Ontmoetingskerk - Laren NH - 31 augustus 2014 Mattheus 17: 14- 20 In de naam van Jezus, spreken wij tot deze situatie. Deze woorden van de medici, hebben zij vanuit hun beste kunnen gesproken, Vader, Heer, maar wij verklaren deze woorden krachteloos, in de naam van Jezus. In uw naam leg ik mijn handen op haar buik en spreek gezondheid uit, spreek genezing uit. Word gezond, in Jezus naam, in uw machtige naam, dank u. Zo ging het toe bij gebedsgenezingsbijeenkomst. De EO zond indertijd een programma uit over jonge ouders. Zij waren in verwachting. Artsen hadden geconstateerd dat hun kind niet levensvatbaar was. Zij, met hun verlangen dat dat niet waar zou zijn, zij met hun machteloosheid, zochten hun heil bij een evangelische gemeente. Daar werd niet alleen voor de ouders en het kind gebeden, daar werd ook de hoop gevoed, dat als je maar samen met kracht gelooft het kind zou kunnen genezen, ondanks de duidelijke diagnose van de dokters. Een vast geloof bewerkstelligt wonderen, zei men! Daarom adviseerden zij vanuit de gemeente: twijfel niet, hou je geloof vast en mijd het contact met diegenen die jouw geloof aan het wankelen kunnen brengen. De ouders kopen een kinderwagen, een ledikantje, een kinderthermometer, maar bij de geboorte blijkt dat het kind het niet haalt. Het sterft vlak na de bevalling. Ik heb er alle begrip voor dat mensen alternatieve wegen zoeken als artsen met fatale diagnoses komen. Ik heb er begrip voor dat mensen naar gebedsgenezers gaan uit wanhoop en uit liefde voor hun geliefde. Ik hou er rekening mee dat in dit leven veel meer mogelijk is dan wat wij kunnen bedenken of wetenschappelijke bewezen kan worden. Ik wil graag ruimte laten voor het wonder. En ik weet van de oproep van Jezus om de
1
wereld in te gaan, te bidden, de handen op te leggen ook bij mensen, die ziek zijn. Maar tegelijkertijd. Ik heb naast het graf gestaan van een kind van ouders die vurig geloofden. Geloofden zij dan te weinig? Ik heb mensen ziek zien worden en zien sterven, terwijl ze baden om genezing. Was hun gebed niet krachtig genoeg? Ik heb de machteloosheid gezien en ervaren van een vrouw, die hoe vroom ook, even alles kwijt was. Moet je haar haar zwakheid aanrekenen? Ik wil het verlangen om genezing uitspreken voor Gods aangezicht. Ik wil bidden om nabijheid. Maar ik geloof niet in een God van willekeur, die de één geneest en de ander niet. Ik geloof niet dat genezing afhangt van een sterk of zwak geloof. Voor mij is geloven bedoeld om mensen te helpen, verder te helpen. Het is er niet voor om zieken, die niet genezen, samen met hun nabestaanden nog eens een geloofsschop na te geven: Had je maar sterker, vaster moeten geloven. De theoloog professor van Gennep noemde zoiets indertijd een misselijk makend antigeloof. Ik zelf vind zoiets onbarmhartig, liefdeloos en niet in de geest van Jezus. Om die reden vind ik het verhaal dat we vandaag lazen niet gemakkelijk, vooral als ik kijk naar wat van Jezus gezegd wordt. Dat lijkt op het eerste gezicht niet bijster barmhartig en liefdevol. Ze kunnen hem niet helpen, zegt de vader, die zijn zieke kind bij Jezus brengt. Maanziek heet hij te zijn. Hij valt in water en in vuur, zegt het verhaal. Heeft hij misschien een ernstige vorm van epilepsie? Er staat: er zijn demonen in hem werkzaam. Om over boze geesten te spreken, lijkt gedateerd en primitief. Wij noemen epilepsie of kanker niet zo. Toch zit er ook een barmhartige kant aan die oude manier van spreken over ziekte. Jij bent de kanker niet, jij valt 2
