Ng 175
November 1914
MAANDBLAD van den
Nederlandschen Journalistenkring REDACTIE: eene commissie uit het Bestuur, bestaande uit de heeren HENRI DEKKING, C. K. ELOUT en Mr. G. KELLER. Bijdragen moeten, om in 't eerstvolgend nummer te worden opgenomen, vóór den 20 sten van iedere maand in 't bezit zijn van den Secretaris der Commissie van Redactie: Mr. G. KELLER, Frans van Mierisstraat 122, Amsterdam.
Het secretariaat van den Nederlandschen Journalistenkring is gevestigd bij den heer D. KOUWENAAR, Valeriusstraat 84, Amsterdam. INHOUD. Officiëele M e d e d e e l i n g e n : Bestuursvergadering 28 November 1914. Rekening Nederl. Journalistenkring over 1913. Rekening Ondersteuningsfonds over 1913. Ledenlijst. Binnenland: Een bedenkelijke fout in de moderne verslaggeverij. Een ontslag. Hoofdredactie en Uitgevers. Weekblad De Amsterdammer. Zaak-Prell. Achteruitzetting der pers. Buitenland: De Duitsche pers in den oorlog. Internationale Persvereeniging. P e r s o n a l i a en B e r i c h t e n .
Officiëele Mededeelingen. Bestuursvergadering (spoedvergadering) op Zaterdag 28 November te 's-Gravenhage, des avonds te 8 uur. Aanwezig KOUWENAAR,
de
bestuursleden
KELLER,
PLEMP VAN DUIVELAND,
ELOUT, DEKKING, VINKESTEIJN
en
BOERSMA, benevens de gedelegeerde voor Amsterdam (BARENBROEK). Afwezig met kennisgeving het bestuurslid VAN RIEMSDIJK, en de gedelegeerden voor Rotterdam (VOOGD), den Haag (BELINFANTE) en Utrecht (VAN AMSTEL). Ingekomen waarin deze het Bestuur uitgesproken
was een schrijven van het Kringlid PRELL, zijn dank betuigt voor de bemoeiingen van in zake de tegen hem door De Telegraaf beschuldiging van spionnage.
Medegedeeld werd dat door het dagelijksch bestuur een schrijven is gericht tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, naar aanleiding van klachten van het PersbureauVaz Dias. In dat schrijven is den Minister verzocht wel te willen bevorderen, dat het Ned. Correspondentiebureau
(directie Belinfante & Vas Dias) en voornoemd Persbureau op denzelfden voet zullen worden behandeld, óók wat betreft de mededeeling van Regeeringswege van berichten betreffende de buitengewone tijdsomstandigheden. Tevens bleek ter vergadering, dat een nieuwe regeling tusschen beide bureaux aanstaande (of wellicht reeds getroffen) is, welke de verwachting wettigt dat het Bestuur voortaan gespaard zal blijveu voor de klachten die telkens weder, van weerszijden, bij het Bestuur werden ingebracht, en onderzocht moesten worden. Tengevolge van de bemoeiingen van het Kringbestuur, ten deze vertegenwoordigd door het bestuurslid ELOUT, heeft de directie van (nu wijlen) het Nieuwsblad voor Nederland aan de oud-redactieleden van dat blad drie maanden salaris uitbetaald na den dag van opzegging, in plaats van een halve maand zooals oorspronkelijk bepaald was. (Eene uitvoeriger mededeeling hieromtrent vindt men elders in dit nummer van het Maandblad). Mondeling was reeds vroeger van de zijde der betrokken collega's getoond, dat zij met dit resultaat, gezien de omstandigheden, ingenomen zijn; in deze vergadering was hiervan ook een schriftelijk bewijs van een hunner ontvangen. Aan voornoemde directie is de dank van het Kringbestuur gebracht voor hare welwillende medewerking. Officieus was de tusschenkomst van het Kringbestuur gevraagd voor de organisatie van eene reis van een beperkt aantal Nederlandsche journalisten, op kosten der Duitsche Regeering, door Duitschland, ten einde onzen dagbladschrijvers de gelegenheid te geven zich met eigen oogen te overtuigen van de toestanden daartelande, met name in de nijverheid, en wat betreft de ziekenhuizen, de interneeringskampen en wellicht ook aan het front. Het Kringbestuur besloot, met het oog op de tijdsomstandigheden en als neutrale vertegenwoordiging van de pers van een neutraal land, hiertoe zijne bemiddeling niet te moeten verleenen. Door den Minister van Binnenlandsche Zaken was aan het Kringbestuur meegedeeld, dat de Regeering er prijs op stelt, dat de Nederlandsche pers zich door eigen aanschouwing een onafhankelijk oordeel zal vormen omtrent den toestand van de Belgische vluchtelingen in de provinciën Noordbrabant en Zeeland. Zij wil daartoe een beperkt gezelschap van vertegenwoordigers van dagbladen — in het geheel 12 personen — in de gelegenheid stellen om gedurende een driedaagschen tocht de vluchtelingen-verblijven in die provinciën (Zeeuwsch-Vlaanderen inbegrepen) te bezoeken. Besloten werd, dat het Kringbestuur hiertoe zijne bemiddeling zal verleenen.
