Investeren in mens en werk
Beleidsnotitie over de gevolgen van de Wet Werk en Bijstand voor de gemeente Hengelo
Oktober 2003
1
Inhoudsopgave O.
INLEIDING
1.
LOKALE KEUZES 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 1.7.
2.
NAAR EEN KETEN VAN ZORG TOT WERK 2.1.
2.2. 2 3 4 5 2.3. 3.
Hoogte uitkeringen Afstemming Hoogwaardige handhaving en bestandsbeheer Terugvordering en verhaal Cliëntenparticipatie Armoedebeleid 3.6.1. Bijzondere bijstand 3.6.2. Minimabeleid 3.6.3. Schuldhulpverlening
FINANCIEEL OVERZICHT: BEZUINIGINGEN EN BUDGETTEN 4.1.
4.2.
5.
Gesubsidieerde arbeid 2.1.1. Doelstellingen 2.1.2. Voor wie 2.1.3. Interne werkwijze 2.1.4. Externe consequenties: inleentarieven en subsidies aan instanties 2.1.5. Uitvoeringsorganisatie 2.1.6. Uitvoeringskader: CAO en arbeidsvoorwaarden 2.1.7. Een specifieke doelgroep: de Stadswachten Individuele reïntegratieactiviteiten 2.2.1. Private reïntegratietrajecten 2.2.2. Projecten, sociale activering en vrijwilligerswerk 2.2.3. Activering van Niet-uitkeringsgerechtigden 2.2.4. Arbeidsmarktgericht instrumentarium: premiebeleid Stroomlijning interne organisatie
DE BIJSTAND: INKOMENSVANGNET EN ARBEIDSPARTICIPATIE 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
4.
Werk boven uitkering Versterken relatie economisch, onderwijs- en arbeidsmarktbeleid Reïntegratie behoort tot het publieke domein Regionale samenwerking Hoogwaardig inkomens- en armoedebeleid Versterken poortwachtersfunctie Pro-actieve benadering klanten
Bezuinigingen 4.1.1. Omvang en consequenties voor Hengelo 4.1.2. Ontwikkelingen 4.1.3. Gemeentelijke risico’s 4.1.4. Algemene uitkering Budgetten voor 2004 4.2.1. Inkomensdeel 4.2.2. Werkdeel 4.2.3. Gemeentefonds 4.2.4. Bezuinigingsvoorstellen uit de notitie 4.2.5. Overige posten 4.2.6. Samenvattend financieel overzicht voor het begrotingsjaar 2004
PLANNING EN INVOERING
2
0.
INLEIDING
De gemeenten staan voor ingrijpende wijzigingen op het terrein van werk en inkomen. Het kabinet Balkenende I heeft in haar strategisch akkoord reeds uitgesproken dat het bevorderen van de arbeidsparticipatie en het tegengaan van de armoedeval speerpunten zijn voor de regeerperiode. Ook het terugdringen van regels en bureaucratie was een belangrijk onderwerp in het akkoord. Deze uitgangspunten zijn door het kabinet Balkenende II overgenomen en de Wet Werk en Bijstand, waarmee inmiddels zowel de Tweede als Eerste Kamer hebben ingestemd, past binnen dit kader. De
Wet Werk en Bijstand vervangt de volgende wetten: De Algemene Bijstandswet; De Wet Financiering Abw/Ioaw/Ioaz; De Wet Inschakeling Werkzoekenden en Het Besluit In- en Doorstroombanen.
Aan de invoering van de WWB liggen een drietal uitgangspunten ten grondslag, te weten De overheveling van een groot deel van de bevoegdheden van het Rijk naar de gemeenten Een vergaande deregulering Het leggen van de gehele financiële verantwoordelijkheid bij de gemeenten. De uitgangspunten van decentralisatie en deregulering worden vervolgens echter door een aantal van het ministerie van SZW in de wet en andere besluiten opgenomen en voor de gemeenten dwingende voorschriften in ernstige mate ondergraven. Wat rest is een soort van “vrijheid in gebondenheid”. Gelet op de grote gevolgen van het bovenstaande en de invoeringsdatum, welke is gehandhaafd op 1 januari 2004 a.s., is een (snelle) beleidsmatige vertaling van de WWB voor 2004 onvermijdelijk. In Hengelo heeft dit geleid tot interactief proces, waarbij zowel de politiek als de burgers, actief betrokken zijn. Direct nadat de WWB in de Tweede Kamer was aangenomen, heeft op 24 september 2003 een informatieve bijeenkomst voor de commissie Maatschappelijke Zaken en de commissie Bestuur en Middelen plaatsgevonden. Op voorstel van de commissieleden heeft vervolgens op 8 oktober jl. een richtinggevende discussie met de commissieleden plaatsgevonden omtrent de keuzemogelijkheden, die de WWB de gemeente biedt. De uitkomsten van deze discussie vormen een belangrijke bron voor de samenstelling van deze beleidsnotitie, die op 28 oktober a.s. in het college zal worden behandeld met het verzoek deze voor inspraak vrij te geven. Vervolgens vindt een discussie tussen burgers en raadsleden plaats, georganiseerd door het Platform Uitkeringsgerechtigden, en brengt de Adviesraad voor Werk en Inkomen haar standpunt naar buiten. Tenslotte worden, waar nodig en/of gewenst, de inspraakreacties verwerkt in de beleidsnotitie en wordt deze aangevuld met de verordeningen, die de gemeente op grond van de WWB verplicht is te maken (Verordening toeslagen- en verlagingenbeleid, Verordening reïntegratiebeleid, Verordening bestrijding misbruik en fraude, Verordening verlaging uitkeringen (sancties) en Verordening cliëntenparticipatie), en dit geheel wordt eind van dit jaar aan college, commissie en raad ter vaststelling aangeboden.
3
1.
LOKALE KEUZES
Op hoofdlijnen wordt voorgesteld om lokaal de volgende uitgangspunten bij de uitvoering van de WWB te hanteren. De daarbij gehanteerde visie is enerzijds een strikt doch rechtvaardig beleid op het terrein van de inkomensvoorziening te voeren en actief op arbeidsmarkttoeleiding in te zetten, zodat anderzijds het sociale gebouw van Hengelo, inclusief het armoedebeleid, overeind kan worden gehouden. 1.1.
Werk boven uitkering
Er zal maximaal worden ingezet op uitstroom naar betaald werk, waarbij als randvoorwaarde geldt dat werk moet lonen. Gesubsidieerde arbeid wordt beschouwd als arbeidsmarktinstrument en wordt vooral ingezet ten behoeve van degenen die geacht worden door te kunnen stromen naar een reguliere baan. Voor deze groep geldt een beperkte duur van gesubsidieerde arbeid. Voor degenen voor wie het verrichten van gesubsidieerde arbeid waarschijnlijk het hoogst haalbare zal zijn wordt de mogelijkheid van poolvorming onderzocht. Individuele reïntegratietrajecten zullen scherp worden beoordeeld op effectiviteit en rendement. Kandidaten met een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt en in het bezit van een uitkering komen het eerst voor reïntegratie in aanmerking. De inzet ten behoeve van jongeren en nieuwkomers blijft, mede met het oogmerk hen niet een nog grotere achterstand op de arbeidsmarkt op te laten lopen, gehandhaafd. Sociale activering voor groepen met een grote en (voorlopig) onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt blijft een belangrijke activiteit. Met betrekking tot projecten zal in versterkte mate een oriëntatie op externe middelen moeten gaan plaatsvinden. Lopende projecten worden consequent op efficiëntie en effectiviteit geëvalueerd. Gelet op het verwachte tekort op de arbeidsmarkt over enkele jaren, blijft tot slot de aandacht voor de niet-uitkeringsgerechtigden ook van belang. Indien deze groep nu uit beeld geraakt, zullen over enige jaren extra inspanningen noodzakelijk zijn om deze groep opnieuw te bereiken. 1.2.
