Financieel Management Mobiliteitsbranche
Vragen & Opdrachten
ISBN 97894 92062 987
1.
KOSTEN EN KOSTPRIJS ...................................................................................................... 2 PARAGRAAF 1.2 AFSPRAKEN EN DEFINITIES ......................................................................................... 2 PARAGRAAF 1.3 KOSTENSOORTEN ....................................................................................................... 2 PARAGRAAF 1.4 VASTE EN VARIABELE KOSTEN .................................................................................... 6 PARAGRAAF 1.5 DIRECTE EN INDIRECTE KOSTEN EN VERKOOPPRIJSBEREKENING ........................... 11
2.
INVESTEREN EN FINANCIEREN ....................................................................................... 14 PARAGRAAF 2.1 INLEIDING .................................................................................................................. 14 PARAGRAAF 2.2 INVESTERING EN VERMOGENSBEHOEFTE ................................................................. 14 PARAGRAAF 2.3 INVESTERINGSSELECTIE ........................................................................................... 15 PARAGRAAF 2.4 BEPALING VERMOGENSBEHOEFTE ........................................................................... 18 PARAGRAAF 2.5 FINANCIERINGSBEHOEFTE ........................................................................................ 21 PARAGRAAF 2.6 KREDIETVORMEN ...................................................................................................... 22 PARAGRAAF 2.7 FINANCIËLE KENGETALLEN ....................................................................................... 23 PARAGRAAF 2.8 W AAR DE BANK VOORAL OP LET ............................................................................... 52
3.
EXPLOITATIEREKENING .................................................................................................... 53 PARAGRAAF 3.1 INLEIDING .................................................................................................................. 53 PARAGRAAF 3.2 EXPLOITATIEREKENING: FUNCTIE EN DOEL .............................................................. 53
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
1
1.
Kosten en kostprijs
Paragraaf 1.2 Afspraken en definities 1.
Formuleer definities voor: – Producten. – Handelsbedrijf of handelsafdeling. – Productiebedrijf of productieafdeling. – Productieproces. – Kosten en kostprijs. – Standaardkosten. – Werkelijke hoeveelheid en prijzen. – Efficiency- en prijsverschil. – Toegestane en werkelijke kosten.
Paragraaf 1.3 Kostensoorten 2.
Kosten zijn onder andere in te delen in kostensoorten a. Wat zijn kostensoorten? b. Welke zes kostensoorten onderscheidt men meestal? c. Waarom worden de kosten volgens de zes genoemde categorieën ingedeeld? d. Motiveer waarom de rentekosten als een van de zes kostensoorten feitelijk niet als zelfstandige kostensoort voorkomt.
3.
Kosten van grond a. Waarom wordt op de kostensoort `grond' als vestigingsplaats geen afschrijving verricht? b. Onder welke omstandigheden zal er wel op grond afgeschreven worden? c. Welke kosten zijn aan de grond verbonden wanneer deze als vestigingsplaats gebruikt wordt? d. Motiveer wat de reden kan zijn om de waarde van de grond tegen actuele prijzen in de kostprijsberekening op te nemen. e. Door welke oorzaken kan grond in waarde dalen?
4.
Kosten van grondstoffen en hulpstoffen a. Wat verstaat men onder grondstoffen? b. Wat verstaat men onder hulpstoffen? c. Noem enkele voorbeelden van grond- en hulpstoffen bij autobedrijven. d. Welke inkoop-, verkoop- en voorraadkosten brengen de kostensoort `grondstof- en hulpkosten' met zich mee?
5.
Kosten van menselijke arbeid a. Noem vijf factoren waaruit de kosten ten gevolge van menselijke arbeid kan bestaan. b. Wat verstaat men onder gewaardeerd loon, welke vergoedingen en lasten vallen hieronder en welke niet?
6.
Loonstelsels: tijdloon a. Wat verstaat men onder een loonstelsel? b. Wat verstaat men onder tijdloon?
7.
Boxenstelsel a. Uit hoeveel boxen is het belastingstelsel opgebouwd en wat wordt er in elke box belast? b. Box 1: Welke factoren bepalen het belastbaar inkomen? Welke aftrekposten zijn er voor iedereen? Welke aftrekposten zijn er voor ondernemers? Wat verstaat men onder algemene heffingskorting? Wat verstaat men onder algemene arbeidskorting? c. Box 2: Welke zaken worden in box 2 belast? d. Box 3: Welke zaken worden in box 3 belast? Wat verstaat men onder vermogensrendementsheffing?
8.
Loonberekening a. Wat is het verschil tussen brutoloon en nettoloon? b. Wat verstaat men onder loonheffingskorting? c. Welke inhoudingen bestaan er op het brutoloon en voor wiens rekening zijn deze? d. Wat verstaat men onder loon voor sociale verzekeringen en hoe wordt dit berekend? e. Op welke wijze worden de ZFW-, de WW- en de WAO-premies berekend? f. Wat verstaat men onder fiscaal loon? g. Wanneer een werkgever werknemers in dienst heeft, waaruit bestaan dan voor hem de totale loonkosten?
9.
Kosten van derden en belastingen a. Geef enkele voorbeelden waaruit de kosten van diensten van derden kunnen/zullen bestaan. b. Noem enkele kostprijsverhogende belastingen. c. Wat betekent de afkorting `BTW'? d. Waarom is de BTW geen kostprijsverhogende belasting, maar brengt het wel kosten met zich mee? e. Wat verstaat men onder voorbelasting? f. In de maand januari heeft een ondernemer goederen ingekocht voor een nettobedrag van € 10.000,–. De transportkosten bedroegen € 200,–. In diezelfde maand heeft hij goederen en diensten verkocht voor een nettobedrag van € 30.000,–. Hoeveel omzetbelasting moet hij in januari afdragen? g. In de maand februari bedroeg de voorbelasting € 5.000,–. In diezelfde maand heeft hij goederen en diensten verkocht voor een nettobedrag van € 20.000,–. Hoeveel omzetbelasting krijgt hij in februari terug?
10. Kosten van duurzame productiemiddelen: inleiding a. Wat verstaat men onder duurzame productiemiddelen? b. Geef enkele voorbeelden van DPM's die in autobedrijven gebruikt worden. c. Waaruit bestaan de kosten die het gebruik van DPM's met zich meebrengen? d. Wat verstaat men onder afschrijvingskosten? e. Welke factoren bepalen de jaarlijkse afschrijvingskosten? 11. Af te schrijven bedrag a. Waarom zijn de rest- en vervangingswaarde onzekere factoren bij het bepalen van de jaarlijkse afschrijving?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
3
b. c. d. e.
f. g.
Waarom moeten DPM's tegen vervangingswaarde afgeschreven worden? Hoe wordt het af te schrijven bedrag berekend? Waarom gaat de fiscus uit van de zogenaamde historische waarde? Als blijkt dat de jaarlijkse afschrijvingsbedragen onvoldoende zijn voor de aanschaf van een nieuw DPM, kan dit tekort op drie manieren gecompenseerd worden. Welke twee manieren zijn dit? Wat verstaat men onder inhaalafschrijvingen? Een DPM is op 1 januari van dit jaar aangeschaft voor een bedrag van € 16.000,–. De gebruiksduur wordt geschat op 4 jaar en de restwaarde op € 0,–. Er wordt afgeschreven met een vast bedrag per jaar. Op 1 januari twee jaar later is de aanschaffingsprijs tot € 20.000,– gestegen. Bereken de boekwaarde over alle jaren.
12. Afschrijvingsduur a. Wat is het verschil tussen de technische en economische levensduur? b. Wat verstaat men onder complementaire kosten? c. Welke kosten vallen onder de complementaire kosten? d. Waardoor zullen de complementaire kosten gedurende de gebruiksduur doorgaans toenemen? e. Geef de definitie van de economische levensduur en ligt deze met eigen woorden toe. f. Door welke factoren kan de economische levensduur van een DPM bekort worden? g. Wat verstaat men onder omlooptijd van een DPM? h. Waardoor wordt het geld dat geïnvesteerd werd in DPM's geleidelijk terugontvangen? i. Wat verstaat men onder schijninkomen? j. Wat kan een ondernemer met het schijninkomen doen tot het moment dat het DPM vervangen wordt? k. Welk gevaar bestaat er wanneer de ondernemer ondertussen het schijninkomen investeert in andere zaken? 13. Opdracht Een garagehouder gaat over tot de aanschaf van een remmentestbank die € 30.000,– kost. Er moet hiervoor een krediet opgenomen worden van € 20.000,–. Dit bedrag lost de ondernemer in 5 jaar in gelijke termijnen af. De remmentestbank wordt in 10 jaar afgeschreven. Gevraagd a. Hoeveel komt er jaarlijks door afschrijving vrij? b. Waarom worden afschrijvingen schijninkomen genoemd? c. Welk gevaar schuilt erin als de garagehouder van het schijninkomen magazijnvoorraden aanschaft? d. Hoeveel moet er jaarlijks afgelost worden? e. Hoeveel moet er uit de winst afgelost worden? 14. Afschrijvingsmethoden a. Noem de twee afschrijvingsmethoden en hun kenmerken. b. Ondanks onzekere factoren als economische levensduur, restwaarde en vervangingswaarde proberen we desondanks de juiste afschrijvingsmethode te kiezen. Welke redenen zijn hiervoor te noemen? c. Geef de formule van de afschrijving met een vast percentage van de aanschaffingswaarde. d. Waarom past men de afschrijvingsmethode met een dalend bedrag per jaar wel op personenauto's en computers toe?
15. Keuze van de afschrijvingsmethode in de praktijk a. Van welke factoren hangt de keuze van de afschrijvingsmethode af? b. Uit welke overwegingen wijkt men hier wel eens vanaf? Motiveer dit. 16. Opdracht Een DPM is 4 jaar in gebruik. De aanschaffingswaarde bedroeg € 100.000,–. De economische levensduur is op 10 jaar geschat en de restwaarde op € 0,–. a. Er is afgeschreven met een vast bedrag per jaar. Hoeveel bedroeg de jaarlijkse afschrijving? b. Na 4 jaar is de vervangingswaarde van het DPM plotseling € 120.000,– geworden. Hoeveel moet in de volgende jaren de afschrijving bedragen? c. De ondernemer gaat aan het einde van de geschatte gebruiksduur van 10 jaar inderdaad tot vervanging over. Hoeveel behoort het schijninkomen te bedragen? d. Waaruit moet het tekort gefinancierd worden? 17. Opdracht In het elektrospeciaalbedrijf wordt een DPM aangeschaft voor € 40.000,–. De ondernemer denkt het DPM 6 jaar te kunnen gebruiken en daarna voor € 10.000,– te kunnen verkopen. Hij schrijft jaarlijks 20% van de boekwaarde af. a. Hoeveel heeft hij in die zes jaar te weinig afgeschreven? 18. Opdracht Van een auto wordt 4 jaar lang 30% van de boekwaarde afgeschreven. De aanschaffingswaarde is € 30.000,–. a. Bereken de afschrijvingen en boekwaarden na 1, 2, 3 en 4 jaar. 19. Opdracht Een ondernemer heeft op 1 januari van jaar 1 voor zijn autobedrijf een inventaris ter waarde van € 25.000,– gekocht. Jaarlijks werd 5% van de aanschaffingswaarde afgeschreven. Dit gebeurde tot en met 31 december van jaar 2. Door een fout in de boekhouding is in jaar 3 de afschrijving omgezet in 5% van de boekwaarde. Op 31 december van jaar 6 wordt deze fout ontdekt en per die datum hersteld. Gevraagd a. Bereken de boekwaarde op 1 januari van jaar 3. b. Bereken de afschrijvingen aan het einde van de jaren 3, 4 en 5. c. Bereken de boekwaarde op 1 januari van jaar 6. d. Bereken wat in de jaren 3, 4 en 5 te weinig afgeschreven is. e. Bereken de afschrijving op 31 december van jaar 6. 20. Rentekosten a. Welke twee grootheden moeten we vaststellen voor het berekenen van rentekosten? b. Hoe luidt de formule voor de berekening van de rentekosten wanneer de afschrijvingsmethode met een vast bedrag per jaar toegepast wordt, er restwaarde is en gedurende de gebruiksduur de gemiddelde rentekosten doorberekend worden? c. Waarom wordt over de restwaarde niet de gemiddelde rente, maar de volle rente berekend? d. Waarom moet rente over de vervangingswaarde gecalculeerd worden? e. Welke soorten afschrijvingen kent men in de economie en waartoe dienen deze? f. Waarom zijn aflossingen geen kosten? g. Hoe komt het dat het bedrag van de aflossing doorgaans niet gelijk is aan het bedrag van de afschrijving? h. Waarom komt het bedrag van de aflossing (restant) ten laste van de winst?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
5
21. Opdracht De aanschaffingsprijs van een DPM is € 15.000,–. De gebruiksduur is 3 jaar en de restwaarde € 3.000,–. Het rentepercentage is 10%. Er wordt met een vast percentage van de aanschaffingswaarde afgeschreven. Gevraagd a. Bereken de rente op het gemiddeld geïnvesteerde vermogen. b. Bereken de rente volgens de boekwaarde. c. Ter vergelijking wordt er afgeschreven met een vast percentage van de boekwaarde. Bereken de rente volgens de boekwaarde. d. Bereken de rente op het gemiddeld geïnvesteerde vermogen. 22. Opdracht De aanschaffingsprijs van een DPM is € 15.000,–. De gebruiksduur is 3 jaar en de restwaarde € 3.000,–. Het rentepercentage is 10%. Er wordt met een vast percentage van de aanschaffingswaarde afgeschreven. De vervangingswaarde is € 18.000,–. Gevraagd a. Bereken de rente op het gemiddeld geïnvesteerde vermogen. b. Bereken de rente volgens de boekwaarde. 23. Opdracht Een ondernemer heeft een DPM gekocht van € 40.000,–. Hiervoor heeft hij een bankkrediet moeten opnemen van € 30.000,–, dat in 5 jaar met gelijke termijnen afgelost moet worden. De restwaarde wordt op € 2.000,– en de economische levensduur op 8 jaar geschat. Gevraagd a. Hoeveel moet er jaarlijks afgelost worden? b. Hoeveel komt er door afschrijving vrij? c. Hoeveel moet er uit de winst gereserveerd worden voor de aflossing van het bankkrediet? 24. Kosten van rente a. Hoewel de rentekosten als aparte kostensoort vermeld staat, is deze meestal geïntegreerd in de andere kostensoorten. Motiveer waarom dit meestal zo is.
