I n f o M i l N i e u w s 26
Inhoud
Mondialisering is niet te stuiten, ook niet op
Nummer 26, zevende jaargang, juni 2002
2 3 4 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
het gebied van milieuregelgeving. We verbinden Interview: Geurhinderbeleid in Vlaanderen Column: Biomassa: sleutelwoord of modegril? ons steeds vaker aan internationale afspraken, Vragen aan de helpdesk Reacties van lezers: Gemeenten en het energieconvenant zoals het geratificeerde Kyoto-protocol en nieuwe Bodem: Raad van State over bodemrisico Europese wetgeving. Maar ook voor nationale Verschenen Lucht: Meer informatie VOS-besluit op website regelingen kijken we nadrukkelijk over de grens. Gemeentelijk luchtkwaliteitsplan: voor 1 mei 2003 De vernieuwde NeR komt eraan Fluoremissies grofkeramiek fors omlaag De makers van de vernieuwde NeR bijvoorbeeld EuroBAT: Hoeveel IPPC-inrichtingen hebben wij? Energie: Extra aandacht warmtekracht gasmotoren hebben normen en principes uit de Duitse TA-Luft Themadag energiebesparing ICT overgenomen. En onze zuiderburen maakten een Externe veiligheid: Direct toezicht bij LPG-tankstations Registratie gevaarlijke stoffen en modelrisicokaart grondige studie van het Nederlandse geurhinderbeleid. Regelgeving: Milieueffectrapportage en ruimtelijke ordening In het inter view vertellen Vlaamse beleidsmakers en Duurzaam ondernemen: Projectenboek SAM Hulpmiddel beleidsplan verruimde reikwijdte onderzoekers wat zij aantroffen, wat ze overnemen FO-Industrie: Veel streefcijfers gehaald De klant is koning op vernieuwde site en wat ze beter willen doen. Agenda Aandachtsgebieden van InfoMil
2
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
Interview
Hoe doen de buren dat? Geurhinderbeleid in Vlaanderen In Vlaanderen was het geurhinderbeleid tot ver in de jaren ’90 vrij passief. Pas als (veel) mensen gingen klagen, kreeg het betreffende bedrijf maatregelen opgelegd. Met het Milieubeleidsplan voor de periode 1997–2001 (MINA-2) kwam daar verandering in: er werd een gericht beleid op stapel gezet, met een aanpak per bedrijfstak. Omdat in Nederland op dat gebied veel ervaring bestaat – met de Bijzondere Regelingen Geur bij de NeR – maakten de Vlamingen een grondige studie van het Nederlandse beleid. We reisden af naar Brussel, naar het ministerie van de Vlaamse gemeenschap. Daar spraken we met Bob Nieuwejaers en Gunther van Broeck, respectievelijk sectieverantwoordelijke Lucht en projectverantwoordelijke Geurhinder, en Toon van Elst, managing director bij onderzoeksbureau Project Research Gent, onderdeel van de OdourNet groep. Geldt geurhinder als een belangrijk probleem voor burgers en politiek in België? Nieuwejaers: “Op plaatselijk niveau kan de kwestie enorm leven, bijvoorbeeld in de omgeving van een composteerder of destructiebedrijf. Op gewestelijk en landelijk niveau leeft het politiek veel minder.” Van Broeck: “Maar burgers vinden het wel heel belangrijk: zo’n 90 procent van alle Vlamingen wil meer geurhinderbeleid. Bovendien hebben veel bedrijven behoefte aan een duidelijk kader; het is een van de onderwerpen waarover we praten bij het Vlaams doelgroepoverleg.” Van Elst: “Vooral bij bedrijven die zich nieuw vestigen bestaat veel behoefte aan richtinggevende regels voor geur en geurhinder. Bij bestaande bedrijven is het meer curatief: daar kunnen regels een einde maken aan slepende kwesties. Dat zijn situaties met veel klachten waarbij het bedrijf duidelijkheid wil hebben waar het precies aan moet voldoen, om zich daar vervolgens ook op te kunnen beroepen.” Nieuwejaers: “Tot nu toe is geurbeleid in
Van Broeck (foto: Rinie Bleeker)
