literair tijdschrift, li·te·rair tijd·schrift, /litərε:r/, het; (-en),
► 1 ∙ tijdschrift dat hoofdzakelijk aan de literatuur gewijd is. Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats Onder de tijdschriften valt het literaire tijdschrift op, doordat het in zijn ideale vorm, nieuwe poëzie, nieuw proza, kritieken en eveneens beschouwingen bevat, en daardoor een hechte band ontstaat tussen productie, kritiek en publiek. Een stand van zaken Soms grenst een 5
literair tijdschrift aan het wetenschappelijke tijdschrift, soms aan het magazine Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats
Een stand van zaken
Masterscriptie © Bart Temme, 2009
6
I Een hachelijke situatie. Inleiding
Net als andere literaire tijdschriften, zoals Tirade, De Revisor en Hollands Maandblad, is De Gids in een hachelijke situatie terechtgekomen.1
In zijn pamflet Literair overleven uit 2008 verbloemde De Gids-redacteur Dirk van Weelden het niet: het gaat slecht met het literaire tijdschrift in Nederland. De meeste tijdschriften, zo merkte hij op, hebben nog maar een paar honderd abonnees, uitgevers zien de tekorten voor het tijdschrift oplopen en zitten ermee in hun maag, boekhandels hebben een hekel aan de onverkoopbare tijdschriften, bibliotheken kopen ze al jaren niet meer in en dag- en weekbladen bespreken zelden wat er in de tijdschriften staat. Niet alleen Van Weelden schreef over de huidige stand van zaken van het literaire tijdschrift, ook NRC Handelsblad, Boekblad en het literaire weblog De Papieren Man maakten in 2008 en 2009 verschillende malen de balans op van het literaire tijdschrift in achtergrondartikelen en nieuwsberichten. Opvallend is, dat in deze artikelen en berichten vaak terugkeert, dat het literaire tijdschrift haar functies zou zijn kwijtgeraakt. Het literaire tijdschrift heeft sinds jaar en dag drie belangrijke functies. Allereerst fungeert zij als kweekvijver voor nieuw talent. In literaire tijdschriften kunnen nieuwe auteurs tegen geringere economische risico’s bijdragen publiceren, voordat zij door een uitgeverij in de gelegenheid worden gesteld om met een literair werk te debuteren. 2 De tijdschriften doen dus dienst als springplank, als speeltuin, voor nieuwe experimenten zodat nieuw talent zich kan ontwikkelen. Daarnaast fungeert het literaire tijdschrift voor uitgevers als fuik om nieuwe auteurs te acquireren. Deze functie houdt nauw verband met de kweekvijverfunctie. De continuïteit van een literaire uitgeverij vereist namelijk een voortdurende investering in debutanten.3 Het probleem voor de uitgever is alleen de selectie van nieuwe auteurs uit het grote, veranderlijke aanbod. Doordat uitgeverijen literaire tijdschriften uitgeven en in de gaten houden, kunnen ze in belangrijke mate nieuwe auteurs uit deze tijdschriften werven. Tot slot fungeert het literaire tijdschrift als podium voor het literaire debat. Al jaren nemen tijdschriften namelijk een historische plaats in binnen het literaire debat in Nederland. Van hen wordt verwacht, dat zij hun stem laten horen in het debat en dat zij zich een leidende rol toe-eigenen in literaire discussies. Kortom: het literaire tijdschrift moet altijd de barometer zijn van het debat. Deze drie functies laten zien, dat er voor het literaire tijdschrift een bijzondere rol is weggelegd binnen het literaire veld. Dit literaire veld is een onderdeel van het culturele veld. Als overkoepelend begrip voor instellingen en personen die betrokken zijn bij de productie van kunst, introduceerde de Franse socioloog Bourdieu de metafoor van het
1 2 3
Dirk van Weelden, Literair overleven (Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 2008), 63. Wouter de Nooy, Richtingen & Lichtingen (Tilburg: proefschrift Katholieke Universiteit Brabant, 1993), 20. Ibidem, 20.
7
culturele veld.4 Hij maakte geen onderscheid tussen de diverse kunstdisciplines. Weinig van zijn publicaties hebben dan ook betrekking op het literaire veld. Mede geïnspireerd door zijn inzichten over het culturele veld, hebben onderzoekers zich in de afgelopen jaren bezig gehouden met de studie van de productie en verspreiding van de literatuur. Het literaire veld, dat eveneens een metaforische status heeft, ‘gaat uit van de aanname dat de specifieke aard die aan literatuur en kunst wordt toegekend de resultante is van de interactie tussen (literaire) instituties die het literaire veld vormen’.5 Diverse instituties en personen zijn betrokken bij de materiële en symbolische productie en verspreiding van literaire werken. Deze ‘literaire instituties’ dragen zorg voor de materiële productie en verspreiding van literatuur (zoals uitgeverijen, bibliotheken en boekhandels), maar ook instellingen die zich belasten met de symbolische productie. Deze instellingen dragen bepaalde opvattingen uit over literatuur of wenden voor dit oogmerk specifieke kanalen aan (zoals het literatuuronderwijs, wetenschappelijke en literaire tijdschriften en de pers en media). Samen vormen deze het literaire veld. Figuur 1. Schema van het literaire veld
Bron: C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld (Den Haag: Stichting Literatuurwetenschap, 1993), 7.
In het institutionele kader wordt het literaire veld voorgesteld ‘als een zich voortdurend wijzigend geheel van krachtsverhoudingen tussen de uiteenlopende literaire instituties, die betrokken zijn bij de produktie, distributie en consumptie van fictie, vooral van
4 5
Pierre Bourdieu, “The field of cultural production, or: The economic world reversed,” Poetics 12 (1983): 311 – 356. C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld (Den Haag: Stichting
Literatuurwetenschap, 1993), 1.
8
teksten die als literair waardevol zijn te beschouwen’. 6 Het literaire veld is dus een veranderend systeem van machtrelaties en een dynamisch geheel. Maar volgens verschillende media – ik stipte dit al even aan – is het literaire tijdschrift haar belangrijke functies binnen het literaire veld kwijtgeraakt. Zo ontstond er in februari 2008 in NRC Handelsblad een debat rond het artikel ‘Oprollen die bende’ van Karel Berkhout. In dit artikel schreef hij: ‘In werkelijkheid vinden nieuwe auteurs op eigen kracht een uitgever en is er in de tijdschriften de afgelopen jaren niet één verhaal gepubliceerd dat een rol speelde in het maatschappelijke en culturele debat.’7. Verder schreef de criticus, dat de tijdschriften vol ‘onleesbare artikelen’ staan en dat bepaalde tijdschriften gemakkelijk kunnen fuseren, omdat ze inhoudelijk steeds meer op elkaar gaan lijken: ‘(…) als de redacties blijven doorgaan met het laten bedrukken van papier met onleesbare verhalen, dan is er nog maar één devies: oprollen die bende.’ 8 Het artikel van Berkhout deed veel stof opwaaien. Ilja Leonard Pfeijffer, redacteur van De Revisor, beweerde bijvoorbeeld in een reactie in NRC Handelsblad, dat debutanten en literaire debatten wel degelijk ruimte krijgen in literaire tijdschriften.9 In augustus 2008 werd bekend, dat Bunker Hill ermee ophield. In 2006 had het tijdschrift een waarschuwing gekregen van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF).10 Het NLPVF verstrekt sinds 1997 subsidies aan literaire tijdschriften om het leespubliek van de tijdschriften te vergroten. 11 Deze kunnen worden aangevraagd door tijdschriften die structureel subsidie van het NLPVF ontvangen. Ieder jaar worden de tijdschriften op hun inhoudelijke kwaliteit beoordeeld. De commissie ‘Literaire tijdschriften’ formuleert op basis van de jaargangen een advies over de voortzetting van de subsidie. Volgens criticus Dirk Leyman (De Papieren Man) vond de commissie in 2006, dat Bunker Hill ‘onvoldoende samenhang’ had. Begin december maakte de redactie van Raster bekend dat ze stopte. NRC Handelsblad bracht het nieuws: ‘De oprichter van Raster, H.C. ten Berge, betwijfelde twee jaar geleden (…) al het bestaansrecht van het blad – en dat van andere literaire tijdschriften.’12 Volgens Ten Berge hebben tijdschriften hun kweekvijverfunctie verloren. Begin december 2008 werd eveneens bekend, dat de vier grootste en belangrijkste Nederlandse literaire tijdschriften gaan samenwerken. De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor richtten namelijk samen de Vereniging van Literaire Tijdschriften op. Ze lieten weten, dat ze willen samenwerken op het vlak van distributie,
6 7 8 9
Ibidem 13. Karel Berkhout, “Oprollen die bende,” NRC Handelsblad, 15 februari, 2008. Ibidem. Ilja Leonard Pfeijffer, “We doen het voor u,” NRC Handelsblad, 22 februari, 2008.
10
Dirk Leyman, “Waarschuwing voor Bunker Hill en Passionate,” De Papieren Man, 29 oktober 2006,
www.papierenman.blogspot.com/2006/10/waarschuwing-voor-bunker-hill-en.html (geraadpleegd op 9 juli 2009). 11 12
Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, Jaarverslag 2008 (Amsterdam: NLPVF, 2009), 28. Arjen Fortuin, “Literair tijdschrift Raster stopt,” NRC Handelsblad, 4 december, 2008.
9
promotie en subsidiëring. ‘We denken dat we samen sterk staan,’ zei Esther Wils, secretaris van de Vereniging van Literaire Tijdschriften, op Boekblad.13 Eind december 2008 bracht het NLPVF een persbericht uit waarin een nieuwe tijdschriftenregeling voor literaire tijdschriften stond opgesteld. Het NLPVF kwam mede op basis van gesprekken met uitgevers en redacties tot een eenvoudige en effectieve subsidiesystematiek. NRC Handelsblad, Boekblad en De Papieren Man besteedden wederom aandacht aan het nieuws. Het NLPVF stelt in de periode 2009 – 2012 jaarlijks 300.000 euro ter beschikking aan de literaire tijdschriften, in totaal 1,2 miljoen euro. Doordat Bunker Hill en Raster niet meer in 2009 verschenen, is er meer geld voor de andere tijdschriften. Het idee van de regeling is, dat tijdschriften zo veel mogelijk ruimte krijgen om zich te ontwikkelen en hun publieksbereik te vergroten. ‘De tijdschriften krijgen meer geld, maar dat is bedoeld voor drukkosten en hogere honoraria. Redacties en hun uitgevers moeten veel werk maken van hun publieksbereik,’ zei de directeur Henk Pröpper van het productiefonds.14 Voor De Gids bleek deze subsidie niet voldoende. Begin januari 2009 voegden ze aan het nieuwe nummer van het tijdschrift een brief toe, waarin lezers en abonnees werd gevraagd geld te doneren in het Gids Fonds. Van dat kapitaal wil De Gids de rente gaan inzetten in tijden van nood en voor geïmproviseerde acties. In de brief stelt De Gids al jaren problemen te hebben de begroting sluitend te maken. Volgens de redactie ligt het probleem vooral bij de bijlagen in de landelijke kranten. Zij stellen dezelfde thema’s aan de orde als het literaire tijdschrift. ‘Niettemin zijn wij zelf even overtuigd als voorheen van het belang van ons voortbestaan. (…). Er is bij lezers en auteurs nog altijd behoefte aan diepgravender analyses dan de krant of het weekblad kan bieden,’ aldus de brief.15 In januari 2009 volgde opnieuw een artikel over het literaire tijdschrift: Lisa Kuitert bracht in Vrij Nederland de toestand van het tijdschrift in kaart. Volgens het artikel zijn de literaire tijdschriften ‘kasplantjes’ geworden: ‘Ondanks subsidies houden de meeste literaire tijdschriften zich in deze ontleesde tijden moeilijk staande.’16 Al deze achtergrondartikelen en nieuwsberichten zeggen hetzelfde: het Nederlandse literaire tijdschrift verkeert in zwaar weer. Daarnaast zouden de literaire tijdschriften nog nauwelijks werk van debutanten bevatten en afwezig zijn in het literaire debat. Daarom heb ik onderzocht in hoeverre de vier grootste en belangrijkste Nederlandse literaire tijdschriften (De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor), die ik in het tweede hoofdstuk van dit onderzoek zal introduceren, nog fungeren als kweekvijver voor nieuw talent en als debatplaats voor het literaire debat. Voor het onderzoek naar de kweekvijverfunctie van de literaire tijdschriften, heb ik tien jaargangen van de vier tijdschriften onderzocht: van 1999 tot en met 2008. De onderzoeksopzet, de resultaten, de commentaren en de conclusies van dit onderzoek 13
Wouter de Vries, “Vier literaire tijdschriften bundelen hun krachten,” Boekblad, 9 december 2008,
www.boekblad.nl/articles/ds/art/13509 (geraadpleegd op 9 juli 2009). 14 15
Arjen Fortuin, “Nieuwe regels voor literaire tijdschriften,” NRC Handelsblad, 9 december, 2008. Vincent Elzinga, “De Gids vraagt donaties,” Boekblad, 12 januari 2008, www.boekblad.nl/articles/ds/art/13629
(geraadpleegd op 9 juli 2009). 16 Lisa Kuitert, “Literaire tijdschriften: kasplantjes,” Vrij Nederland, 10 januari 2009, 54.
10
presenteer ik in het derde hoofdstuk. In dit hoofdstuk heb ik eveneens onderzocht in hoeverre uitgeverijen nog debutanten uit literaire tijdschriften acquireren. Voor het onderzoek naar het literaire debat in de tijdschriften heb ik een langere periode genomen, namelijk vijftien jaargangen: van 1994 tot en met 2008. In het vierde hoofdstuk presenteer ik de onderzoeksopzet, de resultaten, de commentaren en de conclusies. Mijn onderzoek richt zich op de recente jaargangen van de literaire tijdschriften, omdat ik een actueel beeld wil geven van de huidige stand van zaken. De uitkomsten van het
onderzoek
kan
ik
dan
ook
verbinden
aan
vele
achtergrondartikelen
en
nieuwsberichten over de Nederlandse literaire tijdschriften die tussen 2008 en 2009 in de verschillende media verschenen. Daarnaast breng ik in het vijfde hoofdstuk van dit onderzoek de factoren van de ‘hachelijke situatie’ van het literaire tijdschrift, die in de artikelen en berichten werden aangehaald, in kaart. In het zesde hoofdstuk van dit onderzoek presenteer ik, ten slotte, een aantal aanbevelingen voor het literaire tijdschrift. Op deze wijze schets ik een actueel beeld van de toestand van het literaire tijdschrift in Nederland.
11
II Talenten naar waarde huldigen. Over de vier literaire tijdschriften
Introductie Onder de tijdschriften valt het literaire tijdschrift op, doordat het in zijn ideale vorm, nieuwe poëzie, nieuw proza, kritieken en beschouwingen bevat, en daardoor een hechte band ontstaat tussen
productie,
kritiek
en
publiek.
Soms
grenst
een
literair
tijdschrift
aan
het
literatuurwetenschappelijke tijdschrift, soms aan het (betere) magazine.17
De
bovenstaande
definitie
van
het
literaire
tijdschrift
beschrijft
goed
hoe
tijdschriftredacties tegenwoordig een invulling geven aan hun nummers. Wie een willekeurig Nederlandse literair tijdschrift openslaat, leest veelal gedichten en korte verhalen. Daarnaast is er ruimte voor kritieken en beschouwingen. De eerste tijdschriften stammen uit de vroege zeventiende eeuw. 18 Deze tijdschriften waren bestemd voor geleerden. In het begin van de achttiende eeuw volgden de eerste spectatoriale geschriften. Deze geschriften waren typisch een product van de Verlichting en hadden het ‘streven om wetenschappelijke ontdekkingen te populariseren en de lezer op te voeden tot een goed mens.’ 19 Deze algemene tijdschriften uit de zeventiende en achttiende eeuw vervulden een heel andere functie dan de literaire tijdschriften zoals we die nu kennen. Ook negentiende-eeuwse tijdschriften, zoals De Gids en De Nieuwe Gids, waren in essentie geen literaire tijdschriften, maar algemeen culturele tijdschriften. Ze besteedden naast letterkunde ook aandacht aan bijvoorbeeld politiek en publiceerden bijdragen over onder andere economische en sociologische onderwerpen. In de
twintigste
eeuw verschenen de
eerste
literaire
tijschriften.
Door
de
specialisering van de literatuur, door de groei van de pers en door het verzet van schrijvers tegen critici werd de ontwikkeling van het literaire tijdschrift gestimuleerd naar zijn moderne vorm.20 Bijna alle literaire tijdschriften uit de laatste honderd jaar stonden de productie van een bepaalde literatuur voor. De tijdschriften wilden niet langer informatief zijn, maar ook – en sommige vooral – programmatisch. 21 Ze hadden een eigen literatuuropvatting, kritische normen en een daarmee corresponderende praktijk. 17 18 19 20
Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 13. Ibidem 12. R. Goettsch, “De eerste columnist,” De Gids, juni 1982, 359. Ibidem, 95.