376
MAANDBLAD
Het hoofddoel van de vergadering was de behandeling van eene aanvrage om financieelen steun voor de Belgische collega's, die tengevolge van den oorlogstoestand in hun land geheel of gedeeltelijk werkloos zijn en zonder middelen. De aanvrage ging uit van den heer DUMONT, president van de Association de la Presse Beige, en werd ondersteund door den heer WOUTERS, directeur van de Peuple. Bij de uitvoerige gedachtenwisseling bleken alle bestuursleden van oordeel dat de Kring de gevraagde hulp niet mag weigeren. De middelen van den Kring zijn echter niet groot, terwijl het méér-vermogende Ondersteuningsfonds, volgens zijne Statuten, alleen aan de leden van den Kring mag ten goede komen. Het meest werd daarom gevoeld voor het denkbeeld om onder de leden eene algemeene inschrijving te openen. De Kring zou dan als eerste met een flink bedrag op de lijst kunnen teekenen. In hoofdzaak zou de inschrijving zich richten tot de leden van den Kring individueel. Men hoopt dat zij in grooten getale bereid zullen zijn te teekenen voor een gift in eens, of — liever nog — voor eene maandelijksche bijdrage, zoodat het Kringbestuur voor eenigen tijd geregeld beschikking zal hebben over een bepaald bedrag. Door die persoonlijke bijdragen zou — naar het oordeel van het Bestuur — het karakter onzer confraterneele hulp ook verhoogd worden. Verder zou men hulp kunnen vragen aan de plaatselijke Journalistenvereenigingen hiertelande, alsook aan de Vereeniging De Nederlandsche Dagbladpers of aan de directies van de bladen afzonderlijk. Over het denkbeeld van een der bestuursleden om deze steunbeweging internationaal te maken, door ons te richten tot de Journalistenvereenigingen in de neutrale landen van Europa en in Amerika — zulks, voor zooveel mogelijk, met gebruikmaking van
de ons uit de Union internationale restende internationale organisatie — zal eerst het oordeel worden gevraagd van de Belgische vrienden die deze zaak bij het bestuur aanhangig hebben gemaakt. Met 5 tegen 2 stemmen besloot het Bestuur eene buitengewone ledenvergadering uit te schrijven ter behandeing van het bestuursvoorstel om van het Kringkapitaal een nader te bepalen bedrag voor den financieelen steun van de Belgische journalisten te bestemmen, alsook ter bespreking van eventueele andere plannen, welke door de leden mochten worden geopperd. Goedgekeurd werd dat de Utrechtsche Pers ter gelegenheid van de Lustrumfeesten in 1916 te Utrecht, de persbelangen zal behartigen, m. a. w. regelend en bemiddelend zal optreden. Omtrent verschillende andere onderwerpen welke in deze bestuursvergadering behandeld zijn, kan thans nog niets worden meegedeeld. Wegens afwezigheid van den penningmeester konden andere punten niet in behandeling komen. De Secretaris, D. KOUWENAAR. Rekening van den Nederlandschen Journalistenkring. Op verzoek van den penningmeester worden de rekeningen van den Nederlandschen Journalistenkring en Ondersteuningsfonds over 1913, die zijn gepubliceerd in het Maandblad van Juni nogmaals geplaatst, in verband met enkele daarin geslopen onjuistheden. Ook is de rente van de leening Ondersteuningsfonds aan den Kring van 4 % op 4'/2 % gebracht.
Rekening van den Nederlandschen Journalistenkring over 1913
Aan „ „ „ „ „ „ „ „
Ontvangsten: saldo 1912 contributie's 1913 . . . donatie R. SCHWARZ 1913 contributie's vorige jaren rente van effecten . . deposito-rente . . . . restitutie pensioenboekjes leening Onderst.-fonds ƒ600 a 4'/2 % verkoop 2 4 % Pandbr. Rott. H.Bk. a ƒ 500.—
Uitgaven: Per bijdrage Ondersteuningsfonds . . . „ „ Bureau Central „ kosten Bestuursvergaderingen . . . „ „ Algemeene Vergaderingen „ reis- en verblijfkosten van Bestuursleden en leden van Commissiën . . „ bureaukosten secretaris „ drukkosten Mededeelingen . . . . „ overig drukwerk „ kosten van incasseering „ bureaukosten penningmeester . . . „ safe-huur „ kosten Redactie Mededeelingen . . „ bureaukosten voorzitter „ Nat. Lev. Bank voor pensioenboekjes „ rente leeningen Onderst.-fonds . . „ contributie Inst. voor Journalisten „ proceskosten WOLF „ aflossing leening Ond.fonds a /'1000 2 Pandbr. Rott. Hyp.bk. . f 965.83 in geld „ 34.17 „ saldo
f 356 7!
n
323 77 841 119 31 28 10 174 29 0 46 100 504
4
%
„
.
