Sint Jansbasiliek - Laren NH, 18 januari 2015 Johannes 4 De vrouw bij de bron heeft de ware nog niet gevonden. Vijf mannen, vijf relaties heeft ze achter de rug. En nu is ze begonnen aan een zesde. Maar ook die lijkt geen lang leven beschoren te zijn. Ze kan het niet echt vinden, die vrouw. Stabiel in de liefde lijkt ze niet te zijn. Wat zullen de mensen van haar zeggen? Roddelen ze over haar? Komt ze daarom op het middaguur naar de put. Normaal ga je daar ’s morgens of ’s naar toe. Dan is het koeler. Bij die put ontmoet je elkaar. Daar praat je, je wisselt nieuwtjes uit met elkaar. Daar bij de put wordt ook geroddeld. Moet je haar zien, met al die mannen. Ging het zo, toen? Zo hebben wel theologen door de eeuwen heen over deze vrouw geoordeeld. Verleidster, mannenverslindster noemden zij haar. Komt ze op het warmste moment van de dag naar de put, om anderen met hun veroordelende praatjes en blikken te mijden? De vrouw die de ware nog niet gevonden heeft ontmoet bij de bron Jezus. Het is opmerkelijk dat Jezus daar is, midden in Samaria. Samaria, is de plek waar je niet wilt zijn. Met een Samaritaan praat je niet. Er is ruzie, diepgaande ruzie tussen Samaritanen uit het midden, Judeeërs uit het zuiden en Galileeërs uit het noorden van het land. Ga je vanuit het zuiden naar het noorden, dan maak je een omweg. Je gaat om Samaria heen, zoals sommige Nederlanders vlak na de oorlog om Duitsland heen reden. Waar de ruzie uit voortgekomen was? Precies wisten de meesten dat niet meer. Zo gaat dat met ruzies, die lang duren. Soms weet je niet eens meer waar het mee begonnen is. Samaritanen hadden de Syriërs geholpen, toen ze Jeruzalem aanvielen, zei men. Dat had kwaad bloed gezet. Er waren nog andere meningsverschillen. Samaritanen zeiden: we houden vast aan alleen de eerste vijf boeken van de Bijbel. Die willen we bewaren. De rest is overbodig. 1
Er was nog iets: Samaritanen hadden midden in hun land een heilige berg. Daar vereerden ze God. En niet in Jeruzalem, zoals Judeeërs dat deden. Dat laatste zette de meningsverschillen op scherp. Judeeërs zeiden: God vind je in Jeruzalem. Dat is de ware plaats. Wij hebben de ware godsdienst. Samaritanen zeiden: onze berg, de Gerizim, daar vind je de ware God. Wij hebben de ware godsdienst. De meningen lagen vast in een heftige, en voortdurende welles nietes twist. De oordelen waren duidelijk: die ander heeft het verkeerd. We moeten niet denken dat alleen in onze tijd godsdiensten, zoals de islam, maar niet alleen de islam mensen fanatiek kunnen maken. We moeten niet denken dat alleen in onze tijd elke godsdienst en ook het christendom een bron kan worden van haat, afkeer en van vervreemding. Ook twintig eeuwen geleden wisten ze daar van mee te praten! Je gaf een Samaritaan geen hand. Je meed Samaria en haar inwoners als de pest. Zo ver ging dat met die godsdiensten van toen. Zo niet bij Jezus. Vanuit Judea is hij dwars door Samaria gegaan. Alleen dat al is bijzonder, dat je gewoon door dat land loopt. Onderweg, moe geworden, rust hij uit bij een put, die put van Jacob heet. Daar ontmoet hij de vrouw, die hij om allerlei redenen had kunnen mijden. De vrouw uit dat volk waarmee je niet omgaat. De vrouw over wie zoveel verhalen de ronde doen. De vrouw met die andere godsdienst. . Jezus ontmoet haar en spreekt haar aan. En zo ontstaat een gesprek bij de put. Een gesprek over wie de ware is. Over wat waarheid is. En waar zoiets te vinden is. Anders dan bij haar landgenoten is het antwoord op die vragen voor deze vrouw niet zo duidelijk. Ze heeft niet alleen de ware man nog niet gevonden. Ze is ook onzeker over geloven. Ze vraagt: 2
Waar moet je aanbidden. Is dat Jeruzalem, zoals Judeeërs zeggen. Of is dat de berg die zo heilig is voor mijn landgenoten. De vrouw is niet zo zeker. Ze heeft kennisgemaakt met haar godsdienst. Ze heeft gedronken van het water van haar religie, maar haar dorst is niet gestild. Ze heeft gezocht, maar nog niet gevonden. Welke godsdienst moet ik aanhangen, op welke plaats moet ik zijn. In Jeruzalem, Mekka, Rome, Constantinopel …… Waar moet ik zijn. Dat is niet alleen de vraag van de vrouw, maar ook vaak die van ons. Ik zou deze vrouw een voormoeder van alle vragenstellers willen noemen. Waar vind ik het ware. Waar de ware. Het antwoord van Jezus is opmerkelijk. Hij overschrijdt daarmee aan alle kanten grenzen. Zijn landgenoten zeggen: Jeruzalem! Daar moet je zijn. Samaritanen