12
Hiermee leverden zulke tijdschriften belangrijke indelingscriteria voor twintigste-eeuwse letterkunde, in het bijzonder wanneer ze theoretisch, kritisch en creatief als brandpunt van een stroming functioneerden. De literaire tijdschriftenmarkt werd in de twintigste eeuw gedomineerd door zulke geprofileerde bladen: Het Getij (1916 – 1924), De Vrije Bladen (1924 – 1949), Forum (1931 – 1935), De Stem (1921 – 1941), Opwaartsche Wegen (1923 – 1940), De Gemeenschap (1925 – 1941), Roeping (1922 – 1963), Links Richten (1932 – 1933), Libertinage (1948 – 1953), Het Woord (1945 – 1949), Podium (1944 – 1969), Gard Sivik (1955 – 1964), Barbarber (1958 – 1971) en Raster (1967 – 2008). Het onderscheid tussen de verschillende literaire tijdschriften is overigens de laatste decennia langzamerhand vervaagd. Tijdschriftredacties hoeven niet meer stelling te nemen tegen bepaalde stromingen of richtingen. Sommige tijdschriften hebben het einde van hun historische richting overleefd en zijn nu grijsaards, zoals De Gids. De redactie van het literaire tijdschrift Merlyn (1962 – 1966) schreef in het novembernummer van 1962: ‘De Nederlandse lezer hoeft niet te klagen over een tekort aan literaire tijdschriften.’22 Ruim veertig jaar later staat deze opmerking in een totaal ander daglicht. Er is nog maar een handvol Nederlandse literaire tijdschriften actief. Zoals al uit de inleiding van dit onderzoek bleek, staan de tijdschriften er niet goed voor. Zonder subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) zouden de literaire tijdschriften het niet redden. De Nederlands dag- en weekbladen hebben tegenwoordig al moeite om hun hoofd boven water te houden, laat staan een klein medium als het literaire tijdschrift dat nog sneller kapseist of zelfs zinkt. In dit onderzoek staan de grootste Nederlandse literaire tijdschriften anno 2009 centraal: De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor. In dit hoofdstuk heb ik van deze
vier literaire
tijdschriften
in summiere
vorm
de
belangrijkste
historische,
theoretische en creatieve aspecten bijeengebracht in profielschetsen. Elk profiel wordt daarnaast afgesloten met een korte bespiegeling over de huidige invulling van het desbetreffende literaire tijdschrift.
1)
De vier literaire tijdschriften
– De Gids (1837) Op 26 augustus 1836 verscheen er een prospectus van een nieuw tijdschrift: De Gids. Nieuwe vaderlandsche letteroefeningen. Het streven van De Gids werd als volgt omschreven: ‘Schadelijke grondbeginselen te bestrijden, jeugdige vernuften den regten weg te wijzen, groote talenten naar waarde te huldigen, ziedaar zijn doel!’23 Het prospectus bevat ook een aanval op het oude tijdschrift, dat ‘bekrompenheid van oordeel’, ‘partijdigheid van strekking’, ‘traagheid’, en ‘nalatigheid’ werd verweten. De redactie van 21 22 23
Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 12 Redactie Merlyn, “Ter inleiding,” Merlyn 1, no. 1 (november 1962): 1. Remieg Aerts, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids (Amsterdam:
Meulenhoff, 1997), 29 – 30.
13
De Gids wilde in een behoefte voorzien met de oprichting van een kritisch tijdschrift, dat als doel had ‘onafgebroken voor de eer onzer letterkunde te waken.’24 1 januari 1837 verscheen het eerste nummer dat conform was met wat het prospectus beloofde.25 In de jaren dat Potgieter het tijdschrift leidde, van 1837 tot en met 1865, was De Gids een toonaangevend tijdschrift. In de loop der tijd verloor het echter zijn baanbrekende functie.26 Rond 1880 werd een dieptepunt bereik toen het tijdschrift geen aansluiting vond bij de Beweging van Tachtig. Ook daarna was het tijdschrift weliswaar voornaam, maar niet wat invloed betreft. Met de opkomst van de moderne media, het pocketboek en de specialisering op allerhande terreinen was het voor een algemeen cultureel maandblad ook niet meer weggelegd toonaangevend in die opinievorming te zijn. Het aantal belangrijk auteurs voor De Gids is altijd groot geweest. Louis Couperus, Marcel Emants, A. Roland Holst, H. Marsman, Theun de Vries, F. Bordewijk, Gerrit Achterberg publiceerden regelmatig werk in De Gids. Ook in de redactie van het tijdschrift namen grote schrijvers zitting, zoals: C. Busken Huet, A. Roland Holst en Martinus Nijhoff. De belangrijkste redactiewisseling is waarschijnlijk die van 1965, toen de volledige redactie aftrad ten gunste van een jongere generatie.27 Nieuwe redacteuren waren onder andere A.L. Constandse, Han Lammers en Harry Mulisch. Onder hun leiding ging De Gids een meer politieke koers varen. Het creatieve werk in De Gids kenmerkt zich vooral door een grote diversiteit. Naar onderwerpen spreidt De Gids nog steeds een grote verscheidenheid ten toon. De huidige redactie van De Gids omschrijft haar tijdschrift namelijk als volgt: ‘De Gids besteedt aandacht aan literatuur, filosofie, sociologie, beeldende kunst, politiek, wetenschap, geschiedenis (…). Het tijdschrift (…) brengt essays over actuele politieke, historische en culturele onderwerpen, Nederlands en vertaald proza, binnen- en buitenlandse poëzie.’28 – Tirade (1957) Het literaire tijdschrift Tirade kwam in 1957 voort uit de tijdschriften Libertinage en De Realist, dat werd uitgegeven door de latere medewerkers beeldende kunst van Tirade.29 Tirade was bij oprichting een blad zonder een duidelijk programma, maar wel geïnspireerd door de Forum-generatie en haar uitgangspunten. Uit het literaire werk moest de lezer een persoonlijkheid leren kennen. Belangrijk bij Tirade was de vrijheid van iedere medewerker, die het mogelijk maakt vorm te geven aan die persoonlijke creativiteit en kritiek, in de essays over proza, poëzie en politiek.30 De belangstelling van het tijdschrift was internationaal gericht. In de beginjaren bestond er een uitwisselingscontract met enkele buitenlandse literaire bladen. 24 25 26 27 28
Ibidem, 487. Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 25. Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 35. Ibidem, 31. Redactie De Gids, “Geschiedenis – over De Gids,” De Gids Online, www.literairtijdschrift-degids.nl (geraadpleegd
op 9 juli 2009). 29 Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 367. 30
Ibidem, 368.
14
In die jaren werd in ieder aflevering van Tirade ook veel plaats ingeruimd voor poëzie.31 Een parlandistische poëzie, opvallend door eenvoud en helderheid. Vormexperimenten en inhoudelijke ondoorgrondelijkheden werd geweerd. Tirade had ook een voorkeur voor brieven. Niet alleen de bekentenisliteratuur van Gerard Reve, die in het begin van de jaren zestig voor een bloei van Tirade zorgde, maar ook niet eerder gepubliceerde correspondenties tussen schrijvers werden gepubliceerd. De belangrijkste medewerker van Tirade was ongetwijfeld Geert van Oorschot, de uitgever van het tijdschrift.32 Zonder zijn medewerking zou het literaire tijdschrift geen bestaansrecht hebben gehad. Van Oorschot heeft het zelfs tijden lang kunstmatig in leven gehouden door als enige redacteur op te treden. Hij wilde een medium achter handen hebben waarmee hij snel op actuele situaties zou kunnen reageren. Andere belangrijke medewerkers in de eerste jaren waren Anton Koolhaas, Adriaan Morriën en Dick Hillenius. In de jaren zeventig was Tirade te beschouwen als een tegenpool van De Revisor, waarin de autonome literatuuropvatting van Merlyn voortleefde.33 Tirade droeg bij aan de discussie over de kwaliteit van de literatuur van destijds, zoals bleek uit de beschouwingen
van
Jeroen Brouwers.
Jong
talent
kreeg bij Tirade
altijd
veel
ontplooiingskansen, vooral wat betreft de poëzie. Hetzelfde gold voor Hollands Maandblad, dat in een aantal opzichten aan Tirade nauw verwant leek. Tegenwoordig heeft het literaire tijdschrift nog steeds geen duidelijk programma. De huidige redactie wil ‘een proeve laten zien van wat er gaande is in de Nederlandse literatuur van dit moment. Niet alleen door het tonen van primair werk dat zij goed vinden, ook door auteurs aan het woord te laten die een kritisch standpunt innemen ten aanzien van actuele literaire of maatschappelijke ontwikkelingen.’34 – Hollands Maandblad (1959) Hollands Maandblad kwam voort uit het in het voorjaar van 1959 opgerichte Hollands Weekblad, dat om subsidieredenen na ruim drie jaar een maandblad moest worden. 35 Vanaf het eerste nummer was K.L. Poll de centrale figuur achter het blad. Hij is vanaf het begin de enige redacteur en was vooral in de begintijd ook als schrijver actief. De ondertitel van Hollands Maandblad luidde: ‘Tijdschrift voor litteratuur en politiek’. Tijdens de zevende jaargang van het tijdschrift verdween overigens deze ondertitel. Van een expliciet programma is bij Hollands Maandblad nooit sprake geweest. K.L. Poll zei in een interview daarover: ‘Ik vind dat alle mogelijke opvattingen en theorieën naast elkaar in het blad hun plaats moeten krijgen. Alles moet tot zijn recht kunnen
31 32 33 34 35
J.G. Gaarlandt, “Literaire tijdschriften in Nederland,” de Volkskrant, 13 januari, 1979. G.A. van Oorschot, “Tirade,” Literair akkoord 12, 1969, 149 – 160. Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 370. Redactie Tirade, “Colofon – over De Gids,” Tirade, www.tirade.nu (geraadpleegd op 9 juli 2009). Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 390.
15
komen, van conservatisme en liberalisme tot socialisme en communisme. Holland Maandblad is dan ook niet in te delen in een politieke stroming, noch in een literaire.’36 Vanaf de vijfde jaargang is er een redelijk evenwicht tussen de aantallen gedichten, verhalen essays.37 Toch was de essayistiek het meest kenmerkende van Hollands Maandblad. Dit lag ook voor de hand bij een tijdschrift dat zoveel academici onder zijn medewerkers telde. Enkele belangrijke medewerkers waren: J.J. Peereboom, H. Brandt Corstius, J.P. Guépin en Karel van het Reve. Ook al had Hollands Maandblad geen vooropgezette ideeën over literatuur, toch ontwikkelde het literaire tijdschrift in de afgelopen een tweetal genres die men als een typische bijdrage van Hollands Maandblad aan de Nederlandse literatuur mag beschouwen.38 Allereerst waren er de journaalachtige korte stukjes. Concreet kan men denken aan de korte commentaren in Hollands Maandblad, maar vooral aan de autobiografische fragmenten van bijvoorbeeld Karel van het Reve, alsook wat Peereboom deed in zijn ‘Journaal’. Daarnaast was Hollands Maandblad altijd proefstation voor het korte verhaal, waarbij de namen van Maarten Biesheuvel en Oek de Jong naar voren sprongen. In Hollands Maandblad, dat sinds 2001 onder redactie staat van Bastiaan Bommeljé, staan nog steeds korte commentaren, die nog altijd worden geschreven door Peereboom en Brandt Corstius. Het korte verhaal is eveneens nog ruim vertegenwoordigd. Volgens Bommeljé is er niet veel veranderd in de jaren: ‘(…) Hollands Maandblad is de afgelopen halve eeuw niet veel anders geworden. Nu wij in verwondering omkijken, rest de conclusie dat Hollands Maandblad thans te oud is om nog veelbelovend te zijn, maar in elk geval nog te jong om zich over te geven aan de berusting der gearriveerden. Wij blijven onszelf: compromisloos (…).’39 – De Revisor (1974) In 1972 hield het literaire tijdschrift Soma op te bestaan, maar de redactie kondigde aan dat er een nieuw tijdschrift, De Revisor, zou worden opgericht.40 In januari 1974 verscheen bij Athenaeum, Polak & Van Gennep het eerste nummer van dit nieuwe tijdschrift. Na de eerste vier jaargangen werd De Revisor B.V. opgericht, die het blad in samenwerking met Athenaeum, Polak & Van Gennep uitgaf. In 1980 en 1981 verscheen het in eigen beheer en sinds 1982 is het blad een uitgave van uitgeverij Querido. Volgens de verantwoording in het eerste nummer wordt De Revisor door de redactie gezien als een voortzetting van Soma.41 Levendigheid en afwisseling zullen worden nagestreefd, waarbij er naar verhouding meer plaats zal zijn voor essayistiek en boekbesprekingen. Het is niet de bedoeling om een nieuwe mentaliteit, stroming of 36 37 38 39 40 41
J.G. Gaarlandt, “Een mengeling van meningen,” de Volkskrant, 27 januari, 1979. Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 392. Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 392 – 393. Bastiaan Bommeljé, “Beginselen, 1959 – 2009,” Hollands Maandblad, mei 2009, 3. Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 433. De redactie van De Revisor, “Verantwoording,” De Revisor 1, no. 1 (januari 1974): 1.
16
beweging te presenteren. Toch werd dat van buitenaf wel geprobeerd; in het bijzonder hanteerde men de term ‘academisme’, op grond van de invloed die veel Revisor-auteurs (Dirk Ayelt Kooiman, Nicolaas Matsier, Doeschka Meijsing en A.F.Th. van der Heijden) hebben
ondergaan
verteltechnieken.
42
van
universitaire
onderzoeksresultaten
op
het
terrein
van
De Revisor werd dan ook vaak een gesprek aan spontaniteit,
ingewikkeldheid en kunstmatigheid verweten. De redacteuren spraken zelf liever over ‘ambachtelijkheid’ en ‘een zorgvuldige werkwijze’.43 Hoewel passend in de structuralistische traditie van Merlyn, bood De Revisor een gevarieerder programma.44 Met zijn vele prozaïsten gaf het aan Merlyn als het ware een creatieve nabloei. Aan het zogenaamde Revisor-proza werd een aantal kenmerken toegeschreven, waaronder: een minimum aan handelingen en een maximum aan gedachten, de ambachtelijke vertelstructuur, het geobsedeerd zijn door de relatie tussen fictie en realiteit, de nadruk op het schrijfproces. Uit het tweede nummer van 2005, blijkt dat er qua intenties niet veel veranderd is: ‘De Revisor is voornamelijk in het hier en nu van de Nederlandse literatuur geïnteresseerd en probeert zijn themanummers daar ook mee te verbinden. Bij ons geen academici, geen Oost-Europese ballingen, geen interessante Franse soixante-huitards, we zijn precies wat op de rug staat: een literair tijdschrift voor Nederland en Vlaanderen, niet meer en niet minder. De Revisor gaat niet over literatuur, ze is er een deel van.’45
42 43
Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 434. Jan Brokken, “Het academisme in de literatuur. Matsier, Meijsing, Kooiman en Kellendonk op zoek naar een
methode,” Haagse Post, 10 september, 1977. 44 45
Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam: de Arbeiderspers, 1986), 436. De redactie van De Revisor, “Van de redactie,” De Revisor 32, no. 2 (mei 2005): 3.
17
III De literatuur van morgen. Over de kweekvijverfunctie van literaire tijdschriften
Introductie De Revisor is niet een blad dat op zijn lauweren rust, alleen maar oog heeft voor gevestigde reputaties. Jonge, onbekende, auteurs krijgen in het blad volop een kans verhalen en poëzie te publiceren.
Met de bovenstaande tekst probeerde De Revisor in mei 1999 nieuwe abonnees te werven. In het tweede nummer van de zesentwintigste jaargang zat een ansichtkaart waarmee de lezer een jaarabonnement kon afsluiten. Naast debutanten belooft het blad ook ‘(…) een grote reeks van beroemde auteurs.’ Kortom: ‘Met De Revisor zit u midden in de literatuur’. Een kweekvijver voor nieuw talent. Dat is altijd één van de belangrijkste functies van het literaire tijdschrift geweest.46 De Gids maakte in haar beginjaren al ruimte vrij voor debutanten. Zo debuteerde in 1841, vijf jaar na het verschijnen van het eerste nummer, Jan Kneppelhout (Klikspaan) in het tijdschrift. Maar de laatste tijd staat steeds vaker de kweekvijverfunctie van literaire tijdschriften ter discussie. De tijdschriften zouden niet langer als springplank fungeren voor nieuw talent. H.C. ten Berge, de oprichter van Raster, zei bijvoorbeeld: ‘Nieuwe auteurs worden nu direct geworven, niet meer via de tijdschriften. Eigenlijk hebben ze geen enkele functie meer’.47 Karel Berkhout schreef in NRC Handelsblad, dat literaire tijdschriften geen springplank
46 47
Hugo Verdaasdonk, “Literary magazines as media for publishing literary texts,” Poetics 18 (april 1989): 219. Arjen Fortuin, “Literair tijdschrift ‘Raster’ stopt,” NRC Handelsblad, 4 december, 2008.
18
meer zijn voor nieuw talent.48 Daarentegen benadrukte het Nederlands Literair Productieen Vertalingenfonds (NLPVF) de afgelopen jaren in haar Rapport Literaire Tijdschriften wel voortdurend de kweekvijverfunctie van de literaire tijdschriften. In 2006 kregen Bunker Hill en Passionate nog een berisping van het NLPVF. Commissielid Atte Jongstra zei over de kwaliteit van deze tijdschriften en hun functie als kweekvijver het volgende: ‘De functie van tijdschriften is die van de kweekvijver. Maar je moet wel goed water in de kweekvijver gieten, een helder redactiebeleid voeren’.49 Van de tijdschriften werd tot dusver altijd verwacht dat zij de functie van kweekvijver voor nieuw talent vervullen, maar de reacties van Ten Berge en Berkhout wekken de indruk dat de literaire tijdschriften deze functie hebben verloren. De vraag is dus in welke mate de literaire tijdschriften nog als kweekvijver fungeren. Dit is te operationaliseren door het aantal tijdschriftdebutanten in de literaire tijdschriften in kaart te brengen. Daarom heb ik in dit hoofdstuk onderzocht hoeveel auteurs er de laatste tien jaar, van 1999 tot en met 2008, in de vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften (De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor) zijn gedebuteerd. Als tijdschriftdebutant is beschouwd iedere Nederlandstalige auteur, die in de onderzochte tijdschriften en periode voor de eerste maal werk publiceerde. Deze tijdschriften lieten in tien jaargangen 300 nummers (waaronder 50 dubbele nummers) verschijnen en vulden 25892 pagina’s. In de 300 nummers publiceerden in totaal 3849 auteurs hun werk.50 De vraag is natuurlijk hoeveel van deze auteurs een tijdschriftdebutant was. Ook heb ik bekeken of tijdschriftdebutanten daadwerkelijk na hun publicatie bij een uitgeverij een literair debuutwerk hebben gepubliceerd en of in dit debuutwerk de tijdschriftpublicatie is opgenomen. Daarnaast is onderzocht in hoeverre uitgeverijen die over deze vier literaire tijdschriften beschikken of beschikten, hun debutanten uit deze tijdschriften werven.51 Zo breng ik in kaart of literaire tijdschriften nog als fuik fungeren voor uitgeverijen. In navolging van het eerdere onderzoek van Susanne Janssen en Norma Olislagers (‘De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuten’, 1986), heb ik tevens bekeken in hoeverre de debutanten van een viertal grote literaire uitgeverijen (de Arbeiderspers, de Bezige Bij, Meulenhoff en Querido) voor hun debuut in literaire tijdschriften actief zijn geweest. Janssen
en
Olislagers
onderzochten
het
aantal
debutanten
met
een
literaire
tijdschriftachtergrond bij deze vier uitgeverijen in de periode 1975 – 1980. Op mijn beurt heb ik dat eveneens over vijf jaren, van 2003 tot en met 2008, onderzocht.
