227
Vragen en opdrachten Hoofdstuk 1 Casus 1.1 Vraag U bent de arts in deze casus. Hoe zou u het aanpakken? Zelfstudieopdracht 1.1 Zoek in de Cochrane Reviews naar de effectiviteit van verschillende interventiemethoden die worden gebruikt bij obesitas. Rangschik de genoemde vier benaderingen naar effectiviteit, afgemeten aan gewichtsvermindering op korte en lange termijn en aan kosten (www.cochrane.nl). Zelfstudieopdracht 1.2 Analyseer hoe de beschreven vier benaderingen in de geneeskunde op de volgende onderdelen kunnen worden toegepast: – verantwoordelijkheid voor het gezondheidsprobleem (of de klacht); – kosten van de interventie; – de rol van de samenleving bij de behandeling. Zelfstudieopdracht 1.3 Analyseer de casus van onze patiënte/cliënte/vrouw van 24 jaar met overgewicht, en ga na hoe de verschillende wetenschapsgebieden en klinische velden in de figuur haar overgewicht zouden aanpakken. Denk na over de logica die met betrekking tot diagnostiek en therapie voortvloeit uit zo’n benadering. Zelfstudieopdracht 1.4 – Wat is de quality of life van een vrouw bij wie een borst is geamputeerd vanwege mammacarcinoom? – Hoe passen dokter Biomedisch, dokter Psychologisch, dokter Openbare Gezondheidszorg en dokter Biopsychosociaal in figuur 1.2? – Schrijf in figuur 1.2 hoe de hoofdstukken van dit boek passen bij de onderdelen in de figuur.
228
VRAGEN EN OPDRACHTEN
Hoofdstuk 2 Casus 2.1 Vragen – Waarom waren er over het zusterbedrijf in Rotterdam geen klachten? – Waarom was er vooral een toestroom van vrouwen en ouderen?
Casus 2.2 Vraag Wat maakte dat meneer De Groot niet eerder naar zijn huisarts ging? Opdracht Ga na welke lichamelijke sensaties u in de afgelopen week bij uzelf opmerkte en welke verklaringen u daarvoor had. Is er verband tussen de opgemerkte lichamelijke sensaties en de pathologie waarmee u onlangs tijdens uw studie werd geconfronteerd? Vragen – Lichamelijke sensaties en symptomen zijn een belangrijke bron van informatie voor de diagnostiek. Een probleem is dat de betrouwbaarheid van deze informatie zowel binnen als tussen patiënten sterk kan wisselen. Waardoor komt dat? – Mogen, als er bij een patiënt geen medische verklaring voor de klachten gevonden wordt, deze klachten dan aan psychische problemen worden toegeschreven? Geef argumenten waarom wel of waarom niet? – De ene persoon gaat met een klacht pas na maanden naar de huisarts, terwijl een ander met dezelfde klacht al de volgende dag in de wachtkamer zit. Hoe komt dit? – Bij belastende gebeurtenissen (o.a. examen, scheiding, overlijden) komt het voor dat de eerste symptomen van een lichamelijke aandoening niet door de patiënt worden opgemerkt. Welke factoren zijn hier in het spel? – Vrouwen rapporteren over het algemeen meer lichamelijke klachten en consulteren daarvoor vaker een arts dan mannen. Bedenk en beschrijf maatschappelijke veranderingen waardoor deze verschillen kleiner worden of mogelijk zelfs wegvallen?
Hoofdstuk 7 Vragen – Geef voorbeelden wanneer negatieve emoties adaptief of maladaptief zijn. – Licht toe welke psychologische en fysiologische processen betrokken zijn bij de relatie tussen negatieve emoties en gezondheid. – Leg uit hoe angst en depressiviteit de therapietrouw kunnen beïnvloeden. – Wat is er mis met het idee dat positieve emoties goed en negatieve emoties slecht voor iemands gezondheid zijn? – Wanneer zijn psychofarmaca wel en wanneer niet aangewezen ter bestrijding van angst of depressie bij patiënten met lichamelijke aandoeningen?