Versterken relatie economisch, onderwijs- en arbeidsmarktbeleid
De samenwerking tussen de sectoren Sociale Zaken, Werk en Subsidies en Onderwijs, Cultuur en Jeugdzaken alsmede de afdeling Economische Zaken van de dienst SBO zal verder worden geïntensiveerd. De benadering van de arbeidsmarkt en de bevordering van de werkgelegenheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en de sociale partners. 1.3.
Reïntegratie behoort tot het publieke domein
Niettegenstaande de in de Wet werk en bijstand opgenomen aanbestedingsvereisten behoort de greep van de lokale overheid op de reïntegratieactiviteiten te worden gehandhaafd. Hierdoor is het mogelijk om een snelle en passende doorstroom van klanten (maatwerk) te realiseren zonder steeds alle tijdrovende aanbestedingsprocedures te moeten toepassen. Dit geldt voor zowel de toeleiding van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt, sociale activering als voor de gesubsidieerde arbeid. De samenwerking met de sociale werkvoorziening wordt gestimuleerd. In de komende jaren zal de organisatorische vormgeving nader worden bezien. 1.4.
Regionale samenwerking
In plaats van lokaal is de arbeidsmarkt vooral regionaal bepaald. Het werkgelegenheidsbeleid, waar onder de reïntegratieactiviteiten, vereist in een steeds grotere mate een aanpak op regionale schaal. Projecten zullen in de toekomst steeds vaker in bovenlokaal verband moeten worden gefinancierd, vanwege het wegvallen van allerlei overheidssubsidies (bijv. in het kader van GSB). 1.5.
Hoogwaardig inkomens- en armoedebeleid
Een aantasting van de inkomensvoorziening is, mede gelet op de gevolgen van het rijksbeleid voor het netto besteedbaar inkomen van degenen die op een minimumniveau zitten, onwenselijk te achten. Het niveau van het Hengelose armoedebeleid zal, uit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid en rekening houdende met de resultaten van de herijking van het minimabeleid van de in juni gehouden sociale conferentie, zo veel mogelijk worden gehandhaafd. Gelet op de financiële situatie
4
en de nieuwe regelgeving zal echter ook op dit terrein het bestaande instrumentarium heroverwogen moeten worden. 1.6.
Versterken poortwachtersfunctie
Het streven is er op gericht om de samenwerking met het CWI te optimaliseren. Zowel de gemeente als het CWI zouden zich daarbij kunnen concentreren op die doelgroep en taken waar zij “goed” in zijn. Voor het CWI zijn dit de zgn. “bemiddelbaren” met als bijbehorende taken de werkintake en bemiddeling naar de arbeidsmarkt. En voor de gemeente zijn dit de zgn. “nietbemiddelbaren” met als taken de uitkeringsintake en het aanbieden van een individueel reïntegratietraject. Hoogwaardige handhaving en een intensief bestandsbeheer zullen leiden tot een beperking van de instroom, fraudepreventie en een stimulering van de uitstroom. De aansluiting op het Inlichtingenbureau en een snelle verwerking van wijzigings- en beëindigingssignalen zullen het ontstaan van onnodige vorderingen voorkomen. 1.7.
Pro-actieve benadering klanten
Kortdurende scholingsprogramma’s en informatiebijeenkomsten betreffende de sociale zekerheid, de gesubsidieerde arbeid en de schuldhulpverlening moeten leiden tot een vergroting van de kennis omtrent de rechten en plichten van een uitkeringsgerechtigde. Er zullen met uitkeringsgerechtigden contracten (vergelijkbaar met de huidige trajecten) op het gebied van toeleiding en activering worden afgesloten. De huidige lijn van cliëntenparticipatie met daarin een rol voor zowel de Adviesraad Inkomen en Arbeid (adviesraad in het kader van het duale bestel) als het Platform Uitkeringsgerechtigden Hengelo (Plugh; organisatie voor cliëntenparticipatie en belangenbehartiging) zal worden voortgezet.
5
2.
NAAR EEN KETEN VAN ZORG TOT WERK
Redenerend vanuit het klantperspectief moet de arbeidsmarkt, reïntegratie c.a. zo gestructureerd worden, dat de beschikbare voorzieningen een vloeiende keten vormen waar de individuele klant zonder belemmeringen gebruik van kan maken. Daarbij moet niet het institutionele belang maar het individuele klantbelang voorop staan. Het individuele klantbelang is dan te streven naar “regulier” werk als de hoogst haalbare trede op de arbeidsmarkt. De keten bestaat uit de volgende onderdelen: zorg – dagbesteding – vrijwilligerswerk – sociale activering – individuele reïntegratieactiviteiten – gesubsidieerd en beschermd werken – regulier werken op detacheringbasis – regulier werken direct in dienst bij een werkgever. Als uitgangspunt geldt daarbij dat er vooralsnog geen reden is om de uitvoeringspraktijk met betrekking tot het aanbieden van arbeid te wijzigen. Het verkrijgen van duurzame arbeid (door middel van een passend aanbod) verdient onder omstandigheden de voorkeur boven tijdelijk werk en het laten ontstaan van draaideursituaties (als gevolg van het invoeren van algemeen geaccepteerd werk). Het aanbieden van algemeen geaccepteerd werk gaat eerst op in die situaties waarin geen passende arbeid voorhanden is en/of een situatie, waarin een uitkeringsgerechtigde kan worden verweten, dat er onvoldoende inspanningen zijn verricht om arbeid te verkrijgen. Daarnaast wordt erkend dat werken met behoud van uitkering als toeleidingsactiviteit kan gelden. De duur ervan moet tot een periode van drie maanden, met een eventuele verlenging tot zes maanden, worden beperkt. Vanaf 2004 moet gewerkt worden aan de totstandkoming van deze keten in Hengelo. Hierbij moeten ook de instanties worden betrokken, die op basis van de AWBZ gefinancierd worden en die logischerwijs thuishoren in deze keten. 2.1.