48 49
Karel Berkhout, “Oprollen die bende,” NRC Handelsblad, 15 februari 2008. Dirk Leyman, “Waarschuwing voor Bunker Hill en Passionate,” De Papieren Man, 29 oktober 2006,
papierenman.blogspot.com/2006/10/waarschuwing-voor-bunker-hill-en.html (geraadpleegd op 9 juli 2009). 50 51
Bij deze telling heb ik steeds het aantal auteurs per nummer van het literaire tijdschrift geteld. De Gids is in 2005 verhuisd van uitgeverij Meulenhoff naar uitgeverij Balans. Ook Hollands Maandblad maakte
in dat jaar een overstap. Tot en met mei 2005 werd het tijdschrift uitgegeven door uitgeverij L.J. Veen, daarna werd Hollands Maandblad opgenomen in het fonds van uitgeverij Nieuw Amsterdam.
19
1)
Het aantal tijdschriftdebutanten in de vier grote literaire tijdschriften Niemand die liefde heeft voor de literatuur, twijfelt aan het belang van de literaire tijdschriften. Daar wordt de literatuur van morgen geboren. Daar worden nieuwe auteurs gescout en opgeleid. Daar wordt geschiedenis gemaakt.52
Dit was de repliek van Ilja Leonard Pfeijffer op het artikel ‘Oprollen die bende’ van Karel Berkhout. Berkhout pleitte in 2008 voor sanering en fusies van literaire tijdschriften in Nederland, omdat literaire tijdschriften onder andere geen kweevijver meer is voor nieuw talent. Maar in hoeverre is dat zo? – Resultaten In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van het aantal tijdschriftdebutanten dat in de periode 1999 – 2008 een bijdrage in de vier literaire tijdschriften heeft gepubliceerd. Uit de tabel blijkt, dat er tussen 1999 en 2008 in totaal 52 tijdschriftdebutanten werk hebben gepubliceerd in één van de vier tijdschriften. Tabel 1. Totaal aantal tijdschriftdebutanten in de periode 1999 – 2008. Proza: 4 11 14 3 32
De Gids Tirade Hollands Maanblad De Revisor TOTAAL:
in % 7,7 21,2 26,9 5,8 61,6 %
Poëzie: 2 6 7 5 20
in % 3,8 11,5 13,5 9,6 38,4 %
TOTAAL: 6 17 21 8 52
in % 11,5 32,7 40,4 15,4 100 %
De tijdschriften tonen onderlinge verschillen. Hollands Maanblad liet in de tien jaargangen de meeste auteurs debuteren. In totaal debuteerden 21 (40,4%) auteurs in het tijdschrift. Daarna volgt Tirade met 17 (32,7%) debutanten. De Revisor en De Gids blijven achter: in De Revisor en De Gids stonden in tien jaar respectievelijk 8 (15,4%) en 6 debutanten (11,5%). Verder blijkt, dat in Hollands Maanblad de meeste poëzie- (7) en prozadebutanten (14)
hun
werk
publiceerden.
Opnieuw
is
Tirade
een
goede
tweede
met
zes
poëziedebutanten en elf prozadebutanten. Bij Hollands Maanblad, Tirade en De Gids debuteerden meer auteurs met proza dan met poëzie. Alleen bij De Revisor debuteerden meer poëziedebutanten (5) dan prozadebutanten (3). – Commentaar Uit de resultaten komt naar voren dat er in de periode 1999 – 2008 nauwelijks tijdschriftdebutanten stonden in de vier literaire tijdschriften. In totaal stonden er 52 tijdschriftdebutanten in De Gids, Tirade, Hollands Maanblad en De Revisor. In de tien jaargangen publiceerden 3849 auteurs werk in deze vier tijdschriften. Dit betekent, dat 1,4% van deze auteurs een tijdschriftdebutant was. Dit lage percentage kan enerzijds liggen aan de kwaliteit van het ingezonden werk van de tijdschriftdebutanten. Het kan zijn, dat dit ingezonden werk ondermaats was of dat het niet in het literaire tijdschrift 52
Ilja Leonard Pfeijffer, “We doen het voor u,” NRC Handelsblad, 22 februari, 2008.
20
paste. Het kan ook zo zijn, dat debutanten – zoals Berkhout aangaf – tegenwoordig op eigen kracht een uitgever vinden en daarom het station van de literaire tijdschriften overslaat. Aan deze bevinden kan ik nu nog geen conclusies verbinden. Op dit punt kom ik daarom later terug. Een tweetal zaken wil ik er nu uitlichten. Allereerst zijn er onderlinge verschillen tussen de vier literaire tijdschriften aan te wijzen. Vooral De Gids en De Revisor onderscheiden zich van Tirade en Hollands Maanblad. De eerste twee tijdschriften publiceerden veel minder werk van debutanten dan de laatste twee. Het aantal auteurs dat in De Gids debuteerde, is verhoudingsgewijs laag want dit tijdschrift verschijnt maandelijks. In totaal verschenen er 100 nummers (waaronder dubbele nummers) van De Gids in de periode 1999 – 2008 en vulde het tijdschrift 10501 pagina’s. In die 100 nummers publiceerden 1364 auteurs hun werk. Zes van deze auteurs (0,4%) waren tijdschriftdebutant. In De Revisor stonden in tien jaargangen 780 auteurs. De Revisor publiceerde werk van acht tijdschriftdebutanten (1%) verspreid over de 50 nummers (in totaal 5045 pagina’s). Hollands Maanblad liet 99 nummers (waaronder dubbele nummers) verschijnen. Het tijdschrift besloeg in tien jaargangen 4692 pagina’s. Dit tijdschrift verschijnt net als De Gids maandelijks, maar leverde meer dan drie keer zoveel tijdschriftdebutant: 21. Er stonden in tien jaargangen 1110 auteurs in Hollands Maanblad, daarvan was 1,9% debutant. Tirade bood verhoudingsgewijs de meeste tijdschriftdebutanten de ruimte. Het tijdschrift verscheen 49 keer (in totaal 5654 pagina’s) in de periode 1999 – 2008. 595 auteurs publiceerden in deze
periode
werk
in
het
literaire
tijdschrift.
17
van
deze
auteurs
waren
tijdschriftdebutanten (2,9%). Een tweede opvallende punt is, dat er meer auteurs met proza dan moet poëzie debuteerden in de tijdschriften. De Gids, Hollands Maanblad en Tirade publiceerden ongeveer twee keer zoveel proza dan poëzie van debutanten in hun nummers. Alleen in De Revisor stonden meer poëzie- (3) dan prozabijdragen (5), al is het verschil minimaal.
2)
Het aantal tijdschriftdebutanten dat een boekdebuut publiceerde
Uit het voorgaande is gebleken, dat er in de vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften in de periode 1999 – 2008 bijna geen nieuw talent debuteerde. Onderzocht is ook hoeveel van deze tijdschriftdebutanten inmiddels een boekdebuut bij een uitgeverij heeft uitgegeven. Daarnaast heb ik bekeken hoeveel van deze tijdschriftdebuten een boekdebuut uitgaven bij de uitgeverij die ook het literaire tijdschrift uitgeeft waarin de tijdschriftdebutant zijn bijdrage publiceerde. – Resultaten In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van het aantal tijdschriftdebutanten uit de periode 1999 – 2008 dat inmiddels een boekdebuut heeft gepubliceerd bij een literaire uitgeverij. Tabel 2.
Totaal aantal tijdschriftdebutanten met een boekdebuut op zijn naam.
21
De Gids Tirade Hollands Maanblad De Revisor TOTAAL (52):
Debuut:
in %
Proza:
Poëzie:
Geen debuut:
in %
2 8 10 3 23
3,8 15,4 19,2 5,8 44,2 %
1 6 8 1 16
1 2 2 2 7
4 9 11 5 29
7,7 17,3 21,2 9,6 55,8 %
Van deze 52 tijdschriftdebutanten hebben 23 (44,2%) inmiddels een boekdebuut gepubliceerd. 29 tijdschriftdebutanten (55,8%) hebben geen (of nog geen) boekdebuut gepubliceerd.53 Alle tijdschriftdebutanten publiceerden een boekdebuut in het genre waarmee ze ook in een literair tijdschrift debuteerden. Tijdschriftdebutanten die in Tirade of Hollands Maandblad stonden, hebben het vaakst een boekdebuut uitgegeven. Deze tijdschriften leverden ook de meeste debutanten. Tabel 3 geeft een overzicht van het aantal tijdschriftdebutanten dat een boekdebuut publiceerde bij de uitgeverij die ook het literaire tijdschrift uitgeeft, waarin zij eerder een bijdrage publiceerden.
Tabel 3. Totaal aantal boekdebuten
uitgegeven bij uitgeverij tijdschriftdebuut. in %
Debuut
De Gids (Meulenhoff / Balans) Tirade (G.A. van Oorschot) Hollands Maanblad (L.J. Veen / Nieuw Amsterdam) De Revisor (Querido) TOTAAL (23):
in %
Debuut
uitgever
elders:
tijdschrift: 1 2 3 1 7
4,3 8,7 13 4,3 30,4 %
1 6 7 2 16
4,3 26 30,4 8,7 69,6 %
Zeven (30,4%) van 23 tijdschriftdebutanten die inmiddels een boekdebuut publiceerden, deden dit bij de uitgeverij die ook het literaire tijdschrift uitgeeft, waarin deze auteurs eerder
een
bijdrage
publiceerden.
De
overige
16
(69,6%)
tijdschriftdebutanten
publiceerden hun boekdebuut bij een andere uitgever. Tirade en Hollands Maandblad namen de meeste debutanten op in hun nummers. Uiteindelijk zijn de meeste van deze tijdschriftdebutanten gecontracteerd bij een andere literaire uitgeverij. – Commentaar De resultaten laten zien dat het merendeel van de tijdschriftdebutanten, die in de periode 1999 – 2008 in een van de vier tijdschriften stond, geen of nog geen boekdebuut hebben gepubliceerd. De percentages liggen wel dicht bij elkaar. Voor ruim 40% van de auteurs heeft het literaire tijdschrift als springplank gefungeerd naar een boekdebuut. Al blijft het aantal tijdschriftdebutanten van de vier literaire tijdschriften natuurlijk laag. Daarnaast komt het genre waarmee de auteurs in literaire tijdschriften debuteerden overeen met het genre van de boekdebuten die deze auteurs bij een literaire uitgeverij publiceerden. Een groot deel van de tijdschriftdebutanten heeft niet zijn boekdebuut uitgegeven bij de uitgeverij die ook het literaire tijdschrift uitgeeft waarin deze auteur eerder heeft 53
In de onderzochte periode heeft niet iedere tijdschriftdebutant, vooral zij die in 2008 in een tijdschrift
debuteerden, de tijd gehad om inmiddels een boekdebuut te publiceren bij een uitgeverij. Omdat het slechts om een klein deel van de totale debutanten gaat, is de periode voor dit onderzoek niet aangepast.
22
gepubliceerd. Slechts zeven van de 23 tijdschriftdebutanten publiceerden een boekdebuut bij de uitgeverij van het eigen tijdschrift. Opmerkelijk, want literaire tijdschriften worden, zoals al eerder aangegeven, geacht een kweekvijverfunctie te vervullen. De onderlinge verschillen tussen de uitgeverijen zijn – gezien het aantal tijdschriftdebuten – niet opvallend te noemen. Hollands Maandblad en Tirade publiceerden het vaakst werk van debutanten. De uitgeverijen L.J. Veen (Hollands Maandblad – tot en met mei 2005), Nieuw Amsterdam (Hollands Maandblad – na mei 2005) en G.A. van Oorschot (Tirade) gaven dan ook de meeste boekdebuten uit van tijdschriftdebutanten die in hun tijdschriften publiceerden. Daarentegen zijn tijdschriftdebutanten die in deze tijdschriften publiceerden ook het vaakst bij een andere uitgeverij uitgegeven.54 3)
Het aantal boekdebuten dat de eerdere bijdragen uit het literaire tijdschrift bevatten
Naast dat is onderzocht hoeveel tijdschriftdebutanten er in de vier literaire tijdschriften in de periode 1999 – 2008 publiceerden en welke van deze auteurs er daadwerkelijk een boekdebuut heeft uitgegeven, en of ze dit debuut hebben uitgegeven bij de uitgeverij die ook het tijdschrift uitgeeft waarin deze auteurs debuteerden, is ook bekeken of de eerdere bijdragen van deze auteurs uit het literaire tijdschrift is opgenomen in hun boekdebuut. – Resultaten Uit tabel 5 blijkt dat in totaal 65,2% van de boekdebuten de eerdere tijdschriftbijdragen van de auteurs te bevatten. Tabel 5.
Totaal aantal tijdschriftbijdragen in boekdebuut. Bijdrage in
De Gids Tirade Hollands Maanblad De Revisor TOTAAL (23):
debuut: 2 7 5 1 15
in %
Proza
8,7 30,4 21,7 4,3 65,1 %
: 1 5 4 0 10
Poëzie:
Bijdrage niet in
in %
1 2 1 1 5
debuut: 0 1 5 2 8
0 4,3 21,7 8,7 34,9 %
Alle bijdragen van de tijdschriftdebutanten in De Gids staan uiteindelijk ook in het boekdebuut. Ook de tijdschriftbijdragen uit Tirade zijn vaak terecht gekomen in het uiteindelijke boekdebuut. In totaal zijn zeven van de acht bijdragen die in Tirade stonden, gebruikt
in
het
uiteindelijke
boekdebuut.
Daarnaast
zijn
vijf
van
de
tien
tijdschriftbijdragen uit Hollands Maanblad niet gebruikt in het boekdebuut van de auteurs.
Prozabijdragen
worden
vaker
in
een
boekdebuut
opgenomen
dan
poëziebijdragen. – Commentaar De bijdragen waarmee de auteurs in de periode 1999 – 2008 in één van de vier tijdschriften debuteerden, blijkt vaak onderdeel te zijn van het boekdebuut. Dit laten de 54
Dit heeft onder andere te maken met het aantal boeken dat een literaire uitgeverij per jaar uitgeeft. Van
uitgeverij G.A. van Oorschot is bijvoorbeeld bekend, dat zij per jaar maar een beperkt aantal titels uitgeeft.
23
bovenstaande resultaten zien. Ook blijkt, dat meer prozabijdragen in het uiteindelijke boekdebuut terechtkomen, dan poëziebijdragen. Dit is op zich niet opmerkelijk. Er verschenen immers meer proza- dan poëziedebutanten in de tijdschriften. Daarnaast waren er ook meer tijdschriftdebutanten die een roman of verhalenbundel publiceerden dan
tijdschriftdebutanten
die
een
poëziebundel
publiceerden.
Aangezien
alle
tijdschriftdebutanten een boekdebuut publiceerden in het genre waarmee ze ook in het tijdschrift debuteerden, is dit niet opvallend. Er zijn wel een paar onderlinge verschillen tussen de literaire tijdschriften aan te wijzen. De Gids leverde het minste aantal tijdschriftdebutanten (2) die daadwerkelijk een boekdebuut publiceerden, maar deze auteurs zijn wel in het fonds opgenomen van de uitgeverij (Meulenhoff / Balans) die De Gids uitgeeft. Ook blijkt dat deze twee debutanten hun tijdschriftbijdrage opgenomen hebben in hun boekdebuut. Hollands Maanblad en Tirade
brachten
de
meeste
debutanten
voort
in
het
literaire
veld.
Van
tien
tijdschriftdebutanten uit Hollands Maanblad werd een boek uitgegeven en acht tijdschriftdebutanten uit Tirade publiceerden een debuutboek. Van de debutanten uit Hollands Maanblad liet uiteindelijk de helft zijn tijdschriftbijdrage opnemen in het boekdebuut.
Bij
Tirade
lag
dit
aantal
hoger,
namelijk:
zeven.
Van
de
drie
tijdschriftdebutanten uit De Revisor nam één debutant zijn bijdrage uit dit tijdschrift op in zijn boekdebuut. Dit bleek een poëziebijdrage te zijn; het genre dat De Revisor ook het meest plaatste van debutanten.