VRAGEN EN OPDRACHTEN
229
Hoofdstuk 8 Vragen 1. Welke nadelen zijn verbonden aan prenatale screening? Antwoord: Het medicaliserende karakter van de diagnostische tests, omdat het steeds meer zwangeren onder medisch toezicht plaatst. Daarbij zouden de testen de spontaniteit van het zwanger zijn wegnemen en interfereren met ‘het in blijde verwachting zijn’. Een vrouw die van het onderzoek gebruikmaakt moet eerst het (gunstige) testresultaat afwachten alvorens zij zich echt zwanger kan gaan voelen en zij dit aan de buitenwereld kenbaar gaat maken (‘de tentatieve zwangerschap’). Een wellicht nog ingrijpender gevolg van screenen betreft het volgende: de almaar toenemende diagnostische mogelijkheden kunnen ertoe leiden dat uiteindelijk geen enkel kind meer spontaan ter wereld zal komen, maar dat aan ieder kind condities werden gesteld (‘Ik heb je wel gewild maar heb eerst laten uitzoeken of je wel in orde was’). In deze zin leidt de screeningstechnologie tot het ontstaan van ‘het voorwaardelijke kind’. 2. Zoek op welke overwegingen de Gezondheidsraad hanteert om desondanks positief te adviseren over de combinatietest bij alle zwangeren. – Moet/mag gendragerschapsscreening worden ingevoerd? – Wat zijn de gevolgen voor factoren als: het zelfbeeld van gendragers, partner- en familierelaties (broers/zusters van gendragers hebben 50% kans om eveneens drager te zijn)? – Is dit het begin van de – door sommigen gevreesde – ‘genenkaart’?
Hoofdstuk 15 Opdracht Bestudeer de publicatie over deze studie [Petrie et al., Psychosomatic Medicine, 2002, 64, 580 586, beschikbaar online] en schrijf op welke zelfzorgvaardigheden, genoemd in tabel 15.2, in de studie zijn gebruikt. Schrijf ook op wat artsen kunnen doen aan het bevorderen van die vaardigheden. Opdracht Sinds een jaar bestaat het tijdschrift ‘Chronic Illness’, dat geheel is gewijd aan onderzoek over chronisch zieken, in medische, psychologische en sociale zin. Toptijdschriften in de geneeskunde geven in toenemende mate aandacht aan chronisch ziekzijn (zie British Medical Journal, Journal of the American Medical Association, Lancet, New England Journal of Medicine). Selecteer een artikel over chronische ziekte uit een van deze tijdschriften, en ontdek welke zelfzorgvaardigheden worden beschreven). Zelfstudieopdrachten 1. Welke implicaties heeft ‘gezamenlijke zorg ‘ voor het medisch curriculum? 2. Welke functie hebben egodocumenten (gedichten, romans, door chronisch zieken geschreven over hun leven met de ziekte) voor de auteurs? (N.B.: laat het internet hier buiten beschouwing). 3. Werk de twee modellen in tabel 15.3 in detail uit voor mensen met diabetes type 2.
230
VRAGEN EN OPDRACHTEN
Hoofdstuk 16 Opdracht bij casus 16.1 1. Geef aan wat waarschijnlijk het effect van dit advies op Jan’s klachten zal zijn. 2. Noem de naam van de betreffende behandeling 3. Beschrijf het psychologisch mechanisme dat wordt toegepast. Antwoord: A. de klachten van Jan worden nemen af en Jan zal steeds minder naar huis hoeven te worden gebracht. B. Gedragstherapie: operant conditioneren C. Dit komt doordat er aan het naar huis gaan in plaats van positieve cognities en gevoelens (‘leuke dingen kunnen doen in plaats van op school zitten’), negatieve cognities en gevoelens worden gekoppeld (‘naar bed moeten’). Daardoor zal het ongewenste gedrag minder gaan optreden.
