Management Mobiliteitsbranche
Vragen & Opdrachten
ISBN 97894 92062 987
1. BEDRIJFSORGANISATIE ........................................................................................................... 2 2. BOUW EN INRICHTING............................................................................................................... 6 3. LOGISTIEK.................................................................................................................................. 17 4. AUTOMATISERING ................................................................................................................... 33 5. MANAGEMENT INFORMATIE SYSTEEM ............................................................................... 37 6. BUDGETTEREN ......................................................................................................................... 42 7. TRANSACTIES ........................................................................................................................... 44 8. PERSONEEL(SBELEID) ............................................................................................................ 49 9. MILIEUZORG .............................................................................................................................. 56 10. ARBOZORGSYSTEEM .............................................................................................................. 60 11. KWALITEITSORGANISATIE..................................................................................................... 62 12. COMMUNICATIE ........................................................................................................................ 67 13. BEDRIJFSTECHNIEK ................................................................................................................ 68
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
1
1. Bedrijfsorganisatie Paragraaf 1.1 1.
Inleiding a. Wat betekent organiseren? b. Hoe luidt de definitie van organisatie? c. Definieer het begrip organisatiekunde. d. Definieer het begrip organisatiestructuur.
Paragraaf 1.2 2.
Inventarisatie van taken, werkzaamheden en tijdsbesteding a. Wat verstaat men onder een ‘ongeordend takencomplex’ en waarom is het maken hiervan de eerste stap in het ontwerpen van een organisatiestructuur? b. Hoe is uit het ongeordend takencomplex globaal het aantal personeelsleden te inventariseren? c. Wanneer doet de noodzaak van arbeidsverdeling zich voor? d. Welke invloed heeft de ‘span of control’ op de arbeidsverdeling? e. Hoe heet de handeling om van een ongeordend takencomplex een geordende organisatiestructuur te maken?
3.
Taakverdeling a. Op welke manieren kunnen taken verdeeld (gedifferentieerd) worden? b. Wat is een verticale taakverdeling? c. Waarom ontstaan er bij horizontale taakverdeling geen niveaus? d. Wat is functionele taakverdeling? e. Wat zijn de twee grondregels waarlangs de differentiatie van het ‘ongeordend takencomplex’ verloopt? f. Waar moeten we, in verband met sociaal-economische aspecten, rekening mee houden? g. Waarom worden bij verticale differentiatie de taken naar arbeidskosten gedifferentieerd? h. Welke relatie bestaat er tussen de moeilijkheidsgraad en de beloning? i. Welke factoren bepalen het aantal organisatieniveaus? j. Welke redenen zijn aan te voeren om voor een organisatiestructuur met zo min mogelijk niveaus te kiezen? k. Ook leidinggevende taken worden gedifferentieerd. Wat betekenen in dit geval kostenhiërarchie en bestuurlijke hiërarchie? l. Wat zijn de twee beweegredenen om het ongeordend takencomplex horizontaal te differentiëren? m. Welke organisatorische constructie en soorten functies kunnen hieruit voortvloeien? n. Waarom moet specifieke deskundigheid horizontaal gedifferentieerd worden? o. Wat is de reden om voor afdelingen te kiezen? Vind je deze vorm van horizontale differentiatie bij motorvoertuigbedrijven juist? Motiveer het antwoord. p. Wat is een staffunctie?
4.
Taken en werkzaamheden samenvoegen tot functies a. Wanneer zal men overgaan tot het bundelen van taken? b. Wanneer kan een functionaris overbelast worden?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
2
c. d. e. f.
Welke belastingen kent men nog meer dan alleen tijdsbelasting? Noem de grondvormen van de organisatiestructuren. Welke eisen stelt men aan iedere organisatie? Wat is een laterale relatie?
5.
Matrixorganisatie a. Wat is een matrixorganisatie? Teken er een. b. Welke soorten bevoegdheden onderscheiden we bij matrixorganisaties? c. Welk soort taken valt onder functionarissen met hiërarchische bevoegdheden? d. Waarom zal een matrixfunctionaris geen hiërarchische bevoegdheden krijgen? e. Hoe zijn de zeggenschap en verantwoording geregeld ten aanzien van een matrixfunctionaris?
6.
Organisatiestructuur a. Maak een organisatiestructuur van een middelgroot personenwagenbedrijf. b. Geef een verklaring voor variant 2 van het middelgrote personenwagenbedrijf. c. Waarom kan de werkplaatschef bij de varianten 3 en 4 van het grote personenwagenbedrijf vervallen? d. Het schema in figuur 1 stelt een organisatiestructuur voor van een middelgroot motorvoertuigbedrijf.
Figuur 1 – Noteer welk soort organisatiestructuur dit is. – Noteer vijf specifieke kenmerken van de getekende organisatiestructuur? – Als de taken en bevoegdheden van een staffunctionaris niet nauwkeurig vast- gelegd zijn, is de kans groot dat er binnen de lijn-/stafverhouding ernstige moeilijkheden ontstaan. Op het moment dat de staffunctionaris zich met de uitvoering bemoeit, is de eenheid van leiding verstoord. Bij een dergelijke verstoring zal men bij gemaakte fouten geneigd zijn elkaar de schuld te geven. Wil de eenheid van leiding niet in gevaar komen, dan zal men zich aan een aantal regels moeten houden. Welke drie regels zijn dit? 7.
Relaties tussen de functies a. Hoe komt het dat bij het creëren van functies hierin gelijktijdig autonomie is ingebouwd? b. Welke gevolgen heeft dit voor de coördinatie en communicatie tussen de functies? c. Hoe bereikt men verwantschap tussen de functies binnen een afdeling? d. Op welke manier krijgt men autonome afdelingen dichter tot elkaar? e. Hoe heet het principe om het probleem van coördinatie in en tussen de afdelingen op te lossen?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
3
8.
Vaststelling functie-eisen a. Waarom is het nodig om functie-eisen vast te leggen? b. Hoe past men persoonlijke eigenschappen in? c. Noem enkele persoonlijke eigenschappen.
9.
Personeelsstructuur bouwen a. Wat moeten we weten om een personeelsstructuur te kunnen maken? b. Wat zijn beoordelingsgesprekken? c. Welke twee soorten relaties onderscheiden we bij de organisatie- en personeelsstructuur? d. Waarom moet er een evenwichtsrelatie bestaan tussen de functionaris en zijn functie? e. Vaak treffen we in bedrijven onevenwichtige situaties aan, namelijk een functionaris vervult zijn werkzaamheden op: – een te hoog functieniveau; – een te laag functieniveau. Gevraagd: f. Welke problemen kunnen we in beide gevallen verwachten? g. Welke oorzaken kun je noemen voor het ontstaan van deze onevenwichtigheid? h. Welke oplossingen bestaan er om deze onevenwichtigheid recht te trekken? i. Welke relaties bestaan er tussen functionarissen op de diverse niveaus van de organisatiestructuur? j. Waarom kunnen bekwaamheidsbotsingen juist bij een evenwichtsrelatie ontstaan en hoe zijn deze te voorkomen dan wel op te lossen? Geef voor wat betreft het (bedrijfs)autobedrijf aan op welke plek in de organisatie bekwaamheidsbotsingen zouden kunnen ontstaan. k. Wat verstaat men onder een communicatiegat, waardoor ontstaat dit en hoe is het op te lossen? Geef voor wat betreft het (bedrijfs)autobedrijf aan op welke plek in de organisatie een communicatiegat zou kunnen ontstaan. l. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat de organisatie- en personeelsstructuur niet volledig in overeenstemming met elkaar zijn. Gevraagd: – Hoe is dit te verklaren? – Welke structuur is in zo’n geval het beste aan te passen? Motiveer het antwoord. – Wat betekent in dit geval dat men blijft streven naar het meest economische model? m. Welke structuur wordt als eerste gebouwd bij het opzetten van een nieuw bedrijf?
10. In de werkplaats van een autobedrijf is behoefte aan een extra functionaris die de capaciteit bezit van eerste autotechnicus. Via een selectieprocedure wordt er een functionaris aangenomen waarvan de capaciteit ver boven die van eerste autotechnicus ligt. De aanwezige werkplaatsleider van dit bedrijf is, op grond van zijn vroegere technische bekwaamheden als eerste autotechnicus, doorgegroeid naar de functie van werkplaatschef. Het lukt hem slechts met veel moeite zijn leidinggevende taken te vervullen; zijn ‘time span’ is op dit moment voor zijn functie als werkplaatschef te gering. Gevraagd: a. Welke problemen kunnen er in de hierboven beschreven werksituatie op den duur ontstaan? (Aanwijzing: uit de bovenstaande inleiding moet de juiste relatie tussen de aangenomen functionaris en zijn functie en de juiste relatie tussen de aangenomen functionaris en de werkplaatschef gekozen worden.)
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
4
b.
Noteer drie verschillende mogelijkheden waarmee de ontstane problemen op te lossen zijn.
11. Het autobedrijf van De Vries heeft de afgelopen 10 jaren een zeer sterke groei door- gemaakt dankzij de gewildheid van het merk auto dat hij als dealer verkoopt en de groeiende markt van autokopers. Ook de onderlinge sfeer tussen de functionarissen van het bedrijf is altijd erg goed geweest, maar de laatste jaren doen zich regelmatig personeelsproblemen voor. De werkmotivatie en arbeidsproductiviteit zijn aanzienlijk gedaald en er is meer ziekteverzuim dan vroeger. Omdat de onderneming nauwelijks nog winst maakt en regelmatig vaste klanten verliest, ondanks de gewildheid van het merk auto dat hij verkoopt, moet er iets gebeuren wil de continuïteit van de onderneming niet in gevaar komen. De vragen zijn nu: a. Welke oorzaken (noteer er drie) kunnen tot de genoemde problemen aanleiding geven. b. Op welke manier(en) kunnen de in de vorige vraag genoemde oorzaken opgespoord worden? c. Welke oplossingen bestaan er (noteer er vier) om de ontstane problemen te elimineren? 12. Reorganisatie en herstructurering a. Naast het feit dat organisatie- en personeelsstructuren elkaar beïnvloeden, zijn er nog meer interne en externe factoren die dit doen. Welke vijf factoren zijn dit? b. Probeer een voorbeeld te geven waardoor de organisatiestructuur zal moeten veranderen en geef van het genomen voorbeeld de motivatie. c. Wanneer moet (zal) de mens zich schikken naar de nieuwe organisatiestructuur? d. Door welke omgevingselementen worden mensen beïnvloed? e. Hoe komt het dat mensen steeds meer inspraak wensen? f. Wat kan er gebeuren als de capaciteit van functionarissen verandert? g. Geef een verklaring voor figuur 1.13 uit het tekstboek. h. Schets de problemen die kunnen ontstaan als een MBO-er op capaciteitsniveau 2 terechtkomt. i. Waardoor kunnen functie-inhouden veranderen? j. Wat kan er gebeuren bij inkrimping van een onderneming? k. Wat kan er gebeuren als een onderneming een niveauvermindering ondergaat? l. Wie bepaalt welke technologie gehanteerd moet worden? m. Noem een aantal elementen waaruit de omgeving bestaat. n. Wat moet een onderneming doen als de omgeving andere producten eist? o. Verklaar waarom we in een bedrijf dat deskundig geleid wordt, minder last van reorganisaties hebben. p. Op welke manier(en) zijn problemen van menselijke aard op te lossen? q. Probeer de belangrijkheid van een goede organisatie- en personeelsstructuur samen te vatten. 13. Organisatiehandboek a. Welke zaken moeten regulier vastgelegd zijn in het organisatiehandboek? 14. Het autobedrijf van De Vries heeft een sterke groei doorgemaakt. Naarmate het bedrijf groeide, is de werkplaats steeds slechter gaan functioneren. De Vries vermoedt dat de afstemming tussen de organisatie- en personeelsstructuren niet klopt. a. Noteer in volgorde de stappen die De Vries zal moeten nemen om zijn veronderstelling bevestigd te krijgen.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
5
2. Bouw en inrichting Paragraaf 2.3 1.
Universele inrichtingseisen:inleiding a. Noem ten minste vier beperkingen waarmee we te maken kunnen krijgen bij de bouw en inrichting van een motorvoertuigbedrijf.
2.
Eisen ten aanzien van wetten en regels a. Met welke wetten krijgt men te maken bij een bedrijfsinrichting? b. Wat houdt een bestemmingsplan in? c. Wat is een rooilijn?
3.
Eisen ten aanzien van de efficiency a. Wat betreft de efficiënte bedrijfsinrichting richten we ons op twee hoofdpunten. Welke zijn deze? b. Van welke vier factoren zijn de afmetingen van het werkplaatsoppervlak afhankelijk? c. Over welke twee technieken kunnen we beschikken ter ondersteuning voor het bepalen van de meest efficiënte inrichting van de werkplaats?
4.
Eisen ten aanzien van de klanten a. Waar kijken klanten naar als ze een werkplaats van een autobedrijf bezoeken? b. Wat wil men met de presentatie bewerkstelligen?
5.
Eisen ten aanzien van de producten a. Waarom zijn bepaalde en eenmaal geplaatste machines en apparaten later moeilijk te verplaatsen? b. Wat zijn energiepunten? c. Wat houdt gebruiksefficiency in? d. Wat moet er gebeuren als de definitieve plaats op papier gemaakt is ten aanzien van de diverse apparatuur? e. Waarom is het verstandig om externe deskundigen erbij te halen voordat men overgaat tot plaatsen van de apparatuur? f. Probeer met behulp van folders een indeling te maken van apparatuur dat bestemd is voor het totale uitlijnen. g. Welke inrichtingsvoorzieningen moeten getroffen worden bij het plaatsen van vier- kolomshefbruggen? h. Probeer een tekening te vinden van een olie-/slibafscheider en verklaar de werking ervan.
Paragraaf 2.4 6.
Relatie-analysetechniek a. Wat is het doel van de relatie-analysetechniek? b. In welke drie stappen is de relatie-analysetechniek opgebouwd? c. Wat is het nut van het relatie-analyseblad? d. Welke twee communicatierichtingen zijn in het relatie-analyseblad opgenomen? e. Wat drukken de cijfers in het relatie-analyseblad uit? f. Wat duiden de cijfers met de hoogste sommatie van de relatiewaarden aan? g. Waarom zullen we in het relatie-analyseblad voor motorvoertuigbedrijven in ieder ge-
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
6
h. i. j. k. l. m. 7.
val de personeelsbeweging invoeren? Hoe komt het dat op de afdeling met de hoogste relatiewaarde de personeelsbezetting het grootst is? Wanneer zullen we onze toevlucht nemen tot het relatie-analyseblad? Op welke manier kunnen we de relaties beter zichtbaar maken? Welk verschil zit er in de figuren 2.2 en 2.3 uit het tekstboek? Op welke manier komen we van figuur 2.3 tot figuur 2.4 uit het tekstboek? Waarom moeten we soms toch voor een andere ‘lay-out’ kiezen?
Procesanalysetechniek a. Wat is het doel van de procesanalysetechniek? b. In welke stappen kan de procesanalysetechniek uitgevoerd worden? c. Wat houdt de proces-analysetechniek in? d. Waarom gebruikt men bij het invullen van het procesanalyseblad symbolen? e. Hoe kan een procesanalyseblad omgezet worden in een processchema? f. Waarom kan een procesanalyseblad uitstekend toegepast worden in een schade- reparatiebedrijf? g. Waarop is het productieproces van een bedrijf aan de hand van het procesanalyseblad en het processchema te beoordelen? h. Waarom is het belangrijk om bij het bepalen van de ‘lay-out’ rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen? i. Met welke factoren moeten we nog meer rekening houden bij het bepalen van de ‘layout’? j. Welke hulpmiddelen staan ons ter beschikking bij het maken van een ‘lay-out’?
Paragraaf 2.5 8.
Personenautobedrijf: werkplaatsgrootte a. Verklaar waarom de keuze van de strategische segmenten uiteindelijk bepalend is voor de bedrijfsgrootte. b. Hoe luidt de formule voor de berekening van de vraag naar werkplaatsuren? c. Hoe luidt de formule voor de berekening van het werkplaatsoppervlak? d. Als er per jaar 200 nieuwe auto’s verkocht worden en deze gemiddeld drie jaar in het bezit van de eerste eigenaar zijn, hoe groot is dan het klantenbestand van nieuwe auto’s? e. Wat houdt de gemiddelde terugkomfactor in? f. Waarvan is de terugkomfactor van afhankelijk? g. Wat houdt het gemiddeld aantal werkplaatsbezoeken in? h. Wat houdt het gemiddeld aantal uren per werkorder in? i. Waarvan is het gemiddeld aantal uren per werkorder afhankelijk? j. Als we met de formule de vraag naar werkplaatsuren berekend hebben, hoe berekenen we dan het totale werkplaatsoppervlak? k. Welke extra ruimte hebben we hierbij nodig? l. Hoe verwerken we de toekomstverwachtingen in dit totaal? m. Motiveer waarom de niet te claimen garantiewerkzaamheden en het werkplaats- onderhoud niet in de berekening van de kwantitatieve personeelsbezetting opgenomen zijn. n. Voer de berekening van het eerste voorbeeld nogmaals uit, maar dan voor 200 nieuwe en 300 gebruikte personenauto’s. De overige gegevens blijven hetzelfde. o. Welk verschil zit er in de berekeningen van bedrijf van constante omvang en een bedrijf dat groeit of krimpt? p. Voer de berekening van het tweede voorbeeld nogmaals uit, maar dan voor respectievelijk 50, 100, 120, 120, 120, 120 en 120 nieuwe auto’s. De overige gegevens blij-
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
7
ven hetzelfde. 9.
Uit onderzoek blijkt voor de afdeling werkplaats het volgende nodig te zijn: 5 werkplekken zonder hefinstallatie; 2 werkplekken met een tweekolomshefbrug; 4 werkplekken met een stempelhefbrug; 1 werkplek met een vierkolomshefbrug; 1 quickserviceplek met een stempelhefbrug; 2 1 revisie- en bandenserviceplek: 23 m ; 2 1 wasplaats voor auto’s: 29,4 m ; milieudepot voor verse oliën, verlopen oliën, banden, metalen en ander (schadelijk) 2 afval 23 m en mag als één unit getekend worden; rangeerruimte: 60% van het effectieve productie-oppervlak; 2 wachtplekken (stallingsplekken); 2 energie (gas, water, elektra, verwarming, luchtcompressor) vergt 12 m en mag als één unit getekend worden; werkplaatskantoor: 5% van het rationele werkplaatsoppervlak; reserve in verband met uitbreiding: 10% van het rationele werkplaatsoppervlak; de remmentestbank ligt in de rangeerruimte. Bereken op basis van de gegevens uit het boek: a. het effectieve productie-oppervlak; b. het ineffectieve productie-oppervlak; c. de rationele overcapaciteit; d. het rationele productie-oppervlak; e. het rationele werkplaatsoppervlak; f. het irrationele werkplaatsoppervlak; g. het totale werkplaatsoppervlak.
10. Afmetingen en mogelijke indelingen van werkplekken a. Laat door middel van tekeningen zien op welke wijze werkplekken ingedeeld kunnen worden. b. Geef door middel van een berekening aan welke indeling het zuinigst met de ruimte omspringt. c. Onder welke twee voorwaarden moeten we met het stramien van de spanten rekening houden bij de indeling van de werkplekken? d. Bereken de benodigde breedte van het rangeerpad bij een indeling als figuur 2.8A (uit het tekstboek) bij een draaicirkel van 11 meter en een oversteek van 1 meter, zodat zonder steken op de werkplek gereden kan worden. e. Noteer de voor- en nadelen van de werkplekindeling volgens figuur 2.8A. f. Noteer de voor- en nadelen van de werkplekindeling volgens figuur 2.8B. g. Noteer de voor- en nadelen van de werkplekindeling volgens figuur 2.8C. h. Verklaar waarom het stramien vanaf een muur breder moet zijn dan tussenliggende stramienen? 11. Teststraat en testbox a. Welke functies kan een teststraat of testbox vervullen? b. Welke soorten testapparatuur worden zoal in deze ruimten gebruikt? c. Noteer de voor- en nadelen van de teststraat ten opzichte van de testbox. 12. Indeling en inrichting werkplaats a. Verklaar waarom de disciplines naar onderhoud, reparatie, diagnose en specialiteiten
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
8
b. c. d.
gerangschikt zijn ten behoeve van de optimale indeling van de werkplekken. Maak van de genoemde disciplines een relatiediagram en laat daarin tot uiting komen waar welke werkplekken het best gesitueerd kunnen worden. Waarom legt men een vierkolomshefbrug meestal direct achter een garagedeur? Noem ten minste vier inrichtingsvoorzieningen die voor een efficiënt verloop van het productieproces nodig zijn.
