramma aanzienlijk vergroten. Door het beleidsprogramma leidend te maken bij de interne sturing (aan welke doelstelling draagt deze activiteit bij?) is vervolgens geen extra vertaalslag nodig. Dit betekent echter wel dat de interne sturing, ook begroting en verslaglegging, verandering zou ondergaan.
Draagvlak bij gemeenteraden aandachtspunt De Stadsregio scoort wat ons betreft opvallend goed als het om de waardering van de activiteiten gaat: gemiddeld een duidelijke voldoende, en dat is voor een intermediair bestuursorgaan met vooral een langetermijnperspectief zeker niet vanzelfsprekend. Uit de enquête blijkt echter een relevant verschil in waardering voor de stadsregio, afhankelijk van de functie die de respondent vervult. Burgemeesters, wethouders en in mindere mate gemeentesecretarissen oordelen over het algemeen ook positief over de prestaties van de stadsregio. Dit bevestigt het landelijke beeld van de stadsregio’s als een primair bestuurlijk en misschien wel “bestuurders”orgaan. De raadsgriffiers en gemeenteraadsleden zijn heel wat kritischer over nut en optreden van de stadsregio. Daarbij kunnen we bovendien niet uitsluiten dat bij de uiteindelijke doorsnede van de respondenten uit de gemeenteraden sprake is geweest van zelfselectie; ongeïnteresseerde raadsleden hebben de enquête waarschijnlijk minder vaak ingevuld dan zij die geïnteresseerd zijn in het werk van de stadsregio. Bovendien bleek de “spontane respons” op de enquête toch teleurstellend laag. Uit de telefonische nabelactie (met gemeenteraadsleden) weten we dat een deel van de non-respons is ingegeven door principiële bezwaren (niet democratisch gelegitimeerd), te weinig kennis van het werk van de stadsregio, maar ook vanwege het beperkte belang dat er aan wordt toegekend. Anderzijds is gebleken dat bepaalde gemeenteraadsfracties de enquête “hebben overgelaten” aan de collega die de stadsregio “in portefeuille heeft”. Die fracties zijn mening dat zijn of haar opvatting over de stadsregio kan gelden voor alle fractieleden. Niettemin kunnen de cijfers van de gemeenteraadsleden enigszins geflatteerd zijn. Het blijft dus van belang te zoeken naar methoden om de raden van de deelnemende gemeenten te blijven betrekken bij de stadsregio Rotterdam. Projectmatige interactieve processen zijn daarvoor niet voor alle gemeenteraadsleden voldoende. Hoewel het interactieve proces van RR2020 goed wordt gewaardeerd, vindt een aanzienlijk deel van de gemeenteraadsleden dat de betrokkenheid van de gemeenten beter kan. Wij hebben de indruk dat een bepaalde groep gemeenteraadsleden meer verwacht van de stadsregio, zeker niet de hele populatie. Daarnaast is de groep raadsleden die minder interesse toont voor de stadsregio, niet in alle gemeenten even groot. Dit zou pleiten voor een strategie die uitgaat van maatwerk (in welke gemeente is de interesse laag, en welke kanalen kunnen we benutten
30316
3
om die raadsleden te bereiken), liever dan extra regiobrede inspanningen. De stadsregio doet in dat opzicht al het nodige. Overigens is de beperkte interesse van gemeenteraadsleden voor regionale vraagstukken voor kaderwetgebieden en andere regio’s een bekend probleem zo is onze ervaring. Ten slotte vormen de raadsgriffiers een doelgroep waarmee de stadsregio het relatiemanagement moet versterken. Zij zijn minder tevreden over de resultaten van het beleidsprogramma, en zijn juist ook een belangrijk kanaal om de gemeenteraadsleden te bereiken, door regionale thema’s te agenderen.
30316
4
1.
INLEIDING
1.1
A ANLEID ING VOOR D IT ONDERZOEK
De afgelopen periode heeft de stadsregio voor het eerst gewerkt met een beleidsprogramma. Het dagelijks bestuur wilde met het opstellen van een beleidsprogramma zijn keuzen transparant maken. Nu de gemeenteraadsverkiezingen weer in zicht komen en daarmee ook de bestuursperiode van het dagelijks bestuur van de stadsregio in zijn herfstdagen is beland, is de tijd gekomen om verantwoording af te leggen over de wijze waarop de stadsregio uitvoering heeft gegeven aan de doelstellingen uit het beleidsprogramma en de eerste palen te slaan voor een nieuw beleidsprogramma. 1.2
C ENTRALE VRAAGSTELLING
Het beleidsprogramma formuleert op de belangrijkste beleidsterreinen van de stadsregio de beleidsdoelstellingen. Op de terreinen verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening, regionale economische ontwikkeling en werkgelegenheid, jeugdzorg en regionale samenwerking staan in het programma enkele centrale doelstellingen geformuleerd. In deze rapportage beantwoorden wij de volgende vraag: •
In hoeverre heeft de stadsregio de doelstellingen uit het beleidsprogramma 2002 – 2006 gerealiseerd of stappen gezet die in de toekomst zullen leiden tot realisatie van die doelstellingen?
Deze vraag is onder te verdelen in een drietal subvragen die bij elke doelstelling gesteld kunnen worden, namelijk:
1.
Wat heeft de stadsregio gedaan of geïnvesteerd? [Input]
2.
Welke producten heeft dat opgeleverd [Output]
3.
Tot welke resultaten/effecten heeft dat geleid? [Resultaat]
Wanneer een doelstelling niet is behaald, proberen we daarvoor ook een verklaring te vinden. Daarbij zullen we ook bekijken welke inzet nodig is om die doelstellingen op termijn (alsnog) te behalen. Ook zullen we ingaan op mogelijke omgevingsfactoren die van invloed zijn geweest op het al dan niet bereiken van de doelstellingen. 1.3
O NDERZOEKSMETHODEN
Om te komen tot het in dit rapport neergelegd oordeel zijn twee verschillende onderzoeksmethoden toegepast: documentenonderzoek voor de vaststelling van de feiten en een breed uitgezette enquête voor de inventarisatie van de opvattingen. Bij de documentenstudie hebben wij op aanwijzingen van de medewerkers van de stadsregio nota’s, verslagen, investeringsprogramma’s, evaluaties, jaarverslagen en uitvoeringsprogramma’s bestudeerd. In de bijlagen is een literatuurlijst opgenomen van stukken die we bij het onderzoek hebben gebruikt. Ook wordt regelmatig in de beschrijvende tekst verwezen naar de bron of oorsprong van een redenering of stelling.
30316
5
Voor de consultatie van opvattingen is een brede enquête uitgezet naar twee verschillende groepen. In de eerste plaats zijn alle geledingen van de deelnemende gemeenten uitgenodigd de digitale enquête in te vullen. Dat betekent dat wethouders, burgemeesters, raadsleden, gemeentesecretarissen en raadsgriffiers een mail hebben ontvangen met daarin het verzoek hun mening te geven over de stadsregio. Omdat de “spontane respons” aanvankelijk tegenviel, en niet zou leiden tot de gewenste statistische betrouwbaarheidsmarge, is een aanvullende nabelactie uitgevoerd. Raadsleden en enkele burgemeesters en wethouders werden telefonisch benaderd met de vraag om de enquête alsnog in te vullen en het aanbod de enquête telefonisch af te nemen. Deze actie is succesvol gebleken. Het heeft de respons onder de gemeenteraadsleden op 21% gebracht, en de resultaten binnen de betrouwbaarheidsmarge van 10% gebracht (zie ook paragraaf 2.3). Daarnaast zijn ook maatschappelijke en bestuurlijke partners benaderd. Daartoe hebben wij onder meer woningcorporaties, OV-bedrijven, bureau Jeugdzorg, projectontwikkelaars en andere bestuurlijke geledingen zoals ministeries, de provincie Zuid Holland en de regio’s Drechtsteden en Haaglanden gerekend. 1.4
L EESW IJZ ER
De rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk twee hebben we algemene noties ten aanzien van de scope, de gehanteerde methoden en de respons van de dataverzameling opgenomen die belangrijk zijn voor een juiste interpretatie van de bevindingen. Hoofdstuk drie bevat een weergave van de algemene oordelen van de respondenten over de stadsregio. Vanaf hoofdstuk vier behandelen we de inhoudelijke thema’s uit het beleidsprogramma. Achtereenvolgens komen aan bod: •
Hoofdstuk 4: Regionaal bestuur en samenwerking
•
Hoofdstuk 5: Een bereikbare regio; verkeer en vervoer
•
Hoofdstuk 6: Ruimtelijke ordening; ruimte voor de toekomst
•
Hoofdstuk 7: Volkshuisvesting: regio om te wonen
•
Hoofdstuk 8: Regionale economische ontwikkeling; regio om te werken
•
Hoofdstuk 9: Recreatie en natuur; een gezonde en veilige regio
•
Hoofdstuk 10: Jeugdzorg en sociaal beleid; een regio met sociale samenhang.
30316
6
2.
ALGEMENE NOTIES
2.1
I NLEIDING
In dit hoofdstuk houden we in de eerste plaats het beleidsprogramma in algemene zin tegen het licht: in hoeverre bleek het werkbaar voor de gewenste doelen? Tot slot gaan we kort in op de respons van de enquête en welke gevolgen die heeft voor deze rapportage. 2.2
A ANDACHTSPUNTEN VOOR INTERPR ETATIE
1.
Evaluatie beleidsprogramma, geen integrale evaluatie functioneren stadsregio. Deze evaluatie betreft een evaluatie van het beleidsprogramma 2002-2006. We hebben dat nauwgezet gedaan op basis van de doelen zoals die zijn geformuleerd in “ onze inzet” in het beleidsprogramma. Deze doelen vormen de scope van deze evaluatie. Andere doelen en terreinen, waaraan de stadsregio ook in die periode heeft gewerkt, maken daarom geen onderdeel uit van de evaluatie. Evenmin hebben we naar de interne organisatie gekeken. Deze evaluatie betreft dus geen integrale evaluatie van het functioneren van de stadsregio.
2.
Dynamiek. De stadsregio functioneert in een dynamische omgeving, zowel wat betreft de inhoudelijke als bestuurlijke beleidsterreinen. Het is dan ook te verwachten dat op onderdelen als gevolg van actuele ontwikkelingen doelen tussentijds worden bijgesteld. Dit blijkt ook, ofschoon vrij beperkt, gebeurd te zijn.
3.
Tijdshorizon. De stadsregio werkt over het algemeen met lange tijdshorizonten, waardoor in een en dezelfde bestuursperiode veelal geen directe relaties gelegd kunnen worden tussen output van de stadsregio en resultaten buiten (outcome). De huidige situatie in de regio op verschillende terreinen is (onder meer) de resultante van beleidsproducten van de stadsregio in vorige bestuursperioden, terwijl beleidsproducten die in deze periode zijn afgescheiden in volgende termijnen tot resultaat zullen moeten leiden. We hebben wel geprobeerd vast te stellen in hoeverre er aanwijzingen zijn dat op langere termijn de beoogde doelen zullen worden gehaald.
4.
Bestuurlijk geformuleerde doelen. Het beleidsprogramma is vooral een bestuurlijk programma: een richtsnoer voor het bestuurlijk handelen en de bestuurlijke verantwoording. De verschillende doelen zijn dan ook “ bestuurlijk” geformuleerd, en geven veelal meer een richting aan dan een meetbare doelstelling (bijv. Wij zetten ons in voor een leefbare regio met een afwisselende, integrale verwevenheid van groen en stedelijke functies). Dat maakt toetsing van de doelen minder eenvoudig Daarnaast zijn in de formuleringen soms meerdere doelen ineen gebruikt. Daar waar dat het geval is rafelen we die uiteen in verschillende subdoelstellingen.
30316
7
Ten slotte betreffen sommige voornemens niet zozeer doelstellingen, maar actiepunten (bijvoorbeeld wij zullen de nieuwe regering aanspreken op de “openstaande rekeningen” op het terrein van ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. Dit is uiteraard wel goed toetsbaar. 5.
Focus op doelstellingen onder “Onze inzet”. Elk hoofdstuk in het beleidsprogramma wordt afgesloten met de opsomming van de belangrijkste doelstellingen onder het kopje “Onze inzet”. In de tekst staan eveneens diverse doelstellingen vermeld, maar in overleg met de stadsregio hebben wij besloten bij de evaluatie de nadruk te leggen op de doelen die onder “Onze inzet” staan vermeld.
2.3
E NQUÊTE EN RESPONSOV ERZICHT
Om de resultaten van de stadsregio in de afgelopen periode te toetsen is een enquête uitgezet onder gemeenten en partners van de stadsregio. Voor beide groepen is de enquête op kleine onderdelen verschillend, maar voor het grootste gedeelte zijn ze gelijk. Binnen de enquête voor gemeenten is onderscheid gemaakt tussen burgemeesters, wethouders, raadsleden, raadsgriffiers en gemeentesecretarissen. Als partners zijn zowel departementen als andere regionale samenwerkingsverbanden als belangenorganisaties als organisaties in de regio aangeschreven. In bijlage drie zijn de vragenlijsten opgenomen. In totaal zijn 577 enquêtes uitgezet en zijn er 127 ingevuld retour gekomen. Om deze respons te behalen, is in december nog als reminder een belronde langs de respondenten gehouden en in een aantal gevallen zijn enquêtes telefonisch afgenomen. In onderstaande tabel staat het responsoverzicht verdeeld over de verschillende groepen opgenomen. UITGEZETTE ENQUÊTES
RESPONDENTEN
PERCENTAGE %
Wethouders
65
11
17%
Burgemeesters
17
8
47%
Gemeentesecretarissen
18
4
22%
Raadsgriffiers
17
6
35%
Raadsleden
421
87
21%
Partners
39
11
28%
Totaal
577
127
22%
Gemeenten
Binnen de groep gemeenten is het nog relevant te vermelden dat van de 116 respondenten in deze groep 18 respondenten aangegeven hebben in de regioraad te zitten (16%). Deze 18 respondenten zijn onder te verdelen in 10 gemeenteraadsleden, 5 burgemeesters en 3 wethouders. De spontane respons van de totale doelgroep is teleurstellend te noemen, ook gezien onze uitgebreide ervaring met deze methode van gegevensverzameling. Voor digitale enquête bij een pluriforme populatie, bijvoorbeeld in het kader van de evaluatie van een rijkssubsidieregeling, is grofweg een “spontane” respons van rond de 25% te verwachten zo is onze ervaring. Gezien de structurele verbinding van de respondenten met de stadsregio en gelet op
30316
8
de ervaringen in andere regio’s, was onze verwachting dat de respons juist sterk boven de 25% zou liggen. De nabelactie bij de gemeenteraden leverde een viertal vaker genoemde overwegingen op om de enquête niet in te vullen: -
principiële bezwaren: de stadsregio is geen democratisch gelegitimeerd orgaan;
-
een persoon van de betreffende fractie heeft de enquête ingevuld, namens de hele fractie;
-
tijdsdruk, in twee varianten: i. sorry, ik had het nog willen doen, maar het is er nog niet van gekomen ii. ik heb wel wat beters te doen.
Deze laatste variant relatief veel genoemd, en zegt mogelijk iets over een negatieve basishouding richting de stadsregio van een deel van de non-respons. Niettemin kunnen we met deze respons onze uitspraken over de prestaties van de stadsregio in de periode 2002 - 2006 met een betrouwbaarheid van 90% doen over de hele populatie en de gemeenteraadsleden. De enquête bestond voor het grootste gedeelte uit stellingen. De respondenten is gevraagd de stellingen te scoren op een vijfpuntsschaal. Ook was er de mogelijkheid om tekstueel commentaar in te voeren en is een klein aantal open vragen gesteld. Bij de interpretatie van de resultaten van de enquête voor wat betreft de scores op de vijfpuntsschaal gelden de volgende richtlijnen. GEMIDDELDE >4,5
BENAMING ONDERZOEKSRESULTAAT Zeer mee eens
3, 5 – 4,5
Mee eens
2,5 – 3,5
Neutraal/voldoende
1,5 – 2,5
Mee oneens
< 1,5
Zeer mee oneens
Een evenwicht in de scores komt dus op 3, een per saldo neutrale uitkomst. Afwijkingen van deze score in de eerste decimaal achter de komma, lijken wellicht gering, maar de patronen die er achter liggen, kunnen significante verschillen vertonen. Indien een uitkomst precies tussen twee categorieën valt, bepaalt het tweede cijfer achter de komma welke benaming de uitkomst krijgt. Bijvoorbeeld bij een uitkomst van 2,5 krijgt de uitkomst de benaming neutraal indien groter dan of gelijk aan 2,50 en “mee oneens” indien minder dan 2,50. In de enquête was voor elk beleidsterrein ruimte geboden voor het meegeven van overige opmerkingen. Relatief veel respondenten hebben daarvan gebruikgemaakt. Als bepaalde noties vaker worden genoemd, maken we daar in de tekst melding van.
30316
9
3.
ALGEMENE OORDELEN OVER DE STADSREGIO
3.1
I NLEIDING
De respondenten is een aantal algemene vragen over de bekendheid met de prestaties van de stadsregio voorgelegd. In dit hoofdstuk worden de resultaten hiervan achtereenvolgens behandeld. In de volgende paragraaf komen de oordelen van gemeenten en partners over het beleidsprogramma aan de orde. In paragraaf 3.3 staan de algemene vragen aan gemeenten centraal en in paragraaf 3.4 de algemene vragen aan partners. Omdat aan beide groepen (gedeeltelijk) andere stellingen zijn voorgelegd worden deze apart behandeld. 3.2
H ET BEL EIDSPROGRAMMA
Over het beleidsprogramma 2002 - 2006 is in de enquête een aantal vragen gesteld. Allereerst de bekendheid met het beleidsprogramma. Een ruime meerderheid van de respondenten van de gemeenten geeft aan bekend te zijn met het beleidsprogramma (78%). Burgemeesters, wethouders en gemeentesecretarissen geven allemaal aan met het programma bekend te zijn. Een aantal raadsleden en raadsgriffiers antwoordt ‘nee’ op deze vraag. Bij de partners is de bekendheid van het beleidsprogramma lager: 55% geeft aan met dit programma bekend te zijn. Hierna is aan de mensen die bekend zijn met het beleidsprogramma 2002 - 2006 gevraagd of het beleidsprogramma ook een goed instrument is geweest om duidelijkheid te verschaffen over het te voeren beleid van de stadsregio. 80% van de respondenten vanuit gemeenten en partners geeft hierop een bevestigend antwoord. Vervolgens is de vraag gesteld of de stadsregio in een volgende periode weer zou moeten werken met een beleidsprogramma en wat daar dan prioriteiten in zouden moeten zijn. De meerderheid van de respondenten die deze vraag heeft ingevuld, geeft aan dat er weer een beleidsprogramma moet komen. Zij vinden dat het is goed om aan te geven waar de stadsregio de komende periode voor staat; dat schept duidelijkheid. De inhoud van het beleidsprogramma zou zich in ieder geval moeten richten op de onderwerpen waar de stadsregio ook een verantwoordelijkheid heeft. De respondenten vragen zich wel af of het programma echt nieuw moet zijn; is actualiseren niet genoeg? Wel geven de respondenten aan dat de aandacht zich meer en vooral zou moeten richten op de uitvoering. Waar de vorige periode voornamelijk in het teken gestaan heeft van het maken van plannen, zullen er in de volgende periode concrete resultaten geboekt moeten worden. Een aantal respondenten geeft aan dat het komende programma meer (dan het vorige) in interactie met de individuele gemeenten tot stand zou moeten komen. Draagvlak is erg belangrijk. De identiteit van de individuele gemeenten is daarbij van belang. De indruk bestaat bij een aantal dat te weinig wordt ingezet op de problematiek in de randgemeenten. Op de vraag over onderwerpen die relevant zijn voor de stadsregio komen grotendeels de thema’s naar voren waar de stadsregio zich nu ook op richt zoals jeugd, ruimtelijke ordening, groen, verstedelijking, (openbaar) vervoer, etc. Een aantal respondenten brengt een scherpere focus aan. De stadsregio moet niet alles willen, maar zich juist richten op gemeenteoverschrijdende speerpunten zoals woningbouw, verkeer en vervoer en bedrijventerreinen.
30316
10
Daar tegenover staat een groep respondenten die vindt dat een aantal onderwerpen meer aandacht behoeven. Genoemd worden economie, milieu, wegenbouw, veiligheid, terrorismebestrijding, stille armoede en arbeidsmarktbeleid. 3.3
A LGEMENE OORDEL EN VAN GEMEEN TEN
1.
De stadsregio is meer dan de som van de individuele gemeenten. Gemeenten zijn het eens met de stelling dat de stadsregio meer is dan de som van de individuele gemeenten. De gemiddelde score is 3,7. Er is sprake van enige spreiding, maar de meerderheid van de respondenten geeft aan het met deze stelling eens of zeer eens te zijn.
2.
De stadsregio houdt zich met de juiste dingen bezig. De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt uit op neutraal. De gemiddelde score is 3,4. Iets meer dan de helft van de respondenten is het met deze stelling eens. Ongeveer een kwart scoort neutraal. Dit zijn voornamelijk raadsleden en wethouders. Iets minder dan een kwart van de scores is oneens. De extreme scores zeer mee (on)eens komen weinig voor.
3.
De schaal van de stadsregio sluit goed aan op de schaal van de regionale opgaven. De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt uit op neutraal. De gemiddelde score is 3,3. Deze stellig vertoont ongeveer hetzelfde patroon als de vorige. Ook hier is weer iets meer dan de helft van de respondenten het met deze stelling eens en zijn de scores neutraal en oneens ongeveer gelijk.
4.
Onze gemeente heeft baat bij de activiteiten van de stadsregio. De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt nog net uit op neutraal. De gemiddelde score is 3,5 (3,49). Hier geldt weer min of meer hetzelfde patroon als bij voorgaande stellingen.
5.
Door de regionale samenwerking worden de lusten en lasten in de regio beter verdeeld. De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt uit op neutraal. De gemiddelde score is 3,2. Iets minder dan helft scoort mee eens of zeer mee eens, bijna een derde scoort neutraal en de rest is het er niet mee eens.
6.
De stadsregio weet wat er leeft in de regio. De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt uit op neutraal. De gemiddelde score is 2,8. Ruim een derde van de respondenten scoort mee oneens of zeer mee oneens, waarbij de laatste score veel minder voorkomt. Ook scoort meer dan een derde neutraal. De overige respondenten zijn het met de stelling eens.
7.
De besluitvormingsstructuur van de stadsregio is transparant. De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt uit op oneens. De gemiddelde score is 2,3. Er is sprake van verdeeldheid, maar een ruime meerderheid van de respondenten is het met deze stelling oneens. Een kleine 15% is het eens en de rest scoort neutraal.
30316
11
8.
De betrokkenheid van de regioraadsleden is groot. De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt uit op neutraal. De gemiddelde score is 2,7. Bij deze stelling is sprake van verdeeldheid. Ruim een derde is het de stelling oneens en ongeveer een derde scoort neutraal. De overige respondenten zijn het eens. Een klein aantal respondenten geeft aan geen mening te hebben.
9.
Gemeenteraadsleden worden in staat gesteld tijdig invloed uit te oefenen op regionale besluitvorming De beoordeling van gemeenten op deze stelling komt uit op oneens. De gemiddelde score is 2,2. Een ruime meerderheid van de respondenten is het met deze stelling oneens of zeer oneens (70%). De scores voor neutraal en mee eens zijn ongeveer gelijk verdeeld.
3.4
A LGEMENE OORDEL EN VAN PARTN ERS
1.
Het is duidelijk wat het dagelijks bestuur voor heeft met de stadsregio. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 3.9. De meerderheid van de respondenten geeft een oordeel van mee eens of zeer mee eens. Ook scores neutraal komen voor. Geen enkele respondent is het met de stelling oneens.
2.
Het dagelijks bestuur van de stadsregio is een betrouwbare contractpartner. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 4,1. Ook bij deze stelling geeft de meerderheid van de respondenten een oordeel van mee eens of zeer mee eens. Scores neutraal komen voor en geen enkele respondent is het met de stelling oneens
3.
Het besluitvormingsproces in de stadsregio verloopt soepel en snel. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op neutraal. De gemiddelde score is 3,1. De meerderheid van de respondenten scoren ook daadwerkelijk neutraal.
4.
Er is voldoende toegankelijke informatie over de ontwikkelingen in de stadsregio. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 4,1. De meerderheid van de respondenten is het met de stelling eens. Er zijn geen scores oneens.
5.
De communicatie van de stadsregio wordt professioneel aangepakt. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 4,0. Ook hier weer een meerderheid van de respondenten die het met de stelling eens is.
6.
Het huidige instrumentarium om plannen te verwezenlijken is toereikend. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op neutraal. De gemiddelde score is 2,9. Bij deze stelling is er sprake van sterke spreiding. De aandelen oneens, neutraal en mee eens zijn gelijk.
30316
12
7.
Er zijn resultaten geboekt die zonder de stadsregio niet of veel later tot stand zouden zijn gekomen. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 4,1. Er is een ruime meerderheid die het met de stelling eens is. Slechts een respondent is het met deze stelling zeer oneens.
8.
De stadsregio heeft oog voor de aangrenzende (groot)stedelijke problemen. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 3,7. Iets meer dan de helft van de respondenten is het eens met de stelling. De rest scoort neutraal. Opnieuw is er één respondent die het oneens is met de stelling.
9.
Het dagelijks bestuur van de stadsregio weet voor de realisatie van zijn plannen steeds de juiste partners aan tafel te krijgen. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 4,0. Een ruime meerderheid is het eens met de stelling. Beoordelingen oneens komen niet voor.
10.
De samenwerking van de stadsregio met omliggende gemeenten en aangrenzende regio’s is verbeterd. De beoordeling van de partners op deze stelling komt uit op mee eens. De gemiddelde score is 3,7. Een kleine meerderheid is het eens met de stelling. De rest scoort neutraal.
3.5
C ONCLUSIE ALGEMEN E OORD ELEN
De bekendheid van het beleidsprogramma is bij gemeenten goed te noemen. Ruim 70% kent het programma. De onbekendheid vanuit gemeenten zit voornamelijk in de gemeenteraden. Dit is enerzijds te verwachten omdat lang niet alle raadsleden bezig zijn met regionale vraagstukken. Anderzijds geeft het aan dat het beleidsprogramma van de stadsregio niet in alle raadsfracties onderwerp van bespreking is. Partners scoren redelijk, iets meer dan de helft. 80% van beide categorieën vindt dat het beleidsprogramma ook een goed instrument is geweest voor de stadsregio om duidelijkheid te verschaffen over het te voeren beleid. Wij concluderen dat het beleidsprogramma 2002 - 2006 aan zijn doelstelling voldaan. Respondenten vinden dat de stadsregio voor de nieuwe periode weer een beleidsprogramma zou moeten maken. Belangrijk hierbij is het proces van totstandkoming: goed betrekken van individuele gemeenten, zodat draagvlak ontstaat. Waar het accent in het huidige programma ligt op plannen maken, moet het accent in het volgende programma voornamelijk zijn gericht op uitvoering. Inhoudelijk zou het programma in eerste aanleg gericht moeten zijn op de terreinen waar de stadsregio een verantwoordelijkheid heeft. Er zijn verschillende prioritaire thema’s genoemd, zonder dat daarin een eenduidige richting is te onderkennen. Waar een aanzienlijk deel van de respondenten pleit voor meer focus van de stadsregio, worden tegelijkertijd “nieuwe” beleidsterreinen genoemd als terrorisme en armoede. Vanuit de gemeenten wordt in algemene zin positief geoordeeld over de stadsregio. Er zijn twee stellingen die niet goed scoren. De besluitvormingsstructuur wordt als intransparant
30316
13
beoordeeld. Dit raakt aan de discussie over structuur en werkwijze die het dagelijks bestuur heeft geëntameerd. Vergaande wijzigingen om tot transparantere besluitvorming te komen, worden echter enerzijds geblokkeerd door het wettelijk kader waarbinnen de stadsregio opereert (de nieuwe Wgr-plus) en anderzijds door gebrek aan overeenstemming tussen de gemeenten. Hiernaast laat de tijdigheid van de invloed van de gemeenteraadsleden te wensen over, aldus de respondenten. Ook dit is een herkenbaar punt, dat ook in andere stadsregio’s speelt, en waarbij ook de verwachtingen van de gemeenteraadsleden nogal eens diffuus blijken. Ze hebben immers steeds de mogelijkheid om kennis te nemen van de thema’s waar de stadsregio aan werkt, maar blijken dit weinig te doen zolang er geen sprake is van formele besluitvorming. Griffiers zijn mogelijk een geschikt kanaal om ervoor te zorgen dat de gemeenteraden op het juiste moment inbreng kunnen leveren. Vervolgens zijn de antennefunctie van de stadsregio - weten wat er speelt in de regio - en de betrokkenheid van de regioraadsleden verbeterpunten. Dit laatste punt komt toch ook wel tot uiting in de respons van de regioraadsleden zelf (56% van de leden heeft de enquête ingevuld, 44% dus niet). Ook vanuit de partners wordt in algemene zin positief geoordeeld over de stadsregio. Twee stellingen scoren neutraal, de rest scoort positief (mee eens). Neutraal scoren de soepelheid en snelheid van het besluitvormingsproces en de mate waarin het instrumentarium toereikend is om plannen te verwezenlijken.
30316
14
4.
REGIONAAL BESTUUR EN SAMENWERKING
4.1
I NLEIDING
In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma staan onder “Partners in regionaal bestuur” en “Regionaal besturen en samenwerken”. Deze hoofdstukken vormen de opening en het sluitstuk van het beleidsprogramma, maar vertonen in opzet en type doelstellingen veel overeenkomsten. Daarom hebben we hen in deze rapportage samengevoegd. Elke paragraaf is één doelstelling en bij elke doelstelling gaan we na wat de stadsregio heeft gedaan om de doelstelling te realiseren, welke producten dat heeft opgeleverd en tot welk resultaat dat heeft geleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemeen oordeel over de inspanningen van de stadsregio op het terrein regionaal bestuur en samenwerking. 4.2
W IJ WILLEN D E RELATIES MET DE GEMEEN TEN IN DE REG IO VER STERKEN EN HUN BETROKKENHEID BIJ BO VENLOKAAL BESTUUR VERD ER VERG ROTEN . W IJ DOEN DAT ONDER MEER DOOR – NAAST D E NORMALE V ERGADERING EN MET DE R EGIORAAD – REGELMA TIG TE OVERL EGGEN MET COLLEGES VA N B&W, RADEN EN / OF RAADSCOMMISSIES IN D E G EMEENTEN
Input/output Als de stadsregio aangeeft dat hij de relaties met gemeenten wil versterken, heeft hij in feite te maken met afzonderlijke geledingen: de raden en de colleges. Om de banden met colleges aan te halen bezocht het dagelijks bestuur vanaf zijn aantreden tot eind 2003 alle burgemeesters en wethouders en raden van de achttien deelnemende gemeenten. Het vergroten van de betrokkenheid van raadsleden in het algemeen en de regioraadsleden in het bijzonder is een blijvend aandachtspunt, dat zich onder meer uit in de matige opkomst van raadsleden bij commissievergaderingen. Het dagelijks bestuur is de regioraadsleden tegemoet gekomen door de commissievergaderingen op een vaste middag te plannen. Dat is na een proefperiode van een halfjaar op verzoek van de regioraadsleden zelf weer teruggedraaid. De stadsregio heeft de totstandkoming van RR2020, de woonvisie, het RVVP en het RGSP2 op interactieve wijze aangepakt. Bestuurlijke en maatschappelijke partners zijn bij het opstellen van deze stukken, op verschillende manieren betrokken. Tot slot heeft de stadsregio een Regiodag georganiseerd, specifiek opgezet voor raadsleden van de gemeenten. Deze bestuursperiode stond die in het teken van RR2020. Het is de bedoeling om elke bestuursperiode tweemaal een dergelijke dag te organiseren voor raadsleden. Op ambtelijk niveau wordt regelmatig overlegd met de gemeentesecretarissen en griffiers. Verder zijn er de portefeuillehouderoverleggen waar wethouders met de zelfde onderwerpen in hun portefeuille hun thema’s regionaal bespreken. Voor de regioraadsleden is getracht de informatievoorziening via de website te verbeteren. Stukken voor vergaderingen zijn nu tijdig via de website te downloaden.
30316
15
Resultaat Aan de respondenten vanuit gemeenten is in de enquête een aantal stellingen over deze doelstelling voorgelegd. Op de stelling “De stadsregio heeft voldoende overleg gevoerd met ons college en de gemeenteraad” geven de respondenten overall een neutrale score van 2,6. De respondenten zijn verdeeld. Ongeveer de helft van de respondenten is het met deze stelling oneens, ongeveer een kwart scoort neutraal en ongeveer een kwart is het eens. Als we de beoordelingen van respondenten vanuit de raad vergelijken met beoordelingen van respondenten uit het college dan valt op dat vertegenwoordigers uit de raad negatiever zijn dan vertegenwoordigers uit het college. Het DB had het voornemen geuit ieder college elk jaar te bezoeken. De volle agenda van de collegeleden heeft een jaarlijks bezoek echter doorkruist. Op de stelling of de betrokkenheid van gemeenten bij de regio in de afgelopen periode is vergroot geven respondenten een neutraal antwoord (score 3,0). Ook hier zijn de respondenten verdeeld. De antwoorden oneens, neutraal en eens zijn ongeveer gelijk verdeeld. Het interactieve beleidsproces dat de stadsregio heeft toegepast bij de totstandkoming van RR2020 wordt door een grote meerderheid van de respondenten gezien als een goede manier om gemeenten te betrekken bij het bovenlokaal bestuur. De gemiddelde score is 3,7. Een dergelijke manier van organiseren is daarmee een belangrijke manier om de betrokkenheid te vergroten. Vervolgens zijn de respondenten twee stellingen voorgelegd over de informatievoorziening. De meerderheid van de respondenten geeft aan tevreden te zijn over de informatievoorziening van de stadsregio (score 3,5). Het gaat hier om algemene informatievoorziening bijvoorbeeld via de website. De andere stelling of respondenten tevreden zijn over de informatievoorziening over de stadsregio door vertegenwoordigers van de eigen gemeente in de regioraad van de stadsregio krijgt een neutrale score (3,0). Opvallend is hier de tweedeling tussen respondenten van college en raad. Opnieuw is het college positiever dan de raad. Vertegenwoordigers uit het college zijn het eens terwijl binnen de raadsleden verdeeldheid heerst; de antwoorden eens en mee oneens zijn ongeveer gelijk verdeeld. 4.3
N AMENS DE GEMEEN TEN IN DE R EGIO ZULLEN WIJ DE NIEUWE REGERING AANSPREK EN OP DE ‘ OP ENSTAANDE R EKEN INGEN ’ OP HET TERR EIN VAN RUIMTEL IJK E ORDENING EN VERK EER EN V ERVO ER
Input Met de openstaande rekeningen wordt gewezen op de thema’s ruimte en mobiliteit. De stadsregio heeft op verschillende wijzen actief deelgenomen aan het overleg met de rijksoverheid over thema’s aangaande RO en V&V.
Output De stadsregio vertegenwoordigde alle kaderwetgebieden in een door de minister van VROM voorgezeten landelijk overleg woningbouwtaakstelling. Bij de opstelling van de Nota Ruimte kon de stadsregio de regionale belangen direct behartigen door participatie in de Bestuurlijke Commissie Randstad, waar ook de ministers en staatssecretarissen van de ministeries van VROM, Verkeer en Waterstaat, LNV en Economische Zaken aan tafel zaten. Verder ver-
30316
16
tegenwoordigde de stadsregio op ambtelijk niveau de regio randstad in besprekingen over de nieuwe Grondexploitatiewet.
Resultaat De Tussenbalans meldt dat de stadsregio ‘positief-kritisch’ staat tegenover de beleidsvoornemens die in de Nota Ruimte zijn opgenomen en dat veel van de stadsregionale ambities terug zijn te vinden in de beleidsvoornemens van het kabinet op het gebied van ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In de enquête is de respondenten gevraagd of het dagelijks bestuur de regionale opvattingen op het gebied van ruimtelijke ordening en mobiliteit duidelijk bij het kabinet heeft overgebracht. De gemiddelde score overall is neutraal (3,3). Opnieuw is het college van gemeenten iets positiever dan vertegenwoordigers uit de raad. Er is verdeeldheid, maar binnen allebei de groepen neigen de scores naar neutraal en mee eens. 4.4
W IJ ZULLEN ONS MAXIMAAL INSPANNEN VOOR REALISATIE VAN ONZE VOORSTELLEN VOOR WETGEV ING VOOR R EGIONAAL BESTU UR , INCLUSIEF R ECHTSTREEKSE VERKIEZINGEN VAN HET REG IOBESTUUR DOOR DE BEVOLKING IN 2006. / W IJ ZETTEN ONS AC TIEF EN CONTINU IN OM HET R IJK SBEL EID IN D E G EWENSTE RIC HTING TE BEÏNVLOED EN EN HET R EGIONAAL BESTUUR EEN EFFECTIEVE WETTELIJKE BASIS TE V ERSCHAFFEN
Input/output Met het verlopen van de Kaderwet, was het de nadrukkelijke wens van de regio’s waaronder de stadsregio Rotterdam om een permanente status te verkrijgen. Voorzitter Opstelten heeft daarvoor in het najaar van 2002 overleg gevoerd met de minister van BZK. Opstelten heeft bovendien eerst mondeling en later ook nog schriftelijk via de notitie “Maatwerk voor mainports” (2 oktober 2002) samen met zijn collega van het ROA betoogd dat voor de grootstedelijke gebieden rondom Amsterdam en Rotterdam bestuurlijk maatwerk is vereist. De voorzitter van de stadsregio heeft bovendien in samenwerking met de burgemeesters van de andere drie G4-steden een brief gestuurd (19 september 2002) naar de minister met een pleidooi voor een eigenstandige positie van de randstad.
