Ontmoetingskerk, Laren NH – 31 januari 2016 Jeremia 1 In het eerste hoofdstuk van het boek Jeremia komt 26 keer het werkwoord spreken voor. Jeremia spreekt, maar hij niet alleen. Hij vertelt ook hoe God tegen hem spreekt. Hij vertelt hoe hij zich door God geroepen voelt. Hoe hij zijn mond open moet doen en in zijn tijd moet spreken namens God. Jeremia heeft het over de stem van God, die hij overduidelijk hoort. Een dwingende stem die hem roept, die hem wegroept uit zijn situatie, uit zijn toekomstplannen, uit zijn werk. En hoezeer Jeremia ook weerstand voelt en zich verzet tegen die stem en hoeveel bezwaren hij wel niet aandraagt: ik ben te jong, ik ben niet geschikt…., die stem is machtiger. De stem die zegt: ik kende je al toen je nog in de moederschoot was. En toen je uit de baarmoeder kwam heb ik je al geheiligd, ik leg je mijn woorden in je mond en jij zult namens mij spreken. Jij zult profeet zijn. Jeremia hoort God, maar dat niet alleen. Hij voelt God ook. De hand van God raakte mijn lippen aan, schrijft hij. God is blijkbaar voor Jeremia hoorbaar, voelbaar, tastbaar, maar ook overweldigend en onontkoombaar. Steeds weer als ik lees wat Jeremia schrijft, raakt het me. Ik blijf ervan onder de indruk. En tegelijkertijd voel ik ook afstand. Ik vraag me af: dat spreken waarover Jeremia spreekt, dat hoorbare, fysieke ervaren van God, herkent u dat? Hebt u zoiets weleens meegemaakt. Of kent u de afstand die ik daarbij ervaar. Kent u bij u zelf de vragen: Hoe zit dat met het spreken van God. Is dat weggelegd voor anderen, voor een enkeling, maar niet voor mij? Ontbreekt mij iets dat anderen wel ervaren. Hebben zij misschien een gevoeliger antenne voor God dan ik? Hoe zit dat met het spreken van God? Bij Jeremia vertaalt dat spreken van God zich zo, dat hij zich geroepen voelt. 1
Hij voelt zich onontkoombaar geroepen om te gaan doen, waar hij zich aanvankelijk niet geschikt voor voelt en waar hij eigenlijk niet op zit te wachten. Hij voelt zich geroepen om een weg te gaan die anders is dan hij en wellicht ook zijn ouders voor ogen hebben. Jeremia voelt zich getrokken in een richting waar hij zich kwetsbaar zal weten. Hij zal weerstand en tegenstand zal ervaren van zijn volk, maar ook van zijn stad, zijn familie, zijn buren en van zichzelf. En toch voelt Jeremia zich geroepen om zijn mond open te doen. Hij voelt zich geroepen om mensen van zijn tijd terug te brengen bij de God die ze langzamerhand uit het oog waren verloren. Die ze kwijt waren geraakt. De tijd waarin Jeremia leeft, lijkt op de onze. Er is grote onrust in het Midden-Oosten. Landen zijn in oorlog met elkaar. Ze willen hun invloedsfeer uitbreiden. Jeruzalem en omstreken ligt tussen de strijdende partijen in. Allerlei invloeden dringen het land binnen. Godsdiensten van buitenaf nemen langzamerhand de plaats in van het geloof van de voorouders. In de tempel van Jeruzalem komen Baalbeelden te staan. Overal in de openbare ruimte worden heiligdommen voor vreemde goden opgericht. Die godsdiensten van buiten tonen zich vaak van hun barbaarse kanten. Een daarvan was het gebruik om mensen, vaak kinderen, te offeren. Dat offeren betekende dat je in de gunst van de goden zou komen en dat zij je zouden belonen, voor je dood en na je dood. Jeremia ziet zijn land veranderen. Hij ziet zijn volk veranderen. Hij ziet hoe zijn landgenoten onder invloed raken van die godsdiensten met hun barbaarse kanten. Hij ziet geloof van vroeger veranderen en verdwijnen. De mensen in zijn tijd, tot aan de koning toe, laten het allemaal gebeuren. Jeremia heeft het zelf wellicht ook lange tijd laten gebeuren.