4)
De literaire tijdschriftachtergrond van debutanten bij vier uitgeverijen
Literaire uitgeverijen baseren zich bij de selectie van nieuwe auteurs voor een belangrijk deel baseren op de al door literaire tijdschriften gemaakte selectie. Dit bleek overigens uit het onderzoek van Janssen en Olislagers onder de vier grootste literaire uitgeverijen (de Arbeiderspers, de Bezige Bij, Meulenhoff en Querido) in de periode 1975 – 1980. De kweekvijverfunctie van literaire tijdschriften staat nu ter discussie en er wordt gesuggereerd dat nieuwe auteurs nu direct door uitgeverijen zelf worden verworven. Daarnaast bleek, dat het boekdebuut van tijdschriftdebutanten lang niet altijd wordt uitgegeven door de uitgeverij van het literaire tijdschrift waarin ze eerder een bijdrage publiceerden. Daarom heb ik eveneens onderzocht in hoeverre de debutanten uit de periode 2003 – 2008 van de vier uitgeverijen voor hun debuut in tijdschriften hebben gepubliceerd. Als debutant is beschouwd elke oorspronkelijk Nederlandstalige auteur, die in de onderzochte periode voor de eerste maal werk in boekvorm heeft gepubliceerd. In de periode 1975 – 1980 debuteerden 40 auteurs bij de vier uitgeverijen. In de periode 2003 – 2008 is dat aantal meer dan verdubbeld: 97 debuten. Net als Janssen en Olislagers, heb ik onderzocht of deze debutanten voor hun debuut een tijdschriftenbijdrage (poëzie of verhalen) leverde. Het corpus literaire tijdschriften waarvoor Janssen en Olislagers dit
24
nagingen, telde twaalf tijdschriften.55 Mijn corpus literaire tijdschriften bestond uit acht tijdschriften.56 Deze golden als de belangrijkste in Nederland in de door mij onderzochte periode. – Resultaten In tabel 6 en 7 wordt een vergelijking gegeven van het aantal debuten in de periode 1975 – 1980 en 2003 – 2008 dat voor het debuut in literaire tijdschriften heeft gepubliceerd.
Tabel 6. Aantal debutanten met en zonder literaire tijdschriftachtergrond (LTA) 1975 – 1980 Aantal
1975 – 1980 met LTA: aantal in % aantal
zonder LTA: in % debutanten: Arbeiderspers 12 11 92 % 1 8% Bezige Bij 11 5 45 % 6 55 % Meulenhoff 8 5 62,5 % 3 37,5 % Querido 9 7 78 % 2 22 % TOTAAL: 40 (100 %) 28 70 % 12 30 % Bron: Susanne Janssen en Norma Olislagers, “De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren,” TTT Interdisciplinair tijdschrift voor taal & tekstwetenschap 6, no. 3 (september 1986): 277. Tabel 7. Aantal debutanten met en zonder literaire tijdschriftachtergrond (LTA) 2003 – 2008. Aantal Arbeiderspers Bezige Bij Meulenhoff Querido TOTAAL:
debutanten: 29 19 30 19 92 (100 %)
2003 – 2008 met LTA: aantal in % aantal 2 8 4 2 16
2% 8% 4% 2% 16 %
27 11 26 17 81
zonder LTA: in % 28 % 11 % 27 % 18 % 84 %
In de periode 1975 – 1980 hebben 70% van de auteurs die bij één van de vier uitgeverijen debuteerden, voor het debuut in een literair tijdschrift gepubliceerd. Dit percentage is in de periode 2003 – 2008 gedaald. 16% van de auteurs die bij één van de vier uitgeverijfondsen zit, hebben eerst met werk in een literair tijdschrift gestaan. In de periode 1975 – 1980 was het aantal debutanten met een tijdschriftachtergrond bij de Arbeiderspers opvallend groot, namelijk: 92%. In de periode 2003 – 2008 waren er nog maar 2% van de auteurs met een tijdschriftachtergrond die bij de Arbeiderspers debuteerden. Daarmee heeft de uitgeverij de minste debutanten met een literaire tijdschriftachtergrond gecontracteerd. De Bezige Bij heeft in de periode met 8% de meeste debutanten met een tijdschriftachtergrond, terwijl in de periode 1975 – 1980 de Bezige Bij-debutanten nog het minst (45%) actief waren geweest in literaire tijdschriften. 55
Bzzlltin (1974 – 2004), Furore (1975), Het Gewicht (1975 – 1981), De Gids, Hollands Maandblad, Kentering (1959
– 1977), Maatstaf (1953 – 1999), Raam (1963 – 1975), Raster (1967 – 2008), De Revisor, Tirade en Het Gedicht (1974 – 1976). 56
Bunker Hill (1997 – 2008), Bzzlltin (1974 – 2004), De Gids, Hollands Maandblad, Passionate, Raster (1967 –
2008), De Revisor, Tirade en De Tweede Ronde.
25
In tabel 8 en 9 wordt vergeleken hoeveel debutanten in de periode 1975 – 1980 in de diverse literaire genres voor het debuut in literaire tijdschriften hebben gepubliceerd en hoeveel dat er waren in de periode 2003 – 2008. Uit de tabel blijkt dat in de periode 1975 – 1980 verreweg het grootste deel (85%) van de debutanten die het poëzie-genre beoefent, voor het debuut in literaire tijdschriften heeft gepubliceerd.
Tabel
8.
Aantal
debutanten
in
de
diverse
literaire
genres
met
en
zonder
literaire
tijdschriftachtergrond (LTA) 1975 – 1980.
Arbeiderspers Bezige Bij Meulenhoff Querido TOTAAL:
Poëzie: met LTA: 8 4 1 4 17 = 85 %
zonder LTA: 1 1 1 0 3 = 15 %
1975 – 1980 Verhalen: met LTA: zonder LTA: 2 0 0 2 4 1 3 1 9 = 69 % 4 = 31 %
Roman met LTA: 1 1 0 0 2 = 29 %
zonder LTA: 0 3 1 1 5 = 71 %
Bron: Susanne Janssen en Norma Olislagers, “De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren,” TTT Interdisciplinair tijdschrift voor taal & tekstwetenschap 6, no. 3 (september 1986): 277.
Tabel
9.
Aantal
debutanten
in
de
diverse
literaire
genres
met
en
zonder
literaire
tijdschriftachtergrond (LTA) 2003 – 2008.
Arbeiderspers Bezige Bij Meulenhoff Querido TOTAAL:
Poëzie: met LTA: 2 3 2 1 8 = 36 %
zonder LTA: 5 4 5 0 14 = 64 %
2003 – 2008 Verhalen: met LTA: zonder LTA: 0 1 3 0 1 0 0 0 4 = 80 % 1 = 20 %
Roman met LTA: 0 2 1 1 4=6%
zonder LTA: 21 7 21 17 66 = 94 %
In de periode 2003 – 2008 blijkt juist dat het grootste gedeelte (80%) van de debutanten die het verhalen-genre beoefent voor het debuut in literaire tijdschriften heeft gepubliceerd. Dit geldt ook voor de Bezige Bij, waar het merendeel van de debutanten een tijdschriftachtergrond heeft. Dit was in de periode 1975 – 1980 niet het geval. Toen gaf de Arbeiderspers de meeste debutanten uit met een tijdschriftachtergrond. Bij auteurs die met een poëziebundel of roman debuteerden, ligt het percentage met een tijdschriftachtergrond een stuk lager. Debutanten die het roman-genre beoefenen hebben bijna geen tijdschriftachtergrond meer. Ook in de periode 1975 – 1980 bleek dit het geval. Ook toen was het grootste deel van deze debutanten niet actief geweest in een tijdschrift. – Commentaar
26
Uit de resultaten komt duidelijk naar voren, dat het merendeel van de debutanten in de periode 2003 – 2008 bij de vier uitgeverijen niet eerder in literaire tijdschriften heeft gepubliceerd. Dit in tegenstelling tot de periode 1975 – 1980 toen het merendeel van de debutanten wel werk in literaire tijdschriften had gepubliceerd. Alles wijst erop, dat het al dan niet publiceren in een literair tijdschrift geen rol meer speelt bij het debutantenbeleid van de vier grote uitgeverijen. Van de 97 debutanten hadden slechts 16 een literaire tijdschriftachtergrond. Het aantal debuten is in vijfentwintig jaar dus ruim verdubbeld, terwijl het aantal debutanten met een tijdschriftachtergrond enorm is gekelderd.57 Dit laat zien, dat debutanten op eigen kracht een uitgeverij vinden en het literaire tijdschrift kennelijk niet meer interessant vinden als springplank. Overigens blijkt uit eerder onderzoek van Lenny Vos, dat het merendeel (63%) van de auteurs die tussen 1990 en 1995 bij een literaire uitgeverij debuteerden ook geen tijdschriftachtergrond had. 58 De kweekvijverfunctie van literaire tijdschriften is niet de laatste vijf jaren verloren gegaan, maar deze ontwikkeling speelt al langer. Een drietal zaken betreffende de resultaten verdienen nadere aandacht. Allereerst bleek uit de resultaten van Janssen en Olislagers, dat de Arbeiderspers en de Bezige Bij zich duidelijk van elkaar onderscheiden. De Arbeiderspers begon er in de periode 1975 – 1980 gewoonweg niet aan om een auteur als debutant in het fonds te nemen, wanneer deze niet eerder in een literair tijdschrift had gestaan. Terwijl de Bezige Bij auteurs liet debuteren, die zich niet in literaire tijdschriften hadden gemanifesteerd. Ook Querido en Meulenhoff
lieten,
net
als
de
Arbeiderpers,
vooral
auteurs
debuteren
die
een
tijdschriftpublicatie op hun naam hadden staan. In de periode 1975 – 1980 voerden deze drie uitgeverijen hetzelfde beleid. Vooral auteurs met een tijdschriftachtergrond kregen de kans om te debuteren. Bij de Bezige Bij lag het percentage debutanten zonder tijdschriftachtergrond een stuk lager. Zij voerden duidelijk een ander beleid. In de periode 2003 – 2008 is het aantal debutanten met een tijdschriftachtergrond bij de vier uitgeverijen verwaarloosbaar. Nog maar 16% van de auteurs heeft voor hun debuut in een tijdschrift gepubliceerd. Toch is opvallend, dat van de vier uitgeverijen de Bezige Bij in deze periode de meeste debutanten (8%) met een tijdschriftachtergrond in haar fonds heeft opgenomen. Daarmee heeft de uitgeverij de drie andere uitgevers – de Arbeiderspers (2%), Querido (2%) en Meulenhoff (4%) – achter zich gelaten. Het is duidelijk, dat het beleid van alle vier uitgeverijen drastisch is veranderd. Geen van de uitgeverijen geven vooral auteurs met een tijdschriftachtergrond de kans te debuteren. Het aantal debutanten bij de uitgeverijen zonder tijdschriftachtergrond (84%) ligt fors hoger. In het vijfde hoofdstuk van dit onderzoek kom ik hierop terug. Een tweede punt opvallend punt is, dat in de periode 1975 – 1980 de mate waarin de vier uitgeverijen hun debutanten uit het aanbod van tijdschriftauteurs kiezen, per genre verschilt. De uitgeverijen nemen over het algemeen geen dichters op in hun fonds die 57
De verdubbeling van het aantal debuten in de jaren 2003 – 2008 ten opzichte van de jaren 1975 – 1980 past bij
de boekenmarkt van de eenentwintigste eeuw. Bepaalde critici vinden, dat de boekenmarkt wordt overspoeld met debuten. Zo schrijft Jeroen Brouwers in zijn pamflet Sisyphus’ bakens, dat uitgevers de jongste decennia veel onrijpe debutanten hebben opgediend (Brouwers 2009: 115 – 116). 58
Lenny Vos, Debuteren in de jaren ’90 (doctoraalscriptie Kunst- en Cultuurwetenschappen, 1996), 41.
27
geen tijdschriftachtergrond hebben. Dat ligt in de periode 2003 – 2008 anders. Veertien (64%) van de tweeëntwintig poëziedebutanten heeft geen tijdschriftachtergrond. Ook voor de selectie van auteurs die verhalen schrijven, blijken de uitgeverijen in de periode 1975 – 1980 (met uitzondering van de Bezige Bij) de voorkeur te geven aan auteurs die in literaire tijdschriften hebben gepubliceerd. In de periode 2003 – 2008 verschenen weliswaar een stuk minder verhalenbundels, maar de meerderheid (80%) van de debutanten die een verhalenbundel publiceerde, heeft wel een tijdschriftachtergrond. Daarnaast blijkt de Bezige Bij in deze periode de voorkeur te geven aan auteurs die eerder met verhalen in tijdschriften hebben gestaan. Bij de selectie van romanauteurs daarentegen lijkt de vraag of een auteur tevoren in een literair tijdschrift heeft gestaan in beide periodes nauwelijks een rol te spelen. Opvallend is, dat het aantal romandebuten drastisch is gestegen in vijfentwintig jaar, terwijl het percentage romandebutanten met een tijdschriftachtergrond verder is gedaald. In de periode 2003 – 2008 heeft nog maar 6% van de romandebutanten eerder in een tijdschrift gepubliceerd. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat redacties zelden fragmenten uit romans van de debutanten in hun literaire tijdschrift opnemen. Overigens kan een romandebutant natuurlijk eerst met verhalen in een tijdschrift debuteren en vervolgens een romandebuut publiceren, maar ook dit is nauwelijks het geval. Een derde opvallend punt is dat uitgeverijen in de periode 2003 – 2008 de tijdschriftachtergrond van auteurs niet meer mee laten spelen in hun keuze om een debutant op te nemen in hun fonds. Waarschijnlijk speelt mee, dat in deze periode zowel Maatstaf (1952 – 1999), uitgegeven bij de Arbeiderspers, als Gedicht (1974 – 1976), uitgegeven bij de Bezige Bij, is opgeheven. Daarnaast zitten de tijdschriften De Gids (tot 2005) en Hollands Maandblad (tot en met mei 2005) niet meer in het fonds van uitgeverij Meulenhoff. Alleen de Bezige Bij en Querido hebben in de volledige periode 2003 – 2005 nog een eigen literair tijdschrift: Raster (1967 – 2008) en De Revisor (1974). In de onderzochte periode van Janssen en Olislagers gaf Querido nog niet De Revisor uit. Opvallend is, dat de vier uitgeverijen in de periode 2003 – 2008 vooral hun debutanten uit Tirade (uitgeverij G.A. van Oorschot) werven. Uitgeverijen die in deze periode over een eigen tijdschrift beschikken (Querido en de Bezige Bij) of beschikten (Meulenhoff) wierven niet langer debutanten uit hun eigen tijdschriften.
Conclusies De onderzoeksresultaten laten zien, dat in de vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften (De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor) in de periode 1999 – 2008 vrijwel geen nieuw talent debuteerde. Tirade en Hollands Maanblad lieten verhoudingsgewijs de meeste auteurs debuteren, De Gids de minste. Ook bleek dat het merendeel van de auteurs die in de afgelopen tien jaar in één van de vier literaire tijdschriften debuteerde nog geen debuutwerk heeft gepubliceerd. Daarnaast heeft het merendeel van de debutanten zijn debuut ondergebracht bij een andere uitgever dan de
28
uitgeverij die ook het literaire tijdschrift uitgeeft waarin deze auteurs debuteerden. De uitgevers van literaire tijdschriften gebruik de eigen tijdschriften dus nog zelden als fuik om nieuwe auteurs te acquireren voor hun fonds. Wel blijkt, dat het grootste gedeelte van de daadwerkelijke debuutwerken de tijdschriftbijdrage bevatten waarmee de auteurs in één van de vier literaire tijdschriften debuteerden. Verder verlenen de onderzoeksresultaten een aanzienlijke plausibiliteit aan de veronderstelling, dat literaire uitgeverijen zich tegenwoordig bij hun selectie van nieuwe auteurs nog nauwelijks baseren op de al door literaire tijdschriften gemaakte selectie van beginnende auteurs. Het merendeel van de debutanten uit het onderzochte corpus heeft namelijk niet voor het debuut in literaire tijdschriften gepubliceerd. De romandebutanten van de vier uitgeverijen (de Arbeiderspers, de Bezige Bij, Meulenhoff en Querido) blijken zelfs vrijwel uitsluitend niet uit literaire tijdschriften te zijn voortgekomen. In de door Susanne Janssen en Norma Olislagers onderzochte periode 1975 – 1980 baseerden uitgeverijen zich nog wel voor een belangrijk deel op de selectie debutanten door de literaire tijdschriften. Het grootste gedeelte van de debutanten had in die periode ook een literaire tijdschriftachtergrond. Dat is in de periode 2003 – 2008 niet meer het geval. De resultaten suggereren dat uitgeverijen, in tegenstelling tot de periode 1975 – 1980, geen voorkeur meer geven aan auteurs die zich in literaire tijdschriften hebben gemanifesteerd. H.C. ten Berge (oprichter Raster) en Karel Berkhout (NRC Handelsblad) hebben dus gelijk wanneer zij zeggen, dat nieuwe auteurs nu direct door literaire uitgeverijen worden verworven en niet meer via literaire tijdschriften. Het literaire tijdschrift heeft zijn functie als kweekvijver verloren.
29
IV Tegengas geven. Over het literaire debat in literaire tijdschriften
Introductie De medewerkers [van Tirade – BT] mogen zich gerust eens boos of vrolijk maken, ze mogen m.a.w. van tijd tot tijd een “tirade” afsteken – in alle ernst zelfs – maar het ligt niet in de bedoeling voortdurend “geestig” of polemisch te zijn; Tirade zal in geen geval een “scheldblad” worden, wel een opinie-tijdschrift.59
Verschillende boekhandels kregen begin 1957 een brochure opgestuurd, uitgegeven op A4-formaat. In deze brochure stond onder andere de bovenstaande tekst afgedrukt, die was opgesteld door uitgever Geert van Oorschot en de redacteuren van een nieuw literair tijdschrift: Tirade. Ondanks dat het tijdschrift bij oprichting geen duidelijk programma had, werd wel duidelijk dat het literaire debat een belangrijke rol kreeg toebedeeld. In de beginjaren van het literaire tijdschrift leverden bijvoorbeeld de brieven van Gerard Reve felle debatten op. De brieven handelden over uiteenlopende onderwerpen, zoals de dood, rooms-katholieke kerkdiensten, homoseksualiteit, de Maagd Maria en vele andere onderwerpen. Zelfs de politiek mengde zich in het debat. Op 21 mei 1963 liet Kamerlid Hendrik Algra zich verontrust uit in de Eerste Kamer over de ophef die deze brieven veroorzaakten.60 De brieven werden later gebundeld in Nader tot U (1966), dat leidde tot het bekende ‘ezelproces’, waarin Reve werd vervolgd wegens godslastering. In 1979 wist Jeroen Brouwers in het tijdschrift eveneens een literair debat uit te lokken. In het novembernummer van het tijdschrift, dat de titel De Nieuwe Revisor droeg, verzette hij zich tegen ‘de schrijvers en critici die de letteren reduceren tot kletspraat en oppervlakkig vermaak.’61 Het polemische stuk, waar Geert van Oorschot en de oprichters van Tirade blij mee zouden zijn, riep verschillende reacties op van onder andere Nico Scheepmaker, Piet Grijs (pseudoniem van Hugo Brandt Corstius) en Bob Polak.62 59 60 61 62
Geciteerd naar Ad Fransen, “Over oprichting en eerste jaargang,” Tirade 47, no. 400 (september 2003): 218. Ton Velthuysen, Tirade 1957 – 1985 (Leiden: Uitgeverij Martinus Nijhoff, 1986), 64. Jeroen Brouwers, “De Nieuwe Revisor,” Tirade 23, no. 250 (november 1979): 529 – 621. De reacties op het pamflet van Jeroen Brouwers zijn later samengebracht in de bundel De Valse Revisor (1980).