Resultaat De minister heeft er ondanks deze lobby voor gekozen om tegen de wens van de stadsregio in te kiezen voor een aanpassing van de Wet gemeenschappelijke regeling. Daarin worden alle voormalige Kaderwetgebieden gelijk behandeld. Bovendien is de bepaling opgenomen dat de plusregio’s een vorm van verlengd lokaal bestuur zijn en daarom geen gekozen organen krijgen. Inmiddels is de Eerste Kamer akkoord gegaan met de zogenaamde Wgrplus. Je zou dus kunnen stellen dat de inspanningen van de stadsregio geen resultaat hebben gehad. Het persbericht over de instemming van de Senaat stelt dat de stadsregio het eens is met de kritiek van de Eerste Kamer dat in de Wgr-plus de democratische legitimatie van het regionaal bestuur onvoldoende is geregeld. “De stadsregio vindt daarom dat minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) het signaal van de Eerste Kamer moet
30316
17
aangrijpen om nu met de stadsregio’s in gesprek te gaan over een beter democratisch fundament voor regionaal bestuur.” In de enquête zijn twee stellingen voorgelegd aan de respondenten over de inspanningen van de stadsregio op dit gebied. Ten eerste de stadsregio heeft al het mogelijke gedaan om kabinet en kamer duidelijk te maken dat voor de stadsregio Rotterdam bestuurlijk maatwerk is vereist. De score overall is hier neutraal 3,4. De helft van de respondenten is het met deze stelling eens. Ongeveer een kwart geeft een neutrale beoordeling. De tweede stelling: het dagelijks bestuur heeft bij het kabinet helder voor het voetlicht gebracht dat de regio Rotterdam een democratisch gelegitimeerd orgaan voor regionale samenwerking wenst krijgt overall een positieve beoordeling. Hier zijn meer dan de helft van de respondenten het met deze stelling eens. 4.5
W IJ ZULLEN DE KOMEND E PER IOD E NIEUWE INITIA TIEV EN NEMEN OM HET DRAAGVLAK VOOR REGIONAAL BESTUUR BIJ GEMEEN TEN , BEVOLKING , MAATSCHAPPEL IJK MIDD ENV ELD EN BEDR IJFSLEV EN TE V ERSTERK EN
Deze doelstelling worden in de tekst van het beleidsprogramma geoperationaliseerd in de volgende subdoelstellingen: 1.
Informatievoorziening naar regionale media verder uitbreiden.
2.
Mogelijkheden van onderzoek, internet en burgerforums benutten.
Ad 1.
Informatievoorziening naar regionale media verder uitbreiden
Input In 2003 heeft de stadsregio een integraal Communicatieprogramma opgesteld. Daarvoor werd in 2004 een bedrag van € 466.000 en een jaar later € 423.000 besteed. Het plan had drie doelstellingen: gemeentebesturen faciliteren, de stadsregio onder ogen brengen van zijn inwoners en de interactiviteit en responsiviteit vergroten.
Output Het genoemde communicatieplan heeft geleid tot tal van initiatieven, zoals een digitale nieuwsbrief Regiojournaal, een maandelijkse advertentie in huis-aan-huisbladen, Spots op TV Rijnmond, persconferenties en persberichten, MediaMonitor en het relatiemagazine SR Perspectief.
Resultaat De communicatie-initiatieven hebben volgens verschillende onderzoeken effect gesorteerd. Een communicatiestudent van InHolland heeft nut en bereik van Perspectief onder de loep genomen en hij komt tot de conclusie dat het relatiemagazine bijdraagt aan het instandhouden van een positief beeld van de stadsregio. Het periodiek slaagt er echter niet in om op eigen kracht een positiever beeld onder lezers te creëren. Het Centrum voor Onderzoek en Statistiek van de gemeente Rotterdam onderzocht het effect van spotjes op Radio en TV Rijnmond. Zijn conclusies luiden dat de spotjes hebben
30316
18
bijgedragen aan de bekendheid van de stadsregio: een vijfde deel van de respondenten had nog niet eerder van de stadsregio gehoord en een kwart zegt nu beter te weten waar de stadsregio zich mee bezighoudt. De respondenten vanuit de gemeenten geven de stadsregio een neutrale beoordeling op de stelling de stadsregio heeft in de media van zich doen spreken (3,1). De respondenten zijn onderling verdeeld. Ad 2.
Mogelijkheden van onderzoek, internet en burgerforums benutten
Input De stadsregio heeft een aantal onderzoeken uitgevoerd om de relatie met stakeholders te versterken, waaronder het verkennen van de mogelijkheden van een forumdiscussie op internet. Verder is geïnvesteerd in het actualiseren en interactiever maken van de website van de stadsregio.
Output Er is een internetpilot opgezet om de forumdiscussie via intranet te voeren. Binnen de organisatie kregen medewerkers de mogelijkheid om via intranet te reageren op stellingen. Maar hiervoor bleek nauwelijks animo te bestaan. Dit heeft ertoe geleid dat de pilot geen vervolg heeft gekregen. Ook in het kader van Koers 2010 is via internet de mogelijkheid geboden om discussie te voeren over de structuur van de stadsregio. Welgeteld één raadslid nam de moeite om zijn mening kenbaar te maken op het speciaal voor deze gelegenheid geopende digitale forum. De website is aanzienlijk vernieuwd. De vormgeving is gewijzigd en contactmogelijkheden voor burgers zijn uitgebreid.
Resultaat De website wordt dit jaar vaker bezocht dan vorig jaar. In de periode oktober 2004 tot en met juli 2005 surfden 5.712 unieke bezoekers per maand langs de site van de stadsregio. In de negen maanden daarvoor waren dat er nog gemiddeld 4.585. 4.6
W IJ ZETTEN IN OP HET V ERSTERKEN VAN DE SAMENWERKING MET OML IGGENDE GEMEENTEN EN AANGRENZENDE REG IO ’ S , WAT OP TER MIJN KAN LEIDEN TO T WIJZIGING VAN DE G EBIEDSGR ENZEN . W IJ BEOORD ELEN IEDER BESTAAND OF ZICH NIEUW AANDIENEND SAMENWERK INGSV ERBAND VOORTDUREND O P ZIJN MEERWAARDE . B IJ HET AANGAAN VAN NIEUWE SAMEN WERKINGSVORMEN BEZIEN W IJ OF BESTAANDE VORMEN KUNNEN WORDEN OPGEHEV EN . D AARBIJ IS GEEN ENKEL SAMENWERKINGSVER BAND OP VOORHAND “ HEIL IG ”
Input/Output Met de provincie Zuid-Holland bestaat op verschillende niveaus en op verschillende dossiers intensief contact. Al vanaf 2002 hebben de twee samengewerkt bij de totstandkoming van RR2020. Dit is een regionaal structuurplan en streekplan ineen geworden.
30316
19
De stadsregio was in 2002 en 2003 ook nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. In september 2004 presenteerde de stuurgroep RZG (Rotterdam-ZoetermeerGouda), waarin de stadsregio ook participeerde, de interregionale structuurvisie. Hierin staat op hoofdlijnen beschreven hoe ruimte wordt gecreëerd voor de bouw van onder meer tussen de 15.000 en 30.000 woningen. Nu het plan in de steigers is gezet, staat de stadsregio meer op afstand. Overigens beperken de contacten zich met de regio Midden-Holland zich grotendeels tot de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. De stadsregio voert regelmatig overleg met de andere randstedelijke regio’s, het SKVV (overleggremium voor verkeer en vervoer van de stadsregio’s) en de VNG en neemt het deel in het bestuurlijk platform Zuidvleugel en de Regio Randstad. Verder zijn er diverse ambtelijke contacten en bestaan er (ad hoc) commissies. Het ligt voor de hand dat de stadsregio nauwe contacten onderhoudt met Zuid-HollandZuid. De Tussenbalans meldde al dat de samenwerking met de zuiderburen beter kan verlopen. De stadsregio stelt dat de versnippering van het gebied (Hoekse Waard, Drechtsteden, Alblasserwaard) dat tot Zuid-Holland-Zuid behoort, concrete samenwerking lastig maakt. Daarentegen hebben de zes Drechtsteden de banden juist aangehaald. De stadsregio is voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de noordrand van de Hoeksche Waard mede afhankelijk van de samenwerking met deze regio.
Resultaat De Tussenbalans meldde in 2004 al dat voor de wijziging van de regionale grenzen geen dringende redenen bestonden. De situatie is sindsdien op dit punt niet veranderd. Ook heeft zich tot dusverre geen aanleiding voor gedaan voor nieuwe samenwerkingsverbanden, hoewel met het initiatief van de Holland Acht wel hier verschuivingen op te merken zijn. Bij deze doelstelling kunnen we ook teruggrijpen op de resultaten van de eerdergenoemde stellingen (zie paragraaf 3.4) over bestuurlijke en maatschappelijke partners van de stadsregio. In de enquête geven zij aan het eens te zijn met de stellingen “De stadsregio heef oog voor de aangrenzende (groot-)stedelijke gebieden” en “De samenwerking van de stadsregio met omliggende gemeenten en aangrenzende regio’s is verbeterd”. 4.7
S AMENVATTING EN BEOORD ELING “R EG IONAAL BESTUUR EN SAMENWERKING ”
De stadsregio heeft initiatieven ontplooid op alle voornemens in het beleidsprogramma. Dat heeft echter in beperkte mate tot een groter gevoel van betrokkenheid van de gemeenten geleid. De doelstellingen die de stadsregio zich ten doel heeft gesteld ten aanzien van “regionaal bestuur en samenwerking”, krijgen grotendeels een overall-beoordeling neutraal. Onder de respondenten heerst echter wel steeds verdeeldheid. Ten aanzien van het vergroten van de betrokkenheid geldt dat ongeveer de helft van de respondenten vindt dat er meer overleg plaats zou moeten vinden tussen stadsregio en college en gemeenteraad. In de antwoorden vanuit de gemeenteraad klinkt dit sterker door dan in de antwoorden vanuit het college. Dit is een patroon wat bij meer stellingen zichtbaar is, bijvoorbeeld ten aanzien van informatievoorziening en informeren door vertegenwoordigers van de eigen gemeente in het dagelijks bestuur van de stadsregio.
30316
20
Het interactieve proces rondom RR2020 wordt positief beoordeeld, maar dit wordt door een aanzienlijk deel van de respondenten niet voldoende geacht als middel om de gemeenten te betrekken. Dit is een weerbarstig probleem, dat voor velen samenhangt met de ambigue status van niet gekozen middenbestuur. Voor de meeste opvattingen geldt enige verdeeldheid onder raadsleden. Gezien de regiobrede voorzieningen die de stadsregio al heeft getroffen is maatwerk per gemeente, en zoeken naar specifieke kanalen voor de ontevreden doelgroep onder de gemeenteraadsleden, wellicht de sleutel om substantiële verbeteringen te realiseren. Dan zijn er nog de inspanningen van de stadsregio ten aanzien van de positie van de stadsregio. De inspanningen en de lobby vanuit de stadsregio worden, hoewel niet altijd even succesvol, over het algemeen gewaardeerd.
30316
21
5.
VERKEER EN VERVOER: “EEN BEREIKBARE REGIO”
5.1
I NLEIDING
In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma zijn ondergebracht in “Een bereikbare regio”. Elke paragraaf is één doelstelling en bij elke doelstelling gaan we na wat de stadsregio heeft gedaan om de doelstelling te realiseren, welke producten dat heeft opgeleverd en tot welk resultaat dat heeft geleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemeen oordeel over de inspanningen van de stadsregio op het terrein verkeer en vervoer. 5.2
I NZET VAN ONS BELEID BLIJFT EEN GO ED BER EIKBARE REG IO MET EEN GO ED LEEFKLIMAAT . D E VER BETERING VAN DE VERKEER SVEILIGHEID HOUDT HOGE PR IORITEIT
Deze doelstelling bevat drie componenten: een goed bereikbare regio, een goed leefklimaat en verbetering van de verkeersveiligheid. E EN GOED BEREIKBARE REGIO IN COMBINATIE MET EEN GOED LEEFKLIMAAT
Input Verkeer en vervoer zijn misschien wel de belangrijkste taken van de stadsregio. Veertien mensen werken op de sector verkeer en vervoer werken aan de bereikbaarheid van de regio zonder dat die ten koste gaat van de leefbaarheid. Daarvoor hebben ze jaarlijks een budget van circa € 250 miljoen beschikbaar.
Output De belangrijkste output die de stadsregio op dit beleidsterrein heeft opgeleverd zijn het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP) en het Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 (RR2020). Het RVVP dat in december 2003 werd vastgesteld als actualisatie van het voorgaande RVVP 1996, beschrijft in de eerste plaats de doelen van het verkeers- en vervoersbeleid van de stadsregio. Het RVVP benadrukt het belang van een goede bereikbaarheid voor de economische ontwikkeling van de regio Rotterdam. Eén van de uitgangspunten is de vrije keuzemogelijkheid van mensen voor het kiezen van hun vervoersmiddel; het is niet aan de overheid om die op te leggen. Tegelijkertijd hangt aan mobiliteit wel een prijskaartje en kan de overheid op die wijze het combineren van verschillende middelen stimuleren. Daarvoor dienen netwerken van auto, fiets, trein, metro, tram en bus goed op elkaar aan te sluiten. Feitelijk is het RVVP een uitwerking van de doelstellingen die een jaar eerder in het beleidsprogramma werden opgenomen: een betere benutting van bestaande en nieuwe infrastructuur, voorkomen van overbodige mobiliteit, uitwisseling van verschillende vervoersvormen en verbetering van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer. In het verdere verloop van dit hoofdstuk komen die doelstellingen terug en worden ze apart behandeld.
30316
22
Als randvoorwaarde van bovengenoemde doelstellingen geldt dat de leefbaarheid niet in het geding mag komen. Daarbij gaat het onder meer om normen ten aanzien van geluid, lucht en schadelijke stoffen. Het RVVP zoekt de handhaving van deze normen in een mix van “ruimtelijke maatregelen, bronmaatregelen aan voertuigen, flankerende maatregelen zoals 80 km/u op autosnelwegen en inpassing van infrastructuur”. Het RR2020 (februari 2005) gaat dieper in op die leefbaarheid. Daarin worden mobiliteit, woonklimaat, economische ontwikkeling en natuur op integrale wijze behandeld. In de hierna volgende hoofdstukken komt RR2020 vaker terug. Vooral hoofdstuk 9 behandelt uitgebreid de wijze waarop de stadsregio invulling heeft gegeven aan de beleidsdoelstellingen aangaande de leefbaarheid in de regio.
Resultaat De resultaten van het door middel van het RVVP en RR2020 uitgezette beleid zullen vaak pas op langere-termijneffect hebben. Maar de deelnemende gemeenten en bestuurlijke en maatschappelijke partners kunnen waardering opbrengen voor de inzet van de stadsregio om de bereikbaarheid van de regio te vergroten. De stelling in de enquête dat de stadsregio een belangrijke rol bij verkeer en vervoersvraagstukken in de regio vervult, levert een gemiddelde score van 4,0 op, waarbij gemeentesecretarissen, burgemeesters en wethouders met 4,3, 4,5 en 4,5 nog hoger scoren. De partners komen hier tot een 4,8. V ERGROTEN VAN DE VERKEERSVEILIGHE ID
Input De verkeersveiligheid valt onder het Programma kleine projecten van het Regionaal Investeringsprogramma Verkeer & Vervoer. In 2002 en 2003 ging jaarlijks ruim € 4 miljoen naar verbetering van de verkeersveiligheid. Voor de periode 2005 - 2007 is € 21 miljoen gereserveerd voor de verkeersveiligheid, 20% van het totale budget voor de kleine projecten.
Output Voor de verkeersveiligheid vormt het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan 2003 - 2020 (RVVP) de basis. Jaarlijks worden bovendien Regionale investeringsprogramma’s Verkeer en Vervoer opgesteld die telkens voor een periode van vier jaar vooruit kijken. Uit het investeringsprogramma 2004 - 2008 blijkt dat verkeersveiligheid vanaf 2004 hogere prioriteit heeft gekregen. Vanaf 2005 is ook meer geld gereserveerd voor dit thema. Dat leidt tot verschillende acties. In de eerste plaats heeft de stadsregio de verkeersveiligheid in de regio geanalyseerd door zogenaamde blackspots aan te wijzen. Onveilige wegvakken, kruisingen of anderszins onveilige verkeerssituaties zijn in kaart gebracht en indien mogelijk aangepast. Verder is in deze bestuursperiode het Provinciaal Orgaan Verkeersveiligheid (POV) omgevormd tot een Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid als samenwerkingsverband van provincie Zuid-Holland, stadsgewest Haaglanden en stadsregio Rotterdam. Tot slot investeert de stadsregio onder andere in educatieve projecten door lesmateriaal voor scholen over verkeersveiligheid te laten ontwikkelen.
30316
23
Resultaat Het aantal verkeersslachtoffers is in vier jaar tijd afgenomen. Bij het aantal gewonden is een structurele daling zichtbaar van 570 gewonden met en 2.992 zonder ziekenhuisopname in 2000 naar 401 en 1.980 in 2003. Het aantal slachtoffers dat bij verkeersongevallen het leven liet, kende in 2002 een incidentele uitschieter naar 55, maar over het geheel genomen is sprake van een daling van 52 (1997 - 1999), 47 (2000), 40 (2001) via 55 in 2002 naar 44 in 2003. [Bron: RVVP-monitor 2004] Deze resultaten kunnen dus nog niet op het conto van het huidige RVVP worden geschreven! Vanuit de enquête spreekt geen uitgesproken positieve of negatieve mening ten aanzien van de inspanningen van de stadsregio op het terrein van de verkeersveiligheid. De stelling “Ik heb gemerkt dat verkeersveiligheid voor de stadsregio de afgelopen periode hoge prioriteit had” scoort zowel bij gemeenten als partners neutraal. 5.3
W IJ ZULLEN DE INZET VAN INNOVATIEVE TECHNIEKEN VAN VERKEERSMANAGEMENT STIMULER EN EN DE MOG ELIJKHED EN VAN ACTUELE REIZIG ERSINFORMATIE UITBR EIDEN MET ALS DOEL EEN BETER E BENUTTING VAN BESTAANDE EN N IEUWE INFRASTRUCTUUR
Input De kosten voor de meeste regionale initiatieven op het gebied van verkeer en vervoer worden gedragen door de Brede Doeluitkering (BDU) en het Fonds Bereikbaarheidsoffensief van het Ministerie van Verkeer & Waterstaat. De stadsregio is verder één van de initiators van Fileplan Rotterdam (zie www.fileplanregiorotterdam.nl). Dit samenwerkingsverband tussen Rijkswaterstaat en de stadsregio werd in 1998 al opgericht en is sinds de provincie Zuid-Holland zich bij dit duo voegde, omgevormd tot Nexus. De website stelt: “Nexus is een spil tussen de vele organisaties die zijn betrokken bij het verkeer en vervoer in de regio Rotterdam. (…) Nexus brengt de juiste partijen bij elkaar om knelpunten op te lossen of kansrijke initiatieven om doorstroming van het verkeer of verbeteringen van de infrastructuur helpen op te starten. In 1993 richtte het bedrijfsleven de Stichting Bereikbaarheid Rijnmond (SBR) op met als uitvoeringsorganisatie het VCC (vervoercoördinatiecentrum) Rijnmond. De stichting heeft als doelstelling de bereikbaarheid in de regio Rotterdam te verbeteren. De stadsregio heeft het VCC-R opdracht gegeven het begrip vervoersmanagement onder de aandacht van bedrijven en instellingen te brengen. Het onderwerp werktijden en carpoolen maakt hier onderdeel van uit. Het VCC-R wordt sinds 2000 door de stadsregio ondersteund en ontvangt van de stadsregio jaarlijks € 450.000 voor de uitvoering van deze taak en heeft daarvoor 5 f.t.e. ingezet.
Output Specifiek met betrekking tot de voornemens tot verbetering van het verkeersmanagement en de uitbreiding van actuele reizigersinformatie is in de eerste plaats de Beleidslijn reizigersinformatie Openbaar Vervoer opgesteld (augustus 2005). Deze beleidslijn beoogt de verkeersinformatie in het OV te verbeteren.
30316
24
Als OV-autoriteit heeft de stadsregio de bevoegdheid om bij het verlenen van concessies eisen te stellen op het gebied van reizigersinformatie. De stadsregio heeft de vervoersbedrijven verplicht gesteld om een zogenaamd meerjarenprogramma reisinformatie op te stellen. Voorts heeft de stadsregio bij de realisatie van TramPlusprojecten dynamische reisinformatie op de haltes ingevoerd; het reisinformatiesysteem in het metrostelsel is naar een dynamisch systeem omgebouwd. Voor goede voorstellen stelt de stadsregio budget beschikbaar. Naast de Dynamische Reisinformatie systemen (DRI-systemen) wordt in de stadsregio geexperimenteerd met sms-diensten. Ook via de websites van de vervoersbedrijven worden reizigers zo actueel mogelijk geïnformeerd over mogelijke vertragingen. Vanuit Nexus is de website www.fileplanrotterdam.nl gelanceerd. Deze website biedt een actueel overzicht van de verkeerssituatie op de belangrijke doorgaande en ontsluitende wegen in stadsregio Rotterdam. (is uitvoering in opdracht van de stadsregio). De website wordt overgeheveld naar het nieuwe adres bereikbareregiorotterdam.nl en zal nog meer verkeersinfo bevatten.
Resultaat In het OV zijn actuele reisinformatiesystemen in gebruik genomen op drie tramlijnen en het busstation van Spijkenisse in 2005 kwamen daar op het busstation van Schiedam en het tracégedeelte Beverwaard systemen bij. In 2006 gaat de uitbreiding verder naar het busnet op Voorne-Putten, twee TramPlusLijnen en de tramlijnen die samenlopen met halten van de TramPlusLijnen. Op een aantal uitvalswegen zijn Dynamische reisinformatiepanelen (DRIP) geplaatst met daarop informatie over de verkeerssituatie op de ring Rotterdam. De stadsregio krijgt inmiddels een hogere waardering in de jaarlijkse monitor van reizigers over de actuele vervoersinformatie. Het VCC-R heeft diverse initiatieven ontplooid. Exacte cijfers over de resultaten ontbreken, maar voorbeelden zijn er wel genoeg: •
Shell in Pernis heeft maatregelen genomen om zijn personeel met succes zowel “vanpoolen” als “carpoolen” aan te bieden. Shell Rivium heeft daarnaast ook thuiswerken en tele-meetings geïntroduceerd.
•
Huntsman Holland BV heeft zijn personeel bedrijfvervoer aangeboden.
•
Hoekloos heeft de Havenstraat bus geïntroduceerd.
•
ECT heeft gezamenlijk vervoer voor zijn werknemers.
•
Gemeentediensten Rotterdam bieden hun werknemers een voorkeursplaats in de parkeergarage als ze gaan carpoolen.
•
Op de maasvlakte hebben Reebok Distribution BV en Danzas hun werktijden op elkaar afgestemd om hun werknemers gezamenlijk vervoer van- en naar de maasvlakte aan te bieden.
Veder heeft SBR de stadsregio voorgesteld om in 2006 van telewerken een speerpuntactie op het bedrijventerrein Rivium en Brainpark III te maken.
30316
25
5.4
W IJ R ICHTEN ON S RU IMTELIJKE ORD ENINGSBEL EID EN INV ESTERINGSBEL EID ZO IN DAT OV ERBOD IGE MO BIL ITEIT WORDT VOORKO MEN EN UITWISSELING TUSSEN VERSC HILLEND E VER VOER SVORMEN BETER MOGEL IJK WORDT G EMAAKT
Input Het RVVP stelt dat om overbodig mobiliteit te voorkomen netwerken van verschillende vervoersvormen aan elkaar moeten worden gekoppeld. 90% van dat netwerk is al aangelegd. Het gaat dus om optimale afstemming van die netwerken. Die wordt voor een deel gerealiseerde door actuele informatievoorziening over de beschikbaarheid van onderdelen van dat netwerk, waarover de vorige paragraaf ging. Verder is verbetering van de interactie in mobiliteitssystemen van belang, onder meer via P&R’s. De regioraad stemde in januari 2002 in met de nota Parkeer- en Reisvoorzieningen. Daarin staat expliciet de ambitie om tot 2015 de P+R-capaciteit uit te breiden van 4.500 naar 23.000 parkeerplaatsen. (Bron: RIVV 2005-2009) Daarnaast heeft de stadsregio met als concessieverlener een belangrijk instrument in handen om OV-bedrijven te stimuleren hun netwerk te verbeteren. Verder kunnen nieuwe vormen van collectief vervoer leemten opvullen.
Output De P&R Locatie-analyse (11 februari 2004) moet leiden tot nieuwe P+R-locaties. In dit document worden verder succesfactoren voor de vestiging van een P&R-locatie geanalyseerd (Goed OV, goede ontsluiting voor auto’s, ligging dicht bij de binnenstad) en suggesties voor de financiering, exploitatie, beheer en onderhoud. Een nieuwe locatieanalyse van december 2005 rekent voor dat € 120 miljoen nodig is voor de realisatie van 9.000 P+R-plaatsen en pleit ervoor vast te houden voor de eerder genoemde 18.000 extra plaatsen. Dit stuk is op de dagelijks bestuurvergadering van 21 december aangenomen. In de afgelopen periode heeft de stadsregio de Kadernota OV uitgebracht waarin de gewenste ontwikkeling van het OV in de regio is uitgewerkt. Dit najaar heeft de regioraad de Beleidslijn maatwerkvoorzieningen OV (augustus 2005) en het Raamwerk voor OV-maatwerk stadsregio Rotterdam vastgesteld. De stadsregio streeft ernaar voor gemeenten maatwerkoplossingen aan te bieden als een deel van die gemeente verstoken is van openbaar vervoer. “Van maatwerk kan sprake zijn in gebieden binnen de stadsregio waar het aanbod van regulier OV niet of onvoldoende voldoet aan de vervoerbehoefte.” Ook is recent het Program van Eisen voor de OV-concessies vastgesteld.
Resultaten De bezettingsgraad van de P+R-terreinen laat over afgelopen jaren vrij constant een bezettingsgraad zien van rond de 80%. In het jaar dat een nieuwe locatie is geopend, is meestal sprake van een lichte daling door de aanvankelijk onbekendheid van de nieuwe parkeergelegenheid. Slechts een aantal terreinen weten de 50% niet te overschrijden. (Bron: Monitoring RVVP 2004) Wanneer het specifiek het beleid met betrekking tot de P+R-locaties aangaat, zijn de respondenten te spreken over de stadsregio.
30316
26
De partners blijken het met een score van 4,0 volmondig eens met de stelling dat de bereikbaarheid van de regio is verbeterd door de toename van het aantal P+R-locaties. Binnen gemeenten zijn vooral de wethouders opvallend positief (4,0) over de invloed van de P+Rterreinen op de bereikbaarheid van de stadsregio. De griffiers hebben wederom de somberste blik: 2,5. De respondenten oordelen neutraal over de inspanningen van de stadsregio om overbodige mobiliteit tegen te gaan. De stelling “Ik heb geconstateerd dat de stadsregio werkt aan een intensievere benutting van de wegen en het OV-netwerk” scoort een 3,2 bij gemeentelijke vertegenwoordigers, waarbij de griffiers opvallend negatief zijn (1,5). De vraag in hoeverre de ruimtelijke plannen en projecten van de stadsregio, zoals het RVVP en RR2020 leiden tot een afname van overbodige mobiliteit, komt met 2,6 net aan op het oordeel neutraal. Ook hier zijn de griffiers het minst positief (2,2). Wat dat betreft zijn de maatschappelijke partners aanzienlijk positiever. Ze komen bij de eerste stelling uit op 3,8. Over de tweede stelling hebben ze geen uitgesproken mening (3,0). 5.5
W IJ W ERKEN SAMEN MET ANDER EN AAN EEN V EIL IG , SCHOON EN HEEL OP ENBAAR VERVO ER
Input Het Meerjarenplan sociale veiligheid 2005 - 2009 stelt de kaders voor het verbeteren van de veiligheid in het openbaar vervoer. In de inleiding bakent de stadsregio duidelijk de verantwoordelijkheden af: “Het handhaven van de sociale veiligheid voor reizigers is een primaire verantwoordelijkheid van de vervoerbedrijven. Als concessieverlener voor het openbaar vervoer in de stadsregio is het dagelijks bestuur verantwoordelijk om een samenhangend beleid met specifieke doelstellingen te formuleren en hierover afspreken te maken met de concessiehouders”.
Output In 2003 is het zogenaamde gesloten instapregime gerealiseerd. Dat betekent dat op elke tram een conducteur aanwezig is. Op de metrostations zijn omvangrijke ingangscontroles in gang gezet; dit in afwachting van de invoering van de OV-chipkaart. De stadsregio heeft het Programma Sociale Veiligheid opgesteld. Het tegengaan van zwartrijden is één van de doelstellingen van dit plan. Afgelopen jaren is het cameratoezicht op metrostations en in metro’s, trams en bussen sterk toegenomen. Daarnaast zijn diverse metrostations voor een renovatie onder handen genomen. Verder streven de OV-bedrijven ernaar om graffiti binnen 24 uur te verwijderen. Tot slot is een campagne gestart die gericht is op gedragsverandering van de reizigers. In het Program van Eisen voor de OV-concessies staan eisen opgenomen voor OV-bedrijven voor het verbeteren van de sociale veiligheid in bus, tram of metro. Voor goede initiatieven geeft de stadsregio subsidie.
30316
27
Resultaat In 2002 reed nog 12% van de metropassagiers zwart. Een jaar later was dit percentage teruggebracht naar 7,5. [Bron: MJP Sociale Veiligheid OV 2005-2009] In de tram is het zwartrijdpercentage teruggebracht van 18% in 2002 tot 2% in de tramlijnen 1,7 en 8. [Bron: MJP Sociale Veiligheid OV 2005-2009] Door de verscherpte controle via camera’s is sprake van een sterke toename van het aantal geregistreerde incidenten. Maar ‘het aantal incidenten dat is geregistreerd met vergelijkbare waarnemingspunten’ is echter afgenomen. In 2004 is bovendien het aantal A-incidenten (spugen, fysiek geweld, mishandeling, bedreiging, diefstal, brandstichting) afgenomen. Eind 2003 zijn er geen als “onveilig” te karakteriseren tramlijnen meer. Het MJP 2005-2009 concludeert: “In de jaren 2003 en 2004 is forse vooruitgang geboekt op het terrein van de sociale veiligheid.” De doelstellingen voor de periode na 2005 zijn verder aangescherpt. Ook voor het verbeteren van de sociale veiligheid geldt dat de stadsregio hier slechts één van de vele partijen is. De RET, het Ministerie van Verkeer & Waterstaat en de politie zijn andere relevante organisaties die zich inzetten voor een veiliger gevoel bij OV-passagiers. De respondenten hebben hoge verwachtingen ten aanzien van het meerjarenplan Sociale veiligheid. De bestuurlijke en maatschappelijke partners komen gemiddeld uit op 4,3 op de stelling dat dit plan een belangrijke bijdrage levert aan een veilig, schoon en heel openbaar vervoer in de regio. De ondervraagden vanuit de deelnemende gemeenten scoren een 3,7. 5.6
W IJ WILL EN DE KOSTENDEKK ENDHEID VAN HET OPENBAAR VER VOER VER HOGEN DOOR NIEUWE ZONE - INDEL INGEN EN TAR IEFD IF FEREN TIATIE BESP REEKBAAR TE MAKEN .
Input Bij het aantreden van het dagelijks en algemeen bestuur van de stadsregio in 2002 was de noodzaak om te komen tot een nieuwe zone-indeling sterk aanwezig. Een wijziging van de indeling zou de betaalbaarheid van het OV moeten vergroten. Daarover is met de vervoersorganisatie, het ministerie en gemeenten veelvuldig overleg gevoerd. Tariefdifferentiatie wordt mogelijk bewerkstelligd door middel van een chipkaart, die primair wordt ingevoerd om de sociale veiligheid te verbeteren en het zwartrijden tegen te gaan en daarmee de kostendekkendheid van het OV ten goede komt. De stadsregio heeft circa € 55 miljoen beschikbaar gesteld voor de invoering van de OV-chipkaart. Het leeuwendeel (€ 40 miljoen) is bedoeld voor de het plaatsen van tourniquets en de chipkaartinfrastructuur in de metro. Bijna € 14 miljoen gaat naar de apparatuur op de trams en de stadsbussen.
Output In haar vergadering van 29 januari 2003 heeft de regioraad besloten tot aanpassing van de zone-indeling van het OV in de regio. Een maand eerder had de raad een besluit uitgesteld om de gemeenten Schiedam en Vlaardingen de gelegenheid te geven een alternatieve variant te bedenken. De regioraad gaf echter de voorkeur aan het oorspronkelijke voorstel.
30316
28
Resultaat De stadsregio is inmiddels koploper bij de invoering van de OV-chipkaart; onlangs is een aantal pilots in de stadsregio in gang gezet. De stadsregio heeft op 9 juni 2005 met het Ministerie van V&W de bestuursovereenkomst OV-chipkaart afgesloten. Op basis van de ondertekende bestuursovereenkomst met het ministerie ontvangt de stadsregio bijna € 13 miljoen van de minister van Verkeer en Waterstaat. De stadsregio beoogt 1 januari 2007 de OV-chipkaart te introduceren. 5.7
B EOORD ELING VERK EER EN V ERVO ER
De stadsregio heeft op vrijwel alle beleidsdoelstellingen op het terrein van verkeer en vervoer nieuwe activiteiten ontplooid in de afgelopen periode. De stadsregio heeft beleid ontwikkeld (RVVP, kadernota Openbaar Vervoer), maar ook uitvoering van beleid gestimuleerd en georganiseerd met behulp van bevoegdheden (OV-concessies) en middelen (zoals de BDU-subsidies). De stadsregio opereert daarbij in een druk bestuurlijk en uitvoerend netwerk van gemeenten, departementen, OV-bedrijven en andere marktpartijen en dat vraagt derhalve het een en ander van de procesvaardigheid. Dit heeft op een aantal punten geleid tot heel concrete resultaten “buiten”, zoals het verbeteren van de sociale veiligheid en de aanpak van het zwartrijden in het OV, verbeteren van de informatievoorziening over de bereikbaarheid en de aanleg van nieuwe metro- en tramlijnen. Vrijwel steeds als resultante van samenwerking tussen verschillende partijen, waaronder de stadsregio. De beleidsontwikkeling zal pas op langere-termijneffect moeten gaan sorteren. Uit de enquête blijkt dat ook de bij de stadsregio betrokkenen over het algemeen gematigd positief zijn over de inzet de regio bereikbaarder en veiliger te maken, maar kritischer over de geboekte resultaten. De stelling dat de stadsregio een belangrijke rol bij verkeer en vervoersvraagstukken in de regio vervult levert een gemiddelde score van 4,o op, waarbij gemeentesecretarissen, burgemeesters en wethouders met 4,3, 4,5 en 4,5 nog hoger scoren. De partners komen hier tot een 4,8. De centrale stelling, dat de afgelopen periode de bereikbaarheid van de stadsregio daadwerkelijk is verbeterd, wordt door de gemiddelde totale populatie met “oneens” ingevuld. Kennelijk weten de respondenten de positie van de stadsregio als een van de spelers in het netwerk op waarde te schatten; de inspanningen van de stadsregio worden goed gewaardeerd, ondanks dat de bereikbaarheid van de regio, een van de essentiële doelstellingen voor de afgelopen periode, naar hun oordeel niet verbeterd is. De rol van de stadsregio op het terrein van verkeer en vervoer wordt ook ten opzichte van andere beleidsterreinen positief gewaardeerd. Met een aantal “harde instrumenten” zoals het beheer van OV-concessies en de allocatie van de middelen uit de BDU kan de stadsregio, sterker dan op andere beleidsterreinen, ook uitvoering van beleid in de regio regisseren en dit is natuurlijk zichtbaarder dan langetermijnbeleid. De stadsregio heeft het instrumentarium ook daadwerkelijk ingezet voor de beleidsdoelen uit het beleidsprogramma, en (met partners) een aantal zichtbare resultaten geboekt. Voor met name het RVVP geldt dat de resultaten zich in een volgende periode moeten manifesteren. Het zou dan ook de opgave voor een nieuw beleidsprogramma moeten zijn om duidelijke doelen voor uitvoering in een volgende periode te formuleren.
30316
29
6.
RUIMTELIJKE ORDENING: RUIMTE VOOR DE TOEKOMST
6.1
I NLEIDING
In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma zijn ondergebracht in het hoofdstuk “Een regio met ruimte voor de toekomst”. Elke paragraaf is één doelstelling en bij elke doelstelling gaan we na wat de stadsregio heeft gedaan om de doelstelling te realiseren, welke producten dat heeft opgeleverd en tot welk resultaat dat heeft geleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemeen oordeel over de inspanningen van de stadsregio op het terrein ruimtelijke ordening. 6.2
W IJ WACHTEN NIET OP EEN “V IJFDE N OTA E XTRA ” VAN EEN NIEUW K ABIN ET , MAAR WERKEN OP BASIS VAN ONZE EIGEN V ISIE VERD ER AAN EEN R EGIONAAL STRUCTUURPLAN . D IT STRUCTUURPLAN STELLEN WIJ OP IN SAMENWERKING MET DE PROVINC IE Z UID -H OLLAND , DIE HET TE ZIJNER TIJD ZAL VASTELLEN ALS STR EEKPLAN . T EGEL IJK STR EV EN WIJ ERNAAR DAT ONS R EGIONALE STRUCTUURPLAN DE WETTEL IJKE STA TUS KRIJGT VAN STREEKP LAN EN NIET MEER VOOR GO EDKEURING HO EFT TE WORDEN VOORGEL EGD AAN P R OVINCIALE STATEN
Input Met de publicatie van de discussienota “Opgaven en kwesties” in november 2002 heeft de stadsregio een aanvang genomen met het debat over een op te stellen structuurplan. Een jaar later werden tien bijeenkomsten georganiseerd waar gemeenten, provincie en maatschappelijke organisaties konden meepraten over de nota. Vervolgens is nog een visieconferentie georganiseerd met deskundigen. Dat heeft geleid tot een voorontwerp RR2020 die eind april 2004 door GS van Zuid-Holland en de regioraad zijn vastgesteld. In juni is vervolgens de week van het RR2020 georganiseerd, waarbij het voorontwerp is besproken met tal van betrokkenen. Na de week werd een bestuurlijke conferentie gehouden waarbij vooral de uitvoering van het RR2020 is besproken.
Output Het ontwerp RR2020 is in januari 2005 voorlopig vastgesteld door GS en in februari door de regioraad. In oktober hebben PS en in november heeft de regioraad RR2020 definitief vastgesteld. In november hebben GS van Zuid-Holland het uitvoeringsprogramma (UP) RR2020 vastgesteld Op 21 december is het UP in de regioraad besproken en vastgesteld.
Resultaat Komende jaren zal gewerkt moeten worden aan de uitvoering van het RR2020. Niettemin hebben de respondenten nu al een positief oordeel. De stelling “RR2020 is een goede basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stadsregio in de komende jaren” krijgt bij gemeenten een 3,8, waarbij alleen de raadsgriffiers neutraal scoren. De bestuurlijke en maatschappelijke partners scoren met 3,9 vergelijkbaar.