Paragraaf 1.4 Vaste en variabele kosten 25. Vaste en variabele kosten: definities en omschrijvingen a. Waarom kunnen we diensten evenals goederen als producten beschouwen? b. Waarom zijn de afdelingen verkoop en magazijn van een autobedrijf handelsafdelingen? c. Waarom zijn de afdelingen werkplaats en schadeherstel van een autobedrijf productie-afdelingen? d. Waaruit bestaat de productie ofwel het productieproces van een productie-afdeling van een autobedrijf? 26. Kosten en uitgaven a. Definieer het begrip kosten. b. Verklaar waarom verspillingen niet tot de kosten gerekend mogen/kunnen worden. c. Geef twee voorbeelden van: kosten die tevens uitgaven zijn; kosten die geen uitgaven zijn; uitgaven die geen kosten zijn.
27. Kosten en standaardkostprijs a. Wat verstaat men onder de kostprijs van een product? b. Wat is het verschil tussen de fabricagekostprijs en de commerciële kostprijs. c. Een dealer die van zijn importeur de nieuwe auto's voor een vaste marktprijs moet aanbieden, heeft zelf geen invloed op de hoogte van de verkoopprijs. Daarom behoeft hij ook niet de kostprijs van deze auto's te weten. Bekritiseer deze uitspraak. d. Wat is het verschil tussen werkelijke hoeveelheid en standaardhoeveelheid? e. Hoe noemt men dit verschil? f. Wat is het verschil tussen werkelijke prijs en standaardprijs? g. Hoe noemt men dit verschil? h. Wat verstaat men onder de standaardkostprijs van een product? i. Worden de standaardhoeveelheden en standaardkosten voor- of nacalculatorisch bepaald? Motiveer het antwoord. j. Motiveer wat de zin is van nacalculaties. 28. Definiëring vaste en variabele kosten a. Wat is de reden waarom de kostensoorten ingedeeld worden naar vaste en variabele kosten? b. Wat verstaat men onder productie-omvang of bezettingsgraad? c. Geef een definitie van vaste kosten. d. Waarom zijn vaste kosten (tot op zekere hoogte) ongevoelig voor de productieomvang ofwel de bezettingsgraad? e. Geef een aantal voorbeelden van vaste kosten in het autobedrijf. f. Geef een definitie van variabele kosten. g. Waarom zijn variabele kosten afhankelijk van de productie-omvang ofwel de bezettingsgraad? h. Geef een aantal voorbeelden van variabele kosten in het autobedrijf. 29. Het verloop van de kosten per eenheid product bij toenemende bezettingsgraad a. Motiveer waarom de kostprijs per eenheid product in het algemeen daalt indien de bezettingsgraad toeneemt. b. Toon aan de hand van een voorbeeld aan dat: de vaste kosten een constante waarde hebben als deze uitgedrukt worden in euro's van de omzet en een variabele waarde hebben als deze uitgedrukt worden in procenten van de omzet; dit bij de variabele kosten precies tegengesteld is? 30. Opdracht Wanneer van een magazijn van een autobedrijf de onderstaande kwartaalcijfers bekend zijn, bereken dan de ontbrekende waarden en zet deze in de lege velden. Kwartaalomzet in €
Brutowinst 35% van de omzet in €
Vaste kosten
Variabele kosten
€
% van de € omzet
% van de omzet
Nettowinst in €
200.000
……….
20.000
……….
10.000
……….
……….
150.000
……….
………. ……….
……….
……….
……….
180.000
……….
………. ……….
……….
……….
……….
220.000
……….
………. ……….
……….
……….
……….
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
7
31. Opdracht Wanneer we van een werkplaats de productie-omvang van 2 500 uren in stappen van 20% laten toenemen: a. bereken dan de ontbrekende waarden en zet deze in de lege velden; b. teken dan met behulp van de waarden uit a) de grafiek van de gemiddelde kosten per uur als functie van de productie-omvang. Productieomvang
Vaste kosten
Variabele kosten
Totale kosten per uur
Totaal in €
Per uur in €
Totaal in €
Per uur in €
2.500
150.000
..........
20.000
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
..........
32. Normale bezetting a. Wat verstaat men onder het begrip `normale bezetting'? b. Wat verstaat men in de autobranche onder productiecapaciteit? c. Waarom moeten de vaste kosten en de productiecapaciteit op elkaar afgestemd zijn? d. Waarom moeten de kosten per eenheid product op basis van de normale bezetting berekend worden? e. Wat is het uitgangspunt om de normale bezetting te berekenen? f. Motiveer waarom de rationele capaciteit meestal hoger is dan de capaciteit bij normale bezetting. g. Wat zijn mogelijke redenen dat een (auto)bedrijf over een irrationele overcapaciteit beschikt? h. Waarom mogen de kosten ten gevolge van de irrationele overcapaciteit niet in de kostprijs doorberekend worden en behoren ze ten laste van de nettowinst te komen? i. Motiveer waarom de normale bezetting een schatting (prognose) is op basis van historische gegevens. j. Wat verstaat men onder integrale kostprijsberekening? k. Hoe luidt de formule voor de integrale kostprijsberekening? l. Wat verstaat men onder bezettingsverschillen en geef voor de werkplaats van een autobedrijf daarvoor een aantal mogelijke oorzaken. m. Welke voor- en nadelen zijn er verbonden aan het te hoog ofwel te laag inschatten van de normale bezetting? 33. Calculatieverschillen a. Uit welke drie geschatte factoren is de kostprijs per eenheid product opgebouwd? b. In welke drie categorieën zijn de calculatieverschillen ingedeeld? c. Geef een aantal oorzaken waardoor calculatieverlies ofwel lekkage optreedt. 34. Bezettingsverschillen a. Wat zijn bezettingsverschillen en hoe worden ze berekend? b. Hoe worden bezettingsverschillen uitgedrukt? c. Is de berekening van de bezettingsverschillen ook op de werkplaatsuren toe te passen? Motiveer dit.
35. Efficiencyverschillen a. Wat zijn efficiencyverschillen en hoe worden ze berekend? b. Wat betekenen hier de uitdrukkingen `zuinigheid' en `verspilling'? c. Is de berekening van de efficiencyverschillen ook op de werkplaatsuren toe te passen? Motiveer dit. 36. Prijsverschillen a. Wat zijn prijsverschillen en hoe worden ze berekend? b. Is de berekening van de prijsverschillen ook op de werkplaatsuren toe te passen? Motiveer dit. c. Wat is het nut van het opsporen van de hierboven genoemde verschillen? 37. Opdracht In de carrosseriebouwbedrijf is de voorcalculatorische kostprijs van een product als volgt vastgesteld: grondstoffen 5 kg. à € 14,40 per kg; directe lonen 3 uur à € 36,– per uur; machinekosten 1,5 uur à € 80,– per uur. In de periode 1 april tot 30 juni werden 800 eenheden product geproduceerd. Gevraagd a. Bereken de standaardkostprijs van een product. b. Bereken de totale voorcalculatorische kostprijs van 800 eenheden product. De totale werkelijke kosten bedroegen over deze periode: grondstoffen 4.120 kg à € 13,60 per kg is € 56.032,–; directe lonen 2.350 uur à € 38,40 per uur is € 90.240,–; machinekosten 1.230 uur à € 80,– per uur is € 98.400,–. a. Bereken de voor- of nadelige efficiencyverschillen op grondstoffen, directe lonen en machinekosten afzonderlijk en het totaal daarvan. b. Bereken de voor- en nadelige prijsverschillen op grondstoffen en directe lonen afzonderlijk en het totaal daarvan. c. Controleer uw conclusies onder c en d gevonden met behulp van de totale voorcalculatorische kostprijs en de werkelijke kosten. 38. Opdracht De manager van een quick service station heeft van een verhuurbedrijf een order weten te verwerven voor het monteren van een groot aantal trekhaken op basis van onderstaande voorcalculatie. Na het verwerken van de order heeft hij de werkelijk verbruikte hoeveelheid en werkelijke prijzen verzameld. Standaardhoeveelheid Arbeid Trekhaak Bouten/moeren Elektriciteitsdoos Elektriciteitskabel Kleinmateriaal
1,5 1 9 1 12 -
per uur per stuk per stuk per stuk per m
Standaardprijs (€/…) 32,00 228,00 1,00 10,00 0,50 2,00
per uur per stuk per stuk per stuk per m
Werkelijke hoeveelheid 1,8 1 11 1 10 -
per uur per stuk per stuk per stuk per m
Werkelijke prijs (€/…) 32,50 232,00 0,80 9,50 0,48 1,80
per uur per stuk per stuk per stuk per m
Gevraagd a. Bereken de standaardkostprijs. b. Bereken de werkelijke kostprijs.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
9
c.
Analyseer de efficiency- en prijsverschillen in de samengestelde delen.
39. Opdracht Een fabrikant maakt uitsluitend veerpakketten voor bedrijfsauto's. De normale productie bedraagt 360.000 stuks. De standaardkostprijs voor één veerpakket is als volgt opgebouwd: variabele kosten - 20 kg grondstoffen à € 6,– per kg € 120,00 - 5 uur loon à € 20,– per uur € 100,00 vaste kosten - 6 machine-uren à € 30,– per uur € 180,00 totale kosten € 400,00 Vorig jaar zijn onder andere de volgende gegevens beschikbaar gekomen: productie 300.000 veerpakketten; grondstoffenverbruik 5.800.000 kg tegen een gemiddeld betaalde prijs van € 6,10 per kg; betaald loon: 1.600.000 uur à € 20,50 per uur; voor de productie zijn 1.800.000 machine-uren gebruikt. Gevraagd a. Bereken het efficiencyresultaat in haar samengestelde delen uitgedrukt in euro's. b. Bereken het prijsverschil in haar samengestelde delen. c. Bereken het calculatieverschil. 40. Break even point (BEP) a. Wat verstaat men onder het `break even point'? b. Hoe wordt het BEP ook wel genoemd? c. Wat is het doel van het berekenen van het BEP? d. Met behulp van welke factoren is het BEP van een productie-afdeling (werkplaats) te berekenen? e. Zet deze factoren in een formule. f. Met behulp van welke factoren is het BEP van een handelsafdeling te berekenen? g. Wanneer we de inkoopwaarde van de omzet voor de productie-afdeling op nul stellen, motiveer dan waarom we dezelfde formule van het BEP voor de handelsafdeling kunnen toepassen. h. Teken een grafiek van de afzet als functie van de kosten en brutowinst met als functies de vaste kosten, de proportionele variabele kosten, de totale kosten en de brutowinst. Geef het BEP aan en arceer het verlies- en het winstgedeelte. 41. Opdracht Bereken het BEP als: a. de opbrengst € 3,– per stuk is, de variabele kosten € 1,50 per stuk zijn en de vaste kosten € 22.500,– bedragen; b. de opbrengst i1.000.000,– is, de totale variabele kosten € 400.000,– zijn, de normale productie 120.000 stuks is, de werkelijke productie en tevens de afzet 100.000 stuks is en de kostprijs € 7,50 bedraagt; c. de brutowinst 18% van de omzet is, de variabele kosten 6% van de omzet zijn en de vaste kosten € 144.000,– bedragen; d. de brutowinst 30% van de omzet is, de variabele kosten 33,33% van de inkoopwaarde zijn en de vaste kosten € 60.000,– bedragen; e. de totale omzet € 1.000.000,– bedraagt, de inkoopwaarde van de omzet € 800.000,– bedraagt, de nettowinst € 50.000,– is en de vaste kosten € 75.000,– bedragen.
42. Opdracht Van autobedrijf `Sterpoint' beschikt de werkplaatsmanager over de volgende gegevens: vaste kosten € 200.000,–; variabele kosten € 10,– per uur; opbrengst € 60,– per uur. Gevraagd a. Bereken het BEP. b. Geef het BEP grafisch weer c. Welke veronderstellingen heeft u bij de berekening van het BEP gemaakt? d. Bereken de veiligheidsmarge als de nettowinst minimaal € 50.000,– moet bedragen. 43. Opdracht Een pompstationhouder beheert ook een accessoireshop. In het boekjaar, dat hij net afgesloten heeft, had hij hierin een omzet van € 281.150,–. De brutowinst bedroeg 25% van de inkoopprijs. De vaste kosten waren € 15.000,–, terwijl de variabele kosten €16.875,– bedroegen. Gevraagd a. Druk de winst uit in procenten van de omzet. b. Druk de variabele kosten uit in procenten van de omzet. c. Bereken de nettowinst in euro's. d. Bereken het BEP. De pompstationhouder overweegt voor het komende jaar een kortingstelsel in te voeren. Bij alle aankopen zullen kassabonnen verstrekt worden. Bij inlevering van € 25,– aan kassabonnen zal de klant € 1,– terugontvangen. Men verwacht dat 25% van de kassabonnen niet ingeleverd zal worden. Gevraagd e. Bereken de nettowinst van deze accessoireshop, als verwacht mag worden dat door invoering van het kortingstelsel de omzet met 20% zal toenemen. f. Bereken hoe groot de omzet na invoering van het kortingstelsel zal moeten zijn om een even grote winst te behalen als vorig jaar. Een andere mogelijkheid tot vergroting van de omzet is het maken van meer reclame. Gevraagd g. Indien verwacht wordt dat door in plaats van een kortingstelsel per jaar € 2.000,– meer uit te geven aan reclame de omzet ten aanzien van vorig jaar met 10% zal toenemen, bereken dan de nettowinst die voor het komend jaar verwacht mag worden.
Paragraaf 1.5 Directe en indirecte kosten en verkoopprijsberekening 44. De verkoopprijs in handelsafdelingen a. Welke twee mogelijkheden zijn er om de hoogte van de verkoopprijs vast te stellen? b. Voor de berekening van de verkoopprijs heeft de ondernemer te maken met de inkoopprijs van een artikel exclusief BTW, met vrachtkosten exclusief BTW, met een opslag voor indirecte kosten over de directe kosten, met een nettowinstopslag over de kostprijs en BTW. Maak een overzicht om tot de brutoverkoopprijs te komen. c. Wat is het verschil tussen nettoverkoopprijs en brutoverkoopprijs? d. Hoe wordt de brutoverkoopprijs ook wel genoemd? e. Wat verstaat men onder `brutowinstopslag`? f. Wat verstaat men onder `rabat`? g. Wat is de feitelijke reden dat een toeleverancier rabat verleent? h. Wat verstaat men onder `korting voor contant`?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
11
i. j.
Waarom moet in verband met korting voor contant op een factuur de datum en de krediettermijn vermeld staan? Korting voor contant wordt berekend nadat het rabat op de verkoopprijs in mindering gebracht is. Maar maakt het eigenlijk uit of de korting voor contant over de nettoverkoopprijs of brutoverkoopprijs berekend wordt? Motiveer dit.
