Nr. 66 Januari – februari – maart 2012
Kempensche Tydinghen
Woonkasteel van de familie de Merode in Westerlo.
Driemaandelijks tijdschrift van de Gidsen van de Antwerpse Kempen.
Verantwoordelijk uitgever: Mil Blancquaert Lange Eerselsstraat 63 1 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012 Herentals
Inhoud Woordje van de voorzitter Hernieuwing lidmaatschap 2012 Vergaderdata in 2012 Verslag van de vergadering van 5 maart 2012 in ’t Steentje te Turnhout. Nieuws uit FTG (verslag algemene vergadering 3 december 2011) De Teuten door Herman Knaeps Interessante websites
3 4 6 10 30
Woordje van de voorzitter Beste Givakleden, In deze ontluikende lente beginnen de aanvragen voor stadswandelingen stilletjes aan op de diensten van toerisme binnen te vallen. Maar ook een aantal gemeenten vieren dit jaar 800 jaar stad en vrijheid. Dit brengt natuurlijk heel wat activiteiten met zich, ook voor onze gidsen. En de Heggeommganck zal ook weer heel wat mensen naar Poederlee (Lille) lokken. Onze correspondent uit het Zuiden heeft weer een fraai werkje afgeleverd over de Teuten. Een aantal leden hebben hun lidmaatschap nog niet verlengd. Hoogste tijd om dit alsnog te doen. Helemaal achteraan vinden jullie nog een link naar een fantastische Website, betreffende “het Lam Gods”. Veel leesgenot met deze Kempensche tydinghen.
Jullie voorzitter Mil Blancquaert
2 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Hernieuwing lidmaatschap 2012. Lidgeld 2012 Het lidgeld voor 2012 blijft ongewijzigd. € 12,50 voor aansluiting zonder Ethias verzekering. € 15, 50 voor de aansluiting met Ethias verzekering Gelieve het bedrag over te schrijven op volgende rekening:
BE24 0014 4994 0438 van Givak Mol.
Met vermelding van uw naam en “lidgeld Givak 2012” Alvast bedankt voor het blijvend vertrouwen in onze vereniging !!!
Vergaderdata in 2012. Maandag 4 juni 2012 (waarschijnlijk Kunstforum Würth) Maandag 3 september 2012 (locatie nog te bepalen) Maandag 3 december 2012 in ’t Steentje te Turnhout Het aanvangsuur van de vergadering wordt bepaald in functie van de eventuele vormende activiteit die aan de vergadering gekoppeld is.
3 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Vergadering GIVAK, maandag 5 maart 2012 in ’t Steentje te Turnhout Aanwezig: Mil Blancquaert, Bert Bogaert, Jeannine Meeus, Greet Roets, Lut Tatrai, Rita Dries, Jeannine Muller, Carolien Buiks, Liesbet Peeters, Staf Van der Velde, Alex Vercammen, Jef Janssens, Willy Jacobs, Paul Dierckx, Marie-Claire Latinne, Frans Schippers. Verontschuldigd: Herman Knaeps, Raf Wayaert, Jef Florizoone, Mil Van Den Bosch, Rita Luyten, Cynthia Yskout, Pieter-Andre Melis, Ward Olbrechts, John Janssens, Marc Keustermans, Maria Dickens, Hilde Devos, Frank Vermeren, Marie-Jose Hopmans, Harry Geyskens. Een nieuw lid, Alex Vercammen, stelde zich voor, waarna de andere aanwezigen zich ook voorstelden aan Alex. Bijscholingen: Bert Bogaert wil in het najaar, de juiste data zijn nog niet bekend, bijscholingen geven die ook meetellen als studie-uren. Deze bijscholingen worden verdeeld over drie avonden. Het kan gaan bv over etymologie, antropologie, Europese en/of wereldtalen. Er wordt hard gewerkt aan de nieuwe website maar er zijn nog problemen om de juiste pagina's en de beveiligde pagina's goed weer te geven. Iedereen wordt op de hoogte gehouden over de vorderingen en wanneer onze website klaar is voor gebruik. Pieter-Andre Melis heeft een gesprek met Würth, zodat we de volgende vergadering bij Würth kunnen houden en daar ook de kunstverzameling kunnen bezoeken. De problemen met de vorige afspraak was dat GIVAK moest betalen voor gebruik van de ruimte waar we willen gaan vergaderen. Er zijn 64 leden ingeschreven, waarvan 44 leden een verzekering bij het FTG hebben. 14 leden krijgen nog een e-mail, misschien dat zij vergeten zijn om het lidgeld te betalen. Het saldo op de zichtrekening bedraagt 2612,55 euro. Op de studiedag van het FTG ging het voornamelijk over de veranderingen en gebruik van de website. De bedoeling is dat de website van FTG en onze website gelinkt worden. Nog steeds is MAS in Antwerpen niet gratis toegankelijk voor gidsen met een geldige gidsenkaart. 4 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Wel is op de laatste woensdag van de maand het MAS gratis toegankelijk voor iedereen. Wij willen meer te weten komen over bekende namen in de Kempen. Als iemand iets weet over bekende Kempenaars kan dit geplaatst worden in het KT. Het is aan te bevelen om lid te worden van de Taxandria vzw, geschiedkundige kring (
[email protected]) (WWW.taxandriavzw.be ). De voordelen zijn oa dat men gratis de musea in Turnhout kan bezoeken en lezingen gratis kan bijwonen. Het lidgeld is 15 euro per jaar.. U ontvangst dan ook jaarlijks het jaarboek met allerlei wetenswaardigheden over onze Kempen De erkenning gidsen van Vlaams Toerisme bedraagt 5 jaar. Men moet er op bedacht zijn dat men in deze 5 jaren alle gidsbeurten en studie-uren bijhoudt. Na de 5 jaren moet men deze gegevens toesturen naar Vlaams Toerisme om de erkenning te kunnen blijven behouden. Binnenkort komt er een uitnodiging voor een avond waar dan de fiscaliteit betreffende het gidsen en BTW wordt uitgelegd er is dan ook de mogelijkheid om vragen over deze onderwerpen te stellen. Bruggepensioneerden die graag willen gidsen moeten rekening houden dat zij dat alleen onbezoldigd kunnen doen. Als vrijwilliger moeten de bruggepensioneerden eerst toestemming vragen. Willy Jacobs is volop bezig met voorbereidingen voor de herdenking van de Grote Oorlog in 2014. het zal een speciale opzet zijn waar nog veel aan gedaan moet worden maar het resultaat zal dan ook bijzonder zijn. Willy zal ons zeker op de hoogte houden. Ook bruist het weer van de activiteiten in Klein Engeland, Aan te bevelen om deze activiteiten in de gaten te houden. Dit jaar viert de stad Turnhout zijn 800 jarig bestaan. Dit wordt gevierd met tal van activiteiten. In het Taxandria museum is er een speciale tentoonstelling. Deze tentoonstelling gaat niet zomaar over de 800-jaar geschiedenis maar in verschillende verhalen wordt iets over Turnhout verteld. In Poederlee wordt op zondag 27 mei, het 25-jaarlijkse OMMEGANG van de HEGGE gevierd. Meer dan 1000 figuranten, 10 praalwagens, ruiters, amazones en muziekgroepen met historische instrumenten zullen "Het Wonder van de Hegge" vertellen. Rita Dries verstrekt ons meer informatie over het Meduceum (een museumproject in samenwerking met Janssens pharmaceutica), gehuisvest in St Victor te Turnhout.
5 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Het Meduceum geeft een overzicht van de evolutie in de verpleegkunde en de geneeskunde in Turnhout. Het is ondergebracht in de gebouwen van het Sint-Victor-Instituut, ingang C, Kasteelplein 20 2300 Turnhout. De kelder- en eerste verdieping zijn gewijd aan een collectie geneeskundig en verpleegkundig materiaal verzameld door zuster Alena, Gasthuiszuster en gewezen directie Nursing van het St-Elisabethziekenhuis in de Rubensstraat te Turnhout. De tweede verdieping focust op Dr. Paul Janssen en zijn realisaties in de farmacologie. Het museum is voorlopig enkel toegankelijk voor groepen onder begeleiding van een gids. Afspraken kunnen worden gemaakt via Rita Dries, 0487 401 838 of
[email protected] en Gil Tack 0495 918 843 of
[email protected]. Bij onze vergadering in september zullen we eerst een geleid bezoek brengen aan dit museum. Volgende vergadering is op maandag 4 juni en dan waarschijnlijk bij Wurth. GIVAK vergadering, 5 maart 2012, in 't Steentje te Turnhout
VERSLAG ALGEMENE VERGADERING
FTG
VAN
3
DECEMBER
2011
IN
BRUGGE.