30316
30
De respondenten zijn ook te spreken over de samenwerking tussen provincie en stadsregio bij de totstandkoming van RR2020. Zowel binnen gemeenten als maatschappelijke partners wordt geoordeeld dat die samenwerking leidt tot efficiëntere ruimtelijke besluitvorming. In gemeenteland zijn de respondenten minder eensgezind over de ruimte die gemeenten met RR2020 hebben om hun eigen plannen te realiseren. De stelling “In RR2020 komen de eigen ruimtelijke plannen van de gemeenten goed tot hun recht” scoort een gemiddelde van 3,1. Die wordt bereikt door het buitengewoon positieve oordeel dat wethouders en burgemeesters toekennen aan het regionaal structuurplan (4,5 respectievelijk 4,3). Maar daar staan een magere 2,5 van de gemeentesecretarissen en raadsgriffiers tegenover. Het zelfde beeld bestaat bij de stelling “RR2020 biedt de gemeenten een goed basis om de eigen ruimtelijke prioriteiten te ontwikkelen. Burgemeesters (4,0) en wethouders (4,5) zijn het eens tot zeer eens met deze stelling, terwijl raadsgriffiers (2,0) en gemeentesecretarissen (2,5) zo hun bedenkingen hebben. Raadsleden staan neutraal ten opzichte van deze en bovengenoemde stelling (3.1 respectievelijk 2,9). 6.3
I N GOED OVERLEG MET DE PRO VINC IE EN AANGRENZENDE GEMEEN TEN EN REGIO ’ S ZETTEN WIJ IN OP V ER STEDEL IJK ING IN DE DRIEHO EK R OTTERDAM Z OETER MEER -G OUDA EN IN DE ZUIDFLANK VAN DE R ANDSTAD , WAARONDER BEDRIJVENTERR EINEN IN DE Z UID PLASPOLDER EN D E NOORDRAND VAN DE H OEKSCHE W AARD
Deze doelstelling kan worden opgeknipt in de volgende subdoelstellingen: 1.
Verstedelijking van de driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda.
2.
Ontwikkeling bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard.
Ad 1.
Verstedelijking van de driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda
Input De Stadsregio Rotterdam heeft als een van de 23 partijen tot en met 2003 in een stuurgroep gewerkt aan de opstelling van de Intergemeentelijke Structuurvisie (ISV). Daarin komen onder meer de provincie Zuid-Holland, de regio Midden-Holland, de gemeenten Gouda en Zoetermeer, de Kamers van Koophandel en de ministeries van EZ, LNV, V&W en VROM de aanleg van de Zuidplaspolder overeen. Vervolgens hebben de vijf meest betrokken partijen het Intergemeentelijke Structuurplan (ISP) opgesteld. Daar is de stadsregio niet direct bij betrokken, omdat de Zuidplaspolder niet op het grondgebied van de Stadsregio ligt. De stadsregio participeert nu nog in het aanverwante Forum dat een keer per halfjaar bijeen komt voor de afstemming van de uitvoering. Daarin zitten ook de andere achttien partijen die bij de totstandkoming van het ISV betrokken waren.
30316
31
Output/Resultaat De stadsregio heeft zich altijd hard gemaakt voor de aanleg van extra woningbouwlocaties en bedrijventerreinen in de Zuidplaspolder. De eerste stappen naar de aanleg van de Zuidplaspolder zijn gezet. Daarbij heeft de stadsregio binnen de stuurgroep zijn belang kunnen vertegenwoordigen. Nu kan de stadsregio binnen het Forum mee blijven praten over de verdere ontwikkeling. Uit de enquête blijkt dat alleen burgemeesters vinden dat de stadsregio een nuttige rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. De overige functionarissen oordelen neutraal. Opvallend is het gereserveerde oordeel van de partners. Zij scoren een 2,9. Verdere bestudering van de enquête-uitkomsten laat overigens wel zien dat voorzichtigheid is geboden bij al te vergaande uitspraken over de mening van gemeentefunctionarissen over de rol van de stadsregio bij de Zuidplaspolder. Alle groepen (burgemeesters, gemeentesecretarissen, raadsgriffiers, raadsleden en wethouders) zijn onderling verdeeld en velen lieten deze stelling oningevuld. Ad 2.
Ontwikkeling bedrijventerrein noordrand van de Hoeksche Waard
Input De stadsregio heeft geparticipeerd in de begeleidingscommissie. Andere deelnemers aan deze begeleidingscommissie: de gemeente Binnenmaas, de provincie Zuid-Holland en het Ministerie van Economische Zaken. De gemeente Rotterdam is erbij betrokken, omdat deze stad bijdraagt aan de voorfinanciering van de grond.
Output Als de noodzaak kan worden aangetoond, mag gestart worden met de aanleg. Het Ministerie van Economische Zaken is thans belast met het onderzaak naar nut en noodzaak van een bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard.
Resultaat Aanleg van een bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard is opgenomen in de Nota Ruimte. Van de respondenten geven alleen de burgemeesters en wethouders aan dat zij vinden dat de stadsregio een positieve rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard. Bij alle categorieën valt op dat vaak categorie drie (neutraal) en geen mening is ingevuld.
30316
32
6.4
I N OVERLEG MET DE GEMEEN TEN IN DE STADSR EG IO STELLEN W IJ EEN REG IONAAL GRONDBELEID OP . V AN DE RIJKSOV ERHEID VRAGEN WIJ TE VOORZIEN IN W ETTELIJKE REG ELING EN DIE D E STADSR EGIO IN STAAT STELLEN DIT GRONDBELEID OOK AF TE DWINGEN , WANNEER DAT IN HET BELANG VAN DE REGIO ALS GEHEEL NOODZAKELIJK IS
Input De stadsregio heeft diverse pogingen ondernomen om de wetgeving vanuit het Rijk te beïnvloeden.
Output In de adviesnota “Van Visie naar Realisatie; Advies aan de Stadsregio Rotterdam om te komen tot een regionale ontwikkelingsstrategie” wordt gekozen voor een tweesporenbeleid. In de eerste plaats de uitwerking van een nieuw financieringsstelsel voor de verstedelijkingsafspraken. Het tweede spoor behelst het uitwerken van een uitvoeringsstrategie voor het structuur-/streekplan leidende tot een voortschrijdend uitvoeringsprogramma met financieringsvoorstellen.
Resultaat In de Invoeringswet van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (WRO) is een projectenprocedure opgenomen voor de regio. Ook in de Grondexploitatiewetgeving (GrEx) wordt rekening gehouden met de verrekening van kosten voor regionale infra- en groenprojecten. Grondbeleid is een gevoelig onderwerp. De term “grondbeleid” geeft gemeenten het gevoel dat ze de controle verliezen op hun grondgebied. Bij het leeuwendeel van de projecten die grondbeleid aangaan, is alleen de gemeente partij. Een klein deel is grensoverschrijdend en daarvoor is regionaal grondbeleid noodzakelijk. De Stadsregio heeft de term echter losgelaten en spreekt van regionale ontwikkelingsstrategie. Andere betrokken partijen bij dit onderwerp zijn de provincie Zuid-Holland en het Ministerie van VROM. Binnen gemeenten zijn overigens de meningen verdeeld of de stadsregio een rol heeft te vervullen aangaande het grondbeleid. De stelling “Voor de ontwikkeling van strategische regionale projecten is het nodig dat de stadsregio beschikt over instrumentarium voor grondbeleid” krijgt enthousiaste instemming van de burgemeesters (4,0). Raadsleden en wethouders staan hier vrij neutraal tegenover (2,9 en 2,8), maar gemeentesecretarissen en raadsgriffiers zijn uitgesproken negatief (2,0 en 1,0). De partners van de stadsregio zien een instrumentarium voor grondbeleid wel zitten: 4,1. 6.5
W IJ STR EV EN NAAR HET IN STELLEN VAN EEN R EGIONAAL ONTWIKKELINGSFOND S DAT GEVULD WORDT MET R IJKSBIJD RAGEN , EEN “ OPENRUIMTEHEFFING ” EN EEN EIG EN R EGIONAAL OMSLAGSTEL SEL
Omdat de nieuwe Wro en de grondexploitatiewetgeving nog in ontwikkeling zijn heeft de Stadsregio de realisatie van deze doelstelling doorgeschoven naar 2010. In de nieuwe Nota Ruimte wordt bovendien niet meer gesproken over “openruimteheffing”; de Stadsregio is daarom nog op zoek naar een alternatief daarvoor.
30316
33
6.6
B EOORD ELING RUIMTEL IJK E ORD ENING
Het magnum opus op het ruimtelijke gebied, en eigenlijk voor bijna het hele werkterrein van de stadsregio in de afgelopen bestuursperiode, was natuurlijk de totstandkoming van het regionaal structuurplan, RR2020. De stadsregio nam zich voor om dit in samenwerking met de provincie van de grond te krijgen en heeft dit zonder meer weten te realiseren. RR2020 is bovendien een mooi voorbeeld geworden hoe je in de beleidsvormende fase betrokkenen en belanghebbenden bij je planvorming kunt betrekken. De stadsregio krijgt ook vanuit de enquête positieve recensies op RR2020. De respondenten zien het plan als een goede basis voor de ruimtelijke ontwikkeling binnen de stadsregio in komende jaren. Met RR2020 heeft de stadsregio een belangrijk en ook integrerend deel van de beleidsontwikkeling gerealiseerd, met uitstraling naar verkeer en vervoer, economie, wonen en groen en milieu. Het bijbehorende uitvoeringsprogramma is ook vastgesteld en daarmee werpt RR2020 ook zijn schaduw vooruit naar een volgend beleidsprogramma. Dat beleidsprogramma zal duidelijk moeten maken welke uitvoeringsdoelen de stadsregio zich zal stellen. Ook de respondenten kijken er zo tegenaan. Tegenover het succes van RR2020 staan de wat bleke resultaten ten aanzien van de beide gebiedsontwikkelingsdoelstellingen, het grondbeleid en het regionaal ontwikkelingsfonds. Voor de daadwerkelijke gebiedsontwikkeling wordt de stadsregio niet als trekkende kracht gezien (dat is ook logisch gezien het feit dat deze gebieden niet tot territorium van de stadsregio behoren), en het resultaat is dan ook maar voor een klein deel aan de stadsregio te danken. Het grondbeleid en het ontwikkelingsfonds blijven een complexe kwestie en dat geldt natuurlijk niet alleen voor de stadsregio. De ontwikkeling van het instrumentarium op rijksniveau verloopt traag, maar ook het regionale draagvlak voor inzet ervan is niet breed. Dat neemt niet weg dat het instrument van het grondbeleid juist voor bovenlokale ontwikkeling een interessant instrument kan zijn. Gemeentebestuurders en partners vinden dit ook, zo blijkt uit de enquête, in tegenstelling tot gemeenteraadsleden en raadsgriffiers. Als de stadsregio het instrument van het grondbeleid in de komende periode van de grond wil krijgen, zal het eerst moeten zorgen voor draagvlak bij de gemeenten, en in het bijzonder in de gemeenteraden.
30316
34
7.
VOLKSHUISVESTING: EEN REGIO OM TE WONEN
7.1
I NLEIDING
In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma zijn ondergebracht in het hoofdstuk “Een regio om te wonen”. Elke paragraaf is één doelstelling en bij elke doelstelling gaan we na wat de stadsregio heeft gedaan om de doelstelling te realiseren, welke producten dat heeft opgeleverd en tot welk resultaat dat heeft geleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemeen oordeel over de inspanningen van de stadsregio op het terrein volkshuisvesting. 7.2
W IJ SCHEPP EN DE VOORWAARDEN VOOR EEN GEDIFFER ENTIEERDE BEVOLKINGSOPBOUW EN WIJ W ILLEN G EEN RUIMTELIJKE TWEED ELING TUSSEN R IJK EN ARM
Deze doelstelling kan worden verdeeld in de volgende twee subdoelstellingen: 1.
Van intenties naar verstedelijkingsconvenant.
2.
Kwaliteitsverbetering bestaand stedelijk gebied.
Ad 1.
Van Intenties naar verstedelijkingsconvenant
Input In maart 2002 heeft de stadsregio het intentiedocument Verstedelijking 2000-2010 ondertekend. Hierin zijn samen met de rechtstreekse ISV-gemeenten Rotterdam en Schiedam en de provincie Zuid-Holland afspraken gemaakt met het Rijk over nieuwbouw en transformatie van de woningvoorraad, verkoop en sloop van woningen. Hiernaast zijn afspraken gemaakt over werklocaties, groen, milieu en infrastructuur voor zover deze verband houden met de verstedelijkingsopgave. (Bron: Jaarverslag Stadsregio 2003). In overleg met partijen zijn de intentieafspraken uitgewerkt met benoeming van een aantal speerpunten: kostenkant, spanningsveld RO en milieu, uitvoering woningmarktanalyse. Eind 2003 zijn de regionale voorbereidingen voor de definitieve afspraken afgerond. In het voorjaar van 2004 hebben de minister, de VNG, het IPO en de stadsregio’s overleg gevoerd over een convenant voor de verstedelijkingsafspraken. De stadsregio Rotterdam heeft hierbij namens alle stadsregio’s onderhandeld (zie ook pag. 6). Nadat het aanvankelijk de bedoeling was een integrale opgave af te spreken werd het accent hoe langer hoe meer gelegd op de woningbouw met beperkte invulling van milieu en groen. In het voorjaar 2004 bleek dat de minister een te hoge woningbouwtaakstelling had berekend. Er is toen intensief overlegd over budgetvoorwaarden en het overhevelen van een deel van de taakstelling naar de Drechtsteden en Haaglanden vanwege ruimtegebrek op het grondgebied van de stadsregio. Medio 2004 is een aanvaardbaar aantal afgesproken van 38.000 woningen met een budget van € 118 miljoen, waarvan € 73 miljoen van het Rijk (voor afspraken rondom het budget voor stedelijke vernieuwing zie de volgende paragraaf).
30316
35
De uitvoering is als volgt ter hand genomen: •
Er is een woningbouwscenario gemaakt waarin naast de totale opgave ook de verdeling van de woningbouwtaakstelling over de regiogemeenten staat.
•
Conceptdeelconvenanten zijn opgesteld en aan de gemeenten voorgelegd.
Het uitvoeringsconvenant met het Rijk is op 23 december 2004 ondertekend door de betrokken minister, de portefeuillehouder Wonen, Stedelijke Vernieuwing en Vinex van de stadsregio en de betrokken wethouders van de gemeenten Rotterdam en Schiedam. Op 9 februari 2005 heeft de regioraad het woningbouwscenario met bijbehorend financieel scenario 2005 - 2010, dat de basis vormde voor de convenanten met de individuele gemeenten, vastgesteld. De regioraad heeft het dagelijks bestuur tevens gemachtigd de convenanten met de regiogemeenten af te sluiten. Op 10 februari 2005 heeft uiteindelijk ondertekening van deze convenanten plaatsgevonden in een gezamenlijke bijeenkomst. Momenteel vindt de uitvoering plaats.
Output De stadsregio heeft diverse richtinggevende documenten afgescheiden en afspraken vastgelegd: •
Intentiedocument Vestedelijking 2000-2010 (maart 2002).
•
Het uitvoeringsconvenant met het Rijk (23 december 2004).
•
Woningbouwscenario met bijbehorend financieel scenario 2005-2010 (9 februari 2005).
•
Ondertekening convenanten met individuele gemeenten (10 februari 2005).
•
Er is een boek verstedelijking 2005-2010 opgesteld waarin alle afspraken en instrumentarium zijn vastgelegd: −
Subsidies en verordeningen.
−
Woningbouwafspraken 2005-2010 per individuele gemeente.
−
Huisvestingsregels (spelregels voor woonruimteverdeling/ -toewijzing).
−
Totstandkoming van het Bouwprogramma.
Resultaat De stadsregio heeft veel afspraken gemaakt: er zijn verstedelijkingsafspraken gemaakt met het Rijk en convenanten met de individuele gemeenten afgesloten. Ook is er een woningbouwscenario opgesteld. De uitvoering wordt volop ter hand genomen. De effecten moeten in de komende jaren zichtbaar worden. De nulmeting van de sociaal economische effectrapportage waarin een aantal eerste effecten zichtbaar worden is inmiddels verschenen. De regio zal de realisatie van woningbouwtaakstelling waar nodig jaarlijks monitoren om zo te kunnen bijsturen. Voor deze doelstelling is de volgende stelling uit de enquête van belang: de stadsregio vervult een belangrijke rol bij de sturing van de woningbouwvoorraad en de woningvoorraad in de regio.
30316
36
Zowel gemeenten als partners zijn het met deze stelling eens, scores zijn 3,6 respectievelijk 4,5. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de enquête voor partners door een klein aantal respondenten is ingevuld. Een meerderheid van de respondenten vanuit gemeenten, een kleine 70%, is het eens of zeer eens met de stelling. Dit bekent dat zij de stadsregio een belangrijke rol toedichten op dit punt. De inspanningen van de stadsregio op dit punt hebben daar een bijdrage aan geleverd. Ad 2.
Kwaliteitsverbetering bestaand stedelijk gebied
Input Op 19 maart 2003 is de Regionale Woonvisie van de stadsregio door de regioraad vastgesteld. De woonvisie vormt de bijdrage van het beleidsveld aan de doelstellingen die in het programma van het dagelijks bestuur zijn geformuleerd. (Bron: Jaarverslag SR 2003) Stedelijke vernieuwing en beschikbaarheid van een goedkope woningvoorraad vormen de belangrijkste prioriteiten uit Woonvisie. Deze strategische visie op de toekomst van wonen in de regio is bedoeld als inspiratiebron voor gemeenten en als uitdaging aan marktpartijen en corporaties om in de regio te investeren. De regioagenda die is opgesteld naar aanleiding van de Woonvisie is bedoeld om themagewijs discussies te voeren en oplossingen te ontwikkelingen voor problemen in de regio. Met regionale projecten heeft de stadsregio uitvoering gegeven aan het verbeteren van de vitaliteit van de regionale woningmarkt. De totstandkoming van de Woonvisie is een interactief proces geweest. Na vaststelling is de gemeenten en Maaskoepel nog de gelegenheid gegeven op de visie te reageren. Deze reacties zijn meegenomen in het werkplan uitvoering Woonvisie. In september 2003 is in de discussienotitie Elk zijn deel - Regionale huisvestingsaspecten van grootstedelijke problematiek in de stadsregio Rotterdam een uitwerking gegeven aan agendapunten uit de woonvisie “herstructurering” en “beschikbaarheid goedkope voorraad”. In de analyse die aan de notitie ten grondslag lag, is de instroom van lage inkomens en de uitstroom van (midden)hoge inkomens als problematisch aangemerkt. Doelstelling is het programma voor bouw, sloop en verkoop van woningen zodanig samen te stellen dat het aandeel middeldure en dure woningen in het grootstedelijk gebied toeneemt en dat in het groeistedelijk en kleinstedelijk gebied juist een toename komt van het aantal goedkope woningen. De regiogemeenten zijn hiertoe vervolgens ingedeeld in drie categorieën: overschotgemeenten, frictiegemeenten en tekortgemeenten. In RR2020 zijn ook uitspraken gedaan over goedkope woningvoorraad en transformatie. De geschetste beleidsrichting wordt uitgewerkt in het Regionaal Bouw-, Koop,- en Sloopscenario, het beleidskader stedelijke vernieuwing en een nieuwe structuur voor woonruimteverdeling. Ook worden prestatieafspraken met de corporaties gemaakt. Deze verdere uitwerking heeft in 2004 plaatsgehad. In 2003 is nog besloten tot een verruiming van het toepassingsgebied voor de aanvraag van BWS (Besluit Woninggebonden Subsidies). Naast particuliere woningverbetering is de regeling ook opengesteld voor levensloopbestendige woningen, grote woningen, sociale koopwoningen en starterswoningen in voormalige bedrijfspanden.
30316
37
Bij de vaststelling van de vigerende Huisvestingsrichtlijn in 2002 is overeengekomen dat er op 1 juli 2003 een nieuwe structuur voor woonruimteverdeling zou zijn. De stadsregio en Maaskoepel hebben veelvuldig overlegd. Er is overeengekomen dat op 1 januari 2005 een nieuw stelsel ingaat. Gezocht is naar een balans tussen de wens om te komen tot een regionale woningmarkt en de mogelijkheid voor lokaal maatwerk. Er is ook met ingang van 2005 een monitor woonruimteverdeling per kwartaal ingesteld. In 2005 heeft de stadsregio uitwerking gegeven aan zeven thema’s die voor de toekomst van de regio van belang zijn: wonen voor ouderen, troubleshooting, pakhuizen en uitzicht, historische stadscentra, landelijk wonen, afzet nieuwbouw en starters. Naar aanleiding hiervan hebben onderzoeken plaatsgevonden en zijn bijeenkomsten georganiseerd. Dit wordt in 2006 voortgezet.
Output •
Regionale Woonvisie Stadsregio Rotterdam, maart 2003 en uitwerkingen in verschillende notities, zoals Elk zijn Deel.
•
Totstandkoming van een Regionaal Koop-, Bouw-, en Sloopscenario (RKBS-scenario).
•
In 2004 zijn regionale prestatieafspraken tussen stadsregio en Maaskoepel(corporaties) gemaakt. Deze zijn de paraplu voor afspraken op lokaal niveau.
•
Programma Woonvisie 2005. Er zijn in dit kader in 2005 7 bijeenkomsten georganiseerd en er volgen er nog 3 in 2006.
•
Nieuw stelsel voor woonruimteverdeling per 1-1-2005. Daarin is afgesproken dat er elk kwartaal een monitor wordt opgesteld, die vervolgens door de monitorgroep (gemeenten en corporaties uit de regio) beoordeeld wordt.
Resultaat De stadsregio heeft de afgelopen jaren afspraken gemaakt en lijnen uitgezet waarvan de effecten de aankomende jaren zichtbaar moeten worden. De regionale prestatieafspraken binden de corporaties bijvoorbeeld tot het nakomen van afspraken over woningproductie in de komende jaren en de realisatie van de doelen uit de Woonvisie. Ten aanzien van de woonruimteverdeling zijn de eerste monitors woonruimteverdeling beschikbaar en op basis daarvan wordt gestuurd. Met betrekking tot deze doelstelling zijn de stellingen 2-7 uit dit hoofdstuk van de enquête van belang. Ten eerste de effectiviteit van de regionale prestatieafspraken tussen stadsregio en Maaskoepel in relatie tot het streven naar het behalen van het wettelijk vereiste woningbouwprogramma. De eindbeoordeling van de partners komt uit op mee eens en de eindbeoordeling van gemeenten op neutraal. De scores bedragen respectievelijk 3,8 en 3,1. In de beoordelingen van gemeenten valt een hoge score neutraal op van ruim een derde. Ook is ongeveer een derde het met deze stelling eens. De overige respondenten zijn het met de stelling oneens of hebben geen mening. De effectiviteit van de prestatieafspraken wordt dus als redelijk beoordeeld.
30316
38
Vervolgens is een aantal stellingen voorgelegd over de woningbouwconvenanten. De woningbouwconvenanten: 1.
Scheppen de voorwaarden voor een gedifferentieerde bevolkingsopbouw.
2.
Bevorderen een betere afstemming tussen woningvraag- en aanbod.
3.
Leiden tot een gevarieerde woningvoorraad in de regio.
4.
Dragen bij aan het voorkomen van een ruimtelijke tweedeling tussen arm en rijk.
De beoordelingen van de respondenten is als volgt: Stelling nummer
Gemeenten
Partners
1.
Neutraal (3,3)
Neutraal (3,4)
2.
Neutraal (3,2)
Mee eens (3,8)
3.
Neutraal (3,2)
Mee eens (4,0)
4.
Neutraal (3,1)
Mee eens (3,6)
De eindbeoordelingen neutraal van gemeenten worden gekenmerkt door verdeeldheid in de oordeelsvorming. Steeds een kwart tot een derde van de respondenten scoort neutraal. Bij alle vier de stellingen zijn er vervolgens meer scores aan de kant van eens dan aan de kant van oneens. Vandaar dat de gemiddelden boven de drie uitkomen. Bij partners scoort alleen de eerste stelling neutraal. De andere stellingen scoren mee eens. De partners zijn dus over het algemeen positiever dan de gemeenten. Een verklaring voor de neutrale beoordelingen kan zijn dat de stadsregio de afgelopen jaren voornamelijk afspraken heeft gemaakt en lijnen heeft uitgezet waarvan de effecten de aankomende jaren zichtbaar moeten worden. Een aantal respondenten geeft dat ook aan in hun commentaren. Ten slotte is met betrekking tot deze doelstelling de stelling voorgelegd of de stadsregio een nuttige rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het regionaal aanbodmodel voor woonruimteverdeling. De beoordeling vanuit gemeenten is neutraal (score 3,2) en vanuit partners mee eens (3,8). Respondenten zijn in hun open commentaren kritisch over de gekozen spreidingsstrategie voor de woningbouw; dat gemeenten rondom Rotterdam een gedeelte van de taakstelling opvangen, zodat er in Rotterdam meer ruimte komt voor stadswoningen in plaats van sociale woningbouw. Spreiding zou voor afnemende woon- en leefkwaliteit van de omliggende gemeenten zorgen. Een aantal respondenten afkomstig uit de omringende gemeenten ziet dit spreidingsbeleid dan ook voornamelijk als overvleugeld worden door Rotterdam. Rotterdam zal ermee moeten leren leven dat een grote stad altijd relatief veel zwakkere bevolkingsgroepen herbergt, aldus een respondent. Ook geeft een aantal respondenten aan dat voor het behalen van een doelstelling als een evenwichtiger bevolkingsopbouw veel meer nodig is dan een woningbouwprogramma alleen. Convenanten kunnen daar hooguit een bijdrage aan leveren.
30316
39
We kunnen concluderen dat de stadsregio weliswaar een aantal zaken in gang heeft gezet en afspraken heeft gemaakt, maar dat de daadwerkelijke effecten nog niet zichtbaar zijn voor de respondenten. Bovendien geven de respondenten aan dat de belangen van de grotere en kleinere gemeenten goed moeten worden gewogen. 7.3
A ARD , OMVANG EN SAMENHANG VAN DE STEDEL IJKE V ERNIEUWING IN ONS GEBIED VEREISEN DAT HET R IJK HET INVESTER INGSBUDGET STEDEL IJK E VERNIEUWING REC HTSTR EEK S TOEK ENT AAN DE STADSREG IO
Input De stadsregio heeft vanwege het regionale karakter van de woningbouwopgave in het algemeen en de stedelijke vernieuwing in het bijzonder de doelstelling geuit om ISV-budgetten rechtstreeks toe te kennen aan de stadsregio. Met betrekking tot dit onderdeel van het takenpakket in het kader van de Wgr-plus heeft zij veelvuldig overleg gevoerd met het Rijk en GS van Zuid-Holland. Op deze manier kon het eigen budget gekoppeld worden aan deze budgetten. In 2002 heeft de regioraad voor de periode 2002 - 2004 voor een zestal speerpunten op het gebied van stedelijke vernieuwing een budget beschikbaar gesteld van € 13,6 miljoen. Dit budget mag ingezet worden in bestaand stedelijk gebied in een aantal aangewezen postcodegebieden met een laag investeringspotentieel. De regeling wordt verplicht uit de rentebaten van het budget Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS). Daarin is een aantal categorieën genoemd. Ondanks de toename van het aantal aanvragen ten opzichte van 2002 staat het subsidiebeslag voor 2003 van € 577.787 (nog) niet in verhouding tot het beschikbare budget. (Bron: Jaarverslag Stadsregio 2003).
Output Als resultaat van de besprekingen met het Rijk en GS van Zuid-Holland is in 2003 overeengekomen om uitwerking te geven aan een gedelegeerd regionaal budgethouderschap ISV voor de periode 2005 - 2010. Uitgangspunt is dat uitwerking plaatsvindt binnen het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. In december 2004 is dit geregeld in een convenant tussen de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Rotterdam en Schiedam en de stadsregio. Vanaf 2005 hevelt de provincie ISV-gelden voor de gemeenten rechtstreeks over naar de stadsregio. Daarboven ontvangt de stadsregio niet rechtstreekse aanvullende middelen voor stedelijke vernieuwing van de gemeenten Rotterdam en Schiedam. De stadsregio voegt zelf nog middelen toe die eerder zijn gereserveerd vanuit ISV-1. Voor de verdeling is een beleidskader opgesteld (Vernieuwen en Delen, 23 juni 2004). Totaal is er € 118 miljoen te verdelen (Bron: jaarverslag 2004). De samenvoeging van de middelen tot een regionaal budget voor 2005 - 2010 en de verdelingssystematiek is dus geregeld. In 2004 zijn 5 programmagemeenten aangewezen: Capelle aan den IJssel, Maassluis, Ridderkerk, Vlaardingen en Spijkenisse.
30316
40
Resultaat De doelstelling om het ISV rechtstreeks aan de Stadsregio te laten toekennen door het Rijk is niet gerealiseerd. Wel is de doelstelling gerealiseerd om een regionaal budget te creëren. Hiertoe heeft de provincie haar bevoegdheden gedelegeerd. De stadsregio kan dus zelf prioriteiten stellen en actieve steun en richting geven aan herstructurering van de stedelijke gebieden in de regio. De respondenten vanuit de gemeenten beoordelen de effectiviteit van de uitkering van het ISV-2 budget door de stadsregio en niet door de provincie als neutraal (3,4). De partners beoordelen dat positief (4,4). De effectiviteit van deze maatregel wordt daarmee door de respondenten redelijk tot goed beoordeeld. Een kleine 45% van de gemeenten is het met de stelling eens. De aandelen neutraal en oneens zijn ongeveer gelijk verdeeld. Op basis van de open antwoorden bestaat bij ons het vermoeden dat vooral gemeenten die eerst gelden van de provincie kregen en nu geen programmagemeente zijn de effectiviteit lager beoordelen. Ook hier bestaat de vrees dat de Rotterdamse agenda te veel dicterend is. Heeft de stadsregio niet te veel macht gekregen, vragen ze zich af. De stelling ‘de stadsregio heeft een goed onderhandelingsresultaat bereikt met het binnenhalen van gelden van het Rijk voor verstedelijking’ wordt door beide groepen positief beoordeeld (gemeenten 3,6 en partners 4,0). 7.4
B EOORD ELING VOLKSHUISVESTING
De stadsregio heeft op de drie kerndoelstellingen uit het beleidsprogramma veel activiteiten ondernomen. Ten aanzien van de gedifferentieerde bevolkingsopbouw, het tegengaan van ruimtelijke segregatie en de kwaliteitsverbetering stedelijk gebied heeft de stadsregio beleidsmatige uitgangspunten weten te transformeren in concrete uitvoeringsafspraken met regionale partners. Als die uitvoeringsafspraken worden nagekomen, zal de stadsregio inderdaad een belangrijke bijdrage leveren aan de in het beleidsprogramma geformuleerde doelstellingen. Met de delegatie van de ISV-bevoegdheden door de provincie heeft de stadsregio een regionaal budget weten te creëren. Natuurlijk heeft de stadsregio daarbij gedeeltelijk geprofiteerd van de bredere ontwikkeling dat verschillende departementen in toenemende mate de stadsregio’s zien als de juiste partners voor prestatieafspraken. De stadsregio is er op dit terrein goed in geslaagd de doorvertaling te maken naar afspraken in de regio. De middelen daarbij uiteindelijk vrijkomen helpen uiteraard wel bij het uitoefenen van deze regierol. Een verklaring voor de gematigd positieve score van de respondenten is dat er weliswaar afspraken zijn gemaakt en voorwaarden zijn geschapen, maar dat resultaten en effecten pas in de komende periode zichtbaar kunnen worden. Vanuit omringende gemeenten wordt aangegeven dat de Rotterdamse agenda en problematiek in hun ogen te veel doorklinkt in het beleid en de beleidskeuzes van de stadsregio. Dat lijkt ons een signaal om serieus te nemen en desgewenst nader te onderzoeken ten behoeve van toekomstige beleidsvorming. Bijvoorbeeld ten aanzien van het spreidingsbeleid.
30316
41
8.
REGIONALE ECONOMISCHE ONTWIKKELING: REGIO OM TE WERKEN
8.1
I NLEIDING
In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma zijn ondergebracht in het hoofdstuk “Een regio om te werken”. Elke paragraaf is één doelstelling en bij elke doelstelling gaan we na wat de stadsregio heeft gedaan om de doelstelling te realiseren, welke producten dat heeft opgeleverd en tot welk resultaat dat heeft geleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemeen oordeel over de inspanningen van de stadsregio op het terrein regionale economische ontwikkeling. 8.2
S TIMULER EN VAN DE V ERNIEUWING VAN DE BESTAANDE PIJL ERS VAN DE REG IONALE ECONOMIE EN VAN DE VER BR EDING VAN DE ECONOMIE MET NIEUWE CLUSTER S
Input De algehele achteruitgang van de economie sinds 2002 heeft ook op de regio Rotterdam zijn weerslag gehad. De stadsregio heeft echter weinig bevoegdheden op het werkveld economie en beheert evenmin subsidiestromen. De stadsregio functioneert op dit terrein hoofdzakelijk als samenwerkingsorgaan dat bij de diverse gemeenten gemeenschappelijke standpunten probeert te bereiken. Daarnaast heeft de stadsregio een coördinerende rol en probeert in die rol relevante partijen bijeen te brengen. Zo functioneert onder voorzitterschap van de portefeuillehouder economische zaken van de stadsregio een regionaal economisch overleg (REO), waarbij alle portefeuillehouders geregeld bijeenkomen om te spreken over de regionale economische ontwikkeling. Aan dit Regionaal Economisch Overleg doen ook de Kamers van Koophandels mee. De stadsregio beoogt met zijn economische beleid wel gunstige randvoorwaarden te creëren voor de ontwikkeling van de regionale economie.
Output Daarvoor heeft de stadsregio het Beleidsdocument Economische Visie (december 2003) opgesteld. Daarin worden een aantal pijlers onder het regionale economische beleid genoemd. •
Vergroten van het aanbod aan nieuwe bedrijventerreinen.
•
Herstructurering van de oude terreinen.
•
Voorrang voor stuwende bedrijvigheid door middel van selectief uitgiftebeleid.
•
Kenniseconomie stimuleren, verbeteren opleidingsniveau.
Deze doelstellingen worden elders in dit hoofdstuk besproken. De volgende doelstellingen komen terug in andere hoofdstukken: •
Beschikbare ruimte intensief gebruiken (Zie “Ruimte voor de toekomst”).
•
Regio aantrekkelijker maken om te wonen (Zie “Een regio om te wonen”).
30316
42
•
Verbeteren van de bereikbaarheid (Zie “Een bereikbare regio”).
8.3
O PHEFF EN VAN HET TEKORT AAN BED RIJVEN TERREINEN , MET TEG ELIJK AANDACHT VOOR INTEN SIEF EN DUURZAAM RUIMTEG EBRUIK , HERSTRUCTURER ING VAN VEROUDERDE TERR EIN EN EN EEN SELEC TIEF UITGIF TEBELEID
Input/output Voor de realisatie van deze doelstelling zijn verschillende stukken geproduceerd. In mei 2002 verscheen het Rapport Herstructureringsopgave Bedrijventerreinen Stadsregio Rotterdam. Dit leidde in het najaar van 2004 tot de inzet van procesbegeleider om de ontwikkeling van zes bedrijventerreinen van de grond te krijgen.
Resultaat Inmiddels zijn negen bedrijventerreinen in en om de stadsregio geprioriteerd voor ontwikkeling. De voortgang verschilt sterk per bedrijventerrein. De ontwikkeling van bedrijventerreinen heeft te maken met een aantal complicerende factoren. Gemeenten zijn vrijwel altijd de trekkende partij, terwijl die vaak niet over voldoende capaciteit met de juiste ervaring en kennis beschikt. Bovendien staat niet elke gemeente te springen om een bedrijventerrein. Westvoorne en Bernisse willen bijvoorbeeld geen bedrijventerreinen op hun grondgebied. Uit de enquête komt een ambivalent beeld naar voren ten aanzien van bedrijventerreinen. De respondenten kennen de stadsregio een aanjaagfunctie toe bij de herstructurering van negen bedrijventerreinen. Maar tegelijkertijd zijn zij het ook eens met de stelling dat de stadsregio de positie, middelen en menskracht mist om de hoge prioriteit van (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen waar te maken. 8.4
V ERSTERK EN VAN HET VESTIG INGSKLIMAAT IN DE REGIO DOOR MAATREG ELEN DIE ZIJN GERICHT O P HET VERSTERK EN VAN HET LEEF - EN VESTIGINGSKLIMAAT EN VERGRO TEN VAN DE BER EIKBAARHEID
De realisatie van deze doelstelling vraagt om een goede infrastructuur en een prettig woonklimaat. Voor een deel hangt deze doelstelling dus samen met de hoofdstukken “Een bereikbare regio”, “Een regio om te wonen” en “Een gezonde en veilige regio”. Uit de tekst van het beleidsprogramma zijn nog wel een aantal subdoelstellingen te destilleren die verwant zijn aan dit hoofddoel, namelijk: 1.
Spoedige aanleg van de tweede Maasvlakte bevorderen.
2.
Evenwichtige en moderne winkelstructuur en vrijetijdsmarkt bevorderen.
3.
Nieuwe regionale structuurvisie voor de detailhandel opzetten.
Ad 1.
Spoedige aanleg van de tweede Maasvlakte bevorderen
Deze doelstelling beschouwt de stadsregio inmiddels als het domein van het Havenbedrijf Rotterdam. Als het onderwerp ter sprake komt, zal de stadsregio niet nalaten het belang van de komst ervan benadrukken. Maar het opzetten van een actieve lobby ziet de stadsregio niet als zijn taak.
30316
43
Ad 2.
Evenwichtige en moderne winkelstructuur en vrijetijdsmarkt bevorderen
+ Ad 3. Nieuwe regionale structuurvisie voor de detailhandel opzetten
Input/Output In het voorjaar van 2003 stelde de regioraad de Structuurvisie Retail en Leisure vast. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de stadsregio Rotterdam ruimte geeft aan uitbreiding van detailhandel en aan mogelijkheden van perifere en nieuwe detailhandelsactiviteiten.
Resultaat De respondenten hebben geen uitgesproken mening over de structuurvisie. Burgemeesters zeggen het eens te zijn met de stelling dat het visiedocument bijdraagt aan een verbetering en modernisering van het detailhandelaaraanbod de vrijetijdsmarkt (4,0). Gemeentesecretarissen hebben meer bedenkingen (2,5) en met deze twee uitersten komen de respondenten in gemeenteland uit op een gemiddelde score van 3,2. De partners komen maar 0,1 hoger uit. De respondenten zijn wel te spreken op de invloed van de aangekondigde maatregelen in RR2020 voor de bereikbaarheid en woonkwaliteit en daarmee de vestigingsklimaat van de regio. Binnen gemeenten zijn alleen de raadsgriffiers neutraal (3,0), terwijl de maatschappelijke en bestuurlijke partners van de stadsregio die positieve invloed volmondig beamen (4,0). 8.5
V ERNIEUWEN VAN DE GLASTUINBOUWSEC TOR VIA BEHOUD VAN HOOGWAARDIGE CLUSTER S EN SANEREN VAN OUDE OF VER SPR EID E KASSEN
Input RR2020 maakt de keuze dat het totale areaal glastuinbouw in de provincie gelijk moet blijven.