45. Opdracht Aan de ondernemer van een garagebedrijf is gevraagd een offerte te maken voor het monteren van 15 trekhaken. De ondernemer moet een berekening maken van de kostprijs en de brutoverkoopprijs. De inkoopprijs van een trekhaak is € 240,– per stuk exclusief BTW. Boven 10 stuks is het kortingspercentage 45% voor alle in te kopen trekhaken. Er wordt per trekhaak een complete kabelset gebruikt van i20,– netto exclusief BTW. Per trekhaak is 1,5 uur nodig voor montage. Het uurtarief € 54,– exclusief BTW. De indirecte kosten bedragen 10% van de directe kosten. De ondernemer wil tevens 25% winst maken op de kostprijs. Gevraagd a. Bereken de kostprijs per stuk. b. Bereken de brutoverkoopprijs per stuk bij een BTW-percentage van 19%. 46. Opdracht De ondernemer van een automaterialenzaak koopt bij een fabrikant 40 autoradio's. De nettoverkoopprijs per autoradio is € 245,–, waarop 40% rabat verleend wordt. Om concurrerend te zijn, wordt de klant 30% korting op een autoradio verleend. De BTW bedraagt 19%. Gevraagd a. Bepaal het factuurbedrag voor de ondernemer van de automaterialenzaak. b. Bepaal de verkoopprijs per radio voor de consument. c. Hoe groot is de brutowinst per radio? 47. De verkoopprijs in productie-afdelingen a. Welk verschil in verkoopprijsberekening bestaat er tussen een handelsafdeling en een productie-afdeling? b. Geef de opbouw van de verkoopprijs van het werkplaatsuurtarief en omschrijf de invloed van de aspecten hierop. c. Omschrijf welke relatie er bestaat tussen de verkoopprijs en de marktprijs. 48. Opdracht Een garagebedrijf heeft in de werkplaats 6 monteurs. Per week wordt gemiddeld 36 uur productief gewerkt, tegen een bruto-uurloon van €18,–. Het werkgeversaandeel sociale verzekeringen bedraagt 25% over het bruto-uurlonen van de monteurs. Iedere monteur heeft per jaar 5 weken verlof. Voor feestdagen, bijscholing en verzuim wordt per monteur 2 weken verlies gerekend. Het gewaardeerd loon is gesteld op € 50.000,–. De directe kosten worden op € 120.000,– geschat. De winstopslag bedraagt 22% en de BTW 19%. a. Bereken het uurtarief voor de klant. 49. Opdracht Een garagehouder ontvangt van de importeur een factuur voor 8 autoradio's. De nettoverkoopprijs bedraagt € 385,–. Het rabat is 35%. De BTW bedraagt 19%. De korting voor contante betaling is 2%.
a.
Stel de factuur samen, die de garagehouder ontvangt, bij contante betaling.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
13
2.
Investeren en financieren
Paragraaf 2.1 Inleiding 50. Inleiding – Wat verstaat men onder investeren? – Wat verstaat men onder financieren? – Hoe is een balans opgebouwd? – Waaruit bestaat het investeringsprobleem? – Waaruit bestaat het financieringsprobleem? – Wat verstaat men onder vermogensbehoefte? – Wat verstaat men onder vermogensvoorziening? – Wat verstaat men onder de financieringsstructuur van de onderneming?
Paragraaf 2.2 Investering en vermogensbehoefte 51. Investering en vermogensbehoefte – Deel de activa in naar omlooptijd van het vermogen. – Noem een aantal productiemiddelen die tot de vaste activa behoren. – Motiveer waarom grond als vast kapitaal met eigen vermogen gefinancierd dient te worden. – Motiveer waarom de overige vaste middelen behalve met eigen vermogen ook met vreemd vermogen gefinancierd kunnen worden. – Hoe luidt de belangrijkste financieringsregel? – Noem drie soorten vaste kernen uit de vlottende activa. – Waarom rekent men deze kernen tot de vaste activa? – Wat verstaat men onder ijzeren voorraad? – Met welk soort vermogen worden vlottende middelen doorgaans gefinancierd? – Waarom vergen seizoenverkopen tijdelijk een extra financiering door middel van kort krediet? – Waaruit bestaan de liquide middelen? – Waartoe dienen de liquide middelen? 52. Opdracht berekening vermogensbehoefte Ten behoeve van de afdeling verkoop is het afgelopen jaar in gebouwen en terreinen gemiddeld €500.000,– geïnvesteerd en in demonstratieauto's gemiddeld €100.000,–. De voorraad varieerde als volgt: 1 jan. € 600.000,–; 1 april € 500.000,–; 1 juli € 400.000,–; 1 okt. € 500.000,–; 31 dec. € 600.000,–. Daarvan bedroeg de ijzeren voorraad €400.000,–. De omzet verliep regelmatig. Gevraagd – Bereken hoeveel de vermogensbehoefte voor de lange termijn bedroeg. – Bepaal het verloop van de vermogensbehoefte voor de korte termijn.
–
Bereken de gemiddelde vermogensbehoefte voor de korte termijn.
53. Opdracht berekening vermogensbehoefte Ondernemer Menning van autoshop ‘Goedkoop’ wil voor de maanden februari, maart en april het benodigde vreemd vermogen berekenen. Hij beschikt daartoe over de volgende gegevens: Balans per 1 januari …. Gebouw Inventaris Voorraad Kas
€ -
200.000,– 50.000,– 140.000,– 10.000,–
€
400.000,–
Eigen vermogen Vreemd vermogen
€ -
150.000,– 250.000,–
€
400.000,–
De aanschaffingsprijs van het gebouw bedroeg destijds €240.000,–, waarop jaarlijks 2,5% van de aanschaffingsprijs afgeschreven wordt. Op de inventaris wordt maandelijks €500,– afgeschreven. Gedurende de maanden januari, februari en maart bedraagt de inkoopprijs van artikelen respectievelijk €90.000,–, €90.000,– en €60.000,–. De nettoverkoopprijs van artikelen bedraagt gedurende deze maanden respectievelijk €112.000,–, €98.000,– en €98.000,–. De brutowinst bedraagt 40% van de inkoopprijs. Het kasgeld bedraagt voortdurend €10.000,–. Omdat de nettowinst in deze maanden volledig door ondernemer Menning opgenomen wordt, neemt het eigen vermogen noch toe noch af. Omdat de debiteuren- en crediteurenposten doorgaans ongeveer even groot zijn, wordt hiermee geen rekening gehouden. Gevraagd – Bereken het benodigde vreemd vermogen voor de maanden februari, maart en april. 54. Opdracht berekening vermogensbehoefte Voor een op te richten automaterialenzaak heeft men de volgende gegevens begroot: omzet €2.000.000,– per jaar, gelijkmatig over het jaar verdeeld. Brutowinst 25% van de verkoopprijs; de voorraad moet steeds voldoende zijn voor de afzet van 2 maanden; 40% van de omzet wordt contant betaald, de rest van de debiteuren krijgt gemiddeld 1 maand krediet; de door de toeleveranciers toegestane krediettermijn is gemiddeld 2 maanden. Hiervan zal voor 75% van de inkopen gebruik gemaakt worden. Gevraagd – Bereken hoeveel vermogen deze automaterialenzaak nodig heeft ter financiering van de transacties. – Bereken hoeveel eigen vermogen gefinancierd moet worden.
Paragraaf 2.3 Investeringsselectie 55. Investeringsselectie – Wat verstaat men onder investeringsselectie? – Wat verstaat men onder cash flow?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
15
– – – – – – – – –
– –
Hoe luidt de formule van de cash flow voor ondernemers met natuurlijke persoonlijkheid? Hoe luidt de formule van de cash flow voor ondernemers met rechtspersoonlijkheid? Wat is het verschil tussen nettowinst en fiscale winst? Maak voor de cash flow een nieuwe formule waarin het economisch resultaat tot uiting komt. Maak voor de cash flow een nieuwe formule waarin de reserve tot uiting komt. Waarom heeft de cash flow uitsluitend betrekking op de vaste activa? Onder welke voorwaarden kan de cash flow voor een enkel dpm berekend worden? Definieer de terugverdientijd ofwel terugvloeiingstijd. Ondernemers kunnen de cash flow op drie manieren gebruiken. Welke drie manieren zijn dit? Wat zijn de voor- en nadelen van deze manieren? Wanneer spreekt men van interne financiering? Waarvoor is de cash flow als beoordelingsfactor te gebruiken?
56. Opdracht berekening cash flow Van een bandenspeciaalbedrijf bedroeg de winst het afgelopen jaar €50.000,–. Er is €15.000,– afgeschreven en voor privé €35.000,– opgenomen. Gevraagd – Bereken de cash flow. – Wat kan de ondernemer met dit bedrag doen? 57. Opdracht berekening terugverdientijd Ondernemer De Vries van autobedrijf ‘Zuinig’ wil een autowasinstallatie aanschaffen. Wasinstallatie A kost €120.000,– en wasinstallatie B €150.000,–. De cash flow ontwikkeling is als volgt geschat: cash flow 1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar 5e jaar
€ -
A
B
30.000,– € 40.000,– 50.000,– 35.000,– 25.000,– -
30.000,– 40.000,– 50.000,– 60.000,– 40.000,–
Gevraagd – Welke investering is als eerste terugverdiend? – Welke overwegingen doen ondernemer De Vries voor wasinstallatie A kiezen? – Welke overwegingen doen ondernemer De Vries voor wasinstallatie B kiezen?
58. Opdracht berekening economisch resultaat en cash flow Op 1 januari bedraagt het eigen vermogen €75.000,–. De rentevergoeding voor het eigen vermogen wordt op 8% gesteld. Het afgelopen jaar is €21.000,– afgeschreven. De winst bedroeg €42.000,–. Gewaardeerd loon €45.000,–. De privéopnamen bedroegen €43.000,– . Gevraagd – Bereken het economisch resultaat. – Bereken het nieuwe eigen vermogen. – Bereken de cash flow. 59. Opdracht berekening terugverdientijd De ondernemer van een autoverhuurbedrijf koopt op 1 januari van dit jaar vijf personenauto's voor €25.000,– per stuk. De economische levensduur is vier jaar. De restwaarde bedraagt €5.000,– per stuk. Aan het einde van het vierde jaar worden de auto's vervangen. Het wagenpark wordt langzaam uitgebreid. De ondernemer gebruikt uitsluitend de ontvangen afschrijvingsgelden voor de financiering van de aankoop van nieuwe of vervanging van oude auto's. Er wordt uitsluitend aan het einde van een jaar vervangen of aangeschaft. De aanschaffingswaarde, restwaarde en economische levensduur blijven steeds gelijk. Gevraagd – Hoeveel auto's kan de ondernemer op den duur maximaal exploiteren? 60. Opdracht berekening economisch resultaat en cash flow Op 1 januari bedraagt het eigen vermogen €80.000,– en op 31 december €82.000,–. De investeringsvergoeding voor het eigen vermogen bedraagt per 1 januari 9%. De winst bedraagt €35.000,–. Gewaardeerd loon €34.000,–. In het afgelopen jaar is €22.000,– afgeschreven en €2.000,– afgelost op hypotheek. Gevraagd – Bereken het economisch resultaat. – Bereken de grootte van de privéopnamen. – Bereken de cash flow. – Bereken hoeveel voor investering overblijft. 61. Opdracht berekening dividend en cash flow Het aandelenvermogen van ‘BV AUTO’ bedraagt €625.000,–. De fiscale winst bedraagt €175.000,–. De vennootschapsbelasting is 36%. Het uitgekeerde dividend bedraagt 7% van het aandelenvermogen. De tantièmes bedragen €22.000,–. De afschrijvingen bedragen €27.500,–. Gevraagd – Bereken het uitgekeerde dividend. – Bereken de te betalen vennootschapsbelasting. – Bereken de cash flow.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
17
62. Opdracht berekening dividend en cash flow Het aandelenkapitaal van autobedrijf ‘De Truck’ bedraagt €500.000,–. Vorig jaar werd een winst behaald van €175.000,–. De winstverdeling zal als volgt plaatsvinden: tantièmes: directie 10% van de nettowinst; personeel 5% van het betaalde salaris in het afgelopen jaar, groot €250.000,–. vennootschapsbelasting: over de nettowinst moet na aftrek van de tantièmes 32% vennootschapsbelasting betaald worden. dividend: de aandeelhouders krijgen 8% van het aandelenvermogen. reserve: na betaling van wat onder bovenstaande punten vermeld is, zal het bedrag dat hierna van de winst nog over is, toegevoegd worden aan de algemene reserve. Verder is nog gegeven dat de totale afschrijvingen vorig jaar €62.500,– bedroegen. Gevraagd – Bereken het bedrag dat totaal aan tantièmes uitbetaald wordt. – Bereken het bedrag dat totaal aan vennootschapsbelasting betaald wordt. – Bereken het bedrag dat aan dividend uitgekeerd wordt. – Bereken het bedrag dat aan de algemene reserve toegevoegd wordt. – Bepaal de cash flow.
Paragraaf 2.4 Bepaling vermogensbehoefte 63. Bepaling vermogensbehoefte – Hoe luidt de formule voor de gemiddelde voorraad, wanneer deze van maximaal naar nul verloopt? – Hoe luidt de formule voor de gemiddelde voorraad, wanneer deze voortdurend aangevuld wordt? – Waarom wordt de uitkomst van de berekening van een gemiddelde voorraad onnauwkeuriger naarmate het aantal meetpunten afneemt dat in de berekening gebruikt is? – Hoe luidt de formule van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in dpm's wanneer hierop met een vast percentage van de aanschaffingswaarde afgeschreven wordt? – Definieer de begrippen gemiddeld debiteuren- en crediteurensaldo. – Op welke manier is het gemiddeld debiteuren- en crediteurensaldo te berekenen? – Hoe luidt de formule van de gemiddelde kredietduur op debiteuren? – Wat verstaat men onder omzetsnelheid van de voorraad? – Hoe luidt de formule van de omzetsnelheid? – ‘Een hogere omzetsnelheid leidt altijd tot een hogere winst’. Beoordeel deze uitspraak. – Definieer het begrip gemiddelde opslagduur of gemiddelde omzetduur. – Wat verstaat men onder een geprognotiseerde balans? – Waartoe kan een geprognotiseerde balans dienen? 64. Opdracht berekening werkelijk geïnvesteerd en gemiddeld geïnvesteerd vermogen Garagehouder Veldhuis heeft een motortestunit aangeschaft ter waarde van €40.000,–. De economische levensduur schat hij op 4 jaar en de restwaarde op €5.000,–. Hij berekent het gemiddeld geïnvesteerde vermogen in de motortestunit aldus: (€40.000,– + €5.000,–) / 2 = €22.500,–.