Hoofdstuk 20 Opdrachten 1. Ga voor jezelf na bij welke veelvoorkomende aandoeningen of medische ingrepen negatieve effecten op het seksuele leven te verwachten zijn. Maak een schatting van de schade (in percentages) over het verlies in termen van: seksuele tevredenheid, vermogen tot erectie/lubricatie, vermogen tot orgasme en tot pijnloze gemeenschap. Ga in de literatuur op zoek naar de echte cijfers. 2. De mooiste romans gaan over (seksuele) relaties tussen ongelijken in leeftijd, sociale positie, rijkdom e.d. Ga na in welke romans wordt geschreven over seksuele relaties tussen artsen en patiënten, tussen verpleegkundigen en dokters etc. en bekijk vooral de uitkomst van de relaties kritisch.
Hoofdstuk 22 Opdrachten Interview een huisarts die allochtone patiënten in zijn praktijk heeft. Vraag welke specifieke problemen hij tegenkomt in de interactie met patiënten met een andere culturele achtergrond. Hoe gaat hij met deze problemen om teneinde adequate zorg te kunnen verlenen? Bespreek deze problemen en oplossingen met minstens twee studiegenoten die dezelfde opdracht hebben uitgevoerd. Welke verschillen in benadering komt u tegen? Wat zou er nog verbeterd kunnen worden? Discussieer met een studiegenoot die een andere culturele achtergrond heeft dan uzelf over de opvattingen die binnen ieders cultuur bestaan over ziekte, gezondheid, adequate behandelmethoden en wat van een arts verwacht mag worden. Welke verschillen zijn er? En welke overeenkomsten? Lees de casusbeschrijving van mevrouw L. nog een keer door. Wat vindt u van de handelwijze van de huisarts. Zou u hetzelfde gedaan hebben? Zo nee, wat had u dan gedaan? Beargumenteer uw antwoord.
VRAGEN EN OPDRACHTEN
231
a) Vraag, bijvoorbeeld tijdens uw co-schappen, een patiënt die afkomstig is uit een niet-westerse cultuur naar zijn ervaringen met de Nederlandse gezondheidszorg. Welke specifieke problemen komt hij tegen in de interactie met artsen? Heeft hij ideeën over hoe het beter zou kunnen? Bespreek hetgeen u te weten bent gekomen met minstens twee studiegenoten die dezelfde opdracht hebben uitgevoerd. Wat vindt u zelf belangrijke aandachtspunten in de zorg voor patiënten met een andere culturele achtergrond? b) Indien de patiënt de Nederlandse taal niet goed beheerst, maak dan gebruik van de tolkentelefoon. Maak een verslag van uw ervaringen met de tolkentelefoon dan wel van de taalproblemen die u tegenkwam indien u had besloten geen gebruik te maken van de tolkentelefoon. Welke problemen verwachtte u van te voren? Wat viel mee? Wat viel tegen? Bespreek uw verslag met minstens twee studiegenoten die dezelfde opdracht hebben uitgevoerd.
233
Register 5A’s-model 134 acquisitie 32, 35 acute pijn 147 adaptieve opgave 113 adolescent, sociaal-economische status 203 adolescentie, rolconflict 202 adolescentie, rolgedrag 203 adrenaline 49 afweersysteem, natuurlijk 47 afweersysteem, specifiek 47 alexithymie 59 allochtone patiënt, interactie 216 allochtone versus autochtone patiënten 214 allochtonen 211 allochtonen, hulpzoekend gedrag 214 allochtonen, miscommunicatie 212 allochtonen, specifieke ziektes bij 211 ambiguïteit 106 angststoornis 60 anticipatieangst 43 antigeen 50 AQLQ 157 arts-patiëntcontact, vertrouwen 173 associatief leren 31 asymptomatisch voorstadium 70 attentiebias 60 attitude 220 attributie 14 attributie, causaal 41 autonomie 177 autonomie, in medische communicatie 172 aversief gevolg 33 B-cel 47 behandelbeleid 217 behavioural medicine 130 bekrachtiging 33 beloning 33 beperking van het geheugen 177 beslissingspsychologie 73