Gesubsidieerde arbeid
Het rijk bezuinigt fors op gesubsidieerde arbeid. Daarom vindt er intensief overleg plaats met tal van instanties. Tegelijkertijd moet de gemeente een nieuwe visie op gesubsidieerde arbeid ontwikkelen. Het ligt voor de hand om beide met elkaar te vervlechten. Deze vervlechting moet zorgvuldig plaatsvinden en eind 2003 in de vorm van een uitvoeringsplan gereed zijn. In dit advies gaat het dan ook om een aantal hoofdkeuzes voor de toekomstige vormgeving van gesubsidieerde arbeid. 1 2.1.1. Doelstellingen Gesubsidieerde arbeid is een gemeentelijk arbeidsmarktinstrument, dat een duidelijke bijdrage kan leveren aan de doorstroom van uitvoeringsgerechtigden naar een reguliere baan. Daarmee is gesubsidieerde arbeid in de eerste plaats een doorstroom instrument naar regulier werk. De werkelijkheid toont aan, dat voor een belangrijk aantal werkzoekenden een gesubsidieerde baan het hoogst haalbare is op de arbeidsmarkt. De ervaring leert dat een deel van hen zich in een gesubsidieerde baan verder ontwikkelt. Deze verdere ontwikkeling leidt ertoe dat voor hen een gecombineerde gesubsidieerde / reguliere baan te realiseren is, of dat de instantie waarbij ze werken een verhoogd inleentarief wil betalen. Dit betekent dat gesubsidieerde arbeid in de tweede plaats een participatie instrument is. Nogal wat instanties in de collectieve sector kunnen hun taken uitvoeren mede door de inzet van gesubsidieerde arbeidskrachten. De combinatie van noodzakelijke taken en gesubsidieerde arbeidskrachten levert een hoog maatschappelijk rendement op. Tegen deze achtergrond moet gesubsidieerde arbeid gezien worden als een personeelsvoorzieninginstrument. Door de bezuinigingen moet de gemeente wel bepalen, welke instanties gebruik maken van dit personeelsvoorzieninginstrument. Deze doelstellingen betekenen dat meer dan voorheen kandidaten bekeken moeten worden op hun mogelijkheden voor de arbeidsmarkt én op de waarde die gesubsidieerde arbeid voor hen heeft. 2.1.2. Voor wie 1.2
Door de WWB neemt het gemeentelijk belang toe om het bijstandvolume te beheersen. Een eigen mogelijkheid om uitstroom te realiseren is gesubsidieerde arbeid. Het ligt dan ook voor de hand om werkzoekenden met een uitkering van de gemeente Hengelo als eerste doelgroep voor gesubsidieerde arbeid te benoemen.
Voorkomen moet worden dat werkloze jongeren in Hengelo toe groeien naar een situatie van blijvende werkloosheid. Deze tendens is vooral waar te nemen onder voortijdige schoolverlaters (m.n. degenen zonder startkwalificatie) en schoolverlaters van het speciaal
6
onderwijs. Deze groepen jongeren moeten dan ook gezien worden als tweede doelgroep voor gesubsidieerde arbeid. Deze prioriteitstelling sluit aan op de wettelijke taken voor gemeenten in het kader van de Wet Educatie en Beroepsoefening (WEB). Voor wat betreft mensen met een gemeentelijke uitkering moet gelden dat ze op twee momenten in een gesubsidieerde baan geplaatst moeten kunnen worden; als ze een uitkering aanvragen waarbij vastgesteld wordt dat ze maximaal binnen één jaar via een gesubsidieerde baan een reguliere baan kunnen krijgen én als ze een uitkering hebben. In het huidige bestand van gesubsidieerde arbeidskrachten komen mensen met perspectief op een reguliere baan voor (doorstromers), maar ook mensen voor wie een gesubsidieerde baan het hoogst haalbare op de arbeidsmarkt is (blijvers). Uitgaande van de voorgestelde doelgroepen voor gesubsidieerde arbeid moet voor beide groepen in de toekomst gesubsidieerde arbeid mogelijk blijven. Door de bezuinigingen moet wel in de verhouding tussen het aantal blijvers en doorstromers tot uitdrukking worden gebracht, dat gesubsidieerde arbeid primair een doorstroomfunctie heeft. 1.3
2.1.3. Interne werkwijze
Centraal in de nieuwe aanpak van gesubsidieerde arbeid staat de gerichte en effectieve benutting van gesubsidieerde arbeid. Effectief voor de klant (werk), voor de gemeente (uitstroom uit de bijstand) en voor instanties (kwalitatief goede arbeidskrachten voor reguliere en voor gesubsidieerde werkzaamheden). In vergelijking tot de huidige situatie kan deze effectiviteit vergroot worden. Zo heeft de gemeente geen mogelijkheden om ID’ers te laten doorstromen naar reguliere banen, omdat de ID’er een arbeidsovereenkomst heeft met een individuele werkgever. Voorgesteld wordt dan ook om pools te vormen, waarbij de gesubsidieerde arbeidskrachten in dienst van de Stichting Werken in Midden Twente komen. Doelen van een pool zijn: 1. Effectief gebruik van doorstroommogelijkheden, o.a. koppeling reguliere uren binnen een pool, gezamenlijke scholing e.d. 2. Zo goed mogelijk op peil houden van de dienstverlening aan derden; 3. Parttime inzet gesubsidieerde arbeidskrachten per instantie; 4. In voorkomende gevallen: betere uitvoering van de werkgeversfunctie; 5. Vaststellen aantal gesubsidieerde arbeidskrachten per pool, uitgesplitst naar doorstromers en blijvers; 6. Verdelen hogere inleentarieven over meerdere instanties; 7. Meer en betere mogelijkheden tot (bij) scholing. De a) b) c) d) e)
volgende pools zouden opgericht kunnen worden: Onderwijs; Zorg; Welzijn, cultuur, kinderopvang en maatschappelijke dienstverlening; Sport en recreatie; Overig.
Bij de soorten banen moet aansluiting worden gezocht bij het onderscheid naar doorstromers en blijvers. Banen voor doorstroomkandidaten zijn banen met een vooraf vastgestelde contractduur (maximaal 2 of 4 jaar), waarbij het accent ligt op het opdoen van werkervaring, zonodig in combinatie met scholing (duale trajecten). Gesubsidieerde banen voor blijvende kandidaten zijn banen voor onbepaalde duur (structureel) met een persoonsgericht oogmerk (participatie) of een sociaal-maatschappelijk oogmerk (functioneren instanties). Naast deze twee soorten banen wordt geadviseerd om aanloopbanen te scheppen met twee varianten: banen voor jongeren tot 23 jaar en banen voor personen vanaf 23 jaar. Aanloopbanen voor jongeren tot 23 jaar hebben een maximale looptijd van 2 jaar en bevatten altijd een combinatie van werkervaring met scholing. Deze banen moeten aansluiten op: reguliere banen, Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL)-trajecten of het landelijk plan van aanpak ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. In overleg met werkgevers moeten deze banen ook kunnen dienen als het werkgedeelte in BBL-trajecten.