, 500.-
4'/ 2 o% Eerste Ned. Scheepverb. M'i a ƒ 1000.— Saldo in kas
„ 500 „ 1000 , 34 07 ƒ3201
57
Leening Onderst.-fonds ƒ600.- a4'/ 2 °k „ 600 ƒ2601
57
HAARLEM,
39 62 94 83 20 925 65 65 50 75 70
1000 n
34 07
ƒ3787
Stand der Bezittingen op 31 December 1913: ƒ 667 50 1 2'/20n/o N.W. S. a f 1000.1 4 ° 0 Pandbr. Westl. Hypbk. f 1000.— „ 1000
50
36 31 51 55 20
58^
Juni 1914 Jhr. A. W. G. VAN RIEMSDIJK, Penningmeester.
377 •
M A A N D B L A D
Rekening van het Ondersteuningsfonds over 1913 Uitgaven:
Ontvangsten: Aan saldo 1912 „ bijdrage Kring „ contributie's 1913 vorige jaren . . . „ rente van effecten „ deposito-rente „ rente leeningen Kring . . . . „ aflossing leening Kring a f 1000.
f 954 58 356 50 365 6 427 50 24 90 46 75 1000 f 3181
Stand der Bezittingen op 31 December 4 0/o Pandbr.Rotterd. H.Bk. a f 500.— Z.H. Hyp. Bk.a „ 1000.— % a „ 1000.— Haarl. % a„ 500.— °/o a „ 1000.— wéstl. % a„ 500.— % 1 4'/ 2 7o » Ned.Bankinst. a „ 1000.— 1 4 o/o „ Ned. Maatsch. tot Zekerheidsstelling a „ 1000.— 1 4 % Pandbr. Utr. Hyp.Bk. a „1000.— a„ 500.— 1 4 o/0 id. id. 1 4y 2 7o Obi. Alg. Bank v. Zakelijk Onderpand a „ 1000.— Leening a 4'/ 2 °;0 Ned.Journ.Kr. a „ 600.— Renteloos voorschot Saldo in kas en a deposito
Per incassokosten f 7 70 „ bureaukosten penningmeester . . „ o 53 „ leening van f 600.— aan den Nederl „ 600 Journ. Kring a 4>/2 % • • • • „ aankoop 2 Pandbr. Rott. Hyp. Bk „ 965 83 a f 500.— „ 1607 '17 „ saldo in kas en a deposito. . .
ƒ 3181 23
23
1913: /' 1000 „ 3000 „ 2000 , 500 „ 1000 „ 500 „ 1000
HAARLEM,
Juni 1914 Jhr. A. W. G. VAN RIEMSDIJK, Penningmeester.
„ 1000 „ 1000 . 500 1000 — 600 — 80 — 1607 17 ƒ14787 17
Ledenlijst. Bedankt voor het lidmaatschap: C. T H . DE VOGEL te Bloemendaal.
Bedankt voor het lidmaatschap wegens verandering van werkkring: PAUL SABEL te Atnstejdam. Adresverandering: A. L. SINT-YOOST DE KRUYFF, Poste Impériale Pera No. 42, Constantinopel.
Binnenland. Een bedenkelijke fout in de moderne verslaggeverij. Uit den vroegsten tijd van mijn verslaggeverschap herinner ik mij dankbaar de monumentale figuur van den ouden HEIJERMANS. Hij was voor ons, beginnelingen in den mooisten en meest belangwekkenden vorm van journalistiek bedrijf, een wonder, onbereikbaar voor onze eerzucht, maar toch ook een voorbeeld dat wij gretig trachtten na te volgen en dat in onze verslaggeversontwikkeling van moeilijk te overschatten invloed is geweest. De oude HEIJERMANS kwam ter vergadering met een klein zakboekje en een groote doos vol welversneden potlooden. Zoo het onderwerp dat behandeld zou worden vooraf te bestudeeren viel, al kostte dat zorg, en veel zoeken en vragen, hij had het geheel onder de knie; maar indien het een nieuw geval betrof, dan was zijn indringingsvermogen zoo scherp, zijn intuitie zoo rijk, dat hij 't, bij de ontwikkeling ervan óók door niet zeer heldere sprekers, aldoor meer meester werd.