Output Omdat in het Westland nauwelijks meer ruimte is voor uitbreiding van de glastuinbouw is de 3B-hoek aangewezen voor uitbreiding. Oude kassenterreinen zullen worden vernieuwd. Verspreiding van glastuinbouw over de regio wordt tegengegaan.
Resultaat De uitvoering van de in RR2020 genoemde voornemens laat nog op zich wachten. Knelpunt bij de aanwijzing van plaatsen voor glastuinbouw is de zogenaamde arbeidsplaatsendichtheid. Op een bedrijventerrein ligt die per hectare minimaal tienmaal hoger dan in de glastuinbouw. De mening wint terrein dat op plaatsen waar ook een regulier bedrijventerrein kan worden gevestigd, geen glastuinbouw moet worden aangelegd.
30316
44
“Door het grote ruimtebeslag en de lage arbeidsplaatsendichtheid kan planning van nieuwe glaslocaties in de knel komen op plekken met grote verstedelijkingsdruk zoals de Zuidplaspolder.” (Citaat: Economische Visie, december 2003.) 8.6
G OEDE AFSTEMMING VAN V RAAG EN AANBOD OP DE R EGIONALE ARBEID SMARKT
Input De genoemde afstemming vond plaats in het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid, ofwel PAR. De stadsregio was één van de deelnemers aan dit ambtelijke en bestuurlijke overleg, waarvan de portefeuillehouder als vice-voorzitter fungeerde. Het doel is “partijen elkaar te laten vinden en kennis te laten delen”. Daarnaast werden projecten (mee)gesubsidieerd.
Output De PAR werd echter weinig effectief bevonden. Recentelijk is de stadsregio actief betrokken bij het bestuderen van de wenselijkheid en hoedanigheid van een mogelijke doorstart van het PAR in een nieuwe constellatie. Nu is er een idee om binnen drie kleinere regio’s de belangrijke partijen bijeen te brengen, zodat er op die schaal afstemming ontstaat. Ook dient er verbreding plaats te vinden. Tot op heden was het voornamelijk het terrein van de wethouder sociale zaken, mogelijk wordt nu ook het onderwijs erbij betrokken. In 2003 werd over de sociale thema’s gesproken in het zogenaamde G-18 overleg, het wethoudersoverleg van de portefeuillehouders Sociale Zaken. Dit overleg is in 2003 vijf keer bijeengekomen, in 2004 en 2005 viermaal.
Resultaat De respondenten in de enquête zijn neutraal over de invloed van de stadsregio op de regionale arbeidsmarkt. 8.7
G OEDE AANSLUITING VAN HET OPLEIDINGNIVEAU VAN DE BEVOLKING BIJ D E EISEN VAN EEN VERN IEUWDE ECONOMIE IN COMBINATIE MET EEN ADEQUATE KOPPELING VAN KENNISINSTITUTEN DAARAAN
Binnen de stadsregio worden geen expliciete initiatieven op dit terrein ondernomen. De Tussenbalans meldde al: “De regionale bemoeienis en bevoegdheden op dit punt zijn gering”. 8.8
B EOORD ELING REG IONALE ECONOMISCHE ONTW IKKELING
De stadsregio heeft in de afgelopen periode geen grote stappen kunnen zetten in het realiseren van de doelstellingen uit het beleidsprogramma op het gebied van economie. In het bijzonder de bijdrage aan de structuurversterking van de economie (innovatie en verbreding van de economie, waaronder de glastuinbouwsector, en de aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidmarkt) is miniem geweest.
30316
45
De bijdrage aan het vestigingsklimaat is vooral indirect, via beleidsontwikkeling op relevante randvoorwaardelijke beleidsterreinen als ruimtelijke ontwikkeling (RR2020), het stimuleren van bereikbaarheid (diverse mobiliteitsmaatregelen) en het creëren van kwalitatief interessant woningaanbod (woningbouwconvenanten en verstedelijkingsafspraken). Ten slotte heeft de “aanjaagrol” richting partijen met meer uitvoeringskracht voornamelijk invulling gekregen in het procesmanagement bij ontwikkeling van enkele bedrijventerreinen, maar het resultaat daarvan is tot op heden beperkt. De geïnterviewden in de enquête lijken de stadsregio ook niet veel invloed op de economische ontwikkeling toe te dichten. Ze zijn het toch grotendeels eens met de stelling dat de stadsregio bij het stimuleren van de economie vooral een aanjaagfunctie naar andere partijen heeft. Tegelijkertijd noemt een aantal respondenten economie en arbeidsmarktbeleid als onderwerpen waaraan de stadsregio meer aandacht moet schenken. Op de overige stellingen ten aanzien van economische ontwikkeling wordt overigens vooral zeer neutraal gescoord. Het lijkt er op dat de respondenten zich hiervan geen scherp beeld hebben kunnen vormen. Uit het beleidsprogramma blijkt dat de stadsregio voor zichzelf in deze periode aanvankelijk een grotere rol had toebedeeld. Wij concluderen dat de bevoegdheden en middelen van de stadsregio (ten opzichte van andere actoren) te marginaal zijn voor beleidsdoelstellingen op het terrein van economische structuurversterking. De stadsregio voert vooral economisch beleid met ruimtelijke keuzes, het verbeteren van bereikbaarheid en het creëren van een aantrekkelijke woonomgeving. De stadsregio kan daarnaast mogelijk een aanjaagrol vervullen richting andere partijen. Het lijkt er ook op dat bijvoorbeeld het Ministerie van Economische Zaken dit in toenemende mate vraagt. Dat vereist echter wel wezenlijk andere competenties dan het coördineren en formuleren van beleidskeuzes. Ook de stadsregio kwam overigens al snel tot het inzicht dat het ambitieniveau van de stadsregio in het beleidsprogramma hier groter was dan zij gezien de beschikbare bevoegdheden en middelen kan waarmaken. Mogelijk heeft hierbij de eigen dynamiek van het ontwikkelen van een beleidsprogramma een rol gespeeld, waarbij ieder beleidsveld voor zichzelf een volwaardige plek wilde realiseren. Voor economie heeft dit echter tot een overschatting van de eigen impact geleid. Indien een nieuw DB vindt dat de stadsregio wel degelijk een zwaardere rol moet vervullen bij economische ontwikkeling, wat op zichzelf voorstelbaar is, zal het zich eerst de instrumenten en middelen moeten verschaffen om die rol ook te kunnen waarmaken. Hetzelfde geldt voor gemeenten die vinden dat de stadsregio economische ontwikkeling sterker moet stimuleren; verschaf de stadsregio de instrumenten en/of middelen om dat te kunnen doen, bijvoorbeeld in een actieprogramma op regionaal niveau waarin de gezamenlijk instrumenten en middelen van de gemeenten worden gebundeld.
30316
46
9.
MILIEU EN NATUUR; EEN GEZONDE EN VEILIGE REGIO
9.1
I NLEIDING
In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma zijn ondergebracht in het hoofdstuk “Een gezonde en veilige regio”. Elke paragraaf is één doelstelling en bij elke doelstelling gaan we na wat de stadsregio heeft gedaan om de doelstelling te realiseren, welke producten dat heeft opgeleverd en tot welk resultaat dat heeft geleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemeen oordeel over de inspanningen van de stadsregio op het terrein recreatie en natuur. 9.2
W IJ BEVORD ER EN DAT VEILIGHEID , DUURZAAMHEID EN EEN G EZONDE LEEFOMGEVING IN TEGRAAL GEWAARBORGD WORDEN IN PLANNEN OP HET GEBIED VAN VERKEER EN VERVOER , RU IMTELIJKE ORD ENING EN ECONOMIE
De inhoud van RR2020, maar ook het RVVP en de jaarlijkse milieuprogramma’s laat zien dat genoemde thema’s integraal worden behandeld bij de planontwikkeling op het terrein van verkeer- en vervoer, ruimtelijke ordening en economie. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat het Regionaal Groenblauw Structuur Plan (RGSP2) integraal in RR2020 is opgenomen. Burgemeesters, wethouders, gemeentesecretarissen en de partners geven in de enquête ook aan dat zij veiligheid en duurzaamheid belangrijke thema’s vinden voor de stadsregio. 9.3
W IJ N EMEN INITIATIEVEN OM SAMEN MET DE G EMEENTEN TE KOMEN TOT EEN REGIONALE AFSTEMMING IN D E TO EPASSING VAN REGELGEVING OP HET G EBIED VAN MILIEU EN V EIL IGHEID , WAARBIJ VOLDOEND E RUIMTE IS VOOR MAATWERK VOOR HET EFFECTIEF OPLOSSEN VAN KNELPUNTEN BIJ D E V ERSTED ELIJKINGSOPGAVE
Input De stadsregio heeft jaarlijks € 338.000 te besteden aan verbetering van het milieu in de omgeving Rotterdam. Daarnaast investeert ze jaarlijks ook nog € 200.000 in het samenwerkingsverband ROM-Rijnmond, waarbij overheid en bedrijfsleven samenwerken.
Output Jaarlijks presenteert de portefeuillehouder milieu een jaarprogramma milieu. Dat is gebaseerd op het Meerjarenactiviteitenprogramma Milieu 2003-2006. Deze plannen zijn steeds gebaseerd op drie pijlers: veiligheid, duurzaamheid en de leefomgeving. Om de veiligheid te verbeteren nam de stadsregio zich in 2003 onder meer voor om een veiligheidskaart voor de regio te ontwikkelen. Met betrekking tot duurzaamheid wilde de stadsregio duurzame bedrijfsterreinen ontwikkelen en openbaar vervoerbedrijven in de concessieverlening eisen stellen ten aanzien van roetfilters en emissiearme bussen. Meer concreet bewerkstelligt RR2020 dat de DCMR in opdracht van de stadsregio jaarlijks Milieusignaalkaarten opstelt. Daarin worden het geluid, luchtkwaliteit en de externe veilig-
30316
47
heid in de regio tegen het licht gehouden. Verder brengt de stadsregio jaarlijks de MSRrapportage (Milieumonitoring Stadsregio Rotterdam). Daarnaast heeft de stadsregio het initiatief genomen voor de projecten Duurzaam Ondernemen en Gemeentelijk Interne Milieuzorg die de Stichting Simular in opdracht van de stadsregio uitvoert. De stadsregio heeft in ROM-verband ook meegewerkt aan de totstandkoming van het Regionaal Actieprogramma Luchtkwaliteit. Maatregelen die daarbij onder meer worden voorgesteld zijn meer P+R-locaties (Zie ook het hoofdstuk Bereikbare regio, schonere voertuigen in de regio en het stellen van milieueisen bij de concessieverlening in het openbaar vervoer. Het dagelijks bestuur stelde in oktober 2005 bovendien het Plan van Aanpak luchtkwaliteit vast. Dit stuk stelt een tweesporenaanpak voor; enerzijds “het faciliteren en ondersteunen van de diverse beleidsvelden binnen de stadsregio” en anderzijds “het behartigen van de belangen van de regiogemeenten”, vooral wanneer het om de discussie gaat of er gebouwd mag worden in gebieden waar de luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden. Voor de verbetering van de luchtkwaliteit stelt de stadsregio onorthodoxe maatregelen voor, die in nauw overleg met de gemeenten zijn voorbereid. Zo wil het dagelijks bestuur milieuzonering gaan invoeren. Vervuilde gebieden worden daarmee alleen toegankelijk voor verkeer dat aan bepaalde vereisten voldoet. Een ander onderdeel is de invoering van kilometerheffing met differentiatie naar vervuiling.
Resultaat De stadsregio heeft veel beleid in gang gezet. De tijd zal moeten leren of het geheel aan maatregelen ook effect zal sorteren. 9.4
W IJ ZULLEN SAMEN MET ONZE BESTUURLIJKE P ARTNERS BELEID ONTWIKKEL EN VOOR EEN EV ENWICHTIG E U ITBREID ING VAN GRO ENVOORZIENINGEN
Input Ter compensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte moet 750 hectare groen in de stadsregio worden aangelegd. De Uitwerkingsovereenkomst verplicht de stadsregio tot een bijdrage van € 18 miljoen voor de aanleg. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam zijn elk goed voor € 9 miljoen. Het Rijk legt het hoogste bedrag in: € 112 miljoen. De provincie is trekker van dit project.
Output De afspraken over de aanleg van het groen is opgenomen in de Uitwerkingsovereenkomst van het deelproject 750 hectare natuur- en recreatiegebied (2 september 2005). Daarnaast heeft de stadsregio in nauw overleg met alle gemeenten alle groenprojecten nog eens tegen het licht gehouden. Daarbij zijn opnieuw de prioriteiten van dit project vastgesteld. De groenontwikkeling aan de Landtong Rozenburg, Barendrecht-Zuid en Koedoodzone (Vinex-locatie) boven aan het verlanglijstje van de stadsregio gekomen.
30316
48
Resultaat In 2020 is ter compensatie van de aanleg van de Tweede Maasvlakte 750 hectare groen gerealiseerd in Midden-IJsselmonde, Schiebroekse Polder en Zuidpolder en Schiezone. Overigens zijn de respondenten er niet zeker van dat de stadsregio belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de plannen voor aanleg van nieuw groen. Bij de gemeenten her- en erkennen alleen de burgemeesters duidelijk de inspanningen van de stadsregio (4,5). Het totale gemiddelde is neutraal (3,4). De bestuurlijke en maatschappelijke partners neigen naar het standpunt van de burgemeesters, hoewel de helft van de respondenten in deze groep ook “geen mening” of “neutraal” invulde op de stelling dat de regio op termijn meer groen krijgt door de bijdrage die de stadsregio heeft geleverd aan de totstandkoming van de Uitwerkingsovereenkomst voor 750 hectare natuur- en recreatiegebied. 9.5
W IJ STR EV EN ERNAAR DAT D E GRO ENBLAUWE STR UCTUUR UIT HET RGSP DE PLANOLOGISCHE STATUS VAN STR EEKPLAN KRIJGT VIA KOPPELING AAN HET R EGIONAAL STRUCTUURPLAN (RSP).
Input In 1997 werd het eerste Regionaal Groen Structuurplan opgesteld. Vier jaar later vond de stadsregio het nodig dit stuk te actualiseren. Landelijke wetgeving had het RGSP op een aantal punten verouderd. Deze bestuursperiode heeft de stadsregio zich intensief bezig gehouden met de actualisatie van het RGSP. Bij de totstandkoming van het RGSP2 waren vele organisaties betrokken, zoals: gemeenten, de ministeries van VROM en LNV, Recreatieschappen, Waterschappen, LTO, ANWB, DLG (LNV), ZH-landschap Maar het RGSP2 is toch vooral van de stadsregio en de provincie. De stadsregio nam het initiatief genomen om RGSP op te stellen en heeft de opstelling ook gecoördineerd. Het RGSP2 brengt de regionale opgaven in kaart op het gebied van landschap, cultuurhistorie, water, natuur, recreatie en landbouw en geeft een visie hoe de groenblauwe structuur van de stadsregio eruit zou moeten zien als met al deze aspecten rekening wordt gehouden.
Output Het RGSP2 is op 9 februari 2005 vastgesteld. (Zie ook Planologische Kernbeslissing op site van Ministerie van V&W.) Bovendien is het RGSP integraal opgenomen in RR2020. Nu het RGSP2 is vastgesteld dient de visie te worden vertaald in concrete maatregelen. Daarvoor wordt het Uitvoeringsprogramma opgesteld.
Resultaat Ook hier geldt dat de resultaten van het RGSP2 niet meteen merkbaar zullen zijn. Maar uit de enquête blijken de betrokkenen gematigd positief over de impact van het RGSP. De partners zeggen het eens te zijn met de stelling dat het RGSP2 een bijdrage levert aan een evenwichtige combinatie van groen en stedelijke functies (3,8). Bij gemeenten zijn de meningen wederom verdeeld tussen vertegenwoordigers van het college en de raad. Burge-
30316
49
meesters (3,9), wethouders (3,9) en gemeentesecretarissen (3,8) zien het belang van het plan, terwijl raadsleden (3,4) en griffiers (3,2) nog hun twijfels hebben. 9.6
B EOORD ELING RECR EATIE EN NATUUR
De stadsregio heeft op elk van de geformuleerde doelen activiteit ondernomen, en ook resultaat geboekt. Ze wist veelal de juiste organisaties aan tafel te krijgen en is erin geslaagd om door vele partijen gesteund beleid op te zetten. Daarbij moet gezegd worden dat met name de eerste twee doelstellingen betrekkelijk weinig ambitieus geformuleerd waren in het beleidsprogramma. In plannen als RR2020 en het RVVP hebben de thema’s duurzaamheid en veiligheid hun plek veroverd. De uitwerkingsovereenkomst zorgt er verder voor dat de regio er over vijftien jaar 750 hectare bij heeft. Tot slot is het RGSP2 vastgesteld waarbij de stadsregio bovendien een voorname rol heeft gespeeld bij de totstandkoming ervan. Voor de gemeentelijke en andere partners is de rol van de stadsregio bij de ontwikkeling van groen en facilitering van veiligheid en duurzaamheid niet heel erg zichtbaar. De stellingen “De stadsregio vervult een belangrijke rol in de ontwikkeling van een gezonde en veilige regio” en “De werkwijze van de stadsregio op het gebied van veiligheid en duurzaamheid is effectief” scoren bij de deelnemende gemeenten neutraal (3,4 respectievelijk 2,9). Ook partners scoren neutraal op deze stellingen (tweemaal 3,3). Aan het begin van deze bestuursperiode leek het issue milieu aan het einde van zijn levenscyclus. Met de Europese regelgeving (en de Nederlandse interpretatie daarvan) ten aanzien van de luchtkwaliteit, is het thema milieu ineens weer een issue met attentiewaarde geworden. De leden van de colleges van gemeenten zijn positiever over de wijze waarop de stadsregio is ingesprongen op het thema luchtkwaliteit. Net als de partners gaven zij aan het eens te zijn met de stelling “De wijze waarop de stadsregio bezig is met de verbetering van de luchtkwaliteit, vormt een goede ondersteuning van de gemeenten bij hun plannen om te bouwen en wegen aan te leggen”. Hiermee heeft de stadsregio getoond zich slagvaardig te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Het duidelijk dat een volgend beleidsprogramma doelstellingen en strategieën moet bevatten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de regio, de consequenties voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen.
30316
50
10.
JEUGDZORG EN SOCIAAL BELEID; REGIO MET SOCIALE SAMENHANG
10.1 I NLEIDING In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma zijn ondergebracht in het hoofdstuk “Een regio met sociale samenhang”. Elke paragraaf is één doelstelling en bij elke doelstelling gaan we na wat de stadsregio heeft gedaan om de doelstelling te realiseren, welke producten dat heeft opgeleverd en tot welk resultaat dat heeft geleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemeen oordeel over de inspanningen van de stadsregio op het terrein van jeugdzorg en sociaal beleid. 10.2 W IJ OND ERSTEUNEN G EMEENTEN BIJ HET ON TWIK KELEN VAN BELEID VOOR W ERK EN INKOMEN
Input De gemeentebesturen van de achttien gemeenten in de stadsregio hebben aangegeven intensiever met elkaar te willen samenwerken op het terrein van werk en inkomen. Belangrijk uitgangspunt is de ‘Agenda voor de Toekomst’ die tijdens de vorige raadsperiode is opgesteld door de portefeuillehouders. De stadsregio wil dit faciliteren. De stadsregio neemt daartoe deel aan diverse overlegplatforms. Zo neemt de stadsregio deel in het Platform Arbeidsmarktbeleid Rijnmond (PAR). Het PAR heeft een link met de Centra voor Werk en Inkomen (CWI’s). De stadsregio treedt op als representant vanuit gemeentelijke partijen. De stadsregio koppelt terug aan gemeenten en die vertaalt de inzet vanuit gemeenten naar het PAR. Thema’s aangaande beleid voor werk en inkomen worden besproken in het G-18 overleg, wethoudersoverleg van de portefeuillehouders Sociale Zaken van alle achttien regiogemeenten. Dit overleg wordt gefaciliteerd door de stadsregio; de stadsregio is initiator, trekker en voorzitter. De voornaamste thema’s waren: de nieuwe Wet werk en bijstand, sociale kaart stadsregio Rotterdam, subsidieverordening sociaal beleid, sociaal-economische agenda, PAR, nieuwe Wet op de inburgering (Bron: jaarverslag 2004). Ook heeft de stadsregio diverse conferenties georganiseerd. Zo organiseerde de stadsregio onder meer een conferentie voor directeuren sociale diensten over Workfirst en Reïntegratie (Bron: jaarverslag 2004). De activiteiten van de Stadsregio op dit gebied betreffen samengevat het faciliteren van de uitwisseling van kennis en ervaring en stimuleren van samenwerking waar mogelijk.
Output Op 19 december 2003 is er een bestuursovereenkomst Regionale Agenda ‘Samenleving’ stadsregio Rotterdam en provincie Zuid-Holland ondertekend. Op basis van deze overeenkomst ontvangt de stadsregio een jaarlijkse bijdrage om zijn activiteiten op dit terrein uit te voeren.
30316
51
Het G-18 overleg is in 2003 vijf keer bijeengekomen om over sociale thema’s te spreken, in 2004 en 2005 viermaal. De stadsregio is aanwezig bij het PAR en ondersteunt enkele activiteiten zoals het programma ‘makelen en schakelen’. De stadsregio heeft enkele conferenties georganiseerd die sociale thema’s behandelen en er is een sociaal-economische agenda opgesteld, ‘Regio in Balans’, om verband tussen ontwikkelingen op de woningmarkt en economische en sociale effecten te leggen. Op basis van de regio in balans is samen met alle gemeenten de 0-meting sociaal-economische effectrapportage opgesteld en eind 2005 gereedgekomen.
Resultaat De Rijksoverheid heeft in 2004 te kennen gegeven de financiering van het PAR te willen stoppen. De stadsregio heeft toen aangegeven dat een gestructureerd regionaal overleg over het functioneren van de regionale arbeidsmarkt met werkgeversorganisaties en ondernemers van belang is. Omdat ook gemeenten en werkgevers van mening waren dat het huidige schaalniveau niet voldeed, is een onderzoek gestart naar de wenselijkheid van een mogelijke doorstart van het PAR in een nieuwe constellatie. De stadsregio is hierbij actief betrokken. Er is nu een idee om op een andere schaal regionaal te overleggen (in drie kleinere regio’s die meer samenhangend zijn). Ook wordt gezocht naar verbreding met onderwijs. Het G-18 overleg wordt nuttig ervaren (volgens de documenten). Wethouders kunnen ervaringen uitwisselen en van elkaar leren. Van belang zijnde grote ontwikkelingen zijn besproken over nieuwe bijstandswet, inburgering en Wet maatschappelijke ondersteuning. De georganiseerde conferenties hebben (volgens de documenten) effect gehad in die zin dat ze in een duidelijke behoefte hebben voorzien. De resultaten/effecten van de Regionale Agenda Samenleving moeten nog blijken. Eind 2005 is een bestuursovereenkomst opgesteld voor de periode 2006-2008. In de enquête is de respondenten de stelling voorgelegd dat de bestuursovereenkomst Regionale Agenda ‘Samenleving’ gemeenten ondersteunt bij de ontwikkeling van beleid voor werk en inkomen. Gemeenten oordelen neutraal (3,2) en partners oordelen positief (4,0) maar hier heeft slechts een klein aantal van de in totaal 11 deze vraag ingevuld. Veel respondenten vanuit gemeenten oordelen ook neutraal over de bijdrage van de agenda. Ook hebben veel respondenten hierover geen mening (30% overall). Weinig uitgewerkte oordelen dus op dit punt. 10.3 W IJ FACILITEREN IN BURGER INGSTRA JEC TEN VOOR ALLOCHTONEN
Input Ter ondersteuning van gemeenten bij de inburgering is in 2003 het ambtelijk Overleg Oudkomersbeleid Rijnmond gestart. De stadsregio is initiator, trekker en voorzitter van dit overleg. Kennisdeling, bespreken knelpunten en hoe daar mee om te gaan is de doelstelling van het overleg. Begin 2005 is het overleg omgevormd tot een inburgeringsoverleg als gevolg van de komende wet op de Inburgering Nederland. Nu kunnen alle achttien gemeenten deelnemen. De stadsregio brengt hier partijen bij elkaar. Het frontoffice van het Ministerie van Justitie
30316
52
is een regelmatige bezoeker van dit overleg. Incidenteel komt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar het overleg om bijvoorbeeld een regeling toe te lichten.
Output In 2003 hebben er naast de startbijeenkomst nog zes bijeenkomsten plaatsgevonden. In 2004 en 2005 hebben zes bijeenkomsten plaatsgevonden. Ook hebben diverse bestuurlijke en ambtelijke conferenties plaatsgevonden.
Resultaat De stadsregio heeft op deze manier samenwerking gerealiseerd tussen gemeenten bij de totstandkoming van Nederlandse taallessen en inburgeringscursussen. De conferenties hebben (volgens de tussenbalans) een goede opkomst gehad en daarmee belangrijk effect gehad op de uitwisseling van kennis en ervaring. Respondenten vanuit gemeenten beoordelen het nut van de faciliterende taak van de stadsregio bij inburgering van nieuwe Nederlanders, bijvoorbeeld in het inburgeringsoverleg als neutraal (3,2). De respons van de partners is te beperkt om er iets over te kunnen zeggen. Binnen gemeenten is er sprake van een spreiding in het oordeel. Ongeveer een kwart is neutraal en ruim een kwart beoordeelt het nut als positief. Ook heeft een kwart geen mening. 10.4 W IJ BEVORD EREN D E ON TWIKKELING VAN INSTRUMENTEN VOOR SOCIAAL BELEID
Input/output De stadsregio heeft in 2004 een sociale kaart van de stadsregio gemaakt. Het doel is om voor de afzonderlijke gemeenten en voor de stadsregio als geheel informatie bijeen te brengen op het gebied van onder meer veiligheid, onderwijs, wonen. In 2004 is de sociale kaart gereedgekomen. Afhankelijk van het gebruik dat er wordt gemaakt van de sociale kaart, zal deze periodiek worden geactualiseerd. Sinds eind december 2004 is er ook een interactieve versie op de website beschikbaar. In 2004 zijn twee nummers van het sociaal bulletin uitgebracht. In 2004 heeft de stadsregio de subsidieverordening sociaal beleid opgesteld. De regeling werd op 1 oktober 2004 van kracht. De rol die de stadsregio hierbij inneemt, kenmerkt zich door stimulering van initiatieven, het verzamelen van en het vervolgens verspreiden van ingevolge daarvan bestaande kennis. Op basis van de subsidieverordening is in 2004 aan drie projecten subsidie verstrekt. Deze projecten hebben vooral een ‘pilot’karakter. Het gaat om de volgende projecten ‘methodiek werkproces inburgeringsloket’, ‘Sluitende keten preventieve projecten’ bedoeld om criminaliteit tegen te gaan en ‘Mentor in de buurt’ met als doel het verbeteren van het toekomstperspectief van jongeren die afglijden.
30316
53
Resultaat De drie projecten zijn afgerond (waarvan de eerste medio 2005 en de laatste twee recentelijk). Aangaande het eerste project is reeds aan kennisverspreiding gedaan. Vanwege de recente afronding van de andere twee projecten is dat voor deze projecten nog niet gedaan. Dat gebeurt binnenkort. De activiteiten worden voortgezet: er liggen nu 25 projecten ter goedkeuring. 10.5 W IJ W ILLEN TEN MINSTE 10% VAN DE OPVANGCAPACITEIT VOOR JONGEREN IN TEHUIZ EN OMBOUWEN TEN GUNSTE VAN GEZINSGERICHTE EN SOCIALE BEGEL EIDING
Input/output De Stadsregio heeft de grote instellingen eind 2002 gevraagd om voor ten minste 10% om te bouwen naar intensief ambulante hulp.
Resultaat De residentiële capaciteit is in 2003 voor 10% omgebouwd naar intensief ambulante hulp. De doorstroming in de instellingen is verbeterd. Er is meer capaciteit gekomen om cliënten voor hun opname instroombegeleiding te bieden. Ook wordt nazorg geboden. Op deze manier kunnen jongeren worden behoed voor opname in de meest dure en zwaarste variant van jeugdhulpverlening, namelijk de residentiele opvang. Overigens moet hierbij wel opgemerkt worden dat er een beperking is aan het afbouwen van hulp in instellingen. Er moet natuurlijk wel voldoende capaciteit instandgehouden kunnen worden om in de instellingen adequate hulp te kunnen bieden. Zowel partners als gemeenten geven aan het eens te zijn met de stelling dat de jeugdzorg beter aansluit bij de behoefte van gezinsgerichte begeleiding van kinderen en jongeren door het stimuleren van de ombouw van residentiele capaciteit naar ambulante capaciteit (beide scores zijn 3,5). 10.6 W IJ BEVORD EREN DE WETENSCHAPP ELIJKE ONDERBOUWING VAN PROGRAMMA ’ S VOOR JEUGDZORG
Input De stadsregio betaalt mee aan een aantal meerjarige wetenschappelijke onderzoeken: •
Van 2002 - 2004 werd wetenschappelijk onderzoek gedaan bij de stichting Flexus naar de faciliterende pleegzorg. Het Centrum voor Pleegzorg doet vanaf 2004 mee aan een landelijke studie waarbij onderzocht wordt hoe kinderen zich hechten aan pleegouders. In dit kader is onder meer een experiment professionele pleegzorg geïnitieerd.
•
In 2003 is er door de Vrije Universiteit en de politieacademie een grootschalig meerjarig onderzoek gestart naar criminele activiteiten van jongeren onder de 12 jaar. De stadsregio betaalt hier drie jaar aan mee. In 2003 was dit € 25.000. In de periode
30316
54
2004-2006 wordt een bedrag van € 43.500 bijgedragen. Er wordt gewerkt aan een instrument voor screening van deze kinderen. •
Vanaf 2003 is een meerjarig onderzoek gestart naar de effecten van de vermaatschappelijking van de zorg. In dit project ‘Jeugdzorg in Context’ is de verbetering van de residentiële zorg in gang gezet via participatie van het gezin en de sociale omgeving van de jongeren.
Naast bovenstaande onderzoeken is de stadsregio ook betrokken bij andere onderzoeken. Zo wordt gewerkt aan de verbetering van het signalerings- en hulpverleningsprotocol ‘Pak je Kans’ van politie en Bureau Jeugdzorg. . Het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg doet vanaf 2002 tot en met 2006 monitoronderzoek naar het samenwerkingsproject onderwijs/jeugdzorg Rotterdam en Stadsregio.
Output Het experiment professionele pleegzorg is in 2003 geëvalueerd. Veel andere onderzoeken lopen nog.
Resultaat Omdat de onderzoeken nog grotendeels lopen is hier op dit moment niet veel over te zeggen. Uit de enquête komt naar voren dat beide groepen respondenten de bijdrage van de stadsregio aan de wetenschappelijke onderbouwing van programma’s als neutraal beoordelen (3,3). Veel respondenten geven aan te weinig van dit onderwerp te weten en daarom niets in te vullen, maar de respondenten die de vraag hebben ingevuld geven een neutrale beoordeling. 10.7 W IJ VERSTERK EN DE REGISTRA TIE , EVALUATIE , C ONTROLE BIJ DE UITOEFEN ING VAN JEUGDZORG
Input In 2002 sprak het Rijk de wens uit naar de stadsregio om al zo veel mogelijk te werken als ware de Wet op de Jeugdzorg al in werking. Daartoe heeft de Stadsregio eind 2002 het Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam opgericht. Dit Bureau Jeugdzorg moet een centrale rol gaan vervullen in het realiseren van een toegang tot de jeugdzorg en een heldere taakverdeling tussen de aanbieders. Een en ander vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg. In 2003 is een extra bedrag uitgekeerd ten behoeve van de vorming van zes extra formatieplaatsen (€ 462.000). Het decentrale budgethouderschap voor de jeugdzorg lag bij de GGD Rotterdam. In 2003 kreeg de stadsregio voor het eerst signalen dat de GGD de financiën niet op orde had. De stadsregio heeft per 1 januari 2004 het mandaat ingetrokken en zelf weer teruggenomen. De beleidsadvisering wordt per 1 januari 2005 niet meer ingekocht. Deze taken komen weer bij de stadsregio te liggen. In de regio heeft de Stadsregio het instituut van de voorpostfunctionaris ingesteld. Deze functionarissen nemen deel aan lokale jeugdzorgnetwerken en fungeren tevens als aan-
30316
55
meldpunt voor Bureau Jeugdzorg. Deze voorposten voeren op lokaal niveau een aantal taken uit van Bureau Jeugdzorg en een aantal taken dat tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort. De financiering wordt 50/50 verdeeld tussen gemeenten en stadsregio. Er is gestreefd naar een intensivering van de samenwerking tussen onderwijs en (bureau) jeugdzorg, met politie en justitie, met de maatschappelijke opvang, met GGD’s. Het bureau Jeugdzorg heeft onder meer intensief gewerkt aan een betere aansluiting tussen lokaal en regionaal beleid in samenwerking met onderwijs en justitie. Bijvoorbeeld in het project ‘Pak Je Kans’. Ook is in samenwerking met de gemeente Rotterdam het programma OnderwijsJeugdzorg uitgevoerd. Alle partijen droegen bij aan de financiering. Hiernaast is gewerkt aan de toegankelijkheid van de jeugdzorg. Aan de start van de bestuursperiode was er sprake van gebrekkige informatievoorziening. Dit was niet alleen in de stadsregio aan de orde, maar was een landelijk probleem. In samenwerking tussen instellingen en stadsregio is gewerkt aan de verbetering van de informatievoorziening. De wachtlijsten voor de jeugdzorg zijn gedurende de bestuursperiode een voortdurend punt van aandacht. Het gaat dan om wachtlijsten van het Bureau Jeugdzorg, inclusief ambulante jeugdhulpverlening en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Hiertoe heeft de stadsregio in 2002 € 616.000 en € 192.500 in 2003 voor de bestrijding en opvang van de gevolgen van kindermishandeling ter beschikking gesteld en ruim € 341.000 voor overige doeleinden. Deze laatste bijdrage is vanaf 2003 structureel. In 2005 zijn hiernaast extra rijksmiddelen beschikbaar gekomen. In de eerste vier maanden van 2005 is door de stadsregio een aantal trajecten in gang gezet waarbij het streven naar een effectieve en rechtmatige besteding van de doeluitkering centraal staat. Op 1 april is de Taskforce Efficiency en effectiviteit van start gegaan. Deze Taskforce heeft tot doel voorstellen aan te dragen die een bijdrage leveren aan het vergroten van de effectiviteit en efficiency van de jeugdzorg binnen de stadsregio Rotterdam. Daarnaast is, mede ten behoeve van de werkzaamheden van de Taskforce, een onderzoek gestart naar de doelmatigheid van de jeugdzorg in deze regio. Hiernaast is samen met Bureau Jeugdzorg aan de hand van het plan van aanpak financiering Bureau Jeugdzorg een start gemaakt naar een normering voor de taken van Bureau Jeugdzorg op basis waarvan in 2006 de financiering zal moeten gaan plaatsvinden. Dit wordt ook met de zorgaanbieders in gang gezet (Bestuursrapportage 2005-I).
Output De stadsregio heeft verschillende beleidsdocumenten geproduceerd op het terrein van de jeugdzorg. Belangrijke beleidsdocumenten zijn: •
Beleidskader Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam – Jaarprogramma 2003. Hierin stonden de activiteiten ten aanzien van onder meer Bureau Jeugdzorg, informatievoorziening en jeugdmonitor, financiering.
•
Meerjarenbeleidskader Jeugdzorg 2004 - 2007 (mei 2004). Met als belangrijkste speerpunten: regionale beleidsinformatiesysteem, het realiseren van een vraaggericht jeugdzorgstelsel; het ontwikkelen van een effectieve wachtlijstaanpak; kwaliteitsverbetering van het Bureau Jeugdzorg en het zorgaanbod; jeugdzorg als onderdeel van een sluitende jeugdketen; intensiveren samenwerking met justitie, onderwijs, politie, etc; monitoring.
30316
56
•
Meerjarenbeleidskader 2005-2008. Met de inwerkingtreding van de nieuwe wet per 1 januari 2005 is ook een nieuw beleidskader gemaakt.
In 2002 zijn voorposten ingesteld in Barendrecht, Krimpen aan den IJssel, Capelle aan de IJssel, Delfshaven en Charlois. In 2003 zijn extra functionarissen ingesteld in Delfshaven en Charlois en in 2004 zijn in alle deelgemeenten van Rotterdam en in zes regiogemeenten voorposten gerealiseerd. Ten aanzien van de informatievoorziening is onder meer een regionale database opgesteld en heeft elke gebruiker een unieke cliëntcode ontvangen. Het Samenwerkingsprogramma Onderwijs-Jeugdzorg (200 - 2004) is afgerond met als doel de samenwerking te verbeteren. De incidentele middelen die van rijkswege voor de bestrijding van wachtlijsten beschikbaar zijn gesteld, zijn nu structureel in de begroting jeugdzorg opgenomen. De in 2005 ingestelde Taskforce jeugdzorg heeft in november haar tussenrapportage over de effectiviteit en efficiëntie van de jeugdzorg uitgebracht. De Taskforce zet haar werk in 2006 voort.
Resultaat De stadsregio heeft op uitdrukkelijke wens van het Rijk al een aantal jaren gewerkt als ware de nieuwe Wet op de Jeugdzorg al in werking. Uiteindelijk is deze pas op 1 januari 2005 in werking getreden. Dit heeft ervoor gezorgd dat de stadsregio ook al budgetten heeft toegekend aan Bureau Jeugdzorg om taken die verwacht werden onder de nieuwe wet te gaan ontwikkelen. Omdat de nieuwe financieringssystematiek nog niet werd ingevoerd heeft dat de stadsregio voor (financiële) problemen gesteld. Het is de verwachting dat in 2007 een nieuwe systematiek gebaseerd op vraaggestuurde financiering zal worden ingevoerd ter vervanging van de gesloten budgetfinanciering verdeeld over een doeluitkering zorgaanbod en een doeluitkering bureau Jeugdzorg (bron: Jaarverslag 2004). Hiernaast heeft de stadsregio in 2004 alle taken geanalyseerd van het Bureau Jeugdzorg in het licht van de nieuwe wet. Uit deze analyse in gekomen dat een aantal taken moet worden afgebouwd. De inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg is derhalve een belangrijke omgevingsontwikkeling. In de enquête is de vraag gesteld of de stadsregio een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de verbetering van de registratie, evaluatie en controle bij de jeugdzorg. De respondenten gegeven een neutraal oordeel (gemeenten 3,4 en partners 3,0). De meerderheid neigt naar neutraal en mee eens, zodat we kunnen concluderen dat het belang van de bijdrage wordt onderkend en dat resultaten zijn geboekt in de ogen van respondenten. De registratie lijkt de afgelopen jaren te zijn verbeterd waardoor evaluaties en controle beter mogelijk worden. De normering hiervoor is in het DB vastgesteld. In 2003 en 2004 is er door de samenwerking tussen instellingen en stadsregio inmiddels de nodige voortgang geboekt bij de ontwikkeling van de stadsregionale informatievoorziening voor de jeugdzorg (regionale database). De met de instellingen overeengekomen gegevensstandaard is enige mate uitgebreider dan de landelijke, vanwege het feit dat de stadsregio zich nadrukkelijker zal richten op het inventariseren van grootstedelijke problematiek. De samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs is onder meer door het programma Onderwijs-Jeugdzorg verbeterd.