1. Welkom en verontschuldigingen ° De heer Jozef Leplat, afgevaardigde van de Kon.Gidsenbond Brugge en West-Vlaanderen, heet de aanwezigen welkom in het klooster van de ongeschoeide karmelieten. Hij verleent het woord aan voorzitter Jo Berten, die zijn toespraak aanvangt met Brugge voor te stellen, niet als een ‘historische stad’, maar als een ‘stad met historie’. Daarna licht hij de standpunten van de Brugse gidsenbond toe ivm de professionalisering van de gidsen, hun opleiding, de strenge criteria voor hun erkenning, de ontbrekende vergoeding voor de meertaligheid en de plaag van de piraatgidsen in de kunststeden. In zijn besluit vindt hij het daarom onontbeerlijk dat FTG in deze materies de rol van waakhond moet blijven spelen. Vervolgens vat Jean-Marie Bogaert, schepen van toerisme, de lokale toeristische activiteiten samen in een aantal cijfers en schetst bondig de geschiedenis van het Karmelietenklooster. ° Voorzitter Lucie Mertens dankt de Kon. Gidsenbond Brugge voor het onthaal en het gastvrij gebruik van de zalen voor de vergadering en het middagmaal. Daarna vermeldt zij de afgevaardigden en bestuursleden, die zich verontschuldigd hebben. 2. Goedkeuring van het verslag van de AV van 27/08/11 in Nieuwpoort ° Het verslag wordt goedgekeurd. ° In opvolging van het verslag wordt de kwestie over de BTW-verplichting op de gidsprestaties toegelicht. Uit een recente rondvraag blijkt dat de gidsen op sommige plaatsen BTW betalen en elders niet. Wegens de relatieve onduidelijkheid in de wetgeving, hangt de lokaal toegepaste regeling vaak af van de interpretatie die de ambtenaar in functie er aan geeft. 6 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
° Willy Opdebeeck leest de beslissing E.T.111.432 dd. 28/08/06 van de BTW-administratie voor, waarin met verwijzing naar het BTW-Wetboek duidelijk aangegeven staat dat de diensten verstrekt door gidsen en reisleiders dienen beschouwd te worden als een intellectueel werk. Deze kwalificatie van de gidsactiviteit bepaalt rechtstreeks de BTWverplichting. Wanneer gidsen of reisleiders hun diensten verstrekken als loon- of weddetrekkende voor een instelling, zijn ze uiteraard BTW-belastingplichtig, maar als ze ten aanzien van de genoemde instelling (gidsenbond, dienst voor toerisme) in een band van ondergeschiktheid optreden, worden ze voor de toepassing van de BTW niet geacht zelfstandig op te treden en worden ze niet als belastingplichtige aangemerkt. In het document wordt verder gesteld dat de handelingen van personen, die optreden als gids, de vrijstelling van BTW bekomen, voorzien in het BTW-Wetboek, wanneer deze handelingen worden verstrekt aan een organisator van geleide bezoeken aan plaatsen, musea, kastelen, kerken, steden, enz. De volledige tekst van het document E.T.111.432 is bij dit verslag gevoegd. ° Om een gebeurlijke betwisting mbt de BTW-vrijstelling te vermijden wordt het de gidsen aangeraden het document waarop zij de vergoeding voor hun prestaties noteren, liever niet ‘Faktuur’ of ‘Onkostennota’ te noemen, maar wel ‘Gidsennota’ of ‘Nota voor gidsprestaties’ . 3. Financiën ° Dirk Elsen, penningmeester, brengt verslag uit over de actuele kastoestand. Wegens het ontbreken van bepaalde verantwoordingsstukken is de afrekening met enkele verenigingen nog niet afgerond. Anderzijds zijn er nog een aantal bedragen (bijscholing, website) terug te vorderen van Toerisme Vlaanderen. Globaal is de financiële situatie van FTG gezond. ° Inzake de verzekeringen verzoekt hij de verenigingen uitsluitend de voorziene excellijsten te willen gebruiken en bij de aangifte van schadegevallen de procedure strikt te volgen. ° Ook zou hij door de verenigingen graag achteraf geïnformeerd worden over de afloop van de schadegevallen, waarvoor hij is tussengekomen. Mail naar
[email protected] ° In 2012 zal de premie van de verzekering waarschijnlijk verhoogd worden. 4. Contacten met Toerisme Vlaanderen ° De samenwerkingsovereenkomst met TVL is ondertekend op 20 september 2011. ° Toerisme Vlaanderen is momenteel volop in herstructurering. Katrien Vanginderachter zal de leiding behouden over de dienst ‘Kwaliteitszorg’, met de afdelingen ‘Kennis en Kwaliteit’, die o.m. voor de gidsen en reisleiders de opleiding en integrale kwaliteitszorg zal blijven beheren, ‘Marketing’ en ‘Internationale Markten’. ° TVL zal zich in de toekomst vooral concentreren op de promotie en ondersteuning van de kunststeden. Andere steden en landelijke plaatsen zullen voortaan hoofdzakelijk door de provincies ondersteund en gepromoot worden. ° Alle gidsen die slechts een erkenning hebben tot eind 2011 zullen weldra van de dienst ‘Vorming’ een brief ontvangen ivm de hernieuwing van hun erkenning. De gemandateerde organisaties zullen voor hun gidsen opnieuw een groepsdossier mogen indienen. Niet vergeten
7 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
dat de verenigingen de documenten, die de aanvraag tot erkenning van de gidsen verantwoorden, tenminste 5 jaar moeten bewaren en ter beschikking houden van TVL. ° Inzake het gerucht over een mogelijke ‘bachelor’opleiding voor gidsen, werd opheldering gevraagd aan Toerisme Vlaanderen. Blijkbaar gaat het over de toepassing van een recente Europese norm in onderwijsinstellingen met een verschillend kwalificatieniveau. Hoger Beroepsonderwijs heeft heden het niveau N5 en Hogescholen hebben niveau N6 (Bachelor). Om het aantal door de norm opgelegde lesuren te bereiken zal het beroepscompetentieprofiel van HBO5 moeten hertekend worden. Voorlopig is er geen reden voor ongerustheid, maar wellicht kunnen er eerlang verschuivingen plaatsvinden in de gidsenopleiding. 5. Krachtlijnen voor een statuut van de gids ° Secretaris Johan Lowyck neemt in het kader van het Prins Filipfonds als vertegenwoordiger van FTG deel aan de werkgroep, die op federaal niveau voorstellen wil uitwerken voor het bekomen van een algemeen sociaal en fiscaal statuut voor toeristische gidsen en reisleiders. In dat verband kijkt FTG uit naar een jurist met een ruime kennis van de sociale en fiscale materie, die bovendien ook vertrouwd is met de gidsenwereld. ° Johan doet een oproep om op lokaal vlak een standpunt in te nemen in verband met het statuut van de gids en dit aan het secretariaat mede te delen, opdat FTG dienaangaande een globale visie zou kunnen uitwerken. 6. Werkgroepen : stand van zaken ° Werkgroep website : Frank Van de Heijning - Wegens de technische problemen met de versies van Joemla om aan de hoge eisen van TVL te voldoen, heeft Frank een zoektocht naar een geschikter systeem ondernomen en gevonden. Joemla werd dus definitief verlaten en in de plaats is Drupal (versie 7.0) gekomen. Het is een gratis systeem, evolutief maar zonder autoprogrammatie. Dit betekent dat beroep moet gedaan worden op een programmeur en dat deze persoon vergoed dient te worden. Deze kost valt echter binnen de budgettaire mogelijkheden van FTG. - Geprojecteerd op groot scherm stelt Frank de nieuw ontworpen website voor. Hij zal als webmaster optreden om de site te ordenen en een behoorlijke veiligheid te garanderen. - De website is nu al ‘on line’ op het internet en kan bereikt worden op www.ftg-web.be of www.toeristischegidsen.be, maar ook op www.ftg-web.com of www.toeristischegidsen.com. - Via het navigatiemenu overloopt Frank alle mogelijkheden, die het systeem momenteel biedt. Hij laat een gedrukte introductie uitdelen met de gebruiksinstructies, de inlogcodes en een paswoord, dat iedereen naar wens kan wijzigen. Naarmate de opbouw van de website vordert, zal hij de handleiding geregeld aanvullen en naar alle verenigingen mailen. Voorlopig enkel in het Nederlands, is het de bedoeling de website meertalig te maken. - Het voordeel van het ‘Content Managing System’ is dat iedereen eigen gegevens kan invoeren. Elke vereniging beschikt momenteel over een inforuimte voor de inbreng van teksten en vijf foto’s. De gidsenverenigingen worden bijgevolg dringend verzocht om de hun toegewezen ruimte zelf in te vullen met teksten, info en visueel materiaal (lokale beelden, gidsen in actie). Als deze informatie geen vervaldatum draagt, blijft ze permanent in de website staan, anders zal ze na de vervaldatum automatisch verwijderd worden. 8 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
° Werkgroep bijscholingen : Willy Opdebeeck - De bijscholing van 19/11/11 in Brugge, met lezing in de voormiddag en bezoek aan de tentoonstelling in het St-Janshospitaal in de namiddag, kende een zeer groot succes. De organisatie was prima, waarvoor dank aan collega Johan Lowyck en het Brugse Vrije. - Voorstellen van gidsenverenigingen voor de organisatie van bijscholingen (geschikte onderwerpen en locaties) worden ingewacht. Mail naar
[email protected] ° Werkgroep strategisch plan FTG - De werkgroep voor het opstellen van het strategisch plan is opgestart. - Woordvoerder Luc Vermeylen definieert duidelijk de missie van de werkgroep, nl. een visie ontwikkelen, die de bestaansreden en het belang van FTG kan verantwoorden tegenover TVL. Daartoe zullen bij middel van een confrontatiematrix de sterkte en zwakte, de doelen en moeilijkheden van de Federatie onderzocht worden en op grond daarvan zal een degelijk toekomstplan geschreven worden. Deze tekst zal daarna ter bespreking en bekrachtiging op een AV voorgelegd worden aan de leden. 7. FTG Programma ° De volgende AV zullen plaats hebben op de onderstaande zaterdagen : - 04 februari 2012 in Antwerpen, organisatie Kon.Gidsenvereniging Antwerpen - 28 april 2012 in Scherpenheuvel, organisatie Gidsenbond Scherpenheuvel-Zichem ° Voor bijscholingen zijn nog geen data bepaald. Voorstellen van gidsenbonden zijn welkom. 8. Rondvraag en slotwoord ° Jozef Leplat licht het verdere dagprogramma toe. Na het middagmaal volgt een bezoek aan het klooster en de kerk. Daarna worden de deelnemers uitgenodigd op een receptie. ° Tot besluit richt Lucie Mertens een hartelijk woord van dank aan het bestuur van de Gidsenbond Brugge voor het onthaal en de organisatie van de vergaderdag. Verslaggever : Willy Opdebeeck, interne communicatie
9 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
DE
TEUTEN
Door Herman Knaeps
Verantwoording EEN TEUT Teuten maken deel uit van een cultureel-historisch verschijnsel, dat zich afspeelde gedurende de loop van enkele eeuwen en dan nog in een gebied, dat soms met ingrijpende politieke en godsdienstige wijzigingen te maken kreeg. Gedurende die vele jaren zijn er ongetwijfeld evoluties gebeurd in de werkwijze van de Teuten en ook zullen er zeker wel individuele verschillen op te merken zijn. Om dat allemaal in detail te behandelen heeft men dikke boeken nodig. De geschriften die er over gepubliceerd werden, beschrijven daarom het onderwerp steeds op een eerder anekdotische wijze en meestal op lokale toestanden gebaseerd. Vermits er sinds het ontstaan van de Teuten in de 16° eeuw zelfs een grens getrokken werd, dwars doorheen het gebied waar de Teuten vandaan kwamen, is het logisch dat men meestal met een ‘Hollandse’ of een ‘Belgische’ visie te maken krijgt. In de hier volgende tekst, probeer ik zoveel mogelijk de lokale details om te werken tot een algemeen beeld. Inleiding ‘Teuten’ is een Kempense uitdrukking en wijst op een groep handelaars die het economisch bestaan in heel Noord-Limburg (B) en een deel van Noord-Brabant (NL) heeft beïnvloed van het einde van de 16e tot ongeveer begin 20° eeuw (Eerste Wereldoorlog). Ze ondernamen vanuit hun geboortedorp in de Kempen en met hun koopwaar op de rug, maandenlange reizen naar Nederland, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, en verder, zelfs tot in Denemarken. De Teuten vertrokken meestal na Driekoningen naar die verre streken om er hun waren aan de man te brengen of er een winkel open te houden en keerden rond Sinterklaas terug, maar zeker voor de Kerst, om die tijd thuis door te brengen. Telkens bij hun terugkeer, kondigden zij hun komst al van in de verte aan met getoeter op een ossenhoorn1 en daarna werd de thuiskomst stevig gevierd en werden meegebrachte cadeautjes uitgepakt. Jaarlijks op 2 en 3 januari werd traditioneel het teutengelag gevierd met H. Mis, zang, dans, toneel en bier. De teutenhandel was sociaaleconomisch erg belangrijk voor onze regio en heeft er blijvende sporen nagelaten, zoals de speciale teutenhuizen die de teutendorpen sieren en hun Duitse collega’s, de ‘Tödden’, lagen aan de basis van enkele goed bekende kledingzaken. Vanwaar komt de naam ‘Teuten’ ? Hoe men op de naam “Teuten” gekomen is, bestaan alleen maar vermoedens. Het zou etymologisch afgeleid kunnen zijn van ‘tijgen’, wat ‘trekken’ of ‘reizen’ betekent, of misschien 1
Een ossenhoorn was een populair instrument want ook op 6 december 1798 blies Van Gansen de terugtocht op een ossenhoorn, tijdens de laatste slag van de Boerenkrijgers in Hasselt. Met die hoorn is hij afgebeeld in het Boerenkrijgmonument (zie KT64).