30
Ook andere literaire tijdschriften hebben altijd bijgedragen aan een levendig literair debat. De Revisor zwengelde op de grens van de jaren zeventig en tachtig in Nederland een poëticadebat aan. Carel Peeters schreef tussen 1979 en 1980 een drietal bijdragen onder de titel De taak van de schrijver. In deze stukken vraagt Peeters zich af in hoeverre de schrijver nog een soevereine positie inneemt en of de schrijver zoiets als een taak heeft. Door de bijdragen van Peeters ontstaat een poëticadebat met verschillende deelnemers. Vooral schrijvers mengden zich erin en reageerden met stukken in De Revisor. Ook werd het debat buiten het literaire tijdschrift gevoerd, in verschillende dag- en weekbladen. Volgens Ilja Leonard Pfeijffer houden literaire tijdschriften zich nog steeds bezig met het literaire debat. In zijn reactie op het al eerder aangehaalde NRC-artikel van Karel Berkhout schreef hij: ‘Ze [literaire tijdschriften – BT] willen bijdragen aan het literaire debat en dat doen ze in aanzienlijke hogere mate dan de opiniekaternen’. 63 Berkhout schreef in zijn artikel, dat de tijdschriften de afgelopen jaren geen rol speelden in het maatschappelijke en culturele debat.64 Pfeijffer zei, dat de tijdschriften dat helemaal niet willen. Ze willen juist bijdragen aan het literaire debat. Een literair tijdschrift heeft volgens hem dan ook een andere doelstelling dan een opinieblad. Ook Bastiaan Bommeljé, hoofdredacteur van Hollands Maanblad, vindt dat literaire tijdschriften tegenwoordig nog bijdragen aan het literaire debat. Op 28 januari 2008 hielden verschillende redacties van literaire tijdschriften op uitnodiging van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) een forumgesprek in De Balie over de toestand van het literaire tijdschrift. Bommeljé zei op die avond: ‘We zijn een kwaliteitsfuik voor de literatuur, de uitgevers en het literaire debat, en dat blijven we’65 Literaire tijdschriften vervulden in het verleden altijd een belangrijk podium voor het literaire debat. Volgens Pfeijffer en Bommeljé, zelf redacteuren van een literair tijdschrift, doen ze dit nog steeds. De vraag is of de tijdschriften deze functie – net als de kweekvijverfunctie – niet verloren hebben. Lisa Kuitert schreef in het artikel ‘Literaire tijdschriften: kasplantjes’, dat begin 2009 in het weekblad Vrij Nederland stond, dat de literaire tijdschriften in het literaire debat slechts een marginale rol spelen, omdat ze zo weinig abonnees hebben. ‘Een literair tijdschrift moet reflectie bieden, tegengas geven, wijzen op ouwe en nieuwe verbanden’, maar dat doet het literaire tijdschrift volgens Kuitert bijna niet meer.66 In dit hoofdstuk wil ik daarom in kaart brengen in hoeverre literaire tijdschriften nog een podium zijn voor het literaire debat in Nederland. Net als in het vorige hoofdstuk staan de tijdschriften De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor centraal. Dit keer heb ik onderzocht hoeveel literaire debatten er de laatste vijftien jaar, van 1994 tot en met 2008, in deze tijdschriften stonden. In deze periode verschenen in totaal 452 nummers 63 64 65
Ilja Leonard Pfeijffer, “We doen het voor u,” NRC Handelsblad, 22 februari, 2008. Karel Berkhout, “Oprollen die bende,” NRC Handelsblad, 15 februari 2008. Louis Stiller, “Literaire tijdschriften in het gedrang,” Schrijven Online, 29 januari 2008, www.schrijvenonline.org/
nieuws/literaire-tijdschriften-in-het-gedrang (geraadpleegd op 9 juli 2009). 66
Lisa Kuitert, “Literaire tijdschriften: kasplantjes,” Vrij Nederland, 10 januari 2009, 54.
31
(waaronder 68 dubbele nummers) van de vier tijdschriften. Ze vulden 39685 pagina’s en publiceerden in totaal 5812 bijdragen. Allereerst heb ik bekeken hoeveel van deze bijdragen wilde aanzetten tot een literair debat. Tijdens het beoordelen van deze bijdragen, stuitte ik op een aantal problemen. Welke bijdragen wilden wel en welke bijdragen wilden niet aanzetten tot een debat? Hoe ik dit precies heb geoperationaliseerd, vertel ik straks. Daarna heb ik onderzocht hoe vaak een bijdrage echt tot een literair debat uitgroeide. Dit werd duidelijk door te kijken of een bijdrage daadwerkelijk een vervolg kreeg in het tijdschrift, waarin deze bijdrage verscheen, of daarbuiten in dag- en weekbladen.67 1)
Het aantal literaire debatten in de vier grote literaire tijdschriften
Net als de kweekvijverfunctie, staat ook het literaire tijdschrift als debatplaats ter discussie. Allereerst bekijk ik of het literaire tijdschrift inderdaad geen podium meer is voor het literaire debat, zoals de uitspraak van Kuitert doen vermoeden. Ik heb onderzocht hoeveel bijdragen er de laatste vijftien jaargangen in de vier tijdschriften – De Gids, Tirade, De Revisor en Hollands Maandblad – stonden die kennelijk wilden aanzetten tot een literair debat. Het gaat hier om bijdragen over een literair onderwerp die van polemische aard zijn. De schrijver van de bijdrage geeft een visie weer over het onderwerp en wil met deze visie een literair debat uitlokken. In essentie wil natuurlijk iedere bijdrage een visie verkondigen. Toch kon ik enerzijds intuïtief een onderscheid maken tussen de verschillende bijdragen. Anderzijds werd na het lezen van de bijdragen in de vier literaire tijdschriften uit de periode 1994 – 2008 duidelijk, dat bepaalde bijdragen veel sterker een visie wilden neerzetten. Retorisch, pragmatisch en stilistisch vielen deze bijdragen op, doordat er krachtig stelling werd genomen. Er werd onmiskenbaar meer geforceerd dan in andere bijdragen. – Resultaten In tabel 10 staat een overzicht van het aantal bijdragen in de vier literaire tijdschriften dat een literair debat wilde ontlokken in de periode 1994 – 2008. Tabel 10.
Totaal aantal bijdragen die aan wilden zetten tot een literair debat Aantal bijdragen:
in %
9 10 9 20 48
18,8 % 20,8 % 18,8 % 41,6 % 100 %
De Gids Tirade Hollands Maandblad De Revisor TOTAAL:
Uit de tabel blijkt, dat er in totaal 42 bijdragen in de vier tijdschriften stonden die kennelijk wilden aanzetten tot een literair debat. De resultaten laten duidelijk onderlinge verschillen zien tussen de tijdschriften. In De Revisor stonden de meeste bijdragen. Dit 67
In mijn onderzoek heb ik de literaire debatten op het internet buiten beschouwing gelaten. De laatste jaren
woedt het literaire debat weliswaar in alle hevigheid op verschillende internetsites, zoals De Contrabas en Meander, maar dit was niet het geval in de volledige, door mij onderzochte, periode (1994 – 2008). In het zesde hoofdstuk van dit onderzoek ga ik overigens wel uitgebreid in op de huidige literaire debatten op het internet.
32
tijdschrift publiceerde 20 (41,6%) bijdragen die als doel hadden om een literair debat te ontlokken. Tirade volgt met tien bijdragen (20,8%). Hollands Maandblad en De Gids publiceerden de minste bijdragen die een literair debat wilden ontketenen. Zowel De Gids als Hollands Maandblad bevatte in vijftien jaargangen negen (18,8%) bijdragen. – Commentaar Uit de bovenstaande resultaten komt naar voren dat er in de periode 1994 – 2008 48 bijdragen in de vier literaire tijdschriften stonden die wilden aanzetten tot een literair debat. Dat is nog geen één procent (namelijk 0,8%) van het totale aantal bijdragen (5812) dat in de vier literaire tijdschriften verscheen. Per jaargang stonden er gemiddeld 3 van zulke bijdragen in één van de vier literaire tijdschriften. Het is opvallend, dat ook in dit onderzoek er onderlinge verschillen zijn tussen de vier tijdschriften. De Gids en Hollands Maandblad publiceerden de minste bijdragen die een literair debat wilden starten. Deze tijdschriften verschijnen van de vier tijdschriften het vaakst, ze gaven in de vijftien jaargangen de meeste nummers uit en publiceerden ook nog eens de meeste bijdragen in hun nummers. Van De Gids verschenen namelijk 151 nummers (waaronder ook dubbele nummers), waarin 2107 bijdragen stonden. Het totale aantal pagina’s in de periode 1994 – 2008 ligt voor De Gids op 15471. Van Hollands Maandblad verschenen 150 nummers (waaronder ook dubbele nummers), met daarin 1592 bijdragen. In totaal bedrukte het tijdschrift 6960 pagina’s. Verhoudingsgewijs publiceerden De Gids en Hollands Maandblad in de periode 1994 – 2008 zelden bijdragen die wilden aanzetten tot een literair debat. Bij De Gids bestond 0,4% van de bijdragen uit dergelijke bijdragen. Bij Hollands Maanblad ligt dat percentage iets hoger: 0,6%. Ondanks dat beide tijdschriften hetzelfde aantal bijdragen publiceren die aan wilden zetten tot een literair debat, stond er in Hollands Maanblad relatief gezien meer van zulke bijdragen in dan in De Gids, omdat het tijdschrift minder bijdragen plaatste dan De Gids. De Revisor en Tirade publiceerden verhoudingsgewijs de meeste bijdragen die als zeepkist dienden voor een literair debat. De Revisor liet in de periode 1994 – 2008 77 nummers verschenen met daarin 1158 bijdragen (7463 pagina’s), van Tirade verschenen 74 nummers met daarin 955 nummers (9791 pagina’s). 20 van de 1158 bijdragen (1,7%) in De Revisor wilden aanzetten tot een literair debat. Bij Tirade waren dat negen van de 955 bijdragen (0,9%).
2)
De reacties op de bijdragen die wilden aanzetten tot een literair debat
In het voorgaande heb ik het aantal bijdragen dat wilde aanzetten tot een literair debat geteld. Ook heb ik onderzocht in hoeverre deze bijdragen daadwerkelijk uitgroeiden tot een literair debat. Als literair debat is beschouwd een discussie tussen verschillende deelnemers over een literair onderwerp. Het is daarom belangrijk dat de bijdragen die in de vier literaire tijdschriften stonden reacties hebben uitgelokt. De discussie kan plaatsvinden in één van de vier literaire tijdschriften, waarin de aanzet werd gegeven,
33
maar deze kan zich evengoed verplaatsen naar een dag- of weekblad. Daarom heb ik de Krantenbank geraadpleegd, waarin het digitale archief van vijf landelijke dagbladen (Algemeen Dagblad, Het Parool, NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant) is opgenomen. Ook heb ik de archieven van Nederlandse opinieweekbladen (Vrij Nederland, Elsevier, HP/ De Tijd en De Groene Amsterdammer) doorzocht op reacties. – Resultaten Tabel 11 en 12 geven een overzicht van het aantal reacties dat de bijdragen hebben opgeroepen en het aantal bijdragen dat daardoor uitgroeide tot een literair debat.
Tabel 11.
Totaal aantal reacties op de bijdragen, die wilden aanzetten tot een
literair debat Reacties in het De Gids Tirade Hollands Maandblad De Revisor TOTAAL:
literaire tijdschrift: 0 0 2 7 9
in %
Reacties in de dag- en
in %
0% 0% 22,2 % 77,8 % 100 %
weekbladen: 0 0 2 7 9
0% 0% 22,2 % 77, 8 % 100 %
Tabel 12. Totaal aantal bijdragen dat daadwerkelijk uitgroeide tot een literair debat
De Gids Tirade Hollands Maandblad De Revisor TOTAAL:
Aantal bijdragen dat een
in %
literair debat werd: 0 0 4 6 10
0% 0% 40 % 60 % 100 %
Gemiddeld aantal reacties per bijdrage: 0 0 1 2
Uit tabel 11 blijkt, dat er in totaal 18 reacties zijn gekomen op de bijdragen die in de periode 1994 – 2008 in de vier literaire tijdschriften verschenen. De cijfers in deze tabel laten zien, dat op de bijdragen die in De Gids en Tirade stonden geen enkele reactie is gekomen. De bijdragen in Hollands Maandblad en De Revisor lokten wel reacties uit. In Hollands Maandblad reageerden twee deelnemers (22,2%) op een bijdrage die aan wilde zetten tot ene literair debat en ook in de dag- en weekbladen stonden twee reacties (22,2%) op bijdragen die eerder in het literaire tijdschrift stonden. Zo reageerde bijvoorbeeld taalkundige Liesbeth Koenen in maart 2001 in Hollands Maandblad op het artikel ‘Vijf vijanden van het boek’ van Bastiaan Bommeljé, dat eind 2000 in het literaire tijdschrift werd geplaatst. Ze ging met hem in debat over de subsidie die het Fonds voor de Letteren voor het eerst had uitgetrokken om literatuur te vertalen in gebarentaal. De bijdragen die in De Revisor werden geplaatst, lokten de meeste reacties uit. In het eigen tijdschrift stonden zeven reacties (77,8%) van deelnemers die in debat gingen met de schrijver van eerste de bijdrage. Judith Uyterlinde ging bijvoorbeeld door middel van een ingezonden brief in debat met Ilja Leonard Pfeijffer over autobiografische literatuur. Pfeijffer had zich in 2002 in De Revisor kritisch uitgelaten over autobiografisch proza in zijn artikel ‘De mythe van het spontane meisje’. Uyterlinde, zelf schrijfster van
34
autobiografisch proza, vindt – anders dan Pfeijffer – dat het voor iedere schrijver een persoonlijke keuze om intieme of banale zaken te beschrijven in een roman. In de dag- en weekbladen verschenen eveneens zeven reacties (77,8%) op bijdragen die in De Revisor hadden gestaan. Op 21 december 1998 publiceerde Marjoleine Vos bijvoorbeeld het artikel ‘Peulen en echte mensen’ in NRC Handelsblad, waarmee ze in debat ging met de econoom Paul de Grauwe die in november 1998 het artikel ‘Markt, overheid en literatuur’, over de vaste boekenprijs, had gepubliceerd in Hollands Maanblad. De bijdragen in De Gids en Tirade riepen geen reacties op. Niet in het eigen literaire tijdschrift, maar ook niet in dag- en weekbladen. In de periode 1994 – 2008 zijn erin deze twee tijdschriften dus geen literaire debatten geweest. Hollands Maanblad en De Revisor scoorden beter. Van de bijdragen die in Hollands Maanblad stonden, groeiden vier (40%) uit tot literaire debatten. Deze debatten hadden gemiddeld twee deelnemers. De Revisor bracht zes (60%) literaire debatten voort die gemiddeld drie deelnemers had. – Commentaar De resultaten laten zien, dat er in de periode 1994 – 2008 bijna geen literaire debatten zijn geweest in de vier grote Nederlandse literaire tijdschriften. Van de 48 bijdragen die wilden aanzetten tot een literair debat, groeiden er slechts tien uit tot debat doordat andere deelnemers in de literaire tijdschriften en in dag- en weekbladen op de bijdragen reageerden. Een drietal zaken wil ik er graag uitlichten. Ook blijkt, dat er flinke verschillen zijn tussen de onderlinge tijdschriften. Het is duidelijk, dat Hollands Maandblad en De Revisor zich onderscheiden van De Gids en Tirade. De laatste twee tijdschriften publiceerden in vijftien jaargangen van de vier tijdschriften de minste bijdragen die een aanzet wilden geven tot een literair debat. Ook blijkt, dat de bijdragen die in deze twee tijdschriften stonden geen reacties hebben opgeleverd en dat daardoor geen literaire debatten zijn ontstaan. In Hollands Maandblad en De Revisor stonden wel literaire debatten: Hollands Maandblad bevatte in de periode 1994 – 2008 vier literaire debatten en De Revisor zes literaire debatten. De bijdragen die in De Revisor stonden, riepen de meeste reacties op in het eigen literaire tijdschrift en in de dag- en weekbladen. Ondanks dat beide tijdschriften literaire debatten bevatten, is het aantal debatten verhoudingsgewijs wel laag. De Gids liet in de onderzochte vijftien jaargangen maar liefst 151 nummers verschijnen, waarin totaal 2107 bijdragen stonden. Toch wisten deelnemers van het tijdschrift geen literair debat te ontketenen. Hetzelfde geldt voor Tirade. De Revisor is van de vier tijdschriften nog het meest actief als het om het aanzetten tot literaire debatten gaat. Maar gezien het aantal nummers en bijdragen dat in de periode 1994 – 2008 verscheen (77 nummers en 1158 bijdragen) is er niet sprake van een podiumfunctie voor het literaire debat. Ook Hollands Maandblad, dat net als De Gids maandelijks verschijnt, heeft in de vijftien jaargangen slecht een paar keer een plaats geboden aan bijdragen die aan wilden zetten tot een literair debat. Uiteindelijk leverde dit slecht twee daadwerkelijke literaire debatten op. Een tweede opvallende punt is dat in dag- en weekbladen net zoveel reacties op de bijdragen stonden dan in het eigen literaire tijdschrift waarin de bijdrage werd geplaatst.
