Juryrapport Dr. J.P. van Praagprijs 1999 De Dr. J.P. van Praagprijs wordt, volgens de statuten van de Stichting Dr. J.P. van Praagprijs, toegekend aan personen of instellingen die in hun werk op een bijzondere wijze de humanistische levensovertuiging tot uitdrukking brengen, bijdragen aan de verspreiding van universele menselijke waarden en zich verdienstelijk maken voor de humanisering van de samenleving en het verbeteren van menselijke betrekkingen. De jury, bestaande uit de dames I.M. Thoenes en B.E. van Vucht Tijssen, en de heren S.J. Doorman en A.J. van der Staay, heeft tijdens vijf uitgebreide beraadslagingen gezocht naar een geschikte kandidaat voor de Dr. J.P. van Praagprijs 1999. De jury is begonnen met een toespitsing van de criteria op de actuele situatie. Zij heeft zich intensief gebogen over de vraag aan welke maatstaven de geschikte persoon of instelling voor de prijs juist in 1999 zou moeten voldoen. Ze kwam daarbij tot diverse criteria met behulp waarvan een mogelijke kandidaat gezocht zou kunnen worden. Criteria Naast de algemene criteria van de prijs zou de kandidaat en diens werk vernieuwend moeten zijn en moeten bijdragen aan het verder ontwikkelen van het humanistisch gedachtegoed. Daarnaast werd het van belang geacht dat het niet alleen ging om het ontwikkelen van ideeën maar ook om het streven naar het daadwerkelijk bijdragen aan de praktijk van het humanisme. Ook werd overwogen dat personen die een persoonlijk offer hebben moeten brengen voor het uitdragen van hun humanistische visie in een omgeving die daar afwijzend tegenover staat extra aandacht verdienden. Tenslotte zou het bij voorkeur mensen of instellingen moeten betreffen die een bijdrage leveren aan het humanisme door het benadrukken van humanistische elementen in andere culturen. Een belangrijk element bij dit laatste criterium is de wens om een discussie op gang te brengen tussen westerse humanisten en vertegenwoordigers van andere culturen over humanisme in multicultureel perspectief. Dit als inleiding op de discussies die hierover de komende jaren in het Humanistisch Verbond gevoerd zullen worden. Humanistische idealen in multicultureel perspectief Vanaf de instelling van de Van Praag prijs in 1971 tot begin jaren negentig is de prijs steeds toegekend aan Nederlanders die zich vooral verdienstelijk maakten voor de verspreiding van humanistische waarden op vaderlandse bodem. Naarmate de grenzen vervaagden en de mens steeds meer een wereldburger in een ‘global village’ werd, verbreedde de commissie haar blikveld in het zoeken naar kandidaten voor de Van Praagprijs. Nu de strijd om erkenning van humanistische waarden naast specifiek christelijke waarden in Nederland grotendeels is gestreden wil het Humanistisch Verbond zich meer richten op de dialoog met vertegenwoordigers van andere dan christelijke religies en andere culturen. Dat is belangrijk in Nederland, waar het naast elkaar leven van mensen met zeer diverse culturele achtergronden nog onvoldoende geleid heeft tot een fundamentele bezinning op de aard van een multiculturele samenleving en een dialoog over de eventuele noodzaak tot het herbezien van ‘gemeenschappelijke waarden’ waarop zo'n samenleving is gebaseerd. Deze dialoog is ook internationaal van groot belang nu de wereld geteisterd wordt door religieuze en etnische conflicten, die vaak het gevolg zijn van onbegrip tussen mensen met sterk verschillende culturele achtergronden die desondanks wel samen moeten leven. En ook omdat in de huidige antwoorden van de internationale gemeenschap de implicaties van zo'n fundamentele bezinning niet of nauwelijks zijn te ontdekken. Uit deze overwegingen ontstond de wens te zoeken naar iemand uit een niet-westerse cultuur, die in een andere context en met een andere culturele achtergrond werkzaam is vanuit een humanistische inspiratie; kortom: Iemand die bijdraagt aan de interculturele dialoog en anderen op dit gebied kan inspireren. De winnaar De jury heeft unaniem besloten de prijs toe te kennen aan een persoon die in leven en werk http://www.humanistischverbond.nl/dossierhumanismeenislam/meer.html