10 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
ook van ‘tuiten’ of ‘toeten’ in de betekenis van hoornblazen (bij hun terugkeer). Soms legt men een verband met ‘tuitelen’, wat ‘ruilen’ of ‘sjacheren’ betekent, te vergelijken met het Duitse woord ‘tauschen’ = ‘ruilen’. Maar meer aannemelijk is dat het woord verwijst naar de Germaanse volksstam Teutonen2, zoals in Duitsland ook het ‘Teutoburgerwald’3 naar deze Duitse volksstam verwijst. Het reizend bestaan der Teutonen werd geïdentificeerd met onze Kempense handelsreizigers, die bovendien in dezelfde streken reisden waar die oude volksstam vandaan kwam. Of zou er helemaal geen etymologische verklaring bestaan en is het woord afkomstig uit een soort geheimtaal die de Teuten onder elkaar spraken ? Hiermee zou het dan uitgelegd zijn waarom dit woord in alle historische, verklarende of etymologische woordenboeken en officiële documenten ontbreekt. Maar als blijvend eerbewijs aan deze rondreizende handelslui wordt de raadzaal in het stadje Peer niettemin toch de ‘Teutenzaal’ genoemd. De naam Teut werd voor het eerst officieel neergeschreven in Eindhoven in een processtuk uit 1668 tegen een zekere Joost Jansen, die genoemd werd als ‘alias de Teut’. Wat deze man precies uitgespookt heeft is niet bekend maar er zijn in die tijd nog meer veroordelingen geweest voor bedrog in de teutenhandel en de straffen waren niet mals: Jan van Hove, een Teut, werd in november 1728 voor diefstaf van linnen, in Oirschot (tussen Eindhoven en Tilburg) geradbraakt en daarna opgehangen aan de galg. Ook in Gelderland zijn meerdere schriftelijke bevelen uitgevaardigd waarin Teuten vernoemd werden, die verplicht werden een vaste woonplaats te nemen in de streek waar ze hun waren verkochten om de lokale inwoners en handelaars tegen deze buitenlandse concurrenten te beschermen. De Teuten deden wat gevraagd werd (want ruzie met de overheid was slecht voor de ‘commerce’), kochten een huis of winkel, maakten er hun magazijn van en lieten zich inschrijven in de gemeente en trokken dan verder ongestoord in de wijde omgeving om hun waren te gaan verkopen. De voorhistorie van de Teuten In het arm en dun bevolkt gebied aan weerszijden van de huidige Belgisch-Nederlandse grens in het noorden van de provincie Limburg, (wat we nu kennen als de Kempen en Noord-Brabant, in huidig 2
Binnenlands paspoort (1916) voor Joseph Joosten uit Hamont. Hij werd inwoner van Brielle, om er winkel te mogen houden.
De Teutonen waren een Germaans volk dat uit het Duitse Waddengebied en Jutland afkomstig was en samen met de Cimbren, in de 2° eeuw v.Chr. heel Europa plunderend doorkruiste. In 102 v.Chr., alvorens ze Italië en Spanje konden binnentrekken, werden ze op de Mont-SaintVictoire (bij Aix-en-Provence) definitief verslagen: ter plaatse werd de hele volksstam uitgemoord of als slaaf naar Rome gevoerd. Nadien is er nooit meer iets van hen gehoord. 3 Teutoburgerwald is een beboste bergrug in de buurt van Bielefeld (D), waar volgens de legende in het jaar 9 een beroemde veldslag heeft plaatsgevonden (eigenlijk gebeurde die slag iets ten N van Osnabrück), waarbij Arminius, de koning der Cherusken (Germanen), drie Romeinse legioenen verslagen heeft onder leiding van Varus. Keizer Augustus liet toen zijn haar en baard groeien en zou geroepen hebben ‘Vare, redde mi legiones !’ (Varus, geef me mijn legioenen terug !). De Duitse geschiedschrijving, op zoek naar ‘nationale verhalen en helden’, heeft Arminius bekend gemaakt onder de naam Hermann en heeft er in 1875 een kolossaal 53 m hoog monument voor opgericht: het ‘Hermannsdenkmal’.
11 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Nederland) leefde de bevolking een karig bestaan op de schrale heide- en zandgronden, die te weinig opbrachten om grote families te voeden. Vanwege de intensiviteit van de arbeid op de akkers, waren de landbouwbedrijven erg klein. Verdeling bij erfenissen was uitgesloten want dan zou het bedrijf niet meer leefbaar worden. Wanneer de boer stierf, kon dus alleen maar de oudste zoon het bedrijf verder zetten en de andere kinderen moesten elders naar werk gaan zoeken. Dit betekende dat men noodgedwongen uit de streek moest vertrekken om elders een inkomen te vinden. Toen het welvarende Brugge, ten gevolge van de verzanding van het Zwin, haar handelsactiviteiten na 1450 moest prijsgeven, ontwikkelde Antwerpen zich bliksemsnel en groeide tot Europa’s grootste handelsstad. Hier lag dus werk voor iedereen en als de boerenzonen van de Kempen in eigen streek hun brood niet konden verdienen, dan konden ze het wel in de Antwerpse haven, vooral als voerman. Immers, de talrijke ladingen van de binnenlopende schepen moesten in het binnenland ter bestemming komen en dit vereiste de inzet van veel voermannen. Deze kwamen meestal uit de Kempense dorpen, die later als specifieke teutendorpen bekend werden, zoals Lommel, Hamont-Achel, Bocholt, Kleine- en Grote Brogel, Overpelt, Neerpelt, Hechtel-Eksel, Kaulille, Sint-Huibrechts-Lille, Peer, Bladel, Eersel, Luyksgestel, Bergeijk, enz. Ze reisden met hun vrachten in karavanen4 (soms wel 100 karren tegelijk, om sterker te staan tegen struikrovers en ander gespuis) naar alle windstreken, maar vooral in oostelijke richting en naar Duitsland. De prijs voor een transport was hoog: een vrachtje van 100 pond uit Antwerpen naar Venetië kostte evenveel als een heel jaar huishuur in de 16° eeuw in Antwerpen. De voermannen verdienden toen goed hun kost, want er was veel werk ! Als gevolg van de Spaanse rampjaren, werd de teutenhandel opgericht Met de Reformatie en al de gevolgen5 van het beleid van Filips II in onze gewesten, werd in de tweede helft van de 16° eeuw landbouw, handel en nijverheid platgelegd, met zware armoede en een verhoogde criminaliteit tot gevolg: zwervende bendes overvielen vrachtvoerders en kooplui, waardoor het vrachtvervoer steeds afnam en toen dan ook nog de Schelde werd afgesloten in 1585, legde geen enkel schip meer aan in de haven en waren er uiteraard geen vrachten meer te vervoeren. De vrachtvoerders werden werkloos, maar al snel schakelden ze over op de handel: wat ze vroeger transporteerden, werd nu verhandeld, voor eigen rekening. Sommigen verplaatsten hun activiteiten naar hun geboortestreek, schrijlings op de grens van Nederland en België, en 4
Het woord ‘karavaan’ is afgeleid van de naam van de stad Kairouan in Tunesië, die in 670 door Arabische veroveraars gesticht werd (toen was er van de stad Tunis nog geen sprake, wel van het nabijgelegen antieke Carthago), als garnizoensstad om karavanen, die uit de Sahara naar de Middellandse Zee reisden, een veilig onderkomen (‘serai’) te bieden (het Perzische woord ‘Kervan’ betekent trouwens ‘handelsbescherming’). Kairouan was tot de 11° eeuw de hoofdstad van Tunesië en is nu de vierde heilige islamstad, na Mekka, Medina en Jeruzalem. 5 Inquisitie, de ‘Bloedraad’ van Alva, nieuwe belastingen, Tachtigjarige Oorlog, Beeldenstorm, Spaanse Furie, militaire repressie door Alexander Farnese, enz.