35
Dit laat zien, dat het literaire debat zich net zo gemakkelijk verplaatst naar de dag- en weekbladen. De resultaten laten verder zien, dat de bijdragen in De Revisor de meeste reacties hebben uitgelokt in de dag- en weekbladen. Aangezien er in dit literaire tijdschrift ook de meeste literaire debatten plaatsvonden, is dit niet opmerkelijk. Tot slot laten de twee tabellen zien, dat de bijdragen niet veel reacties en antwoorden hebben uitgelokt. In het geval van de bijdragen die in Hollands Maanblad stonden, kwam er gemiddeld één reactie. Het debat werd in Hollands Maandblad veelal gevoerd door twee deelnemers. Daar bleef het bij. Het gemiddelde aantal reacties op de bijdragen lag in De Revisor weliswaar hoger dan in Hollands Maanblad, namelijk gemiddeld twee reacties. Twee literaire debatten uit de Revisor vielen qua aantal reacties op. In het vijfde nummer van 1999 schreef Elly de Waard het artikel ‘De tijd der eenzijdige bewegingen is voorbij', waarin ze reageerde op de poëziestudie Aan de mond van al die rivieren (1999) van Redbad Fokkema. Haar bijdrage ontaarde in een debat die door vier deelnemers werd gevoerd, zowel in De Revisor als in de dag- en weekbladen. Daarnaast publiceerde in maart 1998 P.F. Thomése de bijdrage ‘De narcistische samenzwering’, waarin hij onder andere het marktdenken in de literatuur hekelde. Ook deze bijdrage zette aan tot een groot literair debat, dat eveneens in De Revisor en in dag- en weekbladen werd gevoerd. In totaal mengden zich zes deelnemers in het debat.
Conclusies De onderzoeksresultaten laten zien, dat de vier literaire tijdschriften (De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor) in de periode 1994 – 2008 vrijwel geen podium zijn geweest voor het literaire debat in Nederland. Tirade en De Revisor plaatsten verhoudingsgewijs de meeste bijdragen die aan wilden zetten tot een literair debat. De Gids en Hollands Maanblad, die beide maandelijks verschenen en daardoor de meeste nummers en aantal bijdragen lieten verschijnen, plaatsten de minste bijdragen. Wel bleek dat de bijdragen in Hollands Maanblad, en ook De Revisor, de meeste reacties ontlokten en dat daardoor daadwerkelijk een literair debat ontstond. De bijdragen die in De Gids en Tirade stonden hebben geen enkele reactie opgeleverd. Er is in deze gevallen ook geen sprake van een literair debat, omdat er niet meerdere deelnemers aan deelnamen. Daarnaast bleek, dat de bijdragen bijna net zoveel reacties opleverden in de dag- en weekbladen als in het eigen literaire tijdschrift. De resultaten hebben laten zien, dat Lisa Kuitert (Vrij Nederland) gelijk heeft wanneer ze zegt, dat literaire debatten tegenwoordig slechts een marginale rol spelen in de literaire tijdschriften. Literaire tijdschriften geven geen tegengas meer. Het aantal bijdragen in de vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften dat wil aanzetten tot een literair debat is minimaal en slechts een enkele bijdrage krijgt respons en groeit uit tot een debat. Het literaire tijdschrift is geen barometer meer van het literaire debat.
36
V Geen enkele functie meer. Over de factoren
Introductie De nieuwsberichten rond het literaire tijdschrift, die in de inleiding van dit onderzoek werden aangehaald, lieten in ieder geval wel zien, dat het tijdschrift in zwaar weer verkeert. Dirk van Weelden schrijft in zijn pamflet Literair overleven, dat de status, invloed, oplagen, en abonnementen van de literaire tijdschriften al sinds de jaren zestig zijn gedaald.68 De vraag blijft open of dat werkelijk zo is. Ik kan hier geen uitspraken over doen, want daar is verder onderzoek voor nodig. In de voorgaande hoofdstukken is zijdelings een aantal factoren aan bod gekomen die de oorzaak zouden zijn van de huidige situatie van het literaire tijdschrift in Nederland. Over de huidige kweekvijverfunctie van de literaire tijdschriften zei H.C. ten Berge, dat nieuwe auteurs tegenwoordig direct worden geworven door uitgeverijen en dat tijdschriften daardoor ‘geen enkele functie’ meer hebben. Daarnaast haalde Lisa Kuitert het lage aantal abonnees van de literaire tijdschriften aan om te laten zien, dat het tijdschrift in het literaire debat nog maar een marginale rol speelt. In dit hoofdstuk ga ik uitgebreider in op deze eerder genoemde factoren. Ook signaleer ik andere factoren. Er is namelijk niet één factor aan te wijzen waardoor deze ‘hachelijke’ situatie is ontstaan. Er spelen verschillende factoren mee die op elkaar in werken en elkaar versterken.
1)
De factoren
– Het symbolisch kapitaal In de inleiding van dit onderzoek werd in het kort geschetst wat de positie is van het literaire tijdschrift binnen dit veld. Een auteur die voor een tijdschrift schrijft of in een literair tijdschrift debuteert, verwerft hiermee symbolisch kapitaal. Iedere auteur streeft naar erkenning binnen het literaire veld en door in een tijdschrift te publiceren, ontvangt 68
Dirk van Weelden, Literair overleven (Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 2008), 63.
37
hij deze erkenning. Voor de beeldvorming rond zijn literaire werk was het tot dusver goed om in een literair tijdschrift te publiceren of te debuteren. Dit is veranderd, want niet alleen zijn de status, invloed, oplagen en aantal abonnees van literaire tijdschriften gedaald, ook het symbolisch kapitaal van de literaire tijdschriften is verloren gegaan. Voor nieuw talent was het literaire tijdschrift altijd een ‘kwaliteitsfuik’. Uitgeverijen konden grasduinen in tijdschriften en besluiten om een tijdschriftdebutant de kans te geven om een boekdebuut uit te geven. Het literaire tijdschrift fungeerde als opstap naar een boekdebuut. In het literaire tijdschrift vindt namelijk de beeldvorming over de kwaliteit van boeken en auteurs plaats. Via het tijdschrift wordt een nieuwe auteur gemakkelijk geïntroduceerd aan de lezerskring van het tijdschrift. Wanneer een tijdschrift het werk van een beginnende auteur accepteert, houdt dit ook een zekere erkenning in voor de redactie van het literaire tijdschrift en het tijdschrift zelf.69 Een uitgeverij liet deze erkenning vaak meewegen in haar beslissing om een auteur al dan niet als debutant voor haar fonds te verwerven. Dit is alles geldt niet meer. Uit de resultaten van het derde hoofdstuk blijkt, dat het voor debutanten niet meer aantrekkelijk is om eerst werk te publiceren in een literair tijdschrift en uit het vierde hoofdstuk blijkt, dat nog maar een handvol schrijvers een literair debat aanzwengelen in een literair tijdschrift. Hun bijdragen worden nog maar door een kleine groep abonnees gelezen, de literaire kritiek besteedt nog nauwelijks aandacht aan nieuwe nummers en boekhandels en bibliotheken kopen ze niet meer in. Daarnaast laten literaire uitgeverijen, zo blijkt uit onderzoeksresultaten van het derde hoofdstuk, auteurs zonder tijdschriftachtergrond erg gemakkelijk debuteren. Alle redenen voor debutanten om het ooit zo invloedrijke literaire tijdschrift te passeren en direct een uitgeverij te zoeken. Daarnaast kiezen schrijvers niet meer voor het tijdschrift als podium voor een debat, omdat ze nog maar een marginale rol spelen binnen het literaire veld. Ook zij verwerven geen kapitaal meer door in het tijdschrift de zeepkist te beklimmen. Zowel debutanten als gevestigde schrijvers zoeken tegenwoordig andere middelen om symbolisch kapitaal te verwerven. Debutanten doen mee aan schrijfwedstrijden om hun werk onder de aandacht te brengen of manifesteren zich op verschillende podia om werk voor te dragen. Schrijvers geven tegenwoordig interviews op de televisie of gaan in praatprogramma’s rechtstreeks in debat met collega-schrijvers, critici of lezers. Ze publiceren stukken in landelijke kranten en weekbladen en kunnen met één druk op de knop nieuw werk, reacties of bijdragen publiceren op het internet. – De rol van de overproductie Debutanten passeren tegenwoordig het literaire tijdschrift en vinden zelf hun weg naar een uitgeverij. Karel Berkhout signaleerde dit eveneens in zijn artikel ‘Oprollen die bende’. In het verleden was het literaire tijdschrift altijd het tussenstation naar het eindstation: de uitgeverij. Ten opzichte van dertig jaar geleden is het aantal debutanten bij een 69
Susanne Janssen en Norma Olislagers, “De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire
uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren,” TTT Interdisciplinair tijdschrift voor taal & tekstwetenschap 6, no. 3 (september 1986): 275.
38
literaire uitgeverij in de periode 2003 – 2008 meer dan verdubbeld. Het grootste gedeelte van deze debutanten (84%) publiceerde niet eerder een bijdrage in een tijdschrift. Dat debutanten literaire tijdschriften passeren en zelf op zoek gaan naar een uitgeverij houdt onder andere verband de huidige ‘overproductie’. In de Nederlandse media circuleren de laatste vijftien tot vijfentwintig jaar commentaren over een enorme overproductie aan literatuur. Toch is deze overproductie niet karakteristiek voor de laatste decennia. Gisèle Sapiro schrijft in haar artikel ‘The literary field between the state and the market’ terecht, dat de overproductie al in de negentiende eeuw door de liberalisering van de markt vrij baan kreeg: ‘In the 19th Century, with the economic and political liberalisation, the book market developed quickly as the mode of production became industrial.’70 Door deze liberalisering ontstond er in de negentiende eeuw marktwerking. De boekenmarkt werd hierdoor bevrijd van bepaalde beperkingen. Daarnaast nam het aantal lezers toe; de boekenmarkt kreeg een commerciële impuls. Uitgeverijen, maar ook schrijvers, speelden hierop in. Door de liberalisering, de marktwerking en de commerciële impuls ontstonden bestsellers. De commercialisering van de boekenmarkt, die in de negentiende eeuw ontstond, is nog steeds gaande. Uitgeverijen zijn altijd op zoek naar bestsellers. Er wordt in het wilde westen van de uitgeverswereld met hagel geschoten. Tien keer schieten, één keer raak, dat is de methode die uitgevers steeds vaker hanteren in de hoop een bestseller te scoren.71 Hugo Verdaasdonk signaleerde dit eveneens in zijn essay De vluchtigheid van literatuur. Hij schrijft, dat het boek ‘een vluchtig verschijnsel’ is geworden. 72 Dit komt vooral doordat de uitgeefstrategieën van uitgeverijen zijn veranderd. Ze laten zich namelijk leiden door ‘bestsellerlijsten’ en ‘toptienlijsten’.73 Uitgeverijen investeren niet alleen in nieuw werk van gevestigde auteurs, ze zijn ook voortdurend opzoek naar nieuw talent die de boekenmarkt verrast met een uniek werk en naar men hoopt een bestseller. Debutanten plukken hier de vruchten van. Jeroen Brouwers omschreef in zijn pamflet Sisyphus’ bakens deze gang van zaken als volgt: (…) al die gokkende uitgevers [hebben] de jongste decennia zóveel onrijpe debutanten opgediend, de ene nog talentlozer, beloftelozer, nietszeggender dan de andere, dat in de dikke, meurende soep die daardoor is ontstaan de smaak van het eventueel goede zich niet meer in de prut onderscheidt (…).74
Werk van debutanten hoeft tegenwoordig niet eerst te rijpen in een tijdschrift, voordat een uitgeverij interesse toont, en zij hoeven het literaire tijdschrift niet meer als speeltuin te
70 71 72
Gisèle Sapiro, “The literary field between the state and the market,” Poetics 31, no. 5 (2003): 450. Reinier Kist, “Wat wil de lezer?,” De Groene Amsterdammer, 8 maart 2006. Hugo Verdaasdonk, De vluchtigheid van literatuur. Het verwerven van boeken als vorm van cultureel gedrag
(Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker), 44. 73 74
Ibidem, 47. Jeroen Brouwers, Sisyphus’ bakens (Amsterdam: Uitgeverij Atlas, 2009), 115 – 116.
39
gebruiken om nieuw werk uit te proberen. Ook zonder literaire tijdschriftachtergrond wordt de debutant opgemerkt door een uitgeverij. – De literaire agent als tijdschriftredacteur Het bovenstaande laat zien, dat debutanten gemakkelijk gecontracteerd worden door uitgeverijen. Uit de resultaten van het tweede hoofdstuk bleek al eerder, dat literaire uitgeverijen vrijwel geen debutanten meer werven uit literaire tijdschriften. Hierbij speelt de opkomst van de literaire agent hoogstwaarschijnlijk ook een rol. De literaire agent heeft bepaalde taken van de tijdschriftredactie, van wie het symbolisch kapitaal verloren is gegaan, overgenomen. Dirk van Weelden constateert dat ook in zijn pamflet: ‘Agenten plukken de debutanten al uit de cafés en van de kunstacademie nog voordat ze hun derde verhaal geschreven hebben.’75 Net als het literaire tijdschrift is de literaire agent de schakel tussen de debutant en de uitgeverij. Ook de literaire agent beoordeelt werk van een nieuw talent, maar hij probeert dit – anders dan het literaire tijdschrift – vervolgens zelf aan een uitgeverij te slijten. Een uitgever hoeft niet langer zelf aan het werk, zoals hij voorheen wel deed via literaire tijdschriften. De debutanten worden hem aangereikt en hij kan zelf bepalen of hij de debutant al dan niet contracteert. In Nederland is Paul Sebes actief als literair agent. In 2008 werd bekend, dat hij in 2007 een recordaantal debuten had ondergebracht bij literaire uitgeverijen.76 Het aantal ondergebrachte debuten steeg met 39% ten opzichte van 2006. Hieruit blijkt, dat de literaire agent steeds invloedrijker wordt binnen het literaire veld. – De rol van dag- en weekbladen Wat betreft de teloorgang van de podiumfunctie voor het literaire debat in de literaire tijdschriften wordt er in commentaren veelal verwezen naar de rol die dag- en weekbladen momenteel hebben in het literaire debat. Oud-eindredacteur van De Revisor Paul Beers schrijft in een reactie op het artikel van Karel Berkhout: ‘Bijlagen als ‘Boeken’ in NRC Handelsblad, ‘Cicero’ in de Volkskrant, ‘Republiek der Letteren’ in Vrij Nederland’ en ‘Dichters en Denkers’ in De Groene Amsterdammer maken dat geen lezer (…) behoefte heeft aan een literair tijdschrift.’77 Oud-redacteur van Bunker Hill Victor Schiferli zei, in een reactie op Berkhout, het volgende: ‘Dat culturele bijlagen de functie van het literaire tijdschrift hebben overgenomen, of zouden moeten overnemen, is iets wat je wel eens hoort opperen, maar het realiteitsgehalte lijkt me betwistbaar. Jonge schrijvers vinden geen podium om met hun literaire werk te rijpen in NRC Handelsblad of de Volkskrant.78’ Wat betreft de debutanten heeft Schiferli zeker gelijk, maar de rol van dag- en weekbladen betreffende het literaire debat moet niet worden onderschat. Van Weelden omschrijft in
75 76
Dirk van Weelden, Literair overleven (Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 2008), 63 – 64. Hannah Janssen, “Literair agent Sebes kent succesvol eerste half jaar,” Boekblad, 21 juni 2007,
http://www.boekblad.nl/articles/ds/art/10488 (geraadpleegd op 9 juli 2009). 77 78
Paul Beers, “Pleidooi voor een gulden middenweg,” NRC Handelsblad, 5 maart, 2008. Victor Schiferli, “Kwaliteit is het belangrijkste,” NRC Handelsblad, 29 februari, 2008.
40
zijn pamflet, dat de boekenbijlagen in kranten en weekbladen wel een rol spelen bij het gestaag dalen van de invloed en status van literaire tijdschriften: ‘Nieuwe glossy tijdschriften, cultuurbijlagen van kranten, radio en televisie, het waren niet alleen media waarmee een groter publiek kon worden bereikt, ze betaalden ook minder.’ 79 Schrijvers die tegenwoordig in debat willen, zoeken andere plaatsen dan het literaire tijdschrift om in debat te gaan. In de jaren zeventig boden boekenbijlagen van dag- en weekbladen die plaats. ‘De Republiek der Letteren’ verscheen in Vrij Nederlands voor het eerst 1975. Deze boekenbijlage diende als voorbeeld voor de dagbladen die later ook met literaire bijlagen kwamen.80 Dat het literaire debat zich tegenwoordig veelal afspeelt in kranten en weekbladen, bleek al uit de resultaten van het vierde hoofdstuk. Daarin werd duidelijk dat een literair debat zich in de periode 1994 – 2008 erg gemakkelijk verplaatst naar een dag- of weekblad. Opvallend is, dat er in 2008 en 2009 een aantal grote literaire debatten is geweest die alleen in dag- en weekbladen werden gevoerd. Thomas Vaessens’ Revanche van de roman over het engagement in de Nederlandse literatuur lokte een debat uit. Dit debat werd gevoerd in de dag- en weekbladen. De roman Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje lokte eveneens een debat uit over de wijze waarop negerinnen in de roman worden gekarakteriseerd. In verschillende dagbladen, zoals de Volkskrant en NRC Handelbad, stonden reacties over de literaire waarde van de roman. In NRC Handelsblad reageerde Stine Jensen op de spotgedichten over ‘vrouwenliteratuur’ die Gerrit Komrij voor de opening van het Boekenbal 2009 schreef en Ilja Leonard Pfeijffer en Erik Jan Harmens publiceerden in Trouw een ‘Manifest voor riskante literatuur’ die aansluit bij het debat dat Vaessens heeft aangezwengeld. De twee dichters willen ‘dat poëzie een reflectie is van de tijd waarin ze is geschreven’. Opvallend is, dat Pfeijffer hier het landelijke dagblad Trouw kiest als aanzet tot een literair debat, terwijl hij zelf redacteur is van De Revisor. Hij schreef immers in een reactie op het artikel van Berkhout, dat literaire tijdschriften willen bijdragen aan het literaire debat. Nu passeert hij met zijn manifest zelf ook het literaire tijdschrift. Ook opvallend is, dat dit debat over de literaire tijdschriften eveneens in de dag- en weekbladen, voornamelijk in NRC Handelsblad, werd gevoerd. Dit bewijst opnieuw, dat het podium voor het literaire debat is verplaatst van het literaire tijdschrift naar de dag- en weekbladen. Niet alleen hebben de kranten en weekbladen momenteel een groter publiek dan het literaire tijdschrift, ook kan er in een dag- of weekblad snel worden gereageerd. Een debat is sneller aangezwengeld. Overigens moet er bij het bovenstaande wel een kanttekening worden gemaakt. Tegenwoordig staan ook de boekenbijlagen in de dag- en weekbladen onder druk. Al een aantal jaren is ‘Republiek der Letteren’ in Vrij Nederland fors ingekort. Ook de boekenbijlagen van de Volkskrant, ‘Cicero’, stond in 2009 zwaar onder druk. Bij de geplande herschikking van de Volkskrant dreigde de boekenkatern geofferd te worden. ‘Cicero’ werd in 2009 samengevoegd met de kunstbijlage onder de titel ‘VK 2’. Fictie en non-fictie-recensies zijn niet langer gescheiden en het aantal pagina’s boekrecensies is
79 80
Dirk van Weelden, Literair overleven (Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 2008), 63. Kunstredactie Trouw, “'Literatuurpaus' VN doet stap terug,” Trouw, 28 oktober, 1999.