besluitvorming, gedeeld 179 bevolkingsonderzoek 69 bevolkingsonderzoek, wet op het 72 biofeedback 152 biopsychosociaal model 146, 215 bipolaire depressie 62 blocking behaviour 184 burn-out 224 catastroferen 43, 63 causale attributie 41 chronische –, pijn 147 –, stress 59 –, stressor 104 –, ziekte bij kinderen 202 climacterium 204 cognitief –, -gedragsmatige visie 41 –, leren 36 –, proces 23 cognitieve –, dissonantie 125 –, evaluatie 58 –, functie 87 –, gedragstherapie 26, 61 –, rehabilitatie 91 collaborative care 141 coma arousal 92 communicatie zie ook medische communicatie communicatie –, betrekkingsniveau 172, 168 –, bewust bekwaam 173 –, bewust onbekwaam 173 –, congruent 169 –, inhoudsniveau 166 –, interpersoonlijk 165 –, kanaalbebeperking 165 –, kwaliteit 164 –, leerproces 173
234
REGISTER
–, metabetekenis 166 –, non-verbaal 165, 166, 168, 216 –, onbewust bekwaam 173 –, onbewust onbekwaam 173 –, paradoxaal 169 –, paraverbaal 167 –, persoonlijk doel 165 –, relevantie 166 –, symbolische informatie 164, 165 –, uiting 165 –, verbaal 168, 200, 216 communicatieve doelen 173 communicatieve doelen, functie 174 communicatieve doelen, vaardigheden 174 competentie 221 conditioned response 31 conditioned stimulus 31 congruente communicatie 169 coping, emotiegericht 114 coping, probleemgericht 114 copingstrategie 23, 82, 113 copingvragenlijst 115 cortisol 107 cue competition 14 cultuurverschil 165, 175, 185, 198, 199, 202, 211 cytokine 47 cytokineproductie 132
eisende patiënt 180 emotie 163 emotiegerichte coping 114 emoties 181, 223, 224 emoties, angst 163, 177 emoties, arousal 183 emoties bij informatieoverdracht 178 emoties, boosheid 201 emoties, lichaamstaal 167 emoties, reflectie 184 emoties rond de dood 206 emoties, soorten 183 emotionele –, hechting 198, 200 –, reactie 106 –, reflectie 184 EORTC-QLQ-C30 157 epidemiologische transitie 137 EQ-5D 157 erectie 188 erectiestoornis 189 erfelijkheidsonderzoek 81 erfelijkheidsonderzoek, voorspellend 77 escalatie 180 etniciteit 167 etniciteit zie ook cultuurverschil Euroqol 157 euthanasie 206
dagelijks leven, medische informatie versus het 178 delier 89 dementie 89, 205 depressie 53 depressie, bipolair 62 depressie, klinisch 60, 63, 66 depressie, subklinisch 66 depressie, unipolair 62 diagnostiek, ziektegericht 87 diagnostiek, zorggericht 87 discriminatie 34 disease 41 DNA-test 79 dokters-delay 190 dood 206 DSM-IV-TR 61 dualisme 41 dyspareunie 189
fight and flight-reactie 49 fobie –, kinesio- 66 –, sociaal 62 –, specifiek 62 foutnegatief 70 foutpositief 70 functionele klacht 39 fysiologische reactie 107 geboorte 197 gedeelde besluitvorming 179 gedragsexperiment 153 gedragsverandering 181 geheimhoudingsplicht 216 generalisatie 34 gespreksvaardigheid 163 gevoelens 167 gezondheidszorg, religieuze verschillen 211
235
REGISTER