12 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
legden zich toe op het grensoverschrijdend handelsverkeer (bvb Lommel was een belangrijke doorvoerplaats voor allerlei levensnoodzakelijke handelsproducten zoals tabak, jenever, koffie, rietsuiker en textiel) om de plaatselijke winkeliers en herbergiers te bevoorraden. De stap naar de oprichting van kleine zelfstandige handeltjes was nog maar klein en spoedig daarop, in het begin van de 17° eeuw en op model van de pas opgerichte VOC (gesticht op 20 maart 1602), groepeerden ze zich in handelsvennootschappen, gespecialiseerd in zelfstandige ambulante handel. Het waren dus een soort van zelfstandige ‘NV’-tjes”. Ze beschikten over alle troeven om hun onderneming te doen slagen, want ze hadden jarenlange ervaring en degelijke kennis van alle goederen die ze transporteerden en bovendien kenden ze ook hun aankoop- en afzetmarkt. Ze wisten als geen ander de beste reisroutes, waren vertrouwd met de lokale gebruiken, de ongeschreven wetten en de gedragsregels in de bereisde streken. Ze konden omgaan met tol- en weggelden (en als het nodig was, gebruikten ze geheime smokkelroutes, die de grenscontroles omzeilden), spraken de taal van hun klanten en rekenden vlot met vreemd geld en de lokale maten en gewichten. Bovendien waren zij het gewend om in groepsverband te reizen en lang van huis en haard te zijn. Velen hebben toen al van in die 16° eeuw gekozen om tot deze groep handelaars toe te treden. De oudste vermelding van een ‘koperteut’ in Eersel (huidig Nederland) stamt al uit 1597 en men vindt zelfs in 1542 te Zaandam al een ketelboer uit Pelt (Limburg). Handelsvorm De teuten, zoals bekend uit de bewaard gebleven archivalia en de overlevering, vormden bijna altijd een vennootschap. Teuten handelden in kleinere groepen of zogenaamde compagnieën. De grootte van de compagnie werd vooral bepaald door de aard van het handelsproduct alsook het handelsgebied. Koperteuten bijv. handelden (mits de belangrijke uitzondering van de compagnie uit Luyksgestel) in kleine compagnieën van 2 à 3 man. Textielteuten konden grotere compagnieën ontwikkelen van 3 tot 6 man. Castreerders (dierensnijders) konden individueel handelen of anders vormden ze kleine compagnieën. Zeker vanaf de 17de eeuw bemerken we de integratie van snijders binnen de textielteutencompagnieën. Het is een misvatting dat deze compagnieën gestructureerd waren zoals middeleeuwse gilden. In bijna alle teutencompagnieën (die van Luyksgestel uitgezonderd!) waren de vennoten gelijkwaardige 'kameraden'. Er was dus geen 'baas' of meester.
Briefhoofd van teutenzaak Rijcken Hamont
13 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Alleen de leerjongens waren tijdens hun opleiding geen volwaardig kameraad of vennoot. Zij worden wel eens 'knecht' genoemd, maar dan niet in de zin van een hiërarchisch lagere functie. Soms werd de functie van boekhouder wel toegewezen aan één bepaalde persoon. Hierbij valt op te merken dat in de gevallen, waar de geschiedenis van een compagnie over meerdere generaties gedocumenteerd is, men wel de indruk krijgt dat die belangrijke functie familiegebonden bleef. In de compagnie Rijcken uit Hamont bijv. is de boekhouder steeds een telg uit de familie Rijcken. Uit het bewaarde kasboek van de periode 1798-1926 en de familieoverlevering blijkt dat de afrekening in het stamhuis van de familie Rijcken te Hamont gebeurde. De compagnievorm of structuur kan het best afgeleid worden uit de zogenaamde teutencontracten, waarvan honderden exemplaren nog terug te vinden zijn in het schepenbankarchief en het notarieel archief van de teutendorpen (16de tot 19de eeuw). Het handelsgebied Om hun waren aan de man te brengen, selecteerden de Teuten de streken die agrarische welstand kenden en waar de woningen verspreid stonden en in het omliggende platteland geen winkels met de dagelijkse benodigdheden te vinden waren6. Daarom lag hun grootste sterkte in het voordeel dat ze de klanten aan huis bezochten: terwijl de boer zijn handen vol had op het veld of de akker, was de boerin niet verplicht om alle spullen die ze nodig had in een winkel te gaan kopen (meestal in de stad of nabijgelegen dorp), wat in die tijd een omvangrijke onderneming was, want er reden Een Teut bij een ‘tevreden klant’ nog geen trams of bussen en zelfs de fiets was nog niet uitgevonden of was hoogstens nog een ‘luxeartikel’. Ook kon de boerin rekenen op de vertrouwde Teut, die regelmatig op hetzelfde adres terugkeerde en bij het volgende bezoek de waren meebracht, die ze had besteld. Dat was ‘service’ en zelfs met prijzen die duidelijk onder die van de stad lagen ! Wanneer de Teuten er op uit trokken, verzamelden ze op een uitgekozen plek midden in het gebied waar ze wilden opereren. Op deze plaats werd een magazijn ingericht met een voorraad, als dat in hun activiteit vereist was. Ze spraken een bepaalde termijn af waarop ze zich hier weer zouden verzamelen en op die plek werden dan alle winsten en verdiensten in een gemeenschappelijke pot gestort die dan gelijkmatig onder alle deelnemers verdeeld werd.
6
In Zeeland, Friesland en Groningen werden nieuwe polders drooggelegd: ze bestonden uit vruchtbare gronden en de dorpen werden gevormd door afzonderlijke hoeven langs een weg of kanaal. Elke hoeve staat op zijn perceel en ligt op regelmatige afstanden van elkaar (lint- of rijdorpen). Het dorp Stadskanaal bijvoorbeeld bestaat uit hoeven die op een rij van 16 km(!) lang liggen naast een kanaal. Hetzelfde in Nieuwe– en Oude Pekela, Veendam, e.d.
14 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Als er iemand door pech, ziekte of andere onvoorziene omstandigheden niet of weinig verkoop had kunnen realiseren, deed men daar niet moeilijk over en kreeg hij toch zijn deel. Maar als dit meermaals voorkwam bij dezelfde, dan ging hij op de volgende reis niet meer mee en werd vervangen. Bij aantoonbaar bedrog (uiterst zeldzaam) werd de schuldige definitief uitgesloten. Gehuwde Teuten kregen soms zelfs een tijdje vrijaf om zich bij hun gezin te voegen (bvb bij geboorte). In de loop van de 16de tot de 20ste eeuw handelden de Teuten vooral in westelijk deel van Noord Duitsland (Nordrhein-Westfalen) en in Midden en Noord Nederland (Groningen,Friesland, Zeeland, Holland), wat begrijpelijk is omdat men daar overal het Platduits en de Nedersaksische dialecten (verwant met Nederlands en Fries en gelijkend op Gronings) spreekt en men dus elkaar gemakkelijk verstaat7. Maar men vindt ook Teuten in het Noordoosten van Frankrijk (Lotharingen). Slechts enkele Teuten waagden hun kans verder weg, zelfs tot de streek van Dantzig en Oost-Pruisen. De grote compagnieën koperteuten van Luyksgestel reisden wel tot in Denemarken. Indeling der Teuten naar beroepen en specialiteiten Onder de Teuten onderscheidt men diverse groepen: Koperteuten: deze ketellappers, ook wel goorteuten genoemd, repareerden en verkochten koperen potten, pannen en keukengerief (aluminium- en inoxpotten waren nog niet uitgevonden), sloten en soms zelfs vuurwapens. Apparatuur voor een smidsvuur namen ze af en toe in een rugmand mee om de nodige herstellingen uit te voeren. Koperen ketels werden veel verhandeld om stokerijen van ketels te voorzien. Ook kochten zij oude en kapotte koperen ketels op, herstelden ze en verkochten ze opnieuw. Zo hielden ze de gehele handel vast in handen.
Kempense Teut afgebeeld met een rugmand (= ‘kiep’) op luchtboog van de St.Janskathedraal in 's Hertogenbosch
Een koperteut herkende men vaak aan het rammelen van potten en pannen, die aan haken rondom het lichaam bengelden (zie ook afbeelding in ‘Teuten in Denemarken’). In Luyksgestel werden de koperteuten zeer beroemd en kregen er ook een standbeeld ! Dierensnijders of dierenlubbers: de voorlopers van de dierenartsen en voornamelijk werkzaam op veemarkten en grote veehouders. Deze groep nam eigenlijk een beetje een aparte plaats in. Ze beheersten de kunst om mannelijke dieren te castreren zoals De koperteut van Luyksgestel
7
Castreerattributen
Heb dit ook persoonlijk ervaren toen ik tijdens mijn studentenjaren in die streek fietste op weg naar de Lüneburger Heide: ik sprak in ‘t plat Antwerps en zij in hun lokaal dialect. We verstonden mekaar heel goed !
15 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
paarden, stieren, varkens en schapen. Soms dreven ze ook handel in deze dieren zodat zij het beroep van veekoopman koppelden aan dat van ‘veearts’. Sommige lubbers kondigden hun komst aan bij een boerderij door met een staaf over een reeks van 6 of 7 aaneen gesoldeerde holle koperen buisjes van verschillende lengten tussen 3 à 7 cm te ratelen en zo werd een eenvoudig melodietje gevormd, zoals een klokkenspel. Goed herkenbaar ! De boer liet dan zijn ploeg liggen en haastte zich naar de veestal. Bij het castreren van paarden ging niets verloren, wat blijkt uit de spreuk die men terugvond in het notaboekje van een lubber: Hamonter textielteut
“Gedroogde paardeballen bij zich draagen is goed om flooien te verdrijven”
Textielteuten: deze Teuten, aangeduid met namen als pakdragers (een mand op de rug, ook ‘kiep’ genoemd) en tafteuten, handelden in onder andere mutsen, neusdoeken, kousen, linnen, beddengoed, tijk, kant, zijde en toebehoren. Veel textielteuten kwamen uit Hamont en kregen er ook een standbeeld. De rondreizende textielteut kan men dus best voorstellen als iemand die op de rug een groot aantal stalen meedraagt van lappen stof van de meest diverse soort, opdruk en kleur. Heel bekende personages van deze groep zijn de broers Clemens en Anton Brenninkmeyer, die later de firma C&A oprichtten (zie verder).
Echelteuten8 waren bekend in Hapert, Eersel en Duizel, waar ze deze vieze bloedzuigers kweekten in de ‘echelkuilen’. Ook in Oud-Turnhout werden echelen gekweekt en een wandelpad in de Liereman, het ‘Echelkuilpad’, verwijst naar zo’n voormalige 'echelkwekerij' van dokter Smagghe uit Turnhout bij zijn jachthuis ‘De Echelkuil’. Oude paarden werden er in de vijvers gezet, waarna de bloedzuigers zich vasthechtten aan hun poten zodat men ze gemakkelijk kon 'oogsten'. Zelfs veel ziekenhuizen onderhielden privé echelkuilen, zoals bvb nog te zien is in de zgn.