op waarlijk voortreffelijke wijze aan deze criteria voldoet, te weten: de van oorsprong Soedanese staatsrechtsgeleerde Professor Abdullahi Ahmed An-Na’im (El-Naiem). Wie is Abdullahi Ahmed An-Na’im? Abdullahi Ahmed An-Na’im (El-Naiem) werd in 1946 geboren in een klein dorp aan de Nijl in Soedan. Zijn moeder was analfabeet, zijn vader werkte vanaf zijn elfde als landarbeider en maakte later carrière in het leger. Ondanks hun gebrek aan onderwijs zagen zij erop toe dat elke van hun acht kinderen die bleven leven een universitaire opleiding afmaakten. Bovendien stelt An-Na’im dat zijn ouders al hun kinderen de overtuiging meegaven van het fundamentele belang van menselijke waarden zoals mededogen met anderen en diversiteit van menselijke levensvormen. An-Na’im behaalde een graad in rechten in Khartoum (1970) en criminologie in Cambridge (1973) en promoveerde aan de Universiteit in Edinburgh op een vergelijkend onderzoek naar procedures tijdens voorarrest in het Engelse, Schotse, Amerikaanse en Soedanese recht (1976). Van 1976 tot 1985 was hij hoogleraar Publiek Recht aan de Universiteit van Khartoum. Als rechtenstudent werd An-Na’im verscheurd tussen zijn sterke geloof in Islam en het belang dat hij hechtte aan burgerlijke vrijheden en mensenrechten. Totdat Mahmoud Taha, leider van de Republikeinse Broederschap hem deed inzien dat het wel degelijk mogelijk is om tegelijkertijd moslim en voorvechter van de mensenrechten te zijn. An-Na'im werd lid van de Republikeinse Broederschap. Deze Broederschap verzette zich tegen de extreem fundamentalistisch Islamitische regering en pleitte voor een tolerante en gematigde interpretatie van het Islamitisch recht. De leiders van het land hadden een proces in gang gezet waarbij het burgerlijk recht geleidelijk aan vervangen werd door de Shari’a, de Islamitische wet. An-Na'im zou hierover later in een column in de Los Angeles Times schrijven: “Deze wet degradeert vrouwen en niet-moslims tot de status van tweede- en derderangs burgers. De verminking van wetsovertreders, onderdrukking van politieke opponenten en internationaal terrorisme in de naam van Jihad (heilige oorlog) zijn hun belangrijkste bijdragen aan de beschaving.” Op 17 mei 1983 werd An-Na'im samen met vijftig anderen, die net als hij deel uitmaakten van de Republikeinse Broederschap, gearresteerd. De gevangenschap waarvan hij zelf dacht dat hij enkele uren zou duren strekte zich uit over anderhalf jaar. Uiteindelijk werden zij zonder aanklacht, verhoor of proces plotseling vrijgelaten. Dezelfde avond stelden zij een verklaring op waarbij zij de opgelegde Shari’a codes verwierpen en pleitten voor de afschaffing van dit systeem en gingen vervolgens over tot verspreiding van dit bericht. Enkele weken later werden de leider van de groep, Mahmoud Taha en vier anderen gearresteerd. Mahmoud Taha, leermeester van An-Na'im, werd kort daarop geëxecuteerd. Hierop besloot An-Na’im het land te verlaten. Na zijn vlucht was An-Na’im achtereenvolgens gasthoogleraar aan de Universiteit van Californië in Los Angeles, hoogleraar mensenrechten aan de rechtenfaculteit van de Universiteit van Saskatchewan in Canada, gastdocent aan de universiteit van Uppsala in Zweden en deed hij wetenschappelijk werk met steun van de Ford Foundation op het Bureau voor het Midden-Oosten en Noord Afrika in Caïro, Egypte. Van 1993 tot 1995 was hij directeur van Human Rights Watch Africa in Washington. Tegenwoordig is hij Professor op de rechtenfaculteit van de Emory Universiteit in Atlanta in de Verenigde Staten, waar hij vergelijkend en Islamitisch recht doceert, zowel als ‘Islam en politiek’; tevens is hij betrokken bij een programma over religie en mensenrechten, dat religie onderzoekt als zowel bron van conflict als beschermer van mensenrechten . An-Na’im is lid van een groot aantal adviesorganen op het gebied van mensenrechten en wordt over de hele wereld gevraagd voor lezingen en debatten. Hij wordt internationaal gerespecteerd. In zijn geboorteland zijn An-Na’ims ideeën echter nog altijd dermate omstreden dat hij het , zolang het huidige regime aan de macht is, niet veilig acht Soedan te bezoeken. Universele mensenrechten http://www.humanistischverbond.nl/dossierhumanismeenislam/meer.html