Bedaard schreef hij zijn copij, persklaar, met niet één feil in de punctueering, geen i mistte zijn tittel, het was een copy die de zetterij een vreugde moet zijn geweest. En wat hij, als verslag neerschreef, was altoos juist. Beknopt veelal, soms uitvoerig als het onderwerp meer plaatsruimte in zijn courant verdiende, maar een volkomen, geen enkel détail verwaarloozend verslag Jarenlang maakte HEIJERMANS het officieel verslag der Rotterdamsche raadsvergaderingen, het was geen stenografisch verslag, het was iets beters, iets fraaiers en iets juisters. Een stenograaf maakt een fotografie van een rede, HEIJERMANS maakte er een schilderij van. Een groot talent nam het onderwerp van den al of niet onbeholpen spreker over en als die het in HEIJERMANS' wedergave terugzag, moet zijn ijdelheid gestreeld, zijn zelfbewustzijn versterkt zijn geweest, hij moet zich blij verrast hebben gevoeld. De oude HEIJERMANS was een monument van een verslaggever. Wie thans wel eens wat geringschattend over de vergadering-reportage hoort spreken, denkt aan hem en hij is zich wederom bewust, dat de schoonste en moeilijkste vorm van journalistiek juist deze reportage is. Er zijn er, gelukkig, nog wel enkelen die, zelfs tegenover HEIJERMANS' nagedachtenis, een kloek figuur maken. Ik ken, onder de oudere Rotterdamsche collega's meer dan één voortreffelijken verslaggever, zij zullen, óók in Den Haag en Amsterdam en in de provincie, er wel zijn. Mr. JOH. J. BELINFANTE heeft een reputatie buiten onze grenzen, als verslaggever is hij door de Nederlandsche regeering geridderd. En daarom acht ik het zoo bedenkelijk dat hoe langer hoe meer het systeem van speechen-vooraf-vragen — ook van de onbenulligste praatjes — in onze verslaggeverij zich inburgert. Het wordt zoozeer een gewoonte den sprekers vooraf aan te schrijven en van hen een rede in extenso te ontvangen, dat de verslaggevers er zich over
378
MAANDBLAD
beklagen, als er een weigerend antwoord komt en zij dus verplicht zijn zelf de rede te verslaan. Toen enkele jaren geleden professor KOUWER voorzitter was van het Geneeskundig Congres, antwoordde de hooggeleerde heer op het verzoek om zijn openingsrede, met de diepst mogelijke overtuiging: „Maar meneeren, het is uw werk die op te schrijven terwijl ik haar uitspreek. Dat is toch uw vak " De verslaggevers beraadden zich in ernst of zij voor ditmaal de openingsrede, als een straf voor professor KOUWER en als een stevige waarschuwing voor zijn opvolgers, niet zouden negeeren! Naar mijn stellige overtuiging had professor KOUWER gelijk en ik zou in zijn plaats precies hetzelfde hebben gedaan, omdat ik beweer dat geen enkele vooraf gegeven rede — een enkel zuiver wetenschappelijke, uitgezonderd die in een nieuwsblad toch bijna nooit wordt afgedrukt — in waarde zich meten kan met die welke door een goed verslaggever (geen stenograaf) opgenomen is. Omdat een goed verslaggever een man van talent is en in zijn verslag iets van zichzelf voert. Zoo zijn de tooneelspeler die een drama vertolkt, en een musicus die een sonate uitvoert, zelf mee produceerende kunstenaars, die in hun reproductie eigen persoonlijkheid, eigen opvatting, eigen talent brengen, hoezeer zij getrouw den meester die het kunstwerk schreef, volgen. Aldus behoort men de taak van den verslaggever op te vatten. Zeer wel weet ik dat een vooraf geschreven rede een groot gemak kan zijn voor de zetterij. Maar toch ook weer een ongemak. Want veelal zijn de in pleno afgestane speechen veel te lang voor de kolommen van een dagblad. Is dit het geval, welnu, geen nood, de verslaggever „bewerkt" het manuscript. Of dit geoorloofd is tegenover den man die hem zijn vertrouwen schonk betwijfel ik, maar het ergste is nog dat het bewerken meestal bestaat in het schrappen van stukken uit de redevoeringen. Wat de verslaggever, heel handig soms, te veel vindt in een betoog, omdat de ruimte in zijn kolommen het niet omvatten kan, krast hij met blauw potlood door en zet er een loopje voor in de plaats als: „Na over dit onderwerp te hebben uitgeweid . . ." „Vervolgens betoogde spreker . . ." „Wij moeten kort zijn . ..." of iets dergelijks. Maar gemoedereerd, ja zonder eenige knaging des gewetens massacreert, ja zelfs castreert somwijlen, hij het hem toevertrouwd oratorisch werk. HEIJERMANS vroeg nooit een redevoering vooraf, tenzij 't een officieele was die in haar geheel móest worden opgenomen uit courtoisie tegenover den belangrijken redenaar, een koning, een minister, een burgemeester. Want hij zat zelf voor zijn taak en een verslag moest een daad van HEIJERMANS zijn, niet een samenvoeging van of een exerpt uit manuscripten. De nieuwe, al meer en al arroganter insluipende manier van verslaggeverij, acht ik een ruwe fout, een miskenning van het 't meest talent eischende journalistieke werk, veelal een daad van gemakzucht en onbekwaamheid, waarin de een den ander navolgt, omdat zijn blad anders minder „bij" zou wezen. Het ergste voor mij is, dat ik er zelf aan meê doe, omdat 't nu eenmaal niet anders kan. Als men niet tot den voornamen stijl van het verleden terugkeert, waar moeten dan in de toekomst de bekwame verslaggevers vandaan komen, die de goede verslagen maken van vergaderingen, waarvan geen speechen vooraf te vragen zijn? H. D.