7
De aanloopbanen voor personen vanaf 23 jaar zijn vooral bedoeld om hen beter toe te rusten voor een gesubsidieerde baan, zodat deze effectiever uitgevoerd kan worden. Zodoende wordt voorkomen dat de betrokkenen voortijdig mislukken in een gesubsidieerde baan. Deze aanloopbanen hebben een looptijd van maximaal 1½ jaar, waarbij het eerste halfjaar wordt ingevuld op basis van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering of in het kader van sociale activering en het daaropvolgend jaar loonvormend. Op grond van de financiële mogelijkheden, de huidige bezetting en de geraamde behoefte moeten voor de gemeente Hengelo 600 gesubsidieerde banen gerealiseerd worden. In schema:
Reguliere banen
1.4 1.5
Banen voor blijvers
Banen voor doorstromers
1.6 1.7 1.8 1.9
Aanloopbanen 2.1.4. Externe consequenties: inleentarieven en subsidies aan instanties
Tot nu toe heeft de gemeente Hengelo een aantal maatregelen getroffen om de uitvoering van gesubsidieerde arbeid zo soepel mogelijk te laten verlopen. Deze maatregelen moeten door de invoering van de WWB heroverwogen worden. Allereerst het verstrekken van een premie aan ID-werkgevers om de medewerking aan uitstroom naar regulier werk te bevorderen. Deze medewerking wordt niet verplicht voorgeschreven. Nu deze verplichting in de wet is opgenomen kan de premie komen te vervallen. Dan de jaarlijkse tegemoetkoming aan ID-werkgevers voor de uitvoering. Eerder is voorgesteld om de ID-medewerkers via poolvorming in dienst te doen bij de S.W.I.M.T. Dan kan de jaarlijkse tegemoetkoming komen te vervallen. Tenslotte de hoogte van de inleentarieven. Omdat kandidaten nu veel meer in een gesubsidieerde baan terechtkomen met een bepaald doel en voor bepaalde duur moet de hoogte van het inleentarief daaraan gerelateerd worden. 2.1.5. Uitvoeringsorganisatie Bij de keuze voor private of publieke uitvoering moet de klantgerichtheid voorop staan. In Hengelo is gesubsidieerde arbeid tot nu toe publiek uitgevoerd waarbij veelvuldig gebruik wordt gemaakt van private partijen, bijvoorbeeld voor scholing, specifieke bemiddeling, testen, aanleren van sociale vaardigheden, medisch onderzoek, e.d. Deze private partijen hebben eigen deskundigheden, die tezamen met de deskundigheden bij de medewerkers van de sector W & S (S.W.I.M.T.) ervoor gezorgd hebben dat de uitstroomresultaten succesvol zijn (VNG / STIMULANSZ; “Succesfactoren bij de uitstroom van ex banenpoolers in 6 gemeenten”, maart 2002: Emmen, Gouda, Hengelo, Maastricht, Schiedam en Zoetermeer). De deskundigheden van de betrokken medewerkers hangen samen met hun positie bij de gemeente: kennis over de klanten, directe overdracht van de sector SZ naar de Sector W & S, benutting sociaal netwerk en gebruik van de gemeentelijke ingang bij werkgevers. Op grond van deze ervaringen ligt continuering van de huidige wijze van uitvoering voor de hand, d.w.z. een publieke uitvoering van gesubsidieerde arbeid met een goede wisselwerking met private partijen voor specifieke onderdelen. Voor wat betreft de resultaten moet gezien de stijging van het bijstandsbestand in 2003 gestreefd worden naar een uitstroompercentage van 15% in 2004. Het gaat daarbij om uitstroom naar een reguliere baan. 2.1.6. Uitvoeringskader: CAO en arbeidsvoorwaarden
8
Omdat de WIW en de ID per 1 januari 2004 verdwijnen ontstaat een vacuüm voor wat betreft arbeidsovereenkomsten en arbeidsvoorwaarden. Wel blijven de ID-arbeidsovereenkomsten bestaan, maar de grondslag van de betaling van loonkostensubsidies door de gemeente aan ID-werkgevers vervalt. Bovendien moet met alle ID-werkgevers onderhandeld worden als de gemeente besluit om alle gesubsidieerde arbeidskrachten in dienst van de S.W.I.M.T. te nemen. Onduidelijk is of bijvoorbeeld de VNG nog komt met modelarbeidsovereenkomsten. Voorgesteld wordt: a) De bestaande arbeidsovereenkomsten en arbeidsvoorwaarden vooralsnog te handhaven; b) Op bestuurlijk niveau actie te nemen om regionaal zo uniform mogelijk het vraagstuk rond CAO-vorming en arbeidsvoorwaarden aan te pakken, bij voorkeur gebaseerd op een landelijk ontwikkeld model; c) In een uitvoeringsplan het onderwerp gedetailleerd uit te werken. 2.1.7. Een specifieke doelgroep: de Stadswachten Historisch gezien is er een verschuiving opgetreden in de doelstelling van de stadswachten: eerst werd de maatregel gezien als een werkgelegenheidsbevorderend initiatief, daarna als een initiatief om de veiligheid en het toezicht te vergroten. Deze verschuiving is ook te zien in de doorstroom. Tot nu toe worden alle uitgaven voor stadswachten betaald (inclusief overhead) vanuit ID-budgetten en aanvullend daarop bijv. uit scholingsbudgetten. Gezien de genoemde verschuiving, in combinatie met de landelijke bezuinigingen, is deze wijze van financiering niet meer voor de hand liggend. Wil de gemeente Hengelo het huidige niveau van toezicht en veiligheid handhaven, dan moet vanuit veiligheid middelen worden vrijgemaakt. Zo niet dan moet het huidige niveau worden ingekrompen. Deze inkrimping moet tenminste 30% bedragen op grond van de landelijke bezuinigingen. Omdat de uitgaven voor stadswachten ver boven de gemiddelde uitgaven van een gesubsidieerde arbeidskracht liggen, is 30% de ondergrens. Maar rond het thema “veiligheid en toezicht” spelen meerdere ontwikkelingen een rol, zoals: de toenemende verantwoordelijkheden van de gemeente op deze terreinen, de bestuurlijke boetes, de bevoegdheden van stadswachten, e.d. Voorgesteld wordt om in 2004 de huidige structuur te continueren, zodat dan een nieuw plan voor de inzet van stadswachten kan worden opgezet en vastgesteld voor 2005 en verdere jaren. 2.2. Individuele reïntegratieactiviteiten Indien iemand niet in aanmerking komt voor een gesubsidieerd traject, is de gemeente op grond van de Wet Werk en Bijstand verplicht een individueel reïntegratietraject aan te bieden. In het kader van individuele reïntegratietrajecten kan in de “keten” een onderscheid gemaakt worden tussen reïntegratietrajecten ingekocht bij private aanbieders, trajecten binnen lokale projecten of in het kader van sociale activering en trajecten gericht op de doelgroep nuggers. 2.2.1. Private reïntegratietrajecten De forse daling van middelen opgenomen in het Werkdeel van het Fonds voor Werk en Inkomen (FWI) dwingt tot het maken van keuzes en prioriteitstelling. Oftewel het antwoord op de vraag op welke doelgroepen bij activering het accent gelegd moet worden. Mede vanuit het oogpunt dat uitstroom direct van invloed is op de gemeentelijke uitgaven – een cliënt die uitstroomt levert een besparing van gemiddeld 15.000 per jaar op – wordt in de eerste plaats ingezet op de reïntegratie van de meest kansrijke groepen op de arbeidsmarkt. De opbrengsten kunnen worden ingezet ten behoeve van andere onderdelen van het (inkomens)beleid. Daartegenover zullen reïntegratieactiviteiten ten behoeve van degenen die verder van de arbeidsmarkt afstaan meer dan voorheen op de daadwerkelijke kans tot uitstroom, op rendement en het kostenaspect, moeten worden bezien. Dit houdt in dat een instrument voor monitoring en effectmeting dient te worden ontwikkeld. Ook het aantal trajecten zal moeten worden terug gedrongen. Tot slot is het, gelet op het huidige niveau, verantwoord te achten dat het z.g. flankerende beleid, veelal in de vorm van aanvullende voorzieningen, wordt versoberd. Het geheel overziende zou het voor 2004 geraamde scholings- en activeringsbudget relatief even veel als het totale werkdeel vanaf 2002 kunnen dalen.