13. Magazijn a. Met behulp van welke normen kan het magazijnoppervlak berekend worden? b. Welke ruimte hebben we, na berekening volgens de BOVAG-methode, hierbij nog meer nodig? c. Noteer ten minste vijf voorwaarden waarmee we bij de inrichting van het magazijn rekening moeten houden. d. In het magazijn ligt een gemiddelde voorraad met een verkoopwaarde van €1.200.000,–. De gehele magazijnvoorraad is van de importeur betrokken met een 2 gemiddelde korting van 30% van de verkoopprijs. Per m ligt er voor € 1.000,– tegen inkoopwaarde op voorraad. Bereken het benodigde magazijnoppervlak voor de totale voorraad en bepaal het totale magazijnoppervlak. 14. Showroom a. Aan de hand van welke gegevens is het showroomoppervlak te bepalen? b. Bereken uit het voorbeeld van het boek hoeveel gebruikte auto’s er op jaarbasis naar de handel afgestoten wordt. c. Met welke extra ruimtes moeten we rekening houden om het totale showroom- oppervlak te kunnen bepalen? d. Per jaar worden er 200 nieuwe en 210 gebruikte auto’s verkocht. Het oppervlak dat 2 per auto nodig is bedraagt 1,8 m . Dertig procent van de gebruikte auto’s wordt naar de handel afgestoten. Vijftig procent van de overige gebruikte auto’s staat buiten opgesteld. Bereken het voor de auto’s benodigde showroomoppervlak. e. Noteer de factoren die bij de indeling en inrichting van een showroom een rol spelen. f. Om welke reden(en) worden verschillende merken personenauto’s apart gepresenteerd? g. Noem ten minste vijf stimuli die de verkoop van accessoires bevorderen en geef hierbij de motivaties. h. Motiveer welke marketingmixinstrumenten hierop van toepassing zijn. 15. Algemene ruimtes a. Wat zijn in het autobedrijf algemene ruimtes en hoe groot is het oppervlak hiervan zoal? b. Om welke redenen is er in motorvoertuigbedrijven een centrale klantenontvangst ingericht? c. Teken een centrale klantenontvangst van een personenautobedrijf, waarbij de ligging ten opzichte van de afdelingen verkoop, magazijn en werkplaats tot uiting komt. Motiveer hierbij de ligging van de centrale klantenontvangst. d. Hoe wordt het totale bedrijfsoppervlak berekend? 2 e. Welke invloed heeft de kostprijs per m op de bebouwing en het totale bedrijfsoppervlak? f. Waarom is de vestigingsplek van het bedrijf bepalend voor het exploiteren van een vulstation met zowel een volledig als beperkt assortiment aan brandstoffen en accessoires? g. Wat bepaalt de grootte van een vulstation? h. Met welke eisen en wensen wat betreft de inrichting en de ligging moeten we rekening houden bij het plaatsen van een vulstation?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
9
16. Uitbreiding bedrijf a. Geef vier punten aan die bepalend zijn voor het oppervlak van een nieuw te bouwen personenautobedrijf. b. Noteer zes factoren die van groot belang zijn bij de aankoop van bedrijfsterrein. c. Wat verstaat men onder de structuur van het bouwterrein? d. Noteer vijf voorzieningen die in een pand ingebouwd kunnen worden om brand- vertragend te werken. e. Waarmee moet men rekening houden bij de keuze van een hefbrug? 17. De heer X overweegt, gedwongen door ruimtegebrek, zijn bedrijf over te plaatsen naar een royaler pand. Het gedeelte van het pand dat bestemd is voor de werkplaats, heeft een op2 pervlak van 335 m . Bij de indeling moet men rekening houden met 30% van het totale op2 2 pervlak voor rangeren, een revisie-afdeling van 54 m en werkplekken van 3 × 6 m . Voor de verkoop, reparatie en onderhoud van nieuwe wagens is bekend: het afleveringsklaarmaken kost gemiddeld 3 uur; reparatie en onderhoud kost gemiddeld 3 uur per werkorder; de terugkomfactor voor reparatie en onderhoud bedraagt gemiddeld 80%; deze wagens worden gemiddeld na 3 jaar ingeruild. Voor de verkoop, reparatie en onderhoud van occasions is bekend: het afleveringsklaarmaken kost gemiddeld 5 uur; reparatie en onderhoud kost gemiddeld 4 uur per werkorder; de terugkomfactor voor reparatie en onderhoud bedraagt gemiddeld 20%; deze wagens blijven gemiddeld 4 jaar bij het bedrijf in onderhoud. De vaste klanten komen gemiddeld driemaal per jaar in de werkplaats, terwijl er 250 passanten per jaar komen met een werkorderduur van gemiddeld 2 uur. De autotechnici in de werkplaats zijn ieder gemiddeld 1.450 uur per jaar direct productief op de werkorder. Gevraagd: a. het aantal werkplekken dat in de werkplaats gecreëerd kan worden; b. de totaal te verkopen direct productieve uren om een werkplekbezetting van 100% te verkrijgen, waarbij we uitgaan van één autotechnicus per werkplek; c. het aantal te verkopen auto’s per jaar, om de werkplaatsbezetting waar te kunnen maken. De verkoop nieuw verhoudt zich tot de verkoop gebruikt als 1 : 1. 18. De directeur/eigenaar van een autobedrijf heeft uitbreidingsplannen en wil de beschikking hebben over een aantal gegevens voor nieuwbouw. De prognose van de jaarverkoop is 200 nieuwe wagens en 250 gebruikte wagens. Er wordt uitgegaan van één monteur per werkplek. Het oppervlak voor de volgende afde2 2 lingen zal gaan bedragen: verkoop inclusief showroom 120 m , magazijn 120 m , boek2 2 2 2 houding 40 m , sociale ruimte 40 m , directie 40 m , receptie 40 m . Het oppervlak voor 2 machines, banden, uitlijnen, reinigen van onderdelen en dergelijke bedraagt 125 m . De verhouding tussen het bebouwde en onbebouwde oppervlak is 1 : 4. De ontbrekende gegevens dienen zelf aangevuld te worden. Gevraagd: a. b. c. d. e.
Bereken het aantal uren dat benodigd is voor reparatie en onderhoud van de nieuwe wagens. Bereken het aantal uren dat benodigd is voor reparatie en onderhoud van de gebruikte wagens. Motiveer de berekeningen van de vragen a en b. Bereken het aantal benodigde uren voor het afleveringsklaar maken van de wagens. Bereken het totale aantal werkplaatsuren.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
10
f. g. h. i. j.
Bereken het aantal benodigde monteurs. Bereken het werkplaatsoppervlak en motiveer uw antwoord. Bereken het totale bebouwde oppervlak. Bereken het totale oppervlak van het bouwterrein dat aangekocht moet worden. Maak een tekening op schaal van het bebouwde oppervlak.
19. De manager van een personenautobedrijf hoopt 250 nieuwe auto’s per jaar te verkopen en 150 gebruikte auto’s. Het afleveringsklaar maken van een nieuwe auto vergt 8 uur en van een gebruikte auto gemiddeld 12 uur. Het aantal gebruiksjaren van een nieuwe auto schat men op 5, die van een gebruikte auto op 4 jaar. Gemiddeld komen de auto’s vier- maal per jaar naar de werkplaats. De gemiddelde reparatieduur is 2 en 4 uur. Aan passan- ten verwacht men, gezien de ligging van het bedrijf, 20% van de uren van eigen klanten. De terugkomfactor van de nieuwe auto’s schat men gemiddeld op 80%, die van de gebruikte auto’s op 50%. Het aantal productieve uren stelt men op 1.500 per jaar per monteur. Voor de rangeerruimte moet men 40% van het werkplaatsoppervlak nemen en 20% als reserve. 2 Als oppervlak voor de werkplek mag 18 m aangenomen worden. Gevraagd: a. Bepaal het aantal benodigde monteurs. b. Bepaal het werkplaatsoppervlak dat hiervoor nodig is. c. Bepaal het aantal doorgangen per dag. 20. Uit een werkorderanalyse van een autobedrijf zijn de volgende gegevens bekend: het aantal werkorders per maand is gemiddeld 400; het doorberekende arbeidsloon per werkorder is gemiddeld € 200,–; de verhouding tussen het doorberekende arbeidsloon en de verkoopprijs van de onderdelen via de werkplaats bedraagt 5 : 6; de omzet van het magazijn aan derden is per maand gemiddeld € 24.000,–; de bruto winstmarge op de magazijnomzet bedraagt in het totaal 25% van de verkoop; de omzetsnelheid van de magazijnonderdelen is gemiddeld 4; de inkoop geschiedt uitsluitend op basis van maandorders en de levertijd is gemiddeld 1 maand; de opslagcapaciteit per m2 magazijnschap is gemiddeld € 625,– tegen inkoopwaarde; de toeslag voor de gangpaden in het magazijn is 75%; het aantal schappen per magazijnstelling is gemiddeld 4; 2 de verkoopruimte voor de werkplaats bedraagt 5 m ; 2 de verkoopruimte ten behoeve van de verkoop aan derden bedraagt 10 m ; 2 de ruimte ten behoeve van de magazijnadministratie bedraagt 12 m ; 2 de expeditieruimte bedraagt 70 m ; Bereken uit bovenstaande gegevens het benodigde magazijnoppervlak. 21. Ondernemer De Jong wil in Autostad een filiaal vestigen. Hij heeft daarvoor een bepaalde vestigingsplek op het oog. Hij moet echter weten hoeveel grondoppervlak hij nodig denkt te hebben en welke omzet haalbaar is. Hij heeft de volgende gegevens verzameld: Algemeen: – het te bestrijken rayon telt 58.500 inwoners; – de autodichtheid is 1 op de 3,9 inwoners; – de marktverhouding tussen nieuwe en gebruikte auto’s is 1 : 4; – de afzetverhouding tussen nieuwe en gebruikte auto’s is 1 : 1; – een nieuwe auto wordt gemiddeld om de 3 jaar ingeruild; – de levensduur van een gebruikte auto is gemiddeld 6 jaar;
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
11
– het marktaandeel van het te verkopen merk is 10%; – de verhouding tussen het bebouwde en onbebouwde oppervlak bedraagt 1 : 1. voor de werkplaats: – de gemiddelde terugkomfactor voor nieuwe en gebruikte auto’s is respectievelijk 0,8 en 0,5; – het aantal onderhouds- en reparatie-uren voor nieuwe en gebruikte auto’s bedraagt respectievelijk 12 en 18 uur per jaar (inclusief afleveringsbeurten); – het werkaanbod van het eigen wagenpark moet met 15% verhoogd worden ten behoeve van passanten; – 5% van het totale werkaanbod wordt aan derden uitbesteed; – het aantal productieve uren is gemiddeld 1.525 per monteur per jaar; 2 – een werkplek neemt 18 m in beslag; – het rangeer- en reserve-oppervlak is respectievelijk 40% en 20% van het effectieve werkplaatsoppervlak; 2 – het oppervlak voor de inventaris bedraagt 30 m ; – het oppervlak voor het werkplaatskantoor is 5% van het werkplaatsoppervlak; – het werkplaatsuurtarief is € 56,– excl. BTW. voor het magazijn: 2 – het magazijnoppervlak bedraagt 8 m per monteur; 2 – het oppervlak voor de winkelbalie is 20 m ; 2 – het oppervlak voor het magazijnkantoor is 10 m ; – de magazijnomzet via de werkplaatsbalie is € 60,– per productief werkplaatsuur en is 75% van de totale magazijnomzet. voor de verkoop: 2 – op jaarbasis is er 1,75 m nodig per verkochte nieuwe en gebruikte auto; – het oppervlak voor het verkoopkantoor is 5% van het showroomoppervlak; – de gemiddelde verkoopprijs exclusief BTW en BPM per nieuwe auto is €26.000,– – en per gebruikte auto € 9.000,–. Gevraagd: a. b.
2
Bereken het totaal benodigde grondoppervlak in m . Bereken de totale jaaromzet.
Paragraaf 2.6 22. Bedrijfsautobedrijf:Indeling en inrichting De indeling van een bedrijfsautowerkplaats wijkt sterk af van de personenautowerkplaats. a. Motiveer waardoor de verschillen ontstaan. b. Geef globaal aan hoe een bedrijfsautowerkplaats ingedeeld is. c. Motiveer de voor- en nadelen die verbonden zijn aan werkkuilen ten opzichte van hefbruggen. d. Motiveer de voor- en nadelen van een ondergrondse werkvloer (kelder) ten opzichte van een gelijkvloerse garage met eventueel een werkkuil. e. Welke functies heeft de testruimte in een bedrijfsautowerkplaats? f. Motiveer welke factor(en) bepalend zijn voor de schaalgrootte van een bedrijfsautobedrijf. g. Motiveer door welke factoren de lengte van een bedrijfsautowerkplaats bepaald wordt. h. Op welke wijze kan de totale lengte van de bedrijfsautowerkplaats benut worden voor
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
12
kleinere bedrijfsauto’s? 23. Werkplaatsgrootte a. Motiveer welke factoren de werkplaatsgrootte bepalen. 24. De verwachting is dat de komende jaren de vraag naar werkplaatsuren exclusief inspecties en wassen 36.000 uur bedraagt. Er is rekening gehouden met passanten en uit te besteden werk. Hiervan verhoudt zich de vraag naar vrachtauto’s en bestelbussen als 1 : 0,8. Van de vrachtauto’s bedraagt de verhouding in de vraag tussen de werkkuil, de hefbrug en de vloer 1 : 1 : 2. Van de bestelbussen bedraagt de verhouding in de vraag tussen de hefbrug en de vloer 3 : 2. De gemiddelde arbeidsproductiviteit bedraagt 1.450 uur per jaar. Er wordt gewerkt met een tweeploegendienst. De bezetting van de autotechnici tussen de ‘vroege dienst’ en ‘late dienst’ verhoudt zich als 4 : 3. Bij de bestelbussen werkt er gemiddeld 1 autotechnicus per voertuig; bij de vrachtauto’s is dat 1,2 autotechnici per voertuig, zowel voor de werkvloer, de werkkuil als de hefbrug. Op een werkplekoppervlak van 120 m2 (5 × 24) kan één grote vrachtauto staan of twee bestelauto’s. Gevraagd: a. Bereken de personeelsbezetting voor de bestelbussen en de vrachtauto’s. b. Bereken de personeelsbezetting van de autotechnici van beide ploegen. c. Bereken het aantal werkplekken met en zonder hefbrug voor de bestelbussen. d. Bereken het aantal werkplekken voor de vrachtauto’s verdeeld naar werkplek, hefbrug en werkkuil. e. Bereken het werkplaatsoppervlak als er ook rekening wordt gehouden met een wasstraat, een afgesloten test-/inspectieruimte en een revisieruimte (dit is inclusief de ruimte die nodig is voor de (test)apparatuur). 25. Vraag naar werkplaatsuren Het afleveringsklaarmaken van nieuwe trucs bedraagt: – < 15 ton = 5 uur; – > 15 ton = 8 uur. De garantie en service van nieuwe trucks bedraagt: – < 15 ton = 4 uur; – > 15 ton = 7 uur. Het opknappen van gebruikte trucks bedraagt: 10 uur. De garantie en service van gebruikte trucks bedraagt: 7 uur. De afzetverhouding tussen de nieuwe en gebruikte trucks bedraagt 5 : 3. Van de gebruikte trucks wordt eenderde deel naar de handel afgestoten. Voor de komende jaren verwacht de bedrijfsleider 150 nieuwe trucks te verkopen (de afzetverhouding tussen de lichte en zware trucks is gelijk). Het aantal externe uren schat hij op 12.000 per jaar. Gevraagd: Bereken de totale vraag naar werkplaatsuren per jaar. 26. Magazijn De jaarlijkse afzet van nieuwe trucks > 15 ton bedraagt 40 stuks en < 15 ton 70 stuks. De jaarlijkse afzet van gebruikte trucks bedraagt 60 stuks. Voor het afleveringsklaarmaken van een truck > 15 ton wordt gemiddeld voor € 1.000,– aan onderdelen versleuteld, voor een truck < 15 ton gemiddeld € 600,–.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
13
Voor het geven van service en garantie wordt aan een truck > 15 ton gemiddeld € 800,– aan onderdelen versleuteld, aan een truck < 15 ton gemiddeld € 500,–. Voor het prepareren van een gebruikte truck wordt gemiddeld € 1.200,– aan onderdelen versleuteld. Voor het geven van service en garantie wordt aan een gebruikte truck gemiddeld € 800,– versleuteld. Men verwacht een externe afzet van 10.000 uur met een gemiddelde nettoverkoopprijs van € 100,–. De omzetverhouding tussen de urenomzet en de onderdelenomzet bedraagt 1 : 1,2. De brutowinst van de in- en externe omzet bedraagt gemiddeld 25%. Via de winkelbalie wordt 30% van de totale magazijnomzet uitgegeven. De brutowinst van de balie-omzet bedraagt gemiddeld 10%. 2 Per m ligt er gemiddeld voor € 1.500,– aan onderdelen in het magazijn. Gevraagd: a. Geef de berekening van de interne omzet tegen inkoopwaarde. b. Geef de berekening van de externe omzet (via de werkplaats) tegen inkoopwaarde. c. Geef de berekening van de omzet via de winkelbalie van het magazijn tegen inkoopwaarde. d. Geef de berekening van het benodigde magazijnoppervlak. 27. Showroom a. Noem de punten die bepalend zijn voor de grootte van een showroom van een vrachtautobedrijf. 28. Algemeen a. Op welke wijze wordt de grootte van algemene ruimtes en het terrein berekend? Paragraaf 2.7 29. Autoschadeherstelbedrijf: indeling en inrichting a. Geef twee redenen waarom het magazijn zo dicht mogelijk bij de werkplekken voor demontage- en montage gesitueerd zal zijn. b. Motiveer waarom het registreren van de te vervangen en de her te gebruiken onderdelen van belang is. c. Motiveer waarom er meestal gekozen wordt voor aparte werkplekken voor demonteren/monteren en schadeherstel. d. Motiveer waarom de voorbewerking op daarvoor ingerichte werkplekken plaatsvindt. e. Omschrijf hoe de efficiency verhoogd kan worden bij het gebruik van energie en afplakmaterialen. f. Welke motieven bepalen de keuze tussen een gecombineerde of gescheiden spuit/droogcabine? g. Wat zijn de voor- en nadelen van een in de lengterichting met de spuitcabine geplaatste droogcabine? h. Wat zijn de voor- en nadelen van een geprefabriceerde spuitcabine ten opzichte van een bouwkundige spuitcabine? i. Door middel van welke constructie is het energieverbruik van een spuitcabine voor vrachtauto’s te beperken? j. Noteer ten minste twee soorten apparaten die in de machinekamer ondergebracht zijn. k. Noteer ten minste vier soorten handelingen die in de kleurmakerij gedaan kunnen worden. l. Om welke reden is de kleurmakerij in een aparte ruimte ondergebracht en naast de
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
14
m.
spuitcabine geplaatst? Motiveer waarom het monteren van onderdelen op de demontage-afdeling plaatsvindt.
30. Werkplaatsgrootte a. Motiveer waarom de grootte van de werkplaats in principe door de spuitcabine bepaald wordt. b. Motiveer waarom het belangrijk is, de normale bezetting en de rationele overcapaciteit van een spuitcabine te kennen. c. Beschrijf hoe het aantal werkplekken te berekenen valt als we de gemiddelde verblijftijd van voertuigen in de werkplaats en de normale bezetting van de spuitcabine kennen. 31. Bereken het aantal werkplekken van de schadewerkplaats als het volgende gegeven is: een normale bezetting van de spuitcabine van 6,2 personenauto’s per dag; een gemiddelde verblijftijd van de personenauto’s in de werkplaats van 2,2 dagen; tussen de handelingen voorbewerken en spuiten staat er gemiddeld 1 auto te wachten. 32. Bereken op basis van de uitkomst van vraag 31 de grootte van het schadeherstelbedrijf met twee spuitcabines, waarvan de capaciteit op basis van de normale bezetting benut wordt. De ontbrekende gegevens kun je uit de tekst en de tekeningen halen. 33. Ontwerp a. Maak van de gegevens uit vraag 32 een tekening waarbij de ruimtes zo efficiënt moge- lijk ingedeeld zijn. b. Bereken de grootte van de rangeerruimte en druk deze uit in procenten van het totale werkplaatsoppervlak. De maten zijn in de tekening op te meten. c. Bereken het totale bedrijfsoppervlak door de maten uit de tekening op te meten. 34. In het in vraag 33 getekende bedrijf werken 20 functionarissen, waarvan 4 indirect. a. Bereken het oppervlak per directe functionaris. b. Bereken hoeveel procent dit van de gemiddelde richtwaarde van 110 m2 afwijkt. Paragraaf 2.8 35. Werkplaatsgrootte a. Noteer drie elementen die de grootte van de werkplaats van een motorfietsbedrijf bepalen. b. Beschrijf in hoeverre de berekeningstechniek van de werkplaatsgrootte, die op de personenautobranche is toegepast, op de motorfietsbranche toegepast kan worden. 36. Indeling en inrichting a. Omschrijf welke functie de opslagruimte voor nieuwe en gebruikte motorfietsen heeft. b. Motiveer waarom de werkplaats van een motorfietsbedrijf relatief klein is ten opzichte van de showroom. c. Noteer ten minste drie functies die de werkplaats in het kader van de dienstverlening uitoefent. 37. Magazijn a. Welke elementen bepalen de grootte van het magazijn van een motorfietsbedrijf? b. Welke bijzondere functie vervult het magazijn als winkel en op welke wijze probeert men dit te realiseren?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
15
38. Showroom a. Welke elementen bepalen de grootte van de showroom van een motorfietsbedrijf? b. Geef een omschrijving van de beheerregels waarmee men de kwaliteit en kwantiteit van de voorraad nieuwe en gebruikte motorfietsen kan sturen. c. Omschrijf de wijze waarop de grootte van de showroom te berekenen is. d. Motiveer waarom de accessoire- en kledingshop in de showroom van het motorfietsbedrijf geïntegreerd is. e. Noteer ten minste drie artikelengroepen die in een accessoireshop worden verkocht. f. Welke functie(s) vervult de ‘koffie corner’ van een motorfietsbedrijf anders of meer dan bij een personenautobedrijf? Paragraaf 2.9 39. Beveiliging: algemene preventieve maatregelen a. Noem plaatsen in een bedrijf, in de vorm van praktijkvoorbeelden, waar criminele lekkage te verwachten is. Doe dit voor elke groep, namelijk: de klanten, het personeel van leveranciers en het eigen personeel. 40. Noem een aantal preventieve maatregelen ter bestrijding van diefstal, door rekening te houden met: a. de plaatsing van de inventaris; b. de presentatie van de artikelen; c. de betrouwbaarheid en motivatie van het personeel; d. de binnenkomst van de…….. 41. Beveiligings- en bewakingssystemen a. Motiveer waarom het personeel een sterke schakel is in diefstalpreventie. b. Noteer de punten waarbij het personeel een zwakke schakel is in diefstalpreventie. c. Noteer ten minste zes aandachtspunten waarop de functionarissen van een motorvoertuigbedrijf moeten toezien ter preventie van diefstal. d. Omschrijf welke maatregelen preventief werken tegen diefstal door eigen personeel. e. Noem een aantal mogelijkheden die hekwerken bieden bij diefstalpreventie. f. Noem een aantal mogelijkheden die verlichting biedt bij diefstalpreventie. g. Noem een aantal mogelijkheden die alarmsystemen bieden bij diefstalpreventie. h. Probeer een beveiligings- en bewakingssysteem te bedenken dat consumenten niet afschrikt, maar desondanks effectief is 42. Opstellen beveiligings- en bewakingsplan a. Stel de procedure op waaraan de bevoegde functionarissen zich moeten houden bij het openen en afsluiten van het bedrijf. b. Stel de procedure op waaraan de functionarissen zich moeten houden bij het melden van zich in het bedrijf verdacht ophoudende personen. c. Stel de procedure op waaraan de bevoegde functionarissen zich moeten houden bij de melding van het (stil) alarm. d. Stel de procedure op waaraan de functionarissen zich moeten proberen te houden bij een (gewapende) overval.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
16
3. Logistiek Paragraaf 3.1 1.
Logistiek: introductie a. Omschrijf de definitie van logistiek management. b. Uit welke onderdelen bestaat logistiek management en hoe worden deze onderdelen ook wel genoemd? c. Teken schematisch het logistieke proces en geef daarin aan de logistieke onderdelen en de activiteiten die hierbij horen. d. Omschrijf hoe in een personenautobedrijf een effectieve materiaalstroom bereikt kan worden. e. Hetzelfde als vraag d, maar dan voor een bedrijfsautobedrijf en een schadeherstelbedrijf. f. Teken schematisch de goederenstroom in een handelsbedrijf waarbij de levering op order geschiedt. g. Teken schematisch de goederenstroom in een handelsbedrijf waarbij de levering uit voorraad geschiedt. h. Motiveer waarom het inkoopbeleid een zeer belangrijke schakel in het logistieke proces is.