Een ontslag. Het Dagelijksch Bestuur van den Kring deelt het volgende mede:
In het Augustusnummer van het Maandblad hebben de leden een mededeeling kunnen vinden betreffende het plotselinge uiteinde van het Nieuwsblad voor Nederland en, in verband daarmede, het even plotselinge ontslag van de redactie. Deze had zich, gelijk daarbij tevens werd bericht, tot het Kringbestuur gewend. Van de bemoeiingen van het Bestuur in deze quaestie kon tot nu toe geen mededeeling in het orgaan worden gedaan, omdat de betrokken redactieleden van wijlen het Nbl. v. Ned. dit niet in hun belang achtten. Thans, nu de behandeling der zaak is afgeloopen, kan de geheimhouding worden opgeheven. Nadat het Dagelijksch Bestuur de quaestie had onderzocht, besloot het, schoon er zeer weinig houvast voor eene actie scheen te vinden, de zaak toch ter hand te nemen en te pogen, van den directeur der Courant, den heer HOLDERT, iets voor de plotseling op straat gezette redactie te verkrijgen. Het Dagelijksch Bestuur besefte echter dat het, formeel en feitelijk, vrij zwak stond, daar immers formeel het overnemen van het Nbl. v. Ned. door De Courant niet was te bewijzen en, wat het feitelijke betrof, een verzoek om verdere uitkeering van salaris (tot eind Augustus was de redactie uitbetaald) kon afstuiten op een verwijzing naar de moeilijke financieele omstandigheden waarin de bladen in dezen tijd zich bevonden. De gedelegeerde van het D. B., die een onderhoud had met den heer HOLDERT, bevond dezen, die overigens de relatie tusschen het Nbl. v. Ned. en De Courant niet ontkende, aanvankelijk dan ook ongeneigd tot meerdere uitkeering van salaris. (Ongeveer een jaar voor het „overgaan" van het Nieuwsblad had de heer VAN WAALWIJK een veertiendaagsche salarisbetaling ingevoerd, zoodat thans de nieuwe directeur door de uitbetaling van vier weken aan de wettelijke verplichting had voldaan.) In den verderen loop van het onderhoud echter werd de heer HOLDERT bereid bevonden tot de toezegging dat hij zou „zien wat hij voor de heeren doen kon". En na een vrij langdurige bespreking stemde hij toe in een iets meer gepreciseerde belofte: dat hij den heer D. LAUTERBACH (die nog steeds als directeur van het opgeheven blad zetelde in het gebouw „Concordia") zou machtigen tot voorloopige voortzetting van salarisbetaling evenwel zonder eenige erkenning van verplichting en zonder zich eenigermate te willen binden omtrent den duur van die verdere uitbetaling. Nochtans beloofde de heer HOLDERT den Kringgedeleerde sub rosa — maar daarvan mocht deze den betrokkenen vooralsnog niets mededeelen — dat hij, indien het hem eenigszins mogelijk bleek, althans den gebruikelijken termijn van drie maanden met de uitbetaling vol zou maken. Dit laatste is inderdaad geschied. De zeven leden der voormalige redactie, die zich allen tot het Kringbestuur hadden gewend, hebben, althans bij termijnen van 14 dagen, hun salaris uitbetaald gekregen tot 15 November waarmede (het ontslag was gegeven op 8 Augustus) de drie maanden vol waren. Bij de laatste uitbetaling is den heeren medegedeeld, dat niet verder kon worden gegaan. Schoon een ontslag met uitbetaling van drie maanden salaris aan journalisten, die sedert jaren aan een blad verbonden waren, door het Dagelijksch Bestuur niet onder alle omstandigheden bevredigend zou worden geacht, meende het thans in aanmerking te moeten nemen, dat de druk der tijden zich ook op dagbladondernemingen doet gevoelen, weshalve het den heer HOLDERT zijn waardeering heeft te kennen gegeven voor de wijze waarop deze de toezegging, aan den Kringgedelegeerde gedaan, is nagekomen. Vooraf had de voormalige hoofdredacteur van het Nbld. v. Ned. den heer HOLDERT een brief van dankbetuiging gezonden voor de tegemoetkoming die jegens de redactieleden was betoond.