gezondheidsgedrag 5 gezondheidspsychologie 6 habituatie 16, 30 hanteren van emoties 183 hart- en vaatziekte 52 hartinfarct 64 health counselen 74 heartsink-gevoel 42 hechting, emotioneel 198, 200 hersenletsel 97 homoseksualiteit 203 HPA-as 47 Huntington, ziekte van 78 hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as) 47 iatrogene pijn 147 illness behaviour 41 inenting, preventief 200 infectie 49 informatie- en communicatietechniek (ICT) 130 informatie geven 177 informatie verzamelen, patiënt- en artsgericht 176 informatie verzamelen, valkuilen 176 informed consent 224 ingrijpende levensgebeurtenis 103 inschatting, primair 109 inschatting, secundair 109 intensieve neurorevalidatie 93 interculturele interactie 215 internet 177, 205 interpersoonlijke communicatie 165 interview, motivationeel 124, 181 intimiteit 171, 195 inzicht 36 kanker 51, 65 Karnofsky-index 157 kinesiofobie 66, 151 klacht –, functioneel 39 –, nerveus-functioneel 39 –, onbegrepen 39 –, psychosomatisch 39 –, vaag 39 klassieke conditionering 31
klassieke psychosomatiek 41 klinische depressie 60, 63, 66 klinische psychologie 5 kortetermijngeheugen 178 kritische periode, levensfase 95, 200 kwaliteit van leven 6 kwaliteit van leven, lichamelijke gevolgen 155, 160 kwaliteit van leven, psychische gevolgen 155, 160 kwaliteit van leven, sociale gevolgen 155, 160 kwaliteitsgecorrigeerde overleving 156, 157 langetermijngeheugen 178 leefstijl 223 leefstijlfactor 132 leersnelheid 199 levenscyclus 197 levensfase 197 e.v. levensfase, kritische periode 95, 200 levensgebeurtenis, ingrijpend 104 lichaamstaal –, beweging en gebaar 167 –, etniciteit 167, 168 –, intimiteit 168 –, lichaamshouding 167 –, mimiek 167 –, nabijheid en aanraking 167 –, stemklank 167 –, tastzin 168 –, uiterlijk 167 –, uiting 166 lubricatie 188 macrofaag 47 man-vrouw-verschil 203, 204 MCI 91 medebehandelaar 37 medische communicatie zie ook communicatie medische communicatie –, afhankelijkheid 171 –, autonomie 172 –, effectiviteit 171 –, emotionele reflectie 184 –, hiërarchisch kader 172 –, informatie verzamelen 176 –, kwaliteit 163, 164 –, open houding 182
236
–, organisatorisch kader 172 –, professionele relatie 171 –, reflectie 184 –, tijdsdruk 172 medische psychologie 5 mental rehearsal 82 metacommunicatie 169, 224 Mild Cognitive Impairment (MCI) 91 Mini Mental State Examination (MMSE) 91 misattributie 150 miscommunicatie 170, 198, 212 MMSE 91 modeling 35 moderator 110 monitoren 152 MOS SF-36 157 motivatie 181 motivationeel interview 124, 181 NAH 95 natural-killer-cel (NK-cel) 47 natuurlijk afweersysteem 47 negatieve emotie 57, 59 negatieve straf 33 neonatologie 199 nerveus-functionele klacht 39 neurorevalidatie, intensief 93 neuroticisme 16, 25, 50, 149 niet-aangeboren hersenaandoening (NAH) 95 NK-cel 47 nociceptie 147 non-verbale communicatie 165, 166, 168, 216 objectieve stress 109 observatieleren 35 onbegrepen klacht 39 onderzoek, voorspellend 79, 80 operante conditionering 32, 153, 182 orgasme 189 ouderdom 205 palliatieve zorg 26 paniekaanval 61 paradoxale communicatie 169 paraverbale communicatie 167 partiële bekrachtiging 33 pathologische rouwreactie 206 patient centered care 130
REGISTER
patiënt-delay 190 patiëntenvoorlichting 26 patiëntgericht gesprek 183 penopauze 204 perceptie 11 performance 35 peuter 201 pijn –, acuut 147 –, chronisch 147 –, iatrogeen 147 positief labelen 193 positieve straf 33 postnatale depressie 204 posttraumatische stressstoornis (PTSS) 106 prematuriteit 198 preselectie 82 preventieve inenting 200 primaire inschatting 106 probleemgerichte coping 114 professioneel gedrag 219 professioneel gedrag, competentie 221 professioneel gedrag, definitie 220 professionele competentie 217 professionele relatie in medische communicatie 171 psychiatrie 5 psycho-educatie 81 psychologie, beslissings- 73 psychoneuro-immunologie 52 psychosomatische klacht 39 PTSS 106 puber 201 puberteit, rolconflict 202 puberteit, rolgedrag 203 QOL 6 quality of life (QOL) 6 Raamplan Artsopleiding 220 rationeel-emotieve therapie (RET) 153 reactie –, emotioneel 106 –, fysiologisch 107 –, stress- 48, 106, 110 –, vlucht-vecht- 107 reattributiemodel 44 referentiekader 165, 178