België vooral adhocbeleid geweest: mensen klagen en die klachten worden door de toezichthoudend ambtenaar beoordeeld. De overheid roept daarbij vaak de hulp van deskundigen in, bijvoorbeeld om te bepalen of er überhaupt sprake is van hinder. Een of twee personen fungeren dan als kleine snuffelploeg en verrichten olfactometrische en chemische metingen. Het kan ook zijn dat er overduidelijk sprake is van hinder; dan werken de deskundigen aan een saneringsplan, dat door vergunningverlener of toezichthouder aan de exploitant wordt opgelegd.” Hoe verloopt de overgang van ad hoc naar gericht geurhinderbeleid? Van Broeck: “We hebben eerst een analyse gemaakt van het klachtenbestand in de periode 1990–1995. Daaruit kwamen zo’n 1300 bronnen naar voren, met een paar duidelijke koplopers: varkenshouderijen, garages en carrosseriebedrijven, en het opslaan en verbranden van afval door particulieren.” Van Elst: “Daarnaast is in opdracht van het Vlaamse Gewest ook een uitgebreide geurhinderenquête uitgevoerd. Het meest verrassende daaraan was dat huishoudens en verkeer op de eerste twee plaatsen stonden, vóór industrie en intensieve veeteelt. Blijkbaar veroorzaakt verkeer de nodige geurhinder, maar dienen mensen daarover geen klachten in; ze zijn er vermoedelijk van overtuigd dat zoiets geen soelaas biedt.” Van Broeck: “We hebben alle ‘geurhindersectoren’ getoetst aan een reeks criteria, zoals het aantal bronnen, de dominantie van het geurprobleem, de omvang van het verspreidingsgebied, de homogeniteit van de sector, de haalbaarheid van een sectorale aanpak en de aanwezigheid van bestaande hinderreducerende maatregelen. Op basis daarvan hebben we vijf sectoren geselecteerd: varkenshouderijen, slachterijen, verfspuiterijen voor metaalconstructies, rioolwaterzuiveringsinstallaties en textielbedrijven. Voor die vijf sectoren hebben we uitgebreide metingen verricht en de nuleffectniveaus bepaald, dat wil zeggen het achtergrondhinderniveau waar nog net geen effect van de bron optreedt. Daarmee
Van Elst (foto: Rinie Bleeker)
ben je er niet, want er zijn veel factoren waar je dan nog rekening mee moet houden, zoals het aantal omwonenden, de hindergevoeligheid van omwonenden, de sociaal-economische situatie, en de moeite die het bedrijf moet doen om maatregelen te nemen. Met inachtneming van al die factoren wilden we proberen om een aanpak per bedrijfstak vast te stellen. Het verste op dat gebied was men in Nederland. Daarom hebben we de situatie bij onze noorderburen laten onderzoeken.” Van Elst: “We hebben in Nederland de bijzondere regelingen per bedrijfstak in kaart gebracht en daarna gesproken met veel direct betrokkenen bij onder meer het ministerie van VROM, InfoMil, IPO, VNG, TNO en de bedrijfstakorganisaties zelf. We waren vooral benieuwd naar de aanpak. Hoe had men de sectoren afgebakend? Was er voorbereidend onderzoek gedaan? Hoe waren de gesprekken opgezet? Was er een algemene aanpak vastgelegd? Waar lag de coördinatie? Op welk moment werd een norm als gereed beschouwd? Dat soort vragen. Wat ons het meeste is opgevallen, en ook wel heeft verbaasd, is dat de opzet per bedrijfstak zo verschillend was. Dat heeft in onze ogen ook geleid tot sterkere en minder sterke regelingen. Bij de rioolwaterzuiveringsinstallaties bijvoorbeeld is diepgaand onderzoek gedaan, maar in sommige andere branches was het voorbereidend onderzoek zeer mager. Bovendien bleek er nauwelijks centrale aansturing te zijn. Als gevolg daarvan kon het uiteindelijke resultaat te veel afhangen van de economische toestand van de sector, medewerking van de branche of de personen aan tafel.” Van Broeck: “Een leerpunt voor de Vlaamse situatie is dat de aansturing vrij strak moet zijn en bij de overheid in één hand moet liggen. We streven naar een handreiking waarin staat hoe je om moet gaan met aspecten als stand der techniek en economische draagkracht, en welke methodes we afspreken voor bijvoorbeeld snuffelmetingen, verspreidingmodellen en het opzetten en vertalen van enquêtes.”