30316
57
Als gevolg van de inzet van middelen zijn de wachtlijsten weliswaar wat gekrompen, maar ze blijven nog steeds lang. Voor de wachtlijsten van het advies- en meldpunt kindermishandeling is in 2005 een oplossing gevonden in samenwerking met provincie ZuidHolland en het Ministerie van VWS, waardoor een belangrijke stap kan worden gezet in het verkleinen van de bestaande wachtlijsten. De verwachting is dat deze op zijn vroegst halverwege 2006 kunnen zijn weggewerkt. De bijdrage van de stadsregio aan het verkleinen van de wachtlijsten in de jeugdzorg wordt door respondenten van gemeenten neutraal beoordeeld (3,2) en door een klein aantal partners als positief (3,7). Ook is de respondenten de stelling voorgelegd dat de stadsregio een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan een duidelijke toegang tot de jeugdzorg. Hierop antwoorden de gemeenten neutraal (3,1) en een klein aantal partners positief (3,5). De scores neutraal en mee eens hebben hier de overhand. Ook is er weer een groot aantal dat geen mening scoort. Ten slotte wordt de regierol van de stadsregio ten aanzien van de aansluiting tussen preventief en curatief jeugdbeleid door gemeenten neutraal (3,3) en door partners positief (3,5) beoordeeld. Wederom hebben scores neutraal en mee eens de overhand en is er een hoog percentage dat hierover geen mening heeft. Het meten van resultaat en van cliënttevredenheid blijkt niet eenvoudig te zijn. De stadsregio sluit aan bij een op handen zijnde landelijke systematiek hiervoor. 10.8 B EOORD ELING SOCIAAL EN JEUGDBELEID Conform de doelstellingen in het beleidsprogramma heeft de stadsregio een faciliterende rol gespeeld bij het sociaal beleid door partijen bij elkaar te brengen, enkele specifieke instrumenten te (co)produceren, en de subsidieverordening sociaal beleid te ontwikkelen. In de jeugdzorg is de transformatieopgave van residentieel naar ambulante hulpverlening gehaald. De stadsregio heeft enkele activiteiten ondernomen om de wetenschappelijke onderbouwing van de programma’s voor jeugdzorg te verbeteren. Toch daarmee niet gesproken worden van een sterke verbetering van de onderbouwing van de gehanteerde programma’s in de regio. In onze ogen past deze doelstelling niet goed bij de rol die de stadsregio vervult in de jeugdzorg. Meer dan registratie, evaluatie en controle bij uitoefening van de jeugdzorg heeft sturing, organisatie en doelmatigheid van de jeugdzorg aandacht gevraagd van de stadsregio. Belangrijkste oorzaken daarvoor zijn de slepende nieuwe wet op de jeugdzorg die uiteindelijk in 2005 van kracht is geworden en slecht financieel beheer door de toenmalige budgethouder voor de jeugdzorg. Maar ook de verantwoordelijkheid als financier noopt tot extra aandacht voor doelmatigheid, zeker in combinatie met de wachtlijsten in de jeugdzorg. Ondanks een structurele vergroting van de beschikbare middelen zijn de wachtlijsten weliswaar geslonken, maar nog niet opgelost. Met de instelling van voorpostfunctionarissen van Bureau Jeugdzorg in de wijken draagt de stadsregio concreet bij aan versterking van vroegsignalering van risico’s bij kinderen en jongeren. De rol van de stadsregio op het gebied van jeugd en sociaal beleid wordt over het algemeen redelijk tot goed gewaardeerd door de respondenten vanuit gemeenten en partners. Wel dient hierbij aangegeven te worden dat het hier specifieke beleidsterreinen betreffen waar een relatief groot aantal respondenten van heeft aangegeven niet veel te weten.
30316
58
De bestuurlijke en maatschappelijke omgeving rond de jeugdzorg was in de afgelopen periode turbulent te noemen, en naar verwachting zal dat in de komende periode niet anders zijn. Op allerlei terreinen wordt gewerkt aan een “sluitende keten”, en ook de huidige verantwoordelijkheidsverdeling in Wet op de Jeugdzorg komt daarbij mogelijk ter discussie. Het is de opgave voor de stadsregio om in de komende periode toch inhoudelijke verbeteringen te kunnen realiseren.
30316
59
BIJLAGE 1: LITERATUURLIJST •
Begroting 2002, 2003, 2004, 2005
•
Beleidsdocument Economische Visie
•
Beleidskader Jeugdzorg 2004-2007, stadsregio Rotterdam, mei 2004
•
Beleidskader Jeugdzorg 2005-2008 – 8 uitgangspunten voor de jeugdzorg in de stadsregio Rotterdam, stadsregio Rotterdam 9 februari 2005
•
Beleidskader Stedelijke Vernieuwing ‘Vernieuwen en Delen’
•
Beleidslijn vervoermanagement
•
Bestuursakkoord Project Mainportontwikkeling Rotterdam
•
Bestuursovereenkomst Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid ZuidHolland
•
Convenant tussen de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Schiedam en Rotterdam en de stadsregio Rotterdam over het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 2005-2010 (ISV-2)
•
Deltametropool. Procesconvenant landsdeel west (participatie), (2002)
•
Discussienota “opgaven en kwesties”. Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 (participatie). (2002)
•
Elk zijn deel – discussienotitie – Regionale huisvestingsaspecten van grootstedelijke problematiek in de stadsregio Rotterdam, Dagelijks bestuur stadsregio Rotterdam, september 2003
•
Financiële en controleverordening 2005
•
Huisvestingsrichtlijn 2002
•
Huisvestingsrichtlijn 2005
•
Informatie- en overlegprotocol van het samenwerkingsverband Randstad (2002) PM
•
Integraal communicatieprogramma 2004-2006
•
Jaarprogramma 2003 – Beleidskader Jeugdzorg stadsregio Rotterdam, stadsregio Rotterdam / Team Jeugdhulpverlening, GGD en omstreken (red.), December 2002
•
Jaarprogramma Milieu 2004
•
Jaarverslag en jaarrekening 2001
•
Jaarverslag en jaarrekening stadsregio Rotterdam, 2002 (vastgesteld door Regioraad 14 mei 2003)
•
Jaarverslag en jaarrekening stadsregio Rotterdam, 2003
•
Jaarverslag en jaarrekening stadsregio Rotterdam, 2004
•
Kadernota GDU+ (2002)
30316
60
•
Kans van slagen – Monitor Woonruimteverdeling −
Kans van slagen – monitor woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2005 kwartaal 1, Brokken, M.T., en Van der Zanden, W.H.M. (Centrum voor onderzoek en Statistiek [COS]) in opdracht van Maaskoepel en stadsregio Rotterdam, mei 2005
•
Meerjarenactiviteitenprogramma Milieu 2003 – 2006
•
Meerjarenbeleidskader jeugdzorg 2004 – 2007
•
Meerjarenbeleidskader Jeugdzorg 2005 - 2008
•
Meerjarenplan Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer
•
Meerjarenplan Toegankelijkheid Openbaar Vervoer
•
Memorandum van overeenstemming voor het projectenspoor van het project Mainportontwikkeling. (2002)
•
Naar een blauwgroene Deltametropool. Referentiekader voor randstedelijke keuzes. Randstad 2010-2030, (2002)
•
Nota Koers & Inzet
•
Nota Parkeer- en reisvoorzieningen 2002
•
Nota Visie stedelijke vernieuwing 2002
•
Notitie ‘Regio in balans’
•
Omslagfonds 2005
•
Op weg naar een groene regio. Regionaal groenstructuurplan stadsregio Rotterdam II Plan van aanpak, 2002
•
Overdrachtsdocument - Intergemeentelijke samenwerking bij inburgering
•
Overeenkomst Woonruimteverdeling stadsregio Rotterdam 2005
•
Partners in regionaal bestuur, Beleidsprogramma 2002-2006, dagelijks bestuur stadsregio Rotterdam, Uitgave stadsregio Rotterdam, september 2002
•
Programma dagelijks bestuur 2002-2006
•
Programma- en activiteitenbegroting 2004
•
Programma- en activiteitenbegroting 2005
•
Programma Woonvisie 2005, stadsregio Rotterdam
•
Regiojournaal jaargang 10 nrs. 1 t/m 26
•
Regiojournaal, jaargang 11, nrs. 1 t/m 18
•
Regionaal Groenblauw Structuurplan 2
•
Regionaal Investeringsprogramma Verkeer en Vervoer 2004-2008 en 2005-2009
•
Regionaal Verkeers- en vervoersplan 2003 – 2020
30316
61
•
Regionaal Woningbouwscenario 2005-2010 met bijbehorend financieel scenario
•
Regionale prestatieafspraken Maaskoepel - stadsregio Rotterdam
•
RIVV 2003-2007 (2002)
•
Ruimte voor bedrijven
•
Ruimtelijk plan regio Rotterdam. Kaart van de toekomst (participatie), 2002
•
Samenwerkingsovereenkomst Ruimtelijk plan stadsregio Rotterdam 2005-2020
•
Sociaal bulletin jaargang 1 nrs. 1 t/m 3
•
Sociaal bulletin jaargang 2, nrs. 1 en 2
•
Sociale kaart 2004
•
SR perspectief jaargang 1 nrs. 1 t/m 3
•
SR perspectief jaargang 2, nrs. 1 t/m 3
•
Stadsregionale beleidskader jeugdzorg, programma 2003
•
Structuurvisie Retail en Leisure
•
Subsidieverordening Jeugdzorg 2005
•
Subsidieverordening Milieu 2003
•
Subsidieverordening personenvervoer
•
Subsidieverordening Sociaal Beleid 2004-2006
•
Subsidieverordening stimulering bedrijfsvervoer (2002)
•
Subsidieverordening verkeer en vervoer (2002)
•
Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2004 en 2005
•
Tussenbalans Partners Regionaal Bestuur – Stand van zaken uitvoering beleidsprogramma 2002-2006 van het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam, Rotterdam, augustus 2004
•
Tweede kwartaalrapportage Woonruimteverdelingsmonitor, Kans van slagen deel 2
•
Verkenning Waterweg-Noord, “Het avontuur ligt in het westen”, Rotterdam aan zee. (2002)
•
Verordening stedelijke vernieuwing 2002
•
Verordening Stedelijke Vernieuwing 2003
•
Verordening Verstedelijkingsafspraken en Stedelijke Vernieuwing 2005-2010 (inhoudende subsidies en verordeningen, woningbouwafspraken, ISV, huisvestingsregels), stadsregio Rotterdam
•
VINEX financieel scenario, actualisering meerjarenraming 2002
•
VINEX omslagverordening 2002
30316
62
•
Voorontwerp Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam (RR2020)
•
Voortgangsrapportage extra investeringsimpuls infrastructuur stads- en streekvervoer 2002
•
Vorming van een regionaal grondbeleid (2002)
•
Werkmap Regionale woningkwaliteit
•
Werkprogramma Fileplan Regio Rotterdam 2004
•
Werkprogramma Sociaal Beleid 2004-2006
•
Werkprogramma sociaal beleid: maken en schakelen
30316
63
BIJLAGE 2A: GEHANTEERDE VRAGENLIJSTEN VOOR GEMEENTEN
Geachte heer / mevrouw …, De stadsregio heeft voor de periode 2002-2006 een beleidsprogramma opgesteld. Daarin heeft het drie jaar geleden aangetreden dagelijks bestuur in concrete doelstellingen aangegeven wat het in vier jaar tijd wilde bereiken. Nu tegen het einde van zijn bestuursperiode wil het bestuur hierover verantwoording afleggen. Daarom heeft het dagelijks bestuur met de Regioraad afgesproken dit beleidsprogramma te evalueren. Om de objectiviteit en onafhankelijkheid van het onderzoek te garanderen, heeft het dagelijks bestuur het adviesbureau Berenschot gevraagd de beleidsevaluatie uit te voeren. Een belangrijk onderdeel van de evaluatie is deze enquête, die wordt voorgelegd aan raadsleden, bestuurders en gemeentesecretarissen van alle deelnemende gemeenten en aan partnerorganisaties waarmee de stadsregio samenwerkt. In deze enquête kunt u aangeven in welke mate u vindt dat het dagelijks bestuur de gestelde doelstellingen heeft bereikt en voorgestelde activiteiten heeft ondernomen. Daarnaast willen wij van u weten hoe de stadsregio volgens u opereert op uw beleidsterrein(-en). Bij één van de eerste vragen van deze enquête kunt u daarom aangeven op welke relevant beleidsthema’s u thuis bent. Als u het beleidsprogramma wilt gebruiken bij het invullen kunt u het vinden www.stadsregio.nl. De reacties op de enquête zullen samen met een documentenstudie worden verwerkt in een evaluatierapport dat begin volgend jaar het licht zal zien.
Invulinstructie Een aantal vragen heeft de vorm van multiple-choice vragen. U geeft antwoord door het hokje aan te klikken dat u het meest van toepassing acht. De meeste vragen hebben de vorm van stellingen. Bij deze stellingen wordt u gevraagd in hoeverre u het met de stelling eens bent. U geeft antwoord door een kruisje te zetten in het hokje dat het meest overeenkomt met uw mening. Als u een bepaalde vraag niet kunt beantwoorden, bijvoorbeeld omdat u nooit met het onderwerp te maken heeft, dan zet u een kruisje in de laatste kolom "Weet niet / Niet van toepassing". Bij enkele vragen heeft u de mogelijkheid om commentaar of een toelichting te geven op uw antwoorden. De daarvoor bestemde ruimte is dan duidelijk aangegeven. Het invullen van de volledige vragenlijst duurt gemiddeld 20 tot 25 minuten. U kunt tussentijds stoppen met het invullen van de enquête. De tot op dat moment ingevulde antwoorden blijven dan gewoon bewaard. U kunt op ieder gewenst tijdstip het invullen van de vragenlijst hervatten. U hebt drie weken de tijd om alle vragen te beantwoorden. U kunt de enquête tot uiterlijk 26 november invullen. Uw mening is van groot belang om tot een gewogen oordeel te komen. Daarom stellen we het zeer op prijs als u wilt meewerken.
30316
64
Vertrouwelijkheid Wij verzekeren u dat uw persoonlijke gegevens niet terugkomen in de rapportage. De conclusies van het rapport worden anoniem gerapporteerd. De individuele vragenlijsten komen niet ter inzage of in het bezit de stadsregio. U kunt dus nooit persoonlijk worden aangesproken op iets dat u in deze vragenlijst heeft ingevuld. De introductievragen zijn slechts bedoeld om algemene conclusies ten aanzien van een bepaalde deelpopulatie te kunnen trekken. Wanneer u aangeeft bij bepaalde beleidsvelden actief betrokken te zijn (bijvoorbeeld als portefeuillehouder, woordvoerder of commissielid), wordt u ook gevraagd, naast de algemene vragen over dat thema die iedereen invult, ook een aantal vragen te beantwoorden die wat meer achtergrondkennis van dat beleidsveld vragen.
Heeft u vragen? Voor vragen over het invullen van de vragenlijst kunt u contact opnemen met Marie-Christine van Dongen van Berenschot, telefoonnummer 030 – 2916 830 of per e-mail:
[email protected]. Voor vragen over het onderzoek kunt u contact opnemen met Rien Fraanje van Berenschot, telefoonnummer 030- 2916 916 of per e-mail:
[email protected].
30316
65
ONDERDEEL 1 INTRODUCTIEVRAGEN
1.
Wilt u hieronder uw gegevens invullen?
Onderstaande gegevens zijn nodig om de onderzoekers in staat te stellen om algemene conclusies te trekken over alle bestuurders en raadsleden binnen de stadsregio. Wij verzekeren u dat uw antwoorden anoniem worden verwerkt en strikt vertrouwelijk worden behandeld. U kunt dus niet worden aangesproken op de antwoorden in deze vragenlijst.
Naam gemeente:
______________________________________________________________
Naam:
______________________________________________________________
Functie invuller:
______________________________________________________________
E-mail adres:
______________________________________________________________
1.
Hoe lang bent u al functioneel betrokken bij de stadsregio Rotterdam?
θ
0 - 5 jaar
θ
> 5 jaar
2.
Wat is uw achtergrond?
q Gemeenteraadslid
q Gemeentesecretaris
q Wethouder
q Raadsgriffier
q Burgemeester
3.
Welke politieke partij vertegenwoordigt u?
q CDA
q PvdA
q ChristenUnie / SGP
q SP
q D66
q VVD
q Groen Links
q Lokale partij
q Leefbaar
q Anders, namelijk
4. Bent u lid van de regioraad van de stadsregio?
q Ja 5.
q Nee (Doorgaan met vraag 6.)
Bent u lid van het dagelijks bestuur van de stadsregio?
q Ja
30316
q Nee
66
6. Bij welke beleidsvelden bent u actief betrokken (bijvoorbeeld als portefeuillehouder, woordvoerder of commissielid)? (meerdere antwoorden mogelijk) q
Algemeen bestuurlijk
q
Verkeer & vervoer
q
Ruimtelijke ordening
q
Wonen
q
Economie
q
Veiligheid
q
Milieu
q
Groen
q
Sociale zaken, werk en inkomen
q
Jeugdzorg
q
Anders
30316
67
O NDERDEEL 2: A LGE MENE VRAGEN OVER DE PRESTATIES VAN DE STADSREGIO 7. Ik ben bekend met het beleidsprogramma 2002-2006 van de stadsregio θ
Ja
θ
Nee
8. Zo ja, vindt u het beleidsprogramma is een goed instrument geweest om duidelijkheid te verschaffen over het te voeren beleid van de stadsregio? q
Ja
q
Nee
9. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
1.
De stadsregio is meer dan de som van de individuele gemeenten.
2.
De stadsregio houdt zich met de juiste dingen bezig.
3.
De schaal van de stadsregio sluit goed aan op de schaal van de regionale opgaven.
4.
Onze gemeente heeft baat bij de activiteiten van de stadsregio.
5.
Met de regionale samenwerking worden de lusten en lasten in de regio beter verdeeld.
6.
De stadsregio weet wat er leeft in de regio.
7.
De besluitvormingsstructuur van de stadsregio is transparant
8.
De betrokkenheid van de regioraadleden is groot
9.
Gemeenteraadsleden worden in staat gesteld tijdig invloed uit te oefenen op regionale besluitvorming.
30316
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
68
O NDERDEEL 3: B ELEI DSPROGRAMMA
Partners in regionaal bestuur & Regionaal besturen en samenwerken 10. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
ALGEMEEN
10.
De betrokkenheid van gemeenten bij de regio is in de afgelopen periode vergroot.
11.
De stadsregio heeft voldoende overleg gevoerd met ons college en de gemeenteraad.
12.
Het interactieve beleidsproces dat de stadsregio heeft toegepast bij de totstandkoming van RR2020 is een goede manier om gemeenten te betrekken bij het bovenlokaal bestuur.
13.
Ik ben tevreden over de informatievoorziening door de stadsregio.
14.
Ik word goed geïnformeerd over de stadsregio door onze vertegenwoordigers uit de gemeente.
15.
De stadsregio heeft in de lokale media van zich doen spreken.
16.
Het dagelijks bestuur heeft de regionale opvattingen op het gebied van ruimtelijke ordening en mobiliteit bij het kabinet duidelijk overgebracht.
17.
Het dagelijks bestuur heeft al het mogelijke gedaan om kabinet en Kamer duidelijk te maken dat voor de stadsregio Rotterdam bestuurlijk maatwerk is vereist.
18.
Het dagelijks bestuur heeft bij het kabinet helder voor het voetlicht gebracht dat de regio Rotterdam een democratisch gelegitimeerd orgaan voor regionale samenwerking wenst.
30316
69
Een bereikbare regio 11. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
ALGEMEEN
19.
De stadsregio vervult een belangrijke rol bij verkeer en vervoersvraagstukken in de regio .
20.
De werkwijze van de stadsregio op het gebied van verkeer en vervoer is effectief.
21.
De bereikbaarheid van de regio is verbeterd in de afgelopen periode.
22.
De stadsregio levert met het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan 2003-2020 (RVVP) een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid.
23.
De ruimtelijke plannen en projecten van de stadsregio, zoals het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP) en RR2020 leiden tot afname van overbodige mobiliteit.
SPECIFIEK
24.
Ik heb geconstateerd dat de stadsregio werkt aan een intensievere benutting van de wegen en het OV-netwerk.
25.
Binnen SRR bestaat grote behoefte aan kleinschalig vraagafhankelijk openbaar vervoer, ook als dat per saldo duurder is voor reiziger en overheid dan het reguliere OV.
26.
Uitvoering van het Meerjarenplan Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer levert een belangrijke bijdrage aan een veilig, schoon en heel openbaar vervoer in de regio.
27.
Uitbreiding van de P&R-voorzieningen is hard nodig voor de bereikbaarheid van de stad.
28.
De stadsregio heeft de afgelopen jaren de gevolgen van de aanzienlijke rijksbezuinigingen op het openbaar vervoer goed opgevangen.
29.
De concessieverlening OV heeft de stadsregio merkbaar centraler gepositioneerd.
30316
70
Zeer mee oneens
30.
Ik heb gemerkt dat verkeersveiligheid voor de stadsregio de afgelopen periode hoge prioriteit had.
31.
De stadsregio levert een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de knooppuntstations Rotterdam CS en Schiedam-Centrum.
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
Toelichting:
30316
71
Ruimte voor de toekomst 12. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
ALGEMEEN
32.
De stadsregio vervult een belangrijke rol bij ruimtelijke vraagstukken in de regio .
33.
De werkwijze van de stadsregio op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling is effectief.
34.
RR 2020 is een goede basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stadsregio in de komende jaren.
35.
De stadsregio heeft een nuttige rol gespeeld bij de totstandkoming van een bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard.
SPECIFIEK
36.
De stadsregio heeft een nuttige rol gespeeld bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder
37.
Voor de ontwikkeling van strategische regionale projecten is het nodig dat de stadsregio beschikt over instrumentarium voor grondbeleid.
Toelichting:
30316
72
Regio om te wonen 13. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
ALGEMEEN
38.
De stadsregio vervult een belangrijke rol bij de sturing van de woningbouw en woningvoorraad in de regio.
39.
De regionale prestatieafspraken tussen stadsregio en Maaskoepel zijn effectief gebleken in het streven naar het behalen van het wettelijk vereiste bouwprogramma.
40.
Met de woningbouwconvenanten worden de voorwaarden geschapen voor een gedifferentieerde bevolkingsopbouw.
41.
De woningbouwconvenanten bevorderen een betere afstemming tussen woningvraag en aanbod.
42.
De woningbouwconvenanten leiden tot een gevarieerde woningvoorraad in de stadsregio.
43.
De woningbouwconvenanten dragen bij aan het voorkomen van een ruimtelijke tweedeling tussen arm en rijk.
SPECIFIEK 44.
De stadsregio heeft een nuttige rol gespeeld bij de totstandkoming van het regionaal aanbodmodel van woonruimteverdeling.
45.
Het is effectief dat het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing-2 (ISV-2) wordt uitgekeerd door de stadsregio en niet door de Provincie.
46.
De stadsregio heeft een goed onderhandelingsresultaat bereikt met het binnenhalen van gelden van het Rijk voor verstedelijking.
30316
73
Toelichting:
30316
74
Regio om te werken 14. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
ALGEMEEN
47.
De aanjaagfunctie bij de ontwikkeling en herstructurering van negen bedrijventerreinen is nodig voor de vermindering van het tekort aan bedrijventerreinen.
48.
De maatregelen ten behoeve van bereikbaarheid en woonkwaliteit van de stadsregio en RR2020 dragen bij aan verbetering van het vestigingsklimaat voor bedrijven en arbeidskrachten.
49.
De stadsregio heeft een bijdrage geleverd aan de afstemming tussen vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt.
50.
De stadsregio mist de positie, middelen en menskracht om de hoge prioriteit van (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen waar te maken.
51.
De stadsregio heeft bij het stimuleren van de economische ontwikkeling vooral een aanjaagfunctie richting andere partijen.
SPECIFIEK
52.
De door de stadsregio opgestelde “Economische Visie” levert een bijdrage aan verbreding van regionale economie met nieuwe clusters.
53.
De “Structuurvisie Retail en leisure 2003” draagt bij aan een verbetering en modernisering van het detailhandelaanbod en de vrijetijdsmarkt.
54.
De stadsregio is afhankelijk van de medewerking van afzonderlijke gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijvenconcentraties bij infrastructurele knooppunten.
30316
75
Toelichting:
30316
76
Gezonde en veilige regio 15. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
ALGEMEEN
55.
De stadsregio vervult een belangrijke rol in de ontwikkeling van een gezonde en veilige regio.
56.
De werkwijze van de stadsregio op het gebied van veiligheid en duurzaamheid is effectief.
57.
Het Regionaal Groenblauw Structuurplan 2 (RGSP2) levert een bijdrage aan een evenwichtige combinatie van groen en stedelijke functies.
58.
Uit regionale plannen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie blijkt dat (externe) veiligheid en duurzaamheid voor de stadsregio belangrijke thema’s zijn.
59.
RR2020 heeft een bewerkstelligd dat thema’s als veiligheid, duurzaamheid, een gezonde leefomgeving, ruimtelijke ordening en infrastructuur op een integrale manier worden benaderd. . SPECIFIEK
60.
De regio krijgt op termijn meer groen door de bijdrage die de stadsregio heeft geleverd aan de totstandkoming van de “Uitwerkingsovereenkomst voor 750 hectare natuur- en recreatiegebeid”.
61.
De milieusubsidies van de stadsregio stimuleren het opzetten van projecten die een bijdrage leveren aan de verbetering van de milieukwaliteit in de regio.
62.
De wijze waarop de stadsregio bezig is met de verbetering van de luchtkwaliteit, vormt een goede ondersteuning van gemeenten bij hun plannen om te bouwen en wegen aan te leggen.
30316
77
Zeer mee oneens
63.
De stadsregio oefent op een positieve manier invloed uit op de ontwikkelingen in het kader van luchtkwaliteit bij provincie en Rijk.
64.
Dankzij de coördinerende rol van de stadsregio bij het Groenakkoord, zijn onderdelen daarvan sneller uitgevoerd.
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
Toelichting:
30316
78
Sociale samenhang 16. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Zeer mee
Geen
eens
mening
ALGEMEEN
65.
De bestuursovereenkomst Regionale Agenda ‘Samenleving’ ondersteunt gemeenten bij de ontwikkeling van beleid voor werk en inkomen.
66.
De faciliterende taak van de stadsregio bij inburgering van nieuwe Nederlanders, bijvoorbeeld in het Inburgeringsoverleg stadsregio Rotterdam, is nuttig.
67.
De stadsregio heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan een duidelijke toegang tot de jeugdzorg.
68.
De stadsregio vervult haar regierol ten aanzien van de aansluiting tussen preventief en curatief jeugdbeleid goed in.
SPECIFIEK
69.
De stadsregio heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke onderbouwing van de programma’s in de jeugdzorg geleverd.
70.
De stadsregio heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de registratie, evaluatie en controle bij de jeugdzorg.
71.
De stadsregio heeft een bijdrage geleverd aan het verkleinen van de wachtlijsten in de jeugdzorg.
72.
Door het stimuleren van de ombouw van residentiële capaciteit in ambulante capaciteit sluit de jeugdzorg beter aan bij de vraag.
73.
Door het stimuleren van de ombouw van residentiële capaciteit in ambulante capaciteit kan de jeugdzorg in de stadsregio gerichter worden ingezet in begeleiding en behandeling van gezinnen met een complexe problematiek.
30316
79
Toelichting:
30316
80
O NDERDEEL 4: S UGGESTI ES / AANBEVELINGEN Welke aanbevelingen heeft u voor de stadsregio?
Zou de stadsregio weer moeten werken met een nieuwe beleidsprogramma? En zo ja, welke elementen zouden daarin opgenomen moeten worden?
Heeft u nog overige opmerkingen t.a.v. de stadsregio of dit onderzoek?
30316
81
BIJLAGE 2B: GEHANTEERDE VRAGENLIJSTEN VOOR PARTNERS
Geachte heer / mevrouw …, De stadsregio heeft voor de periode 2002-2006 een beleidsprogramma opgesteld. Daarin heeft het drie jaar geleden aangetreden dagelijks bestuur in concrete doelstellingen aangegeven wat het in vier jaar tijd wilde bereiken. Nu tegen het einde van zijn bestuursperiode wil het bestuur hierover verantwoording afleggen. Daarom heeft het dagelijks bestuur met de Regioraad afgesproken dit beleidsprogramma te evalueren. Om de objectiviteit en onafhankelijkheid van het onderzoek te garanderen, heeft het dagelijks bestuur het adviesbureau Berenschot gevraagd de beleidsevaluatie uit te voeren. Een belangrijk onderdeel van de evaluatie is deze enquête, die wordt voorgelegd aan raadsleden en bestuurders van alle deelnemende gemeenten en maatschappelijke en bestuurlijke partners van de stadsregio. De reacties op de enquête zullen samen met een documentenstudie worden verwerkt in een evaluatierapport dat naar verwachting begin volgend jaar het licht zal zien. In deze enquête kunt u als samenwerkingspartner aangeven in welke mate u vindt dat het dagelijks bestuur de gestelde doelstellingen heeft bereikt, en voorgestelde activiteiten heeft ondernomen. Daarbij vinden wij belangrijk hoe u de samenwerking met de stadsregio ervaart. Daarnaast willen wij van u weten hoe de stadsregio volgens u opereert op uw beleidsterrein(-en). Bij één van de eerste vragen van deze enquête kunt u daarom aangeven op welke relevant beleidsthema’s u thuis bent. Als u het collegeprogramma wilt gebruiken bij het invullen kunt u het vinden op www.stadsregio.nl.
Invulinstructie Een aantal vragen hebben de vorm van multiple-choice vragen. U geeft antwoord door het hokje aan te klikken dat u het meest van toepassing acht. De meeste vragen hebben de vorm van stellingen. Bij deze stellingen wordt u gevraagd in hoeverre u het met de stelling eens bent. U geeft antwoord door een kruisje te zetten in het hokje dat het meest overeenkomt met uw mening. Als u een bepaalde vraag niet kunt beantwoorden, bijvoorbeeld omdat u nooit met het onderwerp te maken heeft, dan zet u een kruisje in de laatste kolom "Weet niet / Niet van toepassing". Bij enkele vragen heeft u de mogelijkheid om commentaar of een toelichting te geven op uw antwoorden. De daarvoor bestemde ruimte is dan duidelijk aangegeven. Het invullen van de volledige vragenlijst duurt gemiddeld 10 tot 15 minuten. U kunt tussentijds stoppen met het invullen van de enquête. De tot op dat moment ingevulde antwoorden blijven dan gewoon bewaard. U kunt op ieder gewenst tijdstip het invullen van de vragenlijst hervatten. U hebt drie weken de tijd om alle vragen te beantwoorden. Wij vragen u uiterlijk 25 november de enquête af te ronden. Uw mening is van groot belang om tot een gewogen oordeel te komen. Daarom stellen we het zeer op prijs als u wilt meewerken.
30316
82
Vertrouwelijkheid Wij verzekeren u dat uw persoonlijke gegevens niet terugkomen in de rapportage. De conclusies van het rapport worden anoniem gerapporteerd. De individuele vragenlijsten komen niet ter inzage of in het bezit de stadsregio. De introductievragen zijn slechts bedoeld om algemene conclusies ten aanzien van een bepaalde deelpopulatie te kunnen trekken. Kortom: U kunt dus nooit persoonlijk worden aangesproken op iets dat u in deze vragenlijst heeft ingevuld.
Heeft u vragen? Voor vragen over het invullen van de vragenlijst kunt u contact opnemen met Marie-Christine van Dongen van Berenschot, telefoonnummer 030 – 2916 830 of per e-mail:
[email protected]. Voor vragen over het onderzoek kunt u contact opnemen met Rien Fraanje van Berenschot, telefoonnummer 030- 2916 916 of per e-mail:
[email protected].
30316
83
ONDERDEEL 1 INTRODUCTIEVRAGEN
17.
Wilt u hieronder uw gegevens invullen?
Onderstaande gegevens zijn nodig om de onderzoekers in staat te stellen om algemene conclusies te trekken over alle bestuurders en raadsleden binnen de stadsregio. Wij verzekeren u dat uw antwoorden anoniem worden verwerkt en strikt vertrouwelijk worden behandeld. U kunt dus niet worden aangesproken op de antwoorden in deze vragenlijst.
Naam organisatie: ______________________________________________________________ Naam:
______________________________________________________________
Functie invuller:
______________________________________________________________
E-mail adres:
______________________________________________________________
2.
Hoe lang bent u al functioneel betrokken bij de stadsregio Rotterdam?
θ
0 - 5 jaar
θ
> 5 jaar
Op welke beleidsvelden bent u actief? (meerdere antwoorden mogelijk) q
Algemeen bestuurlijk
q
Verkeer & vervoer
q
Ruimtelijke ordening
q
Wonen
q
Economie
q
Veiligheid
q
Milieu
q
Groen
q
Sociale zaken, werk en inkomen
q
Jeugdzorg
q
Anders
30316
84
O NDERDEEL 2: A LGE MENE VRAGEN OVER DE PRESTATIES VAN DE STADSREGIO 18. Ik ben bekend met het beleidsprogramma 2002-2006 van de stadsregio θ
Ja
θ
Nee
19. Zo ja, vindt u het beleidsprogramma is een goed instrument geweest om duidelijkheid te verschaffen over het te voeren beleid van de stadsregio? q
Ja
q
Nee
20. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee Mee onNeutraal Mee eens oneens eens 1. 2. 3. 4.
Het besluitvormingsproces in de stadsregio verloopt soepel en snel. Er is voldoende toegankelijke informatie over de ontwikkelingen in de stadsregio. De marketing van de stadsregio wordt professioneel aangepakt.
6.
Het (huidige) instrumentarium om plannen te verwezenlijken, is toereikend
7.
Er zijn resultaten geboekt die zonder de stadsregio niet of veel later tot stand zouden zijn gekomen De stadsregio heeft oog voor de aangrenzende (groot)stedelijke gebieden.
9.
10.
Geen mening
Het is duidelijk wat het dagelijks bestuur voor heeft met de stadsregio. Het dagelijks bestuur van de stadsregio is een betrouwbare contractpartner.
5.
8.
Zeer mee eens
Het dagelijks bestuur van de stadsregio weet voor de realisatie van zijn plannen steeds de juiste partners aan tafel te krijgen. De samenwerking van de stadsregio met omliggende gemeenten en aangrenzende regio’s is verbeterd.
30316
85
O NDERDEEL 3: B ELEI DSPROGRAMMA
Een bereikbare regio 21. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee Mee onZeer mee Neutraal Mee eens oneens eens eens 74. 75. 76. 77.
78.
79.
80.
81.
82. 83.
84. 85.
86.
De stadsregio vervult een belangrijke rol bij verkeer en vervoersvraagstukken in de regio . De werkwijze van de stadsregio op het gebied van verkeer en vervoer is effectief. De bereikbaarheid van de regio is verbeterd in de afgelopen periode. De stadsregio levert met het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan 2003-2020 (RVVP) een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid. De ruimtelijke plannen en projecten van de stadsregio, zoals het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP) en RR2020 leiden tot afname van overbodige mobiliteit. Ik heb geconstateerd dat de stadsregio werkt aan een intensievere benutting van de wegen en het OV-netwerk. Binnen SRR bestaat grote behoefte aan kleinschalig vraagafhankelijk openbaar vervoer, ook als dat per saldo duurder is voor reiziger en overheid dan het reguliere OV. Uitvoering van het Meerjarenplan Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer levert een belangrijke bijdrage aan een veilig, schoon en heel openbaar vervoer in de regio. Uitbreidingen van de P&R-voorzieningen is hard nodig voor de bereikbaarheid van de stad. De stadsregio heeft de afgelopen jaren de gevolgen van de aanzienlijke rijksbezuinigingen op het openbaar vervoer goed opgevangen. De concessieverlening OV heeft de stadsregio merkbaar centraler gepositioneerd. Ik heb gemerkt dat verkeersveiligheid voor de stadsregio de afgelopen periode hoge prioriteit had. De stadsregio levert een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de knooppuntstations Rotterdam CS en Schiedam-Centrum.
30316
86
Geen mening
Toelichting:
30316
87
Ruimte voor de toekomst 22. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens 87.
De stadsregio vervult een belangrijke rol bij ruimtelijke vraagstukken in de regio .
88.
De werkwijze van de stadsregio op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling is effectief. RR 2020 is een goede basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stadsregio in de komende jaren.
89.
90.
De stadsregio heeft een nuttige rol gespeeld bij de totstandkoming van een bedrijventerrein aan de noordrand van de Hoeksche Waard.
91.
De stadsregio heeft een nuttige rol gespeeld bij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder
92.
Voor de ontwikkeling van strategische regionale projecten is het nodig dat de stadsregio beschikt over instrumentarium voor grondbeleid.
Mee onZeer mee Neutraal Mee eens eens eens
Toelichting:
30316
88
Geen mening
Regio om te wonen 23. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee Mee onZeer mee Neutraal Mee eens oneens eens eens 93.
De stadsregio vervult een belangrijke rol bij de sturing van de woningbouw en woningvoorraad in de regio.
94.
De regionale prestatieafspraken tussen stadsregio en Maaskoepel zijn effectief gebleken in het streven naar het behalen van het wettelijk vereiste bouwprogramma.
95.
Met de woningbouwconvenanten worden de voorwaarden geschapen voor een gedifferentieerde bevolkingsopbouw. De woningbouwconvenanten bevorderen een betere afstemming tussen woningvraag en aanbod.
96.
97. 98.
De woningbouwconvenanten leiden tot een gevarieerde woningvoorraad in de stadsregio. De woningbouwconvenanten dragen bij aan het voorkomen van een ruimtelijke tweedeling tussen arm en rijk.
99.
De stadsregio heeft een nuttige rol gespeeld bij de totstandkoming van het regionaal aanbodmodel van woonruimteverdeling. 100. Het is effectief dat het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing-2 (ISV-2) wordt uitgekeerd door de stadsregio en niet door de Provincie. 101.
De stadsregio heeft een goed onderhandelingsresultaat bereikt met het binnenhalen van gelden van het Rijk voor verstedelijking.
Toelichting:
30316
89
Geen mening
Regio om te werken 24. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee Mee onNeutraal oneens eens 102.
De aanjaagfunctie bij de ontwikkeling en herstructurering van negen bedrijventerreinen is nodig voor de vermindering van het tekort aan bedrijventerreinen.
103.