237
REGISTER
referentiekader, verandering van 201 referentiekader, verschil in 198 reflectie op eigen gedrag 222, 224 rehabilitatie 91 rehabilitatie, cognitief 91 reinforcement 33 relaxatiemethode 152 RET 153 reumatoïde artritis (RA) 64 risicodrager 82 rol als ouder 203 rolconflict 202 rolgedrag 202 rouwproces 206 samenwerkingsgedrag 222 screening, sensiviteit 72 screening, specificiteit 70 secundaire inschatting 109 secundaire stressor 106 seksespecifiek probleem 187 sekseverschil 17 seksuele –, disfunctie 189 –, identiteit 203 –, opwinding 189 –, relatie 205 –, respons 189 self-efficacy 114, 133 self-management 139 seniliteit 205 sensitisatie 16, 30 shaping 34 shared decision making 179 sickness behavior 47 slechtnieuwsgesprek 164, 179, 212 sociaal leren 35 sociale fobie 62 somatische fixatie 39 somatiseren 39 somatoforme stoornis 40 specifiek afweersysteem 47 specifieke fobie 62 specifieke ziektes bij allochtonen 211 stages of change-model 181 sterven 206 stress 48, 103 stress, chronisch 59
stress, objectief 109 stress, subjectief 109 stress-copingtheorie 109 stressmanagementinterventie 111 stressor 48, 114 stressor, secundair 106 stressreactie 48, 106, 110 stressreductie 67 strijd 180, 182 subjectieve stress 109 subklinische depressie 66 survivor guilt 81 symbolische informatie in communicatie 164, 165 sympathisch zenuwstelsel (SZS) 47 symptoomperceptie 11 symptoomperceptie, culturele verschillen 213 symptoomperceptiemodel 213 symptoomperceptietheorie 150 SZS 47 T-cel 47 teamcompetentie 222 TENS 92 therapietrouw 177, 213 therapietrouw, meting 121 tijdsdruk in medische communicatie 172 tolk 212 tolkentelefoon 212 traditionele geneeswijzen 217 transactie 164 Transcutane Elektrische Neuro Stimulatie (TENS) 92 type-D-gedrag 53 uitputting 53 unconditioned response 31 unconditioned stimulus 31 unipolaire depressie 62 vage klacht 39 VALTIS 174, 176 VAS 157 vecht- of vluchtactie 60 verbale communicatie 168, 200, 216 vermijdingsgedrag 34 vertrouwen in arts-patiëntcontact 173 verwerkingsproces 206
238
vijandigheid 53 visueel analoge schaal (VAS) 157 vlucht-vecht-reactie 107 volwassenheid 203 voorlichtingsfolders 216 vooroordelen 214 voorspellend erfelijkheidsonderzoek 77 voorspellend onderzoek 79, 80 voorstadium, asymptomatisch 70 vragenlijst –, AQLQ 157 –, EORTC-QLQ-C30 157 –, EQ-5D 157 –, Euroqol 157 –, Karnofsky-index 157 –, MOS SF-36 157 –, VAS 157 vrouwen in de overgang 220 wens van de patiënt 216 wet op het bevolkingsonderzoek 72
REGISTER
wondheling 50 worried well, the 70 zelfmanagement 133 zelfreflectie 37 zelfregulatiemodel 22, 24 zelfzorg 139 zelfzorggedrag 116 zieke kinderen 200 zieke kinderen, psychologische interventie 201 zieke kinderen, sociale ontwikkeling 201 zieke kinderen, voorlichting 201 ziekenhuisgeneeskunde 204 ziekte, religieuze verschillen 211 ziekte van Huntington 78 ziektecognitie 21 ziektegedrag 5, 41, 48 ziektegerichte diagnostiek 87 ziektegevoel 41 ziekteschema 150 zorggerichte diagnostiek 87