Paragraaf 3.2 2.
Procedures opstellen: definitie en omschrijving a. Omschrijf wat men verstaat onder procedure, proces en stroomschema. Geef van elk een voorbeeld.
3.
Stroomschema (stroomdiagram, flow chart of process chart) a. Wanneer maakt men gebruik van stroomschema’s? b. Teken de symbolen en geef aan waarvoor ze dienen. c. Noem ten minste drie eisen die aan een stroomschema gesteld worden.
4.
De RASCI-methode a. Met de RASCI-methode geef je per processtap aan welke ‘spelers’ er in het ‘veld’ zijn. Doe dit voor het proces van inkoop tot en met verkoop van magazijnartikelen (figuur 3.4 uit het tekstboek). b. Noem twee voordelen van het gebruik van de RASCI-methode.
Paragraaf 3.3 5.
Klanten bepalen de vraag a. Leg uit waarom het logistieke proces bij de klanten begint en eindigt.
6.
Vraagstructuur a. Welke twee belangrijke aspecten zijn bij de vraagstructuur te onderscheiden? b. Welke mogelijke vraagpatronen zijn er te noemen? c. Hoe is een vraagpatroon vast te stellen? d. Wat kunnen oorzaken van patroonafwijkingen zijn? e. Geef een praktisch voorbeeld waarbij een onbeheerste vraag toch te herkennen is. f. Wat kunnen oorzaken van patroonafwijkingen zijn?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
17
g. h. i. j.
Omschrijf de drie mogelijke soorten in vraagkoppeling en geef van elk een praktijkvoorbeeld. Welk doel heeft het onderscheiden van vraagkoppeling? Wanneer past men ontkoppeling toe tussen vraag en aanbod? Noem een aantal redenen voor ontkoppeling en licht deze toe.
Paragraaf 3.4 7.
Het bepalen wat nodig is, hoeveel en wanneer a. Is nee-verkopen te voorkomen? b. Zal nee-verkoop altijd een omzetdaling tot gevolg hebben? Verklaar het antwoord. Tussendoor-bestellingen moeten geplaatst worden. Waarom?
8.
Het vinden van leveranciers a. Wat zijn mogelijke informatiebronnen voor het vinden van leveranciers? b. Hoe kunnen we de benodigde informatie over de leveranciers te weten komen?
9.
Het kiezen van leveranciers a. Op welke manier komt een magazijnchef aan de juiste prijs? b. Wat is kwantumkorting? c. Welke rol spelen opslagkosten in het verhaal van kortingen? Hoe groot kan de omzetbonus zijn? d. Wat is ‘vendor rating’? e. Op grond van welke leveringscondities worden leveranciers beoordeeld? f. Welke omstandigheden bepalen de hoogte van de wegingsfactoren? g. Welke gegevens zijn nodig om de scores van de leveringscondities te kunnen berekenen? h. Hoe komen de gewogen leveringscondities tot stand? i. De wegingsfactor zijn: prijs 0,5; kwaliteit 0,2; levertijd 0,15; service 0,15. De leveringscondities van de leveranciers A en B zijn respectievelijk: prijs per stuk € 20,– en € 22,–; aantal leveranties 20 en 22; aantal onvolkomenheden in de kwaliteit 5 en 2; aantal onvolkomenheden in de levertijd 2 en 1; aantal onvolkomenheden in de service 1 en 2. De laagst bekende prijs voor dit artikel bedraagt € 18,–. Naar welke leverancier gaat op basis van deze gegevens de voorkeur uit?
10. Aanbodstructuur a. Welke twee belangrijke aspecten onderscheiden we bij de aanbodstructuur? b. Door welke elementen wordt het aanbodpatroon bepaald? c. Wat zijn de keuzecriteria ten behoeve van leveranciersselectie? d. Met welke problemen kunnen we te maken krijgen wanneer goederen te laat geleverd worden? e. Waarom kan een te late levering omzetderving tot gevolg hebben? f. Welke problemen kunnen te vroege leveringen met zich meebrengen? g. Hoe kan de leveringsbetrouwbaarheid beoordeeld worden? h. Welke maatregelen verbeteren de leveringsbetrouwbaarheid van de toeleverancier wel/niet? i. Welke gedachte ligt aan het ‘JIT’-systeem ten grondslag? j. Welke functionarissen moeten hun werkzaamheden duidelijk op elkaar afstemmen om ‘JIT’ volledig tot zijn recht te laten komen?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
18
11. Leveringsbetrouwbaarheid Met een leverancier zijn we destijds een levertijd overeengekomen van maximaal 20 dagen inclusief vervoer. Aan de hand van historische gegevens willen we de leveringsbetrouwbaarheid van deze leverancier onderzoeken. We hebben daartoe de volgende 20 levertijden tot onze beschikking: 18, 16, 11, 16, 16, 21, 13, 19, 16, 19, 23, 17, 16, 17, 17, 15, 22, 14, 21, 20. a. Bereken de factoren waarmee de levertijd korter dan wel langer dan 20 dagen was. b. Maak op basis van de berekende factoren een frequentietabel met daarin de totaaltelling van de factoren van de groepen ‘te vroeg geleverd’, ‘op tijd geleverd’ en ‘te laat geleverd’. c. Bereken de gewogen factor voor de leveringsbetrouwbaarheid. d. Wat is de betekenis van de uitkomst van vraag c.? e. Bereken, uitgedrukt in procenten, hoeveel te vroeg en hoeveel te laat de orders tot onze beschikking waren. f. Welke oplossingen bestaan er om te laat geleverde orders voortaan op tijd binnen te krijgen? 12. Leveringsbetrouwbaarheid Met een leverancier zijn we destijds een levertijd overeengekomen van maximaal 25 dagen inclusief vervoer. Aan de hand van historische gegevens willen we de leveringsbetrouwbaarheid van deze leverancier onderzoeken. We hebben daartoe de volgende 25 levertijden tot onze beschikking: 25, 23, 18, 23, 23, 28, 20, 26, 23, 26, 30, 24, 23, 24, 24, 22, 29, 21, 28, 27, 26, 25, 24, 27, 22. a. Bereken de factoren waarmee de levertijd korter dan wel langer dan 25 dagen was. b. Maak op basis van de berekende factoren een frequentietabel met daarin de totaaltelling van de factoren van de groepen ‘te vroeg geleverd’, ‘op tijd geleverd’ en ‘te laat geleverd’. c. Bereken, uitgedrukt in procenten, hoeveel te vroeg en hoeveel te laat de orders tot onze beschikking waren. 13. Het plaatsen en volgen van de bestelling a. Wat zijn imitatieproducten? b. Noteer vier manieren van bestellen. c. Waarom moet een bestelling gevolgd worden? 14. Bestelactiviteiten a. Wat zijn bestelmomenten ofwel besteldagen? b. Wie bepaalt de besteldagen? c. Wat is een bestelinterval? d. Wat verstaat men onder levertijd? e. Wat is een signaalniveau? f. Wat is hier de betekenis van de bestelhoeveelheid (Q)? g. Waarom hanteert met het aanvullingsniveau (S)? h. Welke functies hebben het bestelvoorstel en de bestellijst? Hoe gaat dit handmatig en hoe geautomatiseerd? i. Wat zijn reguliere orders? j. Wat zijn ‘back orders’? k. Noem een aantal redenen waarom een klant het gekochte artikel mag teruggeven. l. Waarom is het beter een creditnota uit te schrijven dan een tegoedbon, wanneer een klant goederen komt retourneren? m. Noem twee manieren om elektronisch te kunnen bestellen. n. Wat is er nodig om elektronisch te kunnen bestellen?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
19
o. p. q. r.
s.
Welke functie vervult de streepjescode (barcode) bij het elektronisch bestellen van goederen? Wat verstaat men onder ‘order entry’? Waarom verloopt het proces van inkoop tot en met verkoop in een magazijn volgens een stroomschema? Geef een toelichting op figuur 3.5 uit het tekstboek voor wat betreft: artikelen wel of niet in voorraad nemen; kwaliteitsinspectie; afboeken. Noem de activiteiten die onder het onderdelenbeheer vallen.
15. Kwaliteitszorg bij inkoop en uitbesteding a. Op welke drie onderwerpen richt men zich wat betreft kwaliteit bij inkoop en uit- besteding? b. Welke kwaliteitstaken dienen functionarissen bij inkoop en uitbesteding van producten uit te oefenen? c. Waarom moeten de in te kopen producten op ons kwaliteitssysteem afgestemd zijn? d. In hoeverre kunnen toeleveranciers ons kwaliteitssysteem beïnvloeden? e. Wat is de reden dat op inkooporders de technische kwaliteitseisen van de bestelde goederen gespecificeerd vermeld zijn? f. Waarom moeten ter reparatie aangeboden voertuigen op hun staat beoordeeld worden? g. Wat betekent: de kwaliteit van het door een klant aangeboden product mag tijdens de reparatie- en onderhoudswerkzaamheden niet achteruit gaan? h. Wat doet men met de ingekochte producten die een ontvangstinspectie moeten ondergaan? i. Geldt de ontvangstinspectie ook voor nieuwe voertuigen? 16. Bestelmethoden a. Noem de vier bestelmethoden en geef de betekenis van de volgende letters daarvan aan: s, S, Q, B. b. Geef een omschrijving van de volgende uitdrukkingen: economische voorraad; technische voorraad; signaalmoment; signaalniveau; aanvullingsniveau; levertijd; bestelinterval; bestelmoment; veiligheidsvoorraad. c. Plaats de in vraag b gegeven uitdrukkingen in een door jou gemaakte grafiek. d. Noem het kenmerk van het BS-systeem en geef aan waar deze bestelmethode in de autobranche voorkomt. e. Doe hetzelfde als in vraag d, maar dan voor de BQ-, sS- en de sQ-bestelsystemen. 17. Administratieve ontvangstsystemen a. Noem de vervoersdocumenten die bij de ontvangst van goederen een rol spelen. b. Wat is het doel van de vrachtbrief en motiveer waarom deze uit drie delen bestaat. c. Noem ten minste vier zaken waaruit de bezorgservice kan bestaan en omschrijf wat ze betekenen. d. Wat is de functie van een pakbon en welke relatie heeft deze met de bestellijst?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
20
e. f. g. h. i.
Waarom moeten artikelen beprijsd worden? Wat verstaat men onder netto- en brutoverkoopprijs? Onder welke omstandigheden moeten artikelen beprijsd zijn? Wanneer hanteert men zogenoemde advies- of catalogusprijzen en mag de ondernemer hiervan afwijken? Noteer de mogelijkheden die streepjes- of barcodes bieden.
Paragraaf 3.5 18. Voorraadbeleid a. Wat is het doel van het voorraadbeleid? b. Noem een aantal onderwerpen die het voorraadbeleid inhoudt. c. Wat verstaat men onder de technische en economische voorraad en wat is het nut om van beide de omvang te weten? d. Waartoe dient de buffer- of veiligheidsvoorraad? e. Wat is de relatie tussen de bestelfrequentie en het bestelinterval? f. Wat zijn manco’s voor wat betreft het onderdelenmagazijn? g. Waarom zijn de verzend- en bestelkosten voor het opheffen van manco’s doorgaans duurder dan bij reguliere orders? h. Geef de definitie van de omzetsnelheid. i. Wat is de relatie tussen de omzetsnelheid en de gemiddelde voorraad? j. Wat is het nut van het kennen van de omzetsnelheid? k. Welke kosten houden de 3R-kosten in? l. Welke kosten dragen bij tot de ruimtekosten? m. Welke investeringen bepalen de rentekosten? n. Noem de drie risicogroepen van het in voorraad houden van goederen. o. Wat verstaat men onder kwaliteitsrisico en hoe is verlies aan kwaliteit te beperken? p. Wat verstaat men onder kwantiteits- of hoeveelheidsrisico en hoe kan dit tot een minimum beperkt blijven? q. Wat verstaat men onder verkoopbaarheidsrisico en hoe is dit tot een minimum te beperken? r. Waaruit bestaan de kosten ten gevolge van bestellingen? s. Waarom wil men de gemiddelde voorraad van het magazijn weten? t. Het in de onderdelenvoorraad geïnvesteerde vermogen bedroeg: op 1 januari € 800.000,– op 1 april € 1.200.000,– op 1 juli € 1.000.000,– op 1 oktober € 1.000.000,– op 31 december € 800.000,– Het rentepercentage bedraagt gemiddeld 10%. Bereken per kwartaal het gemiddelde vermogen dat in de voorraad geïnvesteerd is. Bereken op jaarbasis het gemiddelde vermogen dat in de voorraad geïnvesteerd is. Bereken de totale rentekosten. u. Geef de definitie van de omzetduur. v. De omzetsnelheid van een bepaald artikel bedraagt 4. Bereken de omzetduur in dagen en in maanden. w. Wat verstaat men onder vraagstructuur, wat onder aanbodstructuur en welke invloed hebben beide grootheden op het logistiek management? x. Wat verstaat men onder bescherming en besparing en motiveer welke relatie deze hebben tot de rentabiliteit van het magazijn.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
21
19. Voorraadsysteem a. Waarom is de voorraadkaart het kompas van het magazijn? b. Noteer de vaste gegevens die de voorraadkaart bevat. c. Noteer de variabele gegevens die de voorraadkaart bevat. d. Hoe wordt de werkelijke voorraad onderdelen ook wel genoemd? e. Welke informatie biedt de voorraadbeweging en wat is het belang hiervan? f. Welke informatie bieden de jaarafzetten en wat is het belang hiervan? g. Welke voorraadsituaties zijn er te signaleren en wat is het doel hiervan? 20. Opslag a. Met welke twee hoofdzaken dienen we rekening te houden bij de opslag van goederen? b. Waardoor wordt een efficiënte opslag van goederen bepaald? c. Geef aan hoe een lokalisatie van goederen functioneert. d. Geef aan hoe de inrichting en routing de efficiency van de opslag beïnvloeden. e. Welke invloed hebben de plaats van de werkplaats- en winkelbalie op de efficiency van de opslag van goederen? f. Welke risico’s kunnen tot kwaliteitsverlies van de opgeslagen goederen leiden? En hoe is het kwaliteitsverlies tot een minimum te beperken? Paragraaf 3.6 21. Het bepalen van de economische voorraad a. Welke drie kostengroepen bepalen de beheerkosten van de voorraad? b. Voor het berekenen van de economische voorraad kunnen we gebruikmaken van het model van Camp. Onder welke vier voorwaarden is dit model toe te passen? 22. In het magazijn is de omzet van luchtfilters 400 stuks per jaar. De netto-inkoopprijs per luchtfilter bedraagt € 17,50. De voorraadkosten zijn 20% en de bestelkosten € 30,– per bestelling. a. Bereken de optimale bestelhoeveelheid. b. Bereken de totale kosten (voorraad- en bestelkosten) bij de optimale bestelhoeveelheid. 23. In het magazijn van een personenautodealer liggen 100 oliefilters. Daarvan zijn er 20 aan een subdealer verkocht, die ze over een week komt ophalen. De dealer heeft 80 oliefilters bij de importeur in bestelling staan. a. Hoe groot is de technische voorraad in het magazijn van de dealer? b. Bereken de economische voorraad. c. Van de importeur ontvangt de dealer bericht dat de importeur genoodzaakt is de prijs van een oliefilter met € 1,– te verhogen voor de orders die vanaf heden gesloten worden. Hoeveel euro voordeel heeft hij door deze prijsverhoging? d. Waarom kunnen we dit voordeel in de bedrijfseconomie niet als winst beschouwen? e. Bereken het verlies voor de dealer als de prijs € 1,– per oliefilter lager was geworden en hij door concurrentieverhoudingen gedwongen was direct in nieuwe orders met de prijsverlaging rekening te houden. 24. Om de omzetsnelheid uit te kunnen rekenen, moeten we naast de omzet tegen inkoopwaarde ook de gemiddelde voorraad weten. De voorraad is als volgt geweest: 1 januari € 13.000,– 1 februari € 15.000,–
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
22
1 maart € 17.000,– 1 april € 16.000,– 1 mei € 15.500,– 1 juni € 18.000,– 1 juli € 20.000,– 1 augustus € 16.000,– 1 september € 19.000,– 1 oktober € 22.000,– 1 november € 20.000,– 1 december € 18.000,– 31 december € 14.000,– Bereken de gemiddelde voorraad. 25. Op 1 januari bedraagt de voorraad auto’s van autobedrijf VEELKEUS € 500.000,–. Verder is bekend: Inkopen (€) Verkocht tegen inkoopwaarde (€) 1e kwartaal 2.500.000,– 2.400.000,– 2e kwartaal 2.300.000,– 2.600.000,– 3e kwartaal 2.000.000,– 2.000.000,– 4e kwartaal 2.800.000,– 3.000.000,– a. b. c.
Bereken de voorraad aan het begin van elk kwartaal en per 31 december. Bereken de gemiddelde voorraad per kwartaal. Bereken de gemiddelde voorraad over het gehele jaar.