zeggen: op onze berg moet je zijn! Jezus zegt: Er komt een tijd, dat je niet op deze berg en niet in Jeruzalem aanbidt. Er komt een uur en dat is nu aangebroken dat je de Vader aanbidt in geest en waarheid. De plaats waar je God zult vinden is je eigen innerlijk. In jou is een bron, waaruit je water, levend water kunt putten. Dat maakt Jezus de vrouw duidelijk. Waar geest en waarheid zijn, opent zich de bron. Ook bij haar. Via dit verhaal komt wat Jezus zegt ook bij ons terecht. Het maakt duidelijk dat je om God te vinden geen verre reizen hoeft te maken. Dat je om God te vinden niet vast zit aan een gebouw, een plaats of welke kerk dan ook. In ieder van ons, in ieders hart kan een bron aangeboord worden waaruit je levend water kunt putten. Frederic Lenoir, een Franse theoloog, noemt dit verhaal revolutionair. Ieder die in Geest en waarheid bidt, zal God kunnen ontmoeten. Zo relativeert Jezus bestaande godsdiensten met hun claims en stelligheden: Hier, bij ons moet je zijn. 3
Als je ergens moet zijn, is het in je eigen hart. God is daar te vinden, op te delven in ieder mens, ook in jou. En de godsdiensten en kerken dan. Die kunnen betekenis hebben. Maar laten die nooit een doel op zichzelf worden. Een godsdienst, een kerk kunnen een sta in de weg zijn. Ze kunnen op allerlei manieren het zicht op God blokkeren. De meest gruwelijke manier is als ze veroorzakers zijn van angst, fanatisme en haat. Op zijn best zijn ze middelen om goedheid de wereld in de dragen. In de jaren zestig vergeleek de theoloog van Ruler kerken met karretjes. Het ene is blauw, het andere rood, een derde geel. Het ene is wat ouder en piept wat, het andere lijkt soepeler te rijden. Hoe het karretje er uit ziet, welke naam er op staat: luthers, katholiek, protestant, dat maakt niet uit. Het gaat om het heil en het heilzame dat het karretje de wereld in draagt. In de geest van van Ruler zeg ik: een kerk en een godsdienst is een emmertje. Geen doel op zich zelf, maar een middel. Bedoeld om levend water op te halen. De vraag is: gebruik je zo’n emmertje, met een touw dat lang genoeg is. Een emmertje met een touw, dat kan een lied zijn dat je zingt. Een gebed. Of de stilte in deze ruimte. Het kan een woord zijn dat je raakt. Het kunnen Bijbelverhalen zijn. En de kerkelijke traditie. Een emmer met een touw, dat is wat Jezus zegt. Hulp om bij levend water te komen. Levend water dat bij hem te vinden is. Zijn er andere emmers? Ongetwijfeld. Er zijn islamitische emmers, boeddhistische emmers, er zijn emmers in allerlei kleuren en soorten. Op zijn best zijn het middelen om iets van God te bereiken. Niet alles wat een godsdienst brengt is levend water. Er is een norm die je overal kunt hanteren. De norm van de put. Een put is in de bijbel de plaats waar liefde begint. Waar mensen de ware ontmoeten. Zo’n put is de norm, die zegt: waar liefde is, daar is God. Wie haat zaait, blokkeert God. 4
Het verhaal van Jezus en de vrouw is buitengewoon actueel. In een tijd van tegenstellingen en vooroordelen, wijst Jezus mij de weg. Hij gaat dwars door Samaria. Hij ontmoet de vrouw bij de put. Jezus leert mij het gesprek te zoeken met ieder mens die op mijn pad komt. Jezus leert mij in een ander geen Samaritaan, moslim, boeddhist of christen te zien, maar een mens. Jezus leert mij geen mens af te schrijven, ook niet als er wat negatieve verhalen de ronde doen. En ik; ik mag zijn als die vrouw, vragensteller. Ik mag zijn als zij, ik hoef me niet afgeschreven te voelen als ik mijn leven het ware of de ware niet zo goed kan vinden. Ik mag me verwonderen over wat ik van Jezus hoor: over die bron in de vrouw, over de bron ook in mij. Ik mag alles van religies en godsdiensten dat liefde groter maakt zien als levend water, als iets van God zelf. Op zijn sterfbed zijn een vader tegen zijn zoon: hier heb je mijn geloof. Ik geef het jou. Het is belangrijk voor mij. Ik hoop ook voor jou. Doe er mee wat goed is. Je mag het ruilen voor iets anders, maar als je dat doet, ruil het dan voor iets dat waardevoller is. Wat ik kan doen? Dat emmertje gebruiken. Misschien is het roestig en lekt het. Misschien is het touw rafelig geworden. Gooi het niet weg als je geen ander hebt. Gebruik het emmertje, hoor het verhaal van Jezus, zing een lied, bid om vrede, begroet een vreemde, bezoek kerken en hou vol. Het ware, de ware, levend water, God zelf is steeds opnieuw, steeds anders op te halen. Amen J.G. de Bruijn 5