41
afgenomen. De invloed en status van boekenbijlagen in kranten en weekbladen neemt eveneens gestaag af. Daarnaast is er in verschillende commentaren kritiek op de invulling van boekenbijlagen. Zo schreef Van Weelden in Literair overleven: De cultuurbijlagen leveren nuttige tips, veel schoolmeesterachtige weetjes en service. Korte, vluchtige stukken (…). De publicitaire aandacht voor de letteren wordt sneller, oppervlakkiger en eenvormiger.81
Het is maar de vraag of de kunstredacties van de landelijke dag- en weekbladen in hun boekenbijlagen en culturele supplementen in toekomst ruimte blijven bieden aan debatten.
VI Van houding veranderen. Aanbevelingen
Introductie De laatste jaren verschenen er verschillende bijdragen waarin letterkundigen oplossingen zochten om de afnemende rol van de literaire tijdschriften tegen te houden. Opvallend is, dat al deze bijdragen de mogelijkheden van het internet aanhalen. In 2002 boog een aantal literatuur- en cultuurwetenschappers zich over digitale literatuur in en symposium van de Vlaamse Vereniging voor Algemene en Vergelijkende Literatuurwetenschap.82 Datzelfde gebeurde in 2003 in het dossier ‘Literatuur en nieuwe media’ van het tijdschrift Spiegel der Letteren.83 De theorie en praktijk van elektronische literatuur kwamen overigens in 1999 al uitgebreid aan bod in een themanummer van het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort.84 In 2006 volgde het literaire tijdschrift Parmentier eveneens met een themanummer over het nieuwe schrijven.85 Het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis bevatte in 2007 bijdragen over het thema ‘De boekcultuur in een digitaliserende wereld’86 en De Brakke Hond bracht begin 2009 een themanummer over poëzie en internet.87 Op de website van Taalschift, ten slotte, startte Lisa Kuitert in
81 82 83
Dirk van Weelden, Literair overleven (Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 2008), 31 – 32. Jan Baetens en Koenraad Geldof (red.), Literatuur en de nieuwe media (Leuven: ALW-Cahier 23, 2002). Jan van Looy en Barend van Heusden (red.), Literatuur en nieuwe media, themanummer van Spiegel der Letteren
45, no. 4 (2003). 84
Jan Baetens en Eric Vos (red.), Elektronische literatuur, themanummer van Dietsche Warande & Belfort, no. 4
(1999). 85 86
Jan Baetens (red.), Elektronische literatuur, themanummer van Parmentier 15, no. 1 (2006). Adriaan van der Weel (red.), De boekcultuur in een digitaliserende wereld, Jaarboek voor Nederlandse
boekgeschiedenis 14/2007 (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2007). 87
De Brakke Hond, “Dossier poëzie en internet,” themanummer, jaargang 15, no. 101 (januari 2009).
42
februari 2009 een discussie naar aanleiding van haar eerdere artikel in Vrij Nederland een discussie over het behoud van het literaire tijdschrift in papieren vorm.88 Het is opmerkelijk, dat de vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften die in dit onderzoek centraal staan, geen enkel themanummer hebben gewijd aan de rol van het internet in de huidige situatie van de tijdschriften. Het zijn voornamelijk de Vlaamse tijdschriften die het onderwerp aan de orde stelden. In dit hoofdstuk breng ik de inhoud uit een aantal van de bovenstaande bijdragen in kaart. Ik benoem de voordelen en de nadelen van elektronische literatuur en digitale literaire tijdschriften. Daarnaast laat ik mijn eigen licht schijnen over de rol van het internet voor het literaire tijdschrift. Ten slotte kom ik met een aantal concrete aanbevelingen voor het Nederlandse literaire tijdschrift.
1) Literaire tijdschriften en het internet – Digitaal versus papier De papieren tijdschriften en de subsidiërende overheden koesteren blijkbaar nog altijd de hoop dat (veel) mensen het papieren tijdschrift zullen leren kennen en naar waarde schatten om dan trouwe lezer of abonnee te worden en te blijven. Die hoop is onrealistisch.89
Het bovenstaande citaat is afkomstig uit het artikel ‘Ingang vrij’ van Paul Bogaert dat is opgenomen in het themanummer over poëzie en het internet van het Vlaamse literaire tijdschrift De Brakke Hond. In dit artikel is Bogaert helder over de toekomst van het papieren literaire tijdschrift: ze moet evolueren naar een digitaal tijdschrift. Ook Yra van Dijk en Thomas Vaessens merken in hun artikel ‘De oceaan en de kweekvijver’, dat eveneens in het themanummer van De Brakke Hond is opgenomen, op dat literaire tijdschriften niet langer het internet uit de weg moeten gaan: ‘De houding van dichters, literaire tijdschriftredacties, uitgevers en subsidieverstrekkers ten opzichte van internet moet nodig veranderen. De waarde van literatuur is immers niet afhankelijk van de vraag of het gedrukt staat.’90 Jan Baetens en Dirk de Geest signaleren in hun artikel ‘Eliteratuur in het Nederlands: veel E-, weinig literatuur?’ hetzelfde: ‘Ze [literatuur – BT] wordt onderdeel van een bredere media- en cultuurgeschiedenis.’91 Ze spreken dan ook over een ‘onomstotelijke invloed van het internet’ in het literaire landschap. Er is 88
Lisa Kuitert, “‘Literaire tijdschriften zijn er voor schrijvers, niet voor lezers!’,” Taalschift. Tijdschrift over taal en
beleid, 1 februari 2009, www.taalschrift.org/discussie/004407.html (geraadpleegd op 9 juli 2009). 89 90 91
Paul Bogaert, “Ingang vrij,” De Brakke Hond, no. 101 (januari 2009): 8. Yra van Dijk en Thomas Vaessens, “De oceaan en de kweekvijver,” De Brakke Hond, no. 101 (januari 2009): 21. Jan Baetens en Dirk de Geest, “E-literatuur in het Nederlands: veel E-, weinig literatuur?”, in Jaarboek voor
Nederlandse boekgeschiedenis 14/2007, red. Adriaan van der Weel (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2007), 165.
43
overigens ook een tegengeluid te horen. Lisa Kuitert vraagt zich namelijk op de website van Taalschrift af of alle tijdschriften wel overgeheveld moeten worden naar het internet. ‘Nee, dat geloof ik niet,’ schrijft ze.92 – De voordelen De letterkundigen schrijven in hun bijdragen, dat het internet de afnemende rol van literaire tijdschriften kan tegenhouden. Bogaert pleit voor digitale literaire tijdschriften, omdat de bijdragen uit literaire tijdschriften op deze manier online veel langer en voor véél meer lezers toegankelijk en raadpleegbaar zijn.93 Bijdragen, zo zegt hij, zullen ook meer gelezen worden. Daarnaast kan er op elektronische tijdschriften plaats worden gemaakt voor dingen die niet op papier kunnen. Bijdragen kunnen bijvoorbeeld met bewegend beeld en geluid worden ondersteund. Volgens Baetens en De Geest zullen ‘vooral de ‘kleinere’ of kortere genres het bijzonder goed doen in e-vorm.’ 94 Korte verhalen, poëzie en literaire kritiek bloeien welig in elektronische vorm. Digitale tijdschriften kunnen volgens hen hierdoor weer fungeren als kweekvijver, want ‘de drempel via traditionele publicaties ligt relatief hoog; er zijn niet zo veel tijdschriften, laat staan uitgevers waar men zijn eerste eigen teksten zomaar kwijt kan (…).’ 95 Het elektronische tijdschrift moet hier verandering in brengen. Van Dijk en Vaessens merken eveneens op, dat het digitale tijdschrift weer als ‘een broedplaats’ kan gaan fungeren. Ook het literaire debat kan in digitale tijdschriften weer tot leven komen. Baetens en De Geest schrijven: ‘Het internet treedt hier op als een soort forum dat sneller, breder en interactiever is dan de traditionele gedrukte tijdschriften.’96 Overigens worden de laatste jaren op een aantal sites al literaire debatten opgezet. Op het digitale tijdschrift Meander en de poëziewebsite De Contrabas worden in hoge frequentie literaire kritiek beoefend. Zij bieden plaats voor commentaar en eigen bijdragen. De fora worden, zo blijkt, intensief gebruikt voor allerlei discussies. Zo ontstond er in juni 2009 naar aanleiding van het al eerder aangehaalde ‘Manifest voor riskante literatuur’ van Ilja Leonard Pfeijffer en Erik Jan Harmens een discussie op De Contrabas. De poëziesite publiceerde als antwoord op de twee dichters haar eigen manifest, waarna er een literair debat ontstond. – De nadelen Ondanks dat de letterkundigen veel mogelijkheden zien in het digitale tijdschrift, plaatsen ze wel kanttekeningen. Vooral op de kwaliteit van de bijdragen op het internet moet worden toegezien. Baetens en De Geest wijzen er op, dat ‘internet de mogelijkheid biedt om (…) reacties meteen voor een breed publiek toegankelijk te maken.’ 97 Elektronische tijdschriften kunnen direct plaats inruimen voor de publicaties van onuitgegeven creatief 92
Lisa Kuitert, “‘Literaire tijdschriften zijn er voor schrijvers, niet voor lezers!,’” Taalschift. Tijdschrift over taal en
beleid, 1 februari 2009, www.taalschrift.org/discussie/004407.html (geraadpleegd op 9 juli 2009). 93 94
Paul Bogaert, “Ingang vrij,” De Brakke Hond, no. 101 (januari 2009): 8. Jan Baetens en Dirk de Geest, “E-literatuur in het Nederlands: veel E-, weinig literatuur?”, in Jaarboek voor
Nederlandse boekgeschiedenis 14/2007, red. Adriaan van der Weel (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2007), 168. 95 Jan Baetens en Dirk de Geest, “E-literatuur in het Nederlands: veel E-, weinig literatuur?”, in Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14/2007, red. Adriaan van der Weel (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2007), 168. 96
Ibidem, 170.
44
werk van nieuw talent. Tegelijk blijkt, dat de selectiedrempel ook lager ligt op het internet. Dit kan de kwaliteit van het ingezonden werk niet altijd ten goede komen. Van Dijk en Vaessens signaleren hetzelfde: ‘Er vallen allerlei barrières weg, barrières waarvan voorheen vooral de kwetsbare schrijvers last hadden: schrijvers van werk dat door uitgevers en tijdschriftredacties niet herkend of begrepen werd. Of schrijvers van werk dat niet goed genoeg bevonden werd.’98 Ondanks deze kanttekeningen biedt het elektronische tijdschrift volgens de letterkundigen wel perspectief. Kuitert pleit in haar bijdrage op de website van Taalschrift juist voor het behoud van de papieren vorm van de tijdschriften: ‘Ik denk dat juist het werken op papier een extra status geeft aan een gepubliceerde tekst. Een extra stimulans ook voor mensen die graag verder willen in de literaire wereld.’99 Een tweede argument voor het papieren tijdschrift, zegt Kuitert, is dat ze soms ‘een spreekbuis van een literaire generatie of groep blijkt te zijn, iets wat je vaak pas achteraf kunt herkennen.’100 2)
Aanbevelingen
Het is een lastig probleem: moeten literaire tijdschriften digitaal worden of moeten ze op papier gedrukt blijven. Papier geeft status, zegt Kuitert. Het is daarom inderdaad de vraag of het literaire tijdschrift geschikt is, zoals wetenschappelijke tijdschriften, voor het internet, omdat lezers dan niets meer ‘in handen hebben’. Maar ik besef, dat het papieren tijdschrift – ook al geeft ze meer status – haar belangrijkste functies, status en invloed verloren heeft. Sommige critici, zoals Berkhout, zullen zeggen, dat het literaire tijdschrift daarom beter opgerold kan worden. Zover wil ik zeker niet gaan. Ik ben het eens met de letterkundigen die zeggen dat het literaire tijdschrift digitaal moet worden. Al geloof ik niet, in tegenstelling tot Van Dijk en Vaessens en Baetens en De Geest, dat digitale tijdschriften weer als kweekvijver kunnen gaan fungeren. In het voorgaande hoofdstuk over de factoren, bleek immers dat nieuw talent het literaire tijdschrift passeert. Literaire uitgeverijen vissen daarnaast niet meer uit de kweekvijver van literaire tijdschriften en de positieve van de literaire agent zal vermoedelijk nog sterker worden binnen het literaire veld. Het literaire tijdschrift, papier of digitaal, is deze kweekvijverfunctie mijns inziens gewoonweg kwijtgeraakt. Zij kunnen door het verlies van hun symbolisch kapitaal talenten niet meer naar waarde huldigen. Een deskundige redactie van een digitaal literaire tijdschrift die selecteert en de literaire kwaliteit waarborgt, zoals bij het papieren tijdschrift, zal hier geen verandering in brengen. Ook het feit dat verhalen en poëzie welig bloeien op internet verandert hier niets aan. Debutanten en tijdschriftredacties verwerven door een digitaal tijdschrift eveneens geen symbolisch kapitaal meer, aangezien een uitgeverij de tijdschriftachtergrond van nieuw talent niet meer meeneemt in haar beslissing om al dan niet werk van dit talent te publiceren. 97 98 99
Ibidem, 170. Yra van Dijk en Thomas Vaessens, “De oceaan en de kweekvijver,” De Brakke Hond, no. 101 (januari 2009): 21. Lisa Kuitert, “‘Literaire tijdschriften zijn er voor schrijvers, niet voor lezers!,’” Taalschift. Tijdschrift over taal en
beleid, 1 februari 2009, www.taalschrift.org/discussie/004407.html (geraadpleegd op 9 juli 2009). 100
Ibidem.
45
Voor het literaire debat zie ik daarentegen wel mogelijkheden. Vooral nu de invloed en status van boekenbijlagen eveneens dalen. Zij hebben de laatste decennia het literaire debat een podium gegeven, maar de vraag is hoe lang ze dat nog gaan en kunnen doen. Een goed en kwalitatief elektronisch tijdschrift kan het literaire debat weer nieuw leven in blazen. Temeer er op het internet op dit gebied erg weinig gebeurt. Er is slechts een aantal sites, zoals het eerder genoemde De contrabas, waar met succes gedebatteerd wordt over literaire onderwerpen. Een digitaal tijdschrift met fora is er nog niet. Wat moet er gebeuren? De vier tijdschriften die in dit onderzoek centraal staan, moeten hun krachten bundelen. Zij kunnen de eerste stap zetten richting een elektronisch tijdschrift waar volop plaats zal zijn voor het debat. Begin 2009 hebben de redacties van deze literaire tijdschriften gezamenlijk de Vereniging van Literaire tijdschriften opgericht. Ze willen hiermee hun positie versterken door samen te werken bij subsidieaanvragen, media-aandacht en de verspreiding van hun nummers. Ze zouden hun positie versterken door intensief internet te gaan gebruiken, want op internet zijn deze vier literaire tijdschriften amper tot niet actief. Ze hebben weliswaar ieder een eigen website, Tirade biedt de lezer webabonnementen en de Vereniging van Literaire Tijdschriften heeft een webportaal waar men informatie vindt over de tijdschriften, maar hiermee schieten de tijdschriften te kort. Wat de Vereniging nodig heeft, is een interactief elektronisch tijdschrift. Het internet biedt volop de kans om het debat te voeren en levendig te houden. Het webportaal van de Vereniging van Literaire Tijdschriften zou een goede plaats zijn voor zo’n tijdschrift. Redactieleden van de vier tijdschriften, maar ook gerenommeerde schrijvers, kunnen bijvoorbeeld bijdragen leveren, waar de lezers en schrijvers vervolgens over in debat gaan. Dit tijdschrift kan voorlopig heel goed naast de papieren vorm van de vier tijdschriften bestaan en straks naast de digitale tijdschriften, want de vraag is hoe lang deze papieren tijdschriften nog blijven drijven. Om een elektronisch tijdschrift te kunnen financieren is hulp én subsidie van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds (NLPVF) nodig. Het fonds moet net als de Nederlandse literaire tijdschriften haar houding ten opzichte van het internet veranderen. Het fonds richt zich nu alleen op het papieren tijdschrift. In de nieuwe subsidieregelingen voor literaire tijdschriften die per 1 januari 2009 ingingen, trekt het NLPVF maar liefst 1,2 miljoen euro uit voor de Nederlandse literaire tijdschriften. In het persbericht dat deze nieuwe regelingen bekendmaakte, stond: ‘Van de literaire tijdschriften verwacht het NLPVF allereerst inhoudelijke kwaliteit, en daarnaast een vergroting van hun publiekbereik, een professionele exploitatie en aanwezigheid op internet.’101 Dit is mijns inziens geen adequaat antwoord op de ‘hachelijke situatie’, waarin het papieren tijdschrift verkeert. De eis ‘aanwezigheid op internet’ is veel te vrijblijvend. Er moet geld gereserveerd worden voor e-literatuur, zoals het Vlaams Fonds voor de Letteren in 2009 heeft gedaan.102 101
De komende jaren moeten de tijdschriften
Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, “1,2 miljoen euro voor literaire tijdschriften,” NLPVF, 9
december 2008, www.nlpvf.nl/nl/persberichten/12_miljoen_euro_voor_literaire.php (geraadpleegd op 9 juli 2009) 102
Vlaamse
Fonds
voor
de
Letteren,
“Subsidies
e-literatuur
2009,”
VFL,
3
www.fondsvoordeletteren.be/nl/press/125/subsidies-e-literatuur-2009.html (geraadpleegd op 9 juli).