De motortestunit wordt echter als volgt afgeschreven: € 15.000,–; eerste jaar € 10.000,–; tweede jaar € 6.000,–; derde jaar € 4.000,–. vierde jaar Gevraagd – Handelt garagehouder Veldhuis correct? Motiveer dat. 65. Opdracht berekening omzetsnelheid en omzetduur Van de afdeling verkoop van autobedrijf ‘Opdenhoek’ was afgelopen jaar de omzet tegen verkoopwaarde €5.600.000,–. De brutowinstmarge bedroeg 12% van de inkoopwaarde en de gemiddelde voorraad €100.000,– (gewaardeerd tegen inkoopprijzen). Gevraagd – Bereken de omzetsnelheid. – Bereken de gemiddelde opslagduur van de voorraad. 66. Opdracht berekening kengetallen Een ondernemer schat voor het komende jaar zijn financiële situatie ten aanzien van de voorraad, debiteuren en crediteuren als volgt in. Datum 1 1 1 1 31
Voorraad
jan. € april juli okt. dec. -
360.000,– 330.000,– 504.000,– 540.000,– 396.000,–
Saldo debiteuren
Saldo crediteuren
€ -
€ -
516.000,– 450.000,– 564.000,– 552.000,– 486.000,–
500.000,– 264.000,– 372.000,– 336.000,– 168.000,–
De omzet op krediet schat hij op €5.160.000,– en de contante verkopen op €672.000,–. De contante inkopen schat hij op €504.000,– en op rekening €2.880.000,–. Het jaar telt 360 dagen. Gevraagd – Bereken de gemiddelde voorraad. – Bereken het gemiddelde debiteurensaldo. – Bereken het gemiddelde crediteurensaldo. – Bereken de omzetsnelheid. – Bereken de gemiddelde opslagduur. – Bereken de gemiddelde kredietduur van het verstrekte leverancierskrediet. – Bereken de gemiddelde kredietduur van het genoten leverancierskrediet. 67. Opdracht berekening kengetallen Ondernemer Hout in de Gaten van het quick-service-bedrijf ‘Snel’ ontleent aan zijn administratie de volgende gegevens:
Waarde van de voorraad Te vorderen van debiteuren Verschuldigd aan crediteuren
Uitgeverij Streutker
01-01-XX
31-12-XX
€ -
€ -
20.000,– 24.000,– 28.000,–
18.000,– 30.000,– ?????
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
19
De verkopen over jaar XX bedragen €450.000,–, waarvan 20% contant verkocht wordt. De winstmarge is 30% van de omzet. In jaar XX werd op rekening €310.000,– aan crediteuren betaald. Het jaar telt 360 dagen. Gevraagd – Bereken de kredietduur die gemiddeld aan debiteuren verleend is. – Bereken het crediteurensaldo per 31-12-XX. – Bereken de kredietduur die gemiddeld door crediteuren verleend is. – Bereken de omzetsnelheid van de voorraad. – Bereken de gemiddelde opslagduur van de voorraad. 68. Opdracht berekening kengetallen Van de magazijnafdeling van autobedrijf ‘Vooruit’ werd vorig jaar van de boekhouding de volgende gegevens ontleend: voorraad per 1 jan. €120.000,–; te vorderen van debiteuren €140.000,–; te betalen aan crediteuren €80.000,–. Kwartaal
Inkopen
Betaling aan crediteuren
Verkopen
Ontvangsten van debiteuren
1 2 3 4
€ -
240.000,– 200.000,– 164.000,– 280.000,–
€ -
€ -
€ -
480.000,– 342.000,– 284.000,– 408.000,–
Totaal
€
884.000,– €
1.500.000,– €
1.514.000,–
260.000,– 192.000,– 160.000,– 292.000,–
904.000,– €
440.000,– 360.000,– 280.000,– 420.000,–
Verder is bekend dat de brutowinst 40% van de verkopen bedragen en dat voor een jaar 360 dagen gerekend wordt. Gevraagd – Bereken het gemiddelde debiteurensaldo. – Bereken de gemiddelde krediettermijn aan debiteuren. – Bereken het gemiddelde crediteurensaldo. – Bereken de gemiddelde krediettermijn van crediteuren. – Bereken de gemiddelde voorraad. – Bereken de omzetsnelheid van de voorraad. – Bereken de gemiddelde opslagduur van de voorraad. 69. Opdracht berekening vermogensbehoefte en opstelling geprognotiseerde balans Een beginnende ondernemer in auto-accessoires kan een pand kopen voor €200.000,– inclusief koopkosten. De bank wil hierop een hypothecaire lening geven van 70%. Voor de inventaris denkt de ondernemer €30.000,– nodig te hebben en aan liquide middelen €16.000,–. Uit marktonderzoek blijkt een omzet per jaar van €480.000,– haalbaar te zijn met een brutowinstmarge van 25% van de inkoopwaarde van de omzet. Ongeveer 20% van de omzet gaat op rekening; de gemiddelde debiteurentermijn is maximaal 1 maand. De inkopen gaan geheel op rekening; de gemiddelde crediteurentermijn is maximaal 15 dagen. Volgens branchegegevens is de gemiddelde omzetsnelheid van de accessoires 4. Gevraagd – Bereken hoeveel vermogen de beginnende ondernemer nodig heeft. – Bereken hoeveel krediet de beginnende ondernemer gemiddeld van zijn leveranciers krijgt.
–
Stel de geprognotiseerde balans op.
Paragraaf 2.5 Financieringsbehoefte 70. Financieringsbehoefte – Laat in een balans tot uiting komen hoe de vermogensoverdracht plaatsvindt, waarbij de activa naar omlooptijd van het kapitaal en de passiva naar omlooptijd ofwel beschikkingsduur van het vermogen opgesteld zijn. – Wat verstaat men onder een liquiditeitsbalans? – Definieer het begrip ‘omlooptijd van het vermogen’. – Hoe luidt het financieringsvoorschrift ten aanzien van de omlooptijd van het vermogen? – De vermogensoverdracht is bij de diverse rechtspersonen verschillend. Waarin zit verschil? 71. Opdracht financiering eenmanszaak Van een eenmanszaak bestaat de totale activa uit €180.000,–, het eigen vermogen uit €80.000,– en het vreemd vermogen uit €100.000,–. Gevraagd – Wanneer na privéopnamen van de nettowinst €10.000,– over blijft, hoe kan dan de balans eruit te komen zien? Er zijn verschillende mogelijkheden. 72. Opdracht financiering VOF We hebben te maken met de vermogensoverdracht in een vof. Het statutaire vermogen van ondernemer A bedraagt €120.000,– dat op €20.000,– na volgestort is; dat van ondernemer B bedraagt €80.000,– dat op €10.000,– na volgestort is. De overige activa vertegenwoordigen een waarde van €170.000,–. Gevraagd – Hoe ziet de balans er uit als A €10.000,– en B €5.000,– van de ondernemerswinst in de firma laat zitten? 73. Financiering VOF Welke mogelijkheden hebben de vennoten van vraag “72” om het eigen vermogen te laten toenemen? 74. Financiering VOF Waarom noemt men rekening-courant vreemd vermogen wanneer deze een debetoverschot vertoont? Voor de bank een creditoverschot. 75. Opdracht financiering BV Van een B.V. bedraagt de waarde van de onroerende zaak €500.000,– en de overige activa €300.000,–. Het maatschappelijk aandelenvermogen bedraagt €800.000,–, waarvan €300.000,– in portefeuille is. Gevraagd – Bereken het benodigde vreemd vermogen. – Stel de balans van deze B.V. op. 76. Financiering BV Wanneer spreekt men van agioreserve en waarom mag dit niet bij het aandelenvermogen gevoegd worden?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
21
77. Opdracht financiering BV Wanneer van de B.V. uit vraag “75” in een bepaald jaar de agioreserve €100.000,– is, stel dan de balans op. 78. Opdracht financiering BV Wanneer van de B.V. uit vraag “75” in een bepaald jaar uit de nettowinst €500.000,– gereserveerd wordt, stel dan de balans op. 79. Opdracht financiering BV Als vorige vraag, maar dan dat het pand (o.z.) hergewaardeerd wordt op €600.000,–.
Paragraaf 2.6 Kredietvormen 80. Lang vreemd vermogen – Geef de kredietvormen voor de middellange en lange termijn die voor bedrijfshuishoudingen van belang zijn. – Waarop kan een hypothecaire lening verstrekt worden? – Waaruit bestaat de zekerheid van een hypothecair krediet? – Waarom zal een financieringsinstelling vrijwel nooit meer dan maximaal 85% van de waarde van het onderpand willen financieren? – Wat verstaat men onder een onderhandse lening? – Wat zijn institutionele beleggers? Noem er enkele. – Wat verstaat men onder een schuldbekentenis? – Wat is een achtergestelde lening en wat is het doel ervan? – Wat is een obligatielening? – Waarom is een obligatielening voor motorvoertuigbedrijven niet van toepassing? – Wat verstaat men onder leasing? – Hoe ziet de jurist de leasing en hoe de econoom? – Noem de verschillen de tussen leasen en huurkoop. – Noem de twee belangrijkste leasevormen voor de motorvoertuigbranche. – Noem de kenmerken van operational lease. – Noem de kenmerken van financial lease. – Noem twee redenen waarom een ondernemer zal leasen in plaats van lenen bij een financieringsinstelling. – Noem de kredieten waarop kredietgarantie voor het midden- en kleinbedrijf verkregen kan worden. 81. Garantiekrediet – Geef van elk garantiekrediet aan: waarvoor het gebruikt kan worden; wie het verleent; de maximale kredietduur. 82. Kort vreemd vermogen – Wanneer spreekt men van leverancierskrediet? – Waarvoor kan leverancierskrediet aangewend worden? – Waarom is een leverancier vaak bereid krediet te verlenen? – Waardoor wordt de looptijd van het leverancierskrediet (krediettermijn of kredietduur) bepaald?
– – – – – – – – – – – – – – – – –
Wat is het verschil tussen ontvangen en verleend leverancierskrediet en waaruit blijkt dat? Waarvoor kan de crediteurenkern aangewend worden? Motiveer dit. Waarom stellen toeleveranciers wel kredietlimieten? Noem de nadelen van financieren met leverancierskrediet. Welke voordelen biedt leverancierskrediet ten opzichte van bankkrediet? Waarom vertegenwoordigt ontvangen leverancierskrediet de verkoopwaarde en verleend leverancierskrediet de inkoopwaarde van de goederen? Waarom zal een ondernemer streven naar een zo gering mogelijk debiteurensaldo? Geef de indeling naar afnemerskrediet. Geef enkele voorbeelden van ontvangen en verleend afnemerskrediet in de autobranche. Noem enkele motieven voor het toepassen van afnemerskrediet. Maak een balans met de volgende posten: verleend leverancierskrediet, ontvangen leverancierskrediet, verleend afnemerskrediet en ontvangen afnemerskrediet. Noem een veel voorkomende vorm van kortlopend bankkrediet. Noem de kenmerken van rekening-courantkrediet. Waarvoor wordt rekening-courantkrediet bij voorkeur gebruikt? Waarom is bij rekening-courantkrediet een kredietlimiet ingebouwd? Waaruit kan de zekerheidsstelling voor een rekening-courantkrediet zoal bestaan? Als de rekening-courant een debetsaldo vertoont, heeft de ondernemer dan een tegoed of een schuld bij de bank?
Paragraaf 2.7 Financiële kengetallen 83. Financiële kengetallen – Uit de investerings- en financieringsstructuur is de financiële positie van een onderneming af te leiden. Aan welke drie financieringsregels moet een onderneming daarvoor getoetst worden? – Welke drie kengetallen (ratio's) zijn daarvoor te gebruiken? 84. Liquiditeit – Wat verstaat men onder de liquiditeit van een onderneming? – Welke drie mogelijkheden bestaan er om de liquiditeit van een onderneming te toetsen? – Neem de gegevens over van de balans van voorbeeld 2.10. Probeer zonder hulp van het boek de liquiditeitsbalans op te stellen. Probeer zonder hulp van het boek de balansliquiditeit te beoordelen. – Waarom houdt men bij het bepalen van de balansliquiditeit wel rekening met eventuele kernen en bij het berekenen van de liquiditeitsratio's niet? – Formuleer de quick ratio en bereken dit met behulp van de balansgegevens van voorbeeld 2.10. – Formuleer de current ratio en bereken dit met behulp van de balansgegevens van voorbeeld 2.10. – Is een onderneming voldoende liquide als de quick ratio kleiner is dan 1 en de current ratio groter dan 1? Motiveer het antwoord. – Welk voordeel is er in het gebruik van de quick ratio boven de current ratio?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
23
–
– – – – – – – – – – –
Als van de liquiditeitsbalans (antwoord van vraag “c”) de voorraden binnen 2 weken met €50.000,– afnemen en alles op rekening verkocht is, waardoor de debiteurenpost met €50.000,– toeneemt, bereken dan de quick ratio en current ratio; bereken dan hoeveel procent beide ratio's veranderd zijn. Als vraag “i”, maar dan als de €50.000,– aan debiteuren op rekening bijgeschreven zijn. Een onderneming heeft liquiditeitsratio's van ±3. Toch raakt deze onderneming 6 weken na balansdatum in liquiditeitsmoeilijkheden. Geef hiervoor een mogelijke verklaring. Definieer op twee manieren het werkkapitaal. Bereken het werkkapitaal met behulp van de balansgegevens van voorbeeld 2.10. Wat is het doel van het werkkapitaal? Waarom is de liquiditeit van een onderneming beter te beoordelen met behulp van het werkkapitaal als met behulp van de current ratio? Welke nadelen kunnen verbonden zijn aan een te omvangrijke liquiditeit? Over welke mogelijkheden beschikt een ondernemer om de liquiditeit liquiditeitspositie van zijn onderneming te verbeteren? Wat is een liquiditeitsbegroting? Wat is het specifieke voordeel van een liquiditeitsbegroting boven een liquiditeitsbalans? Welke posten moeten begroot worden voor het opzetten van een liquiditeitsbegroting?
85. Opdracht liquiditeitsbalans samenstellen Een handelaar in autobanden heeft aan zijn administratie diverse gegevens ontleend. Deze staan op de gegeven balans. Verder moet de ijzeren voorraad op €120.000,– gesteld worden en de debiteurenkern op 20.000,–. Balans Winkelpand Inventaris winkel Inventaris magazijn Voorraden Debiteuren Kas Postbank
–
€
164.000,– 11.800,– 16.000,– 130.860,– 23.090,– 6.575,– 1.965,–
€
354.290,–
Eigen vermogen Hypotheek o/z Langlopende lening Crediteuren
€
120.000,– 120.000,– 65.000,– 49.290,–
€
354.290,–
Stel de liquiditeitsbalans samen.