De maatregelen ten behoeve van bereikbaarheid en woonkwaliteit van de stadsregio en RR2020 dragen bij aan verbetering van het vestigingsklimaat voor bedrijven en arbeidskrachten. De stadsregio heeft een bijdrage geleverd aan de afstemming tussen vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt. De stadsregio mist de positie, middelen en menskracht om de hoge prioriteit van (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen waar te maken.
104.
105.
Mee eens
Geen mening
Zeer mee eens
106. De stadsregio heeft bij het stimuleren van de economische ontwikkeling vooral een aanjaagfunctie richting andere partijen. 107.
De door de stadsregio opgestelde “Economische Visie” levert een bijdrage aan verbreding van regionale economie met nieuwe clusters.
108.
De “Structuurvisie Retail en leisure 2003” draagt bij aan een verbetering en modernisering van het detailhandelaanbod en de vrijetijdsmarkt. 109. De stadsregio is afhankelijk van de medewerking van afzonderlijke gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijvenconcentraties bij infrastructurele knooppunten.
Toelichting:
30316
90
Gezonde en veilige regio 25. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens 110.
De stadsregio vervult een belangrijke rol in de ontwikkeling van een gezonde en veilige regio.
111.
De werkwijze van de stadsregio op het gebied van veiligheid en duurzaamheid is effectief. Het Regionaal Groenblauw Structuurplan 2 (RGSP2) levert een bijdrage aan een evenwichtige combinatie van groen en stedelijke functies. Uit regionale plannen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie blijkt dat (externe) veiligheid en duurzaamheid voor de stadsregio belangrijke thema’s zijn. RR2020 heeft een bewerkstelligd dat thema’s als veiligheid, duurzaamheid, een gezonde leefomgeving, ruimtelijke ordening en infrastructuur op een integrale manier worden benaderd.
112.
113.
114.
115.
De regio krijgt op termijn meer groen door de bijdrage die de stadsregio heeft geleverd aan de totstandkoming van de “Uitwerkingsovereenkomst voor 750 hectare natuur- en recreatiegebeid”.
116.
De milieusubsidies van de stadsregio stimuleren het opzetten van projecten die een bijdrage leveren aan de verbetering van de milieukwaliteit in de regio.
117.
De wijze waarop de stadsregio bezig is met de verbetering van de luchtkwaliteit, vormt een goede ondersteuning van gemeenten bij hun plannen om te bouwen en wegen aan te leggen. De stadsregio oefent op een positieve manier invloed uit op de ontwikkelingen in het kader van luchtkwaliteit bij provincie en Rijk. Dankzij de coördinerende rol van de stadsregio bij het Groenakkoord, zijn onderdelen daarvan sneller uitgevoerd.
118.
119.
Mee onNeutraal eens
Mee eens
Zeer mee eens
Toelichting:
30316
91
Geen mening
Sociale samenhang 26. In hoeverre bent u het met de volgende stellingen eens? Zeer mee oneens 120.
De bestuursovereenkomst Regionale Agenda ‘Samenleving’ ondersteunt gemeenten bij de ontwikkeling van beleid voor werk en inkomen.
121.
De faciliterende taak van de stadsregio bij inburgering van nieuwe Nederlanders, bijvoorbeeld in het Inburgeringsoverleg stadsregio Rotterdam, is nuttig.
122.
De stadsregio heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan een duidelijke toegang tot de jeugdzorg. De stadsregio vervult haar regierol ten aanzien van de aansluiting tussen preventief en curatief jeugdbeleid goed in.
123.
124.
125.
126.
127.
128.
Mee onNeutraal eens
Mee eens
Zeer mee eens
De stadsregio heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke onderbouwing van de programma’s in de jeugdzorg geleverd. De stadsregio heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de registratie, evaluatie en controle bij de jeugdzorg. De stadsregio heeft een bijdrage geleverd aan het verkleinen van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Door het stimuleren van de ombouw van residentiële capaciteit in ambulante capaciteit sluit de jeugdzorg beter aan bij de vraag. Door het stimuleren van de ombouw van residentiële capaciteit in ambulante capaciteit kan de jeugdzorg in de stadsregio gerichter worden ingezet in begeleiding en behandeling van gezinnen met een complexe problematiek.
Toelichting:
30316
92
Geen mening
O NDERDEEL 4: S UGGESTI ES / AANBEVELINGEN Welke aanbevelingen heeft u voor de stadsregio?
Zou de stadsregio weer moeten werken met een nieuwe beleidsprogramma? En zo ja, welke elementen zouden daarin opgenomen moeten worden?
Heeft u nog overige opmerkingen t.a.v. de stadsregio of dit onderzoek?
30316
93
EVALUATIE BELEIDSPROGRAMMA STADSREGIO ROTTERDAM 2002 - 2006 S AMENVATTING
Utrecht, 11 januari 2006
Drs. Frank Beemer Drs. Rien Fraanje Ir. Michiel Kort Drs. Jorrit Stevens
1
EVALUATIE BELEIDSPROGRAMMA STADSREGIO ROTTERDAM 2002 - 2006 S AMENVATTING
INHOUD 1.
Blz.
DOEL EN WERKWIJZE ........................................................................... 6 1.1 1.2 1.3 1.4
A ANLEIDING VOOR DIT ONDERZOEK ................................................... 6 C ENTRALE VRAAGSTELLING ............................................................... 6 O NDERZOEKSMETHODEN ...................................................................7 R ESPONS ......................................................................................... 8
2.
CONCLUSIES ....................................................................................... 12
3.
CONCLUSIES PER BELEIDSTERREIN .................................................. 20 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
A LGEMENE OORDEL EN RESPONDENTEN ............................................. 20 B ESTUUR EN SAMENWERKING ...........................................................22 E EN BEREIKBARE REGIO ................................................................... 25 R UIMTE VOOR DE TOEKOMST ............................................................28 E EN REGIO OM TE WONEN ................................................................30 E EN REGIO OM TE WERKEN ............................................................... 32 E EN VEILIGE EN GEZONDE REGIO ...................................................... 35 R EGIO MET SOCIALE SAMENHANG ..................................................... 37
2
INLEIDING In het najaar van 2005 heeft Berenschot in opdracht van de stadsregio Rotterdam een evaluatie uitgevoerd van de werking van het beleidsprogramma 2002 – 2006. In deze samenvatting vindt u doel en werkwijze, de centrale conclusies met aanbevelingen, en de conclusies per beleidsterrein (ofwel per hoofdstuk uit het beleidsprogramma) terug. De onderbouwing voor de conclusies treft u aan in de hoofdrapportage, waarin per beleidsveld uitputtend is beschreven welke resultaten en output de stadsregio in deze periode, op deze specifieke doelstellingen heeft behaald.
3
1.
DOEL EN WERKWIJZE
1.1
A ANLEID ING VOOR D IT ONDERZOEK
De afgelopen periode heeft de stadsregio voor het eerst gewerkt met een beleidsprogramma. Het dagelijks bestuur wilde met het opstellen van een beleidsprogramma zijn keuzen transparant maken. Nu de gemeenteraadsverkiezingen weer in zicht komen en daarmee ook de bestuursperiode van het dagelijks bestuur van de stadsregio in zijn herfstdagen is beland, is de tijd gekomen om verantwoording af te leggen over de wijze waarop de stadsregio uitvoering heeft gegeven aan de doelstellingen uit het beleidsprogramma en de eerste palen te slaan voor een nieuw beleidsprogramma. 1.2
C ENTRALE VRAAGSTELLING
Het beleidsprogramma formuleert op de belangrijkste beleidsterreinen van de stadsregio de beleidsdoelstellingen. Op de terreinen verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening, regionale economische ontwikkeling en werkgelegenheid, jeugdzorg en regionale samenwerking staan in het programma enkele centrale doelstellingen geformuleerd. Met de evaluatie van de werking van het beleidsprogramma beantwoorden we de volgende centrale vraag: •
In hoeverre heeft de stadsregio de doelstellingen uit het beleidsprogramma 2002 – 2006 gerealiseerd of stappen gezet die in de toekomst zullen leiden tot realisatie van die doelstellingen?
Onze inzet De evaluatie betreft derhalve een evaluatie van het beleidsprogramma 2002-2006. We hebben dat nauwgezet gedaan op basis van de doelen zoals die zijn geformuleerd in “onze inzet” in het beleidsprogramma. Deze doelen vormen de scope van deze evaluatie. Andere doelen en terreinen, waaraan de stadsregio ook in die periode heeft gewerkt, maken daarom geen onderdeel uit van de evaluatie. Evenmin hebben we naar de interne organisatie gekeken. Deze evaluatie betreft dus geen integrale evaluatie van het functioneren van de stadsregio. 1.3
O NDERZOEKSMETHODEN
Om te komen tot het in dit rapport neergelegd oordeel zijn twee methoden voor gegevensverzameling toegepast: documentenonderzoek voor de vaststelling van de feiten en een breed uitgezette enquête voor de inventarisatie van de opvattingen. Bij de documentenstudie hebben wij op aanwijzingen van de medewerkers van de stadsregio nota’s, verslagen, investeringsprogramma’s, evaluaties, jaarverslagen en uitvoeringsprogramma’s bestudeerd. Voor de consultatie van opvattingen is een brede enquête uitgezet naar twee verschillende groepen. In de eerste plaats zijn alle geledingen van de deelnemende gemeenten uitgenodigd de digitale enquête in te vullen. Dat betekent dat wethouders, burgemeesters, raadsleden, gemeentesecretarissen en raadsgriffiers een mail hebben ontvangen met daarin het verzoek hun mening te geven over de stadsregio.
4
Omdat de “spontane respons” aanvankelijk tegenviel, en niet zou leiden tot de gewenste statistische betrouwbaarheidsmarge, is een aanvullende nabelactie uitgevoerd. Raadsleden en vertegenwoordigers van B&W’s die nog hadden gereageerd, werden telefonisch benaderd met de vraag om de enquête alsnog in te vullen of het aanbod de enquête telefonisch af te nemen. Deze actie is succesvol gebleken. Het heeft de respons onder de gemeenteraadsleden op 21% en de resultaten binnen de betrouwbaarheidsmarge van 10% gebracht. Daarnaast zijn ook maatschappelijke en bestuurlijke partners benaderd. Daartoe hebben wij ondermeer woningcorporaties, OV-bedrijven, bureau Jeugdzorg, projectontwikkelaars en andere bestuurlijke geledingen zoals ministeries, de provincie Zuid Holland en de regio’s Drechtsteden en Haaglanden gerekend. 1.4
R ESPONS
In totaal zijn 577 enquêtes uitgezet en zijn er 127 ingevuld retour gekomen. In onderstaande tabel staat het responsoverzicht verdeeld over de verschillende groepen opgenomen.
Uitgezette enquêtes
Respondenten
Percentage %
Wethouders
65
11
17%
Burgemeesters
17
8
47%
Gemeentesecretarissen
18
4
22%
Raadsgriffiers
17
6
35%
Raadsleden
421
87
21%
Partners
39
11
28%
Totaal
577
127
22%
Gemeenten
Met deze respons kunnen we onze uitspraken over de prestaties van de stadsregio in de periode 2002-2006 met een betrouwbaarheid van 90% doen over de hele populatie en de gemeenteraadsleden. Binnen de groep gemeenten is het nog relevant te vermelden dat van de 116 respondenten in deze groep 18 respondenten hebben aangegeven in de regioraad te zitten (16%). Deze 18 respondenten zijn onder te verdelen in 10 gemeenteraadsleden, 5 burgemeesters en 3 wethouders. De DB-leden hebben de enquete uiteraard niet ingevuld. De spontane respons van de totale doelgroep is teleurstellend te noemen, ook gezien onze uitgebreide ervaring met deze methode van gegevensverzameling. Voor een digitale enquete bij een pluriforme populatie, bijvoorbeeld in het kader van de evaluatie van een rijkssubsidieregeling, is grofweg een “spontane” respons van rond de 25% te verwachten zo is onze ervaring. Gezien de structurele verbinding van de respondenten met de stadsregio en gelet
5
op de ervaringen in andere regio’s, was onze verwachting dat de respons juist sterk boven de 25% zou liggen. Het tegendeel blijkt waar te zijn. Met het nabellen hebben we ook een bescheiden non-respons-onderzoek uitgevoerd. Dit leverde een viertal vaker genoemde overwegingen op om de enquete niet in te vullen: -
principiele bezwaren: de stadsregio is geen democratisch gelegitimeerd orgaan;
-
een persoon van de betreffende fractie heeft de enquete ingevuld, namens de hele fractie;
-
tijdsdruk, in twee varianten: i. sorry, ik had het nog willen doen, maar is er nog niet van gekomen ii. ik heb wel wat beters te doen.
Deze laatste variant relatief veel genoemd, en zegt mogelijk iets over een negatieve basishouding richting de stadsregio van een deel van de non-respons. De enquête bestond voor het grootste gedeelte uit stellingen. De respondenten is gevraagd de stellingen te scoren op een vijfpuntsschaal. Ook was er de mogelijkheid om tekstueel commentaar in te voeren en is een klein aantal open vragen gesteld. In de enquête was voor elk beleidsterrein ruimte geboden voor het meegeven van overige opmerkingen. Relatief veel respondenten hebben daarvan gebruik gemaakt.
6
2.
CONCLUSIES
Meetbaarheid Vooraf moeten we vaststellen dat het niet gemakkelijk is de resultaten van de activiteiten van de stadsregio in de afgelopen periode te meten. Met name de beleidsinspanningen van de stadsregio richten zich op langere-termijneffecten, die een bestuursperiode overstijgen. Daarnaast is de stadsregio ten principale een van de partners in het bestuurlijke netwerk op de verschillende beleidsterreinen. Het is dan ook niet gemakkelijk vast te stellen welke resultaten nu precies zijn toe te schrijven aan het werk van de stadsregio. Wel hebben we, mede dankzij de brede eigenstandige verslaglegging door de stadsregio, vrij goed de output van de stadsregio op de verschillende beleidsterreinen kunnen waarnemen.
De stadsregio heeft het beleidsprogramma in belangrijke mate uitgevoerd De stadsregio heeft op vrijwel alle doelen uit het beleidsprogramma in de afgelopen periode veel activiteiten ontplooid, en op significante onderdelen ook belangrijke output of, indien vast te stellen, resultaat geboekt. Dit wordt ondersteund door de opvatting van de respondenten over de mate waarin de stadsregio het programma heeft gerealiseerd. Het gemiddelde oordeel over de mate waarin de stadsregio het programma heeft gerealiseerd, is gematigd positief. Overigens is er wel enige differentiatie waar te nemen in de mate waarin resultaten zijn geboekt en welk type resultaten zijn geboekt. Op het gebied van verkeer en vervoer is de stadsregio in staat gebleken beleid te formuleren (RVVP, kadernota OV), en concrete resultaten te boeken, bijvoorbeeld op het terrein van sociale veiligheid, aanpak zwartrijden, verbeteren informatievoorziening bereikbaarheid en aanleg niet metro/tramlijnen. Op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling heeft de stadsregio beleidsmatig goed gepresteerd met het gereed komen van RR2020, dat bovendien door de interactieve opzet een sterke legitimatie kent. De gebiedsgerichte doelstellingen, grondbeleid en regionaal ontwikkelingsbudget zijn minder goed van de grond gekomen. Ten aanzien van economische ontwikkeling heeft de stadsregio in het beleidsprogramma te ambitieuze doelstellingen opgenomen, vooral waar het economische structuurversterking betreft is de positie van de stadsregio onvoldoende om eigenstandige doelen te formuleren. Op het terrein van volkshuisvesting is de stadsregio in staat gebleken beleidsuitgangspunten en afspraken met het Rijk, door te vertalen in uitvoeringafspraken met de regionale partners. Dat moet in de komende periode leiden tot een in meerdere opzichten evenwichtige woningvoorraad. De stadsregio heeft de (overwegend voorzichtig geformuleerde) doelstellingen op de gebieden milieu, natuur, gezondheid en veiligheid grotendeels waargemaakt. Bovendien heeft de stadsregio met het issue luchtkwaliteit laten zien slagvaardig te kunnen reageren op nieuwe omgevingsontwikkelingen. Ten slotte heeft de stadsregio betrekkelijk veel inspanningen geleverd om de relaties met de bestuurlijke partners, met name de gemeenten, te versterken. Dit is in het bijzonder in de richting van de gemeenteraden nog onvoldoende succesvol geweest.
7
We zien dat op de terreinen waar de stadsregio duidelijke bevoegdheden en middelen heeft de eigen doelen wat beter worden bereikt. Daarbij denken we bijvoorbeeld aan verkeer en vervoer en volkshuisvesting, waar de stadsregio beleid en activiteit kan realiseren en regisseren met behulp van bevoegdheden en middelen. Of is de stadsregio minder goed in staat de eigen ambities te formuleren op die terreinen waar hij een minder prominente rol speelt? Vooral ten aanzien van economische ontwikkeling geldt dat de geformuleerde ambities in het beleidsprogramma de positie van de stadsregio in het economische krachtenveld sterk overstijgen. Tegelijkertijd is de variatie in de waardering van de respondenten voor de verschillende beleidsterreinen vrij beperkt. Dit betekent dat de respondenten ofwel vanuit een algemeen beeld oordelen, ofwel de positie van de stadsregio op de verschillende terreinen juist op waarde schatten.
Naar uitvoering Terugkerend element in de commentaren van de respondenten is dat de stadsregio goed werkt levert, maar de aandacht meer moet verschuiven naar de uitvoering van beleid. Deze aansporing is uiteraard een exponent van een bredere trend in het denken over het openbaar bestuur. Een regionaal orgaan zoals de stadsregio, zal altijd een belangrijke (middel)lange termijnbeleidsfunctie behouden waarmee de regionale kaders worden geschapen waarbinnen met name gemeenten, maar ook bedrijven en maatschappelijke instellingen hun uitvoering kunnen organiseren. Anderzijds herkennen we wel dat op zijn minst de aansluiting tussen geformuleerd beleid, en de uitvoeringsinspanningen beter zichtbaar kan worden gemaakt. Het is in onze ogen de opgave voor een volgend beleidsprogramma uitvoeringsdoelen voor het beleid van RR2020, RVVP en dergelijke te benoemen en daarop te sturen. Dit betekent uiteraard niet dat de stadsregio die uitvoering zelf maar op zich moet nemen, het betekent echter wel dat de stadsregio nog duidelijker de uitvoering regisseert: uitvoerings- of realisatiedoelen formuleert, de uitvoering organiseert, het proces van realisatie volgt, waar nodig probeert te interveniëren en vervolgens verslag doet van de voortgang. Op een aantal terreinen, zoals de realisatie van de verstedelijkingsafspraken, zijn daarover afspraken gemaakt. In het nieuwe beleidsprogramma zouden dit type realisatiedoelstellingen uit de verschillende sectoren een plek kunnen krijgen, zodat het beleidsprogramma en de verantwoording daarover een integraal inzicht biedt in de effecten die het werk van de stadsregio moet sorteren en sorteert.
Beleidsprogramma is nuttig Het instrument beleidsprogramma wordt gewaardeerd door de stakeholders. Het is bekend bij veel stakeholders en vergroot de transparantie voor het optreden van het dagelijks bestuur. Het beleidsprogramma zou evenwel aan belang winnen als het ook zou fungeren als sturingsinstrument, vooral voor externe belanghebbenden. In de afgelopen periode is de cyclus van het beleidsprogramma (beleidsprogramma, tussenbalans, evaluatie) in feite parallel aan de reguliere plancyclus (begroting, jaarplan, jaarverslag, MARAPS) uitgevoerd. Ofschoon bij het opstellen van de jaarplannen door de hoofden wel degelijk de verbinding met het beleidsprogramma wordt gezocht, wordt in de reguliere stukken de verbinding niet expliciet gelegd. Gevolg is dat de lezers van de jaarversla-
8
gen zoeken hoe het staat met de realisatie van de doelen uit het programma, en daarmee een minder transparant beeld ontstaat. Ook blijkt het beleidsprogramma niet direct sturend voor het dagelijks werk van de medewerkers. Ofschoon de reguliere beleidsverantwoording door de stadsregio zonder meer adequaat is, bleek bij de evaluatie van het beleidsprogramma het ook niet altijd even gemakkelijk om de benodigde informatie te vinden voor de beoordeling in hoeverre een doelstelling is behaald. Zou het beleidsprogramma fungeren als sturingsinstrument, dan zou elk beleidsstuk (en ook uitvoeringsprogramma overigens) terug verwijzen naar de doelstelling die de notitie beoogt te realiseren. Jaarlijkse verslaglegging over de mate waarin de beoogde beleidsdoelen worden behaald, zal de betekenis van het beleidsprogramma aanzienlijk vergroten. Door het beleidsprogramma leidend te maken bij de interne sturing (aan welke doelstelling draagt deze activiteit bij?) is vervolgens geen extra vertaalslag nodig. Dit betekent echter wel dat de interne sturing, ook begroting en verslaglegging, verandering zou ondergaan.
Draagvlak bij gemeenteraden aandachtspunt De Stadsregio scoort wat ons betreft opvallend goed als het om de waardering van de activiteiten gaat: gemiddeld een duidelijke voldoende, en dat is voor een intermediair bestuursorgaan met vooral een langetermijnperspectief zeker niet vanzelfsprekend. Uit de enquête blijkt echter een relevant verschil in waardering voor de stadsregio, afhankelijk van de functie die de respondent vervult. Burgemeesters, wethouders en in mindere mate gemeentesecretarissen oordelen over het algemeen ook positief over de prestaties van de stadsregio. Dit bevestigt het landelijke beeld van de stadsregio’s als een primair bestuurlijk en misschien wel “bestuurders”orgaan. De raadsgriffiers en gemeenteraadsleden zijn heel wat kritischer over nut en optreden van de stadsregio. Daarbij kunnen we bovendien niet uitsluiten dat bij de uiteindelijke doorsnede van de respondenten uit de gemeenteraden sprake is geweest van zelfselectie; ongeïnteresseerde raadsleden hebben de enquête waarschijnlijk minder vaak ingevuld dan zij die geïnteresseerd zijn in het werk van de stadsregio. Bovendien bleek de “spontane respons” op de enquête toch teleurstellend laag. Uit de telefonische nabelactie (met gemeenteraadsleden) weten we dat een deel van de non-respons is ingegeven door principiële bezwaren (niet democratisch gelegitimeerd), te weinig kennis van het werk van de stadsregio, maar ook vanwege het beperkte belang dat er aan wordt toegekend. Anderzijds is gebleken dat bepaalde gemeenteraadsfracties de enquête “hebben overgelaten” aan de collega die de stadsregio “in portefeuille heeft”. Die fracties zijn van mening dat zijn of haar opvatting over de stadsregio kan gelden voor alle fractieleden. Niettemin kunnen de cijfers van de gemeenteraadsleden enigszins geflatteerd zijn. Het blijft dus van belang te zoeken naar methoden om de raden van de deelnemende gemeenten te blijven betrekken bij de stadsregio Rotterdam. Projectmatige interactieve processen zijn daarvoor niet voor alle gemeenteraadsleden voldoende. Hoewel het interactieve proces van RR2020 goed wordt gewaardeerd, vindt een aanzienlijk deel van de gemeenteraadsleden dat de betrokkenheid van de gemeenten beter kan. Wij hebben de indruk dat een bepaalde groep gemeenteraadsleden meer verwacht van de stadsregio, zeker niet de hele populatie. Daarnaast is de groep raadsleden die minder interesse toont voor de stadsregio, niet in alle gemeenten even groot. Dit zou pleiten voor een strategie die uitgaat van maatwerk (in welke gemeente is de interesse laag, en welke kanalen kunnen we benutten
9
om die raadsleden te bereiken), liever dan extra regiobrede inspanningen. De stadsregio doet in dat opzicht al het nodige. Overigens is de beperkte interesse van gemeenteraadsleden voor regionale vraagstukken voor kaderwetgebieden en andere regio’s een bekend probleem zo is onze ervaring. Ten slotte vormen de raadsgriffiers een doelgroep waarmee de stadsregio het relatiemanagement moet versterken. Zij zijn minder tevreden over de resultaten van het beleidsprogramma, en zijn juist ook een belangrijk kanaal om de gemeenteraadsleden te bereiken, door regionale thema’s te agenderen.
10
3.
CONCLUSIES PER BELEIDSTERREIN
Zoals gezegd is er wel degelijk enige variatie te onderkennen tussen de diverse beleidsterreinen in de mate waarin de ambities gestalte hebben gekregen. In dit hoofdstuk geven we de conclusies per hoofdstuk van het beleidsprogramma weer. Voor elk hoofdstuk van het beleidsprogramma geven we ter herinnering de geformuleerde doelen uit “onze inzet” weer, en bespreken de conclusies. Voorafgaand bespreken we de algemene oordelen over de stadsregio, zoals de respondenten die in de enquete hebben weergegeven. 3.1
A LGEMENE OORDEL EN RESPONDENTEN
De bekendheid van het beleidsprogramma is bij gemeenten goed te noemen. Ruim 70% kent het programma. De onbekendheid vanuit gemeenten zit voornamelijk in de gemeenteraden. Dit is enerzijds te verwachten omdat lang niet alle raadsleden bezig zijn met regionale vraagstukken. Anderzijds geeft het aan dat het beleidsprogramma van de stadsregio niet in alle raadsfracties onderwerp van bespreking is. Partners scoren redelijk, iets meer dan de helft. 80% van beide categorieën vindt dat het beleidsprogramma ook een goed instrument is geweest voor de stadsregio om duidelijkheid te verschaffen over het te voeren beleid. Wij concluderen dat het beleidsprogramma 2002-2006 aan zijn doelstelling voldaan. Respondenten vinden dat de stadsregio voor de nieuwe periode weer een beleidsprogramma zou moeten maken. Belangrijk hierbij is het proces van totstandkoming: goed betrekken van individuele gemeenten, zodat draagvlak ontstaat. Waar het accent in het huidige programma ligt op plannen maken, moet het accent in het volgende programma voornamelijk zijn gericht op uitvoering. Inhoudelijk zou het programma in eerste aanleg gericht moeten zijn op de terreinen waar de stadsregio een verantwoordelijkheid heeft. Er zijn verschillende prioritaire thema’s genoemd, zonder dat daarin een eenduidige richting is te onderkennen. Waar een aanzienlijk deel van de respondenten pleit voor meer focus van de stadsregio, worden tegelijkertijd “nieuwe” beleidsterreinen genoemd als terrorisme en armoede. Vanuit de gemeenten wordt in algemene zin positief geoordeeld over de stadsregio. Er zijn twee stellingen die niet goed scoren. De besluitvormingsstructuur wordt als intransparant beoordeeld. Dit raakt aan de discussie over structuur en werkwijze die het DB heeft geëntameerd. Vergaande wijzigingen om tot transparantere besluitvorming te komen worden echter enerzijds geblokkeerd door het wettelijk kader waarbinnen de stadsregio opereert (de nieuwe wgr-plus) en anderzijds door gebrek aan overeenstemming tussen de gemeenten. Hiernaast laat de tijdigheid van de invloed van de gemeenteraadsleden te wensen over, aldus de respondenten. Ook dit is een herkenbaar punt, dat ook in andere stadsregio’s speelt, en waarbij ook de verwachtingen van de gemeenteraadsleden nogal eens diffuus blijken. Ze hebben immers steeds de mogelijkheid om kennis te nemen van de thema’s waar de stadsregio aan werkt, maar blijken dit weinig te doen zolang er geen sprake is van formele besluitvorming. Griffiers zijn mogelijk een geschikt kanaal om er voor te zorgen dat de gemeenteraden op het juiste moment inbreng kunnen leveren. Vervolgens zijn de antennefunctie van de stadsregio – weten wat er speelt in de regio - en de betrokkenheid van de regioraadsleden verbeterpunten. Dit laatste punt komt toch ook wel tot uiting in de respons van de regioraadsleden zelf (56% van de leden heeft de enquête ingevuld, 44% dus niet).
11
Ook vanuit de partners wordt in algemene zin positief geoordeeld over de stadsregio. Twee stellingen scoren neutraal, de rest scoort positief (mee eens). Neutraal scoren de soepelheid en snelheid van het besluitvormingsproces en de mate waarin het instrumentarium toereikend is om plannen te verwezenlijken. Uitvoeringsgerichte stellingen dus. 3.2
B ESTUUR EN SAMENWERKING
In dit hoofdstuk staan de doelstellingen centraal die in het beleidsprogramma staan onder “Partners in regionaal bestuur” en “Regionaal besturen en samenwerken”. “Wij willen de relaties met de gemeenten in de regio versterken en hun betrokkenheid bij bovenlokaal bestuur verder vergroten. Wij doen dat onder meer door – naast de normale vergaderingen met de regioraad – regelmatig te overleggen met colleges van B&W, raden en/of raadscommissies in de gemeenten.” “Namens de gemeenten in de regio zullen wij de nieuwe regering aanspreken op de ‘openstaande rekeningen’ op het terrein van ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer.” “Wij zullen ons maximaal inspannen voor realisatie van onze voorstellen voor wetgeving voor regionaal bestuur, inclusief rechtstreekse verkiezingen van het regiobestuur door de bevolking in 2006. / Wij zetten ons actief en continu in om het rijksbeleid in de gewenste richting te beïnvloeden en het regionaal bestuur een effectieve wettelijke basis te verschaffen.” “Wij zullen de komende periode nieuwe initiatieven nemen om het draagvlak voor regionaal bestuur bij gemeenten, bevolking, maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven te versterken.” “Wij zetten in op het versterken van de samenwerking met omliggende gemeenten en aangrenzende regio’s, wat op termijn kan leiden tot wijziging van de gebiedsgrenzen. / Wij beoordelen ieder bestaand of zich nieuw aandienend samenwerkingsverband voortdurend op zijn meerwaarde. Bij het aangaan van nieuwe samenwerkingsvormen bezien wij of bestaande vormen kunnen worden opgeheven. Daarbij is geen enkel samenwerkingsverband op voorhand “heilig”.” “Inzet van ons beleid blijft een goed bereikbare regio met een goed leefklimaat. De verbetering van de verkeersveiligheid houdt hoge prioriteit.
De stadsregio heeft initiatieven ontplooid op alle voornemens in het beleidsprogramma. Dat heeft echter in beperkte mate tot een groter gevoel van betrokkenheid van de gemeenten geleid. De doelstellingen die de stadsregio zich ten doel heeft gesteld ten aanzien van “regionaal bestuur en samenwerking” krijgen grotendeels een overall beoordeling neutraal. Onder de respondenten heerst echter wel steeds verdeeldheid. Ten aanzien van het vergroten van de betrokkenheid geldt dat ongeveer de helft van de respondenten vindt dat er meer overleg plaats zou moeten vinden tussen stadsregio en college en gemeenteraad. In de antwoorden vanuit de gemeenteraad klinkt dit sterker door dan in de antwoorden vanuit het college. Dit is een patroon wat bij meer stellingen zichtbaar is,
12
bijvoorbeeld ten aanzien van informatievoorziening en informeren door vertegenwoordigers van de eigen gemeente in het db van de stadsregio. Het interactieve proces rondom RR2020 wordt positief beoordeeld, maar dit wordt door een aanzienlijk deel van de respondenten niet voldoende geacht als middel om de gemeenten te betrekken. Dit is een weerbarstig probleem, dat voor velen samenhangt met de ambigue status van niet gekozen middenbestuur. Voor de meeste opvattingen geldt enige verdeeldheid onder raadsleden. Gezien de regiobrede voorzieningen die de stadsregio al heeft getroffen is maatwerk per gemeente, en zoeken naar specifieke kanalen voor de ontevreden doelgroep onder de gemeenteraadsleden, wellicht de sleutel om substantiële verbeteringen te realiseren. Dan zijn er nog de inspanningen van de stadsregio ten aanzien van de juridische en democratische positie van de stadsregio. De inspanningen en de lobby vanuit de stadsregio worden, hoewel niet altijd even succesvol, over het algemeen gewaardeerd. 3.3
E EN BER EIK BARE R EGIO “Inzet van ons beleid blijft een goed bereikbare regio met een goed leefklimaat. De verbetering van de verkeerveiligheid houdt hoge prioriteit.” “Wij zullen de inzet van innovatieve technieken van verkeersmanagement stimuleren en de mogelijkheden van actuele reizigersinformatie uitbreiden met als doel een betere benutting van bestaande en nieuwe infrastructuur.” “Wij richten ons ruimtelijke ordeningsbeleid en investeringsbeleid zo in dat overbodige mobiliteit wordt voorkomen en uitwisseling tussen verschillende vervoersvormen beter mogelijk gemaakt.” “Wij werken samen met anderen aan een veilig, schoon en heel openbaar vervoer.” “Wij willen de kostendekkendheid van het openbaar vervoer verhogen door nieuwe zoneindelingen en tariefdifferentiatie bespreekbaar te maken.”
De stadsregio heeft op vrijwel alle beleidsdoelstellingen op het terrein van verkeer en vervoer nieuwe activiteiten ontplooid in de afgelopen periode. De stadsregio heeft beleid ontwikkeld (RVVP, kadernota Openbaar Vervoer), maar ook uitvoering van beleid gestimuleerd en georganiseerd met behulp van bevoegdheden (OV-concessies) en middelen (zoals de BDU-subsidies). De stadsregio opereert daarbij in een druk bestuurlijk en uitvoerend netwerk van gemeenten, departementen, OV-bedrijven en andere marktpartijen en dat vraagt derhalve het een en ander van de procesvaardigheid. Dit heeft op een aantal punten geleid tot heel concrete resultaten “buiten”, zoals het verbeteren van de sociale veiligheid en de aanpak van het zwartrijden in het OV, verbeteren van de informatievoorziening over de bereikbaarheid en de aanleg van nieuwe metro- en tramlijnen. Vrijwel steeds als resultante van samenwerking tussen verschillende partijen, waaronder de stadsregio. De beleidsontwikkeling zal pas op langere termijn effect moeten gaan sorteren.
13
Uit de enquête blijkt dat ook de bij de stadsregio betrokkenen over het algemeen gematigd positief zijn over de inzet de regio bereikbaarder en veiliger te maken, maar kritischer over de geboekte resultaten. De stelling dat de stadsregio een belangrijke rol bij verkeer en vervoersvraagstukken in de regio vervult levert een gemiddelde score van 4,o op, waarbij gemeentesecretarissen, burgemeesters en wethouders met 4,3, 4,5 en 4,5 nog hoger scoren. De partners komen hier tot een 4,8. De centrale stelling, dat de afgelopen periode de bereikbaarheid van de stadsregio daadwerkelijk is verbeterd, levert echter “oneens” als uitkomst op. Kennelijk weten de respondenten de positie van de stadsregio als een van de spelers in het netwerk op waarde te schatten; de inspanningen van de stadsregio worden goed gewaardeerd, ondanks dat de bereikbaarheid van de regio, een van de essentiële doelstellingen voor de afgelopen periode, naar hun oordeel niet verbeterd is. De rol van de stadsregio op het terrein van verkeer en vervoer wordt ook ten opzichte van andere beleidsterreinen positief gewaardeerd. Met een aantal “harde instrumenten” zoals het beheer van OV-concessies en de allocatie van de middelen uit de BDU kan de stadsregio, sterker dan op andere beleidsterreinen, ook uitvoering van beleid in de regio regisseren en dit is natuurlijk zichtbaarder dan lange termijn beleid. De stadsregio heeft het instrumentarium ook daadwerkelijk ingezet voor de beleidsdoelen uit het beleidsprogramma, en (met partners) een aantal zichtbare resultaten geboekt. Voor met name het RVVP geldt dat de resultaten zich in een volgende periode moeten manifesteren. Het zou dan ook de opgave voor een nieuw beleidsprogramma moeten zijn om duidelijke doelen voor uitvoering in een volgende periode te formuleren. De Tussenbalans meldt dat de stadsregio ‘positief-kritisch’ staat tegenover de beleidsvoornemens die in de Nota Ruimte zijn opgenomen en dat ‘veel van de stadsregionale ambities terug zijn te vinden in de beleidsvoornemens van het kabinet op het gebied van ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In de enquête is de respondenten gevraagd of het db de regionale opvattingen op het gebied van ruimtelijke ordening en mobiliteit duidelijk bij het kabinet heeft overgebracht. De gemiddelde score overall is neutraal (3,3). Opnieuw is het college van gemeenten iets positiever dan vertegenwoordigers uit de raad. Er is verdeeldheid, maar binnen allebei de groepen neigen de scores naar neutraal en mee eens. 3.4
R UIMTE VOO R D E TO EKOMST “Wij wachten niet op een “Vijfde Nota Extra” van een nieuw Kabinet, maar werken op basis van onze eigen visie verder aan een regionaal structuurplan. Dit structuurplan stellen wij op in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, die het te zijner tijd zal vastellen als streekplan. Tegelijk streven wij ervaar dat ons regionale structuurplan de wettelijke status krijgt van streekplan en niet meer voor goedkeuring hoeft te worden voorgelegd aan provinciale staten” “In goed overleg met de provincie en aangrenzende gemeenten en regio’s zetten wij in op verstedelijking in de driehoek Rotterdam – Zoetermeer – Gouda en in de zuidflank van de Randstad, waaronder bedrijventerreinen in de ZuidplasPolder en de noordrand van de Hoeksche Waard.” “In overleg met de gemeenten in de stadsregio stellen wij een regionaal grondbeleid op. Van de rijksoverheid vragen wij te voorzien in de wettelijke regelingen die de stadsregio in staat
14
stellen dit grondbeleid ook af te dwingen, wanneer dat in het belang van de regio als geheel noodzakelijk is.” “Wij streven naar het instellen van regionaal ontwikkelingsfonds dat gevuld wordt met rijksbijdragen, een ‘openruimteheffing’ en eigen regionaal omslagstelsel.