2
Tot er een moment komt om iets te doen. Een moment waarop hij zich geroepen voelt zijn mond open te doen en tegen alles en iedereen in een ander geluid te laten horen. Een tijd om te spreken. Jeremia voelt zich geroepen om spreekbuis van God te worden. Hij gaat spreken omdat hij God heeft horen spreken. Maar hoe zit dat met dat spreken van God? Als je leest wat Jeremia vertelt kun je denken: het is allemaal in een ogenblik, als bij een blikseminslag gebeurd. Het spreken van God lijkt een momentopname. Die gedachte hebben velen bij dat spreken van God: dat je op een moment een concrete stem hoort. Dat er mensen zijn die zoiets ervaren wil ik best geloven, al staat dat ver af van mijn belevingswereld. Het spreken van God is niet afhankelijk van een moment. Zeker in de Bijbel niet. Bijbelboeken zijn terugblikken. Zo ook het boek Jeremia. Als je terugkijkt op je leven wordt de tijd anders. De tijd vloeit ineen. Terugkijkend zie je wat er gebeurd is. Je ziet de weg die jij gegaan bent en wat er in jou gegroeid is. Bijbelschrijvers kijken terug. Daarbij hebben ze het ook over God die spreekt. Dat hoeft geen momentopname te zijn. Dat kan een langzaam groeiend besef zijn. Het kan een proces van wikken en wegen zijn, waarbij langzamerhand iets boven komt drijven. God spreekt langzaam, zei een kind eens. Iets kan dagen, weken, maanden, jaren duren en rijpen in je. Het kan langzaam boven komen in je: dit ga ik doen, dit is mijn weg, zo is het goed. In de Bijbelse vaktaal lees je dan: God spreekt. Of: God legt zijn hand op mijn lippen. Denk niet dat dat weggelegd is voor een enkeling, alleen voor profeten van vroeger. Het spreken van God, het spreekbuis zijn van God is weggelegd voor ieder van ons, ook voor jou, ook voor mij. En wij? 3
We leven, net als Jeremia in een verwarrende tijd. We zien, als hij, de wereld in beweging en in verandering. Ook het godsdienstige landschap verandert. We horen aan alle kanten mensen spreken over God en over goden. We zien hoe de islam aan alle kanten haar positie verwerft. Hoor of lees je over de profeet, dan denken de meesten eerst aan Mohammed. We horen naast die van moslims ook andere geluiden. We horen critici onder filosofen en cabaretiers, die de God van Joden en christenen wegredeneren of weglachen. We horen oordelen en vooroordelen. Als kerk en geloven ter sprake komt, hoor je vaak de karikaturen. De beelden van 50/60/100 jaar geleden. Van een kerk die jou van alles en nog wat oplegt. Een God die jou en mij onvrij zou maken. Een Middeleeuwse tiran, waar een achtergebleven rest nog in gelooft. Te midden van alle luid klinkende stemmen lijkt het vanuit kerken oorverdovend stil Het lijkt of zij zich laten wegdringen. Alsof God zich laat wegdringen. Jeremia hoort een stem. Hij voelt zich geroepen. Ik heb jou geroepen om profeet te zijn. Pro- feet zijn betekent: ergens voor uit komen. Je mond opendoen. Zoals pro- testants ook betekent: ergens voor zijn. Voor iets getuigen. Jeremia wordt geroepen. Want de God zoals de bijbel die tekent heeft mensen nodig, die spreekbuis zijn. Die handen en voeten geven aan wat geloven is. Mensen die pro- feet, die protestants willen zijn. God is in de bijbel geen almachtige ingrijper, die boven en zonder mensen van zich doet gelden. God werkt via mensen. Dat maakt God kwetsbaar, want wij mensen brengen er vaak niet veel van terecht. God heeft Jeremia nodig, heeft mensen, heeft jou en mij nodig. En wij? 4