86. Opdracht liquiditeitsbalans samenstellen Ondernemer ‘Artistiek’ heeft een spotpaintingbedrijf. Hij zit in een gehuurd pand waarvan de huur vooruit betaald wordt. Uit de onderstaande balansposten moet hij een liquiditeitsbalans opstellen. Daarbij houdt hij rekening met een ijzeren voorraad groot €40.000,– en een debiteurenkern groot €16.000,–. Balans Machines
€
40.000,–
Eigen vermogen
€
120.000,–
Gereedschappen Inventaris Kas Bank Postbank Debiteuren Huur Voorraden
31.000,– 11.400,– 4.880,– 2.360,– 3.280,– 17.600,– 800,– 43.160,– €
Langlopende lening Crediteuren Te betalen kosten
20.000,– 13.600,– 880,–
€
154.480,–
154.480,–
87. Opdracht liquiditeitsbalans samenstellen Garagehouder ‘Betaaltoptijd’ wil aan de hand van onderstaande balans de liquiditeitsbalans opstellen. De debiteurenkern wordt gesteld op €100.000,– en de crediteurenkern op 180.000,–. De ijzeren voorraad bedraagt €210.000,–. Balans Gebouwen Inventaris Vervoermiddelen Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
€
800.000,– 200.000,– 80.000,– 250.000,– 120.000,– 70.000,–
€
1.520.000,–
Eigen vermogen Hypotheek o/z LVV bank Crediteuren Bedrijfskosten Te betalen BTW
€
630.000,– 400.000,– 250.000,– 200.000,– 10.000,– 30.000,–
€
1.520.000,–
88. Opdracht liquiditeitsbalans samenstellen Van een autospuitbedrijf zijn voor dit jaar diverse balansposten en andere gegevens bekend, namelijk: op de hypotheek dient jaarlijks €10.000,– afgelost te worden op 1 april; de aflossing op de geldlening bedraagt €6.000,– per half jaar op 1 mei en op 1 november; de ijzeren voorraad bedraagt €30.000,–; de debiteurenkern wordt op €12.000,– gesteld. Balans Gebouwen Inventaris Auto Voorraden Debiteuren Kas, bank, Postbank
€
200.000,– 60.000,– 20.000,– 40.000,– 16.000,– 24.000,–
€
360.000,–
Eigen vermogen Hypotheek 8% Geldlening 5% Crediteuren Bedrijfskosten Te betalen rente
€
146.800,– 140.000,– 40.000,– 18.000,– 2.000,– 13.200,–
€
360.000,–
Gevraagd – Welk bedrag van de hypotheek en de geldlening dient tot het kort krediet gerekend te worden? – Stel de liquiditeitsbalans samen per 1 januari.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
25
89. Opdracht liquiditeitsbeoordeling Een ondernemer heeft zich gespecialiseerd in de verkoop en inbouw van autoradio's en auto-alarminstallaties. De balans van zijn onderneming ziet er als volgt uit: Balans Pand € Inventaris Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
240.000,– 32.000,– 24.000,– 16.000,– 16.000,–
€
328.000,–
Eigen vermogen Hypotheek Crediteuren
€
248.000,– 40.000,– 40.000,–
€
328.000,–
De ijzeren voorraad stelt de ondernemer op €20.000,– en de debiteurenkern op €12.000,–. Verder moeten we aannemen dat een bedrag van €4.000,– aan betalingsmiddelen normaal is om de lopende verplichtingen direct te kunnen betalen. Onder crediteuren staat voortdurend een gemiddeld bedrag van €8.000,–. Gevraagd – Beoordeel de liquiditeit van deze onderneming. – Om een betere service te kunnen verlenen overweegt de ondernemer zijn zaak uit te breiden. Een aannemer schat de verbouwing van het pand op €40.000,–. Voor de uitbreiding van de service is een inventarisuitbreiding nodig van €24.000,–. De ondernemer schat dat de ijzeren voorraad met €8.000,– zal toenemen en de debiteurenkern met €4.000,–. Hoeveel vermogen op lange termijn heeft de ondernemer voor deze uitbreiding nodig? – Hoeveel vermogen op lange termijn kwam de ondernemer al tekort? – De ondernemer besluit de uitbreiding te financieren door het hypotheekbedrag te verhogen. Hij wil tevens van de gelegenheid gebruik maken zijn onderneming liquide te maken. Met welk bedrag moet de hypotheek verhoogd worden? – Beoordeel de liquiditeit wanneer de hypotheek met €120.000,– verhoogd wordt. 90. Opdracht liquiditeit vaststellen Van autobedrijf ‘De auto’ is de volgende balans gegeven: Balans Gebouwen Inventaris Auto's Voorraden Debiteuren Kas, bank, Postbank
€
250.000,– 50.000,– 40.000,– 20.000,– 10.000,– 20.000,–
€
390.000,–
Eigen vermogen Hypotheek o/z Langlopende lening Crediteuren
€
190.000,– 100.000,– 90.000,– 10.000,–
€
390.000,–
Gevraagd – Stel de liquiditeitsbalans op. Hierbij behoeft geen rekening gehouden te worden met de debiteurenkern, crediteurenkern en ijzeren voorraad. – Is het automobielbedrijf liquide? Geef de berekening. – Bereken het werkkapitaal.
– –
Bereken de quick ratio. Bereken de current ratio.
91. Opdracht liquiditeit vaststellen Van een bedrijf zijn gegeven de balansen van 1 januari vorig jaar en van 1 januari dit jaar. Balans 1 januari vorig jaar Gebouwen Inventaris Voorraad Debiteuren Kas, bank, Postbank
€
325.000,– 75.000,– 55.000,– 25.000,– 45.000,–
Eigen vermogen € Hypotheek o/z Crediteuren
310.000,– 165.000,– 50.000,–
€
525.000,–
€
525.000,–
Balans 1 januari dit jaar Gebouwen Inventaris Voorraad Debiteuren Kas, bank, Postbank
€
335.000,– 95.000,– 50.000,– 32.000,– 20.000,–
Eigen vermogen € Hypotheek o/z Crediteuren
312.000,– 145.000,– 75.000,–
€
532.000,–
€
532.000,–
Verder is gegeven: ijzeren voorraad €20.000,–; debiteurenkern €10.000,–. Gevraagd – Stel de liquiditeitsbalans samen op 1 januari vorig jaar – Stel de liquiditeitsbalans samen op 1 januari dit jaar. – Hoe groot is de verandering in het geïnvesteerde vermogen van de vaste middelen? – Hoe groot is de verandering in het vreemd vermogen op lange termijn? – Hoeveel is de quick ratio veranderd? – Is deze verandering in de quick ratio gunstig of ongunstig? Motiveer het antwoord. – Bereken de verandering in werkkapitaal. 92. Opdracht berekening liquiditeit en cash flow Ondernemer Jansen heeft een autoreparatiebedrijf. Daarvan heeft hij de volgende balans en begroting opgesteld. Balans Werkplaats Apparatuur Inventaris Gereedschap Voorraden Debiteuren Kas, bank, Postbank
Uitgeverij Streutker
€
80.000,– 60.000,– 10.000,– 16.000,– 20.000,– 10.000,– 8.000,–
Eigen vermogen € Hypotheek Bedrijfskrediet Crediteuren
78.000,– 50.000,– 60.000,– 16.000,–
€
204.000,–
€
204.000,–
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
27
Begroting komend jaar Omzet Inkopen
€ -
400.000,– 120.000,–
Brutowinst Exploitatiekosten
€ -
280.000,– 240.000,–
Nettowinst
€
40.000,–
Gevraagd – Beoordeel de liquiditeit van deze onderneming als de voorraad binnenkort teruggebracht wordt tot de normale grootte van €6.000,–. Een totale vordering van €10.000,– op debiteuren is normaal. Bij deze beoordeling moet nog geen rekening geworden met dat wat onder vraag “b”. staat. – De hypotheek is gesloten voor een duur van 25 jaar met een jaarlijkse aflossing in gelijke bedragen. Het bedrijfskrediet is verleend voor een periode van 4 jaar, waarop maandelijks gelijke bedragen afgelost moeten worden. Hoeveel moet er jaarlijks afgelost worden? – De werkplaats wordt in 40 jaar afgeschreven, de apparatuur en inventaris in 10 jaar en de gereedschappen in 5 jaar. Bereken de totale afschrijving per jaar. – Hoe groot is het bedrag aan aflossingen dat uit de winst gereserveerd dient te worden? – Hoe hoog mogen het komende boekjaar de privéopnamen hoogstens zijn? – Waarom is het aan te bevelen dit bedrag niet geheel op te nemen? – Bepaal de cash flow van deze onderneming. 93. Opdracht balans lezen Een ondernemer heeft in een winkelcentrum een pand waarin hij auto-accessoires verkoopt. Hij heeft de volgende balansen opgesteld. Balans per 1 januari Winkelpand Inventaris Voorraden Debiteuren Kas
€
300.000,– 50.000,– 50.000,– 25.000,– 10.000,–
Eigen vermogen € Hypotheek Crediteuren
240.000,– 160.000,– 35.000,–
€
435.000,–
€
435.000,–
Balans per 31 december Winkelpand Inventaris Voorraden Debiteuren Kas
€
290.000,– 35.000,– 50.000,– 25.000,– 10.000,–
Eigen vermogen € Hypotheek Crediteuren
235.000,– 150.000,– 25.000,–
€
410.000,–
€
410.000,–
Gevraagd – Waaruit is de aflossing van de hypotheek gefinancierd? – Hoeveel is er over het afgelopen jaar in totaal afgeschreven indien niet geïnvesteerd is?
– – – – – –
Waar is de rest van de afschrijvingen voor gebruikt? Hoe groot zijn afgelopen jaar de privéopnamen geweest als de nettowinst €100.000,– was? Beoordeel de liquiditeit van de balans per 31 december. Bij de beoordeling van de liquiditeit moeten we rekening houden met een ijzeren voorraad van €40.000,– en een debiteurenkern van €15.000,–. De ondernemer wenst zijn inventaris te moderniseren. De kosten hiervan worden begroot op €100.000,–. Op welke manier zal deze investering gefinancierd moeten worden en waarom? Tot wie zou hij zich kunnen wenden en voor welk krediet zou hij in aanmerking kunnen komen? Zou een krediet met een looptijd van 5 jaar, groot €75.000,–, uit het oogpunt van liquiditeit groot genoeg zijn? Toon dit aan door middel van een nieuwe liquiditeitsbalans.
94. Opdracht liquiditeitsbegroting opstellen Een ondernemer stelt eind maart een liquiditeitsbegroting op voor het volgende kwartaal. Hij gebruikt daarvoor de volgende gegevens: de kas-, bank- en Postbanksaldi bedragen per 31 maart respectievelijk €975,–, €3.570,– en €1.230,–; de omzetten in de maanden april tot en met juli worden respectievelijk geschat op €84.000,–, €91.000,–, €86.800,– en €98.000,– en zijn alle contant. De brutowinst is 40% van de inkoopprijs. De verwachte omzet in een bepaalde maand wordt in het geheel een maand van te voren ingekocht en contant betaald; de bedrijfskosten bedragen €6.000,– plus 3% van de omzet per maand; de ondernemer heeft een 10,5% hypothecaire lening afgesloten in juli 1989, groot €60.000,–. Rentebetaling vindt plaats per 1 mei en 1 november. De halfjaarlijkse aflossingen, ad. €1.000,–, worden op dezelfde data gedaan en heeft voor de eerste keer in mei 3 jaar geleden plaatsgevonden; in april worden de in het eerste kwartaal ingehouden bedragen voor loonheffing en sociale verzekeringspremies afgedragen. De inhoudingen bedragen €2.575,–; alle bedrijfsverzekeringen worden in juni betaald, totaal €2.250,–; in april krijgt de afdeling receptie nieuw meubilair ter waarde van €3.750,–. Dit wordt contant betaald; In mei wordt de bestelauto ingeruild bij aankoop van een nieuwe auto. Bijbetaling €10.500,– Gevraagd – Stel de liquiditeitsbegroting op. Maak daarvoor gebruik van het onderstaande schema.
APRIL
MEI
JUNI
Liquide middelen Opbrengst verkopen
€
.................. € ..................
.................. € ..................
.................. ..................
Totaal beschikbaar
€
.................. €
.................. €
..................
Inkopen Bedrijfskosten
€
.................. € ..................
.................. € ..................
.................. ..................
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
29
Aflossing hypotheek Rente hypotheek Loonheffing en premies Verzekeringen Inventaris Auto
.................. .................. .................. .................. .................. ..................
.................. .................. .................. .................. .................. ..................
.................. .................. .................. .................. .................. ..................
Totaal uitgaven
€
.................. €
.................. €
..................
Beschikbare gelden Uitgaven
€
.................. € ..................
.................. € ..................
.................. ..................
Resultaat liquide middelen
€
.................. €
.................. €
..................
95. Opdracht liquiditeitsbegroting opstellen Een groothandelaar in onderdelen maakt drie keer per jaar een liquiditeitsbegroting op: op 1 november voor de periode januari tot en met april; op 1 maart voor de periode mei tot en met augustus; op 1 juli voor de periode september tot en met december. Op 1 maart beschikt de groothandelaar over de volgende gegevens voor het opzetten van de liquiditeitsbegroting voor de periode mei tot en met augustus: de liquide middelen per 1 mei zullen €45.000,– bedragen; het debiteurensaldo per 1 maart bedraagt €250.000,–; de verkopen op rekening vinden gemiddeld plaats met een krediettermijn van 2 maanden; de verkopen worden geacht plaats te vinden per het begin van de maand en zijn als volgt gepland: totaal januari februari maart april mei juni juli augustus
€ -
waarvan contant 260.000,– 275.000,– 310.000,– 370.000,– 335.000,– 390.000,– 400.000,– 450.000,–
€ -
60.000,– 75.000,– 60.000,– 70.000,– 60.000,– 40.000,– 45.000,– 75.000,–
van een aan een collega groothandelaar zal in juli €3.000,– interest ontvangen worden wegens een aan hem verstrekte lening; het ontvangen leverancierskrediet kan gemiddeld op 3 maanden gesteld worden, gemeten per begin van de maand;
het overzicht van de inkopen is: januari € 110.000,– februari - 125.000,– maart - 155.000,– april - 130.000,– mei - 180.000,– juni - 170.000,– juli - 195.000,– augustus - 225.000,–
Deze inkopen worden geacht plaats te vinden per het begin van elke maand. Bovengenoemde bedragen zijn inclusief 19% BTW. Bij de berekening deze bedragen op hele euro’s afronden!) de salarissen worden als volgt begroot: mei € 125.000,– juni 140.000,– juli 140.000,– augustus 190.000,– de algemene kosten worden als volgt begroot: mei € 25.000,– juni 15.000,– juli 18.000,– augustus 20.000,– in juli zal aan de ontvanger van de belastingen €65.000,– afgedragen worden wegens verschuldigde BTW. Gevraagd – Wat is een liquiditeitsbegroting en waar dient deze voor? – Stel de liquiditeitsbegroting op voor de periode mei tot en met augustus. Maak daarvoor gebruik van het onderstaande schema. – Wat wordt verstaan onder leverancierskrediet en wat onder afnemerskrediet? Geef van beide kredieten een voorbeeld. – De werkzaamheden en risico's verbonden aan de debiteurentegoeden kan men overdragen aan daarvoor speciaal opgerichte bedrijven. Hoe worden deze bedrijven genoemd?