26. In het magazijn van een autobedrijf bedroeg afgelopen jaar de winkelwaarde van de verkochte artikelen € 948.000,–. Voor de artikelen gold het BTW-tarief van 19%. De brutowinst was 28% van de inkoop. De voorraad bedroeg op 1 januari € 150.000,–, op 1 juli € 120.000,– en op 31 december € 170.000,–. a. Bereken de nettoverkoopprijs van de verkochte artikelen. b. Bereken de inkoopwaarde van de verkochte artikelen. c. Bereken de gemiddelde voorraad. d. Bereken de omzetsnelheid. e. Bereken de omzetduur in dagen. 27. Van de autoshop beschikt de ondernemer van autobedrijf SERVICE over de volgende gegevens van vorig jaar: gekocht goederen voor € 98.000,–; verkocht goederen voor € 120.000,–; goederenvoorraad per 1 januari € 15.000,–; goederenvoorraad per 1 april € 18.000,–; goederenvoorraad per 1 juli € 16.000,–; goederenvoorraad per 1 oktober € 19.000,–; goederenvoorraad per 31 december € 17.000,–; a. Bereken de gemiddelde goederenvoorraad in het eerste, het tweede, het derde en het vierde kwartaal. b. Bereken de gemiddelde voorraad. c. Bereken de omzetsnelheid (in 1 decimaal nauwkeurig). d. Bereken de brutowinst in procenten van de omzet.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
23
28. Kengetallen a. Omschrijf waarom de omzetsnelheid als kengetal een belangrijk vergelijkingscijfer is. Geef tevens het bewijs dat de optimale omzetsnelheid ontleend is aan de optimale ordergrootte. b. Geef de elementen waarover de omzetsnelheid informatie verschaft en motiveer dit. 29. Het bepalen van het signaalniveau a. Op welke wijze wordt het signaalniveau bepaald? b. Welke elementen beïnvloeden de ingangswachttijd? c. Omschrijf mogelijke oplossingen om de ingangswachttijd te bekorten. d. Motiveer waarom de magazijnmanager de ingangswachttijd zo kort mogelijk wenst. 30. Via het magazijn van autobedrijf X worden 9.000 bougies per jaar verkocht. De inkoopprijs van een bougie bedraagt € 2,50. Kwantumkorting wordt niet gegeven. Aangezien de afzet gelijkmatig over het jaar verspreid is, wordt er regelmatig nabesteld. De bestelkosten bedragen ongeacht de ordergrootte steeds € 90,–. De opslagkosten van de voorraad zijn 20% van de waarde van de gemiddelde voorraad. De ingangswachttijd na het signaal- niveau is 40 dagen. a. Bereken het signaalniveau. 31. Via het magazijn van autobedrijf X worden 2.000 autolampen per jaar verkocht. De inkoopprijs van een lamp bedraagt € 10,10. Kwantumkorting wordt niet gegeven. Aan- gezien de afzet gelijkmatig over het jaar verspreid is, wordt er regelmatig nabesteld. De bestelkosten bedragen ongeacht de ordergrootte steeds € 50,–. De opslagkosten van de voorraad zijn 22% van de waarde van de gemiddelde voorraad. De ingangswachttijd na het signaalniveau is 27 dagen. a. Bereken de optimale bestelhoeveelheid. b. Bereken het verbruiksinterval. c. Bereken het signaalniveau. d. Hoe zal er per besteld worden (afronden op geheel getal)? e. Wat wordt nu het verbruiksinterval? f. Wat wordt nu het signaalniveau? g. Als bij de toeleverancier slechts eens per maand besteld kan worden, wat wordt dan het verbruiksinterval? h. Wat wordt dan het signaalniveau? 32. Het gebruik van het model van Camp a. Motiveer waarom de gevoeligheid van het model van Camp bij de afwijking van minder vaak bestellen groter is dan bij vaker bestellen dan de optimale ordergrootte. b. Welke relatie bestaat er tussen het model van Camp en de Pareto-analyse? c. Welke soorten artikelen bevinden zich achtereenvolgens in de klassen A, B en C volgens de Pareto-analyse? d. Welke invloed heeft kwantumkorting op de optimale bestelhoeveelheid van een artikel? 33. Via het magazijn van autobedrijf X worden 10.000 bougies (Q) per jaar verkocht. De inkoopprijs (K) van een bougie bedraagt € 2,–. Kwantumkorting wordt niet gegeven. Aangezien de afzet gelijkmatig over het jaar verspreid is, wordt er regelmatig nabesteld. De bestelkosten (B) bedragen ongeacht de ordergrootte steeds € 80,–. De opslagkosten (p) van de voorraad zijn 20% van de waarde van de gemiddelde voorraad. Bereken: a. de optimale ordergrootte voor de bougies; b. de omzetsnelheid;
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
24
c. d. e.
het verbruiksinterval; de orderrotatie; de gemiddelde verblijftijd.
34. Van een magazijnartikel is het volgende bekend: de kostprijs (K) bedraagt € 100,–; de afzet (Q) bedraagt 240 stuks per jaar; de bestelkosten bedragen € 80,– per order; de voorraadkosten (p) bedragen 24% van de gemiddelde investering van het artikel; verder is bekend dat er een kwantumkorting van k = 21% gegeven wordt bij een afname van minimaal 20 stuks per bestelling. Bereken: a. de optimale ordergrootte zonder kwantumkorting; b. de minimale kosten bij de optimale ordergrootte zonder kwantumkorting; c. de optimale ordergrootte met 21% kwantumkorting; d. de minimale kosten bij de optimale ordergrootte met 21% kwantumkorting. 35. Neem dezelfde gegevens van de vorige opgave. De minimale afname voor een kwantumkorting van 21% is 60 stuks per bestelling. a. Bereken of een afname van 60 stuks tegelijk economisch verantwoord is. b. Bereken het prijsvoordeel of prijsnadeel. 36. Een ondernemer verkoopt in een jaar van een bepaald artikel op rekening € 71.000,– en per kas € 200.000,–. Van de verkopen ontvangt hij € 750,– retour. Alle bedragen zijn inclusief 19% BTW. Hij berekent zijn nettoverkoopprijzen door de inkoopprijs met 15% te verhogen. De voorraden van dat artikel bedroegen op 1 januari € 24.000,– en op 31 december € 26.000,–. a. Bereken de bruto-omzet. b. Bereken de netto-omzet. c. Bereken de inkoopwaarde van de verkochte goederen. d. Bereken de gemiddelde voorraad. e. Bereken de omzetsnelheid. 37. Van de verkoop van accessoires is het volgende bekend: bruto-omzet € 174.840,–; inkoopwaarde van de omzet € 124.000,–; goederenvoorraad per 1 januari € 20.000,–; goederenvoorraad per 1 april € 16.000,–; goederenvoorraad per 1 juli € 19.000,–; goederenvoorraad per 1 oktober € 22.000,–; goederenvoorraad per 31 december € 18.000,–; de omzetbelasting bedraagt 19%. a. Bereken de netto-omzet. b. Bereken de gemiddelde voorraad in elk kwartaal. c. Bereken de gemiddelde voorraad in het gehele jaar. d. Bereken de omzetsnelheid (in 1 decimaal nauwkeurig). e. Bereken de brutowinst in procenten van de netto-omzet (1 decimaal). f. Men verwacht dat met dezelfde gemiddelde voorraad de omzetsnelheid met twee opgevoerd kan worden. De brutowinstmarge blijft gelijk. Bereken de verwachte nettoomzet. g. Bereken hoeveel procent de omzet vermoedelijk gaat stijgen (1 decimaal). h. Bereken de verwachte brutowinst.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
25
i.
Bereken de verwachte bruto-omzet.
Paragraaf 3.7 38. Servicebeleid a. Wat zijn de belangrijkste elementen van het servicebeleid? b. Geef de definitie van de servicegraad. c. De servicegraad kan toegepast worden op verschillende voorraad- en tijdsituaties. Welke mogelijkheden bestaan er? d. Wat is de reden om voor één van de in vraag c beantwoorde situaties te kiezen? e. Waarom berekent men de servicegraad over de ingangswachttijd? f. Welke relatie is er tussen de servicegraad en de veiligheidsvoorraad? g. Als de historische gegevens voor het bepalen van de veiligheidsvoorraad onbetrouwbaar zijn, voldoet het toepassen van de normale verdeling niet meer. Geef de motivatie voor deze bewering. h. Geef de benaderingsformule om op eenvoudige wijze de veiligheidsvoorraad te berekenen. i. Waarom is de benaderingsformule aanvaardbaar voor producten met een grote vraag per periode? j. Leg uit waarom de overbruggingsperiode genomen moet worden in plaats van de ingangswachttijd, wanneer er besteld wordt tussen het signaalmoment en het eerstvolgende bestelmoment. k. Welke relatie bestaat er tussen de servicegraad en de bestelfrequentie? l. Noem ten minste 5 beperkende voorwaarden waardoor van de optimale ordergrootte afgeweken wordt en geef voor elke voorwaarde een verklaring. 39. Van een magazijnartikel was het afgelopen jaar de vraag per drie weken respectievelijk 9, 10, 11, 8, 8, 8, 11, 12, 13, 12, 11, 10, 10, 9, 11, 9, 8 stuks. Gedurende de ingangswachttijd wil men de klant een servicegraad bieden van 95,44%. a. Bereken de gemiddelde vraag per drie weken. b. Bereken de standaarddeviatie. c. Bereken de veiligheidsvoorraad. d. Bereken het signaalniveau. 40. De gemiddelde vraag naar een artikel bedraagt 60 stuks per week, met een standaarddeviatie van 10 stuks. De netto prijs bedraagt € 25,– per stuk. De voorraadkosten bedragen 20% van de voorraad tegen inkoopwaarde. De bestelkosten bedragen € 100,– per keer. Voor dit artikel wenst men een servicegraad van 95,44%, terwijl de ingangswachttijd 4 weken is. a. Bereken de optimale ordergrootte (afronden op 10 stuks). b. Bereken de veiligheidsvoorraad. c. Bereken het signaalniveau (V). d. Bereken het niveau van de economische voorraad (S). e. Bereken het bestelinterval. f. Bereken de kans gedurende een jaar dat het artikel niet uit voorraad te leveren is. g. Teken het voorraadverloop gedurende één bestelinterval van het sS-beheersysteem.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
26
41. De importeur biedt een bestelinterval van 4 weken. De dealer heeft van een onderdeel een vrij constante afzet van 2.400 stuks per jaar. De inkoopprijs van het onderdeel bedraagt €10,–. De voorraadkosten bedragen 20% van de voorraad tegen inkoopwaarde. De bestelkosten bedragen € 72,– per order ongeacht de omvang. Voor de servicegraad neemt de dealer de veiligheidsfactor 1,65 gedurende de ingangswachttijd en voor de standaard- deviatie 2 stuks. Nadat de order binnengekomen is, duurt het gemiddeld 1 week voordat het onderdeel uit voorraad leverbaar is. a. Bereken de meest optimale bestelhoeveelheid rekening houdend met het bestelinterval van 4 weken. b. Bereken de afwijking van de totale kosten die ontstaat ten gevolge van de afwijking van de optimale bestelhoeveelheid. c. Bereken de maximale ingangswachttijd. d. Bereken de veiligheidsvoorraad. e. Bereken het signaalniveau. f. Bereken het economische voorraadniveau. 42. De optimale ordergrootte is 1.000 stuks bij een jaarafzet van 6.000 stuks. De ingangswachttijd is 28 dagen. a. Als we gedurende de ingangswachttijd een servicegraad van 95% wensen, wat is dan de servicegraad gedurende het gehele jaar? b. Als we gedurende het gehele jaar een servicegraad van 95% wensen, wat is dan de servicegraad gedurende de ingangswachttijd? 43. De dealer heeft van een onderdeel een vrij constante afzet van 5.000 stuks per jaar. De inkoopprijs van het onderdeel bedraagt € 7,82. De voorraadkosten bedragen 24% van de voorraad tegen inkoopwaarde. De bestelkosten bedragen € 96,– per order, ongeacht de omvang. Voor dit onderdeel wenst de dealer gedurende de ingangswachttijd een servicegraad van 95%. De standaarddeviatie is 10 stuks. a. Bereken de optimale bestelhoeveelheid. b. Bereken de veiligheidsvoorraad. c. Bereken bij welke voorraad het signaalmoment gelegd moet worden. d. Bereken het economische voorraadniveau. e. Bereken het bestelinterval. f. Bereken de servicegraad gedurende het gehele jaar. 44. Voor een artikel wil men in plaats van vijfmaal per jaar bestellen overgaan naar tienmaal per jaar bestellen. De ingangswachttijd is 30 dagen bij een jaar van 360 dagen. a. Met hoeveel procent (1 decimaal nauwkeurig) neemt de servicegraad af indien deze voor de oude situatie 90% was gedurende de ingangswachttijd? b. Met hoeveel procent (1 decimaal nauwkeurig) moet de servicegraad gedurende de ingangswachttijd toenemen om de totale servicegraad weer op de oude waarde te krijgen? 45. Verklaar het volgende van figuur 3.17 uit het tekstboek: a. het verloop van de kosten ten gevolge van de veiligheidsvoorraad en de afschrijving op verouderde voorraad; b. het verloop van de kosten ten gevolge van naleveringen, nee-verkoop, enzovoort; c. het verloop van de brutowinst; d. de ligging en de breedte van het werkgebied. Paragraaf 3.8 46. Verklaar het verband van de factoren van de lichte vlakken van:
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
27
a. b. c. d.
het voorraadmodel (figuur 3.18 tekstboek); het voorspelproces (figuur 3.19 tekstboek); de opbouw van het signaalniveau (figuur 3.20 tekstboek); het bestelproces (figuur 3.21 tekstboek).
Paragraaf 3.9 47. Uitgifte van artikelen (output) a. De rentabiliteit van het verkopen van goederen is te bevorderen door gebruik te maken van: de prijs; het product; service en garantie; de verkooptechniek; de kostenbeheersing; de uitgifteprocedure. Omschrijf van iedere hierboven genoemde factor (en elementen daarvan) op welke wijze hiermee de rentabiliteit van de verkoop beïnvloed kan worden. b. Uit welke activiteiten bestaat de uitgifteprocedure? c. Via welke mogelijkheden kan de verkoopefficiency van goederen aan de werkplaats bevorderd worden? Motiveer iedere genoemde mogelijkheid. 48. Verkoopbeleid a. Wie bepaalt binnen de onderneming het verkoopbeleid van de afdeling magazijn? Benoem op onderdelen hoe dit verkoopbeleid er uit zal kunnen zien. b. Op welke wijze kan de verkoop via de winkelbalie bevorderd worden? 49. Verkoopefficiency a. Welke twee factoren spelen bij het beoordelen van de verkoopefficiency een belangrijke rol? b. Beschrijf hoe het mogelijk is om met een MMO de wachttijden en de personele bezetting van het magazijn te beoordelen. c. Welke activiteiten moeten worden gemeten om een uitspraak te kunnen doen over de wachttijd en de personeelsbezetting? d. Verklaar waarom de winkel (externe verkoop) hierin geen rol speelt. e. De uitgifteprocedure aan de werkplaatsbalie wordt verbeterd door middel van efficiencymaatregelen. Aan welke twee voorwaarden moet worden voldaan om te zorgen dat de efficiencymaatregelen tot rentabiliteitsstijging zullen leiden? Verklaar dit. 50. De MMO verstrekt de volgende gegevens: de bezoekfrequentie is 3 minuten; de totale gemiddelde wachttijd is 6 minuten; de verwerkingstijd is 6 minuten. Nadere aanvullende gegevens zijn: het gemiddeld aantal werkuren per dag bedraagt 8,5; het aantal werkdagen per jaar is 225; het werkplaatsuurtarief bedraagt € 65,– excl BTW; de arbeidsproductiviteit is 72%. Gevraagd: Geef de berekening van de maximale opbrengstderving. 51. Uit een MMO-studie naar de activiteiten bij de werkplaatsbalie van het magazijn blijkt dat: de bezoekfrequentie 4 minuten is;
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
28
de gemiddelde wachttijd op onderdelen 6 minuten is; de verwerkingstijd na de onderdelenuitgifte door de magazijnbedienden 4 minuten is. Door een aantal maatregelen op het gebied van een efficiënter haalbeleid door de autotechnici, blijkt na verloop van tijd uit een tweede MMO-studie dat: de bezoekfrequentie met 2 minuten verbeterd is; de gemiddelde wachttijd op onderdelen met 2 minuten verbeterd is; de verwerkingstijd na de onderdelenuitgifte door de magazijnbedienden met 1 minuut gestegen is. Verder is nog bekend dat: de werkdag uit 8 uren bestaat; het aantal werkdagen per jaar 220 is; het werkplaatsuurtarief exclusief BTW € 80,– bedraagt; de gemiddelde arbeidsproductiviteit van een autotechnicus 82% is; de loonkosten inclusief sociale lasten van een magazijnbediende € 50.000,– bedragen. a. Bereken de exploitatieverbetering die per jaar maximaal mogelijk is. b. Noteer 6 maatregelen die genomen kunnen worden waardoor de bediening door magazijnfunctionarissen efficiënter kan verlopen. 52. Wachttijdonderzoek a. Waardoor komt het dat er wachttijden bij een magazijn-/werkplaatsbalie ontstaan? b. Op welke manieren zijn hierin verbetering aan te brengen? c. Wat zijn de verschillen tussen wel- en niet-geholpen wachttijden? 53. Uitbreiding personeelsbestand a. Wanneer zijn de hogere personeelskosten van een extra magazijnbediende verantwoord? b. Als uitbreiding met een extra magazijnbediende niet haalbaar is, wat zijn dan andere mogelijkheden om toch iets aan de wachttijden te doen? 54. Efficiënter haalbeleid a. Op welke manier(en) kunnen we het haalbeleid efficiënter laten verlopen? b. Hoe kunnen we de autotechnici duidelijk maken dat het haalbeleid anders moet? c. Welke contacten tussen de chefs van werkplaats en magazijn kunnen hier een rol spelen? d. Wat is het voordeel als de autotechnici kleinmateriaal in hun gereedschapswagens hebben? 55. Efficiëntere bediening a. Om efficiënter te kunnen bedienen, moet er iers aan de magazijninrichting gebeuren. Wat zijn zoal de mogelijkheden? b. In hoeverre bevordert deskundig magazijnpersoneel een efficiënte bediening? c. Welk voordeel heeft men bij het van tevoren klaar leggen van gewenste onderdelen? d. Hoe weet een magazijnchef wat er van tevoren klaar moet liggen? e. De onderdelenvoorziening kan ook tot op de werkplekken van de autotechnici verzorgd worden. Aan welke voorwaarden dient voldaan te worden om dit efficiënt te kunnen realiseren en welke elementen zijn in de kosten-/batenanalyse op te nemen? f. Teken schematisch een ‘open magazijn’ met daarin de stellingen en de looprichting. g. Naast een open-magazijngedeelte is er ook een gesloten-magazijngedeelte. Waarom is dit zo? h. Welk soort onderdelen zullen er zoal in het open-magazijngedeelte liggen? i. Hoe groot zal de voorraad in het open-magazijngedeelte zijn? Druk dit in tijd uit en
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
29
j.
motiveer het antwoord. Zijn er nadelen verbonden aan een open magazijn?
56. Administratieve ondersteuning a. Welke administratieve systemen kunnen worden toegepast? b. Wat is het doel van elk administratiesysteem? c. Welke administratieve systemen kunnen automatisch verwerkt worden? Paragraaf 3.10 57. Voorraadbeheer kwantitatief a. Waarom is goed voorraadbeheer voor zowel nieuwe als gebruikte voertuigen moeilijk? b. Wat is het nadeel van een grote voorraad? c. Waarom staan de omzetsnelheid en de grootte van de voorraad in directe relatie met elkaar? d. Waarom stagneert de afzet van nieuwe auto’s als de verkoop van occasions te wensen over laat? e. Welke kwantitatieve en kwalitatieve regels hanteert men in de verkoopafdeling ter bepaling omvang en samenstelling van de voorraad? f. Welke kwantitatieve regel hanteert men meestal ter bepaling van het voorraad- volume? g. Welke beperkende voorwaarden kunnen een evenwichtige voorraad verstoren? h. Op welke manier(en) kunnen verstoringen in de voorraad enigszins rechtgetrokken worden? i. Hoe komt het dat de inruilprijs in Nederland niet overal hetzelfde is? j. “Hoewel goed geprepareerde auto’s de nodige preparatiekosten met zich mee- brengen, blijkt in de praktijk de verkoopprijs en de omzet daardoor te stijgen.” Je zult het ongetwijfeld eens zijn met deze bewering, maar probeer eens aan te geven in hoeverre hij opgaat. 58. Voorraadbeheer kwalitatief a. Van welke twee factoren is de roulatie van de voorraad afhankelijk en welke drie elementen beïnvloeden dit? b. Op welke manieren kunnen we de periode van verkoopklaar maken inkorten? Geef de reden waarom dit wenselijk is. c. Op welke twee manieren is de levertijd van auto’s aan klanten te bekorten en wat is het effect hiervan? d. Waarom wordt de gemiddelde statijd van personenauto’s meestal op 30 dagen gesteld? e. Verklaar waarom de waarde van de voorraad daalt als de gemiddelde statijd te lang is. f. Wat zijn mogelijke oorzaken als er abnormale veroudering van de voorraad ontstaat? g. Welke maatregelen kan men treffen om een te oude voorraad weg te werken? h. Hoe moet het assortiment nieuwe en gebruikte auto’s eruitzien om voldoende aan de behoeften en wensen van de klanten/prospects te kunnen beantwoorden? i. Wanneer gaat een verkoopmanager er toe over de inruilvoertuigen door te schuiven naar de handel? Paragraaf 3.11 59. Productie (throughput) a. Noem ten minste 4 aspecten die logistiek gezien bij de productie van belang zijn.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
30
b.
Teken het blokschema van het logistieke proces tussen de bedrijfsafdelingen van een personenautobedrijf.
