Preek 23 juni 2013 - Ontmoetingskerk - Laren NH Lucas 8: 26- 39 Dat de man die op Jezus afkomt ernstig psychisch ziek is, lijkt aan alle kanten duidelijk. Een psycholoog met wie ik over dit verhaal sprak herkende bij hem elementen van een dissociatieve persoonlijkheidsstoornis en trekken van een ernstige vorm van schizofrenie. Nu is de bijbel geen medisch handboek. Medici zullen zeggen: pas op om achteraf diagnoses te stellen over mensen die je niet gekend hebt. Maar wat de bijbel en wat het verhaal over de man die naar Jezus roept wel kan duidelijk maken is hoe leven, elk leven verziekt kan raken. Bijbelverhalen zijn spiegels. De man die je in de spiegel van dit verhaal ziet, tekent extreem hoe het leven, maar ook hoe ons leven kan zijn. Als Jezus over de grens voet aan land zet komt iemand naar hem toe. Hij heeft demonen in zich, zegt het verhaal. De oude Statenvertaling schrijft: hij was lange tijd van duivelen bezeten geweest. Boze geesten, duivels, demonen, het lijken gedateerde woorden of woorden uit griezelfilms of exorcisme scenes. Tweeduizend jaar geleden spreken ze van demonen die in jou kunnen huizen. Daarmee spreken ze mild over een mens met een psychische ziekte. Jij bent de psychische ziekte niet. Er kunnen krachten in je zitten die jou lange tijd de baas zijn. Verscheurende krachten kunnen in jou leven, die jouw bestaan verzieken. Maar jij, jij bent iemand anders dan die demonen, die duivelen in jou. Jij bent ze niet. Ze kunnen in jou zijn. Zo is het ook met de man die op Jezus afkomt. Al geruime tijd is hij in de greep van de verscheurende machten in hem. Hoe dat zo gekomen is? De bijbel doet niet aan anamnese. Ze vertelt niet wat er mis is gegaan in zijn geschiedenis, in zijn jeugd. Zoiets kan gebeuren, het kan ontstaan ook in ons leven. Het verhaal beschrijft hoe slecht de man er aan toe is. Hij heeft kleren aan. Dat betekent meer dan dat hij naakt loopt. Kleren, een mantel zijn symbolen van vertrouwen, van bescherming, van je veiligheid. De man zonder kleding is de man zonder vertrouwen, zonder uiterlijke of innerlijke veiligheid. Hij heeft geen huis, staat er, geen ruimte waar hij zich beschut voelt en waarin hij zich veilig weet. Hij loopt bij de 1
graven. Ook dat is veelzeggend: hij leeft, maar leeft te midden van de doden. Zijn bestaan is dat van een levende dode. Wie is die man? Zijn het alleen psychisch zieken die er zo aan toe zijn? Of kan ik ook bij mezelf trekken herkennen van wat deze man extreem verbeeldt. Wie is hij? Heeft iemand ooit wel eens naar zijn naam gevraagd. Of is hij altijd op afstand gehouden. Hebben de mensen altijd over hem gesproken, maar niet met hem. Hebben ze het altijd gehad over die zonderling, die gek, die naaktloper. Wie is die man? Heeft hij zelf met zijn gedrag, met zijn angsten anderen op afstand gehouden? Heeft hij zelf anderen steeds afgeweerd? De man ziet Jezus en wil naar hem toe. Hij verlangt naar hulp. En tegelijkertijd weert hij Jezus af. Er zit in hem die herkenbare dubbelheid die wij allemaal wel kunnen hebben: het verlangen om gezien, gekend, om geholpen te worden, maar tegelijkertijd ook de afweer als iemand te dichtbij komt. Een mens kan twee kanten hebben, maar hoe vaak wint de afweer, wint de angst het niet, hoe groot het verlangen ook is. Verlangend afweren, afwerend verlangen, zo dubbel is niet alleen de psychisch zieke man uit het Bijbelverhaal. De destructieve machten lijken het steeds weer bij hem te winnen. Zo sterk zijn ze, dat ze niet in bedwang gehouden kunnen worden door ketens en kettingen, waaraan ze vastgelegd zijn. De verscheurende krachten rukken zich steeds weer los en drijven steeds opnieuw de man naar de eenzaamheid van zijn levenswoestijn. Hoe is uw naam?, vraagt Jezus. Wie heeft dat eerder aan hem gevraagd? Wie heeft eerder naar zijn naam gevraagd. Hoe is je naam, dat is veel meer dan de ongelukkige vertaling: hoe heet je? Hoe is je naam, dat betekent; wie ben je? Wie ben jij? Het onthutsende antwoord van de man is: mijn naam is Legio, legioen. 2