3
Hoe willen jullie voorkomen dat bedrijfstakken gaan traineren, bijvoorbeeld door gegevens voor zichzelf te houden? Nieuwejaers: “We hebben in Vlaanderen zeker ook bedrijven die daar naar zullen neigen. Je kunt proberen te laten zien dat het ook voordelen heeft om voor je hele bedrijfstak een solide regeling te hebben. En je moet de stok achter de deur laten zien, namelijk reglementering per bedrijf.” Van Elst: “Bij geuronderzoek dat we in het verleden hebben uitgevoerd, kwamen we in contact met een slibverwerkend bedrijf. Dat wilde graag zo snel mogelijk een norm, om daarmee een stroom aan klachten en processen-verbaal te kunnen afhandelen en indammen. Dat bedrijf zag een norm, ook een strenge, als een vorm van bescherming. Ook dat kan een goed verkoopargument zijn voor een aanpak per bedrijfstak.” Van Broeck: “Maar je moet als overheid wel stevig in je schoenen staan, ook als een regeling er eenmaal is. Wat daarbij kan helpen is dat in Vlaanderen het vergunningverlenend gezag voor inrichtingen met substantiële geurhinder in de regel bij de provincie berust. De provincies verschillen onderling ook wel in aanpak, maar lang niet zo sterk als gemeenten onderling. Bovendien vraagt men van de Nederlandse gemeenteambtenaar iets heel moeilijks: een soort fine tuning van een algemene regel op de lokale situatie.” Van Elst: “En daar komen ze vaak een heel eind mee. Maar je vraagt nogal wat; Nederlandse bedrijven die vinden dat ze te hard getroffen worden, hebben een goede mogelijkheid om via de rechter hun gelijk te halen. Ze kunnen zich bijvoorbeeld beroepen op de lokale omstandigheden of de bedrijfseconomische situatie in de branche. Die aandacht voor bedrijfseconomische aspecten is trouwens een goed punt in de Nederlandse aanpak. Maar doordat ook daar centrale aansturing ontbrak loopt de kwaliteit van de gegevens die de
Wiebe Bosma Tien procent duurzame energie in ! Deze ambitieuze doelstelling heeft de rijksoverheid vastgesteld, en zowel andere overheden (provincies/gemeenten) (foto: Rinie Bleeker) als het bedrijfsleven hebben haar als uitgangspunt overgenomen. Ondertussen is het niet langer zo maar een doelstelling, maar een harde noodzaak om onze Kyoto-doelstellingen te kunnen realiseren. Makkelijk is dat niet: ondanks alle inspanningen in de afgelopen tien jaar was in het aandeel van in
Juni 2002
InfoMil Nieuws 26
Als middelen al aan de orde komen, dan ten hoogste als voorbeeld, of onderafdeling bij een doelvoorschrift. We werken toe naar drie basisniveaus per sector: het eerdergenoemde nuleffectniveau, het hinderniveau en het ernstigehinderniveau. Welk niveau je toepast, hangt onder meer af van de stand der techniek en de lokale situatie: gaat het bijvoorbeeld om een nieuw of bestaand bedrijf? Het nuleffectniveau geldt altijd als het uiteindelijke doel, dat in sommige gevallen ook meteen gesteld kan worden.”