We hebben de roeping om profeet te zijn. Om op te staan en onze mond open te doen. We hebben de roeping om het relativeren voorbij te komen. Want we hebben veel weg gerelativeerd. Veel losgelaten ook. Bijbel, kerk geloof. We zeggen het die boer na uit mijn eerste gemeente: Dominee, ik geloof wel, maar ik hoef daarvoor niet naar een kerk te gaan. We hebben een tijd achter de rug waarin we soms uit angst om dweperig of bekeerderig over te komen, geloof onder stoelen en banken hebben gestoken. Een tijd van niet kiezen. Een tijd die twijfelen tot het hoogste goed verhief. En begrijp me goed: ik ken elke twijfel van binnenuit. Ik zeg het Johannes Calvijn na: Jongen, je denkt dat ik permanent leef uit het geloof, maar ik wil je bekennen dat het voor mij iedere morgen nodig is dwars door de vertwijfeling heen te breken en de positie van het geloof opnieuw te bezien. We hebben de roeping om profeet te zijn. Om op te staan en onze mond open te doen. Het kan prima samengaan: respect voor een andersdenkenden. Ik heb geen behoefte om boeddhisten of moslims te bekeren. Ik wil met alle waardering elk andersdenkende tegemoet treden. Maar ik hoef mijn geloven niet te relativeren. Ik hoef het niet weg te moffelen. Ik hoef het spreken over geloven niet over te laten aan al die mensen die van God en kerk een karikatuur maken. Ik hoef het spreken niet over te laten aan hen die alle geloven op een hoop gooien en de brand erin willen steken. We hebben de roeping profeet te zijn. De wereld zit te springen om de boodschap dat God een bevestiging is van ieder mens. En niet een tirannieke hogere macht, die naar willekeur de ene mens aanvaardt en een ander afschrijft. De wereld te springen om de boodschap dat God het appel is op ons geweten.
5
Waar ben je, wat doe je. Hoe leef je. Dat staat haaks op een leven van onverschilligheid, op een leven waarbij we onze huizen afsluiten, onze tuinen omheinen met metershoge schuttingen en de rest van de wereld te beginnen bij Crailo, aan zichzelf overlaten. De wereld zit te springen om de boodschap dat God een belofte is. Jeremia hoort: Ik zal me je zijn om je te bevrijden, en jij zult als je spreekt zijn als een sterke stad, als een ijzeren zuil. We hebben de roeping profeet te zijn. We denken misschien dat we God niet horen. Maar we hebben allemaal God al lang horen spreken. Bij dat spreken hoef je niet te denken aan een hoge staat van verlichting of aan zweverigheid die voorbij gaat aan de dagelijkse aardse realiteit. Dat spreken van God is nuchter en bewogen. Elke keer als iets rond de Bijbel je treft, elke keer als een lied je raakt, hoor je God. Als je bij een woord van Jezus denkt: zo moet het, hoor je God. Als je bij zijn leven denkt: zo is het bedoeld, hoor je God. Elke keer als jij met vallen en opstaan probeert iets met die woorden, in die geest te doen, ben je stem van God. Iedere oudere die een liedje zingt voor een klein kind, die met een kind verwondering deelt over het leven als de schepping, ieder meisje dat op haar werk tegen alle collega’s in zegt: voor mij is geloven wel belangrijk, is spreekbuis van God. Wij hoeven geen luchtfietsers te zijn. We mogen nuchter en bewogen navolgers van Jezus Christus zijn, in deze tijd. We hebben de roeping om profeet te zijn. Om op te staan en onze mond open te doen. Amen J.G. de Bruijn 6