Voormalige echelkwekerij van dr. Smagghe op hoek Otterstraat-Beekstraat in Turnhout. (Collectie Stadsarchief Turnhout–Tram 41)
8
Een echel (bloedzuiger) behoort tot de onderklasse der ‘Hirudinea’-wormen, die met een van tandjes voorziene zuigmond bloed zuigen bij andere dieren/mensen. De medicinale bloedzuiger (Hirudo medicinalis) werd gebruikt voor aderlatingen: hij werd op de huid gezet, beet zich vast en zoog het bloed op. Daarna duwde men het bloed uit het diertje want anders zou hij verzadigd worden en stoppen met zuigen. De medicinale bloedzuiger beschikt over een stof, het zogenaamde ‘hirudine’ die bloedstolling tegengaat. Hierdoor is het dier in staat ongestoord te blijven zuigen. Vroeger kon men bloedzuigers in de apotheek kopen. In sommige grote Amerikaanse staten en in Azië wordt de bloedzuiger nog gebruikt, meer bepaald in de plastische chirurgie, weliswaar in veel mindere mate dan vroeger, vooral als men weet dat rond 1880 alleen al in de Parijse ziekenhuizen zo’n zes miljoen bloedzuigers werden gebruikt.
16 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
‘Jardin botanique’ (kruidentuin) van het St.Elisabethziekenhuis in de Leopoldstraat te Antwerpen.
Haarteuten: zij kwamen er pas later bij en zijn een mooi voorbeeld van het inspelen op de wisselende economische vraag. Nadat Lodewijk XIV van Frankrijk een pruik begon te dragen ontstond er een nieuwe modegril: iedereen wou namelijk een pruik dragen om er ‘deftig’ uit te zien, en onze Teuten maakten daar handig gebruik van. Boerendochters met lange haarlokken werden uitgenodigd om ze te laten afknippen en de Teuten verkochten ze dan verder aan pruikenmakers in de steden. In Bergeyck kent men een aantal van deze haarteuten. In de periode dat iedereen pruiken wou hebben, gebeurde het wel eens dat alle boerendochters ‘kaal geknipt’ waren en men haar moest invoeren uit verre landen: blond uit Scandinavië, zwart uit Hongarije of Roemenië en de verdere Balkan. Zuiver wit haar werd ook in de Balkan gekocht, waar het uit Iran werd aangevoerd, maar dat was dan haar van de sik van de bok9. Haarteuten kochten ook paardenhaar en daar maakte men borstels van. Commerciële indeling De Teuten moesten zich in bepaalde beroepen bevoorraden bij een fabrikant of groothandelaar en naargelang hun financiële draagkracht zijn Teuten in twee soorten onder te brengen: Commissieteuten: deze Teuten vertrekken van huis zonder koopwaar. Vooraf hebben ze per brief bericht gezonden aan de fabrikant of groothandelaar waarin de aard van de bestelling en de plaats van de levering, meestal een herberg in hun handelsareaal zijn opgegeven. De ontvangen goederen worden door de Teut niet onmiddellijk betaald aan de fabrikant of groothandelaar doch tegen commissieloon verkocht. Soms konden de termijnen van terugbetaling oplopen tot acht jaar. Zelfstandige Teuten: deze hebben genoeg geld om de levering van fabrikant en groothandelaar contant te betalen. Ze werken volledig voor eigen rekening. Hierbij behoren de Teuten die eigen magazijnen bezitten in het buitenland. Ze moesten zeer hoge kapitaaluitgaven kunnen dragen want ze moesten enerzijds de voorraad aanschaffen maar anderzijds droegen ze ook het risico van de zogenaamde kwade schulden: gelden die zeer moeilijk te innen waren bij de klanten vanwege het klein bedrag of omdat het een kwaadwillige schuldenaar was. Zulke schuldenlast hield ook een (betrekkelijk) voordeel in want het schiep de mogelijkheid om opnieuw bij die klant terug te keren en misschien zelfs
9
Het is bekend dat Koning Willem I een pruik ophad van wit haar, een bokkenpruik dus, en aangezien hij allerminst een vriendelijke persoon was, was de uitdrukking ‘de bokkenpruik op hebben’ (= nukkig en nors zijn), op hem zeker van toepassing.
17 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
nog een nieuwe zaak af te sluiten. De Teuten kenden toen al het begrip ‘klantenbinding’ en maakten er slim gebruik van. Krediet: als men moest aandringen op contante betaling, hield dit het gevaar in dat de verkoop niet doorging of met ruzie werd afgebroken. De Teuten verleenden daarom vaak krediet, die soms kon uitlopen tot 1 jaar. Commissieteuten konden die termijn soepel opvangen omdat ze bij de leverancier een langere terugbetalingstermijn genoten. De zelfstandige Teuten hadden er meer moeite mee zoals boven gezegd. Opmerking: Er zijn ook nog teutencompagnieën geweest die de koper- of textielhandel combineerden met de verkoop van andere producten zoals aardewerk, glaswerk of de verkoop van zaden. De compagnie met verscheidenheid aan beroepen had de meeste kansen tot commercieel succes. Was de dierenlubber een graag geziene en vaak onontbeerlijke gast op de buitenlandse boerderijen, dan kreeg de textielteut of koperteut, door met hem mee te gaan, bijna moeiteloos de kans om zijn waren bij de boerin aan te prijzen en te verkopen. Het Kempenland is niet alleen het centrum van de Teuten maar ook van valkeniers en dit verklaart dat beide beroepen wel eens gecombineerd werden. Organisatie en werkwijze der teutencompagnieën De meest ontwikkelde Teuten, met zakelijk inzicht en ondernemingsgeest, vormden rondom zich uitermate efficiënt werkende gesloten compagnieën en groepeerden zich in vennootschappen waarbij ieder vennoot eigen kapitaal inbracht. Zo werden handelsrisico’s beperkt en stond men onafhankelijker in het buitenland. In groep of in compagnieverband konden ze beter een streek bewerken en ze maakten, om de concurrentie zoveel mogelijk uit te schakelen, onderlinge akkoorden over de gebieden die ze moesten bewerken. Ze hielden er een nauwkeurige boekhouding op na en alle overeenkomsten binnen de compagnies werden per contract vastgelegd voor de locale schepenbank of voor de notaris, maar dikwijls waren er nog mondelinge afspraken, die steunden op vertrouwen en even bindend waren als een geschreven contract. Behalve de vennootschapsovereenkomsten, werden andere afspraken bijna nooit schriftelijk vastgelegd of in archieven bewaard. Hier en daar zijn wel enkele zaknotaboekjes gevonden, die een beeld schetsen van het teutenbestaan, maar veel meer dan dat is er niet te vinden. Teuten onderscheidden zich van andere rondreizende leurders door hun goed voorkomen, ontwikkeling en vakkennis, door hun assortiment aan hoogwaardige producten (leurderproducten waren, zover bekend, van slechte kwaliteit), maar ook omdat zij hun klanten krediet verleenden en soms geld leenden, diensten die niet door leurders werden verstrekt. Nog een belangrijk onderscheid met leurders is dat de Teut op regelmatige tijdstippen zijn klanten opnieuw bezocht zodat die ongeveer wist wanneer hij zou weerkeren (eventueel met de goederen die vorige keer besteld werden).
18 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Om in de compagnie opgenomen te worden moest je als leerjongen enkele jaren dienen, waar het specifieke vak werd aangeleerd. Na deze leertijd werd men als volwaardige vennoot aangenomen mits het betalen van een intredegeld en het verwerven van een aandeel in de teutenzaak. Vooral dit laatste vergde een zware financiële inspanning. De voorwaarden om tot leerjongen toegelaten te worden, werden scherp omschreven en nauwkeurig op papier gezet en hierover werd ook voor de notaris een akte opgemaakt: de knechten moesten minstens 17 jaar oud zijn en kunnen lezen en schrijven. Van groot belang was ook dat de deelnemers van goed gedrag waren. In een bewaard gebleven schriftelijk contract van een compagnie staat o.a. dat ze de belofte deden zich niet dronken te drinken, geen kaart of kegel te spelen, niet te vloeken noch te vechten en andere ‘onbetamelijkheden na te laten’ (sic). Bij de opleiding van leerjongen werd vooral de nadruk gelegd op warenkennis, kennis van vreemde munten, maten en gewichten, krediet, boekhouding, talen e.d. Het leergeld was hoog, maar als de ouders het leergeld niet konden betalen, werd er uitstel toegestaan. Dat het hier soms ook tot conflicten kwam blijkt uit de Rijksarchieven van Hasselt, waar een geval beschreven is van een jongeman uit Kleine Brogel, die als leerjongen met een dierenlubber meereisde om het vak te leren, maar zich beklaagde dat hij nooit het mes heeft mogen gebruiken en dus niets geleerd heeft, spijts het leergeld dat hij er voor betaald had. Het leven van een Teut Kenmerkend is wel dat alle Teuten, zelfs gedurende de heersende godsdienstoorlogen van die tijd, rooms katholiek waren, of ze nu uit België, Nederland of Duitsland kwamen. De communicatie onder de Teuten gebeurde in een soort geheimtaal (ontwikkeld uit de vreemde talen en dialecten van hun klanten in hun werkdomein), die buitenstaanders niet verstonden. Deze taal had het voordeel dat buitenstaanders, concurrenten en de overheid er niets van verstond. Ze is geleidelijk verloren gegaan, zeker toen velen zich hadden opgewerkt tot welgestelde kooplieden die in eigen streek werkten. Er zitten diverse woorden in, die uit het Jiddish, het Bargoens en het Hebreeuws stammen. Een beetje van die taal is toch bewaard gebleven zoals blijkt uit onderstaand fragment van de Bijbelse parabel: ‘De Verloren Zoon’:
19 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Een man had twee zonen. Waarvan de jongste tot zijn vader zei: “Vader, geef mij mijn erfdeel”. En de vader gaf hem zijn deel. Enige dagen later ging de jongste met alles wat hij van zijn vader had ontvangen naar een vreemd land, waar hij al zijn geld en goed verbraste in slechtheid en met niet best bekend staande vrouwen.