60. Klantenbehandeling a. Motiveer waarom de klantenbehandeling tot het logistiek management behoort. b. Verklaar waarom een juiste diagnose een belangrijk aspect is van het logistiek management. 61. Planning en werkvoorbereiding a. Welke functie vervult het plannen in het logistiek management? b. Verklaar waarom het plannen bij een schadeherstelbedrijf ingewikkelder is dan bij een personenautobedrijf. c. Met welke aspecten moet een werkplaatsmanager van een schadeherstelbedrijf rekening houden bij het plannen? d. Op welke wijze zal de werkplaatsmanager van een schadeherstelbedrijf rekening hou- den met de aanwezige capaciteiten van het personeel en de bedrijfsmiddelen? e. Noteer ten minste 4 aspecten die met de werkvoorbereiding te maken hebben. f. Geef van de in vraag e genoemde aspecten een verklaring waarom deze invloed hebben op het logistiek management. 62. Productieproces a. Geef het productieproces weer van een schadeherstelbedrijf. b. Noteer ten minste drie aspecten van de mechanisering die onder het productieproces vallen. c. Noteer ten minste drie aspecten van de automatisering die onder het productieproces vallen. d. Noteer ten minste drie aspecten van de bedrijfsruimte die onder het productieproces vallen. 63. Inzet van personeel a. Wat verstaat men onder arbeidsstudie? 64. Werkomschrijving en tijdmeting a. Hoe kunnen improductieve en indirect productieve situaties opgespoord worden, zonder dat er een arbeidsstudie op losgelaten wordt? b. Om te kijken hoe de mens in zijn werk functioneert, kunnen we onder andere de arbeidsstudie toepassen. Een belangrijk aspect van de arbeidsstudie is het onderzoek naar werkmethode en tijdmeting. In welke twee vormen is een werkmethode-onderzoek uit te voeren? Welke twee vormen van tijdmeting kan bij een arbeidsstudie toegepast worden? c. Waarom zal tijdens de meting rekening gehouden worden met de arbeidsomstandigheden? d. Welk soort werkzaamheden kunnen voor een werkomschrijving in aanmerking komen? Motiveer dit. e. Waarop kan een werkomschrijving geanalyseerd worden? f. Wanneer zullen de flatratetijden als vergelijkingsmateriaal bij de tijdmeting gehanteerd kunnen worden? g. Kun je aangeven wanneer deze vorm van werkmethode-onderzoek beslist niet uitgevoerd zal worden? h. Wie zal deze vorm van arbeidsstudie uitvoeren? Motiveer het antwoord. i. Wat is ervoor te zeggen dat de autotechnici de werkomschrijving en de tijdmeting zelf uitvoeren in plaats van de werkplaatsmanager?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
31
65. Werkontleding en tijdmeting a. Welk soort werkzaamheden kunnen voor een werkontleding in aanmerking komen? Motiveer dit. b. Waarop kan een werkontleding geanalyseerd worden? c. Waarom kost het maken van een werkontleding veel tijd? d. Op welke manier(en) zullen de gemaakte kosten van de werkontleding terugverdiend kunnen/moeten worden? e. Op welke manier denk je dat de tijden bij de werkontleding gemeten worden? f. Waarom moet een onderzoek naar de werkmethode behalve organisatorisch ook sociaal goed voorbereid worden? g. Wat is de reden dat bij het invoeren van een nieuwe werkmethode de autotechnici het ermee eens moeten zijn? 66. Probeer een aantal onderhouds- of reparatiewerkzaamheden te noteren, waarvan jij denkt: a. dat deze beter door slechts één autotechnicus uitgevoerd kunnen worden; b. dat deze juist beter door een aantal autotechnici uitgevoerd kunnen worden, die achtereenvolgens elk slecht een deel van de werkzaamheden uitvoeren (specialisatie); c. dat deze juist beter gelijktijdig door een autotechnicus en een assistent mobiliteitsbranche uitgevoerd kunnen worden; d. dat deze juist beter door twee of meer autotechnici tegelijk uitgevoerd kunnen worden. 67. Enkele werkmethoden a. Welke voordelen biedt groepswerk? b. Wat zijn de nadelen van groepswerk? c. Aan welke voorwaarden moet ook voldaan worden om tot goed groepswerk te komen? 68. Aan de triobrug werken vijf autotechnici tegelijk aan een grote inspectiebeurt. a. Schat in hoeveel tijd een grote inspectiebeurt in beslag mag nemen. b. Hoeveel klanten moeten hun auto voor een grote inspectiebeurt per dag aanbieden, wil de triobrug met de vijf autotechnici volledig bezet zijn? c. Probeer te berekenen hoe groot het klantenbestand moet zijn voor een volledige bezetting van een jaar. 69. Kwaliteitscontrole a.
b.
Geef één of meer redenen (praktijkvoorbeelden) waarom de proefrit bij kwaliteitsinspectie uitgevoerd moet worden. Omschrijf ook waarom we proefritten wensen te minimaliseren en welke middelen ons hiervoor ten dienste staan. Maak een procedure van kwaliteitscontrole door middel van proefritten.
70. Synergie a. Verklaar de synergie tussen logistiek, kwaliteit en personeelscapaciteit.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
32
4. Automatisering Paragraaf 4.1 1.
Computer a. Uit welke delen bestaat een eenvoudige computerconfiguratie? Welke uitbreidingen zijn hierop mogelijk? b. Wat verstaat men onder ‘hardware’ en wat onder ‘software’? Geef enkele voorbeelden. c. Wat is de functie van ‘invoerapparatuur’? Geef enkele voorbeelden. d. Wat is de functie van ‘informatiedragers’? Geef enkele voorbeelden. e. Welke functies kan een computer zoal in opdracht uitvoeren? f. Wat is de functie van ‘uitvoerapparatuur’? Geef enkele voorbeelden. g. Welke twee handelingen zijn van groot belang om ingebrachte en/of gemuteerde gegevens te bewaren? h. Processor: Op het moederbord zit onder andere de processor gemonteerd. Welke functie heeft de processor? Onder welke voorwaarde kan de processor slechts functioneren? Wat is de functie van een besturingsprogramma? Noem een bekend besturingsprogramma. Wat houdt de kloksnelheid van een processor in? i. Op het moederbord zitten geheugenchips gemonteerd met RAM- en cachegeheugen. Welke functie hebben deze geheugens? j. Wat is het verschil tussen intern en extern geheugen? k. Welke functie heeft het externe geheugen? Geef enkele voorbeelden van extern geheugen.
2.
Modems a. Omschrijf waarvoor een modem gebruikt wordt. Noem enkele soorten modems met hun specifieke eigenschappen. b. Wat betekenen de uitdrukkingen: uploaden, homepage, webcam, bandbreedte en seriële poort?
3.
Printers a. Noem enkele soorten printers met hun specifieke eigenschappen.
4.
Scanners a. Noem enkele soorten scanners met hun specifieke eigenschappen. b. Omschrijf hoe tekst met een scanner in een tekstverwerkingsprogramma kan worden ingelezen.
5.
Lokale netwerken a. Op welke manieren kunnen computers in een netwerk aan elkaar gekoppeld worden en wat is er voor nodig om de communicatie tot stand te brengen? b. Noem een voorbeeld van een lokaal netwerk dat in de mobiliteitsbranche toegepast wordt en wat daarmee gedaan wordt. c. Welke functie heeft een netwerkserver? d. Wat verstaat men onder een globaal netwerk en welke functie heeft de ‘hostcomputer’ hierin?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
33
e. f.
Geef een voorbeeld van een globaal netwerk dat in de mobiliteitsbranche toegepast wordt en wat daarmee gedaan wordt. Noem twee soorten bekabeling en noem de eisen die hieraan gesteld worden.
Paragraaf 4.2 6.
Programma’s a. In welke twee hoofdcategorieën zijn softwareprogramma’s in te delen? b. Noem enkele toepassingsprogramma’s en geef aan waarvoor ze bedoeld zijn. c. Teken hoe een spreadsheet opgebouwd is en geef aan welke mogelijkheden spreadsheets bieden. d. Geef aan hoe een database opgebouwd is. Op welke manier kunnen hierin gegevens opgezocht en gesorteerd worden? e. Wat is een relationele database? Geef hiervan een voorbeeld. f. Wat is een modulair automatiseringspakket en wat is het kenmerkende hiervan? g. Automatiseringspakket voor autobedrijven: Noem enkele modulen van zo’n automatiseringspakket. Geef aan wat met deze modulen mogelijk is. Teken de integratie tussen de modulen. h. Wat zijn bestanden, wat is ‘saven’ en wat zijn ‘back-ups’?
7.
Internet a. Noem ten minste vier zaken die via Internet te regelen zijn. b. Omschrijf op welke wijze je toegang tot het Internet kunt krijgen. c. Welke functie kan elektronische post in een bedrijf vervullen? d. Wat is een ‘homepage’, welke functie vervult deze en welke eisen stelt men eraan? e. Op welke wijze is de veiligheid van betalen via Internet te regelen? f. Geef de definitie van ‘electronic commerce’. Deze mag ook met eigen woorden omschreven worden. g. Noem een voorbeeld in de mobiliteitsbranche waarin e-commerce wordt toegepast. h. Wat betekent ‘Bulletin Board Service’ (BBS)? Noem een toepassing hiervan in de mobiliteitsbranche. i. Wat betekent ‘Electronic Data Interchange’ (EDI)? Noem een toepassing hiervan in de mobiliteitsbranche.
Paragraaf 4.3 8.
Waarom automatiseren? a. Welke redenen kan een ondernemer hebben om zaken te automatiseren?
9.
Hoe automatiseren? a. Automatiseren moet in fasen gebeuren. Welke fasen zijn dit, wat is de volgorde erin en waarom kan er geen fase overgeslagen worden?
10. Plannen formuleren a. Noem de twee plannen die geformuleerd moeten worden om de automatisering structureel aan te kunnen pakken. 11. Plannen uitvoeren a. Op welke wijze zijn de plannen tot uitvoer te brengen? 12. Informatiemanagement a. Wat verstaat men onder informatiemanagement en uit welke activiteiten bestaat dit?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
34
13. Informatieplan a. Wat is een informatieplan en wat kan daarin zoal vastgelegd worden? b. Uit welke acht onderdelen bestaat het informatieplan? Geef van elk onderdeel een korte omschrijving. c. Uit welke vijf onderdelen bestaat het automatiseringsplan? Geef van elk onderdeel een korte omschrijving. 14. Projecten managen a. Omschrijf wat een project inhoudt en welke elementen het dient te bevatten. b. Waarom kunnen de kosten van automatiseren gemakkelijk hoger uitpakken dan vooraf was gecalculeerd? Paragraaf 4.4 15. Systeemkeuze a. Tussen welke computersystemen kan de ondernemer kiezen en welke voor- en nadelen bieden beide systemen? 16. Standaard of maatwerk a. Wat verstaat men onder ‘standaard en maatwerk’? Noem ten minste twee voordelen en twee nadelen hiervan. 17. Leverancier a. Noem de aandachtspunten die bij de keuze van een leverancier een rol spelen. b. Waarom is de keuze van een leverancier een strategische keuze? c. Waarom is het verstandig om meer dan één leverancier te laten offreren? d. Wat houdt ‘one-stop-shopping’ in en wat is het specifieke voordeel hiervan? e. Wat houdt de ‘Escrow-overeenkomst’ in? f. Wat houdt een licentie in? 18. Aanschaf hardware a. Noem ten minste zes aspecten die bij de aanschaf van hardware een rol spelen. Paragraaf 4.5 19. Beveiliging a. Op welke onderdelen kunnen computersystemen worden beveiligd? 20. Blikseminslag a. Computersystemen zijn gevoelig voor overspanning. Waardoor kan overspanning veroorzaakt worden? b. Hoe ontstaat overspanning in computersystemen ten gevolge van bliksemontlading en welke maatregelen kun je nemen om automatiseringssysstemen hiertegen te beveiligen? c. Noem bij bestaande bebouwing maatregelen die je kunt treffen om automatiseringssystemen tegen overspanning te beveiligen. d. Hetzelfde als vraag c, maar dan voor nieuwbouw. 21. Back-ups a. Waarom zijn back-ups uiterst belangrijke veiligheidsmaatregelen? b. Hoe test je een back-up? c. Welke back-up-methoden bestaan er en wanneer wordt welke back-up-methode toe-
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
35
d.
gepast? Wat is de beste manier om een back-up te bewaren?
22. Fysieke beveiliging a. Wat verstaat men onder fysieke beveiliging? Noem ten minste drie mogelijkheden van fysieke beveiliging. 23. Logische beveiliging a. Wat verstaat men onder logische beveiliging? Noem twee mogelijkheden van logische beveiliging. b. Hoe zijn virussen te voorkomen? En als je er één hebt, hoe is deze dan te vernietigen? 24. Internetbeveiliging a. Hoe kan misbruik via Internet beveiligd worden? b. Hoe kan de e-mail tegen virussen beveiligd worden? Paragraaf 4.6 25. Systeembeheer a. Wat is de functie van een systeembeheerder? b. Welke taken kan de functie van een systeembeheerder bevatten? c. Noem ten minste twee voordelen en twee nadelen van het hebben van een systeembeheerder. 26. Onderhoudscontracten a. Welke voorwaarden kun je stellen aan een onderhoudscontract van hardware en software?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
36
5. Management Informatie Systeem Paragraaf 5.1 1.
Management Informatie Systeem a. Wat is een managementinformatiesysteem? b. Noem ten minste 4 soorten managementinformatiesystemen. c. Omschrijf het doel van een managementinformatiesysteem.
Paragraaf 5.2 2.
Management Informatie Systeem Mobiliteitsbranche a. Noem de gebieden die het Management Informatie Systeem Mobiliteitsbranche kan berekenen. b. Noem de in te stellen bedrijfsconfiguraties. c. Welke functies hebben de normbladen? d. Welke functies hebben de invoerbladen?
3.
Omzet, inkoopwaarde en brutowinst a. Geef aan hoe de inkoopprijs en de omzet van nieuwe auto’s berekend worden. b. Geef aan hoe de verkoopprijs en de inkoopprijs van de leveringen aan nieuwe auto’s berekend worden. c. Geef aan hoe de verkoopprijs, de inkoopprijs en de brutowinst van de garantie/service van nieuwe auto’s berekend worden. d. Geef aan hoe de inkoopprijs, de omzet en de inkoopwaarde van de omzet van gebruikte auto’s berekend worden. e. Geef aan hoe de inkoopwaarde van de omzet van de preparaties aan gebruikte auto’s berekend wordt. f. Geef aan hoe de garantie/service aan gebruikte auto’s berekend wordt. g. Geef aan hoe de afzet van de externe uren van de werkplaats berekend wordt. h. Geef aan hoe de afzet van de interne uren van de werkplaats berekend wordt. i. Geef aan hoe de omzet en de inkoopwaarde van de omzet van de post ‘overige omzet’ berekend worden. j. Geef aan hoe het brutowinstpercentage van de werkplaats berekend wordt. k. Geef aan hoe de omzet en de inkoopwaarde van de externe omzet van het magazijn berekend worden. l. Geef aan hoe de omzet en de inkoopwaarde van de interne omzet van het magazijn berekend worden. m. Geef aan hoe de omzet van de balie berekend wordt.
4.
Personeelsbezetting a. Geef aan hoe de theoretische personeelsbezetting van de afdeling verkoop berekend wordt. b. Geef aan hoe de theoretische personeelsbezetting van de afdeling werkplaats berekend wordt. c. Geef aan hoe de theoretische personeelsbezetting van de afdeling verkoop onderdelen berekend wordt. d. Geef aan hoe de theoretische personeelsbezetting van de afdeling administratie/algemeen berekend wordt. e. Welke invloed heeft de bedrijfsleider op de personeelsbezetting van de afdeling ver-
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
37
f. g.
koop en eventueel op de afdeling werkplaats? Op welke wijze worden de loonkosten berekend? Welke factoren bepalen hoe de personeelsbezetting werkelijk zal uitpakken?
5.
Onroerend zaak: investering, energie- en onderhoudskosten a. Geef aan hoe het bedrijfsoppervlak, de investering hierin en de energie- en onderhoudskosten van de afdeling verkoop berekend worden. b. Geef aan hoe het bedrijfsoppervlak, de investering hierin en de energie- en onderhoudskosten van de afdeling werkplaats berekend worden. c. Geef aan hoe het bedrijfsoppervlak, de investering hierin en de energie- en onderhoudskosten van de afdeling verkoop onderdelen berekend worden. d. Geef aan hoe het bedrijfsoppervlak, de investering hierin en de energie- en onderhoudskosten van de afdeling administratie/algemeen berekend worden. e. Geef aan hoe het totale bebouwde bedrijfsoppervlak, het onbebouwde bedrijfsoppervlak en de investering tegen nieuwwaarde hierin berekend worden.
6.
Onroerend zaak: balanswaarde, afschrijvings- en rentekosten a. Geef aan hoe de afschrijvingskosten en de balanswaarde van de grond en de gebouwen van de afdelingen en het totaal berekend worden. b. Geef aan hoe de huurprijs van de grond en de gebouwen berekend wordt. c. Noem ten minste drie factoren waardoor de balanswaarde van de grond en de gebouwen mede bepaald wordt. d. Op welke overzichten komen de berekende bedragen ook te staan?
7.
Investering inventaris en apparatuur werkplaats a. Geef aan hoe de investering en balanswaarde berekend worden. b. Geef aan hoe de afschrijvings-, onderhouds-, rente-, milieu- en garantiekosten berekend worden. c. Op welke overzichten komen de berekende bedragen ook te staan?
8.
Investering in voorraden nieuwe en gebruikte auto’s, rentekosten a. Geef aan hoe de gemiddelde voorraad en de rentekosten van nieuwe auto’s berekend worden. b. Geef aan hoe de gemiddelde voorraad en de rentekosten van gebruikte auto’s berekend worden. c. Op welke overzichten komen de berekende bedragen ook te staan?
9.
Investering in voorraden onderdelen, afschrijvings- en rentekosten a. Geef aan hoe de gemiddelde voorraad, de afschrijvingskosten en de rentekosten van nieuwe de onderdelen berekend worden. b. Op welke overzichten komen de berekende bedragen ook te staan?
10. Investering in debiteuren en liquide middelen, rentekosten a. Geef aan hoe de investering in debiteuren berekend wordt. b. Geef aan hoe de investering in liquide middelen berekend wordt. c. Op welke overzichten komen de berekende bedragen ook te staan? 11. Overhead a. Ga na waar de berekende posten van de overhead vandaan komen. b. Waarom worden de indirecte kosten verbijzonderd over de directe kosten ofwel de bedrijfsafdelingen? c. Waarom worden de rentekosten VV en rentekosten EV van elkaar gescheiden gehouden?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
38
d.
Onder welke voorwaarde zal een werkplaatschef onder de overheadkosten vallen?
12. Bedrijfseconomische balans a. Op welke wijze is de vermogensstructuur samengesteld en hoe is dit te veranderen? b. Op welke wijze is het gewogen gemiddelde van het rentepercentage berekend en hoe is dit te veranderen? 13. Resultatenrekening a. Ga na waar de berekende posten van de resultatenrekening vandaan komen. b. Ga na hoe de nettowinst berekend wordt. c. Ga na hoe de rente VV berekend wordt. 14. Rentespecificaties a. Ga na op welke wijze de rente VV gespecificeerd wordt naar onroerend zaak, inventaris, voorraden, debiteuren en liquide middelen. b. Ga na op welke wijze de rente EV gespecificeerd wordt naar onroerend zaak, inventaris, voorraden, debiteuren en liquide middelen. c. Welke inhoudingen vinden plaats bij een onderneming met rechtspersoonlijkheid? Geef ook aan hoe dit in het MIS Mobiliteitsbranche berekend wordt. d. Welke inhoudingen vinden plaats bij een onderneming met natuurlijke persoonlijkheid? Geef ook aan hoe dit in het MIS Mobiliteitsbranche berekend wordt. e. Welke inhoudingen kunnen bij een onderneming met rechtspersoonlijkheid op de fiscale winst gedaan worden? f. Welke inhoudingen kunnen bij een onderneming met natuurlijke persoonlijkheid op de fiscale winst gedaan worden? g. Op welke wijze belast de fiscus de winst van een onderneming met natuurlijke persoonlijkheid? 15. Solvabiliteit a. Welke betekenis hebben kengetallen: welke voordelen bieden ze; welke beperkingen hebben ze? b. Welke hoofdgroepen van kengetallen zijn het meest maatgevend voor ondernemingen? c. Omschrijf welke waarde je aan normen (bijvoorbeeld vanuit de mobiliteitsbranche) kunt hechten. d. Geef aan hoe de cash flow en de terugvloeiingstijd berekend worden. e. Verklaar waarom de terugvloeiingstijd voor een ‘gezonde onderneming’ een bepaalde waarde moet hebben. f. Geef aan hoe de solvabiliteit van de onderneming berekend wordt. g. Welke waarde moet de solvabiliteit hebben wil de onderneming op de langere termijn aan haar betalingsverplichtingen kunnen voldoen? Motiveer dit. h. Wat verstaat men onder omloopsnelheid en omlooptijd van het vermogen? i. Welke betekenis hebben ‘overtrading’ en ‘undertrading’ bij de omloopsnelheid en omlooptijd van het vermogen van de onderneming? j. Wat verstaat men onder ‘interest coverage’? k. Ga na hoe de interest coverage berekend wordt. 16. Liquiditeit a. Ga na hoe de current ratio berekend wordt. b. Welke beperkingen zijn er ten aanzien van de CR? c. Ga na hoe de quick ratio berekend wordt. d. Wat is het verschil tussen CR en CR? e. Wanneer is een QR van 1 voldoende?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
39
f. g. h. i. j. k. l. m. n.
Welke invloed heeft de courantheid van de voorraad op de liquiditeit? Waartoe dient de liquiditeitsbalans? Ga na hoe de waarden van de liquiditeitsbalans berekend worden. Welke beperkingen kent de liquiditeitsbalans en hoe zijn deze op te lossen? Noem ten minste 4 elementen waarmee de liquiditeitspositie van de onderneming te verbeteren is. Noem ten minste 2 nadelen van een te hoge liquiditeit. Welke voordelen biedt een liquiditeitsbegroting en wat is ervoor nodig om deze op te kunnen stellen? Ga na hoe het werkkapitaal berekend wordt. Wat is de overeenkomst dan wel het verschil tussen liquiditeit en werkkapitaal?