Het magnum opus op het ruimtelijke gebied, en eigenlijk voor bijna het hele werkterrein van de stadsregio in de afgelopen bestuursperiode, was natuurlijk de totstandkoming van het regionaal structuurplan, RR2020. De stadsregio nam zich voor om dit in samenwerking met de provincie van de grond te krijgen en heeft dit zonder meer weten te realiseren. RR2020 is bovendien een mooi voorbeeld geworden hoe je in de beleidsvormende fase betrokkenen en belanghebbenden bij je planvorming kunt betrekken. De stadsregio krijgt ook vanuit de enquête positieve recensies op RR2020. De respondenten zien het plan als een goede basis voor de ruimtelijke ontwikkeling binnen de stadsregio in komende jaren. Met RR2020 heeft de stadsregio een belangrijk en ook integrerend deel van de beleidsontwikkeling gerealiseerd, met uitstraling naar verkeer en vervoer, economie, wonen en groen en milieu. Het bijbehorende uitvoeringsprogramma is ook vastgesteld en daarmee werpt RR2020 ook zijn schaduw vooruit naar een volgend beleidsprogramma. Dat beleidsprogramma zal duidelijk moeten maken welke uitvoeringsdoelen de stadsregio zich zal stellen. Ook de respondenten kijken er zo tegenaan. Tegenover het succes van RR2020 staan de wat bleke resultaten ten aanzien van de beide gebiedsontwikkelingsdoelstellingen, het grondbeleid en het regionaal ontwikkelingsfonds. Voor de daadwerkelijke gebiedsontwikkeling wordt de stadsregio niet als trekkende kracht gezien (dat is ook logisch gezien het feit dat deze gebieden niet tot territorium van de stadsregio behoren), en het resultaat is dan ook maar voor een klein deel aan de stadsregio te danken. Het grondbeleid en het ontwikkelingsfonds blijven een complexe kwestie en dat geldt natuurlijk niet alleen voor de stadsregio. De ontwikkeling van het instrumentarium op rijksniveau verloopt traag, maar ook het regionale draagvlak voor inzet ervan is niet breed. Dat neemt niet weg dat het instrument van het grondbeleid juist voor bovenlokale ontwikkeling een interessant instrument kan zijn. Gemeentebestuurders en partners vinden dit ook, zo blijkt uit de enquete, in tegenstelling tot gemeenteraadsleden en raadsgriffiers. Als de stadsregio het instrument van het grondbeleid in de komende periode van de grond wil krijgen, zal zij eerst moeten zorgen voor draagvlak bij de gemeenten, en in het bijzonder in de gemeenteraden. 3.5
E EN R EGIO OM TE WONEN “Wij scheppen de voorwaarden voor een gedifferentieerde bevolkingsopbouw en wij willen geen ruimtelijke tweedeling tussen rijk en arm.” “Aard, omvang en samenhang van de stedelijke vernieuwing in ons gebied vereisen dat het rijk investeringsbudget stedelijke vernieuwing rechtstreeks toekent aan de stadsregio.”
De stadsregio heeft op de drie kerndoelstellingen uit het beleidsprogramma veel activiteiten ondernomen. Ten aanzien van de gedifferentieerde bevolkingsopbouw, het tegengaan van ruimtelijke segregatie en de kwaliteitsverbetering stedelijk gebied heeft de stadsregio be-
15
leidsmatige uitgangspunten weten te transformeren in concrete uitvoeringsafspraken met regionale partners. Als die uitvoeringsafspraken worden nagekomen zal de stadsregio inderdaad een belangrijke bijdrage leveren aan de in het beleidsprogramma geformuleerde doelstellingen. Met de delegatie van de ISV-bevoegdheden door de provincie heeft de stadsregio een regionaal budget weten te creëren. Natuurlijk heeft de stadsregio daarbij gedeeltelijk geprofiteerd van de bredere ontwikkeling dat verschillende departementen in toenemende mate de stadsregio’s zien als de juiste partners voor prestatie-afspraken. De stadsregio is er op dit terrein goed in geslaagd de doorvertaling te maken naar afspraken in de regio. De middelen daarbij uiteindelijk vrijkomen helpen uiteraard wel bij het uitoefenen van deze regierol. Een verklaring voor de gematigd positieve score van de respondenten is dat er weliswaar afspraken zijn gemaakt en voorwaarden zijn geschapen maar dat resultaten en effecten pas in de komende periode zichtbaar kunnen worden. Vanuit omringende gemeenten wordt aangegeven dat de Rotterdamse agenda en problematiek in hun ogen teveel doorklinkt in het beleid en de beleidskeuzes van de stadsregio. Dat lijkt ons een signaal om serieus te nemen en desgewenst nader te onderzoeken ten behoeve van toekomstige beleidsvorming. Bijvoorbeeld ten aanzien van het spreidingsbeleid. 3.6
E EN R EGIO OM TE WERKEN “Stimuleren van de vernieuwing van de bestaande pijlers van de regionale economie en van de verbreding van de economie met nieuwe clusters.” “Opheffen van het tekort aan de bedrijventerreinen, met tegelijk aandacht voor intensief en duurzaam ruimtegebruik, herstructurering van verouderde terreinen en een selectief uitgiftebeleid.” “Versterken van het vestigingsklimaat in de regio door maatregelen die zijn gericht op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat en vergroten van de bereikbaarheid.” “Vernieuwen van de glastuinbouwsector via behoud van hoogwaardige clusters en saneren van oude en of verspreide kassen.” “Goede afstemming van vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkt.” “Goede aansluiting van het opleidingsniveau van de bevolking bij de eisen van een vernieuwde economie in combinatie met een adequate koppeling van kennisinstituten.”
De stadsregio heeft in de afgelopen periode geen grote stappen kunnen zetten in het realiseren van de doelstellingen uit het beleidsprogramma op het gebied van economie. In het bijzonder de bijdrage aan de structuurversterking van de economie (innovatie en verbreding van de economie, waaronder de glastuinbouwsector, en de aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidmarkt) is miniem geweest. De bijdrage aan het vestigingsklimaat is vooral indirect, via beleidsontwikkeling op relevante randvoorwaardelijke beleidsterreinen als ruimtelijke ontwikkeling (RR2020), het stimuleren van bereikbaarheid (diverse mobiliteitsmaatregelen) en het creëren van kwalitatief interessant woningaanbod (woningbouwconvenanten en verstedelijkingsafspraken). Tenslotte heeft de “aanjaagrol” richting partijen met meer
16
uitvoeringskracht voornamelijk invulling gekregen in het procesmanagement bij ontwikkeling van enkele bedrijventerreinen, maar het resultaat daarvan is tot op heden beperkt. De geïnterviewden in de enquête lijken de stadsregio ook niet veel invloed op de economische ontwikkeling toe te dichten. Ze zijn het toch grotendeels eens met de stelling dat de stadsregio bij het stimuleren van de economie vooral een aanjaagfunctie naar andere partijen heeft. Op de overige stellingen ten aanzien van economische ontwikkeling wordt overigens vooral zeer neutraal gescoord. Het lijkt er op dat de respondenten zich hiervan geen scherp beeld hebben kunnen vormen. Uit het beleidsprogramma blijkt dat de stadsregio voor zichzelf in deze periode aanvankelijk een grotere rol had toebedeeld. Wij concluderen dat de bevoegdheden en middelen van de stadsregio (ten opzichte van andere actoren) te marginaal zijn voor beleidsdoelstellingen op het terrein van economische structuurversterking. De stadsregio voert vooral economisch beleid met ruimtelijke keuzes, het verbeteren van bereikbaarheid en het creëren van een aantrekkelijke woonomgeving. De stadsregio kan daarnaast mogelijk een aanjaagrol vervullen richting andere partijen. Het lijkt er ook op dat bijvoorbeeld het ministerie van Economische Zaken dit in toenemende mate vraagt. Dat vereist echter wel wezenlijk andere competenties dan het coördineren en formuleren van beleidskeuzes. Ook de stadsregio kwam overigens al snel tot het inzicht dat het ambitieniveau van de stadsregio in het beleidsprogramma hier groter was dan zij gezien de beschikbare bevoegdheden en middelen kan waarmaken. Mogelijk heeft hierbij de eigen dynamiek van het ontwikkelen van een beleidsprogramma een rol gespeeld, waarbij ieder beleidsveld voor zichzelf een volwaardige plek wilde realiseren. Voor economie heeft dit echter tot een overschatting van de eigen impact geleid. Indien een nieuw DB vindt dat de stadsregio wel degelijk een zwaardere rol moet vervullen bij economische ontwikkeling, wat op zichzelf voorstelbaar is, zal het zich eerst de instrumenten en middelen moeten verschaffen om die rol ook te kunnen waarmaken. Hetzelfde geldt voor gemeenten die vinden dat de stadsregio economische ontwikkeling sterker moet stimuleren; verschaf de stadsregio de instrumenten en/of middelen om dat te kunnen doen, bijvoorbeeld in een actieprogramma op regionaal niveau waarin de gezamenlijke instrumenten en middelen van de gemeenten worden gebundeld.
3.7
E EN V EIL IGE EN GEZONDE R EGIO “Wij zetten ons in voor een leefbare regio met een afwisselende, integrale verwevenheid van groen en stedelijke functies.” “Wij bevorderen dat veiligheid, duurzaamheid en een gezonde leefomgeving integraal gewaarborgd worden in plannen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie.” “Wij nemen initiatieven om samen met de gemeenten te komen tot een regionale afstemming in de toepassing van regelgeving op het gebied van milieu en veiligheid, waarbij voldoende ruimte is voor maatwerk voor het effectief oplossen van knelpunten bij de verstedelijkingsopgave.”
17
“Wij zullen samen met onze bestuurlijke partners beleid ontwikkelen voor een evenwichtige uitbreiding van groenvoorzieningen.” “Wij streven ernaar dat de groenblauwe structuur uit het RGSP de planologische status van streekplan krijgt via koppeling aan het regionaal structuurplan (RSP).”
De stadsregio heeft op elk van de geformuleerde doelen activiteit ondernomen, en ook resultaat geboekt. Daarbij moet gezegd worden dat met name de eerste twee doelstellingen betrekkelijk weinig ambitieus geformuleerd waren in het beleidsprogramma. In plannen als RR2020 en het RVVP hebben de thema’s duurzaamheid en veiligheid hun plek veroverd. De uitwerkingsovereenkomst zorgt er verder voor dat de regio er over vijftien jaar 750 hectare bij heeft. Tot slot is het RGSP2 vastgesteld waarbij de stadsregio bovendien een voorname rol heeft gespeeld bij de totstandkoming ervan. Voor de gemeentelijke en andere partners is de rol van de stadsregio bij de ontwikkeling van groen en facilitering van veiligheid en duurzaamheid niet heel erg zichtbaar. De stellingen “De stadsregio vervult een belangrijke rol in de ontwikkeling van een gezonde en veilige regio” en “De werkwijze van de stadsregio op het gebied van veiligheid en duurzaamheid is effectief” scoren bij de deelnemende gemeenten neutraal (3,4 respectievelijk 2,9). Ook partners scoren neutraal op deze stellingen (tweemaal 3,3). Aan het begin van deze bestuursperiode leek het issue milieu aan het einde van zijn levenscyclus. Met de Europese regelgeving (en de Nederlandse interpretatie daarvan) ten aanzien van de luchtkwaliteit, is het thema milieu ineens weer een issue met attentiewaarde geworden. De leden van de colleges van gemeenten zijn positiever over de wijze waarop de stadsregio is ingesprongen op het thema luchtkwaliteit. Net als de partners gaven zij aan het eens te zijn met de stelling “De wijze waarop de stadsregio bezig is met de verbetering van de luchtkwaliteit, vormt een goede ondersteuning van de gemeenten bij hun plannen om te bouwen en wegen aan te leggen”. Hiermee heeft de stadsregio getoond zich slagvaardig te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Het duidelijk dat een volgend beleidsprogramma doelstellingen en strategieën moet bevatten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de regio, de consequenties voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen. 3.8
R EGIO MET SOC IALE SAMENHANG “Wij ondersteunen gemeenten bij het ontwikkelen van beleid voor werk en inkomen.” “Wij faciliteren de inburgeringtrajecten voor allochtonen.” “Wij bevorderen de ontwikkeling van instrumenten voor sociaal beleid.” “Wij willen tenminste 10 procent van de opvangcapaciteit voor jongeren in tehuizen ombouwen ten gunste van gezinsgerichte en sociale begeleiding.” “Wij bevorderen de wetenschappelijke onderbouwing van programma’s voor jeugdzorg.” “Wij versterken de registratie, evaluatie, controle bij de uitoefening van jeugdzorg.”
18
Conform de doelstellingen in het beleidsprogramma heeft de stadsregio een faciliterende rol gespeeld bij het sociaal beleid door partijen bij elkaar te brengen, enkele specifieke instrumenten te (co)produceren, en de subsidieverordening sociaal beleid te ontwikkelen. In de jeugdzorg is de transformatieopgave van residentieel naar ambulante hulpverlening gehaald. De stadsregio heeft enkele activiteiten ondernomen om de wetenschappelijke onderbouwing van de programma’s voor jeugdzorg te verbeteren. Toch kan daarmee niet gesproken worden van een sterke verbetering van de onderbouwing van de gehanteerde programma’s in de regio. In onze ogen past deze doelstelling niet goed bij de rol die de stadsregio vervult in de jeugdzorg. Meer dan registratie, evaluatie en controle bij uitoefening van de jeugdzorg heeft sturing, organisatie en doelmatigheid van de jeugdzorg aandacht gevraagd van de stadsregio. Belangrijkste oorzaken daarvoor zijn de slepende nieuwe wet op de jeugdzorg die uiteindelijk in 2005 van kracht is geworden en slecht financieel beheer door de toenmalige budgethouder voor de jeugdzorg. Maar ook de verantwoordelijkheid als financier noopt tot extra aandacht voor doelmatigheid, zeker in combinatie met de wachtlijsten in de jeugdzorg. Ondanks een structurele vergroting van de beschikbare middelen zijn de wachtlijsten weliswaar geslonken, maar nog niet opgelost. Met de instelling van voorpostfunctionarissen van Bureau Jeugdzorg in de deelgemeenten en gemeenten draagt de stadsregio concreet bij aan versterking van vroegsignalering van risico’s bij kinderen en jongeren. De rol van de stadsregio op het gebied van jeugd en sociaal beleid wordt over het algemeen redelijk tot goed gewaardeerd door de respondenten vanuit gemeenten en partners. Wel dient hierbij aangegeven te worden dat het hier specifieke beleidsterreinen betreffen waar een relatief groot aantal respondenten van heeft aangegeven niet veel te weten. De bestuurlijke en maatschappelijke omgeving rond de jeugdzorg was in de afgelopen periode turbulent te noemen, en naar verwachting zal dat in de komende periode niet anders zijn. Op allerlei terreinen wordt gewerkt aan een “sluitende keten”, en ook de huidige verantwoordelijkheidsverdeling in wet op de jeugdzorg komt daarbij mogelijk ter discussie. Het is de opgave voor de stadsregio om in de komende periode toch inhoudelijke verbeteringen te kunnen realiseren.
19
regioraad vergadering 1 februari 2006 agendapunt 6b Onderwerp: Indicatie van gemeentelijk profijt van stadsregionale uitgaven. Bijlage(n): 1. inkomsten en uitgaven per gemeente 2002 – 2005. Toelichting: in contacten met de regiogemeenten duikt regelmatig de vraag op wat de stadsregio de gemeente kost, en welk profijt daar voor de gemeente tegenoverstaat. Onzerzijds is (informeel) toegezegd een en ander zo goed als mogelijk in beeld te brengen. Deze ‘financiële evaluatie’ kan worden gezien als een aanvulling op de door Berenschot opgestelde evaluatie van het beleidsprogramma 2002-2006. De bijdragen van de gemeenten aan de stadsregio zijn volstrekt eenduidig uit de financiële administratie af te leiden. De mate waarin gemeenten profiteren van uitgaven van de stadsregio is minder eenduidig vast te stellen. Om tot een indicatie te komen is de volgende systematiek gehanteerd: • rechtstreekse uitgaven aan gemeentelijke projecten zijn toegerekend aan de desbetreffende gemeenten; • uitgaven voor geïndiceerde jeugdzorg zijn toegerekend op basis van de herkomst van de desbetreffende cliënten; • uitgaven op de overige beleidsterreinen zijn, wegens hun gemeenteoverschrijdende betekenis, op basis van inwonertal toegerekend. Tegenover een totaal aan gemeentelijke bijdragen van bijna € 73 miljoen staat een opbrengst van bijna € 1,7 miljard die geïnvesteerd is in voorzieningen waar alle inwoners van de regio profijt hebben. Financiële consequenties: n.v.t. Verdere procedure: n.v.t. Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de rapportage.
gemeentelijk profijt / MCJ / 18 januari 2006
Pagina 1
regioraad vergadering 1 februari 2006 Agendapunt 7 Onderwerp: Commissie integrale veiligheid. Bijlagen: 1. evaluatie begeleidingscommissie integrale veiligheid 2002-2005; 2. subsidieaanvraag 2006. Toelichting: Op 14 mei 2003 heeft de regioraad besloten in te stemmen met een financiële bijdrage (€ 20.000 in 2003 en € 40.000 in 2004 en in 2005) in de ondersteuning van de Begeleidingscommissie Integrale Veiligheid, teneinde uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten te faciliteren. In deze vergadering is ook gevraagd om een evaluatie eind 2005 en deze wordt nu overlegd. Aan de voorwaarde om uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten te faciliteren en bevorderen is voldaan, getuige de kennisbijeenkomsten, het regionale onderzoek met betrekking tot het integrale veiligheidsbeleid inclusief de implementatie van de hier uit voortvloeiende aanbevelingen, de pilot regionale veiligheidsindex alsmede concrete opdrachten, die t.b.v. de regiogemeenten worden ondersteund en begeleid. Bij de door de commissie georganiseerde bijeenkomst waren de opkomsten voldoende. Voorts werd door de stadsregio aan de Begeleidingscommissie Integrale Veiligheid in overweging gegeven de samenstelling van de commissie in overeenstemming te brengen met het feit, dat het niet altijd burgemeesters zijn die de portefeuille integrale veiligheid beheren. De commissie is daarom al geruime tijd gevarieerd samengesteld uit burgemeesters, wethouders, veiligheidsambtenaren en vertegenwoordigers van politie, Openbaar Ministerie en Programmabureau Veilig van de gemeente Rotterdam. Ook voor de komende periode heeft de begeleidingscommissie opdrachten verkregen vanuit het Regionaal College en Presidium. Tevens is een subsidieaanvraag ad € 50.000,- ontvangen van de commissie voor het jaar 2006. Daar integrale veiligheid hoog op de agenda staat bij alle overheden in Nederland en de stadsregio zich inzet voor intergemeentelijke samenwerking, wordt geadviseerd deze subsidieaanvraag te honoreren voorzover deze binnen de begrotingspost past. Een tweede reden om deze subsidie te honoreren is het feit dat een doorlopende subsidierelatie met een organisatie die daar grotendeels van afhankelijk is niet opgezegd kan worden zonder een redelijke termijn in acht te nemen. In de begrotingspost is 45.790,- gereserveerd voor onderhavige subsidie. Om diezelfde reden is het zaak reeds nu een besluit te nemen over het verzoek van de commissie om de subsidie ook voor 2007 voort te zetten. Gezien het feit dat de commissie voorziet in een intergemeentelijke behoefte wordt geadviseerd om voor 2007 een begrotingspost ad € 46.500,- voor subsidie commissie integrale veiligheid op te doen nemen. Financiële consequenties: Een bedrag van € 45.790,- ten laste van de begroting 2006, begrotingspost Begeleidingscommissie Integrale Veiligheid, welke voldoende ruimte biedt.
Commissie Integrale Veiligheid / BZ / BL / 16 januari 2006
Pagina 1
Verdere procedure: besluit mededelen aan de Begeleidingscommissie Integrale Veiligheid; de maximale subsidie voor 2007 verwerken in de begroting 2007. Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de evaluatie van de Begeleidingscommissie Integrale Veiligheid; 2. voor 2006 een subsidie te verlenen van maximaal € 45.790,-; 3. in de begroting 2007 een begrotingspost ad € 46.500,- op te nemen voor subsidiering aan de commissie integrale veiligheid. Adviezen: 1. het advies van commissie Bestuurlijke Organisatie van 26 januari 2006 wordt u ter vergadering meegedeeld.
Commissie Integrale Veiligheid / BZ / BL / 16 januari 2006
Pagina 2
Websamenvatting:
Commissie Integrale Veiligheid / BZ / BL / 16 januari 2006
Pagina 3
regioraad vergadering 1 februari 2006 Agendapunt 8 Onderwerp: Uitgangspunten begroting 2007. Bijlage: geen. Toelichting: Ten behoeve van het opstellen van de begroting 2007 van de stadsregio Rotterdam wordt de regioraad gevraagd de hieronder opgenomen uitgangspunten vast te stellen. 1. toepasselijk kader regelgeving De opzet van de begroting 2007 sluit aan bij het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de verbijzonderingen daarop zoals neergelegd in de Financiële Verordening 2005 stadsregio Rotterdam. 2. opzet en autorisatieniveau begroting Kort gezegd is de opzet van de begroting als volgt: - een activiteitenbegroting verdeeld in een aantal activiteiten, waarbij steeds een uiteenzetting wordt gegeven van het doel van de activiteit, wat daarvoor moet worden ondernomen en het bijbehorend financieel plaatje. - een programmabegroting verdeeld in een aantal programma’s met daarbij de verplichte paragrafen. Beide begrotingsstukken worden ter vaststelling aan de regioraad aangeboden; autorisatie van de begrote bedragen vindt volgens de BBV voorschriften formeel plaats op programmaniveau. Financiële verschuivingen binnen programma’s vinden alleen plaats na expliciet besluit van de regioraad hierover, waardoor autorisatie feitelijk op niveau van de activiteiten plaatsvindt. 3. formatie In de begroting 2006 is de omvang van de totale formatie 60,25 fte. In de begroting 2007 is de formatie 63,15 fte. Deze groei van 2,9 fte. heeft de volgende oorzaken: a) Voor jeugdzorg heeft het ministerie met ingang van 2005 structureel € 100.000 beschikbaar gesteld. Dit bedrag is aangewend voor de versterking van het team Jeugdzorg met 0,9 fte. Deze verhoging van formatie (tot 61,15 fte.) is in de regioraad vergadering van 29 juni 2005 vastgesteld. b) In het kader van de verzakelijking van de relaties tussen concessieverlener en - houder mag de RET de stadsregio Rotterdam niet meer adviseren over de beleidsontwikkeling en –uitvoering. Een deel van de opdrachten die eerder aan de RET werden uitbesteed, kan door de Rotterdamse dienst dS+V worden verzorgd, dit wordt in het jaarcontract met deze dienst geregeld. Een ander deel van de werkzaamheden wordt extern uitbesteed. Deze uitbestedingen vergen een grotere aansturingsrol in huis bij de stadsregio. Een tweede aanleiding tot versterking van de concessieverlenersrol vormt de toegenomen verantwoordelijkheid van de stadsregio als gevolg van de versterkte marktwerking in het openbaar vervoer. De aan- en bijsturing van lopende concessie uitvoering, de voorbereiding van aanbesteding van busconcessies in de komende jaren alsmede de contractering van activiteiten die met de onderhandse railconcessie 2007- 2017 samenhangen, vergen een professionele aanpak die met de bestaande formatie niet kan worden ingevuld. Met de versterking van de formatie wordt tevens de kwetsbaarheid van de sector Verkeer en Vervoer verminderd als het gaat om specifieke deskundigheid op het terrein van het openbaar vervoer, waar naast vervoerkundig inhoudelijke deskundigheid ook de deskundigheid op financieel en bedrijfseconomisch vlak noodzakelijk is.
Uitgangspunten begroting 2007/ BV / EC / 1 december 2005
Pagina 1
Volgens de verdelingssystematiek van apparaatskosten worden deze twee extra fte's bekostigd uit de BDU / OV middelen. De financiële ruimte die eerder met uitbestede advisering binnen de BDU was gemoeid valt hiermee vrij. De bekostiging van de formatieplaatsen wordt hiermee budgettair neutraal verwerkt. Deze wijzigingen zullen worden verwerkt in de eerste begrotingswijziging 2006. 4. indexering Voor de indexering wordt gebruik gemaakt van het indexcijfer "prijsontwikkeling Nationale Bestedingen" voor 2007. Dit indexcijfer wordt gepubliceerd in de septembercirculaire van het ministerie van BZK van dit jaar (2005). Op basis hiervan wordt in de begroting 2007 gewerkt met een percentage van 1,52%. Dit percentage wordt als accres ten opzichte van 2006 gehanteerd voor de raming van alle kostencategorieën. Uitzondering hierop is de post onvoorzien (sluitpost) en de post onderhoud beheer groen. Deze laatste post wordt jaarlijks verhoogd met het verwachte rentepercentage over het gemiddeld bedrag van de voorziening beheer groen. Verder wordt het percentage gehanteerd bij het vaststellen van de omvang van de gemeentelijke bijdrage. Rijks- en provinciale bijdragen worden geïndexeerd volgens de systematiek van de verstrekkende instantie. 5. treasury activiteiten De stadsregio beschikt over grote kasmiddelen die niet direct tot uitgaven leiden. Middels haar treasury beleid tracht de stadsregio, binnen de kaders van de Wet Fido (Wet financiering decentrale overheden) en het treasury statuut, met deze middelen een maximaal rendement te behalen. Dit treasury resultaat wordt voornamelijk ingezet ter dekking van de apparaatslasten van de stadsregio en voor het opvangen van eventuele tegenvallers. Omdat rentecurve fluctueert zullen de renteopbrengsten voorzichtig worden geraamd. In de begroting 2007 en verder bedraagt de rentebaat stadsregio algemeen € 400.000. 6. nieuw beleid In 2006 zal met de komst van een nieuw dagelijks bestuur ook een nieuw DB programma voor de periode 2006-2010 worden gemaakt. In afwachting van dit programma zal de huidige aangeboden begroting 2007 geen nieuwe beleid issues laten zien. Na de vaststelling van het nieuwe DB programma zal eind 2006 via een begrotingswijziging eventueel nieuw beleid in begroting 2007 worden vastgelegd. Financiële consequenties: worden verwerkt in de begroting 2007. Verdere procedure: Begrotingsuitgangspunten worden verwerkt in de conceptbegroting 2007. Gevraagde beslissing: 1. de uitgangspunten voor de begroting van 2007 vast te stellen. Adviezen: 1. advies commissie Grondbeleid en Middelen: Op 26 januari 2006 wordt een advies uitgebracht door de commissie, het advies wordt u ter vergadering meegedeeld.
Uitgangspunten begroting 2007/ BV / EC / 1 december 2005
Pagina 2
Websamenvatting: Vanwege de bestuurswisseling in 2006 omvat de conceptbegroting geen nieuw beleid; de indexering is 1,52%; de extra formatie van 2,9 fte. heeft geen consequenties voor de gemeentelijke bijdrage, omdat deze formatie wordt bekostigd uit extra ministeriële bijdrage en vrijval van OV middelen.
Uitgangspunten begroting 2007/ BV / EC / 1 december 2005
Pagina 3
regioraad vergadering 1 februari 2006 agendapunt 9 Onderwerp: Inzet incidentele middelen bestrijding wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg. Bijlage: Notitie “Inzet incidentele middelen wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg”. Toelichting: Samenvatting Op basis van een aantal aannames wordt geraamd dat voor het wegwerken van de wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg een bedrag nodig is van ongeveer € 21 mln. onder de voorwaarde dat het beroep op jeugdzorg gelijk blijft. Daarbij geldt de aanname dat dit voor 50% incidentele en 50% structurele middelen betreft. Uit de hiervoor uitgevoerde analyse van de mogelijkheden voor bestrijding van de wachtlijsten met incidentele middelen, blijkt dat met een incidentele inzet van naar schatting € 8,7 mln. gespreid over drie jaar, een substantiële bijdrage zal worden geleverd aan het bestrijden van de wachtlijsten. Hiermee kunnen naar verwachting ongeveer 270 extra cliënten worden geholpen. De wachtlijsten kunnen daarmee met ongeveer 135 cliënten structureel worden verlaagd ten opzichte van de autonome ontwikkeling zonder inzet van incidentele extra middelen. Daarbovenop kunnen de wachtlijsten hiermee gedurende drie jaar met zo’n 45 cliënten jaarlijks worden verlaagd ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Het beperken van de wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg is in de eerste plaats van groot maatschappelijk belang, omdat kinderen en gezinnen hierdoor tijdig de zorg krijgen die zij behoeven. Hierdoor kan verergering van de problematiek en daarmee de noodzaak voor zwaardere en daarmee duurdere zorg later, worden voorkomen. Daarnaast is het beperken van de wachtlijsten en verkorting van de wachttijden van belang gelet op de wettelijke aansprakelijkheid van de stadsregio voor het tijdig leveren van die zorg. Inmiddels zijn in andere regio’s door cliënten juridische procedures gestart. Precedentwerking hiervan kan tot grote financiële consequenties leiden. Het beperken van de wachtlijsten en wachttijden zal bijdragen aan beperking van dergelijke risico’s. Gelet op bovenstaande zou voor de periode 2006 tot en met 2008 een incidenteel bedrag beschikbaar gesteld moeten worden van € 8,7 mln. (gemiddeld € 2,9 mln. per jaar). Mede gelet op de mogelijkheden voor dekking hiervan (zie “financiële consequenties”), wordt voor dit moment voorgesteld om voor 2006 een eenmalig bedrag van € 2,7 mln. in 2006 hiervoor beschikbaar te stellen. Afhankelijk van de nog te maken keuzes met betrekking tot de hiermee extra te financieren zorg, kunnen hiermee naar schatting tenminste 80 tot 90 cliënten extra worden geholpen. Concrete voorstellen voor besteding van de middelen zullen aan het dagelijks bestuur worden voorgelegd. Daarbij wordt inzicht gegeven in de met de betreffende zorgaanbieders overeen te komen prestatieafspraken in termen van de hiermee door de stadsregio extra ingekochte zorg en het extra aantal cliënten dat hierdoor daadwerkelijk zal worden geholpen. Na bestemming van alle middelen zal een totaalrapportage worden uitgebracht waarin het totale kwantitatieve effect zal worden weergegeven. Omvang van de wachtlijsten en kosten van het wegwerken ervan De wachtlijst in de geïndiceerde jeugdzorg bedroeg de afgelopen vier jaar gemiddeld zo’n 400 cliënten. Er is daarbij sprake van sterke fluctuaties.
Incidentele middelen wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg / Ontw./ MdW / 17 februari 2006
Pagina 1
Een deel van de wachtlijsten betreft een reeds bij aanvang van genoemde periode bestaande achterstand. Omdat daar bovenop sprake is van een structureel capaciteitstekort t.o.v. de actuele vraag, werkt deze achterstand, als erfenis uit het verleden, structureel door. Met een eenmalige extra inzet kan deze achterstand worden weggewerkt, met een structureel neerwaarts effect op de wachtlijsten. Daarnaast wordt een deel van de wachtlijsten veroorzaakt door het genoemde structurele capaciteitstekort. Het hieruit voortvloeiende deel van de wachtlijsten kan alleen structureel worden bestreden met extra structurele inzet. In bijlage 1 is het totale extra bedrag dat nodig is voor het wegwerken van de wachtlijsten, geraamd op ongeveer € 21 mln. uitgaande van het huidige beroep op jeugdzorg. Door de grote fluctuaties in de omvang van de wachtlijsten, is niet vast te stellen welk deel met incidentele en welk deel met structurele middelen kan worden opgelost. Vooralsnog wordt uitgegaan van een verhouding van 50/50. Aanpak van structurele capaciteitstekorten Voor het wegwerken van de wachtlijsten die het gevolg zijn van het structurele capaciteitstekort, zijn primair extra structurele rijksmiddelen in de doeluitkering nodig. In het betreffende structurele bedrag van ruim € 10 mln. wordt gedeeltelijk voorzien door reeds in het vooruitzicht gestelde extra rijksmiddelen. Het betreft een bedrag van ongeveer € 2,2 mln. in 2006, oplopend tot 2,5 mln. in 2007 (zie bijlage). Door de stadsregio is bestuurlijk meermaals gewezen op de specifieke positie van de drie grootstedelijke regio’s als gevolg van het ontbreken van eigen inkomsten en derhalve de zeer beperkte mogelijkheden tot inzet van eigen middelen, in tegenstelling tot provincies. De staatssecretaris heeft hierop aangegeven bij de verdeling van de extra middelen, iets extra’s te willen doen voor deze regio’s. Besluitvorming hierover zal binnenkort plaatsvinden. Omdat een structureel toereikende doeluitkering de verantwoordelijkheid van het Rijk is, ligt het thans niet in de rede om structureel extra middelen van de stadsregio in te zetten. Wel ontwikkelt de stadsregio beleid ter verbetering van de efficiency in de jeugdzorg, waarmee een structurele bijdrage wordt geleverd aan het verminderen van de structurele capaciteitstekorten in de jeugdzorg. Dit beleid is met het Uitvoeringsprogramma 2006 in gang gezet (zie bijlage). De uiteindelijke opbrengsten van deze efficiencytrajecten zullen bijdragen aan het bestrijden van de structurele capaciteitstekorten. Bestrijding van de wachtlijsten met incidentele middelen Echter, ook met inzet van incidentele middelen kan een substantiële bijdrage worden geleverd aan het terugdringen van de wachtlijsten. Dat een financiële injectie ook aantoonbaar een positief effect heeft, blijkt uit resultaten van de inzet van extra rijksmiddelen van € 1 mln. volgend jaar. Op basis van de voorstellen van de zorgaanbieders, is aan de inzet van deze middelen de prestatieverplichting gekoppeld dat hiermee in totaal 60 extra cliënten per jaar worden geholpen. Met incidentele uitbreiding van de capaciteit in de jeugdzorg, kan de eerder opgelopen en structureel doorwerkende achterstand uit het verleden voor een belangrijk deel in één keer structureel worden weggewerkt. Dit heeft derhalve een blijvend neerwaarts effect op de toekomstige wachtlijsten. Daar bovenop kan met incidentele middelen worden bijgedragen aan een tijdelijke ontlasting van de wachtlijsten, door tijdelijk te voorzien in een deel van het structurele capaciteitstekort bij met name de pleegzorg en de intensieve ambulante zorg. Bij de dagbehandeling en de residentiële zorg zijn de mogelijkheden beperkter in verband met beperkingen bij het verkrijgen van tijdelijke accommodaties en mogelijk onevenredig hoge investeringskosten daarvoor. Concrete mogelijkheden voor inzet van incidentele middelen In de bijlage is een reële raming opgesteld van het incidentele bedrag dat gespreid over drie jaar naar verwachting efficiënt en effectief kan worden ingezet voor de bestrijding van de wachtlijsten. Een dergelijke periode sluit ook goed aan bij de verwachtingen ten aanzien van de invoering van een definitieve landelijke financieringssystematiek die recht doet aan de vraagontwikkeling. Ook sluit deze periode aan bij de verwachting dat het ingezette
Incidentele middelen wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg / Ontw./ MdW / 17 februari 2006
Pagina 2
efficiencybeleid in deze periode zijn vruchten zal afwerpen. Op grond hiervan is voor genoemde periode van drie jaar een extra incidenteel bedrag benodigd van € 8,7 mln. De middelen zullen worden ingezet voor een aantal doelen, waarbij zomogelijk is aangegeven wat het geraamde neerwaartse effect is op de wachtlijst ten opzichte van een situatie waarin geen extra middelen worden ingezet (zie verder bijlage). Tijdelijk ontwikkelen van extra zorgaanbod om de in het verleden opgelopen en structureel doorwerkende achterstand bij de pleegzorg en de intensieve ambulante zorg volledig weg te werken en om een deel hiervan bij de dagbehandeling en de residentiële zorg weg te werken. Geraamd blijvend effect op de wachtlijsten: 135 cliënten minder dan bij geen inzet van middelen. Tijdelijk verminderen van het structurele capaciteitstekort in met name de pleegzorg en de geïndiceerde ambulante zorg. Geraamd jaarlijkse effect: jaarlijks gedurende drie jaar 45 cliënten jaarlijks minder op de wachtlijsten. Voorfinanciering van de extra structurele rijksmiddelen vanaf 2007 zodat hiermee eerder extra cliënten kunnen worden geholpen. Financiering van eenmalige startkosten bij ontwikkeling extra zorgaanbod met de extra structurele rijksmiddelen, waardoor deze dan volledig worden ingezet voor extra zorg. Bureau jeugdzorg en Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) Naast de wachtlijstproblematiek in de geïndiceerde jeugdzorg is ook bij het bureau jeugdzorg en het AMK nog sprake van capaciteitsknelpunten en te lange doorlooptijden. In verband hiermee wordt voor de toegang in 2006 € 200.000 extra uit de doeluitkering ingezet. Voor het AMK was reeds voorzien in een extra bedrag voor 2006 van € 200.000. Uit de extra rijksmiddelen 2006 wordt hieraan een bedrag van € 150.000 toegevoegd. Verlaging van de druk op de wachtlijsten voor geïndiceerde zorg draagt verder bij aan ontlasting van het bureau jeugdzorg, omdat cliënten op dergelijke wachtlijsten gedurende de wachttijd extra inzet van het bureau vragen. Ook maakt dit snellere doorgeleiding mogelijk naar de geïndiceerde zorg voor cliënten die dit na een AMK-onderzoek nodig hebben. Thans wordt nagegaan welke versnelling van de doorlooptijden mogelijk is door aanpassing in de primaire processen, onder meer door middel van inzet van de landelijk ontwikkelde Doorbraak-aanpak. Tenslotte zal worden bezien hoe de mogelijke opbrengsten van aanpassing van de financiering van het zorgaanbod, kan bijdragen een oplossing van de knelpunten bij het bureau jeugdzorg en het AMK. Tot slot Cliënten hebben een aanspraak op jeugdzorg jegens de stadsregio. Als zij deze niet tijdig kunnen verzilveren, staat een gang naar de burgerlijk rechter open. Elders zijn dergelijke procedures al aan de orde. Een beroep op overmacht door de stadsregio als gevolg van een ontoereikende doeluitkering, zal gelet op jurisprudentie waarschijnlijk geen stand houden. Wel zullen naar verwachting aantoonbare inspanningen van de stadsregio gericht op het realiseren van voldoende zorg, bijdragen aan het verkrijgen van enig respijt bij de rechter. Het voorstel voorziet in een dergelijke aantoonbare inspanning. Precedentwerking van juridische procedures leidt tot grote financiële risico’s voor de stadsregio. Het voorkomen van procedures door het beperken van de wachtlijsten en daarmee de wachtduur, draagt daarmee bij aan het voorkomen van deze risico’s. Gelet op de wettelijke aansprakelijkheid van de stadsregio voor het bieden van tijdige jeugdzorg, is het ook moeilijk verdedigbaar om geen extra inspanningen te leveren, daar waar substantiële vrije ruimte in de begroting bestaat. Provincies zetten al veel langer autonome middelen in voor de jeugdzorg. Dit ondanks dat deze doorgaans ook al over redelijke reserves uit de doeluitkering beschikken, hetgeen in de stadsregio niet het geval is. Zo zet Noord-Holland in 2006 ruim € 4,5 mln. autonome middelen in, Utrecht bijna € 3,5 mln. en Gelderland ruim € 2,5 mln. Zuid-Holland zet in 2006 zelfs € 7,3 mln. aan autonome middelen in, waarvan ruim € 5 mln. voor preventieve jeugdzorg. Financiële consequenties: De rijks doeluitkering jeugdzorg biedt geen ruimte voor dekking van het voorstel, omdat deze reeds volledig benut wordt voor het verlenen van zorg. Ook zijn er geen andere midIncidentele middelen wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg / Ontw./ MdW / 17 februari 2006
Pagina 3
delen binnen het beleidsveld Jeugdzorg beschikbaar. Er is ook geen reserve Jeugdzorg. Wel is er bij de stadsregio de BWS reserve. Over de aanwending van de vrije gelden binnen de BWS reserve is in 2004 door het dagelijks bestuur de volgende beslislijn vastgesteld voor het oplossen van financiële knelpunten: 1. bij wegvallende (rijks)inkomsten onderhandelen met de betreffende partij; 2. nagaan of er binnen het beleidsveld eventueel ruimte is te creëren; 3. overwegen de taak af te stoten of de regioraad voor te stellen de gemeentelijke bijdrage te verhogen; 4. een beroep doen op de vrij besteedbare middelen van de stadsregio waarbij eerst geput wordt uit (extra) rentebaten in het betreffende kalenderjaar; 5. vrije rentebaten op doeluitkeringen gebruiken en niet meer automatisch aan de bestemmingsreserve toevoegen. Daarbij bieden de rentebaten BWS de grootste ruimte; 6. aanwending van de middelen in de reserve BWS. Voor de dekking van dit voorstel zijn punt 1 tot en met 3 niet mogelijk vanwege volledige besteding van het rijksgeld. Taakafstoting is wettelijk niet mogelijk. Indien het voorstel wordt overgenomen, kan volgens de beleidslijn (punt 4) een beroep gedaan worden op vrij besteedbare middelen in 2005. Dit is voor € 0,9 mln. mogelijk vanwege het niet meer nodig zijn van de voorziening Minimalisatie doorbelastingen. De ambitie met betrekking tot de bestrijding van de wachtlijsten vraagt om € 8,7 mln. gespreid over drie jaar. Hiertoe kan voor 2006 worden overgegaan op punt 5: aanwending van de vrije rentebaten BWS van 2005. De prognose hiervoor is € 1,8 mln. Het definitieve bedrag wordt in de jaarrekening 2005 vastgesteld. Indien de regioraad instemt met deze dekking, dan kan voor 2006 € 2,7 mln. incidenteel beschikbaar worden gesteld. In de jaarrekening 2004 zijn de overige risico’s vastgesteld ten laste van de BWS-reserve. De voorgestelde dekking brengt deze risicodekking niet in gevaar. Verdere procedure: Na instemming van de regioraad zullen concrete bestedingsvoorstellen aan het dagelijks bestuur ter vaststelling worden voorgelegd. In de reguliere voortgangsrapportages jeugdzorg zal de commissie Jeugdzorg worden geïnformeerd over de voortgang en de resultaten hiervan. Gevraagde beslissing: 1. beschikbaar stellen van een incidentele reserve van € 2,7 mln. in 2006 voor de bestrijding wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg.