9
2.2.2. Projecten, Sociale Activering en Vrijwilligerswerk Indien de private reïntegratiemarkt niet in een passend aanbod voorziet en/of een uitkeringsgerechtigde niet in staat is om een reïntegratietraject te volgen, wordt gekeken of hij/zij geplaatst kan worden bij een lokaal project dan wel in een sociaal activeringstraject. Hierbij gaat het veelal om degenen met een grote of onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. Intensieve begeleiding of een specifieke aanpak is noodzakelijk. Toch blijven ook deze activiteiten van groot belang, omdat maatschappelijke participatie een belangrijke doelstelling blijft. Voor uitkeringsgerechtigden voor het verkrijgen van betaalde arbeid bovengenoemde trajecten niet tot de mogelijkheden behoren, vormt vrijwilligerswerk een uitstekend middel tot participatie in de samenleving. Deze vrijwilligers hebben recht op een onkostenvergoeding. Echter ook naar het aantal en de inhoud van de diverse projecten, alsmede de sociale activeringstrajecten dient kritisch gekeken te worden. Gelet op de prioriteitstelling is ook hier een efficiencyslag gerechtvaardigd. 2.2.3. Activering van Niet-uitkeringsgerechtigden Tot slot moet niet vergeten worden, dat de activering van niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers (de zgn. “nuggers”), mede gelet op de toekomstige arbeidsmarkt, een aandachtsveld van de lokale overheid blijft. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij het CWI en aansluiting van de lokale inspanningen op dit terrein bij die van deze organisatie ligt derhalve voor de hand. Vanwege de goede ervaringen met een Hengeloos project specifiek gericht op deze doelgroep zullen ook in 2004 middelen voor deze doelgroep vrijgemaakt moeten worden. Op de huidige wijze doorgaan met activiteiten voor nuggers kan gelet op de prioriteitstelling niet aan de orde zijn, derhalve ligt ook hier een bezuiniging voor de hand. Vanaf 2004 jaar zal getracht worden te kijken of voor deze doelgroep een regionale aanpak gerealiseerd kan worden, welke vanaf 2005 zou moeten gaan gelden. 2.2.4. Arbeidsmarktgericht instrumentarium: premiebeleid Het verstrekken van premies kan vanaf 2004 vrijwel geheel in de sfeer van de aansporing tot werk en het belonen van sociale activering worden gebracht. Activeringspremies zullen, in tegenstelling tot dusver, niet langer als een vorm van inkomensondersteuning gelden. Een activeringspremie kan maximaal 1944 euro bedragen. Per jaar kan slechts één keer een premie worden verstrekt. Activeringspremies vallen in drie categorieën te onderscheiden: a. Premiëring bij volledige uitstroom b. Premies in het geval van het verrichten van deeltijdarbeid c. Activeringspremies in de sfeer van toeleiding. De huidige uitstroompremie bestaat uit 2 componenten, een premie van 1.016 euro en een kostenvergoeding van 318 euro. Door het verkrijgen van betaalde arbeid als een vorm van beloning te beschouwen kan deze premie worden teruggebracht tot het niveau van de kostenvergoeding. Voor een belangrijk deel van de uitkeringsgerechtigden, zoals alleenstaande ouders of mensen met een arbeidshandicap, die tijdelijk of permanent niet in staat zijn om full-time te werken, is het verrichten van arbeid in deeltijd veelal het maximaal haalbare. Onder de werkingssfeer van de WWB vervallen de inkomstenvrijlating en de premie deeltijdarbeid. De activeringspremie zal in deze situaties als vervanging kunnen gaan dienen, zodat er geen sprake is van ontmoediging. In de sfeer van toeleiding kan ook gebruik gemaakt blijven worden van het premieinstrument. Het handhaven van het hoge maximum van 1.944 euro zou echter een aanzienlijk beslag leggen op het reeds verminderde reïntegratiebudget. Gelet op het beroep dat reeds op dit budget wordt gedaan wordt voorgesteld de premie te begrenzen tot maximaal 500 euro per jaar. In het geval van werken met behoud van uitkering kan dit worden gecombineerd met de kostenvergoeding van 318 euro. Het deelnemen aan de voor de inschakeling in de arbeid of in het kader van overige activering noodzakelijke scholingsactiviteiten valt als een verplichting te beschouwen en behoeft geen afzonderlijke premiëring. Daarmee kan de scholingspremie komen te vervallen. Gelet op het
10
geringe gebruik blijft het verstrekken van een premie mantelzorg slechts voor de bestaande gevallen tot de mogelijkheden behoren. In de verordening gewijd aan het premiebeleid zal nader vorm en inhoud aan de wijze van premiëring worden gegeven. 2.3.
Stroomlijning interne organisatie
De scherpere nadruk op de keten van zorg naar werk betekent dat de samenwerking tussen de sectoren SZ, W & S en OCJ, maar ook derden (o.m. CWI) verder geoptimaliseerd moeten worden. Deze optimalisering kan bestaan uit: invoering van andere werkafspraken rondom intake, verdere doorvoering van hoogwaardige handhaving, naadloze overdracht van klanten, clustering rondom en een grotere samenwerking bij de opzet en uitvoering van (arbeidsmarkt-) projecten, invoering van een onderscheid tussen opdrachtgever en opdrachtnemerschap en de zorgdragen voor de aansluiting tussen werken met behoud van uitkering en gesubsidieerde arbeid.
11
3.
DE BIJSTAND: INKOMENSVANGNET en ARBEIDSPARTICIPATIE
Met de invoering van de WWB wordt bijstand inkomensondersteuning voor degenen, die er recht op hebben. Naast dit instrument in het kader van de vangnetfunctie wordt tegelijkertijd sterk ingezet op bijstand als instrument tot arbeidsparticipatie. 3.1.
Hoogte uitkeringen
Door de raad is in 1996 op basis van de huidige Algemene bijstandswet de Verordening Toeslagen en Kortingen vastgesteld. Op grond van de WWB dienen gemeenten wederom een Verordening Toeslagen- en Verlagingenbeleid vast te stellen. In de bestaande verordening is vastgelegd dat degenen die de kosten niet met anderen kunnen delen een toeslag van 20% van het minimumloon ontvangen. Degenen die de kosten wel met anderen kunnen delen ontvangen een toeslag van 10% of worden, in het geval van echtparen, met 10% gekort. Gelet op de koopkrachtontwikkelingen en de gevolgen van het Rijksbeleid is er geen reden om deze toeslagen te verlagen of de kortingen te verhogen. Aansluitend op een door de Tweede Kamer aangenomen amendement vormt verzorgingsbehoeftigheid een reden om bij bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad niet uit te gaan van een kostendelerssituatie. Wel is er, uitgaande van het adagium dat werk boven uitkering gaat, aanleiding om de uitkering voor schoolverlaters gedurende de wettelijk maximaal toegestane periode van zes maanden te verlagen. In de meeste gevallen ontvangen schoolverlaters op basis van de huidige normen een hogere uitkering dan het bedrag dat zij voor levensonderhoud aan studiefinanciering ontvingen. Mede uit het oogpunt van het stimuleren van het zoeken van werk wordt voorgesteld om de uitkering voor schoolverlaters gedurende de eerste 6 maanden in zijn algemeenheid te verlagen. In de praktijk kan veelal uitgegaan worden van de situatie, dat een schoolverlater direct bemiddelbaar is naar de arbeidsmarkt. Door de voorgestelde maatregel wordt een schoolverlater extra geprikkeld om actief op zoek te gaan naar werk. Zonodig zal er in deze periode intensieve begeleiding door het CWI (in het kader van versterking van de poortwachtersrol) en desgewenst ook door de Dienst Sociale Zaken en Welzijn plaatsvinden. Bij probleemsituaties kan de weg van individualisering en/of het verstrekken van bijzondere bijstand worden bewandeld. In de Verordening Toeslagen en Kortingen zal een en ander nader worden uitgewerkt. 3.2.