Nieuwejaers (foto: Rinie Bleeker)
bedrijfstakken hebben aangeleverd sterk uiteen. Dat zal in Vlaanderen anders moeten, zo luidt onze aanbeveling, bijvoorbeeld door gegevens uit jaarrekeningen te halen en die uniform te verifiëren.” Ook Vlaanderen werkt dus toe naar normstelling per bedrijfstak. Zijn jullie voorbereid op de mogelijkheid dat bedrijven wel aan de norm voldoen, maar toch nog geurhinder veroorzaken? Wat doe je dan als bevoegd gezag, als het klachten blijft regenen? Nieuwejaers: “Het uitkopen van bedrijven, zoals in Nederland wel schijnt te gebeuren, zie ik hier niet zo snel plaats hebben. Ik denk dat er dan toch gewoon aanvullende voorwaarden gesteld gaan worden. Daar speelt mee dat de maximumtermijn van een milieuvergunning in Vlaanderen twintig jaar is, maar veel kortere termijnen zijn ook mogelijk. Bij twijfel kun je zelfs eerst een proefvergunning voor een beperkte termijn afgeven, bijvoorbeeld voor zes maanden.” Van Broeck: “De situatie die u schetst zullen we proberen te vermijden door uitsluitend of bijna uitsluitend doelvoorschriften te gaan stellen.
Ligt er, nu het geurhinderbeleid zo op elkaar gaat lijken, een vorm van samenwerking in het verschiet tussen België en Nederland? Nieuwejaers: “Echt gemeenschappelijk beleid komt er denk ik niet, maar andere vormen van samenwerking zijn denk ik goed mogelijk, bijvoorbeeld bij het opstellen van Europese BREFs. In principe is Europees beleid gericht op grensoverschrijdende problemen, maar als je om die reden toch naar een bepaalde sector gaat kijken, kun je ook de geurproblemen in kaart brengen.” Van Elst: “Er zijn al voorbeelden van samenwerking tussen België en Nederland; verder zouden gezamenlijk onderzoek en het opzetten van een gezamenlijke databank voor de stand der techniek erg zinvol zijn.” Van Broeck: “Er loopt nu een studie naar best beschikbare technieken bij slachterijen, waarvoor we Nederlandse gegevens hebben gekregen. Gegevens over kostprijs en rendementen zijn zowel in Nederland als België schaars; die zou je vanuit heel Europa kunnen verzamelen en in een centrale databank onderbrengen.” Meer informatie: www.mina.vlaanderen.be ■
Biomassa: sleutelwoord of modegril?
Nederland geproduceerde duurzame energie in de totale energievoorziening nog maar , procent. Pessimisten zeggen daarom dat we de tien procent niet halen. Optimisten daarentegen vinden dat er nog heel veel kansen onbenut blijven, en dat we de lat daarom misschien wel wat hoger kunnen leggen. Realisten zien in dat er nog heel veel moet gebeuren, maar dat de tien procent met inspanning van alle partijen nog steeds haalbaar is. We hebben diverse bronnen tot onze beschikking om de doelstelling te realiseren, zoals water, wind,
zon, aardwarmte, en biomassa. Met name biomassa lijkt het sleutelwoord; het ministerie van zet zijn kaarten, naast windenergie, vooral op deze bron. Biomassa is een veelzijdige energiedrager die je kunt gebruiken om direct warmte en elektriciteit op te wekken, maar ook kunt omzetten in een gasvormige of vloeibare brandstof. Aan de toepassing van biomassa zitten nogal wat haken en ogen. Als we willen voorkomen dat de aandacht voor biomassa achteraf wordt afgedaan als modegril, dan is er nog veel duidelijkheid nodig over de inzet van deze brandstof.