Incidentele middelen wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg / Ontw./ MdW / 17 februari 2006
Pagina 4
Bijlage: Inzet incidentele middelen wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg (December 2005) 1. Inleiding Wachtlijsten in de jeugdzorg zijn al vele jaren een hardnekkig probleem, niet alleen in de stadsregio Rotterdam. De omvang van de wachtlijsten wordt door vele zaken beïnvloed, zoals de vraagontwikkeling, ontwikkeling van de zorgcapaciteit, ontwikkelingen in het voorliggende preventieve veld, beleidsontwikkelingen zoals ombouw van zware naar lichte hulp, invloeden als gevolg van de lopende stelselveranderingen als gevolg van de invoering van de Wet op de jeugdzorg etc. Mede daarom kent de totale omvang van de wachtlijsten in de jeugdzorg een grillig verloop en zijn er grote verschillen in de ontwikkeling van de afzonderlijke wachtlijsten voor de te onderscheiden hoofdvormen van zorg (ambulant, dagbehandeling, pleegzorg en residentiele zorg). Zowel binnen de sector jeugdzorg zelf, als in aanpalende sectoren is dus geenszins sprake van een stabiele situatie. Dit maakt ook het voorspellen van ontwikkelingen daaromtrent, de gevolgen daarvan op de wachtlijstproblematiek en een raming van de kosten voor het wegwerken daarvan, tot een risicovolle zaak. Een raming van deze kosten is slechts mogelijk op basis van de aanname van redelijk gelijkblijvende (beleidsexogene) invloeden op de omvang daarvan. 2. Omvang van de wachtlijsten Het grillige verloop in de omvang van de wachtlijsten betekent ook dat de meest actuele stand van zaken niet goed bruikbaar is als vertrekpunt voor een dergelijke grove raming. Daarom wordt hierbij uitgegaan van de gemiddelde omvang van de wachtlijsten op peildatum 1 juli in de periode 2002 tot en met 2005. Dit leidt tot de volgende gemiddelde wachtlijst per hoofdsoort geïndiceerde zorg1, die verder als aanname voor de verdere raming is gebruikt: Geïndiceerde ambulante jeugdzorg: 61 Pleegzorg: 922 Dagbehandeling: 91 Residentieel: 168 Wachtlijsten en het verloop daarvan over een bepaalde periode kunnen duiden op zowel structurele als incidentele schaarste in het aanbod. Het incidentele deel betreft de omvang van de wachtlijst die als “erfenis” uit het verleden reeds aanwezig is bij aanvang van de meetperiode, in dit geval juli 2002. Als in de meetperiode de beschikbare zorgcapaciteit kwantitatief en kwalitatief in evenwicht is met het beroep op zorg, blijft dit deel van de wachtlijst gelijk. Een structurele stijging van de wachtlijst duidt daarentegen op een structureel tekort in de beschikbare zorgcapaciteit ten opzichte van de vraag. In dat geval komen er, bovenop de reeds aan het begin aanwezige wachtlijst, structureel cliënten op de wachtlijst bij. Om een enigszins betrouwbare inschatting te kunnen maken van de incidentele en structurele componenten in de verschillende wachtlijsten, is een enigszins duidelijk trend in het verloop ervan nodig. Daarnaast is betrouwbaar kwantitatief inzicht nodig in aspecten als vraagontwikkeling en andere beleidsexogene invloeden. Echter, er blijken relatief grote fluctuaties te zijn in de omvang van de wachtlijsten, die afhankelijk van het soort zorg waarop deze betrekking hebben, ook onderling verschillen. Omdat ook geen betrouwbare kwantitatieve informatie over een langere periode beschikbaar is over de ontwikkeling van het beroep op deze zorg 3 en over exogene invloeden, is het niet mogelijk een betrouwbare inschatting te maken van de omvang van de incidentele en de structurele component in de wachtlijsten. Voor de onderhavige raming is daarom vooralsnog uitgegaan van de aanname dat sprake is van een verhouding van 50/50.
1
Cliënten die kort wachten op de aanvang van de geïndiceerde zorg zijn hierin niet meegeteld. Algemeen geldt dat een beperkte tijd tussen het indictiebesluit en aanvang van de zorg als normaal moet worden beschouwd. In de landelijke beleidsinformatiesystematiek wordt apart het aantal wachtende geregistreerd die langer dan 45 dagen wachten op aanvang van de zorg. De gehanteerde gegevens hebben hierop betrekking en worden doorgaans ook als “wachtlijst” beschouwd. 2 Met name bij pleegzorg is de laatste tijd sprake van een substantiële daling van de wachtlijst. Omdat in 2006 ook eenmalig extra middelen voor de pleegzorg beschikbaar zijn gesteld, is het echter zeer onzeker of hierbij sprake is van een structurele daling. Daarom wordt vooralsnog ook hier uitgegaan van een gemiddelde over de afgelopen jaren. 3 Dit wordt mede veroorzaakt door verschillende opeenvolgende registratiesystematieken die op grond van landelijke afspraken en als gevolg van de invoering van de Wet op de jeugdzorg, in de betreffende perioden zijn gehanteerd.
1
3. Benodigd budget Uitgaande van de gehanteerde aannames is een globale raming opgesteld van de kosten die zijn gemoeid met het wegwerken van de wachtlijsten, bij een gelijkblijvend beroep op deze zorg. De verschillende zorgvormen hebben een verschillende prijs per capaciteitseenheid (bed, stoel). Ook zijn er verschillen in de hulpverleningsduur in de verschillende zorgvormen, waardoor het gemiddeld aantal cliënten dat per capaciteitsplaats per jaar geholpen kan worden, verschilt. 3.1 Intensief ambulante jeugdzorg Voor deze ambulante zorg is de financiering nog niet gebaseerd op een bepaalde te leveren productie. Hier vindt financiering nog plaats op basis van een lump-sum bedrag. Op basis van de beschikbare productiegegevens van enkele aanbieders van deze zorg, is hier uitgegaan van een gemiddelde van ongeveer € 6.000 per intensief ambulant hulpverleningstraject en dus per cliënt. 3.2 Dagbehandeling, residentieel en pleegzorg Voor de raming van het benodigde bedrag voor het wegwerken van deze wachtlijsten, is berekend welke gemiddelde zorgcapaciteit hiervoor nodig is. Het is niet mogelijk verder onderscheid te maken tussen de verschillende subvarianten daarvan, omdat op dat niveau onvoldoende gegevens beschikbaar zijn4. Daarom is uitgegaan van de gemiddelde kosten per capaciteitsplaats voor de hoofdsoorten en de gemiddelde duur van het gebruik van één capaciteitsplaats (“bed of stoel”) per cliënt. Hierbij is gebruik gemaakt van het doelmatigheids-onderzoek dat recent is uitgevoerd. Hiermee zijn uiteindelijk de gemiddelde kosten per cliënt geraamd.
Residentieel: Dagbehandeling Pleegzorg
Gem.duur per cliënt
Capaciteit per cliënt
gem. prijs per cap. plaats
gem. kosten per cliënt
17,5 mnd. 13 mnd. 40 mnd.
1,46 1,08 3,33
€ 54.000 € 34.000 € 12.000
€ 79.000 € 37.000 € 40.000
3.3 Globale raming van de totale kosten wegwerken van de wachtlijsten Op basis van de raming van de gemiddelde kosten per client, is een raming opgesteld van de kosten die naar verwachting en op basis van de gehanteerde aannames, zouden zijn gemoeid met het wegwerken van de wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg.
Intensief amb. Residentieel Dagbehandeling Pleegzorg
Gem. aantal cliënten op de wachtlijst 61 168 91 92
Kosten per cliënt
Benodigde middelen
€ 6.000 € 79.000 € 37.000 € 40.000
€ 0,4 mln. € 13.3 mln. € 3.4 mln. € 3,7 mln. € 20.8 mln.
Aangenomen wordt dat 50% van het bedrag nodig is om eenmalig de achterstand uit het verleden weg te werken. Derhalve is ongeveer € 10 aan incidentele middelen nodig. De resterende € 10 á € 11 mln. is structureel benodigd voor het wegwerken van de structurele capaciteitstekorten. De stadsregio ontvangt in 2006 en 2007 nog extra structurele middelen op grond van het Hoofdlijnenakkoord en de vaststelling van de Rijksbegroting 2006 (Prinsjesdagmiddelen). Daarbij is aangegeven welke middelen daarvan naar verwachting beschikbaar zijn voor het zorgaanbod en welke vanaf 2007 gereserveerd dienen te worden voor de structurele voortzetting van de extra incidentele middelen voor het AMK in 2006. Extra middelen Hoofdlijnenakkoord en Prinsjesdag Totaal 2006: (Hoofdlijnenakkoord) € 1,1 mln. 2006: (Prinsjesdag middelen) € 1,2 mln. 5. (raming) 2007: (Hoofdlijnenakkoord) € 0,8 mln. € 3.1 mln. 4
BJZ (AMK) € 0,1 mln. € 0,0 mln. € 0,5 mln. € 0,6 mln.
Zorgaanbod € 1,0 mln. € 1,2 mln. € 0,3 mln. € 2,5 mln.
Voor een nauwkeuriger raming ontbreken in de reguliere beleidsinformatiesystematiek onder meer gegevens
over de omvang van de wachtlijsten per subvariant en de gemiddelde duur van de zorg per subvariant.
5
De middelen 2006 Prinsjesdag betreft een raming op basis van de met het Rijk overeengekomen verdeelsleutel. De precieze bedragen zullen binnenkort door het Rijk bekend worden gemaakt. Deze middelen worden door het Rijk geoormerkt voor uithuisplaatsingen (pleegzorg en residentieel).
2
Als deze extra middelen worden betrokken bij de raming van de kosten voor het wegwerken van de wachtlijsten, resteert naar schatting een bedrag van ruim € 18 mln., waarvan zo’n € 10 mln. incidenteel en € 8,0 mln. structureel. De huidige kosten voor het geïndiceerde zorgaanbod bedragen ongeveer € 53 mln. Het nog ontbrekende structurele bedrag is daarmee 15% van de nu beschikbare middelen. 3.4 Effecten van de inzet van extra rijksmiddelen en ingezet beleid Voor de inzet van de extra structurele wachtlijstmiddelen voor het zorgaanbod die de stadsregio vanaf 2006 van het Rijk ontvangt in het kader van het Hoofdlijnenakkoord (€ 1,0 mln, zie boven), is inmiddels aan de zorgaanbieders in de jeugdzorg gevraagd offerte uit te brengen. Naar verwachting zullen vier offertes worden gehonoreerd. Omdat ten behoeve van de in te dienen offertes de eis is gesteld dat daarin is opgenomen hoeveel extra cliënten bij honorering geholpen kunnen worden, kan worden vastgesteld wat het daadwerkelijke effect van de inzet van deze middelen zal zijn. Aan het dagelijks bestuur zal worden voorgesteld vier offertes te honoreren. Op basis van de ingediende offertes zal door de stadsregio bij het beschikbaar stellen van de middelen, de hiermee te realiseren extra productie als prestatieafspraak worden neergelegd in de beschikkingen. Dit leidt ertoe dat met de inzet van de betreffende € 1,0 mln. jaarlijks ruim 60 cliënten extra geholpen zullen worden. Dit resultaat zal ook in de verantwoording van de middelen door de instellingen aangetoond moeten worden. Hiermee is duidelijk dat extra middelen aantoonbaar bijdragen aan het bestrijden van de bestaande wachtlijsten. Op eenzelfde wijze zullen de te realiseren prestaties in termen van extra te realiseren productie worden vastgesteld bij de inzet van de verwachtte € 1,2 mln. aan Prinsjesdagmiddelen. Omdat deze zijn geoormerkt voor uithuisplaatsingen (residentiële zorg en pleegzorg) kan op voorhand een redelijke inschatting worden gemaakt van de hiermee door de instellingen te leveren prestaties, omdat kan worden uitgegaan van huidige gemiddelde kosten die per cliënt zijn gemoeid met pleegzorg en residentiële zorg. Uitgaande van een gelijke verdeling over beide vormen van jeugdzorg, kunnen met deze middelen zo’n 20 extra cliënten per jaar worden geholpen. Tenslotte zal vanaf 2007 nog een structureel extra bedrag van het Rijk beschikbaar zijn voor geïndiceerde zorg van € 0,3 mln. Afhankelijk van de te maken keuzes bij de besteding daarvan zullen hieraan prestatieafspraken kunnen worden gekoppeld op grond waarvan ongeveer 10 extra cliënten per jaar kunnen worden geholpen. De totale inzet van de extra structurele rijksmiddelen in 2006 en 2007 brengt daarmee het deel van de wachtlijsten die worden veroorzaakt door een structureel capaciteitstekort, omlaag met zo’n 90 cliënten. De restproblematiek in dit deel van de wachtlijsten zal dan, gelet op de verhoudingen tussen de verschillende soorten wachtlijsten, overwegend betrekking hebben op de residentiële zorg, waarvoor naar verhouding meer structurele middelen per cliënt nodig zijn. Zoals in het uitvoeringsprogramma jeugdzorg is aangegeven, zal de stadsregio de komende jaren nadrukkelijk beleid tot uitvoer brengen gericht op verbetering van de efficiency van de jeugdzorg. Dit heeft onder meer betrekking op de verkorting van de doorlooptijden in de jeugdzorg (waaronder de duur van geïndiceerde zorg). Dit wordt onder meer bereikt door de mogelijkheden voor uitstroom uit de jeugdzorg van cliënten die deze niet meer nodig hebben, te bevorderen. Deze uitstroom wordt thans belemmert door onvoldoende zelfstandige huisvestingsmogelijkheden voor jeugdigen na afloop van jeugdzorg in combinatie met nazorg vanuit de lokale voorzieningen. De komende periode zal de stadsregio in overleg met gemeenten de realisering van dergelijke huisvesting en nazorg bevorderen, onder meer door hierover afspraken te maken in de met de gemeenten te sluiten convenanten ten behoeve van een goede aansluiting tussen de regionale jeugdzorg en het gemeentelijke jeugdbeleid. Inmiddels is door de gemeente Rotterdam al toegezegd zorg te dragen voor extra woonruimte voor 250 van deze jeugdigen. Hiermee zal worden bereikt dat cliënten die zijn uitbehandeld, snel kunnen uitstromen, waardoor versneld cliënten op de wachtlijst kunnen instromen. 4. Mogelijke aanpak In het voorgaande is een grove raming weergegeven van de financiële omvang van de wachtlijstproblematiek in de stadsregio. De werkelijke kosten verbonden aan het wegwerken van de wachtlijsten zijn echter ook afhankelijk van toekomstige autonome invloeden op de wachtlijsten zoals eerder aangegeven (vraagontwikkeling, ontwikkelingen als de vraagontwikkeling, ontwikkeling preventief lokaal jeugdbeleid, verder doorwerking van de stelselherziening etc.). Duidelijk is dat een deel van de wachtlijsten worden veroorzaakt door een structureel capaciteitstekort ten opzichte van de behoefte. Oplossing hiervan vraagt inzet van extra structurele middelen. Daarnaast wordt een deel van de wachtlijsten verklaard uit een uit het verleden stammende eenmalige erfenis die zonder extra impuls structureel doorloopt. Voor een dergelijke impuls is zijn alleen incidentele middelen nodig.
3
4.1 Aanpak wachtlijsten als gevolg van structurele capaciteitstekorten Oplossing van het geraamde structurele deel van de wachtlijstproblematiek en het geraamde structurele budget dat hiervoor nodig is, moet in principe worden bekostigd door middel van een structurele verhoging van de doeluitkering voor het zorgaanbod. De stadsregio heeft een en ander maal het Rijk gewezen op de noodzaak van extra structurele middelen. Naast de inmiddels door het Rijk beschikbaar gestelde extra structurele middelen (zie boven) is verdere structurele verruiming van de doeluitkering op korte termijn niet te verwachten. Dit heeft de volgende reden. Tot tenminste 2007 geldt voor de financiering van de jeugdzorg een landelijke overgangsperiode die provincies/grootstedelijke regio’s6 met het Rijk bestuurlijk zijn overeengekomen. Het is de bedoeling in 2007 een definitieve financieringssystematiek wordt ingevoerd op grond waarvan de hoogte van de doeluitkering wordt bepaald door het beroep dat op de jeugdzorg wordt gedaan. Het is niet uitgesloten dat een dergelijke financieringssystematiek later dan in 2007 zal worden ingevoerd, vanwege de realisering van een aantal daarvoor noodzakelijke randvoorwaarden. Dit betekent dat ook de overgangsperiode naar verwachting langer zal duren. Gedurende de overgangsperiode moet gewerkt worden binnen het historisch bepaalde landelijke macrobudget, vermeerderd met de extra rijksmiddelen (Hoofdlijnenakkoord en Prinsjesdag). De verdelingsystematiek voor deze extra middelen over de provincies ligt vast en betreft een combinatie van twee criteria. In de eerste plaats het gewogen aantal jeugdigen per gebied, waarbij jeugdigen die aantoonbaar vaker gebruik maken van de jeugdzorg (allochtonen en jeugdigen uit eenoudergezinnen), zwaarder meetellen. Het tweede criterium betreft de relatieve achterstand in de doeluitkering van de afzonderlijke provincies ten opzichte van een verdeling van het macrobudget op basis van gewogen jeugdigen. Door toepassing van dit laatste criterium heeft de stadsregio de afgelopen jaren een relatief groter deel uit de extra middelen heeft ontvangen. Hiermee is de achterstand van de stadsregio inmiddels ingelopen en ontvangt zij een bedrag per gewogen jeugdige dat gelijk is aan het landelijk gemiddelde. Een groter aandeel in de beschikbare rijksmiddelen ligt daarom niet in de rede. Wel lijkt het Rijk inmiddels gevoeliger te zijn voor de specifieke positie van de drie grootstedelijke regio’s als gevolg van het ontbreken van eigen inkomsten en daarmee beperktere mogelijkheden voor inzet van aanvullende autonome middelen, zoals provincies dit wel kunnen. Bestuurlijk is door de stadsregio het Rijk hierop ook meermaals aangesproken. Dit heeft ertoe geleid dat het Rijk het voorbehoud heeft gemaakt om bij de verdeling van de Prinsjesdagmiddelen iets extra’s te doen voor de drie grootstedelijke regio’s. Een tweede mogelijkheid om te voorzien in de structureel benodigde middelen voor het wegwerken van de wachtlijsten is een bijdrage van deelnemende gemeenten. Tenslotte zal ook door middel van verbetering van de efficiency in de uitvoering van de jeugdzorg een structurele bijdrage moeten worden geleverd aan het bestrijden van de wachtlijsten. De komende jaren zal de stadsregio in dit kader nadrukkelijk inzetten op dergelijke efficiencyverbetering, met name gericht op verkorting van doorlooptijden in de jeugdzorg, waaronder ook de behandelduur in de geïndiceerde jeugdzorg. Dit met de bedoeling om uiteindelijk meer cliënten te kunnen helpen binnen het beschikbare budget. Met het Uitvoeringsporgramma Jeugdzorg 2006 is dit beleid reeds in gang gezet. In dat kader heeft de stadsregio onder meer een doelmatigheidsonderzoek laten uitvoeren en ontwikkelt een daartoe ingestelde taskforce van deskundigen nader concrete voorstellen aan de stadsregio. Deze taskforce zal in april haar eindadvies uitbrengen. Op grond hiervan zal de stadsregio conclusies trekken. De te realiseren efficiencywinst zal een structureel karakter hebben. Daarbij gaat het onder meer om het realiseren van kortere doorlooptijden in de jeugdzorg (waaronder de behandelduur) en verbetering van de uitstroom uit de jeugdzorg, zodat cliënten niet onnodig lang gebruik maken van schaarse capaciteit in de jeugdzorg. Dit laatste zal onder meer moeten leiden tot meer mogelijkheden voor zelfstandige huisvesting van jeugdigen na de jeugdzorg, in combinatie met nazorg door voorzieningen in het gemeentelijke jeugdbeleid. Dit wordt nadrukkelijk betrokken bij de convenanten die de stadsregio gaat sluiten met gemeenten over aansluiting tussen de jeugdzorg en het gemeentelijke jeugdbeleid. Tenslotte wordt het thans door de stadsregio gefinancierde jeugdzorgaanbod geanalyseerd om vast te stellen of dit aanbod valt onder de reikwijdte van de zorg op grond van de Wet op de jeugdzorg door de stadsregio gefinancierd mag worden. Deze analyse wordt in de eerste helft van 2006 afgerond. Voor zover daaruit naar voren komt dat thans gefinancierd aanbod niet onder de reikwijdte van de Wet op de jeugdzorg valt, zal de financiering hiervan uiterlijk per 2007 worden beëindigd, zonodig met een overgangsperiode. Thans is nog niet te vast te stellen hoeveel extra cliënten hierdoor uiteindelijk structureel geholpen zullen worden. Ook vraagt deze benadering een procesmatige aanpak en samenwerking met de instellingen voor jeugdzorg. Eerst op termijn zullen de mogelijkheden en de effecten van dit beleid 6
In het vervolg wordt gemakshalve gesproken over provincies, waarmee tevens de drie grootstedelijke regio’s ROA, Haaglanden en de stadsregio Rotterdam zijn bedoeld.
4
zichtbaar worden. Dergelijke effecten zullen echter wel een structurele bijdrage leveren aan het verminderen van de wachtlijsten. 4.2 Inzet van extra incidentele middelen Zoals aangegeven, wordt naar schatting zo’n 50% van de huidige wachtlijsten veroorzaakt door in het verleden ontstane capaciteitsknelpunten. Zonder een extra impuls blijft dit deel van de wachtlijsten structureel doorwerken in de daarop volgende jaren. Door inzet van incidentele middelen kan tijdelijk extra productie worden gerealiseerd waarmee dit deel van de wachtlijst kan worden verminderd. Met als gevolg dat dit deel van de wachtlijst ook niet structureel doorwerkt in de daaropvolgende periode. Zo kan met incidentele inzet een structurele verlaging van de wachtlijsten worden gerealiseerd. Dat een financiële injectie ook aantoonbaar een positief effect heeft, blijkt uit resultaten van de inzet van extra rijksmiddelen van € 1 mln. volgend jaar. Ten behoeve van de inzet van de extra middelen 2006 uit het Hoofdlijnenakkoord (€ 1,0 mln), is aan de zorgaanbieders gevraagd offertes in te dienen op basis van een toetsingskader en prioritering van de stadsregio. Aan het dagelijks bestuur zal worden voorgesteld hiervan vier offertes te honoreren. Op basis van deze offertes worden in de toekenningsbeschikkingen concrete prestatieafspraken opgenomen met betrekking tot het extra aantal cliënten dat hiermee geholpen moet worden. Als de voorstellen door het dagelijks bestuur worden overgenomen, zal hierdoor jaarlijks aan 60 extra cliënten geïndiceerde jeugdzorg worden geboden. Deze productieafspraken zullen ook door de betreffende aanbieders in de jaarverantwoording verantwoord dienen te worden. Bij eenzelfde aanpak voor de inzet van de andere genoemde extra structurele rijksmiddelen voor 2006 en 2007, zullen op vergelijkbare wijze concrete prestatieafspraken worden vastgelegd. Omdat het Rijk het grootste deel van deze middelen heeft geoormerkt voor residentiele zorg en pleegzorg (waarvan de kosten per cliënt hoger zijn), wordt er vooralsnog vanuit gegaan dat hiermee een productieverhoging kan worden gerealiseerd van ongeveer 30 extra cliënten per jaar. Op basis van de concrete voorstellen van de zorgaanbieders hiervoor, zullen ook hiervoor concrete prestatieafspraken worden vastgelegd en bij de verantwoording van de middelen worden getoetst. Hoewel met de inzet van incidentele middelen niet de volledige wachtlijst kan worden opgelost, biedt dit wel de mogelijkheid om hieraan de komende jaren een substantiële bijdrage te leveren. Daarbij ligt een forse incidentele uitbreiding van de capaciteit in de residentiele zorg en de dagbehandeling minder voor de hand. Hiervoor zijn extra accommodaties nodig voor het verblijf van jeugdigen. De mogelijkheden voor huisvesting die voldoet aan de daaraan te stellen eisen zijn beperkt, zeker als het gaat om een tijdelijk gebruik hiervan. Er kan dan alleen gezocht worden in de huursector. Als hier al accommodaties gevonden kunnen worden die ook weer snel afgestoten kunnen worden, dan zijn hieraan ook nog relatief hoge eenmalige investeringskosten verbonden voor onder meer verbouwing, brandveiligheid en inrichting. Deze investeringen moeten dan in een zeer korte periode worden afgeschreven. Wel zal nagegaan kunnen worden of binnen de nu voor dagbehandeling en residentiele jeugdzorg beschikbare accommodaties mogelijkheden zijn voor het realiseren van tijdelijke extra capaciteit. Voor zover deze mogelijkheden er zijn, kan met incidentele middelen gedurende een aantal jaren extra capaciteit gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast is het zinvol om incidentele middelen in te zetten voor een aantal andere zaken die bijdragen aan de bestrijding van de wachtlijsten. Het gaat daarbij om met name om: a..Extra capaciteit pleegzorg en intensief ambulante zorg Voor de pleegzorg wordt het benodigde bedrag geraamd op € 3,7 mln., met de aanname dat dit hiervan 50% incidenteel en voor 50% structureel nodig is. Voor dergelijke zorg zijn geen extra accommodaties nodig voor het verblijf van jeugdigen. Met tijdelijke uitbreiding van met name personeel, kan tijdelijke extra capaciteit worden ontwikkeld om de wachtlijsterfenis uit het verleden structureel weg te werken. Ook kan met incidentele middelen een bijdrage worden geleverd aan het bestrijden van het deel van de wachtlijst die het gevolg is van een structureel capaciteitstekort. Ten aanzien van de intensieve ambulante jeugdzorg is een benodigd budget van 0,4 mln. geraamd. Hiervoor gelden dezelfde mogelijkheden met betrekking tot de inzet van incidentele middelen als voor de pleegzorg. Ten aanzien van de pleegzorg geldt daarbij wel dat de met incidentele middelen te ontwikkelen tijdelijk capaciteit, wel gedurende meerdere jaren beschikbaar moet blijven ,vanwege de gemiddelde verblijfsduur van cliënten in de pleegzorg (40 maanden). De beschikbare incidentele middelen zullen derhalve gespreid over ongeveer drie jaar in gezet moeten kunnen worden. Indien dit niet mogelijk is, kan de extra zorg die aan cliënten wordt geboden met de eenmalige middelen, niet worden afgerond en zouden deze cliënten halverwege de behandeling weer op straat komen te staan. Ditzelfde geldt ook bij de eerder genoemde tijdelijke uitbreiding van residentiele capaciteit. Ook hier is sprake van een gemiddelde behandelduur van ongeveer anderhalf jaar.
5
b. Voorfinanciering structurele uitbreiding uit tranche 2007 van het Hoofdlijnenakkoord Met incidentele middelen kan worden voorzien in de eenmalige financiering in 2006 van extra jeugdzorg die vanaf 2007 bekostigd kan worden uit de structurele extra middelen van 0,3 mln.. Een dergelijke voorfinanciering maakt het mogelijk het hiermee te ontwikkelen extra zorgaanbod eerder dan in de loop van 2007 tot stand te brengen. c. Financiering eenmalige startkosten bij inzet extra structurele rijksmiddelen 2006 en 2007 Met de extra structurele middelen van het Rijk vanaf 2006 en 2007 zal geïnvesteerd worden in extra structurele capaciteit. Hieraan zijn regelmatig eenmalige startkosten verbonden. Zonder aanvullende incidentele middelen zullen de kosten daarvan in het eerste jaar ten laste komen van de extra structurele middelen. Dit heeft tot gevolg dat de structurele middelen in het betreffende jaar nog niet volledig worden ingezet voor extra zorg. Financiering van startkosten uit een extra incidentele middelen maakt het mogelijk om de structurele middelen van het begin volledig in te zetten voor extra zorg. Langs deze weg kan met inzet van incidentele middelen een substantiële bijdrage worden geleverd aan het terugdringen van de wachtlijsten. Deels zal dit leiden tot een structureel effect, omdat daarmee in het verleden opgelopen achterstanden in één keer kunnen worden weggewerkt en deze niet langer invloed hebben op de hoogte van de wachtlijsten. Daarnaast kan met incidentele middelen een tijdelijke bijdrage worden geleverd aan het structurele capaciteitstekort als gevolg van de vraag naar jeugdzorg. De wachtlijstproblematiek is de afgelopen jaren hardnekkig gebleken. Het op een verantwoorde en doelmatige wijze bestrijden ervan met inzet van incidentele middelen vergt naar verwachting dan ook meer dan één jaar. Voor zover het gaat om verbeteringen die met incidentele middelen kunnen worden bereikt, wordt uitgegaan van een periode van drie jaar. Een dergelijke periode sluit waarschijnlijk ook goed aan bij de overgangsperiode met betrekking tot de nieuwe financieringssystematiek voor de jeugdzorg. Voor zover de inzet betrekking heeft op het tijdelijk voorzien in een deel van de structurele capaciteitstekorten, sluit een dergelijke periode ook goed aan bij de termijn waarop de effecten van het beleid van de stadsregio gericht op efficiencyverbetering volledig zullen zijn gerealiseerd. Ervan uitgaande dat ook het beleid gericht op versnelling van de doorstroom in de jeugdzorg in deze drie jaar geleidelijk tot resultaten zal opleveren, kan met inzet van incidentele middelen gedurende die periode ook enigszins vooruitgelopen worden op dergelijke structurele resultaten. Uitgaande van de hiervoor weergegeven bestedingsmogelijkheden is een reële raming opgesteld van de mogelijkheden voor de inzet van incidentele middelen in een periode van drie jaar. Wegwerken eenmalige erfenis wachtlijsten pleegzorg en geïnd. ambulant - pleegzorg (40/50 cliënten) € 1,9 mln. - geïnd. ambulant (30 cliënten) € 0,2 mln. € 2,1 mln. Tijdelijke capaciteitsuitbreiding pleegzorg en geïndiceerd ambulant i.v.m. structureel capaciteitstekort - 30% bij pleegzorg (15 cliënten per jaar) € 1,8 mln. - 100% geïnd. ambulant (30 cliënten per jaar) € 0,5 mln. € 2,3 mln.
€ 2,1 mln.
€ 2,3 mln.
Wegwerken eenmalige erfenis wachtlijsten dagbehandeling en residentieel - residentieel (30 cliënten) € 2,4 mln - dagbehandeling (30 cliënten) € 1,1 mln. € 3,5 mln.
€ 3,5 mln.
Voorfinanciering extra rijksmiddelen 2007
€ 0,3 mln.
Incidentele startkosten nieuw zorgaanbod
€ 0,5 mln.
Totaal
€ 8,7 mln.
Met een dergelijke verdeling van de inzet van incidentele inzet kunnen derhalve de wachtlijsten in drie jaar tijd met naar schatting meer ongeveer 135 cliënten structureel worden verlaagd ten opzichte van de situatie zonder inzet van deze middelen. Daarnaast zal een tijdelijk effect kunnen worden bereikt van uiteindelijk zo’n 45 cliënten extra die gedurende drie jaar kunnen worden geholpen. Uiteraard zal maatwerk ontwikkeld moeten worden bij het daadwerkelijk bestemmen van middelen, op basis monitoring van de ontwikkeling van de behoeften aan verschillende vormen van geïndiceerde zorg en de ontwikkeling van de wachtlijsten. Enerzijds om goed aan te blijven sluiten
6
op de actuele ontwikkelingen in van wachtlijsten en de zorgbehoefte, anderzijds om optimaal aan te sluiten bij de in de praktijk aanwezige mogelijkheden en kansen. Dit met als doel om tot een zo effectief en efficiënt mogelijke inzet van middelen en daarmee zo groot mogelijk resultaat te komen in termen van extra te helpen cliënten. Dit betekent dat bij de feitelijke inzet afgeweken moet kunnen worden van de opbouw zoals in de hier weergegeven raming is opgenomen. Aan zorgaanbieders zal gevraagd worden om concrete voorstellen in te dienen voor het realiseren van de benodigde extra zorg. De middelen zullen flexibel worden ingezet op basis van de feitelijke zorgbehoefte. Op grond van vergelijking van de verschilllende voorstellen/offertes kan worden geborgd dat de middelen zo doelmatig en effectief mogelijk worden ingezet om een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan de bestrijding van de wachtlijsten. Bij het daadwerkelijk bestemmen van de middelen zullen concrete prestatieafspraken met de zorgaanbieders worden gemaakt over de extra te leveren productie cq het aantal extra cliënten aan wie de zorg geboden zal worden. Deze prestatieafspraken zullen ook betrokken worden bij de verantwoording van de middelen door de zorgaanbieders. 4.3 Voorstel Op grond van de onder 4.2 weergegeven bestedingsdoelen en bestedingsmogelijkheden voor een periode van drie jaar, zou een effectieve en efficiënte inzet van € 2,9 mln. gemiddeld per jaar in de rede liggen. Gelet op de feitelijk beschikbare dekkingsmogelijkheden, wordt voorgesteld in 2006 een bedrag van € 2,7 mln. incidenteel beschikbaar te stellen voor de bestrijding van de wachtlijsten in de geïndiceerde zorg. Een gespreide inzet van deze middelen over maximaal drie jaar, zal daarbij mogelijk moeten zijn, gelet op de gemiddelde duur van de hulpverlening per cliënt in met name de pleegzorg en de residentiele zorg. Alleen dan kan gegarandeerd worden dat de met de extra middelen aan te vangen extra zorg, door cliënten ook daadwerkelijk kan worden afgerond en de zorg niet halverwege hoeft te worden afgebroken omdat de daarvoor beschikbare middelen wegvallen. Concrete voorstellen voor besteding van de middelen zullen aan het dagelijks bestuur worden voorgelegd. Daarbij zal inzicht worden gegeven in de met de betreffende zorgaanbieders overeen te komen productieafspraken bij bestemming van deze middelen. Hierdoor zal inzicht worden gegeven in door de stadsregio hiermee extra ingekochte zorg en de effecten daarvan in termen van het extra aantal cliënten dat met deze middelen zullen worden geholpen. Na bestemming van alle middelen zal een totaalrapportage worden uitgebracht waarin het totale kwantitatieve effect zal worden weergegeven. 4.4 Tot slot Het beperken van de wachtlijsten en de wachtduur in de geïndiceerde jeugdzorg is in de eerste plaats van groot maatschappelijk belang, omdat kinderen en gezinnen hierdoor tijdig de zorg krijgen die zij behoeven. Hierdoor kan verergering van de problematiek en daarmee de noodzaak voor zwaardere zorg later, worden voorkomen. Daarnaast is het beperken van de wachtlijsten en verkorting van de wachttijden op jeugdzorg van belang gelet op de wettelijke aansprakelijkheid van de stadsregio voor het tijdig leveren van die zorg. Cliënten hebben een aanspraak op jeugdzorg jegens de stadsregio. Als zij deze niet tijdig kunnen verzilveren, staat een gang naar de burgerlijk rechter open. Elders zijn dergelijke procedures al aan de orde. Een beroep op overmacht door de stadsregio als gevolg van een ontoereikende doeluitkering, zal gelet op jurisprudentie waarschijnlijk geen stand houden. Wel zullen naar verwachting aantoonbare inspanningen van de stadsregio gericht op het realiseren van voldoende zorg, bijdragen aan het verkrijgen van enig respijt bij de rechter. Het voorstel voorziet in een dergelijke aantoonbare inspanning. Precedentwerking van juridische procedures leidt tot grote financiële risico’s voor de stadsregio. Het voorkomen van procedures door het beperken van de wachtlijsten en daarmee de wachtduur, draagt daarmee ook bij aan het voorkomen van deze risico’s. Gelet op de wettelijke aansprakelijkheid van de stadsregio voor het bieden van tijdige jeugdzorg, is het ook moeilijk verdedigbaar om geen extra inspanningen te leveren, daar waar substantiële vrije ruimte in de begroting bestaat. Provincies zetten al langer autonome middelen in voor de jeugdzorg. Dit ondanks dat deze doorgaans ook al over redelijke reserves uit de doeluitkering beschikken, hetgeen in de stadsregio niet het geval is. Zo zet Noord-Holland in 2006 ruim € 4,5 mln. aan autonome middelen in, Utrecht bijna €3,5 mln. en Gelderland ruim € 2,5 mln. Zuid Holland zet in 2006 zelfs € 7,3 mln. aan autonome middelen in, waarvan ruim € 5 mln. voor preventieve jeugdzorg.
7