Afstemming
Op grond van de WWB zijn gemeenten verplicht om een Verordening verlaging uitkeringen (sancties) vast te stellen. Er is op dit moment geen aanleiding om het huidige maatregelen boetebeleid vergaand te wijzigen. Op basis van het huidige Maatregelbesluit dient er bij het niet tijdig verlengen van de inschrijving bij het CWI standaard een maatregel te worden opgelegd. Op basis van het gegeven dat de waarde van deze inschrijving voor kansrijke personen anders is dan die van degenen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben wordt voorgesteld deze standaardmaatregel te laten vervallen. De gemeentelijke beleidsvrijheid kan tevens worden benut om de mogelijkheid van een uitsluiting voor onbepaalde tijd bij ernstige vormen van herhaling van het zich niet houden aan de verplichtingen, zoals in het geval van de absolute weigering om aangeboden “passende arbeid” te aanvaarden, in te voeren. Bij het vertonen van agressief gedrag tegenover medewerkers van de gemeente valt het volgen van de strafrechterlijke weg boven het verlagen van de uitkering te prefereren. 3.3.
Hoogwaardige handhaving en bestandsbeheer
Een derde verordening op grond van de WWB betreft de Verordening bestrijding misbruik en fraude. De interne organisatie van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn zal nog meer dan voorheen geënt zijn op het voorkomen van het te hoog of ten onrechte verstrekken van een uitkering en op het voorkomen van fraude. De aanwezige risico’s zullen mede de wijze waarop en de mate waarin controle en heronderzoeken plaatsvinden gaan bepalen. Bij uitkeringsontvangers met mogelijkheden tot arbeidsinpassing en derhalve tot uitstroom uit een uitkeringssituatie zal de begeleiding intensief worden gericht op het verwezenlijken daarvan.
12
Bij het niet nakomen van verplichtingen zal op basis van het “lik-op-stuk”-beginsel snel en adequaat met het doel om tot gedragsverandering te komen worden gereageerd. Degenen die moedwillig consequent weigeren om aan hun verplichtingen te voldoen, krijgen, met als achtergrond het Work First – principe (Werk boven Uitkering), op projectmatige basis de keuze tussen werk en het verlies van het recht op uitkering aangeboden. Teneinde het aantal vorderingen terug te dringen, zal onderzocht worden of de betaaldatum van de uitkering geleidelijk van het eind van de lopende maand naar een maand achteraf kan worden verschoven. Als randvoorwaarde geldt dat er hierover goede afspraken met woningcorporaties en de energieleveranciers kunnen worden gemaakt. Aan de rijksbezuinigingen op het Inkomensdeel is door het kabinet de veronderstelling ten grondslag gelegd dat het overhevelen van de financiële verantwoordelijkheid tot gevolg zal hebben dat de gemeenten zouden zorg dragen voor een verdergaande beperking van het aantal uitkeringsgerechtigden. Het versterken van de poortwachtersfunctie, hoogwaardig handhaven, een verscherpt bestands- en debiteurenbeheer en een voorgenomen verschuiving van de betaaldata zullen op termijn bij het Inkomensdeel moeten leiden tot inverdieneffecten middels een terugloop van het aantal cliënten en het terugdringen van het aantal en de omvang van de vorderingen. Bezien zal worden of deze effecten in de toekomst ook op begrotingsbasis kunnen worden gehanteerd. Wel moet er nu reeds op worden gewezen dat deze effecten door de gevolgen van een teruglopende (regionale) conjunctuur, welke zich onder andere kunnen uiten in een boven het landelijk gemiddelde liggende toename van het aantal uitkeringsgerechtigden, gedeeltelijk teniet kunnen worden gedaan. Voorts is de benodigde medewerking van het CWI nog niet gewaarborgd. 3.4.
Terugvordering en verhaal
Mede in het kader van hoogwaardige handhaving zal in het voorjaar van 2004 een beleidsnotitie worden aangeboden. Tot dat moment biedt het huidige in 1999 vastgestelde terugvorderingsbeleid een adequate basis voor de uitvoering. Daar kan dan in afwachting van de voor 2005 voorziene invoering van een gewijzigd alimentatiestelsel in brede zin op worden ingegaan. 3.5.
Cliëntenparticipatie
Cliëntenparticipatie is onmisbaar in een uitvoeringsstructuur waar de cliënt centraal staat. Op grond van de WWB is een gemeente verplicht bij verordening nadere regels te stellen over cliëntenparticipatie. In deze verordening dient o.m. aandacht geschonken te worden aan periodiek overleg, inbreng bij de agenda en adequate informatie. Punten die daarnaast moeten worden vastgelegd zijn: de rechten en plichten van de belangenvertegenwoordiging van cliënten; het beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten en het mogelijk maken van samenwerkingsverbanden met belangenvertegenwoordigingen bij andere uitvoeringsorganisaties. In Hengelo kan volstaan worden met continuering van het bestaande beleid terzake. Met de komst van de Adviesraad voor Inkomen en Arbeid op grond van het duale stelsel is formeel de adviesbevoegdheid richting gemeenteraad vormgegeven. Deze adviesraad werkt met een vast vergaderschema, dat al naar gelang de actualiteit van onderwerpen kan worden aangepast, maar is geen vorm van cliëntenparticipatie. Daarnaast kent Hengelo al sinds jaren het Platform Uitkeringsgerechtigden (Plugh), dat zich bezig houdt met cliëntenparticipatie en (individuele) belangenbehartiging. Plugh voert maandelijks overleg met het hoofd van de sector Sociale Zaken en wordt door de gemeente t.b.v. haar activiteiten financieel ondersteund. In een afzonderlijke verordening zal de cliëntenparticipatie nader worden vastgelegd. 3.6.
Armoedebeleid
Hengelo wenst het armoedebeleid ondanks de invoering van de WWB zoveel mogelijk in stand te houden. Zonder het beschikbaar stellen van extra financiële middelen zijn hiertoe echter geen mogelijkheden. Mede daarom zal een heroverweging van het huidige instrumentarium noodzakelijk zijn om tot een goede afbakening voor de toekomst te komen. Uitgangspunt is wel dat de inkomensgrens voor het gehele armoedebeleid, inclusief het draagkrachtloos inkomen voor de bijzondere bijstand, gehandhaafd blijft op 110% van de bijstandsnorm. Wel wordt de vermogensgrens voor de bijzondere bijstand bepaald op de helft van die voor de algemene bijstand.