46
juli
2009,
overgeheveld worden naar het internet, maar eerst moeten de vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften en de NLPVF de handen ineen slaan en werken aan een sterk interactief elektronisch tijdschrift, waar het literaire debat kan zegevieren.
VII Terrein terugwinnen. Conclusies
Het literaire tijdschrift heeft haar twee belangrijkste functies verloren. Dat is de voornaamste conclusie van dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek hebben enerzijds laten zien, dat in de vier grootste en belangrijkste literaire tijdschriften nog zelden primair werk staat van nieuw talent. In totaal publiceerden er in de periode 1999 – 2008 3849 auteurs werk in De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor. Van deze auteurs waren slechts 52 (1,4%) tijdschriftdebutant. Het literaire tijdschrift fungeert dus niet meer als kweekvijver. Ook bleek, dat uitgeverijen zich bij hun selectie van nieuwe auteurs nog nauwelijks baseren op de al door tijdschriften gemaakte selectie van beginnende auteurs. Van de auteurs die tussen 2003 en 2008 bij de vier grote literaire uitgeverijen (de Bezige Bij, de Arbeiderspers, Meulenhoff en Querido) debuteerden, had 84% geen literaire tijdschriftachtergrond. In de periode 1975 – 1980 lag dat percentage nog op 30%. Anderzijds laten de resultaten van dit onderzoek zien, dat de afgelopen vijftien jaar het literaire debat uit de literaire tijdschriften is verdwenen. In de periode 1994 – 2008 stonden er in totaal 5812 bijdragen in de vier literaire tijdschriften. Slechts 0,8% (48 bijdragen) van deze bijdragen wilde aanzetten tot een literair debat. Uiteindelijke groeiden tien van deze bijdragen daadwerkelijk uit tot een echt literair debat. Er liggen verschillende factoren ten grondslag aan de teloorgang van deze functies van het literaire tijdschrift. Factoren die elkaar overduidelijk versterken en op elkaar in werken. Allereerst passeren debutanten tegenwoordig het literaire tijdschrift, omdat ze
47
meteen een uitgeverij benaderen. Daarnaast vissen uitgeverijen niet meer uit de kweekvijver van tijdschriften. Zij hebben, zoals Verdaasdonk en achtergrondartikelen opmerkten, met de jaren hun uitgeefstrategie veranderd. Ze laten zich namelijk leiden door bestsellerlijsten. Hierdoor richten ze zich dus voornamelijk op het lezerspubliek in de brede middengroep. Deze lezers hebben duidelijk minder behoefte aan het moeilijke, literaire boek. En juist de literaire tijdschriften staan garant voor literair werk. Ook positioneert de literaire agent zich steeds sterker binnen het literaire veld en tot slot: de afgelopen jaren boden de boekenbijlagen van dag- en weekbladen, in tegenstelling tot het literaire tijdschrift, volop ruimte aan het literaire debat. De laatste jaren verschenen er veel bijdragen, waarin men de oplossing aandroeg voor de huidige stand van zaken van het Nederlandse literaire tijdschrift: het internet. Verschillende letterkundigen pleiten in deze bijdragen voor digitale tijdschriften. Een digitaal tijdschrift biedt zeker voordelen. Vooral nu ook de boekenbijlagen van dag- en weekbladen, die het literaire debat ruimte bood, onder druk staan. Dit toont het brede, culturele probleem, waarmee het gedrukte woord worstelt. Maar een digitaal tijdschrift kan zeker niet alle problemen rond het literaire tijdschrift oplossen. Zo zal het digitale tijdschrift mijns inziens niet ineens weer als kweekvijver kunnen fungeren. De rol van het literaire tijdschrift binnen het literaire veld is namelijk veranderd. Debutanten en tijdschriftredacties verwerven geen symbolisch kapitaal meer door het literaire tijdschrift, omdat bijvoorbeeld uitgeverijen hun beleid hebben veranderd. Ze vissen immers niet uit de vijvers van literaire tijdschriften, waarin nieuw talent rondzwemt. Er wordt door uitgeverijen simpelweg niet meer erkenning toegekend aan debutanten en tijdschriftredacties. Ook critici doen dat niet meer; zij bespreken nauwelijks nieuwe nummers van literaire tijdschriften. Een digitaal tijdschrift zal hier mijns inziens geen verandering in brengen. Het internet is wel de plaats waar het literaire debat weer ruimte kan krijgen. Literaire websites als De Contrabas en Meander laten dit al zien. Een digitaal tijdschrift, dat door de Vereniging van Literaire Tijdschriften (De Gids, Tirade, Hollands Maandblad en De Revisor) moet worden opgericht, kan een vrijplaats zijn voor schrijvers en lezers met meningen over literaire onderwerpen. Door hoogwaardige, interactieve bijdragen te plaatsen, kan het digitale tijdschrift terrein terugwinnen op het gebied van het literaire debat en weer status, invloed en symbolisch kapitaal verwerven; iets wat het papieren literaire tijdschrift is kwijtgeraakt.
48
Bibliografie:
Aerts, Remieg. De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids. Amsterdam: Meulenhoff, 1997. Akker, Wiljan van den en Gillis Dorleijn. “Over de geschiedschrijving van de moderne Nederlandse poëzie. Problemen, getallen en suggesties,” Nederlandse letterkunde, no. 1 (februari 1996): 2 – 29. Altena, Arie. “Aanvallend spel voor lezers,” De Gids, no. 1 (januari 2009): 74 – 76. Baetens, Jan en Koenraad Geldof (red.). Literatuur en de nieuwe media. Leuven: ALWCahier 23, 2002. Baetens, Jan en Eric Vos (red.). Elektronische literatuur, themanummer van Dietsche Warande & Belfort, no. 4 (1999).
49
Baetens, Jan (red.). Elektronische literatuur, themanummer van Parmentier 15, no. 1 (2006). Baetens, Jan en Dirk de Geest. “E-literatuur in het Nederlands: veel E-, weinig literatuur?”, in Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14/2007, red. Adriaan van der Weel (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2007), 161 – 178. Bakker, Siem. Literaire tijdschriften van 1885 tot heden. Synthese. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1985. Beers, Paul. “Pleidooi voor een gulden middenweg,” (reactie op Oprollen die bende) NRC Handelsblad, 5 maart, 2008. Berkhout, Karel. “Oprollen die bende,” NRC Handelsblad, 15 februari, 2008. Bogaert, Paul. “Ingang vrij,” De Brakke Hond 15, no. 101 (januari 2009): 7 – 16. Bommeljé, Bastiaan. “Geen angst voor clichés. Het Rapport Literaire Tijdschriften 2003 is wel erg mild,” Hollands Maandblad 46, no. 686 (januari 2005): 3 – 4. Bommeljé, Bastiaan. “Heeft de subsidiering van Literaire Tijdschriften nog toekomst?,” Hollands Maandblad 49, no. 723 (februari 2008): 32 – 33. Bommeljé, Bastiaan. “Beginselen, 1959 – 2009,” Hollands Maandblad 51, no. 738 (mei 2009): 3. Bourdieu, Pierre. “The field of cultural production, or: The economic world reversed,” Poetics 12, no. 4 – 5 (1983): 311 – 356. Brakke Hond, de. “Dossier poëzie en internet,” themanummer, jaargang 15, no. 101 (januari 2009). Brokken, Jan. “Het academisme in de literatuur. Matsier, Meijsing, Kooiman en Kellendonk op zoek naar een methode,” Haagse Post, 10 september, 1977. Brouwers, Jeroen. “De Nieuwe Revisor,” Tirade 23, no. 250 (november 1979): 529 – 621. Brouwers, Jeroen. Sisyphus’ bakens. Amsterdam: Uitgeverij Atlas, 2009. Dijk, Yra van. “De kweekvijver is hier een oceaan. Waarom dichters, tijdschriftmakers, uitgevers en subsidiegevers het internet serieus moeten nemen,” NRC Handelsblad, 12 december, 2008.
50
Dijk, Yra van en Thomas Vaessens. “De oceaan en de kweekvijver,” De Brakke Hond 15, no. 101 (januari 2009): 21 – 25. Elsevier – archief 1994 tot en met 2008. Elzinga, Vincent. “De Gids vraagt donaties,” Boekblad. http://www.boekblad.nl/articles/ ds/art/13629 (geraadpleegd op 9 juli 2009). Fortuin, Arjen. “Literair tijdschrift Raster stopt,” NRC Handelsblad, 4 december, 2008. Fortuin, Arjen. “Nieuwe regels voor literaire tijdschriften,” NRC Handelsblad, 9 december, 2008. Fransen, Ad. “Over oprichting en eerste jaargang,” Tirade 47, no. 400 (september 2003): 218. Gaarlandt, J.G. “Literaire tijdschriften in Nederland,” de Volkskrant, 13 januari, 1979. Gaarlandt, J.G. “Een mengeling van meningen,” de Volkskrant, 27 januari, 1979. Gids, de – jaargang 157 (1994) tot en met jaargang 171 (2008). Goettsch, R. “De eerste columnist,” De Gids, juni 1982, 359. Groene Amsterdammer, de – archief 1994 tot en met 2008. Hollands Maandblad – jaargang 26 (1994) tot en met jaargang 50 (2008). HP/De Tijd – archief 1994 tot en met 2008. Janssen, Hannah. “Literair agent Sebes kent succesvol eerste half jaar,” Boekblad. http://www.boekblad.nl/articles/ds/art/10488 (geraadpleegd op 9 juli 2009). Janssen, Susanne en Norma Olislagers. “De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren,” TTT Interdisciplinair tijdschrift voor taal & tekstwetenschap 6, no. 3 (september 1986): 275 – 284. Janssen, Susanne. “Onderzoek naar twintigste-eeuwse uitgeverijen. Een stand van zaken,” Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 7 (2000): 65 – 79.
51
Kist, Reinier. “Wat wil de lezer?,” De Groene Amsterdammer, 8 maart 2006. Krantenbank, de digitale archieven (1994 tot en met 2008) van Algemeen Dagblad, Het Parool, NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant. Krevelen, Laurens van. “Red de literaire cultuur,” De Gids, no. 1 (januari 2009): 64 – 69. Kuitert, Lisa. “Literaire tijdschriften: kasplantjes,” Vrij Nederland 70, no. 2 (januari 2009): 54 – 61. Kuitert, Lisa. “‘Literaire tijdschriften zijn er voor schrijvers, niet voor lezers!,’” Taalschift. Tijdschrift
over
taal
en
beleid.
http://www.taalschrift.org/discussie/004407.html
(geraadpleegd op 9 juli 2009). Kunstredactie Trouw. “'Literatuurpaus' VN doet stap terug,” Trouw, 28 oktober, 1999. Leyman, Dirk. “Literair tijdschrift Bunker Hill houdt het voor bekeken,” De Papieren Man. http://papierenman.blogspot.com/ (geraadpleegd op 9 juli 2009). Leyman, Dirk. “Literaire bladen doen het helemaal niet goed,” De Papieren Man. http://papierenman.blogspot.com/ (geraadpleegd op 9 juli 2009). Leyman, Dirk. “Nederlandse literaire tijdschriften bijten van zich af,” De Papieren Man. http://papierenman.blogspot.com/ (geraadpleegd op 9 juli 2009). Leyman, Dirk. “Vier Nederlandse literaire tijdschriften gaan intens samenwerken,” De Papieren Man. http://papierenman.blogspot.com/ (geraadpleegd op 9 juli 2009). Leyman, Dirk. “Waarschuwing voor Bunker Hill en Passionate,” De Papieren Man. http:// papierenman.blogspot.com/ (geraadpleegd op 9 juli 2009). Nederlands
Literair
Productie-
en
Vertalingenfonds.
“Subsidieregeling
literaire
tijdschriften,” NLPVF. http://www.nlpvf.nl/ (geraadpleegd op 9 juli 2009). Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. Jaarverslag 2008 (Amsterdam: NLPVF, 2009). Nooy, Wouter de. Richtingen & Lichtingen. Literaire classificaties, netwerken, instituties. Rotterdam: Erasmus Universiteitsdrukkerij, 1993. Oorschot, G.A. van. “Tirade,” Literair akkoord 12, 1969, 149 – 160.
52
Pfeijffer, Ilja Leonard. “We doen het voor u,” (reactie op Oprollen die bende) NRC Handelsblad, 22 februari, 2008. Rees, C.J. en G.J. Dorleijn. De impacts van literatuuropvattingen in het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap. Den Haag: Stichting Literatuurwetenschap, 1993. Redactie
De
Gids,
“Geschiedenis
–
over
De
Gids,”
De
Gids
Online.
http://www.literairtijdschrift-degids.nl (geraadpleegd op 9 juli 2009). Redactie Merlyn, “Ter inleiding,” Merlyn 1, no. 1 (november 1962): 1. Redactie van De Revisor, “Verantwoording,” De Revisor 1, no. 1 (januari 1974): 1. Redactie van De Revisor, “Van de redactie,” De Revisor 32, no. 2 (mei 2005): 3. Redactie Tirade, “Colofon – over De Gids,” Tirade. http://www.tirade.nu (geraadpleegd op 9 juli 2009).
Rees, Kees van, Susanne Janssen en Marc Verboord. “Classificatie in het culturele en literaire veld 1975-2000. Diversificatie en nivellering van grenzen tussen culturele genres”. In De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000. Geredigeerd door G.J. Dorleijn en Kees van Rees, 239 – 283. Nijmegen: Vantilt, 2006. Revisor, de – jaargang 21 (1994) tot en met jaargang 34 (2008). Sapiro, Gisèle. “The literary field between the state and the market,” Poetics 31, no. 5 (2003): 450. Schiferli, Victor. “Kwaliteit is het belangrijkste,” (reactie op Oprollen die bende) NRC Handelsblad, 29 februari, 2008. Spaan, Henk en anderen. De Valse Revisor (Amsterdam: Uitgeverij C.J. Aarts, 1980). Stiller,
Louis.
“Literaire
tijdschriften
in
het
gedrang,”
Schrijven
Online.
http://www.schrijvenonline.org/nieuws/literaire-tijdschriften-in-het-gedrang (geraadpleegd op 9 juli 2009). Stipriaan, René van. “Oorlog en vrede in het schrijversbestaan. Naar aanleiding van Dirk van Weeldens Literair overleven,” De Gids, no. 1 (januari 2009): 70 – 73.
53
Tirade – jaargang 38 (1994) tot en met jaargang 52 (2008). Velthuysen, Ton. Tirade 1957 – 1985 (Leiden: Uitgeverij Martinus Nijhoff, 1986). Venema, Frans H. “Maak in de krant een vaste rubriek voor literaire tijdschriften,” (reactie op Oprollen die bende) NRC Handelsblad, 5 maart, 2008. Verdaasdonk, Hugo. “Literary magazines as media for publishing literary texts,” Poetics 18, no. 1 – 2 (april 1989): 215 – 232. Verdaasdonk, Hugo. De vluchtigheid van literatuur. Het verwerven van boeken als vorm van cultureel gedrag (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 1989). Vlaamse
Fonds
voor
de
Letteren,
“Subsidies
e-literatuur
2009,”
VFL.
http://www.fondsvoordeletteren.be/nl/press/125/subsidies-e-literatuur-2009.html (geraadpleegd op 9 juli) Vos, Lenny. Debuteren in de jaren ’90. Over het begin van een schrijversloopbaan en factoren die hierop van invloed zijn. Doctoraalscriptie Kunst- en Cultuurwetenschappen. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, 1996. Vries, Wouter de. “Vier literaire tijdschriften bundelen hun krachten,” Boekblad. www.boekblad.nl/articles/ds/art/13509 (geraadpleegd op 9 juli 2009). Vrij Nederland – archief 1994 tot en met 2008. Schiferli, Victor. “Kwaliteit is het belangrijkste,” (reactie op Oprollen die bende) NRC Handelsblad, 29 februari, 2008. Weel, Adriaan van der (red.). De boekcultuur in een digitaliserende wereld, Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 14/2007. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2007. Weelden, Dirk van. Literair overleven. Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 2008. Witt,
Enno
de.
“Volop
ontwikkelingen
literaire
tijdschriften,”
http://www.boekblad.nl/articles/ds/art/13274 (geraadpleegd op 9 juli 2009).
54
Boekblad.
I
Een hachelijke situatie
7
Inleiding
II
Talenten naar waarde huldigen
12
Over de vier literaire tijdschriften III
De literatuur van morgen
18
Over de kweekvijverfunctie van literaire tijdschriften IV
Tegengas geven
30
Over het literaire debat in literaire tijdschriften V
Geen enkele functie meer
37
Over de factoren VI
Van houding veranderen
40
Aanbevelingen VII
Terrein terugwinnen
47
Conclusies
Bibliografie
47
55