M A A N D B'L A D
Hoofdredactie en Uitgevers. Het geschil tusschen de uitgevers van het Groene Weekblad en den hoofdredacteur van het blad is door partijen voor het forum van het publiek gebracht. Althans ik geloof dit te kunnen zeggen nadat de partij van den hoofdredacteur (deze vindt blijkelijk steun bij alle medewerkers van het blad) in een advertentie als reden van het conflict heeft opgegeven, dat de uitgevers de redactioneele onafhankelijkheid wilden aantasten, waarop de tegenpartij nu heeft geantwoord met een in ruimen kring verspreide circulaire waarin dit wordt ontkend en als reden van het ontslag wordt genoemd, dat de hoofdredacteur ongeschikt was gebleken voor zijn taak. Dit laatste wordt o. a. gestaafd met aanhalingen uit brieven van DE KOO over diens opvolger. De quaestie is van publiek, maar natuurlijk vooral van journalistiek belang. Elk ontslag van een collega, niet op verzoek gegeven, verdient de belangstelling van alle Nederlandsche journalisten, maar dit is in bijzondere mate het geval wanneer het gaat om de vraag, of het palladium van een hoofdredacteur, diens onafhankelijkheid, in 't gedrang is gebracht. Vandaar dat ik in ons orgaan eenige woorden aan deze zaak wil wijden. Niet als lid der commissie van redactie maar geheel voor eigen rekening. Voorop zij gesteld, dat ik met het oordeel van de uitgevers over de wijze waarop het Weekblad werd geleid, volkomen instem. Ik moet deze onvriendelijkheid hier wel neerschrijven om mijn volgende beschouwing te vrijwaren van de verdenking van vooringenomenheid tegen de uitgevers. Maar meer heb ik daarvoor niet noodig en zal ik dan ook niet zeggen. Doch de quaestie der geschiktheid van den hoofdredacteur en die van het bedreigen zijner onafhankelijkheid zijn er twee. Ook al heeft men te doen met een volmaakt ongeschikter! hoofdredacteur, dan nog mogen de uitgevers (c. q. de directie) niet tornen aan zijn onafhankelijkheid. Zij moeten of hem zijn gang laten gaan of hem ontslaan. Elk tertium is bedenkelijk. Niet dat een journalist volstrekt vrij in zijn uiting wezen zou. Dat is de litteraire kunstenaar, niet de journalist. Deze mag nooit vergeten dat hij, behalve leider van de openbare meening, ook haar orgaan moet zijn. In eerstgenoemde functie is hij reeds niet vrij omdat hij daarbij rekening dient te houden èn met zijn groote verantwoordelijkheid èn met de geestelijke vatbaarheid van zijn lezers voor wat hij schrijft. Als orgaan echter is hij het nog veel minder, omdat hij als zoodanig weten moet dat hij, althans doorgaans en op den duur, datgene uit wat het gros zijner lezers volkomen denkt. Voor beide is noodig dat er een zekere „unio mystica" tusschen den journalist en zijn lezers besta en het is dit onzienlijke, uiterst subtiele, in den band tusschen den dagbladschrijver en zijn lezer dat de gebondenheid van eerstgenoemde tot iets van hoogere orde opheft. Daarbij komt dan, voor alle journalisten die geen hoofdredacteur zijn, nog dat zij hun uitingen ondergeschikt moeten weten aan het oordeel der hoofdredactie wat niet steeds een gebondenheid van hoogere orde beduidt daar een hoofdredacteur niet altijd een journalist is van reëele superioriteit. Maar dit kan, daar het geval in quaestie een hoofdredacteur raakt, thans buiten beschouwing blijven. Nooit echter mag de natuurlijke en subtiele gebondenheid van den hoofdredacteur worden verzwaard door de onnatuurlijke en grove welke eenige censuur van directie of uitgevers onvermijdelijk meebrengt. Ten eerste omdat de uitgever (of de directeur) van een dagblad in 't algemeen niet geschikt is om als geestelijke leider van het blad op te treden. Is hij dat wel (en het geval doet zich
379
soms voor) dan kan hij zelf ook hoofdredacteur zijn, al moet hij dan voortdurend op zichzelf een zeer strenge censuur uitoefenen om er tegen te waken dat commercieele overwegingen in de journalistieke worden gemengd. Maar ten tweede, en vooral, moet de uitgever of de directeur zich niet bemoeien met de redactioneele leiding van het blad omdat het, juist wanneer de twee functies gescheiden zijn, onvermijdelijk is dat de uitgever of directeur, wiens taak het immers is om het dagblad als commercieele onderneming te behandelen, ook de redactioneele leiding gaat toetsen aan commercieele overwegingen. En daarmee wordt dan de subtiele verantwoordelijkheid van den journalist jegens zijn lezers omgezet in