13
3.6.1. Bijzondere bijstand De invoering van de langdurigheidstoeslag brengt met zich mee dat de in Hengelo geldende categorale regeling voor een vervangingsbijdrage voor duurzame gebruiksgoederen kan verdwijnen. Voor degenen die geen langdurigheidstoeslag ontvangen kan, indien zich de noodzaak daartoe voordoet, een vergoeding voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen op basis van individuele bijzondere bijstandsverlening worden verstrekt. De langdurigheidstoeslag kan als voorliggende voorziening voor de draagkracht worden beschouwd. Bijzondere bijstand zal voorts niet langer ten behoeve van activering worden verstrekt. 3.6.2. Minimabeleid Sterk wordt gehecht aan de mogelijkheid te participeren in de Hengelose samenleving. Om deze reden plus het gegeven dat bezuinigingen op het minimabeleid bovenop de gevolgen van het rijksbeleid op de inkomens van mensen op een minimumniveau komen, is er meer dan één aanleiding om tot handhaving van het Sport- en Cultuurfonds, de regeling voor de vergoeding van kosten voor schoolgaande kinderen en de subsidie voor vakantieactiviteiten. De regeling voor schoolgaande kinderen zal hiertoe, om aan de gewijzigde landelijke voorschriften te voldoen, worden omgebouwd tot een voorziening tot vergoeding van kosten met een zeer eenvoudige aanvraag- en uitvoeringsprocedure. Wel zou overwogen kunnen worden de post kleinschalige projecten binnen het minimabeleid, vanwege het vooraf onbestemde karakter en gelet op de prioriteitstelling te laten vervallen. 3.6.3. Schuldhulpverlening Er is sprake van een duidelijk waarneembare toename van de omvang van de schuldenproblematiek. Het aantal aanvragen om het treffen van een schuldregeling stijgt, evenals het aantal huisuitzettingen. Samen met de Stadsbank Oost Nederland en de woningbouwcorporaties en overige verhuurders zal worden bezien hoe aan deze ontwikkeling het hoofd kan worden geboden. Begin 2004 zal u een evaluatie van de schuldhulpverlening bereiken. Nu reeds kan worden aangekondigd dat in dat kader bezien zal worden of een gedeeltelijk andere wijze van budgetbeheer tot besparingen zal kunnen leiden, zonder dat het budgetbeheer aan kwaliteit inboet.
14
4
FINANCIEEL OVERZICHT: BEZUINIGINGEN EN BUDGETTEN
4.1.
Bezuigingen
4.1.1. Omvang en consequenties voor Hengelo De van het Rijk naar de gemeente toevloeiende middelen vallen in drie gedeelten uiteen. Het Inkomensdeel is bedoeld voor het betalen van de uitkeringen voor levensonderhoud. Het is de bedoeling dat de verdeling over de gemeenten geheel zal gaan plaatsvinden op basis van een z.g. objectief verdeelmodel. Bij dit model vindt de budgettering plaats aan de hand van een aantal criteria die de in de gemeenten aanwezige sociale situatie bepalen. Voor 2004 vindt de verdeling echter nog voor 60% plaats op basis van de historische kosten en voor 40% op basis van het nieuwe model. Overschotten op het Inkomensdeel mogen door de gemeente voor het bekostigen van andere uitgaven worden aangewend. Door het Rijk wordt voor 2004 voor een bedrag van 150 miljoen op het Inkomensdeel bezuinigd. Het Werkdeel wordt voor 2004 nog bekostigd op basis van een met 2003 overeenkomende systematiek. Naast een bedrag voor scholing en activering wordt een bedrag op basis van het aantal gesubsidieerde arbeidsplaatsen verstrekt. Op dit laatste budget is door het Rijk reeds voor 2003 520 miljoen bezuinigd. Voor 2004 wordt deze aantasting van het budget verhoogd tot 680 miljoen. Overschotten op het werkdeel mogen niet voor andere uitgaven worden aangewend en zullen uiteindelijk naar het Rijk terug vloeien. Wel mogen deze overschotten, mits zij een kwart van het jaarbudget niet overschrijden, eenmalig aan de voor het daropvolgende jaar beschikbare middelen worden toegevoegd. Het is niet te verwachten dat er de eerstkomende jaren sprake zal zijn van omvangrijke overschotten. Het Armoededeel wordt, afgezien van gemeentelijke middelen, voor een belangrijk deel bekostigd uit door het Rijk ten behoeve van de verstrekking van bijzondere bijstand en voor het voeren van een gemeentelijk minimabeleid aan de algemene uitkering uit het Gemeentefonds toegevoegde middelen. Met als achtergrond dat het kabinet van mening is dat het voeren van inkomenspolitiek aan het Rijk voorbehouden dient te zijn, wordt er voor 2004 een bedrag van 220 miljoen op deze middelen bezuinigd. Voor resp. de jaren 2002 t/m 2004 zijn of worden de volgende middelen van het Rijk ontvangen. Opgemerkt moet nog worden dat het uiteindelijke budget pas in september 2004, op basis van de alsdan bekend zijnde ontwikkelingen m.b.t. het aantal cliënten en de stand van de conjunctuur, bekend zal worden gemaakt. 2002
2003
2004
Verschil 2003-2004
I-deel
22.118.420
22.484.950
26.184.116
+3.699.166
verschil 20032004 % +16%
W-deel
14.475.182
12.830.174
11.868.500
-961.674 *
-7,5% *
Bijzondere bijstand en minimabeleid
1.790.000
1.840.000
713.000
-1.127.000
-61%
2005 e.v.
??
??
* De bezuiniging op het Werkdeel tov 2002 bedraagt 2.606.682 oftewel 18%. 4.1.2. Ontwikkelingen In de begroting voor 2004 zijn reeds een aantal stelposten opgenomen die de bezuinigingen op het werkdeel gedeeltelijk eenmalig opvangen. Voor de jaren 2005 en volgende is het beeld nog volstrekt onduidelijk. Niet duidelijk is of Hengelo (in dezelfde mate) ook na 2004 een overschotgemeente m.b.t. het Inkomensdeel blijft. Niet alleen heeft het kabinet zowel voor 2005 als 2006 nog eens 50 miljoen aan extra bezuinigingen ingeboekt, tevens zal de verdeling van het budget over alle gemeenten opnieuw tegen het licht worden gehouden. Voorts is de verdeling van de middelen voor het Werkdeel (onderdeel gesubsidieerde arbeid) voor 2004 nog gebaseerd op het
15
aantal gesubsidieerde arbeidsplaatsen. Op basis van de huidige voornemens van de staatssecretaris van SZW zal het budget over de afzonderlijke gemeenten op basis van het aantal uitkeringsgerechtigden en de gemiddelde uitkeringsduur worden verdeeld. De verwachting is dat Hengelo ten gevolge daarvan met een verdere neerwaartse bijstelling van het Werkdeel zal worden geconfronteerd. Daarnaast is voor 2005 een verdere inkrimping van het landelijke budget met nog eens 80 miljoen voorzien. Met betrekking tot het armoedebeleid zijn geen verdere bezuinigingen te verwachten. Mogelijk zullen de inspanningen van de VNG en een groot aantal lokale bestuurders er toe leiden dat de reeds doorgevoerde bezuinigingen zullen worden verminderd. 4.1.3. Gemeentelijke risico’s Het Inkomensdeel van het FWI kent een eigen risico van 10%. Dat wil zeggen dat de gemeente pas nadat het van het Rijk ontvangen budget met meer dan 10% is overschreden een verzoek tot het ontvangen van aanvullende middelen kan indienen. Voor de gemeente Hengelo houdt dit een eigen risico van maximaal 2,5 miljoen euro in. Het voor de jaren vanaf 2005 voorziene verdeelsysteem voor het Werkdeel houdt, nu het aantal uitkeringsgerechtigden tot grondslag zal worden genomen, tevens in dat gemeenten die er in slagen om een bovengemiddelde uitstroom te bewerkstelligen, hetgeen in Hengelo reeds jarenlang het geval is, daarvoor middels een extra korting op het Werkdeel financieel zullen worden gestraft. 4.1.4. Algemene uitkering Bij de bepaling van het accrès op de algemene uitkering uit het gemeentefonds heeft het kabinet besloten de ontwikkeling van de bijstandslasten in verband met de invoering van de WWB buiten de berekening te houden. Op grond hiervan heeft het kabinet gemeend 150 miljoen extra op de algemene uitkering te moeten korten. Dit brengt voor Hengelo een nadeel van 750.000 met zich mee. 4.2.