Duidelijkheid voor initiatiefnemers, overheden en andere belanghebbenden. Duidelijkheid bijvoorbeeld op het gebied van de economische haalbaarheid (beschikbaarheid en prijsontwikkeling brandstoffen, continuïteit Regulerende Energiebelasting) en van de regelgeving (emissies, de kwestie afvalstof of brandstof ). InfoMil wil ook op dit terrein als schakel tussen beleid en uitvoering blijven fungeren. Wiebe Bosma programma-adviseur energie
✆
4
Juni 2002
InfoMil Nieuws 26
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k NER
EXTERNE VEILIGHEID
➥
➥
RESTHOUT VERSTOKEN
Een kozijnenfabriek verstookt resthout en verwarmt op die manier de werkplaats. Welke eisen moet ik stellen aan de emissies naar de lucht? In principe geldt hier de bijzondere regeling uit de NeR die betrekking heeft op de verbranding van schoon resthout (BR F7). Maar op 11 april heeft de minister van VROM een circulaire uitgebracht over emissiebeleid voor de energiewinning uit biomassa en afval. De verbranding van schoon resthout valt hier ook onder. De circulaire heeft de status van een richtlijn aan het bevoegd gezag, maar veel van de eisen in de circulaire lopen vooruit op komende regelgeving. Zo zal de bijzondere regeling F7 op den duur vervallen en in BEES B worden ondergebracht. De kern van het beleid is een stelsel van eisen aan de emissies
naar de lucht. Dit stelsel dekt de meeste vormen van omzetting van biomassa in energie. Er zijn eisen voor installaties voor uitsluitend biomassa (stand alone) en er zijn eisen voor het stoken van biomassa met andere brandstoffen (bijstook). De circulaire dekt allerlei processen, zoals vergassen en verbranden, en stelt eisen aan grote en kleine installaties. In de circulaire staat ook de omschrijving van het begrip biomassa en het onderscheid tussen schone en vervuilde biomassa. U vindt de tekst van de circulaire op de site van InfoMil (www.infomil.nl > lucht > biomassa).
SANERINGSREGELING VUURWERKBESLUIT
Waar kan ik informatie krijgen over de saneringsregeling van het nieuwe Vuurwerkbesluit? De uitvoeringsorganisatie die belast is met de saneringsregeling van het nieuwe vuurwerkbesluit is ondergebracht bij Senter in Zwolle. Senter is als agentschap van het ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor het uitvoeren van subsidie-, krediet- en fiscale regelingen en programma’s op het gebied van energie en milieu.
U kunt informatie inwinnen over de saneringsregeling bij Senter Zwolle, telefoon (038) 455 35 53, en via internet www.senter.nl. Met andere vragen over het vuurwerkbesluit kunt u terecht bij de helpdesk voor externe veiligheid van InfoMil.
BODEM
➥
M E L D P U N T H A N D H AV I N G B O U W S T O F F E N B E S L U I T
Sinds 15 mei is het meldpunt handhaving Bouwstoffenbesluit bij InfoMil ondergebracht. Het is bedoeld voor handhavers en het bedrijfsleven; iedereen die op een probleem stuit bij de uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit, kan dat schriftelijk voorleggen aan het meldpunt. Het gaat hierbij om knelpunten in praktijksituaties. InfoMil biedt alle partijen de gelegenheid hun mening over de situatie op te tekenen, verzamelt zoveel mogelijk aanvullende informatie en schakelt vervolgens een klankbordgroep van deskundigen in die haar visie geeft. Die visie is niet bindend en er kunnen geen rechten aan worden ontleend.
Toch is de verwachting dat deze manier van doen een goede uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit bevordert, en onnodige (juridische) procedures tussen partijen voorkomt. In de klankbordgroep van deskundigen zijn Rijkswaterstaat, de VNG en de Unie van Waterschappen elk met één deelnemer vertegenwoordigd, en het bedrijfsleven met twee deelnemers. Het meldpunt is voorlopig zes maanden actief, na die proefperiode neemt initiatiefnemer LCCM (de Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving) het besluit de periode al of niet te verlengen. Meer informatie over het meldpunt vindt u op de InfoMil-site.