Eenen olmste had twee knullens. Waarvan de snipste tot zijnen olmste kuiste: “Olmste, ligt mijnen kwint”. En den olmste ligte hem de kwint. Eenige deemen daarna, den snipste hebbende alles bij den olmste geligt, spoorde naar een vreemd pie, alwaar hij alle zijne poen en smets heeft verslent en opgepoeyt in loensigheit en tispelsporen met loense griezen.
Behalve het Bargoense woord ‘poen’ (= geld) zitten er voor ons weinig of geen bekende woorden in. De Teuten hadden meestal in de eigen woonplaats nog een zaak of een winkel, waarvan de belangen gedurende het hele jaar door de echtgenote, die thuis bleef, werden behartigd (zie ook bij het teutenhuis in Bokrijk). Zij verkocht er de goederen die manlief overal ten velde aan de man bracht. Zij moest nog, dikwijls samen met de kinderen en de oudere inwoners van het dorp, het vele werk thuis en op het land (als ze een landbouwbedrijf uitbaatten) verrichten en ook de opvoeding van de kinderen kwam volledig op haar rekening. De teutenvrouw mag in haar taken niet onderschat worden ! Teuten hadden een reizend bestaan Ze reisden in kleine groepjes van 2 tot 10 man wat natuurlijk niet onverstandig was, omdat ze vaak veel geld en kostbaarheden bij zich droegen terwijl de veiligheid op de bewandelde wegen nogal eens te wensen overliet.
Een Twentse ‘goastok’ …
Een onafscheidelijke gezel was de wandelstok (die nu nog voortleeft in Twente-Overijsel als de zogenaamde traditionele ‘goastok’10), die voor verscheidene doeleinden werd gebruikt:
gewoon als wandelstok of over de schouder als bagagedrager of bij de verkoop als ondersteuning voor de kiep, zodat de waren zoals in een etalage kunnen getoond worden of nog als wapen tegen al te 10
… kon ook als steun dienen voor de ‘kiep’ om de waren te tonen.
De Twentse « goastok » is gevormd door de zeer sterke stengel van de kamperfoelie, een houtige klimplant, die spiraalsgewijs zo stevig een stam of tak van een jonge boom omsnoert dat hij er als het ware een onderdeel van gaat vormen. Het is een welriekende maar ook een wurgende ‘killer’. Het fraai versierde handvat is dikwijls een kunstwerkje en vergt een vakmanschap dat (zoals een klompenmaker) een steeds zeldzamer wordend ambacht geworden is. In Twente vandaag behoort de goastok tot de traditionele uitrusting bij folkloristische feesten en vroeger diende hij als ceremonieel instrument bij huwelijk, sterfte en geboorte.
ijverige waakhonden of tegen personen met kwade bedoelingen. Deze stok was vaak van binnen uitgehold en bevatte dan een stalen degen of rapier met eigen handvat, die in Solingen (Duitsland) werd gesmeed. Dit was een geducht wapen waarvoor men liefst een (of meer) stap(pen) opzij zette. Men ging meestal op stap met een compagnon en een of meer knechten. We begrijpen ook dat de zwervende kramers vaak ongehuwde „jonghmans" waren. In plaats van met een vreemde compagnon, gingen zij soms op stap met hun broer of hun zuster. Als ze wel gehuwd waren, reisden zij wel eens met hun echtgenote of soms met het hele gezin, wat blijkt uit een paspoort van 23 februari 1675 van Herpert Jacops uit Duizel (oud-burgemeester van Eersel) waarin staat dat hij als haarteut met zijn twee zonen en zijn dochter naar Groningen reist om “met Godt ende met eeren sijnen cost te verdienen”.
Ouderwets (18°/19° eeuws) teutenwinkeltje in Piershil (Z. van Spijkenisse op Zuid-Beveland) Foto ±1950 F. Evens Heemkring Kaulille
Het feit dat alle leden van de diverse teutencompagnieën uit een zelfde streek kwamen en dus dezelfde achtergrond hadden of soms zelfs door familiebanden samenhingen, schepte een hechte kameraadschappelijke band. Daarom konden ze op elkaar rekenen en hielpen ze elkaar, vooral wanneer ze in vreemde streken met onverwachte moeilijkheden te kampen hadden en zeker wanneer vermoeidheid of tegenslag het humeur dreigde te bederven.
Via grondig onderzoek van de schepenregisters en van de reispassen die aan de Teuten werden uitgereikt, waarop hun bestemming werd aangegeven en het gebied waar ze handel mochten drijven, heeft men de Teuten kunnen volgen op hun tochten door Europa. Door toenemende concurrentie van de lokale winkels, werden de Teuten, zoals boven reeds gezegd, door de overheid gedwongen zelf winkels en magazijnen te openen in het buitenland en er hun verblijfplaats te kiezen. Een persoon uit de teutencompagnie baatte dan de winkel uit en de overige leden gingen naar de omliggende dorpen, gehuchten en alleenstaande hoeven om hun goederen te verkopen. In de winterperiode keerden de Teuten dan huiswaarts en werd de winkel gesloten. In de tweede helft van de negentiende eeuw, na het hoogtij van de teutenhandel, vestigden sommige teutenfamilies zich definitief in het buitenland aangezien de lokale concurrentie zo sterk toenam dat ze hun winkel niet meer konden sluiten tijdens de winter. In het voorjaar trok een deel weg naar Holland of het buitenland en in december keerde men terug naar huis, waar de Teuten feestelijk werden ingehaald en waar dikwijls ook de winst werd verdeeld. Al vroeg werden de reispassen aangevraagd. 21 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Geen wonder dat teutenhandel bloeide en de Teuten zelf een welvarende groep in de Kempen werden. Het werden welstellende burgers die men in de bovenlaag van de bevolking situeert, waar ze belangrijke functies bekleedden en het dikwijls zelfs tot burgemeester brachten (zie verder). Dat kwam tot uiting in de bouw van grote stenen herenhuizen, die helemaal niet het uitzicht hadden van landbouwerswoningen en dus in het dorp sterk opvielen. Met al deze ervaring, hun commercieel inzicht en kennis van de verhandelde waren, hadden ze een enorme voorsprong op alle anderen die hetzelfde zouden willen proberen. De maatschappelijke status van de Teuten Veel Teuten ging het voor de wind en hadden door hun financiële positie behoorlijk veel invloed in hun geboortegebied. Giften aan kerken en legaten geschonken door Teuten bevestigen dat zij er warmpjes in zaten en ze verhoogden hun aanzien en bekendheid bij de inwoners.
De oudste teutenwoning in NoordLimburg is ‘Huis Rijcken’ in HamontAchel. Ze is van 1655.
Omdat alle Teuten katholiek waren en zij in de veelal protestantse streken verbleven, konden zij er hun zondagsplicht niet of moeilijk vervullen. Daarom moesten zij vaak grote financiële offers brengen aan hun thuisfront en ze deden dat doorgaans ook genereus. In alle dorpen waar Teuten vandaan kwamen werd elke zondag onder de hoogmis Gods zegen gevraagd voor de ‘buitengaanders’ en een jaarlijkse feestviering na hun terugkomst werd plechtig gevierd met als verplichting het offeren van een vijf frank stuk en een tweede Gerestaureerde mis voor de overleden compagnons, Napoleonsmolen in want helaas gebeurde het ook dat er Hamont-Achel Teuten stierven, tijdens hun verblijf ‘Simonshuis’ van 1884 in Hamont-Achel. in het buitenland. In de herdenkingsmis noemde de Nu hotel-restaurant plaatselijke pastoor deze ongelukkige Teuten, ‘De Gulden Poort’ gestorven in verre streken en soms op plaatsen, die niemand precies kende: ‘sine luce, sine cruce’ (zonder kaars en zonder kruis). Van de weldadigheid door welstellende Teuten vinden we mooie voorbeelden o.a. in Hamont-Achel, waar twee Teuten in 1804 een stenen windmolen, de Napoleonsmolen11, hebben opgericht en de kerk mee gefinancierd hebben. In het dorp zijn nog meerdere mooie voorbeelden van hun rijke burgerhuizen te vinden, 11
Oudste stenen molen van Limburg en beschermd monument sinds 1982. Eerste ‘vrije’ molen want voorheen kon graan alleen in een ‘banmolen’ gemalen worden. Van 1968 tot 1982 gebruikt als café ‘Don Quichotte’.
22 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
zoals o.a. het ‘Simonshuis’, gebouwd in 1884. Het gebeurde dan ook regelmatig bij verkiezingen schepenen of voor het burgemeesterschap, dat de gekozen persoon nog op handelsreis was en dat hij pas bij terugkomst hoorde dat hij gekozen was en dus ook pas later kon beëdigd worden. In het Openluchtmuseum te Bokrijk is een teutenhuis uit 1731 van de famlilie Truijens, afkomstig uit Eksel, te bewonderen. In de kamer waar de huisvrouw haar handelswaar verkocht, is nu een snoepwinkeltje ingericht Bokrijk: teutenwoning (1731) uit en de eetkamer is, precies Eksel. Nu snoepwinkeltje. zoals in de tijd van de Zo werd het avondmaal Teuten, gedekt voor het avondmaal. opgediend in het teutenhuis ‘Truijens’ te Bokrijk
Teuten waren een aparte groep in de samenleving, maar stonden beslist niet afzijdig van diezelfde samenleving. Ook waren zij bekend om hun sobere en zuinige levensstijl, alsmede om hun ordentelijk en eerlijk gedrag, en hun werklust. De ‘heerkens van zes weken’ Zoals boven reeds gezegd, kwamen alle Teuten in de winter terug naar huis en bleven er dan tot na Driekoningen, want de Teuten bleven erg verbonden aan huis en haard. Traditioneel werd er dan gefeest maar alles begon met de speciale jaarlijkse misviering. De pastoor kondigde aan dat het feest kon beginnen maar waarschuwde iedereen met de woorden: “de heerkens van 6 weken zijn weer thuis”. Deze uitdrukking komt ook voor bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie, waarmee men verwijst naar de zeelieden, die na hun terugkeer uit het Verre Oosten, gemiddeld 6 weken nodig hadden om hun verdiende geld te verteren, waarna ze weer moesten inschepen voor een volgende reis. Bij de Teuten schijnt het op dezelfde manier verlopen te zijn na de vele feestjes die zij zich financieel konden veroorloven en waarbij het soms wel eens uit de hand kon lopen. Tijdens de periode dat de Teuten weer thuis waren, hebben zij zich zeker erg bezig gehouden met hun vrouw, om ze de lange periode van afwezigheid te doen vergeten. Wanneer ze dan tegen maart weer op pad gingen, kwam het wel eens voor dat ze bij hun terugkeer in december een pasgeboren baby aantroffen. Geboortes in andere perioden van het jaar werden (terecht) als ‘verdacht’ beschouwd. Teuten kunnen ook tellen… ! Teuten in Denemarken Teuten uit Luyksgestel werden reeds in 1627 in Denemarken gemeld. In Kruså (aan de Duits-Deense grens bij Flensburg)
‘Koperwerk te koop’ Uit Deens tijdschrift
"SKALK" 1990/3
23 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
stond de Kupfer-Messing Fabrik12 waar de Teuten aanvankelijk al hun koperwaar kochten. Toen die koperfabriek in 1842 failliet ging, veranderden de Teuten van leverancier en kochten tenslotte alles in een andere fabriek. In Haraldskær (bij Vejle op Jutland) namen de Teuten toen een koperwerkfabriek over, die met de ondergang bedreigd werd en brachten de productie opnieuw op gang. Voortaan werkte deze fabriek uitsluitend voor de Luyksgestelse Teuten. Het Deense tijdschrift ‘Skalk’13 wijdde er in 1990 een artikel aan. Voor de distributie werd in 1764 een magazijn opgericht in Horsens (Midden Jutland), dat tot 1896 als centrale verzamelplaats voor de Teuten bleef dienen. In 1789 kwam er nog een magazijn bij in Faaborg (aan de zuidkust van het eiland Funen, de geboortestreek van Hans Christian Andersen) die tot 1816 bleef bestaan.