een grove onderworpenheid van een knecht aan zijn baas, de onzichtbare unio mystica tusschen dagbladschrijver en publiek wordt vervangen door een ordinaire zilveren keten en de journalist zakt af tot orgaan, niet van zichzelf en van een deel van 't publiek, maar van het geldbelang des uitgevers of der directie. En nu kan er, dunkt mij, voor wie de circulaire der uitgevers van het Groene Weekblad aan de hiervoor omschreven desiderata toetst, geen twijfel zijn of de uitgevers hebben, toen zij het Weekblad zagen aftakelen, een verkeerd middel van redres gekozen en gepoogd, den hoofdredacteur onder hun curateele te stellen. Dit blijkt reeds uit den brief van 12 Jan. 1914 waarin, na het volkomen correcte voorstel tot splitsing van de leiding en aanstelling van een tweeden hoofdredacteur, de wensch wordt te kennen gegeven „dat wekelijks behalve de platenvergadering een samenkomst op vasten datum worde bepaald van beide redacteuren en de directie om meer voeling te houden over den inhoud van het Weekblad dan thans geschiedt" (ik cursiveer — E.) met bovendien de kinderachtige eisch dat jaarlijks een bepaald quantum copij zal worden geleverd. Journalistiek per meter! Hoezeer bij die inmenging van den uitgever in de redactie de commercieele overwegingen zouden worden ingeschoven, blijkt uit een brief van 21 Januari, waarin de uitgevers zich beklagen over het niet of niet voldoend bespreken, in het Weekblad van hun uitgaven. En diezelfde brief eindigt dan met het aangeven van die grondslagen waarop de uitgevers „alleen bereid zijn voort te gaan" en waarvan de eerste zóó is geformuleerd: „dat wij niet langer wenschen beschouwd te worden als de simpele exploitanten die alles te aanvaarden hebben wat u beschikt, zonder de minste stem te hebben in de wijze waarop geredigeerd wordt." De door mij gecursiveerde woorden nemen eiken twijfel aan het streven der uitgevers weg: Zij wilden stem hebben in de redactie. Dat zij niet inzien dat zij met dezen eisch de onafhankelijkheid van de redactie aantasten, is duidelijk. Ze zouden anders dien eisch niet zoo naïf hebben gepubliceerd in een stuk waarin ze te gelijk elke bedoeling in dien zin ontkennen. Maar even duidelijk is, voor een onpartijdige, dat ze 't nochtans wel doen. Het is verklaarbaar en menschelijk dat een uitgever, die een door hem bezorgde uitgave van goeden naam door verkeerde redactioneele leiding in den grond ziet werken, in zijn kommernis mede grijpt naar het verkeerde middel — eigen bemoeiing met de redactie — in plaats van uitsluitend naar het juiste: verandering van leiding als de leiding zichzelve niet weet te veranderen. Maar verkeerd blijft het middel. En geen journalist die zichzelf en de journalistiek hoog wil houden, kan tot de toepassing van zoo'n middel willig medewerken. C. K. ELOUT.
M A A N D B L A D
380
Weekblad „De Amsterdammer". Nadat de uitgevers van het Weekblad De Amsterdammer den istenjuü den hoofdredacteur van het blad, mr. H. P. L. WiESSlNQ tegen 1 Januari 1915 ontslag hadden gegeven, deden zij den 28 sten November dezen weten, dat zij in December van zijne diensten niet verder gebruik wilden maken. De aanleiding tot dit besluit der uitgevers is te zoeken in het feit, niet dat de heer WiESSlNQ, nadat hem zijn ontslag was aangezegd, plannen vormde tot de oprichting van een nieuw weekblad, concurreerend met De Amsterdammer, maar dat hij allen, die als medewerkers aan het blad waren verbonden bijna zonder uitzondering wist te overtuigen zich bij zijn nieuw orgaan aan te sluiten, met zijn medeweten en zelfs medewerking werd daaraan bekendheid gegeven. Daar de uitgevers meenden, dat hij hiermede trachtte te benadeelen de onderneming, in wier dienst hij nog was, achtten zij het gewenscht de band met hem tijdig te verbreken. Over de houding van den heer WiESSlNQ in deze quaestie is de staf gebroken door twee schrijvers in het orgaan van „de Nederlandsche Dagbladpers" en in een in verschillende bladen opgenomen ingezonden stuk van het bestuur van den Nederlandschen Uitgeversbond, terwijl o. a. de heer L. SIMONS Mzn., die de exploitatie van mr. WIESSINQ'S weekblad De Nieuwe Amsterdammer, zal leiden, een pleidooi ten gunste van mr. WiESSlNQ deed hooren in enkele dagbladen. De heeren HOLKEMA & WARENDORF hadden vooraf in een op ruime schaal verspreide circulaire toegelicht, waarom zij meenden den heer WiESSlNQ ontslag te moeten