Zoals blijkt uit deze korte schets van zijn carrière staat de bestudering van de aard en de toepassing van universele mensenrechten centraal in zijn werk. Voor An-Na'im gaat het hierbij echter niet om een abstracte theorie over de universaliteit van mensenrechten. In zijn publicaties heeft hij zich geëngageerd in een diep en lastig probleem: Hoe kan aan universele mensenrechten vorm worden gegeven binnen een politieke gemeenschap die gekarakteriseerd is door een diversiteit van culturele tradities, ieder met eigen opvattingen over recht en over de toepassingen daarvan in de juridische praktijk. In dit verband schenkt An-Na’im veel aandacht aan een befaamd probleem opgeworpen door culturele relativisten. Zij immers argumenteren dat de universele rechten van de mens een typische uitvinding zijn van de westerse mogendheden; de formulering van die rechten brengt inconsistenties met zich mee voor niet-westerse culturen, zoals te verwachten was. Die niet-westerse culturele en religieuze tradities hebben echter evenzeer recht op hun eigen opvattingen over rechten en plichten. Op deze gronden menen culturele relativisten de universaliteit van mensenrechten in twijfel te kunnen trekken. An-Na'im stelt daar een scherpzinnige argumentatie tegenover die wij onder meer aantreffen in zijn omvangrijke studie onder de titel 'Toward an Islamic Reformation. Civil Liberties, Human Rights and International Law.’ An-Na’ims argumentatie kan kort aldus worden weergegeven: De basis voor aanspraak op universaliteit van een recht kan worden gevonden in een beginsel van wederkerigheid (principle of reciprocity). In een eerste benadering gaat het hier om de zogenaamde 'Gouden Regel': Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet.' Doch An-Na’ims uitleg van dit beginsel heeft de veel grotere draagwijdte die in tijden van de verlichting ook door Kant en in onze tijd door John Rawls aan dit beginsel zijn toegekend. Het beginsel luidt dan als volgt: ‘Maak alleen dan aanspraak op een wet indien ieder ander mens die wet als beginsel van handelen had kunnen wensen.’ Deze versie van de ‘Gouden Regel’ is van belang omdat hij impliceert dat individuele mensen zichzelf als verbonden moeten zien met de gehele gemeenschap van alle mensen en zich voor de toepassing van dit beginsel moeten kunnen inleven in ieder ander mens. Om An-Na'im zelf te citeren: ‘Assuming that one is in the exact position of the other person in all material respects, including gender and religious belief or other convictions, what basic human rights would one demand?’ Hoe verhouden zulke universele rechten van de mens zich nu tot de Islamitische wetgeving, de Shari'a? An-Na'im stelt een subtiele methodologie voor. Hij constateert dat de Shari'a zich aan het einde van de tweede en aan het begin van de derde eeuw van de Islam (onze achtste en negende eeuw A.D.) heeft ontwikkeld in een specifieke historische context. De geleerden die in een dynamisch discours tot een opstelling van de rechtsbeginselen kwamen waren daarbij in hoge mate ontvankelijk voor de behoeften en belangen van de moslimgemeenschap in die tijd. De wijze waarop de Shari'a geformuleerd werd karakteriseert An-Na'im daarom als een spontaan en weinig gestructureerd proces. Het kan daarom voorkomen dat wij in onze tijd in de Shari'a beginselen aantreffen die zich baseren op bepaalde teksten uit de Koran en de Sunna, waarbij die beginselen een ernstig conflict met universele mensenrechten onvermijdelijk maken. Het is dan van belang om die teksten te beschouwen als karakteristiek voor de historische overgangsperiode waarin de Islam zich destijds bevond en daarnaast thans andere teksten uit Koran en Sunna als leidinggevend te beschouwen, die een minder exclusieve moslimsolidariteit