Periode Omschrijving
mei
juni
juli
augustus
Beginstand liquide middelen €
............... €
............... €
............... €
...............
ONTVANGSTEN: -
............... ............... ............... ............... ...............
............... ............... ............... ............... ...............
............... ............... ............... ............... ...............
............... ............... ............... ............... ...............
............... €
............... €
..............
Totaal ontvangsten
€
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
€
...............
31
UITGAVEN: -
€
............... € ............... ............... ............... ...............
............... € ............... ............... ............... ...............
............... € ............... ............... ............... ...............
............... ............... ............... ............... ...............
Totaal uitgaven
€
............... €
............... €
..............
€
...............
Eindstand liquide middelen
€
............... €
............... €
............... €
...............
96. Opdracht liquiditeitsbegroting opstellen Automaterialenhandelaar ‘Het Oosten’ stelt een liquiditeitsbegroting op voor het vierde kwartaal van dit jaar. Hij beschikt daartoe over de volgende gegevens: de omzet voor de maanden september, oktober, november en december is begroot op respectievelijk €68.000,–, €64.000,–, €60.000,– en €68.000,–. Van deze omzetten wordt 75% contant afgerekend. De rest op rekening verkocht met 1 maand krediet. Van alle op rekening verkochte producten wordt verwacht dat het uitstaande bedrag in de daarop volgende maand ontvangen zal worden; maandelijks wordt ⅓ van de begrote kwartaalomzet besteld. De brutowinst bedraagt 30% van de omzet. De orders worden een maand van te voren geplaatst en in de maand daarop afgeleverd; dus bestelling september wordt in oktober geleverd, enzovoort. De leveranciers verlenen 1 maand krediet. De leveringen op rekening bedroegen voor september €43.800,–; de te betalen kosten worden voor oktober, november en december respectievelijk begroot op €15.800,–, €17.280,– en €14.400,–; op 1 november 1989 heeft automaterialenhandelaar ‘Het Oosten’ een lening gesloten van €70.000,– tegen 8% rente. Aflossing en rente worden telkens achteraf per 1 november betaald, voor het eerst per 1 november 3 jaar geleden. De aflossing gebeurt in 10 gelijke bedragen; in oktober, november en december wordt voor privé respectievelijk €1.600,–, €15.00,– en €1.700,– opgenomen; alleen in de maand november (dus maximaal 1 maand) kan hij beschikken over een renteloos krediet, groot €10.000,–; het bedrag aan liquide middelen bedroeg per 1 oktober €3.000,–; Gevraagd – Stel de liquiditeitsbegroting op. Gebruik daarvoor het onderstaande schema.. – Automaterialenhandelaar ‘Het Oosten’ blijkt in liquiditeitsmoeilijkheden te verkeren. In de veronderstelling dat zich dit het volgende jaar niet zal herhalen, tracht automaterialenhandelaar ‘Het Oosten’ een krediet te verkrijgen, zodat zijn tekort in een overschot, groot €900,–, zal veranderen. Hoe groot dient het aan te vragen krediet te zijn? – Welke kredietmogelijkheden staan automaterialenhandelaar ‘Het Oosten’ ter beschikking?
Periode Omschrijving ONTVANGSTEN:
OKTOBER
NOVEMBER
DECEMBER
€
................. € ................. .................
................. € ................. .................
................. ................. .................
€
................. €
................. €
..............
€
................. € ................. ................. ................. ................. .................
................. € ................. ................. ................. ................. .................
................. ................. ................. ................. ................. .................
€
................. €
................. €
.................
Beginstand liquide middelen € Overschot of tekort
................. € .................
................. € .................
................. .................
€
................. €
................. €
.................
contante verkopen debiteuren renteloos krediet
Totaal ontvangsten UITGAVEN: crediteuren kosten aflossing lening interest lening privé renteloos krediet Totaal uitgaven
Eindstand liquide middelen
97. Opdracht liquiditeitsbegroting opstellen Ondernemer Pukkel van het antiroestbedrijf ‘Tectyl’ ontleent van zijn administratie de onderstaande balansposten. Uit de bedrijfsbegroting haalt hij de volgende gegevens: omzet €840.000,–, waarvan 50% met 1 maand krediet; brutowinstopslag 25% van de verkoopprijs; inkopen €600.000,–, waarvan 40% met 2 maanden krediet; de te betalen bedrijfskosten zullen €130.000,– bedragen; van de lening moet €10.000,– afgelost worden; van de inventaris wordt 10% afgeschreven; de privéopnamen zullen €40.000,– bedragen. Balans per 1 januari .... Inventaris Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
€
30.000,– 60.000,– 40.000,– 20.000,–
Eigen vermogen € Lening Crediteuren
50.000,– 50.000,– 50.000,–
€
150.000,–
€
150.000,–
Gevraagd – Stel de liquiditeitsbegroting voor het komende jaar op. – Stel de exploitatiebegroting voor het komende jaar op. – Stel de geprognotiseerde balans per 31 december op. – Verifieer de juistheid van het eigen vermogen per 31 december.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
33
98. Opdracht liquiditeitsbegroting opstellen Ondernemer Speedy van motorpaleis ‘Gaatnietonderuit’ wil een liquiditeitsbegroting opstellen en beschikt daartoe over de volgende gegevens: november december januari februari maart
jaar 1 jaar 1 jaar 2 jaar 2 jaar 2
Begrote inkopen
Begrote verkopen
€ -
€ -
75.000,– 80.000,– 95.000,– 88.000,– 77.000,–
110.000,– 120.000,– 135.000,– 125.000,– 100.000,–
de brutowinst is gemiddeld 25% van de omzet; de krediettermijn aan debiteuren is één maand en aan crediteuren twee maanden; de begrote kosten bedragen: te betalen per maand €10.000,–; te betalen per maand 5% van de verkoop in die maand; te betalen per jaar €24.000,–; dit is over de kwartalen gelijkelijk verdeeld met als ingangsdatum 1 januari; afschrijving op gebouw en inventaris per jaar €20.000,–, wordt per maand betaald; te betalen in maart voor vennootschapsbelasting €35.000,–; de liquide middelen zullen naar schatting per 1 januari van jaar 2 €70.000,– bedragen. Gevraagd – Stel de liquiditeitsbegroting en de resultatenbegroting op voor het eerste kwartaal van jaar 2. Gebruik daarvoor het hierna volgende schema. LIQUIDITEITSBEGROTING 1E KWARTAAL JAAR 2 €
Liquide middelen per 01-01-…. ONTVANGSTEN: -
€ -
....................
.................... .................... .................... .................... €
UITGAVEN: -
KOSTEN: -
€ -
€ -
.................... .................... .................... €
....................
-
....................
.................... .................... ....................
....................
Vennootschapsbelasting
-
....................
Liquide middelen per 31-03-….
-
....................
€
....................
RESULTATENBEGROTINGBEGROTING 1E KWARTAAL JAAR 2 Brutowinst KOSTEN: -
€ -
€
....................
-
....................
€
....................
.................... .................... .................... .................... ....................
Nettowinst
99. Solvabiliteit – Waarom moet, vanwege de continuïteit een onderneming behalve liquide ook solvabel zijn? – Definieer de solvabiliteit van een onderneming. – Geef de formule van het solvabiliteitspercentage. – Op welke manier is de in vraag “c”. genoemde formule om te zetten? – Kunt u aantonen waarom het solvabiliteitspercentage minimaal 100% moet zijn? – De minimumgrens van het solvabiliteitspercentage is onder andere afhankelijk van: de stabiliteit binnen de branche; de stabiliteit van de verkoopwaarden van de activa; de kapitaalstructuur van de onderneming; het financiële beleid; de doelmatigheid van de onderneming. Geef voor elke genoemde factor een verklaring. – Noem een aantal oorzaken waardoor de solvabiliteitspositie van een onderneming kan veranderen. – Wat verstaat men onder een liquidatiebalans? Geef aan waarvoor deze bedoeld is. – Waarom is in een bedrijf meestal geen liquidatiebalans beschikbaar? – Verklaar waarom de verhouding tussen lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen geen invloed heeft op de solvabiliteit van de onderneming, maar wel op de liquiditeit. – Welke twee factoren worden bij weerstandsvermogen tegen elkaar afgewogen? – Formuleer op twee manieren het ‘aandeel eigen vermogen’ ofwel weerstandsvermogen. – Waartoe dient het aandeel eigen vermogen ofwel weerstandsvermogen?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
35
–
– – – – – – – –
Achtergestelde lening Wat is dit voor een soort lening? Wat is het doel van deze lening? Op welke voorwaarde kan een dergelijke verkregen worden? Verklaar dat door deze lening het risico voor overige schuldeisers minder wordt. Wat is het verschil tussen een liquiditeits- en een liquidatiebalans? Kan een onderneming tegelijkertijd liquide als insolvabel zijn? Verklaar uw antwoord. Kan een onderneming tegelijkertijd illiquide als solvabel zijn? Verklaar uw antwoord. Verklaar waarom illiquiditeit gemakkelijker in liquiditeit om te zetten is dan insolvabiliteit in solvabiliteit. Welke mogelijkheden heeft een ondernemer om illiquiditeit om te zetten in liquiditeit? Welke mogelijkheden heeft een ondernemer om insolvabiliteit om te zetten in solvabiliteit? Wanneer is er economisch sprake van surseance van betaling en wanneer van faillissement van een onderneming? De kredietwaardigheid van een onderneming wordt niet alleen bepaald door een goed solvabiliteitspercentage. Noem nog een aantal factoren.
100. Opdracht berekening solvabiliteitspercentage De vermogenspositie van een onderneming ziet er op 01-01-…. als volgt uit: Bezittingen
€
100.000,–
Eigen vermogen € Vreemd vermogen -
60.000,– 40.000,–
Gevraagd a. Bereken het solvabiliteitspercentage op 01-01-…. b. Bereken het solvabiliteitspercentage als één van de onderstaande gevallen zich voordoet: – door een algemene prijsstijging wordt de waarde van de bezittingen €120.000,– – door de technische ontwikkeling daalt de waarde van de apparatuur met €10.000,– – winst wordt gemaakt van €40.000,– en de eigenaren €25.000,– uit de zaak nemen – winst wordt gemaakt van €25.000,– en de eigenaren €40.000,– uit de zaak nemen – verlies wordt geleden van €20.000,– en de eigenaren €25.000,– uit de zaak nemen – een eigenaar wint €50.000,– in een loterij en stort dit bedrag als vermogensdeelname in de kas van de zaak – een nieuwe eigenaar tot de zaak toetreedt en een vermogen inbrengt van €100.000,– – een lening wordt gesloten van €30.000,– – op de bestaande lening wordt €30.000,– afgelost
101. Opdracht berekening financieringsratio’s Van een onderneming is de volgende balans bekend. Balans Terreinen Gebouwen Inventaris Vervoermiddelen Voorraad Debiteuren Kas, bank, Postbank
€
100.000,– 140.000,– 44.000,– 28.000,– 64.000,– 35.000,– 28.000,–
€
439.000,–
Eigen vermogen Hypotheek o/z Bedrijfskrediet Rekening courant Crediteuren
€
124.000,– 160.000,– 75.000,– 45.000,– 35.000,–
€
439.000,–
Verder is gegeven: de ijzeren voorraad is 70% van de totale voorraad; de debiteurenkern is 60% van de debiteuren; de crediteurenkern is 40% van de crediteuren. Gevraagd a. Stel de liquiditeitsbalans op. b. Bereken de quick ratio. c. Bereken de current ratio. d. Bereken het solvabiliteitspercentage. e. Bereken het aandeel eigen vermogen. f. Bereken het werkkapitaal. g. Geef aan of de onderneming liquide is. h. Geef aan of de onderneming solvabel is. 102. Opdracht berekening financieringsratio’s Van een autobedrijf is de onderstaande balans gegeven. Balans Vaste activa Vlottende activa Betalingsmiddelen
€
1.500.000,– 700.000,– 300.000,–
€
2.500.000,–
EV LVV KVV
€
800.000,– 1.200.000,– 500.000,–
€
2.500.000,–
Gevraagd a. Bereken het solvabiliteitspercentage. b. Bereken het aandeel eigen vermogen. c. Bereken de current ratio. d. Bereken het werkkapitaal. e. Bereken hoeveel van het werkkapitaal dient ter financiering van de vaste kernen bij: een ijzeren voorraad van €400.000,–; een debiteurenkern van €150.000,–; een betalingsmiddelenkern van €100.000,–; een crediteurenkern van €350.000,–.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
37
103. Opdracht berekeningen beoordeling financieringsratio’s Van een autobedrijf is de onderstaande balans gegeven. Balans Gebouwen Inventaris Demo’s Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
€
1.400.000,– 800.000,– 200.000,– 500.000,– 400.000,– 180.000,–
Eigen vermogen € Hypotheek o/z Garantiekrediet Crediteuren Overige kortlopende schulden
1.800.000,– 900.000,– 400.000,– 350.000,– 30.000,–
€
3.480.000,–
€
3.480.000,–
Verder is bekend: van de voorraad behoort €400.000,– tot de ijzeren voorraad; een vordering van €100.000,– op debiteuren is in deze onderneming normaal; binnen een jaar moet op de lang lopende leningen €80.000,– afgelost worden, waarvan €50.000,– op de hypotheek. Gevraagd a. Stel de liquiditeitsbalans op. b. Geef de beoordeling over de liquiditeit van de onderneming. c. Bereken het solvabiliteitspercentage. d. Bereken het aandeel eigen vermogen (twee verschillende manieren). e. Heeft het solvabiliteitspercentage oftewel aandeel eigen vermogen invloed op het verkrijgen van vreemd vermogen? f. Bereken de liquiditeit van de eerste orde. g. Beoordeel dit kengetal. h. Bereken de liquiditeit van de tweede orde. i. Beoordeel dit kengetal. j. Bereken het werkkapitaal. k. Waartoe dient het werkkapitaal?
104. Opdracht berekeningen beoordeling financieringsratio’s Ondernemer Denkruim van autobedrijf ‘Quantum’ beschikt over de volgende balansposten. Bedrijfseconomische balans per 01-01-.. Gebouwen Inventaris Demo’s Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
€
1.200.000,– 250.000,– 200.000,– 2.000.000,– 250.000,– 100.000,–
€
4.000.000,–
Eigen vermogen Hypotheek o/z LVV bank Crediteuren Rekening-courant
€
2.000.000,– 800.000,– 100.000,– 1.000.000,– 100.000,–
€
4.000.000,–
Gevraagd a. Beoordeel met behulp van ratio's de liquiditeit en solvabiliteit van de onderneming. b. Beoordeel de liquiditeit (balansliquiditeit en werkkapitaal) en solvabiliteit van de onderneming met behulp van de liquiditeitsbalans als het volgende bekend is: ijzeren voorraad €1.200.000,–; debiteurenkern €210.000,–; kern betalingsmiddelen €90.000,–; crediteurenkern €200.000,–. c. Gezien de slechte marktomstandigheden en de omvang van de voorraden, vertrouwt de huisbankier de situatie niet geheel en eist van de ondernemer een liquidatiebalans. Deze ziet er als volgt uit: Liquidatiebalans per 01-01-.. Gebouwen Inventaris Demo’s Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
d.