verleenen. Wij zullen op dit geschrijf hier niet nader ingaan en alleen constateeren, dat het weekblad De Amsterdammer met ingang van 5 December verschijnt onder een nieuwe redactie. Deze wordt echter niet gevormd door één persoon, doch door een vijftal heeren: prof. mr. J. A. VAN HAMEL, prof. dr. H. BRUGMANS, mr. E. S. OROBIO DE CASTRO, dr. FRED, VAN EEDEN en mr. G. KELLER. Voorzitter dezer collectieve redactie is prof. VAN HAMEL, terwijl als secretaris is opgetreden mr. G. KELLER. Deze redactie heeft een aantal vaste medewerkers aan het blad verbonden: prof. KERNKAMP (buitenl. overzicht), HENRI BOREL (tooneel), SIMON B. STOKVIS (tooneel), JAC. THIJSSE (natuur), D. H. SANTILHANO (economie en financiën), dr. J. F. VAN O S S (techn. wetenschappen) SEM DRESDEN (muziek), J. SMID,
(landbouw), T H . M. KETELAAR (onderwijs), J. H. W. LELIMAN (architectuur;, prof. M. STRAUB (med. kroniek), ÏHEOD. M. v. D. STEMPEL (financ. kroniek), dr. A. G. OLLAND) schaak-
rubriek) en K. C. DE JONGE (dammen). De rubriek voor vrouwen staat onder leiding van mej. ELIS. M. ROGGE. Zij heeft mede een aantal vaste medewerksters, terwijl op verzoek der redactie ruim een honderdtal bekende Nederlanders ook hunne medewerking hebben toegezegd. De heer JOHAN BRAAKENSIEK blijft de teekenaar der platen. De medewerkers van De Nieuwe Amsterdammer zijn goeddeels de heeren, die tot nog toe aan de Groene verbonden waren, terwijl als teekenaar van dit weekblad optreedt de heer P. v. D. HEM. Van deze uitgave verscheen mede 5 Dec. het eerste nummer.
Zaak-Prell. De heer A. PRELL deelt in de Deutsche Wochenzeitung für die Niederlünde mede, dat de procureur-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam geen termen heeft gevonden een vervolging in te stellen tegen den hoofdredacteur van
het dagblad De Telegraaf, tegen wien de heer PRELL een klacht had ingediend omdat genoemde hoofdredacteur hem voor een spion zou hebben uitgemaakt.
Achteruitzetting der pers. Bij een militaire plechtigheik van het 8»te regiment infanterie samengekomen op een weide onder Leesten is de verslaggever van de Zutph. Crt. op ouderwetsche manier onheusch bejegend. Toen hij op het terrein verscheen, werd hem, naar de redactie mededeelt, gelast „achter het hek te blijven", waar hij niets zou kunnen hooren. Pogingen om daarin verandering te brengen, mislukten, zoodat de Zutph. Crt. geen verslag heeft kunnen geven. De redactie heeft zich deswege tot den minister van oorlog gewend. Eigenaardig is dat een persfotograaf wel werd toegelaten.
Buitenland. De Duitsche pers in den oorlog. Het Berlijnsche nieuwsbureau Korrespondenz Norden meldde dezer dagen: De districtsbond Berlijn—Brandenburg in den rijksbond der Duitsche pers heeft de volgende leden in het veld verloren: Behmach, redacteur van een blad van Ullstein, Otto Lehman, politiek redacteur van den Lokal-Anzeiger; dr. Th. Poppe, redacteur van het Berliner Tageblatt; en Willy Woiwode, hoofdredacteur van de Allgemeine Ztg. te Berlijn. Met het IJzeren Kruis werden onderscheiden: Otto von Gottberg, medewerker van den Lokal-Anzeiger; Paul Oskar Hoecker, redacteur van de Woche, en Eberhard Freih. von Weihmar.
Internationale Persvereeniging. De vereeniging van Berlijnsche journalisten heeft verklaard uit de Internationale Persvereeniging te willen treden en aan den president daarvan, den heer Singer te Weenen, van dit besluit in het volgend schrijven mededeeling gedaan: „In de overtuiging dat het niet te verwachten is dat binnen de eerste tientallen van jaren vruchtbare gemeenschappelijke arbeid met de vertegenwoordigers van de buitenlandsche leugenpers mogelijk zal zijn, verklaart de vereeniging van Berlijnsche journalisten uit de Internationale Persvereeniging te willen treden. Zij brengt den Duitschen vertegenwoordigers in het hoofdbestuur en den door allen geëerbiedigden voorzitter haar dank voor de zoo vaak ondervonden welwillendheid en zal steeds de gezamenlijk medegemaakte congressen in aangename herinnering houden.
Personalia en Berichten. — Het secretariaat ontving een exemplaar (in Nederlandsche vertaling) van het bekende protest der drie-ennegentig vertegenwoordigers van Duitsche kunst en wetenschap, „tegen de leugens en den laster, waarmede onze vijanden Duitschlands loutere zaak in den zwaren, ons opgedrongen strijd om het bestaan in het slijk trachten te sleuren". DE LA MAR A Z N . , AM8TEKDAM.