impliceren dan de Koranteksten uit de Medina-periode van het ontstaan van de Koran. Met andere woorden: Je kunt in de Koran aanknopingspunten vinden voor zowel een meer kosmopolitische interpretatie als voor een interpretatie die gericht is op een exclusieve moslimsolidariteit. Die laatste interpretatie is typisch historisch relevant voor de omstandigheden waarin de Arabische wereld zich bevond tijdens het ontstaan van de Shari'a in de achtste en negende eeuw van onze jaartelling. An-Na'im wijst herhaaldelijk op het feit dat onze hedendaagse nationale en internationale gemeenschappen daarentegen gekenmerkt worden door een permanente religieuze, politiekeconomische en culturele veelvormigheid. Die veelvormigheid vereist een gelijk respect voor religieuze en andere mensenrechten van alle leden van een gemeenschap, op basis van het eerder genoemde wederkerigheidsbeginsel. http://www.humanistischverbond.nl/dossierhumanismeenislam/meer.html
Aan deze methodologie ligt de diepe overtuiging van An-Na'im ten grondslag dat iedere formulering van de identiteit en de authenticiteit van de Islam, alsmede iedere articulering van de Shari'a een noodzakelijk produkt is van menselijk denken en menselijk handelen. Het is langs deze weg dat An-Na'im probeert te komen tot een coherente theorie over grondslagen van religieuze mensenrechten die binnen de context van de Islam verdedigd kunnen worden. Het gaat daarbij vooral om het recht op vrijheid van geloof en geweten, het recht op afwijkende opvattingen, alsmede het recht om religieuze opvattingen voor zichzelf af te wijzen. An-Na'im meent hiermede de argumentatie van culturele relativisten met betrekking tot de universele rechten van de mens te kunnen ontmantelen. Inderdaad zijn die rechten uiteindelijk in westerse context geformuleerd; doch die formulering was het resultaat van een lang historisch wordingsproces dat zijn wortels heeft in vele religieuze en juridische tradities. Inderdaad is de implementatie van de abstracte universele rechten van de mens vaak problematisch; doch dit impliceert dat de vormgeving van die universele rechten alleen maar plaats kan vinden in een subtiele wisselwerking van enerzijds de specifieke praktijken van een gemeenschap en anderzijds het streven naar een mondiale consensus over universele rechten. An-Na’im ontwikkelt zijn beschouwingen niet louter ten behoeve van de wetenschappelijke wereld waarbinnen hij primair werkzaam is. In zijn wetenschappelijk werk geeft hij concrete aanzetten om de juridische voorschriften, die besloten liggen in de internationale mensenrechten, te verenigen met het rechtsgevoel zoals zich dat in lokale tradities heeft ontwikkeld. Hij analyseert wat de culturele achtergronden van bepaalde rechtsinterpretaties zijn, maar probeert tevens modellen te ontwikkelen waarbij een aantal specifieke mensenrechten zoals landrechten van vrouwen in Afrika, rechten van kinderen en het recht op religieuze vrijheid en zelfbeschikking verzoend kunnen worden met reëel bestaande culturele praktijken in specifieke lokale tradities. Zo ontvouwt An-Na’im in zijn eerder genoemde boek ‘Toward an Islamic Reformation’, dat is gebaseerd op de ideeën van zijn leermeester Mahmoud Taha, een concreet model voor rechtshervormingen en een moderne staatsinrichting op Islamitische grondslag. Daarmee wil An-Na’im de progressieve voorhoede in de vijfendertig landen waarin de Islam de belangrijkste godsdienst is een alternatief in handen geven voor de meer orthodoxe interpretatie van de Islamitische wetgeving die in steeds meer landen wordt toegepast. AnNa’ims hervormingsvoorstellen zouden acceptabel kunnen zijn voor Islamitische leiders juist omdat ze gebaseerd zijn op de Islamitische traditie. Op die praktisch toepasbare manier probeert An-Na’im concreet en vanuit respect voor een culturele en religieuze traditie een brug te slaan tussen die traditie en internationale waarden en mensenrechten. Maar ook probeert hij, op vergelijkbare wijze, de vertegenwoordigers van de meer westerse mensenrechtenbeweging