17. Rentabiliteit a. Ga na hoe de rentabiliteit (REV, RVV en RTV) berekend wordt en welk verschil hierin bestaat tussen ondernemingen met rechtspersoonlijkheid en natuurlijke persoonlijkheid. b. Waarom EV risicodragend vermogen? c. Ga na hoeveel er op het vreemd vermogen verdiend wordt (het hefboomeffect). d. Wat verstaat men onder het hefboomeffect? e. Welke relatie bestaat er tussen het hefboomeffect en de solvabiliteit? f. Ga na hoe de nettowinstmarge berekend wordt. g. Waaruit bestaan de ondernemersvergoedingen? h. Wanneer is er sprake van een positief hefboomeffect en wanneer van een negatief hefboomeffect? i. Welke nadelen brengen een relatief groot vreemd vermogen met zich mee? j. Welke financieringsregels bepalen de verhouding EV/VV? k. Welke overwegingen maken dat hiervan afgeweken wordt? l. Noem ten minste 3 factoren die deze overwegingen beïnvloeden. 18. Du Pont Chart a. Omschrijf hoe de Du Pont Chart gelezen moet worden b. Ga na hoe de brutowinstmarge en de omloopsnelheid van het totale vermogen (RTV) afgeleid zijn. c. Geef met voorbeelden aan welke invloed de brutowinstmarge en de omloopsnelheid op elkaar hebben. d. Welke waarde heeft de Du Pont Chart als managementinstrument? e. Ga na hoe de Du Pont Chart gelezen moet worden. f. Ga na hoe de bedragen van Du Pont Chart berekend zijn. 19. Efficiency a. Ga na hoe de volgende efficiencykengetallen berekend zijn: – gemiddelde omzet per valuta eenheid loon; – gemiddelde omzet per functionaris per afdeling; – gemiddelde omzet per m2 bebouwd oppervlak; – de resultaten per auto; – de resultaten per werkplaatsuur. b. Wat verstaat men onder ‘loonsom’? c. Welke waarde heeft de loonsom als efficiencykengetal? 20. Specificatie verkoop a. Ga na waar de bedragen van de specificatie verkoop reeds eerder berekend zijn. b. Wat verstaat men onder dekkingsbijdrage?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
40
c.
Wanneer is een negatieve winstbijdrage van een bedrijfsafdeling acceptabel?
21. Specificatie werkplaats a. Ga na waar de bedragen van de specificatie werkplaats reeds eerder berekend zijn. 22. Specificatie verkoop onderdelen a. Ga na waar de bedragen van de specificatie verkoop onderdelen reeds eerder berekend zijn. 23. Strategisch bedrijfsconcept a. Ga na hoe de omzet, de inkoopwaarde van de omzet en de kosten van de strategische segmenten berekend zijn. b. Waarom is er een grenswaarde ingevoerd wat betreft de omzet van een strategisch segment? c. Op welke manieren zijn er binnen het MIS Mobiliteitsbranche strategische segmenten toe te voegen of af te voeren? d. Ga na hoe de omzet (en dus de inkoopwaarde van de omzet en de kosten) van de productgroepen over de strategische segmenten verbijzonderd is. e. Op welke wijze is de standaardtoedeling te wijzigen? Paragraaf 5.3 24. Uitgangssituatie a. Op welke manier is de gemiddelde verkoopprijs van nieuwe en gebruikte auto’s te berekenen? b. Noem ten minste 3 bronnen waar informatie te verkrijgen is voor het opstellen van de huidige situatie van een bedrijf in de mobiliteitsbranche. 25. Het vastleggen van de huidige situatie a. Leg aan de hand van de procedure de huidige situatie van een universeel personenautobedrijf vast dat actief is in gebruikte auto’s en onderhoud/reparatie. b. Leg aan de hand van de procedure de huidige situatie van een garagebedrijf vast dat actief is in onderhoud/reparatie. c. Leg aan de hand van de procedure de huidige situatie van een bedrijfsautodealer vast. d. Leg aan de hand van de procedure de huidige situatie van een schadeherstelbedrijf vast.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
41
6. Budgetteren Paragraaf 6.1 1.
Wat is budgetteren? a. Omschrijf wat je onder budgetteren verstaat.
2.
Kenmerken van budgetteren a. Noem de kenmerken van budgetteren. b. Welke bijdragen kunnen afdelingschefs leveren aan het opstellen van een budget?
Paragraaf 6.2 3.
Praktijkervaring a. Welk verschil is er in budgetteren voor een groot bedrijf en voor een klein bedrijf? b. Waarom is budgetteren een doorlopend proces?
4.
Wie implementeert de budgetten en hoe gebeurt dat? a. Op welke wijze kunnen budgetten geïmplementeerd worden? b. Noem de zes stappen waarin budgetten worden opgesteld.
5.
Voorwaarden voor invoering a. Noem de voorwaarden voor de invoering van budgetten en motiveer je antwoorden. b. Aan welke minimale eisen moet de organisatie voldoen om budgetteren succesvol te laten zijn? c. Verklaar waarom budgetteren maatwerk voor een bedrijf is en niet op een ander bedrijf van toepassing kan zijn. d. Wat houden de zogenoemde SMAC-criteria in? e. Waarom moeten budgetten in teamverband opgezet worden?
6.
Een budgetsysteem a. Tot welke soorten budgetten kunnen motorvoertuigbedrijven zich doorgaans beperken? b. Waarom is het opnemen van de vaste kosten in een budget niet zo zinvol en het opnemen van de variabele kosten juist wel? c. Probeer met behulp van de budgetformulieren en het Management Informatie Systeem Mobiliteitsbrache de budgetten voor de werkplaats van een autobedrijf op te stellen.
7.
De procedure voor het opstellen van een budget a. Noem ten minste twee verschillen voor het opstellen van maandbudgetten en jaarbudgetten. b. Noteer de invoeringsstappen van een budget. c. Welke procedure moet je volgen voor het opstellen van een budget? Motiveer je antwoorden. d. Waarom heeft budgetteren een managementfunctie? e. Leg het budgetteringsproces uit aan de hand van figuur 6.2 uit het tekstboek. f. Op welke wijze is er een prognose voor de komende tijd (maand) te maken? g. Op welke wijze kunnen zwakke plekken of ongunstige trends aangetoond worden en hoe moet de afdelingsmanager hiermee omgaan?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
42
h. i. j. k.
8.
Noem de richtlijnen om zwakke plekken in de organisatie om te kunnen buigen naar een gunstig resultaat. Op welke wijze kunnen omgevingsfactoren beoordeeld worden op hun mate van invloed op de bedrijfsresultaten? Wat is het belang van het opstellen van een masterbudget? Naarmate er over langere tijd gebudgetteerd wordt, stijgt de kans dat een budget bijgesteld moet worden. Motiveer dit.
Budgetteren met behulp van het Management Informatie Systeem a. In welk opzicht kan het MIS Mobiliteitsbranche een handig hulpmiddel zijn bij het opstellen van budgetten? Welke beperking heeft het?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
43
7. Transacties Paragraaf 7.1 1.
Het effect van het taxatierapport a. Verklaar het nut van de gegevens van het taxatierapport. Zie figuur 7.1 (tekstboek). b. Wat is het doel van een taxatierapport? c. Waarom roept de verkoper soms de hulp van de werkplaats in? d. Wat bedoelt men met een ‘reële inruilprijs’? e. Op welke manier kan het taxeren de verkoper behulpzaam zijn om het vertrouwen van een klant winnen? f. Wanneer kan een taxatierapport als richtprijs gebruikt worden? g. Welke voordelen kan een taxatierapport bieden?
2.
Het bepalen van de taxatiewaarde (inruilwaarde) a. Waaraan ontleent de verkoper de dagwaarde van een auto? b. Welke marktomstandigheden kunnen de dagwaarde van een auto beïnvloeden? c. Welke factoren bepalen de inruilprijs van een gebruikte auto en in welke relatie staan deze factoren met elkaar? d. Wanneer past men verkapte korting toe? e. Hoe komt de uiteindelijke taxatiewaarde tot stand als er ook sprake is van verkapte korting?
3.
Algemene opmerkingen a. Welke problemen kunnen zich voordoen bij het geven van een verkapte korting? Motiveer het antwoord. b. Wat is doorgaans de beste plek om taxaties uit te voeren en waarom? c. Waarom is het juist taxeren bij inruil zo belangrijk voor de verkoop?
Paragraaf 7.2 4.
Transactieformulieren a. Waarom wil men het resultaat van gecombineerde transacties weten? b. Geef een verklaring voor het volgende: ‘De verantwoordelijke man heeft een financiële doelstelling’. c. Waar is een transactie-overzicht voor te gebruiken? d. Opdracht: maak drie transactieformulieren, waarbij sprake is van inruil op inruil en vul deze in met zelf bedachte gegevens. e. Wat kunnen de transactieformulieren laten zien? f. Wat is het doel van voor- en nacalculatie? g. Welke informatie verschaffen transactie-overzichten?
5.
Transactie-overzichten a. Verklaar figuur 7.3 uit het tekstboek. b. Wat is het nut van de vergelijkingscijfers van de transactie-overzichten? c. Welke verschillen zijn er aan te wijzen tussen de beide transactie-overzichten van figuur 7.3? d. Wat kunnen de gevolgen zijn bij inruil op inruil? e. Op welke manier verkrijgt men de gemiddelde waarde per inruiler?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
44
Paragraaf 7.3 6.
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) a. Op welk moment is de BPM verschuldigd aan de Belastingdienst? b. Welke instelling(en) int (innen) in de meeste gevallen de BPM en welke instelling(en) draagt (dragen) het af? c. Noem een situatie waarin een dealer de BPM int en afdraagt. d. Waarom is de BPM net als de BTW een ‘doorlopende post’? e. Wat verstaat men onder: nettocatalogusprijs (nettoverkoopprijs); catalogusprijs (brutoverkoopprijs); consumentenprijs? f. Geef schematisch de opbouw van de nettocatalogusprijs tot en met de consumentenprijs weer en geef aan hoe de berekening van de consumentenprijs tot stand komt. g. Bereken de consumentenprijs van een nieuwe benzine-auto met een nettocatalogusprijs van € 22.000,–. Rond de bedragen af op hele guldens. h. Welke normale afschrijvingsvoorwaarden bestaan er ten aanzien van de BPM?
7.
Een gebruikte benzine-auto is voor een consumentenprijs van € 10.000,– verkocht en is 27 maanden oud. Op het kentekenbewijs staat € 3.000,– aan BPM. Er niets ingeruild. a. Hoeveel omzetbelasting is er verschuldigd voor deze transactie? b. Als we aannemen dat de BPM-regels niet bijgesteld zijn, bereken dan de consumentenprijs die deze auto destijds had.
8.
Er wordt een nieuwe dieselauto verkocht met een nettocatalogusprijs van € 32.000,– inclusief een comfortpakket met een nettoverkoopprijs van € 1.200,–. De rijklaarmaakkosten bedragen € 800,– en de hifi-stereo-installatie € 3.000,– exclusief BTW. Omdat er niets ingeruild wordt, wordt er op de auto € 1.000,– korting exclusief BTW gegeven. De leges bedragen € 10,– inclusief BTW. a. Geef de berekening van het factuurbedrag. b. Stel voor deze transactie de factuur op.
9.
Er is een 24 maanden oude benzine-auto ingeruild voor een consumentenprijs van €20.000,–. De oorspronkelijke BPM staat voor € 5.000,– op het kenteken. Twee maanden later wordt deze auto verkocht voor een consumentenprijs van € 22.000,– met inbegrip van de rijklaarmaakkosten ten bedrage van € 750,– inclusief BTW. a. Geef de berekening van de BTW die er besloten zit in het ingeruilde voertuig. b. Geef de berekening van het factuurbedrag bij verkoop van dit voertuig. c. Stel hiervoor de factuur op.
10. De verkoopovereenkomst wordt op 20 september van dit jaar getekend. De verwachte afleveringsdatum is 30 oktober. Er wordt een jonge gebruikte benzine-auto van januari dit jaar ingeruild voor een bedrag van € 26.000,– inclusief BTW. De oorspronkelijke BPM bedroeg € 10.166,–. De nieuwe benzine-auto staat in de catalogus voor een nettocatalogusprijs van € 24.000,–. De rijklaarmaak- en de legekosten bedragen respectievelijk € 728,– en € 10,– inclusief BTW. a. Geef de berekening van het door de klant toe te betalen bedrag. b. Stel de factuur op voor deze transactie. 11. Margeregeling a. Omschrijf wat de ‘margeregeling’ inhoudt. b. Omschrijf wat de ‘globalisatie’ bij de margeregeling inhoudt. c. Op welke groep personenauto’s is de margeregeling van toepassing?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
45
d.
e. f.
Geef in volgorde de posten van de factuur aan bij de verkoop van: niet-margegoed; margegoed; niet-margegoed met gelijktijdige inkoop van margegoed; margegoed met gelijktijdige inkoop van margegoed. Onder welke voorwaarden mag de factuur als inkoopverklaring gebruikt worden bij de inkoop van margegoed? Onder welke voorwaarden mag de factuur opgemaakt worden bij de inkoop van nietmargegoed?
12. Een BTW-auto met benzinemotor is ingeruild voor een bedrag van € 12.000,– inclusief BTW. Deze auto is 48 maanden oud en had bij nieuwverkoop een BPM-bedrag ter waarde van € 4.500,–. Twee maanden later wordt de inruiler eveneens als BTW-auto verkocht voor een prijs van € 13.000,– inclusief BTW. a. Bereken de aan de Belastingdienst af te dragen BTW over deze transactie. 13. Van een particulier is een gebruikte marge-auto met een benzinemotor ingekocht voor een bedrag van € 12.000,–. Deze auto is 48 maanden oud en had bij nieuwverkoop een BPMbedrag ter waarde van € 4.500,–. Twee maanden later is de inruiler verkocht voor een consumentenprijs van € 14.000,–. Hierop is niets ingeruild. a. Geef de BTW-berekening van deze marge-auto. b. Geef de berekening van de brutowinst over de in- en verkoop van de inruiler. 14. Stel dat een auto van een particulier wordt ingekocht voor € 10.000,–. Er moet na afdracht van BTW een brutowinst gemaakt worden van € 1.000,–. De rest-BPM bedraagt € 1.000,. a. Hoe hoog moet de verkoopprijs van deze auto zijn? b. Hoe hoog moet de verkoopprijs van deze auto zijn als het een BTW-auto zou betreffen? c. Geef de berekening van het voordeel voor de afnemer van de BTW-auto. Paragraaf 7.4 15. Lease-overeenkomst a. Juridisch gezien bestaat leasing niet. Onder welke juridische vormen valt leasing dan wel? b. Omschrijf hoe leasing vanuit economisch standpunt gezien wordt. c. Noem ten minste twee redenen waarom leasing is ontstaan. d. Noem ten minste drie leasevarianten en hun specifieke kenmerken. 16. Waarom wordt er geleased? a. Noem ten minste twee redenen waarom een ondernemer activa least en motiveer de gegeven antwoorden. b. Noem drie categorieën huurders die auto’s leasen. c. Noem ten minste twee voordelen en twee nadelen voor de huurder bij het leasen van auto’s. d. Noem ten minste twee voordelen en twee nadelen voor de verhuurder bij het leasen van auto’s. 17. Het motorvoertuigbedrijf en de leasing a. Op grond van welke voorwaarden zal de lease onder de afdeling verkoop vallen en op grond van welke voorwaarden zal het een aparte afdeling binnen het motorvoertuigbedrijf zijn?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
46
b.
Op welke manier is het onderhoud van auto’s bij lease contractueel geregeld?
18. Leasen of lenen a. Toon met behulp van een berekening aan waarom leasen in eerste instantie economisch goedkoper is dan een lening en na verloop van tijd duurder. b. Waarom zal leasen gedurende de looptijd over het algemeen duurder zijn dan lenen? c. Wat verstaat men onder kernactiviteiten van een onderneming en waarom zal de ondernemer hierin voornamelijk willen investeren? d. Wat verstaat men onder directe en indirecte leasing? Geef van elk een voorbeeld. 19. Het leasecontract a. b. c. d.
Noem ten minste drie bepalingen die een leasecontract moet bevatten. Noem de vuistregels waarmee je kunt aantonen waar het juridisch dan wel economisch eigendom van het geleasede object ligt. Noem de drie civielrechtelijke beslissingen tot welke partij het juridisch dan wel economisch eigendom van het geleasede object ligt. Omschrijf de volgende juridische termen: benoemde overeenkomsten, dwingend recht, arbitrage, roerende zaken en civielrechtelijke beslissing.
20. Offerte a. Welke handelsgebruiken zijn bij het offreren van kracht? b. Wat is het verschil tussen vaste en vrijblijvende offertes? c. Noem de mogelijke betalingsvoorwaarden die in een offerte opgenomen kunnen zijn en motiveer wanneer je welke betalingsvoorwaarde zult toepassen. d. Noem de mogelijke leveringscondities die in een offerte opgenomen kunnen zijn en motiveer wanneer je welke leveringsconditie zult toepassen. e. Noem de mogelijke leveringstermijnen die in een offerte opgenomen kunnen zijn en motiveer wanneer je welke leveringstermijnen zult toepassen. 21. Factuur a. Noteer de algemene gegevens die op een factuur moeten staan. b. Noteer de BTW-identificatie voor facturen. c. Noteer de informatie die een factuur moet bevatten wat betreft de levering van goederen en/of diensten. d. Wat verstaat men onder de ‘verleggingsregeling’ en hoe moet dit op een factuur opgenomen zijn? e. Wat verstaat men onder een ‘abc-levering’ en hoe wordt dit wat betreft de BTW afgehandeld? f. Wat verstaat men onder ‘intracommunautaire transacties’? g. Welke extra voorwaarden worden er aan elektronische facturen gesteld? h. Wat houdt ‘self-billing’ in? i. Stel een voorbeeld van een factuur op voor een door jou gekozen bedrijf. 22. De functie van de bank a. Omschrijf met eigen woorden de functie die een bank als financieringsinstelling heeft. 23. Risico dragen a. Wat wordt er bij het risico dragen onder ‘buffer’ verstaan? b. Wat verstaat men onder ‘risicodragend vermogen’ en wat onder ‘risicomijdend vermogen’? c. Wat verstaat men onder ‘achtergestelde lening’? In hoeverre is deze vorm van lening risicodragend dan wel risicomijdend?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
47
d. e. f. g.
Omschrijf wat men onder weerstandsvermogen verstaat. Waarom is een familielening een informele lening? En hoe kun je een familielening formeel maken? Wat verstaat men onder borgstelling? Welke privé-bezittingen kunnen de borgstelling vergroten dan wel verkleinen?
24. Zekerheid a. Motiveer waarom het vertrouwen van de bank voornamelijk de ondernemer zelf betreft. Geef ook aan welke zaken ook meetellen. b. Waarom wil de bank graag preferente crediteur zijn? Hoe zal zij dit kunnen afdwingen? c. Welke materiële zekerheden kan een ondernemer de bank bieden? d. Welke zekerheden kan een bank aan een ondernemer vragen? e. Welke vormen van borgstelling kan de ondernemer de bank bieden? f. Op welke factoren baseren banken hun kredietonderzoek? g. In welke vorm kan een ondernemer inkomen onttrekken uit zijn onderneming? 25. Hoe scoort de ondernemer? a. Welke kengetallen zijn voor een bank belangrijk waarmee een ondernemer aan kan tonen dat zijn bedrijf gezond is? Motiveer dit. b. Welke informatie zal de bank willen hebben om tot een lening over te gaan? c. Welke informatie wenst de bank als je als ondernemer een krediet aanvraagt?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
48
8. Personeel(sbeleid) 1.
Wat verstaat men in de bedrijfskunde onder human resources (HR)?
Paragraaf 8.1 2.
Wat is een personeels(beleids)plan en waaruit bestaat het? a. Uit welke elementen bestaat het personeelsplan? Geef ook een omschrijving van deze elementen. b. Verklaar waarom het personeelsplan een onderdeel is van het ondernemingsproces ‘personeel’.
3.
Richting geven aan het personeelsbeleid a. Op welke manier kan een ondernemer richting geven aan de personeelsstrategie?
4.
De gewenste instrumenten a. Noem ten minste vier instrumenten van het personeelsbeleid waarmee de leidinggevenden in aanraking komen en omschrijf de inhoud van de genoemde instrumenten.
Paragraaf 8.2 5.
De opzet van het bezettingsplan a. Noem de vier stappen om tot een bezettingsplan te komen en geef er een omschrijving van. b. Noem ten minste drie maatregelen die bij een bezettingsplan genomen kunnen worden en licht de gegeven maatregelen toe. c. Wat betekenen de uitdrukkingen loopbaanplanning en management development in het kader van het bezettingsplan?
6.
Kwantitatieve personeelsbezetting a. Welke twee mogelijkheden bestaan er om de vraag naar arbeid in te plannen? Licht je antwoord toe. b. De relatie in de vraag naar arbeid en de beschikbare personeelscapaciteit wordt ook wel uitgedrukt in de bezettingskwaliteit. Leg uit hoe dit gedaan wordt. c. Noem de mogelijke soorten van parttime medewerkers en de specifieke voor- en nadelen daarvan.
7.
Vaststelling personeelsbezetting: profielschets a. Noem de elementen waaruit een profielschets van een functionaris bestaat.
8.
Kengetallen personeelsbezetting a. Noem ten minste drie normen waaruit de kwantitatieve personeelsbezetting valt op te maken. b. Wat verstaat men onder de (reële) loonsom?
Paragraaf 8.3 9.
Organisatieontwikkelingsplan a. Welke relatie bestaat er tussen het organisatie-ontwikkelingsplan en het werkstructureringsplan?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
49
b. c.
Noem ten minste twee waardeoordelen die ten grondslag liggen van het organisatieontwikkelingsplan. Noem ten minste drie uitgangspunten waarop het organisatie-ontwikkelingsplan is gebaseerd.