€
1.000.000,– 200.000,– 150.000,– 1.300.000,– 250.000,– 100.000,–
€
3.000.000,–
Eigen vermogen Hypotheek o/z LVV bank Crediteuren Rekening-courant
€
1.000.000,– 800.000,– 100.000,– 1.000.000,– 100.000,–
€
3.000.000,–
Beoordeel nu met behulp van de liquiditeit- en solvabiliteitratio's de economische positie van de onderneming. Hoe kan een ondernemer achter de liquidatiebedragen komen?
105. Rentabiliteit a. Wanneer is een onderneming rendabel? b. Uit welke drie elementen bestaat het ondernemersinkomen? c. Waarom zijn het gewaardeerd loon en de totale privéopnamen doorgaans niet aan elkaar gelijk? d. Kunt u één of meer redenen bedenken waarom niet iedere ondernemer met natuurlijke persoonlijkheid rekening houdt met vergoeding eigen vermogen? e. Wat verstaat men onder rentabiliteit? f. Welke vormen van rentabiliteit kent men in de economie? g. Geef de formules van de REV, RVV en RTV voor ondernemers met natuurlijke persoonlijkheid. h. Geef de formules van de REV, RVV en RTV voor ondernemers met rechtspersoonlijkheid.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
39
i. j. k. l. m. n.
o. p. q.
r.
s. t.
Waarin zit het verschil in rentabiliteit tussen ondernemers met natuurlijke persoonlijkheid en met rechtspersoonlijkheid? Wat verstaat men onder het hefboomeffect? Geef de formule van het hefboomeffect. Wanneer heeft financieren met vreemd vermogen een gunstige invloed op de REV? Geef in de formule van het hefboomeffect aan wanneer sprake is van een positief hefboomeffect en wanneer van een negatief hefboomeffect? Als de RTV groter is als de RVV bij een gegeven verhouding tussen eigen en vreemd vermogen, lijkt het voor de ondernemer aantrekkelijk in de onderneming zoveel mogelijk eigen vermogen te investeren ten koste van vreemd vermogen. Welke factoren zullen dit beperken? Geef de formule van de RTV waarin de brutomarge en de omloopsnelheid van het vermogen tot uiting komen. Welk verband bestaat er tussen de omloopsnelheid en de omlooptijd van het vermogen? Geef het verschil aan tussen: brutomarge; brutowinstmarge; nettowinstmarge. Wanneer op de verkoop van auto's een ‘geringe’ nettowinstmarge behaald wordt, moet de omzet zorgen voor voldoende RTV. Wanneer de omzet auto's beperkt is, moet de nettowinstmarge zorgen voor voldoende RTV. Bekritiseer deze uitspraken en geef van elke uitspraak een voorbeeld. Geef door middel van de ‘Du Pont Chart’ het verband tussen rentabiliteit, winst en omzetsnelheid van het vermogen weer. Welk verband bestaat er tussen liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit?
106. Opdracht berekening eigen vermogen en cash flow Het eigen vermogen van een onderneming bedroeg op 1 januari €60.000,–. De fiscale winst over het boekjaar was €48.000,–. Van het gewaardeerd loon van €42.000,– was €40.000,– voor privégebruik opgenomen. De afschrijvingen hebben €20.000,– bedragen. Voor de rentevergoeding over het gemiddeld eigen vermogen is 11% berekend. Gevraagd a. Bereken het eigen vermogen op 31 december. b. Bereken het economisch resultaat en geef aan of dit positief of negatief is. c. Bereken de werkelijk behaalde rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen. d. Bereken de cash flow. e. Waarvoor kan de cash flow aangewend worden? 107. Opdracht berekening rentabiliteit Van een groot autobedrijf kan uit de jaarrekening het volgende afgeleid worden: eigen vermogen op 1 januari €15.000.000,–; eigen vermogen op 31 dec. €15.000.000,–; vreemd vermogen op 1 januari €4.000.000,–; vreemd vermogen op 31 dec. €6.000.000,–; interestkosten vreemd vermogen €625.000,–; winst voor aftrek vennootschapsbelasting €2.250.000,–. Gevraagd a. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld in de onderneming geïnvesteerde eigen vermogen voor aftrek van de vennootschapsbelasting. b. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld geïnvesteerde vreemd vermogen. c. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld geïnvesteerde totale vermogen.
d.
Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld geïnvesteerde eigen vermogen na aftrek van de vennootschapsbelasting als de winstbelasting 36% bedraagt.
108. Opdracht berekening vergoeding eigen vermogen en rentabiliteit Een grossier in automaterialen heeft een werkkapitaal van €250.000,–. Hiervan is €150.000,– eigen vermogen en €100.000,– geleend geld. Over het geleende geld betaalt hij 8% rente. De nettowinst bedroeg €85.000,–. Het gewaardeerd loon wordt gesteld op €60.000,–. Gevraagd a. Bepaal de vergoeding voor het eigen vermogen. b. Bepaal de rentabiliteit van het eigen vermogen. c. Bepaal de rentabiliteit van het totale vermogen. 109. Opdracht berekening vergoeding eigen vermogen en rentabiliteit Een handelsonderneming had afgelopen jaar een gemiddeld eigen vermogen van €260.000,– en een vreemd vermogen van €240.000,–. De nettowinst bedroeg €145.000,– en het gewaardeerd loon €65.000,–. Er werd €27.500,– aan interest betaald voor het vreemd vermogen. Gevraagd a. Bereken de vergoeding voor het eigen vermogen. b. Bereken de vergoeding voor het totale vermogen. c. Bereken de rentabiliteit van het totale vermogen. 110. Opdracht berekening rentabiliteit Ondernemer Draaiknop van autoradiohuis ‘Big Sound’ wil het rendement van zijn bedrijf calculeren. Hij stelt daarvoor twee geprognotiseerde balansen op, namelijk voor 1 januari en 31 december van het komende jaar. Tevens maakt hij een geprognotiseerde exploitatiestaat. Geprognotiseerde balans 01-01-.. Pand Inventaris Bestelauto Voorraden Debiteuren Kas Bank Postbank
€
134.000,– 25.000,– 13.000,– 24.000,– 16.000,– 4.000,– 6.000,– 8.000,–
Eigen vermogen € 8% hypotheek Crediteuren Te betalen O.B. Bank
117.400,– 80.000,– 30.000,– 2.600,–
€
230.000,–
€
230.000,–
Geprognotiseerde balans 31-12-.. Pand Inventaris Bestelauto Voorraden Debiteuren Kas Postbank Bank
Uitgeverij Streutker
€
164.000,– 20.000,– 10.000,– 26.000,– 14.000,– 1.000,– 3.000,–
Eigen vermogen € 8% hypotheek Crediteuren Te betalen O.B. Bank
120.000,– 76.000,– 36.000,– 2.000,– 4.000,–
€
238.000,–
€
238.000,–
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
41
Geprognotiseerde exploitatiestaat Afschrijvingen Loonkosten Interest Autokosten Huisvestingskosten Algemene kosten Nettowinst
€
16.000,– 50.000,– 8.000,– 6.000,– 2.000,– 10.000,– 84.000,–
€
176.000,–
Netto-omzet Inkoopwaarde Brutowinst
€
880.000,– 704.000,– 176.000,–
€
176.000,–
Gevraagd a. Bereken het economisch resultaat als het gewaardeerd loon gesteld wordt op €76.000,– en 8% interest berekend wordt als vergoeding voor het gemiddeld eigen vermogen. b. Bereken de REV. c. Bereken de RVV. d. Bereken de RTV. 111. Opdracht berekening financieringsratio’s De ondernemer van een automobielbedrijf presenteert de volgende balans en resultatenrekening over het afgelopen jaar. BALANS PER 31-12-..... Gebouwen Machines Inventaris
€ -
625.000,– 110.000,– 60.000,– €
795.000,–
Vlottende activa
-
725.000,–
Liquide middelen
-
85.000,–
€
1.605.000,–
€
675.000,–
-
480.000,–
-
450.000,–
€
1.605.000,–
Vaste activa Voorraden Debiteuren
Aandelenvermogen Reserves
€ -
€ -
500.000,– 225.000,–
290.000,– 385.000,–
Eigen vermogen Leningen Hypotheek o.z.
€ -
155.000,– 325.000,–
Lang vreemd vermogen Crediteuren Rekeningcourant Kort vreemd vermogen
€ -
255.000,– 195.000,–
RESULTATENREKENING Omzet Kostprijs van de omzet
€ -
3.200.000,– 2.750.000,–
Bedrijfsresultaat Betaalde rente
€ -
450.000,– 80.000,–
Winst voor belasting Vennootschapsbelasting
€ -
370.000,– 180.000,–
Winst na belasting
€
190.000,–
Gevraagd a. Bereken de quick ratio. b. Bereken de current ratio. c. Bereken het werkkapitaal. d. Bereken de RTV. e. Bereken de REV. 112. Opdracht berekening en beoordeling rentabiliteit Ondernemer Koolwaterstof produceert in zijn fabriek imitatie-uitlaten voor de Nederlandse markt. Hij wil de ontwikkelingen in zijn bedrijf goed in de gaten houden en stelt daarvoor een geprognotiseerde balans op. Uiteraard doet hij dit naar aanleiding van gegevens van het huidige jaar en de toekomstverwachting die hij daarbij heeft. Geprognotiseerde balans per 01-01-.. Gebouwen Machines Voorraden Debiteuren Kas, Postbank, bank
€
150.000,– 90.000,– 105.000,– 57.000,– 21.000,–
€
423.000,–
Eigen vermogen Hypotheek Crediteuren
€
294.000,– 75.000,– 54.000,–
€
423.000,–
Verdere gegevens over het huidige jaar zijn: nettowinst €105.000,–; gewaardeerd loon €72.000,–; privé-uitgaven €78.000,–; privéstorting €4.500,–. Gevraagd a. Bereken het eigen vermogen op 1 januari van het huidige jaar. b. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen, als u weet dat rente over het eigen vermogen hier niet tot de bedrijfskosten gerekend is. c. Geef uw oordeel over deze rentabiliteit. d. Als een rendement van 8% over het eigen vermogen normaal is, hoeveel procent blijft er dan over voor risicovergoeding? e. Ondernemer Koolwaterstof wil vanwege de efficiency zijn bedrijf in het begin van het komende jaar aanpassen. De verbouwing wordt op €18.000,– geraamd. Voor de gewenste efficiencyverhoging is een nieuwe machine nodig ter waarde van €21.000,– . De voorraad zal daardoor stijgen met een bedrag van €15.000,–. Hij schat dat de vorderingen op debiteuren zullen oplopen tot €66.000,–. Om zijn onafhankelijkheid te waarborgen, wil hij zijn schuld aan zijn crediteuren terugbrengen tot €36.000,–. Welk bedrag zal ondernemer Koolwaterstof moeten lenen om dit te financieren?
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
43
f.
g.
h.
Hij kan een bedrag van €90.000,– lenen tegen 8% per jaar. Hierop moet hij €9.000,– per half jaar aflossen. Is de lening uit liquiditeitsoogpunt groot genoeg? Hierbij moeten we aannemen dat het bedrag van de uitstaande vorderingen en de voorraden niet terug zullen lopen. Op een leverancierskrediet van €36.000,– kan regelmatig gerekend worden. Op de gebouwen wordt jaarlijks €4.500,– afgeschreven. Oude en nieuwe machines worden binnen 8 jaar afgeschreven. De restwaarde wordt verwaarloosd. Hoeveel aan afschrijvingen vloeit per jaar in de onderneming terug? Waaraan zullen deze bedragen besteed worden?
113. Opdracht berekening vergoeding eigen vermogen en rentabiliteit Ondernemer Menning van automaterialenzaak ‘Het Oosten’ beschikt over de volgende resultatenrekening. Resultatenrekening Netto-omzet Inkoopwaarde
€ -
1.000.000,– 700.000,– €
300.000,–
Totale kosten
-
225.000,–
Nettowinst
€
75.000,–
Brutowinst Kosten: - lonen, sociale premies, enz. - huur, verwarming, enz. - afschrijving verbouwing - reclame, vervoer, enz. - afschrijving inventaris, auto - interest
€ -
160.000,– 20.000,– 9.000,– 20.000,– 8.000,– 8.000,–
Verder is gegevens: eigen vermogen 1 januari €86.000,– eigen vermogen 31 december €88.000,– totaal vermogen 1 januari €330.000,– totaal vermogen 31 december €450.000,– gewaardeerd loon €60.000,– rente lang krediet 8% Gevraagd a. Hoeveel behoorde de vergoeding over het gemiddeld eigen vermogen te zijn bij de gegeven rentestand? b. Bereken het economisch resultaat. c. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen. d. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld totaal vermogen. 114. Opdracht berekening en beoordeling rentabiliteit Ondernemer Automaat had afgelopen boekjaar een gemiddeld totaal vermogen van €1.000.000,–, waarvan €600.000,– vreemd vermogen, tegen een rente van 10% per jaar. Zijn nettowinst bedroeg over dat jaar €60.000,–. Met deze nettowinst is bij de vermogenssamenstelling reeds rekening gehouden. Gevraagd
a. b. c.
d.
Bereken over het afgelopen boekjaar de REV. Bereken over het afgelopen boekjaar de RTV. Op 1 januari van dit jaar vergroot hij zijn vermogen met €200.000,–. De RTV blijft ongewijzigd. Bereken voor dit jaar de REV, indien de €200.000,– als vreemd vermogen aangetrokken wordt tegen een rente van 10%. Waardoor is dit jaar de REV gestegen ten opzichte van vorig jaar?
