LANDSCHAPSANALYSE 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland
27 september 2013 Academie van Bouwkunst
Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii
Onderwerpen 1. Rivierenlandschap 2. Zandlandschap 3. Krijt- en lösslandschap
Rivierenlandschap - meanderende rivieren - processen Ontstaan door: 1. Vlak land, weinig verval 2. Afkalving van buitenbocht door snellere stroming van het water. 3. Bezinking van zand en klein in binnenbocht door tragere stroming. • waardoor meanderlussen steeds groter. • uiteindelijk doorsnijdt de rivier zijn eigen lus: • dode rivierarm ontstaat die wordt opgevuld met sedimenten.
Rivierenlandschap - sedimentatie meanderende rivieren 1. oeverwal: bij hoge waterstanden overstroming van alluviale vlakte buiten geul, grovere deeltjes langs oever afgezet: zandige gronden 2. kom: achter de oeverwal afzetting van de fijne kleien: zware kleigronden 3. stroomrug: verdwenen oude rivierloop met oeverwallen
Rivierenlandschap - bedijking
Rivierenlandschap - west/oost verschil Westelijk deel van Nederland de stroomruggronden en oeverwallen lager, kleiner en kleiiger. Oorzaak: 1. een deel van het zandige sendiment is bovengronds al afgezet 2. invloed getij: lage stroomsnelheid bij vloed, zand blijft in rivierbedding
Zandlandschap - processen in pleistoceen 1. Gletsjers • afzetting keileem = vermalen gletsjerpuin - mengsel van zand/klein/stenen, slecht waterdoorlatend • stuwwallen: opgeduwde grond, bestaan vaak uit oud rivierzand • uitslijting van bekkens door gletsjers 2. Dekzand, windafzettingen (met name in laatste ijstijd) • kaal en koud, harde wind • zand met name afkomstig uit de droogliggende Noordzee en rivierbeddingen • in de vorm van: een deken, langgerekte dekzandruggen en (rivier)duinen • fijnste deeltjes daalden het laatste, in Zuid-Limburg en Zuid-Gelderland = löss 3. Rivieren • afzetting van zand en grind door (voormalige) “verwilderde” rivieren in midden en zuid-Nederland • samenhangend met opheffing van het gebied ontstaan rivierterassen
In pleistoceen ijstijden: saalien en weichselien
Zandlandschap - glaciale processen in pleistoceen
Zandlandschap - glaciale processen in pleistoceen
Zandlandschap - dekzand aan oppervlak
Zandlandschap - vb. Geldsere vallei
Zandlandschap - landgebruik 1. •
Lage gebieden (afvoerloze dekzandlaagtes, beekdalen): moeilijk in cultuur te brengen, tot voor kort erg nat. wei- en hooiland = maden, beemden
2. Hoge, droge gebieden (stuwwallen, dekzandruggen): zijn al zeer lang bewoond en voor landbouw gebruikt. • bos: hout + begrazing • droge heidegebieden: begrazing door schapen en runderen maaien en afplaggen van heide + mest, t.b.v akkers • akkerbouw
Zandlandschap - landgebruik Vruchtbaarheid van akkers vergroten: • mest vermengd met heideplaggen, bosstrooisel, grasplaggen, etc. • dus gemengde bedrijfsvoering nodig • potstalcultuur (vanaf ca. 700 v. Chr tot invoering van kunstmest): stallen waarin schapenmest en heideplaggen werd verzameld Gevolgen: • Ophoging akkercomplexen met 50-100 cm humushoudende grond. Bodemtype: oud bouwlandgronden = enkeerdgronden • Verarming van de ‘woeste gronden’ en stuifzanden door intensieve afplagging en beweiding. • Vanaf 19e eeuw veel stuifzanden en heidegebieden bebost met dennen.
Zandlandschap - landgebruik Essenlandschap • • • • •
ontstaan in de vroege Middeleeuwen akkercomplexen (= essen = enken) rond een nederzetting gemeenschappelijk weidegrond (lage, natte gebieden) dichtbij het dorp aanwezig kenmerkend voor esdorpen is brink: een centrale open ruimte waar vanuit wegen uitwaaieren. de rand van de es werd door wildwallen (houtwallen die het wild moesten tegenhouden) geaccentueerd.
Zandlandschap - landgebruik Kampontginningen = hoevelandschap • • • •
latere, individuele ontginningen (late Middeleeuwen) van kleinere zandruggen verspreide boerderijen (i.t.t. esdorpen) akkers op hogere delen, grasland op lagere/vochtigere gronden vanaf die tijd werd de drainage en ontginning van de lage delen van het landschap
Lösslandschap
Krijt- en lösslandschap • • • • • • • • •
löss = fijne leem, bevat veel voedingsstoffen i.t.t. zand, goed ontwaterd, goed bewerkbaar zeer geschikt voor akkerbouw veel reliëf de oude dorpen zijn voornamelijk in de dalen kronkelende wegen die het reliëf volgen de vlakke stukken akkerbouw en veeteelt op de steilere hellingen bossen holle wegen: diepe erosiegeulen, uitgesleten door het van het plateau afstromende water. in de dalen löss weggespoeld, bodem van rivier- en beekafzettingen; wei- en hooiland
Krijt- en lösslandschap • hoge delen van Limburg waar löss ontbreekt, zuidoost-Limburg • o.a krijtverweringsgronden, vuursteengronden, groenzanden (mariene zanden uit Krijtperiode) • niet goed geschikt voor akkerbouw
Rivierterrassen = Steile hellingen met vlakke delen, Maasterrassen
Rivierterrassen - proces 1. In glaciaal vlechtende rivier: • in ijstijd weinig vegetatie, waardoor afspoeling van hellingen, veel zand en grind voert rivier mee • door bevroren ondergrond kan rivier zich niet kan insnijden. • daardoor niet één diepe bedding, maar een wirwar van stroomgeulen in een grote vlakte. 2. In interglaciaal meanderende rivier, insnijding in riviervlakte 3. Het omhoogkomen van het gebied door bewegingen in de aardkorst leidt tot insnijding van rivier
Handige website: www.geologievannederland.nl