niet samen met de epilepsie. De ziekte is iets dat in jou werkzaam is. De ziekte is het kwade in jou. Ze kunnen hem niet helpen, zegt de vader. Hij heeft zijn zieke kind bij leerlingen van Jezus gebracht, maar die stuiten op hun onvermogen om hem te genezen. Wie herkent die machteloosheid niet, bij anderen, bij zichzelf. Ik zeker wel. Hoe menselijk is die machteloosheid niet. Daarom lijkt de reactie van Jezus op zijn leerlingen die bij hem komen hard en onbarmhartig. Als ze vragen: hoe komt dit toch, zegt Jezus: door jullie kleine geloof. En eerder sprak al over een ongelovig en verdraaid geslacht. Hij zegt: had je geloof als een mosterdzaadje, dan zou je tegen die berg kunnen zeggen: verplaats je en de berg zou zich verplaatsen. Als ik dat hoor, denk ik: ook dat kleine geloof heb ik dus blijkbaar niet. Ik kan soms bergen verzetten, maar bergen verplaatsen lukt mij nooit. Dat geloof van het mosterdzaadje heb ik niet. Jezus lijkt zijn leerlingen niet bepaald te bemoedigen. Ook niet door wat hij hierna doet. Nadat hij de demonen bestraffend heeft toegesproken, gaan ze weg. Wat de leerlingen niet konden, kan Jezus wel blijkbaar. Ook daarmee lijken zij nog eens extra bepaald te worden bij hun onvermogen. Geen mens is als Jezus, ook al zingen we nog zo vaak om als Jezus te worden, die het ons heeft voorgedaan. Dit verhaal spreekt aan alle kanten over onvermogen. Van het kind, van de radeloze vader. Van de leerlingen die ondanks hun roeping om te bidden, de handen op te leggen, te helpen, te genezen, tegenover het kind en zijn vader met machteloze, lege handen staan. Onvermogen, daarop zullen ook wij steeds opnieuw en in steeds andere situaties stuiten. We moeten leren leven met wat we niet kunnen. Dat geldt intens bij een ziekte, die we niet in de hand hebben. 3
Dat geldt ook bij andere dingen die verder van ons bed plaatsvinden. Het verhaal over het kind dat valt in water en in vuur heeft een diepere laag. Het gaat om meer dan dat ene zieke kind, die ene bezorgde vader. Een kind staat in de bijbel voor toekomst. In dat zieke kind, die vader en die leerlingen klinkt de onzekerheid om de toekomst door. Hun onzekerheid, onze onzekerheid. Hun machteloosheid, onze machteloze vragen: Hoe zal het gaan met mij, met mijn familie. Hoe zal het gaan met dit dorp, dit land. Hoe zal het gaan me de wereld. Ik sprak deze week met ouderen. Ik vroeg: wat houd u bezig. De een na de ander sprak over angsten. Iemand zei: Je hoeft de namen van landen maar te noemen: Syrië, de Oekraïne, Israël, de Gaza of voel de dreiging. Ik maak me zorgen om wat er gaat gebeuren, verder weg en dichtbij. Loopt het met de wereld niet uit de hand. Ik weet niet goed wat ik kan en moet doen. Ik voel me machteloos. Ik bid wel, maar ik denk ook: wat haalt het uit. Heeft het zin. Na tienen kijk ik geen tv meer, anders slaap ik niet. We stuiten op ons onvermogen. We kunnen veel niet oplossen. We kunnen de natuur niet veranderen. We kunnen vaak niet genezen. Maar wat moet je dan. Waarvoor kun je dan bidden? Of moet je, kun je niet meer dan wat de filosoof Spinoza ons voorhoudt: hij noemde God de Natuur. De natuur kun je niet veranderen. Wat jij moet proberen is je zo vrolijk mogelijk te voegen in wat er gebeurt. Is dat wat dit verhaal wil zeggen? Je voegen in het lot, de natuur, de loop der dingen? Wat is de bedoeling van Jezus? Dat is iets anders dan wat Spinoza ons voorhoudt. De harde woorden van Jezus hebben twee heilzame kanten. De eerste is: wij mogen afgeholpen worden van de gedachte dat genezing afhangt van ons geloof. We mogen afgeholpen worden van de gedachte dat ons heil of de kerk afhangt van ons geloof. We mogen afgeholpen worden van de gedachte dat je de natuur om zou kunnen bidden. 4