Teuten waren allemaal katholiek en in Denemarken was het vervullen van hun zondagse en andere godsdienstplichten niet eenvoudig, aangezien het Lutheranisme er de staatsgodsdienst was. Pas in 1767 werd een eerste katholieke kerk gesticht te Fredericia, wat een toevluchtsoord werd voor veel katholieke Teuten. Voor de zondagsplicht roeiden alle Teuten van Horsens, Faaborg of Haraldskær gezamenlijk in een lange kerkboot (varieert in lengte en kan tot enkele tientallen personen bevatten, die elk een roeispaan moesten bedienen) naar de kerk: in gebieden waar veel water is, was dit de snelste manier van reizen (in de winter reed men over het ijs met schaatsen of per arrensleden of zelfs met een soort primitieve ski’s14 !). Met de rijkdom die in Denemarken werd vergaard, konden de Teuten in hun geboortestreek een goed bestaan opbouwen en hebben ze gezorgd voor welvaart in het dorp. Zo blijkt de H. Kruiskapel van Luyksgestel, uit 1729, Voorbeeld van een kerkboot : wie aan de nauw verbonden te zijn met de geschiedenis van zijkant zat, moest roeien ! de teutenfamilie De Haan, nadat een familielid op het einde van de 19° eeuw van een ernstige ziekte genas op voorspraak van Onze Lieve Vrouw15. Daarna heeft die familie regelmatig bijgedragen aan restauraties en opknapbeurten.
12
Tegenwoordig is het complex als museum ingericht met behoud van de typische 17° eeuwse houten gebouwen die vroeger de werkplaatsen en arbeiderswoningen waren. Omdat de aandrijving van de fabriek met een watermolen (die bewaard gebleven is) gebeurde, heet het museum ‘Kupfermühle’ (= kopermolen). 13 Het Deense tijdschrift ‘Skalk’ werd opgericht in 1957 en publiceert om de 2 maanden rijk geïllustreerde artikels over Deense prehistorische en middeleeuwse archeologie, geschiedenis en aanverwante onderwerpen. ‘Skalk’ schrijft uitsluitend in het Deens en geeft geen samenvattingen in andere talen. 14 Vroeger werd de ski met losse leren bandjes om de voet gebonden maar in 1850 bedacht de Noor Sondre Norheim de stijve skibinding door natte gedraaide berkenwortels aan zijn schoenen te bevestigen. Eens opgedroogd, werden ze stijf en zo behield men meer controle tijdens de draaibewegingen. Het systeem is ondertussen veel verbeterd. 15 Dit miraculeus houten beeldje van O.-L.-Vrouw werd in de jaren ’60 uit de H.Kruiskapel gestolen.
24 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
De koperteuten uit Luyksgestel waren zo beroemd (nog meer dan de lokale ‘haarteuten’, die tot 1917 bleven bestaan) dat ze in hun gemeente met een standbeeld vereeuwigd werden. De onthulling vond plaats op 16 september 1972 door Dhr. Sigurd Christensen, toentertijd ambassadeur van Denemarken. Het einde van een welvarende periode Spijts al deze voorbeeldige kenmerken, zijn de Teuten uit ons leven verdwenen en veel oorzaken kunnen hiervoor verantwoordelijk zijn, maar de belangrijkste oorzaak is wel de opkomst van de grootwarenhuizen, die nota bene door de Teuten zelf zijn opgericht. Ook de aanleg van het spoorwegnet en de verbetering van het vrachtvervoer in ’t algemeen, maakte zulke lange en lastige reizen met de koopwaar op de rug, overbodig. De nieuwe industriële samenleving met haar moderne manieren van handel drijven, verplichtten de Teuten ook zich aan te passen. Toen hadden de meeste Teuten er trouwens al voor gezorgd dat ze winkels en magazijnen op hun werkterrein gevestigd hadden, vanwaar ze hun zaken konden beheren. Tenslotte betekende de Eerste Wereldoorlog, door de afsluiting van de Nederlandse grens, de economische doodsteek voor de laatste Kempense Teuten. Een tijdperk was voorbij. Onze Teuten waren niet uniek. Ook heel het Noordwesten van Duitsland (Oostfriesland en Nedersaksen) in de Noord-Duitse Laagvlakte was een bloedarm land en op de schrale grond, zag men slechts woeste heidevlakten (het natuurpark “Lüneburger Heide”16 is er nog een restantje van). Bij een sterfgeval was er op een boerenbedrijf geen verdeling van de grond onder de zonen mogelijk. In dit arme en overbevolkte gebied Typisch zicht van de Lüneburger moesten de boerenzonen wegtrekken om aan de kost Heide te komen: ze gingen eerst in Noord Nederland werken, belandden in de ambulante verkoop en werden rijk, precies zoals in het verhaal van onze Kempense Teuten. Het begon zo ongeveer rond 1600, toen ‘Hannekesmaaiers’ aan het werk Nederland door toenemende welvaart in een “Gouden Eeuw” was terecht gekomen en dringend behoefte had aan werkvolk om dijken te bouwen, kanalen te graven, turf en klei te steken voor de steenfabrieken, gras en hooi te maaien en voor allerlei landarbeid in de poldergebieden. Ook de terreur van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), die in Duitsland zwaar toesloeg, dreef tienduizenden Westfaalse jongens de grens over naar Drenthe, Groningen en 16
Naar ’t schijnt ligt Heinrich Himmler (2° in rang van het Derde Rijk na Hitler) hier ergens begraven maar niemand weet waar precies ! Himmler pleegde op 23 mei 1945 zelfmoord onder het oog van zijn Britse bewakers, die hem een dag eerder gevangen namen in de buurt van Hamburg. Het lichaam werd daarop door Britse militairen 'voor altijd verborgen'.
25 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Friesland als ‘trekarbeiders’. Men noemde ze de ‘Hannekesmaaiers’ (een samentrekking van ‘Hanne’, de verkleinvorm van Johann, en ‘maaien’). Ze vertrokken in de lente en keerden in de late juni17 weer terug, voor het binnenhalen van de oogst in de ‘Heimat’. In het thuisland stimuleerde graaf Mauritz von Tecklenburg, na de Westfaalse Vrede (1648), de huisnijverheid, een nevenactiviteit die de arme boertjes dringend nodig hadden om het karig inkomen uit landbouw en veeteelt (vooral schapen) wat aan te vullen. Met lokale grondstoffen (wol van schapen, die de heide bevolkten, en vlas of hennep, dat op die zanderige bodem al van voor de 14° eeuw verbouwd werd), legden ze zich toe op het vervaardigen van textiel en later ook kleding. Hun specialiteit was “Löwendlinnen” of “Westfaals zeildoek”, een waterafstotend weefsel, dat grote bijval genoot bij de Nederlanders en de Westfaalse trekarbeiders verlieten al gauw het turfsteken en grasmaaien en werden textielkoopman. De ‘Hannekesmaaiers’ brachten nu hun wintermaanden thuis ook achter spinnewiel en weefgetouw door en vervaardigden stoffen die ze in Nederland verkochten. Zo werd hun beurs wat aangedikt. Die huisnijverheid en de ambulante verkoop werd in de 18° eeuw voor hen zelfs de hoofdbron van hun bestaan. Sommigen gingen zo ver dat ze in Holland een kamertje huurden en er een voorraad aanlegden met linnen, maar ook garen, band, knopen, enz. Het ontstaan van de grote confectiezaken Vanaf begin 18° eeuw en vooral rond 1900 nam de trekarbeid sterk af omdat Duitsland een economische groei kende vanwege de ontwikkeling van de havens in Bremen en Hamburg en omdat de steenkoolwinning en de staalnijverheid rond het riviertje Ruhr op gang kwam: men kon voortaan dichter bij huis werk vinden. Precies in deze periode kennen we de vestiging van de Westfaalse kooplieden, die na een start in Friesland en Groningen, confectiezaken oprichtten in Amsterdam en van daaruit aan een nationale expansie begonnen.
Een “kiepkerel” met de rugmand vol koopwaar.
De afzet van de huisnijverheid werd georganiseerd door de “Tödden” of “Tüötten” die een aantal wandelende handelaren in dienst had, namelijk de “Packenträger” of “Kiepkerels”, die van boerderij naar boerderij liepen om de waren te verkopen. Ze droegen een grote mand op de rug (een ‘kiep’) die tot wel 30 kg kon wegen, vol met textiel, lappen geweven stof, garen en band en alle toebehoren).
De Tödden waren gewiekste zakenlui en waren perfect op de hoogte van de grote verscheidenheid van maten, gewichten en munten. De sterkte 17
Rond 29 juni, feestdag van de HH. Petrus en Paulus, een hoogdag in de katholieke kerk, waar boeren veel rekening mee hielden.