te doen inzien dat ook zij niet vrij zijn van culturele vooringenomenheid. Deze praktische bemoeienissen van An-Na’im belichamen een intellectueel gedurfde onderneming. De meeste mensen laten hun identiteit immers bepalen door de oppervlakkige ervaring van de tijd en plaats waarbinnen ze leven. An-Na’im ziet hierin een te grote beperking. Hij meent dat mensen hun identiteit steeds opnieuw zelf moeten ontwikkelen binnen een veel breder netwerk van invloeden in ruimte en tijd. Juist deze bewustwording schept afstand ten opzichte van de gegeven cultuur en daarmee ruimte voor creatieve zelfontwikkeling. Kosmopoliet en moslim De Griekse zowel als de Romeinse Stoïci waren de eerste filosofen die een expliciete beschrijving gaven van het kosmopolitische karakter. Zo schrijft Seneca in de eerste eeuw A.D. dat ieder mens deel uitmaakt van twee gemeenschappen, waarbij de ene de gemeenschap is waartoe wij krachtens onze geboorte behoren, en waarbij de tweede de http://www.humanistischverbond.nl/dossierhumanismeenislam/meer.html
waarlijk grote gemeenschap van alle mensen is waarbij de grenzen van die natie slechts gemeten worden door de zon. Ons behoren tot de eerste gemeenschap is puur toeval: de laatste gemeenschap is wezenlijk voor wat wij zijn als mensen. Deze opvatting, die ook bij Cicero is aan te treffen, heeft een directe echo bij grote humanistische denkers als Spinoza en Kant. De kosmopoliet erkent een diepe waarde van mensen in hun zelfstandig zoeken naar rechtvaardigheid en goedheid, met een zo groot mogelijk gebruik van hun redelijke vermogens. An-Na'im heeft bij verschillende gelegenheden gesteld dat hijzelf zowel een Nubische Afrikaanse Moslim als een kosmopoliet wil zijn. Het hierboven beschreven gebruik van het beginsel van wederkerigheid alsmede zijn overtuiging hoezeer de interpretatie van een traditie steeds de verantwoordelijkheid van mensen in hun eigen historische context is, illustreren treffend datgene wat Seneca voor ogen heeft gestaan. Het moeten leven in een multiculturele samenleving is voor An-Na'im niet een historische feitelijkheid die alleen draaglijk is te maken door een sektarische tolerantie, die iedere discussie tussen andersdenkenden mijdt. Het kan daarentegen een bron zijn voor vruchtbare ontwikkelingen indien steeds opnieuw wordt gestreefd naar open discussies tussen de diverse waardenopvattingen die zo'n samenleving kenmerken. An-Na'im wijst in verschillende publicaties op de problemen die zo'n discussie kunnen blokkeren; er zijn cultuurpolitieke contexten waarin discussies over de rechten van vrouwen, over slavernij, vrijheid van meningsuiting en sociaal-economische rechten veel vragen van participanten van zo'n discussie, vooral daar waar sterk divergerende opvattingen de meningsverschillen kenmerken. An-Na'ims werk bevat veel terloopse suggesties over de wijze waarop met kennis van zaken betreffende de historische en culturele achtergronden van de meningsverschillen zulke discussies toch gevoerd kunnen worden. In dit onvermoeibaar zoeken naar verstandhoudingen tussen mensen toont AnNa'im zijn kosmopolitische karakter. Bijdragen aan de ontwikkeling van het humanistisch gedachtegoed De humanistische beweging heeft zijn wortels in een aantal (religieuze!) tradities, zoals daar zijn de Griekse filosofische opvattingen als een diepe inspiratiebron, bepaalde tradities van het Judaïsme en het Christendom en uiteraard ook de traditie van de Islam. Immers ook voor de Islam geldt dat zij historisch een veelheid van verschijningsvormen kent. Mensen hebben in de loop van de geschiedenis steeds aan de overgeleverde religieuze opvattingen, riten en gebruiken een eigen interpretatie gegeven. Zo is in de geschiedenis van de Islam een authentieke traditie van humanistisch denken aan te wijzen, die zich tot in onze dagen voortzet, waarbij wij in An-Na'im een bijzonder belangrijke hedendaagse vertegenwoordiger vinden. Het gaat daarbij om het toekennen van grote betekenis aan de zelfstandige verantwoordelijkheid van het individu naast het