In Romeinse legers bestond een legioen uit 6000 bewapende mannen. Ze vormden een straffe militaire eenheid. Mijn naam is legioen, er heersen in mij zoveel dwingende machten. Er zitten in mij zoveel stemmen, er zitten in mijn zoveel verscheurende krachten, dat ik niet meer weet wie ik zelf ben. Dat ik niet meer een eigen stem heb. Dat ik eigenlijk niemand ben. Een legioen heeft het leven van hem overgenomen. Denk niet dat zoiets bij hem alleen gebeurt. Elk mens moet vrij worden van stemmen die hem of haar regeren. De stem van ouders kan te dwingend blijven. De stem van de buren; wat zouden zij er van zeggen, kunnen je hinderen. De stem van het strakke geloof kan je tot slaaf maken. Het kan je allemaal belemmeren om IK te zeggen. Ik vind, ik denk, ik geloof. Elk mens moet bevrijd worden van dwingende stemmen die hem regeren. Elk mens moet, elk mens mag een eigen stem en een eigen naam ontdekken. Hoe is je naam? Dat is de kernvraag van het leven. De kernvraag van de Bijbel. De bijbel is het boek dat je Ik leert zeggen. Het is het boek van het heilzame individualisme. De kern van de Bijbel, de kern van het leven van Jezus zit in het persoonlijke. Jij bent gezien. Jij bent gekend. Ik mag er zijn. Ik hoef niet op te gaan in een geheel. Ik hoef niet te denken, te geloven als een ander. Ik ben geen legioen. Ik hoef niet in een keurslijf te zitten. Ik mag ik zijn. De diepste essentie is dat ik mij gekend mag weten en dat ik daarop mag vertrouwen tot over alle grenzen heen. Hoe is je naam? Legioen? Nee. Het legioen aan demonen wordt uitgedreven. De man is die demonen, die duivelen, die verscheurende krachten, die ziekte niet. Hij is een mens in wie ziekmakende krachten heersen, maar ook een mens die aan zichzelf teruggegeven kan worden. En dat begint steeds bij de vraag: Hoe is je naam. Het vervolg van het verhaal lijkt wreed en spectaculair. Jezus drijft de demonen uit en stuurt ze in de varkens die daar geweid worden. 3
Vervolgens slaan de varkens op hol, storten zich van de afgrond en verdrinken in de zee. Daar versmoren ze, zegt de Statenvertaling plastisch. Dat Jezus zich niet populair maakt bij de plaatselijke bevolking en zeker niet bij de varkensboeren uit die streek wordt al snel duidelijk. Ze worden bevreesd maar ze verzoeken hem vooral dringend om weg te gaan. Als je dat leest van die varkens hoef je geen lid te zijn van de Partij van de Dieren om dit gruwelijk te vinden. De onschuldige varkens worden geslachtofferd. De bijbel lijkt niet zo diervriendelijk, zacht gezegd. Toch wordt er naast het gruwelijke ook met die varkens iets anders gezegd. Demonen zijn er, verscheurende machten bestaan in ieders leven. Ze worden in dit verhaal gestuurd naar de plaats waar ze horen: de afgrond. Zo wijst dit verhaal naar scheppingsverhaal terug. Dat zegt: alles is er: het licht en het donker, het droge en de zee. Alles is er: goede en de verscheurende krachten. Ook in ons leven. Ook bij jou en bij mij. Waar het om gaat is dat ze op hun plaats gezet worden. Waar het om gaat is dat ze niet alles doordringen en verscheuren. We mogen het kwade telkens in de afgrond van het, van ons bestaan op zijn plek zetten. Wat begint met een vraag: hoe is je naam, krijgt een vervolg. De man komt te zitten aan de voeten van Jezus zit. Hij is gekleed en spreekt zelf, staat er. Er is veel bij hem veranderd. Hij heeft vertrouwen ontvangen. Daar staat die mantel voor. Hij heeft een eigen stem. Daar staat dat spreken voor. Hij is al voor een deel aan zichzelf teruggegeven. Hij is al veel meer Ik geworden. Het lijkt in dit verhaal in een ommezien, in een vloek en een zucht te gebeuren. Ieder die uit eigen ervaring weet wat psychische klachten kunnen betekenen, weet ook dat deze vaak veel moeilijker te behandelen of te genezen zijn dan lichamelijke pijn. Behandeling is zo vaak een kwestie van lange adem, van vallen en weer opstaan. Soms draag je de barsten van de verscheurdheid tot aan de grens van je eigen leven met je mee. Soms is genezing niet helemaal of helemaal niet mogelijk. Hoe is uw naam. Die vraagt brengt de man bij de essentie van zijn bestaan. Die vraag brengt hem bij waartoe hij mens is. En tegelijkertijd mag je die vraag de essentie van God noemen. God heeft twee kanten. God is een vraag: wie ben jij. Maar ook een belofte: Ik zal er zijn. 4
Je geneest niet van elke ziekte. De barsten van je leven zullen niet altijd verdwijnen. Wat vanuit de bijbel klinkt in de richting van de man en in de richting van ons allen, dat is: je bent niet alleen. Ook al merk je dat niet altijd of altijd niet: Ik zal er zijn. De man zit aan de voeten van Jezus, gekleed en goed bij zijn verstand. Hij spreekt zelf. Hij heeft het goed en wil graag blijven. Laat me met u meegaan, zegt hij tegen Jezus. Maar dan stuurt Jezus hem weg. Ga op weg. Ga op weg in jouw leven. Want dat is jouw bestemming. Ga op eigen benen staan, met de mantel van vertrouwen om je heen, met een eigen stem, een eigen naam, met een huis, een levensruimte waarin je kunt schuilen. Ga en leef. De roepstem die wij God noemen klinkt in de richting van de man. En klinkt door dit verhaal heen ook in onze richting. De Stem van de Roepende is voor hem en is ook voor ons de Stem van Belofte. Door alles heen ben Ik er, zal ik er zijn, als iemand die jou kent, jou ziet, jou als dragende en verbindende kracht omgeeft, jou optilt, neerzet en in de ruimte duwt. Amen J.G. de Bruijn
5