10. Werkstructureringsplan a. Wat beoogt het werkstructureringsplan? b. Wat moeten we ons voorstellen bij een onderneming die sociotechnisch georiënteerd is? c. Noem ten minste vier aspecten voor een goed taakontwerp. d. Welke vier wijzigingen zijn mogelijk in de functie- en organisatiestructuur ter motivering van de arbeid? Licht je antwoord toe. Noem ook een tweetal overige motiverende elementen en licht dit ook toe. Paragraaf 8.4 11. Loopbaanplan a. Wat verstaat men onder een persoonlijk loopbaanplan (PLP) en waarvoor is dit bedoeld? b. Wat is de basis van een loopbaanplan? c. Wat is het verschil met carrièreplanning? 12. Employability a. Wat verstaat men onder employability binnen het bedrijfsleven en waarop is deze gericht? b. Waaruit bestaat het employabilitybeleid van de werkgever? c. Welke functie heeft het persoonlijk loopbaanplan (PLP) binnen het employability- beleid en welke concrete resultaten zijn hiervan te verwachten? d. Noem ten minste drie voordelen van employability. 13. Employabilityscan a. Waartoe dient de employabilityscan? b. Zet een employabilityscan op voor de werknemers van een bedrijf. c. Noem ten minste vier mogelijkheden om de inzetbaarheid van het personeel op peil te houden of te verbeteren. 14. STAR-methode a. Wat houdt de STAR-methode in en waarvoor is deze bedoeld? b. Noem een kenmerk van de STAR-methode. Paragraaf 8.5 15. Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) a. Wat verstaat men onder een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) en waarvoor is dit bedoeld? b. Noem concrete resultaten die van een persoonlijk ontwikkelingsplan te verwachten zijn. c. Waarom is het POP een belangrijk onderdeel van het competentiemanagement? 16. Loopbaanontwikkeling a. In hoeverre kan het werken met POP’s de bedrijfsbehoefte aan voldoende bekwaam personeel ondersteunen? b. Toon aan dat een POP geschikt is voor elke functie.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
50
17. Strategisch instrument a. Waarom kan een ondernemer een POP als een strategisch instrument zien? b. Noem ten minste vier voordelen die een POP de ondernemer kan bieden. c. Verklaar waarom een POP uitstroom van personeel kan tegengaan. d. Noem ten minste twee voordelen die een POP de werknemer kan bieden. 18. Risico’s a. Noem een risico dat de ondernemer kan lopen bij het hanteren POP’s en motiveer hoe dit risico te verkleinen is. 19. Totstandkoming POP a. Noem de actievoorwaarden voor het opstellen van een POP. b. Noem de randvoorwaarden voor het opstellen van een POP van zowel de werkgever als de werknemer. c. Noem de hulpmiddelen waarover de werknemer kan beschikken bij het invullen van zijn ambities en het uitzoeken van zijn mogelijkheden. 20. Inhoud POP a. Welke zaken moeten het POP bevatten? b. Welke functie hebben het activiteitenplan, de mentor en de evaluatie binnen het POP? c. Motiveer waarom het POP een continu proces is. 21. Kosten a. Welke kosten zijn er met het invoeren en hanteren van POP’s gemoeid en op welke manier kan de werkgever in deze kosten voorzien? b. Stel in het kort op hoe een POP tot stand komt en in stand gehouden kan worden. Paragraaf 8.6 22. Verloop(prognose) a. Noem de drie vormen van bedrijfsverlating. b. Waarom zijn het verloop- en het verzuimpercentage de meest gehanteerde ken- getallen van sociaal beleid? c. Waarom vormt de verloopprognose samen met het pensioneringsschema een belangrijk element binnen het personeelsplan? 23. Exitinterview a. Wat verstaat men onder een exitinterview? b. Motiveer waarom het exitinterview een belangrijke graadmeter is voor de verloopprognose. c. Onder welke voorwaarden kan een exitinterview succesvol zijn? d. Wat zijn de doelen van een exitinterview? Motiveer je antwoord. 24. Pensioneringsschema a. Bij oudere werknemers kunnen demotie en vervroegde uittreding een rol spelen. Wat betekenen deze uitdrukkingen en hoe worden ze toegepast? b. Noem ten minste twee uittredingsregelingen en omschrijf wat deze inhouden. 25. Personeelsbeleid a. Noem ten minste vier instrumenten van het personeelsbeleid en licht de inhoud ervan toe.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
51
Paragraaf 8.7 26. Arbeidsmarktonderzoek a. b.
Motiveer het belang van het kennen van de arbeidsmarkt. Belangrijke kenmerken van de arbeidsmarkt zijn vraag en aanbod. Welke kenmerkende situaties spelen zich af bij een overspannen arbeidsmarkt?
27. Arbeidsmarktcommunicatie a. Omschrijf hoe arbeidsmarktcommunicatie functioneert. b. Noem ten minste drie media om de gewenste doelgroep bij werving te bereiken. c. Motiveer wanneer een ondernemer een personeelsadvertentie gebruikt. d. Noem de soorten personeelsadvertenties en omschrijf de specifieke (on)mogelijkheden ervan. e. Geef de belangrijkste richtlijnen voor het opstellen van een stramienadvertentie. Doe hetzelfde voor een speciale advertentie en een arbeidsmarktcampagne. 28. Internet als wervingsinstrument a. Welke kenmerken hebben vacatures op het Internet? b. Welke kenmerken heeft een eigen website? c. Motiveer waarom achter een eigen website een goede interne logistieke organisatie moet zitten. 29. Arbeidsmarktcommunicatie: stappenplan a. Stel een stappenplan op waarmee succesvol met de arbeidsmarkt gecommuniceerd kan worden. b. Wat bindt mensen aan een organisatie? c. Waarom werken mensen graag bij een bepaalde organisatie? Paragraaf 8.8 30. Wervingsplan a. Uit welke elementen is een wervingsplan opgebouwd en waaruit bestaat het wervingssysteem? b. Noem ten minste vier wervingskanalen. c. Noem het verschil (de verschillen) tussen een intern wervingskanaal en een extern wervingskanaal. Wanneer wordt welke methode ingezet? 31. Afvloeiingsplan a. Noem ten minste vier elementen die een afvloeiingsplan bevat. b. Wat verstaat men onder outplacement en wanneer zal een werkgever voor deze vorm van afvloeiing kiezen? 32. Werving a. Noem ten minste drie aanbevelingen bij werving. b. Noem de wervingseisen die je als ondernemer stelt. 33. Waar vind je personeel? a. Noem ten minste drie plaatsen waar personeel te vinden is. b. Waar plaats je als ondernemer de advertentie? c. Wat moet er in een advertentie staan? d. Wanneer zal een ondernemer bij werving gebruik maken van het Internet, het CWI,
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
52
e.
een uitzendbureau of een wervings-/selectiebureau? Noem enkele andere ideeën ten aanzien van werving.
34. Selectie a. Omschrijf de wijze waarop een ondernemer sollicitanten kan selecteren. b. Wat moet er voor het sollicitatiegesprek zoal geregeld worden? c. Maak een overzicht van vraagstelling. d. Over welke hulpmiddelen kan een ondernemer beschikken om de geschiktheid van de sollicitant vast te stellen? e. Welk voordeel biedt een beoordelingsformulier bij het sollicitatiegesprek? f. Onder welke voorwaarden mag er een medische keuring plaatsvinden? g. Welke voor- en nadelen kleven er aan het natrekken van referenties? 35. Een tweede gesprek a. Om welke redenen zal een ondernemer een tweede gesprek wensen? b. Noem een aantal zaken dat in een arbeidsvoorwaardenovereenkomst opgenomen kan worden. Paragraaf 8.9 36. Personeelsdossier a. Welke zaken moet een werkgever regelen volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens? b. Welke wettelijke functie heeft de arbeidsvoorwaardenovereenkomst? c. Wat is het belang van schriftelijke bewijzen in een personeelsdossier? d. Welke gegevens moet een personeelsdossier bevatten en wat hoort er niet thuis? e. Welke functie vervult de stamkaart en wat staat daarop vermeld? 37. Bewaren van een personeelsdossier a. Onder welke voorwaarden moet een personeelsdossier bewaard worden? 38. Diversen a. Om welke twee redenen is het noodzakelijk dat een werkgever de personeelsgegevens bijhoudt? b. Onder welke voorwaarden mag een ondernemer persoonsgegevens verwerken? c. Welk soort persoonsgegevens mag een werkgever niet registreren? d. Uit welk zaken kan een personeelsinformatiesysteem (PIS) bestaan? e. Uit welke gegevens bestaat een eenvoudige personeelsregistratie? f. Waar behoren de salarisgegevens in principe bewaard te worden? Paragraaf 8.10 39. Beloningsverhoudingen a. Welke partijen en situaties hebben invloed op de beloningshoogte van werknemers? b. Wat houdt, in het kader van de beloningsverhoudingen, de ‘wet van 5%’ in? 40. Gevolgen van onder- of overbetaling a. Welke gevolgen treden er op bij onderbetaling van werknemers? b. Welke gevolgen treden er op bij overbetaling van werknemers? 41. Beloningsstelsels a. Noem de twee hoofdvormen van beloningsstelsels en omschrijf hoe beide vormen functioneren.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
53
b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o.
p.
Op welke manier kan de beloning naar functie aan de functieclassificatie gekoppeld zijn? Noem de kenmerkende voordelen van een vast (basis)salaris. Noem ook de kenmerkende nadelen ervan. Geef voor jezelf een afweging waarvoor jij het liefst kiest. Hoe is de beloning naar persoon geregeld? Wat verstaat men onder een premieloonstelsel en welke motieven zijn er zoal om dit loonstelsel te hanteren? Hoe wordt bij een premieloonstelsel voor autotechnici de premie berekend? Om welke redenen is er een maximum aan premie ingesteld? Welke kanttekeningen moeten er gemaakt worden bij het voeren van een premieloonstelsel voor autotechnici? Omschrijf hoe de provisie voor verkopers geregeld kan zijn. Noem twee voordelen en twee nadelen van provisie. Geef een voorbeeld van provisieberekening. Waarom wordt bij provisieregeling (maand)doelstellingen (objectives) ingesteld? Waarom zal een ondernemer in bepaalde gevallen ten aanzien van provisie een onderscheid maken tussen de verkoop van nieuwe en gebruikte auto’s? Waarom zal een ondernemer in bepaalde gevallen een bonus geven en kan het premiepercentage voor de verkoop van nieuwe auto’s niet gelijk zijn aan die van de verkoop van gebruikte auto’s? Waarom zal een ondernemer in bepaalde gevallen een commissie geven over de verkoop van accessoires, financieringen en verzekeringen? Hoe kan dit geregeld zijn?
Paragraaf 8.11 42. Opleidingsplan: waar staat het bedrijf? a. Motiveer waarom de bedrijfsvisie het uitgangspunt is van het opleidingsplan. b. Verklaar waarom de bedrijfsleider degene is die opleidingen het best kan stimuleren. Onder welke voorwaarde kan hij dat? c. Welke rol speelt de bezettingskwaliteit in het opleidingsplan? 43. Opleiden voor de toekomst a. Welke relatie bestaat er tussen loopbaanplanning en vorming/opleiding? b. Vorming/opleiding is ook bedoeld voor functionarissen die een tekort in de huidige functie vertonen. Hoe zou je het aanpakken om dit tekort op te heffen? c. Op welke manier is kennis, vaardigheid en houding te verwerven? d. Op welke manier kan de ondernemer te weten komen wie voor een opleiding/training in aanmerking wil komen? 44. Het opleidingsplan maken a. Van welke factoren is het kiezen van opleidingsactiviteiten afhankelijk? Noem ten minste drie factoren en motiveer ze. b. Welke randvoorwaarden bepalen mede de opleidingsactiviteit? Noem ten minste drie randvoorwaarden, motiveer ze en geef daarin aan welke elementen hierbij een rol spelen. c. Hoe wordt het opleidingsbudget vastgesteld? 45. Het opleidingsplan uitvoeren a. Hoe selecteer je uit een standaard trainingsaanbod? b. Hoe selecteer je uit een maatwerktraject? c. Waarop moet je letten om te zorgen dat medewerkers het geleerde in de praktijk toepassen?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
54
d.
Welke rol speelt de begeleider na de cursus?
Paragraaf 8.12 46. MBO a. Op welke wijze worden de taakopdrachten gegeven? b. Verklaar waarom er een hiërarchie van doelstellingen nodig is. c. Waarom moeten de doelstellingen zoveel mogelijk in hoeveelheden uitgedrukt zijn? d. Doelstellingen worden omgezet in een planning. Waarom zijn hierin ook normen en grenzen aangegeven? e. Noem de voorwaarden voor een goed verloop van het MBO. f. Welke afleidingen kunnen van de prestatiebeoordeling gemaakt worden? g. Waarom mogen opleiding en persoonlijke wensen bij het MBO niet ontbreken? h. Op welke manier worden leidinggevende functionarissen in het MBO beoordeeld? 47. MBD a. Op welke wijze worden de taakopdrachten gegeven? b. Welk tweeledig doel biedt MBD? c. Wat zijn de spelregels voor de manager en wat zijn de spelregels voor de onder- geschikte? d. Welke taken kunnen niet gedelegeerd worden? 48. MBE a. Op welke wijze worden de taakopdrachten gegeven? b. Wat zijn de kernelementen van het MBE? Paragraaf 8.13 49. Arbeidsmotivatie: wat is dat? a. Waarom moeten functionarissen gemotiveerd zijn? b. Wat wensen functionarissen binnen de onderneming qua motivatie? c. Wat versterkt de motivatie? d. Wanneer zal de motivatie afnemen? e. Wat is een succesbeleving? f. Wat verstaat men onder intrinsieke en extrinsieke motivatie? 50. Motivatietheorie volgens Maslow a. Wat beoogt de motivatietheorie van Maslow? 51. Herzberg’s twee-factoren-theorie a. Waarom spreekt Herzberg van de A- en B-story? b. Wat is een psychologische motivatie? c. Wat verstaat Herzberg onder hygiëne-factoren? d. Waarom is de Herzberg’s theorie niet op alle functionarissen van toepassing? 52. De Sitter’s arbeidssplitsingstheorie a. Wat beoogt De Sitter met zijn taakdifferentiatie? b. Wat doet De Sitter met de functies? c. Waarom moet de arbeidssplitsing niet te ver doorgevoerd worden?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
55
9. Milieuzorg Paragraaf 9.1 1.
Het ontstaan van zorgsystemen: kwaliteit, arbo en milieu (KAM) a. In welke vijf onderdelen zijn de milieu-eisen volgens ISO 14001 gerubriceerd?
2.
De basisstructuur van elk zorgsysteem a. In elk zorgsysteem (kwaliteit, arbo en milieu) zijn overeenkomstige elementen te herkennen. Welke elementen zijn dat? b. Omschrijf een milieudoelstelling. c. Vertaal de in vraag 2b gestelde milieudoelstelling in milieubeleid. d. Vertaal het in vraag 2c gestelde milieubeleid in een milieuplanning. e. Hoe kun je de in vraag 2d opgestelde milieuplanning omzetten in implementatie en uitvoering (organisatie en exploitatie)? f. Hoe kun je de resultaten volgens vraag 2e meten en controleren? g. Wanneer zal de directie bij de beoordeling bijsturen? Doet zij dat bij jouw voorbeeld in de milieudoelstelling, het milieubeleid, de milieuplanning, de organisatie, de uit- voering of de controle? Motiveer dit.
3.
Combineren van zorgsystemen a. Omschrijf wat het voordeel is van het combineren van zorgsystemen (KAM).
4.
Eisen aan een milieuzorgsysteem a. Welke eisen moet een milieuzorgsysteem bevatten?
5.
Overeenkomsten en verschillen kwaliteit, arbo en milieu a. Noem één overeenkomst tussen kwaliteit, milieu en arbeidsomstandigheden bij directieverantwoordelijkheid en functioneren. b. Geef vier kenmerkende overeenkomsten tussen ISO 14001 en ISO 9001.
6.
De voor- en nadelen van het combineren a. Noem twee voordelen en twee nadelen van het combineren van zorgsystemen. b. In welke richting slaat volgens jou de balans door (meer voordeel of meer nadeel)? Motiveer je antwoord.
7.
Mogelijke varianten a. Omschrijf op welke vier niveaus integratie van zorgsystemen mogelijk is. b. Geef een voorbeeld van overeenkomst in het beleid. c. Geef een voorbeeld van overeenkomst in integratie van beheerprocedures. d. Geef een voorbeeld van overeenkomst in procedures en processen.
8.
Organisatie rondom gecombineerde zorgsystemen a. Welke rol kan een zorgmanager vervullen?
9.
De aanpak van het gecombineerd ontwikkelen a. Als een onderneming al een kwaliteitszorgsysteem heeft en nog een milieuzorg- systeem wil ontwikkelen, welke voorbereidingen op het gebied van milieuzorg moeten dan nog in beeld gebracht worden? b. Als de onderneming ook het arbozorgsysteem wil integreren, welk uitgangspunt zal
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
56
de ondernemer daarbij dan gebruiken? Paragraaf 9.2 10. Wat is een milieuzorgsysteem en wat is ISO 14001? a. Omschrijf met eigen woorden wat een milieuzorgsysteem omvat. b. Omschrijf ten minste twee eisen van het milieuzorgsysteem ISO 14001. c. Noteer de zeven stappen waarin het milieuzorgsysteem opgezet kan worden en geef er een korte omschrijving bij. 11. Waarom een (gecertificeerd) milieuzorgsysteem? a. Motiveer waarom een ondernemer voor een milieuzorgsysteem zal kiezen. b. Geef ten minste twee voordelen waarom een ondernemer zich wil certificeren volgens ISO 14001. 12. Stap 1: Waar staan we nu? (de nuldoorlichting) a. Wat houdt de nuldoorlichting in? b. Welk voordeel heeft het voorbeeldprojectplan bij de nuldoorlichting? 13. Stap 2: Welke milieurisico’s kennen we? (belangrijke milieuaspecten) a. Noem ten minste twee milieuaspecten die in een garagebedrijf een rol spelen. b. Stel lijsten op die nodig zijn bij het milieuzorgsysteem en motiveer de noodzaak ervan. c. In welke categorieën worden milieurisico’s ingedeeld? Motiveer waarom men dit zo doet. d. Op welke gebieden maakt men een inventarisatie en waaruit bestaat deze zoal? 14. Stap 3: Wat willen we bereiken? (milieubeleid, doelstellingen en milieuzorgprogramma) a. Welke intenties moet het milieubeleid bevatten? b. Motiveer waarom het niet noodzakelijk is om voor elk milieuaspect een doelstelling op te stellen. c. Welke randvoorwaarden spelen een rol om een milieuaspect aan te pakken of naar een later tijdstip te verschuiven? d. Op welke wijze worden milieuaspecten in het milieuprogramma nader uitgewerkt? e. Als de directie besluit om een milieuaspect aan te pakken, waarom zal zij dan ook naar arbo en kwaliteit kijken? f. Omschrijf wat een milieuprogramma dient te bevatten. 15. Stap 4: Hoe geven we invulling aan het milieubeleid? (procedures en overige documentatie) a. Omschrijf hoe de milieuaspecten nader uitgewerkt en gedocumenteerd worden. 16. Stap 5: Hebben we voldoende vastgelegd? (eventueel specifieke aanvullende procedures) a. Welke functie(s) hebben specifieke procedures en aanvullende werkinstructies in het milieuzorgsysteem? b. Aan welke criteria moet de uitwerking van de milieuaspecten voldoen? c. Waarom hoeft niet alles gedocumenteerd te worden? 17. Stap 6: Invoeren in de praktijk! a. Omschrijf hoe jij het ontwikkelde milieuzorgsysteem zou gaan invoeren. Motiveer dit ook. 18. Stap 7: Doen we wat we zeggen?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
57
a. b. c.
Hoe zou jij als directeur controleren of het milieuzorgsysteem inderdaad functioneert zoals het bedoeld is? Als dat niet het geval is, waar kunnen dan de onvolkomenheden aangetroffen worden? Waarvoor dient de stoffenbalans en uit welke drie categorieën bestaat deze?
19. Registraties a. Omschrijf hoe er met milieuklachten omgegaan dient te worden. b. Welke functie hebben documentatiesystemen, onder andere het chemiekaartenboek? c. Waarvoor dient het milieujaarverslag en wat staat er in? 20. Doorlichting totale milieuzorgsysteem a. Waarom moet een milieuzorgsysteem periodiek doorgelicht worden en waarom kun je dat het best met een externe audit doen? 21. Milieucoördinator a. Waarom en wanneer zal een ondernemer een milieucoördinator instellen? b. Met welk soort andere taken zou je de taken van een milieucoördinator kunnen combineren? Motiveer de gegeven antwoorden. Paragraaf 9.3 22. Stappenplan voor de optimalisatie van het afvalbeheer a. Noteer de zeven stappen waarmee de optimalisatie van het afvalbeheer opgezet kan worden en geef er een korte omschrijving bij. 23. Stap 1: Stel iemand verantwoordelijk voor het afvalbeheer a. Welke functionaris zou je verantwoordelijk kunnen stellen voor het afvalbeheer? b. Omschrijf de afvalbeheertaken. 24. Stap 2: Breng de huidige afvalsituatie in kaart a. Omschrijf hoe je de afvalsituatie in beeld kunt brengen. b. Welke factoren bepalen de afvalkosten? c. Geef voor een personenautobedrijf de elementen die de afvalkosten veroorzaken. d. Geef voor een schadeherstelbedrijf de elementen die de afvalkosten veroorzaken. 25. Stap 3: Bepaal de noodzaak tot verbetering door middel van afvalpreventie a. Noem ten minste vier preventieve maatregelen om milieuverontreiniging door personenautobedrijven te voorkomen. 26. Stap 4: Bepaal de noodzaak tot verbetering door middel van afvalscheiding a. Omschrijf hoe de afvalscheiding bij autobedrijven geregeld is. b. Omschrijf hoe de afvalscheiding bij schadeherstelbedrijven geregeld is. 27. Stap 5: Stel de gewenste afvalsituatie vast a. Op welke wijze is de gewenste afvalsituatie vast te stellen? 28. Stap 6: Bepaal verbeteracties en stel een actieplan op a. Noem ten minste drie verbeteracties die ondernomen kunnen worden nadat het afvalbeheer is opgezet. b. Waarvoor dient het actie- of implementatieplan?