Ons onvermogen is moeilijk, maar ook menselijk. Geloof, klein als een mosterdzaadje ontbreekt ons soms. We mogen afgeholpen worden van de gedachte dat wij dat geloof zouden moeten bezitten. We hoeven en kunnen niet meer of anders dan menselijk te zijn. De harde woorden van Jezus hebben nog een tweede heilzame kant. Ons verhaal spreekt niet alleen over onvermogen, maar ook over wat we wel kunnen. In de vertalingen wordt dat niet zo zichtbaar. Vertalers spreken over genezen. Dat is, gelet op wat er in het oorspronkelijke Grieks van het evangelie staat, een onvolledige vertaling. Er staat: Therapeuo. Ons woord therapie komt daarvan. Therapeuo kan veel betekenissen hebben, maar de eerste is dienen. De tweede is krijgsmakker zijn. Het kan: iemand verzorgen, op iemand letten, koesteren, door zorg en liefde winnen en tenslotte ook soms genezen betekenen. In het woord therapeuo weerklinkt de betrokken verbondenheid. Het is een bij uitstek relationeel woord. Het ademt de belofte die iets van God weerspiegelt. Ik ben er, met mijn aandacht, mijn zorg. Therapeuo, dat is het goede bevorderen, het goede de aandacht schenken. Het is doen wat je kunt. Maar of dat tot genezing leidt? Dat is afhankelijk van de natuur. Dat is ook afhankelijk van wat je niet in de hand hebt. Krijgsmakker zijn, daartoe ben je geroepen. Daarom, daarvoor kun je bidden. Je kunt bidden dat je het volhoudt om een ander niet alleen te laten. Je kunt bidden dat jij niet alleen gelaten zult worden. Bidden mag zijn: je uitspreken tot op de bodem van je hart en je ziel. Vertellen wat in je leeft aan goeds, aan slechts, aan hoop en wanhoop, aan liefde en haat, aan vreugde en verdriet, aan kracht en machteloosheid.
5
Maar als bidden vragen wordt, laat het dan vooral beperkt blijven tot wees er, twee woorden die letterlijk samenkomen in de naam van God. Een moeder zit bij haar ongeneeslijk zieke kind. Wees er als vrede voor dit kind en voor mij als moed om te gaan. Als wij kijken naar de wereld en ons machteloos voelen, laat ons gebed dan zijn: wees er als moed om het kwade met het goede te beantwoorden. Wees er bron van bewogenheid, opdat wij niet onverschillig worden. Wees er als moed om krijgsmakker te zijn, ook al is het maar voor een mens dichtbij. Om te bidden heb je maar twee woorden nodig, die samen een naam vormen: Wees er. In elk gebed waarin die naam klinkt, klinkt ook de vraag, de oproep aan jou zelf: hoe ben je aanwezig, wat doe, hoe leef je, hoe ben jij krijgsmakker van anderen. Maar elk gebed waarin die naam weerklinkt, mag ook zijn: vul aan wat mij ontbreekt, zie mij in wat niet kan, niet durf. Wees aanwezig ook als alles mij uit handen valt, ook als genezing niet weggelegd is voor een ander of voor mij. Bidden met twee woorden is altijd genezend omdat het terecht komt, gehoord wordt bij Die niet vergeet en Die niet verlaat, maar is en zal zijn Krijgsmakker, Reisgenoot tot over alle grenzen. Solozang: Lied 927 Amen
6
Lied 927:1 Ik vergeet nooit de mens die ik maakte, in mijn handpalm gegrift staat je naam. En ik bracht je weer thuis uit de vreemde. Deze ruimte - hier mag je bestaan. refrein: Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. 927:2 Zal een moeder haar kleine vergeten, of een vrouw ooit de vrucht van haar schoot? En al zou dat misschien ooit gebeuren, ik vergeet je nooit, ik bracht je groot. refrein: Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. 927:3 Ik heb vaak jou gezien in ellende, horen roepen in wanhoop tot mij. Je hebt mij nu tot antwoord bewogen, ik daal af als een God die bevrijdt. refrein: Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind.
7
927:4 En al word je door schurken omgeven, bonst van doodsvrees het hart in je keel, heb vertrouwen, het wonder zal komen: kijk hier ben ik, mijn heil is jouw deel. refrein: Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. 927:5 Ach, mijn volk en mijn kinderen, luister, ook vandaag klinkt het woord uit mijn mond. Keer je om, keer je hart tot de Ene. Ik verwacht je, vernieuw mijn verbond. refrein: Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind. Zou ik ooit je vergeten, zou ik ooit je verlaten? Nooit vergeet ik mijn eigen kind.
8