26 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
van de ‘Tödden’ bestond er in dat ze met bloedverwanten gingen samenwerken (onder al deze families, die zonder uitzondering rooms-katholiek waren, heerste een groot gemeenschapsgevoel) en in Nederland een wijdvertakt netwerk van agenten en steunpunten konden stichten. De periode van grootste welvaart kenden de ‘Tödden’ in de 18° eeuw. Ook tijdens het ‘Continentaal Stelsel’ (1806-1814) zagen de Tödden de kans om zowel het Franse leger te bevoorraden als omvangrijke smokkelzaken met Engeland te drijven (verscheping gebeurde altijd via de Noord-Duitse havenstad Emden18). De overschakeling naar de textielhandel werd een succes en de Tödden verdienden er nu goed hun brood mee en lieten het zien door in de ‘Heimat’ luxueuze huizen te bouwen en kerken rijkelijk met giften te overladen.
‘Töddenmuseum’ in Mettingen, ingericht in huis Voss. Een ‘Tödde’, chique uitgedost met lange jas en hoge hoed, vertrekt met een rol textiel onder de arm.
In 1821 was een Duitse textielkoopman Sinkel, gehuwd met een Nederlandse weduwe, zich op de Amsterdamse Nieuwendijk komen vestigen, maar naast textiel en kleding, verkocht hij er van alles en nog wat (hij was eigenlijk een der eersten ter wereld, die een grootwarenhuis heeft gesticht) en toen er in 1880 ook nog een apotheek in dit bedrijf werd opgenomen, ontstond het populaire volksliedje met de tekst:
In de winkel van Sinkel is alles te koop: daar kan men krijgen, mandjes met vijgen, doosjes pommade, flesjes orangeade, hoeden en petten en dameskorsetten, drop om te snoepen en pillen om te poepen. De andere Tödden vonden deze wijze van zaken doen niet goed omdat het risico van zo’n gevarieerde collectie te groot was, maar schakelden over op de verkoop van ‘kant en klaar’ kledingstukken. Als pioniers stichtten de gebroeders Clemens en August Brenninkmeyer, textielteuten uit Mettingen, in 1790 in Sneek (Friesland) het eerste Nederlands Kledingmagazijn, spoedig gevolgd door de familie Voss (in hun huis in Mettingen bevindt zich nu het Tödden- of Tüöttenmuseum), die zich al in 1828 in Leeuwarden hadden lieten zien maar vanaf 1860 in Amsterdam werkten.
Kreymborg in ‘s Hertogenbos Eerste vestiging van 1891
18
Omdat Nederland eigenlijk Frans geworden was, onder bestuur van Lodewijk Napoleon, broer van de grote Bonaparte, was het Continentaal Stelsel in Nederland ook van toepassing en werd dus ook alle invoer uit Engeland lamgelegd. Daarom lag smokkel via Emden voor de hand want het ligt immers in het Duitse Oost Friesland aan de monding (Dollart) van de Eems (tegenover de Nederlandse stad Delfzijl) en daar hadden de Franse douaniers geen zeggenschap over de ladingen die er gelost werden.
27 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Ook de gebroeders Lampe uit Mettingen waren in 1834 al in Sneek aanwezig en in 1883 openden zij een winkel op de Amsterdamse Nieuwendijk. Johan Peek en Hendrik Cloppenburg (beide uit Oldenburg), vestigden in 1895 hun herenmodezaak P&C ook in deze straat, na eerst in 1869 te Rotterdam te zijn begonnen (die straat werd in de volksmond de ‘textielstraat’ genoemd). Rond 1900 opende Anton Kreymborg19 (eveneens uit de streek van Oldenburg) soortgelijke winkels in de hoofdstad. Andere textielteuten zoals Willem Vroom en Anton Dreesmann stichtten in 1887 hun firma ‘Vroom en Dreesman’ of V&D met een eerste filiaal aan de Weesperstraat in Amsterdam. Anton (van geboorte een Duitser) en Willem waren zwagers en beide rooms-katholiek, wat een fundamenteel kenmerk is van alle Teuten en Tödden. Na Rotterdam, Den Haag, Nijmegen en Arnhem, bouwden ze in 1896 nog een vestiging in een hoekhuis20 in Haarlem onder de naam ‘De Zon’, wat in 1911 ‘Vroom en Dreesmann’ werd genoemd. Na voortdurende uitbreidingen werd er op 14 mei 1934 het nieuwe gebouw (hoogste en meest prestigieuze winkelpand in Nederland, door de Haarlemmers ‘Het Winkelpaleis’ genoemd) in gebruik genomen. Na de dood van Dreesmann in november 1934 veranderde het bedrijf haar naam in Dreesman ( met één N) om een mogelijke zweem van Duitsgezindheid af te wenden. Er zijn tegenwoordig 62 V&D-vestigingen in Nederland. Ook het ‘Unilever’-concern komt oorspronkelijk voort uit de teutenhandel: in 1870 richt Anton Jurgens, een nazaat van een teutenfamilie te Nieuwenhagen bij Heerlen, die al midden 17° eeuw bekend waren als textielteuten, een boterfabriek op in Oss. Twee jaar later startte Simon Van den Bergh in Oss ook een boterfabriek. Spoedig sloten beide concurrenten een samenwerkingsovereenkomst (de Margarine Unie) en toen in 1929 een fusie met de Britse zeepfabrikant Lever Brothers tot stand kwam, was Unilever geboren (voor de bereiding van boter en zeep zijn dezelfde grondstoffen nodig, zoals olie en vet, en hun afzet loopt langs analoge distributiekanalen, omdat beiden zich richten op een markt voor huishoudelijke consumptie). Besluit Voor velen zijn Teuten slechts een regionaal verschijnsel van beperkte omvang en met een eerder anekdotisch, toeristisch karakter. Evenwel hebben we nu aangetoond dat zij een belangrijke bouwsteen geweest zijn in onze 19
Kreymborg, met 61 filialen, werd in 2001 gesloten, na wanbeheer en na zware ruzies tussen de kinderen onderling over de verdeling der winsten van de filialen. Tijdens de laatste vergadering van aandeelhouders werd Ilse, een kleindochter van Anton Kreymborg zo boos dat ze een kristallen asbak door de ramen wierp. Daarop werd er met sherryglazen gegooid, waarbij Ilse enkele diepe sneden in het aangezicht opliep (zij leeft nog en in 2012 wordt ze 72 jaar). 20 Een hoekpand is commercieel strategisch best geschikt voor de verkoop aan particulieren. Ook Albert Heijn was deze mening toegedaan: in 1887 nam Albert Heijn het kruidenierswinkeltje over, dat zijn vader Jan Heijn in 1860 had opgericht op de hoek van twee straten in Oostzaan (Noord-Amsterdam). Later volgden meerdere filialen, steeds gelegen in een hoekpand, die men ‘Albert’s Corner’ noemde, vandaag nog bekend als de AC’s langs de autosnelweg.
28 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
economie en tot ver over onze grenzen hun sporen hebben nagelaten. Bronnen 1 - http://www.teuten.eu/ 2 - http://www.heijmerikx.nl/2007/06/23/teuten-en-todden/ 3 - www.heemkunde-limburg.be/teuten.htm 4 - http://teuten.lingers.eu/ : Teuten, handelsreizigers uit de Kempen 5 - http://www.laukens.be/genealogie/content/teuten 6 - De Telegraaf 24-7-1971 met de journalisten Tom Brouwer en Henk de Mari, 7 - '100 jaar Groot Winkelbedrijven in Nederland' van Roger Miellet. http://www.iisg.nl/index.php 8 - Textielhistorische Bijdragen - Historisch Centrum Overijssel J.H.,Molkenboer, “De tödden, grondleggers van verschillende textielhandelshuizen en modemagazijnen” - THB 2 (1961), blz.40 - 50. 9 - Veenkoloniaal Museum Veendam 10 - http://www.geneapage.be/gp_teuten.htm 11 - http://test.hops-research.org/all/brabants_heem_1967_XIX_1_149_159.pdf ‘De Teuten uit de Kempen’ door drs. W.H.TH.KNIPPENBERG 12 – http://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=bank003190001 “1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur” Jan Bank en Maarten van Buuren, (p.111-114) 13 – http:// www.vijfeeuwenmigratie.nl > duitseherkomstkatholiekeeliteamsterdam.pdf ‘Duitse herkomst van een katholieke elite’ door Jan Bank pag. 111-126.
29 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012
Interessante Website. Een heel interessante website over “Het Lam Gods” van de gebroeders Van Eyck in de St. Baafskathedraal van Gent. http://closertovaneyck.kikirpa.be/#intro
HET LAM GODSRETABEL IN 100 MILJARD PIXELS! Dankzij een pas voltooide website over het Lam Godsretabel kan u vanaf nu inzoomen op de complexe, adembenemende details van een van 's werelds belangrijkste kunstwerken. De Aanbidding van het Lam Gods door Hubert en Jan van Eyck uit 1432, de weergaloze polyptiek bewaard in de Gentse Sint-Baafskathedraal, onderging in 2010 een urgente conservatiebehandeling waar het KIK in grote mate aan bijdroeg. In het kader van dit project werd het altaarstuk verwijderd uit zijn glazen kast en tijdelijk gedemonteerd - een uitzonderlijke gebeurtenis die het mogelijk maakte om een uitvoerige onderzoeks- en documentatiecampagne te voeren, gefinancierd door de Getty Foundation uit Los Angeles. Elke centimeter van het altaarstuk werd onder de loep genomen en professioneel in extreem hoge resolutie gefotografeerd, zowel onder gewoon licht als onder infrarood. Vervolgens werden de foto's digitaal geassembleerd om zeer gedetailleerde beelden te bekomen die toelaten om het veelluik op een nooit gezien microscopisch niveau te bestuderen. De website zelf telt 100 miljard pixels. Voor het eerst in de geschiedenis van het Lam Gods kunnen geïnteresseerden aan de hand van infrarood reflectogrammen (IRR) en röntgenbeelden een kijkje nemen onder het verfoppervlak van het werk. Dit documentatiebestand vormt een uiterst kostbare informatiebron voor wetenschappers, conservatoren en kunstliefhebbers van over heel de wereld. Laat je verwonderen op http://closertovaneyck.kikirpa.be Een project van de Getty Foundation en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), gerealiseerd in samenwerking met het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK), de Vrije Universiteit Brussel, Universum Digitalis en Lukasweb.
30 Kempensche Tydinghen nr 66 | januari – februari – maart 2012