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
58
29. Stap 7: Evalueer en communiceer a. Verklaar waarom de optimalisatie van het afvalbeheer een continu proces is. b. Hoe verloopt het evaluatieproces? Let op de aspecten die hierin meegenomen moeten worden.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
59
10. Arbozorgsysteem Paragraaf 10.1 1.
Inleiding a. Noem de vier hoofdzaken waartoe de Arbeidsomstandighedenwet de ondernemer verplicht. b. De wet verplicht de ondernemer niet een arbozorgsysteem te voeren. Toch zal de ondernemer deze moeten opzetten om aan de wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen. Verklaar dit. c. Wat is het hoofddoel van het arbozorgsysteem? d. Door middel van welk managementsysteem is het arbozorgsysteem op te zetten? e. Noem ten minste drie subdoelen van het arbozorgsysteem. f. Noem ten minste vijf elementen waaruit het arbozorgsysteem dient te bestaan. g. Noem ten minste vijf wettelijke eisen die voor het arbozorgsysteem van belang zijn.
Paragraaf 10.2 2.
OHSAS 18000-serie a. Wat betekent de afkorting OHSAS? b. Waarom is OHSAS 18000 een goed hulpmiddel bij het invoeren van een arbozorgsysteem? c. Noem ten minste twee redenen voor het invoeren van een arbomanagementsysteem. d. Noem ten minste twee bouwstenen van een arbomanagementsysteem. e. Welke voordelen biedt OHSAS 18001 voor de invoering van het arbozorgsysteem? f. Welke nadelen biedt OHSAS 18001 voor de invoering van het arbozorgsysteem? g. Als je de voor- en nadelen tegen elkaar afweegt, motiveer dan waar jouw voorkeur naartoe gaat. h. Noem ten minste twee bepalende welzijnsfactoren. i. Verklaar waarom welzijn niet in normen als OHSAS 18000 te vangen is.
Paragraaf 10.3 3.
Overeenkomsten OHSAS 18001 en ISO 14001 a. Geef ten minste vier overeenkomsten tussen de normen van OHSAS 18001 en ISO 14001.
Paragraaf 10.4 4.
Arbozorgsysteem OHSAS 18001 a. Noem de stappen volgens de Deming-circle. b. Zet de vier stappen volgens de Deming-circle in een schema. c. Omschrijf wat de ‘plan’-fase inhoudt. d. Omschrijf wat de ‘do’-fase inhoudt. e. Omschrijf wat de ‘check’-fase inhoudt. f. Omschrijf wat de ‘act’-fase inhoudt. g. Welke functie heeft de directieverantwoordelijkheid in dit systeem? h. Omschrijf in het kort de normen volgens OHSAS 18001.
5.
Richtlijnen voor implementatie in OHSAS 18002: Stappenplan
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
60
a. b. c. d. e. f. g.
Wat beschrijven OHSAS 18001 en OHSAS 18002 van de OHSAS 18000-serie? Noem de zes stappen van OHSAS 18002 waarmee het arbozorgsysteem te implementeren is. Verklaar waarom de managementoriëntatie het uitgangspunt is van het stappenplan. Omschrijf het doel van de inventarisatiestap. Noem ten minste drie elementen die een rol spelen bij de risico-analyse en detailplanning. Noem ten minste twee zaken waaruit het werkplekonderzoek bestaat. Verklaar waarom het arbomanagementsysteem nooit af is.
Paragraaf 10.5 6.
Wie voert de arbotaken uit? a. Welk verschil bestaat er in arbotaken tussen een groot en een klein bedrijf? b. Wie of welke functionaris voert bij een klein bedrijf de arbotaken uit? Hoe is dit geregeld bij grote bedrijven?
7.
Beleidsverklaring als houvast a. Verklaar waarom de beleidsverklaring het houvast is van de arbocoördinator in zijn functioneren.
8.
Taken a. Noem de taken die een arbocoördinator opgedragen kan krijgen.
9.
Communicatie a. Motiveer waarom communicatie een belangrijk aspect is van de functie van arbo- coördinator.
10. Capaciteit a. Over welke specifieke capaciteit moet een arbocoördinator beschikken? Motiveer je antwoord.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
61
11. Kwaliteitsorganisatie Paragraaf 11.1 1.
Begrippen a. Definieer de begrippen kwaliteit, kwaliteitszorg, kwaliteitsmanagementsysteem (kwaliteitszorgsysteem, kwaliteitsbeheersing en kwaliteitsborging). b. Omschrijf hoe de ISO 9000-serie (2000) is opgebouwd en waarvoor elk normblad dient.
2.
Systeemnormen a. Wat wordt er onder systeemnormen verstaan? Noem er één. b. Welke bedrijfskundige facetten vallen onder de systeemnormen? c. Noem ten minste twee toepassingen waarop systeemnormen toegepast kunnen worden. d. Welke beperking heeft een systeemnorm? Verklaar dit.
3.
Kwaliteitssysteem a. Welke randvoorwaarden zijn noodzakelijk voor het hebben van een goed kwaliteitssysteem? b. Welke eisen worden er gesteld aan een kwaliteitssysteem? c. Waarom moeten er in een kwaliteitssysteem TBV’s vastgelegd worden?]
4.
Wat brengt ISO 9000 (2000) met zich mee? a. Noem ten minste drie zaken die ISO 9000 (2000) met zich meebrengt en geef hiervan een omschrijving.
Paragraaf 11.2 5.
ISO 9000 (2000)-normen a. Noem ten minste vier onderdelen waaruit ISO 9000 (2000) bestaat en omschrijf kort de inhoud ervan. b. Noem ten minste vier kwaliteitsmanagementprincipes en omschrijf kort de inhoud ervan. c. Noem ten minste vier uitgangspunten van het kwaliteitsmanagementsysteem en omschrijf kort de inhoud ervan. d. Motiveer waarom ISO 9000 (2000) spreekt over kwaliteitsmanagementsysteem in plaats over kwaliteitszorgsysteem, zoals in de vorige ISO 9000-series.
6.
ISO 9001 (2000)-normen a. Omschrijf de procesmatige benadering van de ISO-norm en gebruik daarvoor figuur 11.1 uit het tekstboek. b. Noem ten minste vier onderwerpen die in ISO 9001 (2000) voorkomen. Doe dit ook van sub(sub)onderwerpen.
7.
ISO 9004 (2000)-normen a. Motiveer waarom een onderneming op basis van ISO 9004 (2000) niet gecertificeerd kan worden. b. Noem ten minste vier onderwerpen die in ISO 9004 (2000) voorkomen. Doe dit ook van sub(sub)onderwerpen.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
62
Paragraaf 11.3 8.
Het opzetten van het kwaliteitsmanagementsysteem a. Geef ten minste vier redenen die aanleiding geven om een kwaliteitsmanagementsysteem op te zetten of te verbeteren.
9.
Kwaliteitsdoelstellingen a. Teken als blokschema het ondernemingsproces van het kwaliteitszorgsysteem. b. Omschrijf een kwaliteitsdoelstelling.
10. Kwaliteitsbeleid a. Leid van de in 9b genoemde kwaliteitsdoelstelling het kwaliteitsbeleid af. 11. Kwaliteitsplan a. Maak van het in 10a genoemde kwaliteitsbeleid een kwaliteitsplan. b. Welke relatie(s) bestaa(t)(n) er tussen het kwaliteitsplan en het kwaliteitssysteem? c. Noem ten minste zes elementen die in een kwaliteitsplan opgenomen worden. d. Noem ten minste vier punten van verbetering die in een kwaliteitsplan opgenomen worden. Paragraaf 11.4 12. Organisatiestructuur a. Welke organisatorische stappen zijn er nodig om het onder 11a genoemde kwaliteitsplan uit te kunnen voeren? b. Motiveer waarom de organisatiestructuur het uitgangspunt van de instrumenten is om de integrale kwaliteitszorg gestalte te kunnen geven. c. Noem de condities waaraan de organisatiestructuur moet voldoen ten behoeve van integrale kwaliteitszorg en motiveer de gegeven antwoorden. 13. Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden a. Motiveer waarom binnen een kwaliteitssysteem de TBV’s vastgelegd moeten zijn. b. Met welke structurele aanpak is zijn TBV’s in kaart te brengen? 14. Personeelsstructuur a. Verklaar waarom systeemfouten de meest voorkomende tekortkomingen zijn en motiveer op welke wijze deze te minimaliseren zijn. b. Motiveer waarom een kwaliteitszorgsysteem een democratische leiderschapsstijl vergt. 15. Kwaliteitsmanagement a. Noem de belangrijkste taken van het kwaliteitsmanagement ten behoeve van integrale kwaliteitszorg. b. Motiveer waarom werknemers in het kader van integrale kwaliteitszorg elkaar als klanten moeten zien. c. Omschrijf op welke wijze de organisatie van de kwaliteitsverbetering gestructureerd kan worden om tot de uitvoering van verbeterpunten te komen. d. Omschrijf de aanpak van het verbeterplan. 16. Het kwaliteitssysteem a. Omschrijf hoe de basisstructuur van het kwaliteitssysteem in elkaar zit. Maak hierbij gebruik van figuur 11.3 uit het tekstboek.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
63
b.
Geef de overeenkomst van deze basisstructuur met het eerder genoemde ondernemingsproces.
17. Kwaliteitshandboek a. Wat is het doel van het kwaliteitshandboek en waaruit bestaat de inhoud? b. Neem een algemene norm uit het betreffende normblad en vertaal deze naar een personenautobedrijf. c. Noteer de overige zaken die in het kwaliteitshandboek zijn opgenomen. d. Aan welke partijen kan het kwaliteitshandboek ter beschikking gesteld worden? Met welk doel gebeurt dit? e. Welk soorten handboeken bevat het kwaliteitssysteem? f. Welke functies heeft het kwaliteitshandboek voor de personeelsleden? 18. Procedurehandboek a. Waarom noemt men het procedurehandboek ook wel het geheime receptenboek van de onderneming? b. Door welk soort functionarissen zal het procedurehandboek het meest gelezen worden? Verklaar dit. c. Noem ten minste drie voorbeelden van procedures. d. Noteer de elementen die in het procedurehandboek zijn opgenomen en met welk doel. e. Noem ten minste drie voorwaarden waaraan een procedure moet voldoen. f. Noem ten minste drie aspecten om een procedure zo eenvoudig mogelijk op te kunnen zetten. g. Noem een omstandigheid wanneer een procedure beslist noodzakelijk zal en een omstandigheid wanneer dit misschien overbodig is of zelfs ongewenst. h. Welke methode van opstellen van procedures kan het gehanteerd worden om de invoering ervan te vergemakkelijken? 19. Werkinstructiehandboek a. Wat is het verschil tussen procedures en werkinstructies? b. Noem ten minste drie voorbeelden van werkinstructies. c. Noem ten minste drie zaken waarvoor werkinstructies gebruikt kunnen worden. d. Door welk soort functionarissen zal het werkinstructiehandboek het meest gelezen worden? Verklaar dit. 20. Registratiesystemen en formulieren a. Verklaar waarom de registratiesystemen en de formulieren de basis vormen van het kwaliteitssysteem. b. Noem ten minste zes verplichte registraties volgens ISO 9001 (2000) en geef er een korte omschrijving van. c. Noem ten minste drie eisen die aan een kwaliteitsregistratiesysteem gesteld worden. Paragraaf 11.5 21. Signaleren van kwaliteitsproblemen a. Noteer de informatiebronnen ten behoeve van het signaleren van kwaliteitsproblemen. b. Ten behoeve van het registreren van verbeterpunten staan diverse instrumenten/methoden ter beschikking. Omschrijf de werking van: – de kwaliteitsdiagnose; – het kwaliteitsoverleg;
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
64
– – –
de klachtenregistratie; de ideeënbus; de enquête.
22. Selecteren van kwaliteitsproblemen a. Omschrijf twee criteria ten behoeve van het selecteren van kwaliteitsproblemen. b. Omschrijf het verband tussen de verschillende kwaliteitsgroepen en productdifferentiatie. c. In welke drie kostensoorten zijn de totale kosten uitgedrukt in het gehanteerde kwaliteitsniveau in te delen? Omschrijf waardoor de kostensoorten ontstaan. d. De totale kosten uitgedrukt in het kwaliteitsniveau kennen een minimum. Verklaar waarom dit kostenminimum geen doel op zichzelf is. e. Beschrijf op welke wijze het optimale kwaliteitsniveau bereikt kan worden. f. Noteer ten minste vier verschijningsvormen waardoor foutenkosten te constateren zijn. g. Door middel van welke methode zijn foutenkosten op te sporen? Licht de werking ervan toe. h. Door middel van welke methode zijn onvolkomenheden naar foutenkosten te rangschikken? Licht de werking ervan toe. 23. Analyseren van kwaliteitsproblemen a. Op welke wijze kan het visgraatdiagram van dienst zijn bij het analyseren van kwaliteitsproblemen? b. Teken het visgraatdiagram voor de activiteiten van de werkplaats. c. Teken het visgraatdiagram voor de activiteiten van de afdeling verkoop auto’s. Paragraaf 11.6 24. Testen en bijstellen a. Motiveer waarom het verstandig is om in de beginfase van het te ontwikkelen kwaliteitsmanagementsysteem een relatief eenvoudig probleem te selecteren en op te lossen. 25. Handhaven oplossing a. Beschrijf het verband tussen het bereiken van een kwaliteitsverbetering en de acceptatie van invoering en instandhouding ervan. b. Omschrijf op welke wijze de audit gedurende de testfase van een verbeterpunt geregeld kan zijn. c. Omschrijf op welke wijze een eenmaal ingevoerd verbeterpunt gehandhaafd kan worden. d. Noteer de vijf ingrediënten voor een goede procedure. 26. Kwaliteitsmanager a. Omschrijf de rol van de kwaliteitsmanager/kwaliteitscoördinator binnen een onderneming. b. Motiveer waarom de rol van de kwaliteitsmanager het best in een matrixorganisatie tot zijn recht komt. Paragraaf 11.7 27. Certificering a. Beschrijf en teken de relatie tussen kwaliteitszorg en kwaliteitsborging.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
65
b. c. d. e. f.
Omschrijf de werking van de Deming-cirkel. Noteer twee vormen van certificatie en omschrijf ze inhoudelijk. Noteer ten minste vijf afwegingen om voor de onderneming een kwaliteitscertificaat te gaan behalen en ligt de genoemde afwegingen toe. Noteer de eisen waaraan een certificerende instelling moet voldoen. Wat is de reden om voor een onafhankelijke certificeerder te kiezen?
Paragraaf 11.8 28. To t slot a. Omschrijf het nut van ISO 9001. b. Omschrijf de beperkingen van ISO 9001. c. Noem de risico’s van het ontwikkelen van een kwaliteitszorgsysteem. d. Noem de tekortkomingen van het kwaliteitszorgsysteem. e. Waarom is een certificaat geen garantie voor een onbekommerde toekomst? f. En waar kies je nu voor? Motiveer het gegeven antwoord.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
66
12. Communicatie Paragraaf 12.1 1.
Personeelsproblemen (conflicten) a. Geef ten minste twee aspecten waaraan personeelsproblemen te herkennen zijn en motiveer waarom dit zo is.
2.
Oorzaken van conflicten a. Noem ten minste twee soorten oorzaken van conflicten en omschrijf wat je ermee bedoelt.
3.
Omgaan met conflicten a. Noem een conflict. Motiveer hoe je hiermee om zou gaan. b. Noem ten minste twee soorten gedragspatronen die mensen bij een conflict aan de dag kunnen leggen. c. Welke ‘wapens’ gebruik je als je ruzie hebt? d. Als je ruzie met iemand hebt, wat betekent dan een conflict voor jou? Neem een ruzie als voorbeeld.
4.
Functies van het conflict a. Noem ten minste twee positieve effecten die ruzie teweeg kunnen brengen? b. Noem ten minste drie tips voor het aangaan en omgaan met conflicten.
5.
Conflicten oplossen a. Noem ten minste twee benaderingswijzen om een conflict op te kunnen lossen. b. Noem ten minste drie tips voor het oplossen van een conflict tussen werknemers. c. Noem ten minste drie tips voor het oplossen van een conflict tussen leidinggevende en werknemer. d. Noem ten minste twee tips hoe je bij een conflict met emoties om kunt gaan.
Paragraaf 12.2 6.
Omgaan met kritiek a. Definieer wat men onder kritiek verstaat. b. Noem een vorm van kritiek en omschrijf wat je daaronder verstaat. c. Op welke wijze geef je constructieve kritiek? d. Welke reacties kun je verwachten bij het geven van kritiek? Hoe kun je proberen deze manieren van reageren te doorbreken? e. Noem ten minste drie mogelijkheden om constructief te reageren op kritiek.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
67
13. Bedrijfstechniek Paragraaf 13.1 1.
Het berekenen van het ziektepercentage is een controletechniek die met enig voorbehoud als graadmeter te hanteren is voor onder andere het plezier in werken en de ergonomische omstandigheden waaronder men werkt. Van een autobedrijf zijn de volgende gegevens van de vorige maand bekend: – het aantal ziekte-uren is 330; – het aantal afwezige uren is 540; – het aantal ingekochte uren is 2.610; – het aantal te verkopen uren is 2.530; – het aantal productieve uren is 2.100. a. Bereken uit een aantal van deze gegevens de afwijking van het ziektepercentage van het werkplaatspersoneel van vorige maand ten opzichte van het landelijke gemiddelde van 4,1%. b. Welke restricties moeten we in acht nemen bij de beoordeling van de afwijking?
2.
In een goed geoutilleerde en georganiseerde werkplaats zijn 12 werkplekken en werken 10 autotechnici. Er is een 38-urige werkweek en de openingstijden zijn van 8.00 – 12.00 uur en van 13.00 – 17.00 uur, van maandag tot en met vrijdag. Uit statistische gegevens is bekend, dat de werkorderduur landelijk 2,5 uur bedraagt. Het gemiddelde bruto- factuurbedrag bedraagt € 352,50. De BTW bedraagt 17,5%. De arbeidsproductiviteit is 80%. Op een factuur is de verhouding tussen onderdelen en arbeid 1 : 1. a. Bereken aan de hand van bovenstaande gegevens de werkplaatsomzet per week.
3.
In de werkplaats van autobedrijf X werken 5 autotechnici (A, B, C, D en E). Iedere autotechnicus heeft een volledige baan van 38 uur per week verdeeld over 5 werkdagen. Autotechnicus E was deze maand 10 dagen ziek (deze worden door de uitvoeringsinstelling betaald). Autotechnicus A was deze maand 2 dagen op cursus bij de importeur. Auto- technicus D was deze maand 2 uur afwezig vanwege bezoek aan een arts. Het aantal niet- verkochte uren bestaat uit werkplaatsonderhoud, niet te claimen garantie en leegloop van respectievelijk: 38, 30 en 30 uur. Het aantal verkochte uren bedroeg 744. Deze maand telde 21 werkdagen. a. Maak de urenverantwoordingsstaat van de gegevens van deze maand. b. Geef de berekening van het ziektepercentage. c. Geef de berekening van de bezettingsgraad. d. Geef de berekening van het efficiencypercentage.
4.
Uit de telling van de urenregistratiekaarten (klokkaarten) weten we dat de afgelopen maand uit 21 werkdagen bestond van gemiddeld 7,6 uur per dag. De werktijden lopen van 8.00 – 12.00 uur en van 13.00 – 17.00 uur. Aan het directe productieproces werkten 10 autotechnici (A tot en met J) mee. Autotechnicus B was 8 dagen ziek, waarvan 6 dagen betaald door de uitvoeringsinstelling en de overige 2 dagen door de werkgever. Autotechnicus C was 3 dagen op cursus bij de importeur. Autotechnicus F gaat iedere week twee middagen naar school (deeltijdopleiding). Autotechnicus J werkt iedere dag gemiddeld 2 uur indirect (meehelpen werkplaats- manager).
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
68
De werkplaats wordt geleid door een werkplaatsmanager die ook de receptionele taken vervult, maar hij werkt niet mee aan het directe productieproces. Het aantal verkochte uren bestond uit 910,2 externe en 303,4 interne uren met een gemiddeld werkplaatsuurtarief van € 62,— exclusief BTW. Het aantal beschikbare werkposten is 12. De totale wagendoorgang was 525. De verhouding tussen onderhoud en reparatie was 75% : 25%. Het totale aan klanten doorberekende bedrag, dat door derden verricht is, bedroeg €3.640,—. Het totaal gefactureerde bedrag aan hulpmaterialen bedroeg € 680,—. De onderdelenomzet via de werkplaats bedroeg € 80.436,80. Het debiteurenbestand vertegenwoordigde op de eerste dag van de nieuwe maand een waarde van € 38.000,—. Het rayon telt 1.000 MB-rijders. a. Maak van deze maand de urenverantwoordingsstaat. b. Vul het werkplaatsrapport in (zie bijlage 1). Onder nummers 01 tot en met 32 moeten ook waarden berekend worden. c. Bereken de kengetallen volgens bijlage 2 (nummers 33 tot en met 37). d. Trek conclusies ten aanzien van de streefwaarde vermeld op bijlage 2.
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
69
Bijlage 1: WERKPLAATSRAPPORT
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
70
Bijlage 2: KENGETALLEN WERKPLAATS
Uitgeverij Streutker
Bedrijfsmanagement, Vragen & Opdrachten
71