Budgetten voor 2004
Gelet op de geschetste onzekerheden voor de jaren na 2004 wordt in deze notitie niet verder gegaan dan het weergeven van de financiële consequenties voor dat jaar. Bij het opstellen van de begroting 2004 is geen rekening gehouden met de invoering van de WWB, omdat er toen nog te veel zaken niet duidelijk waren. Nu de voorlopige budgetten voor Werk en Inkomen duidelijk zijn kan de begroting hierop worden aangepast. Samengevat kan voor 2004 worden vastgesteld dat door een overschot op het Inkomensdeel de tekorten bij het Werkdeel en andere kortingen (o.m. Bijzondere Bijstand) in combinatie met de in deze notitie genoemde bezuinigingsvoorstellen de operatie budgettair neutraal geregeld kan worden. In de loop van 2004 zal in nauw overleg met Concern Financiën de gevolgen voor de langere termijn in kaart worden gebracht. Hieronder worden de financiële gevolgen voor 2004 per onderdeel weergeven. 4.2.1. Inkomensdeel Het inkomensdeel betreft vijf afzonderlijke budgetten nl. de WWB 65- en WWB 65+ waarbij de gemeente 100% financiert en de BBZ, IOAW en IOAZ waarbij de gemeente 25% vanuit het budget moet financieren en 75% kan declareren.
Budget WWB 65- & 65+ De budgetten voor WWB 65- & 65+ zijn respectievelijk 24.983.420 en 1.200.696, in totaal 26.184.116. In de begroting 2004 was uitgegaan van 20.743.000, derhalve een positief verschil van 5.441.116. Budget BBZ Het budget BBZ bedraagt 84.924. In de begroting 2004 was uitgegaan van 164.250, derhalve een negatief verschil van 79.326. Budget IOAW Het budget IOAW voor 2004 is 342.522. In de begroting 2004 was uitgegaan van 347.500, derhalve een negatief verschil van 4.978. Budget IOAZ Het budget IOAZ is 65.429. In de begroting 2004 was uitgegaan van 60.000, derhalve positief verschil van 5.429.
16
Het totaal voordeel ten opzichte van de raming 2004 bedraagt 5.362.241 4.2.2. Werkdeel Het budget werkdeel is ter vervanging van de volgende budgetten: ID-banen WIW/WEP vast WIW/WEP aanvullend Scholing en activering Het nieuwe totaal budget werkdeel is vastgesteld op 11.868.500. In de begroting 2004 was uitgegaan van 12.853.936, derhalve een negatief verschil van 985.436. Hierbij moet worden aangetekend dat deze budgetten t.o.v. 2002 al fors zijn verlaagd en dat daarom er in afwachting van de WWB een aantal stelposten is opgenomen voor een totaal bedrag van 2.104.719. Het reële nadeel is derhalve 3.090.155 4.2.3. Gemeentefonds De invoering van de WWB heeft negatieve gevolgen voor de bijdrage uit het gemeentefonds. Het betreft de volgende drie aanpassingen: Korting accres 750.000 Korting categorale bijz. bijstand en minimabeleid 1.127.000 Korting i.v.m. CWI 30.000 1.907.000
Totaal nadeel 4.2.4. Bezuinigingsvoorstellen uit de notitie
Op grond van deze notitie zijn in de nieuwe begrotingsopzet de volgende bezuinigingen verwerkt: ID-Banen 375.000 WIW-banen 375.000 Totaal gesubsidieerde arbeid 750.000 Inkoop reïntegratietrajecten, sociale activering en nuggers 320.000 Bijzondere Bijstand en armoedebeleid 300.000 Premiebeleid 135.000 1.505.000
Totaal 4.2.5. Overige posten
Met de volgende kostenuitzettingen is in de begroting 2004 nog geen rekening gehouden: Stijging van de uitkeringskosten in verband met de toename van het aantal cliënten 1.000.000 Invoering van de langdurigheidstoeslag 270.000 Invoeringskosten van de WWB op het gebied van scholing, automatisering en extra personele inzet 600.000 1.870.000
Totaal
4.2.6. Samenvattend financieel overzicht voor het begrotingsjaar 2004
Inkomensdeel Werkdeel Gemeentefonds Bezuinigingsvoorstellen Overige posten
5.362.241 3.090.155 1.907.000 1.505.000 1.870.000
voordelig nadelig nadelig voordelig nadelig
Het saldo komt daarmee op nihil uit en daarmee kan de conclusie worden getrokken, dat in Hengelo de invoering van de WWB in het jaar 2004 budgettair neutraal kan verlopen.
17
5.
PLANNING EN INVOERING
In beginsel is het mogelijk om de invoering van de Wet werk en bijstand in formele zin uit te stellen tot uiterlijk 1 januari 2005. Gelet op de vergaande beleidsmatige wijzigingen die van Rijkszijde reeds per 1 januari 2004 worden aangebracht alsmede gelet op de zware bezuinigingen waar de gemeente per dezelfde datum mee wordt geconfronteerd is, om de gevolgen daarvan zo goed mogelijk op te kunnen vangen dan wel te vertalen, een invoering per 1 januari 2004 (helaas) de beste optie. Voor de invoering van de WWB worden echter door het Rijk te weinig middelen aan de gemeenten ter beschikking gesteld. Gelet op de ervaringen met een vergelijkbare operatie in 1996, te weten de invoering van de huidige Abw, zijn de invoeringskosten voor Hengelo begroot op 600.000. Hoewel de rijksoverheid 40 miljoen landelijk heeft uitgetrokken voor de invoering is nog niet onduidelijk hoe dit budget wordt verdeeld en welk deel de gemeente Hengelo hiervan ontvangt. Naast de extra beleidsmatige inzet, die er op gericht is om de WWB (incl. de bijbehorende verordeningen) reeds per 1 januari a.s. in werking te laten treden, zullen gedurende 2004 vele extra werkzaamheden moeten worden verricht. Zo zal het gehele cliëntenbestand door trajectmanagers en toetsers van Sociale Zaken binnen een periode van 12 maanden individueel moeten worden gescreend op de gevolgen van de invoering van de WWB. Al sinds begin 2003 wordt beleidsmatig extra inzet ingehuurd. Dit zal in 2004 moeten worden gecontinueerd. Categorale regelingen zullen op basis van een individuele beoordeling moeten worden voortgezet. De verscherping qua beoordeling van de instroom zowel als die liggende op het terrein van het bestandsbeheer zullen extra personeelscapaciteit vergen. Het ligt in de rede dat een meer stringente benadering van uitkeringsgerechtigden zeker in het eerste jaar tot extra bezwaarschriften en juridische procedures zal leiden. Tot slot zal ook op ICT-gebied de invoering van de WWB moeten worden geregeld (aanpassing systeem, scholing medewerkers, etc.).
18