115. Opdracht berekening vermogen, winst en rentabiliteit De begin- en eindbalansen van ‘NV AUTO’ zien er na winstverdeling als volgt uit: Balans per 01-01-.. (bedragen x €1.000,–) Gebouwen Terreinen Inventaris Demo's Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
4.000 2.000 500 400 2.000 900 200
Maatschappelijk aandelenvermogen Aandelen in portefeuille Geplaatst aandelenvermogen Algemene reserve Agioreserve 8% Hypothecaire lening 7% Obligatielening Voorzieningen Crediteuren Overige kortlopende schulden
5.000 2.000 3.000 1.700 500 1.200 1.500 500 900 700
10.000
10.000
Balans per 31-12-.. (bedragen x €1.000,–) Gebouwen Terreinen Inventaris Demo's Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
4.800 2.000 700 500 2.600 1.000 400
Maatschappelijk aandelenvermogen Aandelen in portefeuille Geplaatst aandelenvermogen Algemene reserve Agioreserve 8% Hypothecaire lening 7% Obligatielening Voorzieningen Crediteuren Overige kortlopende schulden
12.000
5.000 1.000 4.000 2.000 800 1.400 1.400 500 1.000 900 12.000
Gevraagd a. Bereken het eigen vermogen van deze onderneming per 1 januari en per 31 december. b. Bereken het gemiddeld eigen vermogen. c. Bereken het gemiddeld totale vermogen. d. De winst bedroeg €1.500.000,–. De kosten van het leverancierskrediet bedroegen €20.000,–. De aflossing op de hypothecaire lening en op de obligatielening vonden op 1 juli plaats. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld eigen vermogen. e. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld totale vermogen. 116. Opdracht berekening en toelichting rentabiliteit Van ‘NV Auto’ zijn de balansen per 1 januari en per 31 december gegeven. Om de diverse rentabiliteitratio's te kunnen bepalen, zijn de volgende gegevens bekend:
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
45
de betaalde rente die ten laste van de winst- en verliesrekening kwam, bedroeg €200.000,–; de behaalde nettowinst, groot €700.000,–, was als volgt verdeeld: vennootschapsbelasting €200.000,–; dividend en tantièmes €300.000,–; winstreserve €200.000,–; Balans per .......... (bedragen x €1.000.000,–) 1 jan
Diverse activa
5.0
5.0
31 dec 6.0
1 jan Aandelenvermogen Winstreserve Herwaarderingsreserve Crediteuren Nettowinst
6.0
1.5 1.0 0.5
31 dec
2.0
1.5 1.0 0.6 2.2 0.7
5.0
6.0
Gevraagd a. Bepaal aan de hand van de gegevens het eigen vermogen en het vreemd vermogen van NV Auto per 31 december na winstverdeling. b. Bereken de rentabiliteit van het gemiddeld totale vermogen voor aftrek van de vennootschapsbelasting. Voor het gemiddeld vermogen mag aangenomen worden dat dit het gemiddelde is van de balans van 01-01-…. en de balans van 31-12-…. na winstverdeling. c. Bereken de rentabiliteit van het eigen vermogen voor aftrek van de vennootschapsbelasting dat gemiddeld in NV Auto aanwezig was. d. Bereken de rentabiliteit van het eigen vermogen na aftrek van de vennootschapsbelasting dat gemiddeld in NV Auto aanwezig was. e. Verklaar waarom de uitkomst van vraag “c”. hoger is dan die van vraag “b”. f. Licht het antwoord toe met een berekening en neem daarbij de uitkomst van vraag “b”. als uitgangspunt. 117. Opdracht berekening rentabiliteit en omloopsnelheid vermogen Een toeleveringsbedrijf van autofabrikanten publiceerde de volgende balans per 31-12-…. Balans per 31-12-.. (bedragen x €1.000,–) Gebouwen Machines Diverse activa Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
3.000 9.000 200 3.000 2.800 500
18.500
Maatschappelijk aandelenvermogen Aandelen in portefeuille Geplaatst aandelenvermogen Algemene reserve 9% Hypothecaire lening 12% Obligatielening Bank Crediteuren Nettowinst
8.000 4.000 4.000 6.000 1.000 3.500 1.000 2.000 1.000 18.500
Verder is bekend: de winst is gelijkmatig over het jaar verkregen. Van de overige posten op de balans moet aangenomen worden dat het jaargemiddelde overeenkomt met de balansbedragen; de kosten van het bankkrediet bedroegen €120.000,–; de kosten van het leverancierskrediet bedroegen €170.000,–; de vennootschapsbelasting wordt buiten beschouwing gelaten. Gevraagd a. Bereken het gemiddeld eigen vermogen over dit jaar. b. Bereken de RTV (1 december). c. Bereken de RVV (1 december). d. Bereken de gemiddelde REV met behulp van de formule die het verband aangeeft tussen REV, RTV en RVV. e. De omzet bedroeg €40.000.000,–. Bereken de nettowinstmarge in procenten (1 december). f. Bereken de omloopsnelheid van het vermogen (1 december). g. Welke grootheid kan met behulp van de antwoorden e. en f. berekend worden? 118. Opdracht berekening rentabiliteit en opstelling/beoordeling Du Pont Chart Van autobedrijf ‘Ligtgoed’ zien de balansen per 01-01-.. en per 31-12-.. en de resultatenrekening over dat boekjaar er als volgt uit. Balans per 01-01-.. (bedragen x €1.000,–) Gebouwen Inventaris Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
945 600 1.320 540 75
Aandelenvermogen Agioreserve Winstreserve 9% Obligatielening Crediteuren
3.480
960 240 420 1.200 660 3.480
Balans per 31-12-.. (bedragen x €1.000,–) Gebouwen Inventaris Voorraden Debiteuren Betalingsmiddelen
900 800 1.600 600 100
Aandelenvermogen Agioreserve Winstreserve 9% Obligatielening Crediteuren
4.000
1.250 350 600 1.100 700 4.000
Resultatenrekening (bedragen x €1.000,–) Interest Afschrijving pand Afschrijving inventaris Overige kosten Nettowinst
100 50 100 1.250 300
Omzet Inkoopwaarde van de omzet
Brutowinst Boekwinst verkochte inventaris 1.800
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
10.800 8.800
2.000 200 1.800
47
Nadere gegevens zijn: de kosten van het ontvangen leverancierskrediet waren €13.000,–. Dit bedrag is niet begrepen in het interestbedrag op de resultatenrekening; als gemiddeld geïnvesteerd vermogen moet het gemiddelde van deze posten van beide balansen genomen worden. Gevraagd a. Bereken de RTV. b. Bereken de omloopsnelheid van het gemiddeld eigen vermogen. c. Bereken de nettowinst in procenten van de omzet. d. Welke relatie bestaat er tussen de omloopsnelheid van het eigen vermogen, de nettowinst in procenten van de omzet en de rentabiliteit van het eigen vermogen? e. Teken de Du Pont Chart, bereken de ontbrekende waarden en vul de Du Pont Chart in. f. Becommentarieer de waarden in de Du Pont Chart en analyseer bij te grote afwijkingen de oorzaak. 119. Opdracht opstelling en becommentariëren Du Pont Chart Toeleverancier ‘NV Elektronica’ produceert hardware voor autofabrikanten. Uit het jaarverslag zijn de onderstaande balans en resultatenrekening overgenomen. Balans (bedragen x €1.000,–) Gebouwen Inventaris Voorraden Debiteuren Vooruitbetalingen Liquide middelen
2.000 400 4.000 600 500 500
Aandelenvermogen Algemene reserve Herwaarderingsreserve Voorzieningen Schulden lange termijn Schulden korte termijn
8.000
2.000 350 650 400 4.000 600 8.000
Resultatenrekening (bedragen x €1.000,–) Omzet Kostprijs van de omzet (excl. interest en afschrijvingen)
6.000 4.000
Bruto bedrijfsresultaat Afschrijvingen
2.000 600
Netto bedrijfsresultaat Bijzondere opbrengsten
1.400 200
Interest vreemd vermogen
1.600 800
Winst voor belasting Vennootschapsbelasting
800 300
Winst na belasting
500
Voor de hierna gevraagde berekeningen moet aangenomen worden dat het gemiddeld eigen en vreemd vermogen over het hele jaar gelijk zijn. Gevraagd a. Bereken de REV voor belastingen (2 december). b. Bereken de RTV voor belastingen (2 december). c. Bereken de RVV (2 december). d. Is hier sprake van een positieve of negatieve werking van het hefboomeffect. Waardoor wordt dit veroorzaakt? e. Bereken de brutomarge (2 december). f. Bereken de omloopsnelheid van het totale vermogen (2 december). g. Bereken met behulp van de antwoorden e. en f. de RTV (2 december). h. Teken de Du Pont Chart, bereken de ontbrekende waarden en vul de Du Pont Chart in. i. Becommentarieer de waarden in de Du Pont Chart en analyseer bij te grote afwijkingen de oorzaak.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
49
120. Opdracht opstelling en becommentariëren Du Pont Chart Voor deze opgave moet uitgegaan worden van de gegevens van opdracht “110”. Gevraagd a. Hieronder staat de Du Pont Chart afgedrukt. Vul de bekende gegevens uit opdracht 61 hierin in. Bereken de ontbrekende waarden en vul deze eveneens in. b. Verifieer de uitkomst van de RTV volgens de Du Pont Chart met de uitkomst van de RTV van opdracht “110d”. Bij afwijking is één van de antwoorden fout! c. Welke functie heeft de Du Pont Chart als managementinstrument? d. Becommentarieer de waarden in de Du Pont Chart en analyseer bij te grote afwijkingen de oorzaak.
121. Opdracht opstelling en becommentariëren Du Pont Chart Voor deze opgave moet uitgegaan worden van de gegevens van opdracht “111”. Gevraagd a. Hieronder staat de Du Pont Chart afgedrukt. Vul de bekende gegevens uit opdracht 62 hierin in. Bereken de ontbrekende waarden en vul deze hierin in. b. Verifieer de uitkomst van de RTV volgens de Du Pont Chart met de uitkomst van de RTV opgave “111d”. Bij afwijking is één van de antwoorden fout. c. Becommentarieer de waarden in de Du Pont Chart en analyseer bij te grote afwijkingen de oorzaak.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
51
Paragraaf 2.8 Waar de bank vooral op let 122. Waar de bank vooral op let – Op welke hoofdlijnen zal de bank letten wanneer een ondernemer een krediet voor zijn bedrijf aanvraagt? – Noem ten minste 4 elementen die de bank als informatie wil hebben bij een kredietonderzoek. – Wat verstaat men onder het (bruto-)bedrijfskapitaal ofwel werkkapitaal? – Wanneer een deel van de voorraden met eigen vermogen gefinancierd is, hoe wordt dan het (bruto-)bedrijfskapitaal ofwel werkkapitaal gedefinieerd? – Omschrijf onder welke voorwaarde van het werkkapitaal een ondernemer wil financieren. – Welke invloed heeft de kwaliteit van de liquiditeitsbegroting op de verkrijging van een bankkrediet? – Welke invloed hebben de kostprijs en de kostprijsberekening op de verkrijging van een bankkrediet? – Op welke wijze kan een ondernemer inzicht verstrekken in de structuur van de kostprijs? – Welke invloed heeft het omslagpunt op de verkrijging van een bankkrediet? – Welke invloed heeft de veiligheidsmarge op de verkrijging van een bankkrediet? – Welke invloed hebben afschrijvingen op de verkrijging van een bankkrediet?
3.
Exploitatierekening
Paragraaf 3.1 Inleiding 1.
Inleiding a. Hoe wordt een exploitatierekening ook wel genoemd?
Paragraaf 3.2 Exploitatierekening: functie en doel 2.
Inleiding a. Wat is het doel van een exploitatierekening? b. Stel van de onderstaande posten de exploitatierekening samen. Omzet, kosten van de omzet, vennootschapsbelasting, personeelskosten, huisvestingskosten, promotiekosten, vervoerskosten, verzekeringen, automatiseringskosten, algemene kosten, afschrijvingen, rentekosten, renteopbrengsten.
3.
Opdracht financiële bedrijfsbeoordeling natuurlijk persoon Van een personenautodealer met natuurlijke persoonlijkheid zijn de balans en resultatenrekening gegeven. Bedrijfseconomische balans Grond Gebouwen Inventaris/apparatuur Voorraad auto's nieuw Voorraad auto's gebruikt Voorraad onderdelen Debiteuren Liquide middelen
€
335.160 279.944 89.000 247.692 325.687 70.594 123.923 51.635
Eigen vermogen € Vreemd vermogen lang Vreemd vermogen kort (rente hoog) Vreemd vermogen kort (rente laag)
380.909 609.454
€ 1.523.635
€
1.523.635
€
956.755 0
€
956.755
380.909 152.364
Resultatenrekening Loonkosten € Energie- en onderhoudskosten Afschrijving onroerend zaak Afschrijving incourante onderdelen Afschrijving inventaris/apparatuur Onderhoudskosten inventaris/apparatuur Milieukosten Overige kosten Rentekosten vreemd vermogen Bijzondere lasten Nettowinst (fiscale winst)
303.750 24.467 20.360 26.700 3.530 8.900 3.113 185.884 90.656 0 289.395
€
956.755
Brutowinst Bijzondere baten
Gevraagd
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
53
a. b. c. d.
e.
4.
Bereken het economisch resultaat als het gewaardeerd loon /90.000,– en de rentevergoeding voor eigen vermogen 20% bedragen. Bereken de exploitatiekosten. Bereken het bedrijfsresultaat. Bereken de financiële kengetallen: cash flow; terugvloeiingstijd; solvabiliteitspercentage; quick ratio; current ratio; rentabiliteit eigen vermogen; rentabiliteit vreemd vermogen; rentabiliteit totaal vermogen. Beoordeel aan de hand van de uitkomsten de financiële positie van deze ondernemer.
Opdracht financiële bedrijfsbeoordeling rechtspersoon Van een personenautodealer met rechtspersoonlijkheid zijn de balans en resultatenrekening gegeven. Bedrijfseconomische balans Grond Gebouwen Inventaris/apparatuur Voorraad auto's nieuw Voorraad auto's gebruikt Voorraad onderdelen Debiteuren Liquide middelen
€
€
1.053.407 942.972 103250 1.680.769 1.302.750 112.415 593.397 247.249
Eigen vermogen Vreemd vermogen lang Vreemd vermogen kort (rente hoog) Vreemd vermogen kort (rente laag)
6.036.210
€
2.112.673 2.112.673 1.207.242 603.621
€
6.036.210
€
1.867.463 80.000
€
2.947.463
Resultatenrekening Loonkosten € 1.080.000 Energie- en onderhoudskosten 76.899 Afschrijving onroerend zaak 68.580 Afschrijving incourante onderdelen 30.975 Afschrijving inventaris/apparatuur 5.621 Onderhoudskosten inventaris/apparatuur 10.325 Milieukosten 5.473 Overige kosten 890.096 Rentekosten vreemd vermogen 289.738 Bijzondere lasten 0 Nettowinst (fiscale winst) 314.598 € 2.947.463 Gevraagd a. Bereken de exploitatiekosten. b. Bereken het bedrijfsresultaat.
Brutowinst Bijzondere baten
c.
d.
Bereken de financiële kengetallen: cash flow; terugvloeiingstijd; solvabiliteitspercentage; quick ratio; current ratio; rentabiliteit eigen vermogen; rentabiliteit vreemd vermogen; rentabiliteit totaal vermogen. Beoordeel aan de hand van de uitkomsten de financiële positie van deze ondernemer.
Uitgeverij Streutker
Vragen & Opdrachten, Financieel Management
55