zich als individu in de kosmopolitische zin verbonden voelen met mensen. An-Na'im onderzoekt hoe religieuze en levensbeschouwelijke tradities kunnen emanciperen in de moderne tijd met behoud van authenticiteit. Veelal wordt gedacht dat authenticiteit en een kosmopolitische houding elkaar uitsluiten. Die gedachte vindt zijn oorsprong in de overtuiging dat alleen een strikt lokaal gedefinieerde authenticiteit die teruggaat op de eigen traditie mogelijkheden biedt om aan de nog steeds bestaande koloniale invloeden te ontkomen. De hierboven reeds genoemde culturele relativisten trachten juist hiervoor argumenten aan te voeren. An-Na'im is daarentegen van mening dat meningsverschillen altijd al van groot belang zijn geweest in het steeds opnieuw interpreteren van een traditie naar de behoefte van de eigen tijd. In onze tijd kan dat niet anders geschieden dan in wisselwerking met andere religieuze en levensbeschouwelijke tradities. Een kosmopolitische houding bevordert juist de erkenning van het belang van die diversiteit. Door het scheppen van culturele ruimte kan de noodzakelijke emancipatie plaats vinden met behoud van een authentieke verbondenheid met de nieuwe geïnterpreteerde traditie. http://www.humanistischverbond.nl/dossierhumanismeenislam/meer.html
Hebben westerse humanisten de kosmopolitische wijsheid in pacht? An-Na'im zal deze vraag waarschijnlijk niet onmiddellijk bevestigend beantwoorden. Op enkele plaatsen in zijn werk beveelt hij mensenrechtenactivisten nadrukkelijk aan om zich grondiger te verdiepen in de historische en conceptuele achtergronden van tradities waarbinnen de acceptatie van universele mensenrechten geen vanzelfsprekende zaak is. Tegelijkertijd wijst hij er terecht op dat onze eigen houding met betrekking tot universele mensenrechten veel meer gekleurd is door onze sociaal-economische positie en daarmee samenhangende culturele omstandigheden en ook vaak dubbelzinniger is dan wij zouden willen toegeven. Naar de mening van de jury liggen in An-Na'ims onderzoek belangrijke aanwijzingen voor de wijze waarop wij zelf problemen van multiculturaliteit zouden kunnen benaderen. Zijn eerder beschreven methodologie alsmede zijn herhaalde oproep om te streven naar inzicht in de conceptuele achtergronden van de verschillende opvattingen en praktijken zijn hier voorbeelden van. Daarnaast dwingt zijn werk tot bezinning op het begrip 'universaliteit' en dit niet alleen in relatie tot mensenrechten, doch ook met betrekking tot levensbeschouwelijke beginselen. Conclusie An-na'im geeft op uiterst originele wijze vorm aan belangrijke humanistische waarden. Hij richt er zich op die waarden een belangrijke rol te laten spelen in de vernieuwing en actualisering van religieuze en levensbeschouwelijke tradities. Zijn opvattingen getuigen van grote historische eruditie. Zijn uiteenzettingen zijn geformuleerd in een bijzonder toegankelijke en heldere stijl. Dit is van belang omdat hij zich wil richten op zowel geleerden en geïnteresseerde leken uit zijn eigen traditie als die van de wereldgemeenschap. In zijn kosmopolitische benadering zijn belangrijke aanknopingspunten te vinden voor onze eigen pogingen om aan het humanisme van deze tijd vorm te geven. Wat de jury vooral getroffen heeft is dit: het zich met risico's voor eigen leven en welzijn inzetten voor de verbreiding van het inzicht dat alleen verdraagzaamheid, compassie en een hardnekkig streven naar wederzijds begrip een waarachtig multiculturele samenleving kan bewerkstelligen. En dat het daarbij cruciaal is je eigen culturele erfgoed in historisch perspectief te durven plaatsen, waardoor ruimte ontstaat voor dynamiek en vernieuwing. Dat is wat de jury tot haar unanieme oordeel heeft geleid. Zij hoopt dat deze toekenning van de Van Praagprijs de bezinning op multiculturaliteit in onze eigen situatie zal stimuleren. Het is haar diepe overtuiging dat An-Na'im daaraan een wezenlijke en uiterst betekenisvolle bijdrage heeft geleverd.
http://www.humanistischverbond.nl/dossierhumanismeenislam/meer.html