(foto: Oerlemans van Reeken)
A F VA L P R E V E N T I E E N A F VA L S C H E I D I N G
➥
E U R O P E S E A F VA L S T O F F E N L I J S T
Wat is de Eural en waar kan ik terecht voor vragen? De Europese afvalstoffenlijst (Eural) is het overzicht van afvalstoffen dat de Europese Commissie heeft uitgebracht, met de bepaling of een afvalstof gevaarlijk is. Per 1 mei 2002 vervangt de Eural drie Nederlandse regelingen: het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA), de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (RAGA) en de Regeling aanvulling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (RAAGA).
Voor vragen over de Eural kunt u terecht bij de helpdesk Eural,
[email protected]. Deze helpdesk geeft informatie over de indeling van de afvalstoffen op de Eural, de codes die van toepassing zijn, de vraag of een afvalstof gevaarlijk is en de vraag of afvalstoffen zijn ingedeeld in een complementaire categorie. Meer informatie kunt u ook vinden op de website van het ministerie van VROM (www.minvrom.nl).
5
Juni 2002
InfoMil Nieuws 25
WA T E R
➥
V E TA F S C H E I D E R S
Hoe moet ik op basis van de huidige voorschriften omgaan met de handhaving van vetafscheiders? Dat is best lastig; we krijgen er dan ook vaak vragen over. Een van de veel voorkomende misverstanden is dat de ondernemer bij een overschrijding van 300 mg/l in overtreding zou zijn. Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer zegt alleen dat je in ieder geval aan de eisen voldoet als het afvalwater minder dan 300 mg/l vet bevat. Dat betekent dus niet automatisch dat een overschrijding ook meteen een overtreding is. Op dit moment werkt de projectgroep Vetafscheiders (die bestaat uit leden van de Overleggroep afvalwater Wet milieubeheer, vertegenwoordigers van de horeca en zowel leveranciers als reinigers van vetafscheiders) aan
het formuleren van een beter handhaafbaar vetvoorschrift. Een eerste stap daarin is een onderzoek naar de maximale concentratie aan vet, die in het effluent van een goed gedimensioneerde en goed onderhouden vetafscheider kan worden aangetroffen. Tot het zover is, moet er echter ook handhavend worden opgetreden. Om dat te vergemakkelijken, is door de projectgroep Vetafscheiders de notitie Handhaving vetafscheiders opgesteld. U vindt die op de website van InfoMil onder het onderwerp ‘water’. Deze notitie bevat onder meer een stroomschema voor de aanpak van diverse in de praktijk voorkomende situaties.
(foto: Booneman)
LANDBOUW
➥
D E A N T I C I PAT I E R E G E L I N G
Op grond van de anticipatieregeling van artikel 10 Wav komt een onherroepelijke vergunning te vervallen op het moment dat het besluit huisvesting in werking treedt, als de vergunning is aangevraagd op of na 8 december 2000 en is verleend voor inwerkingtreding van de Wav, en als de vergunning bovendien niet verleend had kunnen worden op grond van de Wav. Kan zo’n vergunning ook gedeeltelijk vervallen?
H A N D H AV I N G
➥
E E N D WA N G S O M I N N E N B I J V E R A N D E R I N G VA N B E V O E G D G E Z A G
Een gemeente heeft een dwangsom lopen in verband met overschrijding van geluidvoorschriften bij een bedrijf. Een handhavingsambtenaar van de gemeente gaat hierop controleren en constateert dat het bedrijf opeens ook een forse hoeveelheid afval opslaat (meer dan 50 m3). Dit betekent dat de bevoegdheid overgaat van gemeente naar provincie. Het bedrijf laat weten dat hiervoor een vergunningaanvraag loopt bij de provincie. Kan de gemeente ondanks het feit dat de provincie het bevoegde gezag is, de dwangsom nog wel innen? Ja. Het nieuwe artikel 18.2 Wm regelt dat handhavingsbeschikkingen die zijn genomen mogen worden afgemaakt, ook al verschuift in dit soort situaties, in de tijd tussen het afgeven en het verbeuren van de dwangsom, de bevoegdheid van de gemeente naar de provincie. Op het moment dat de handhavingsbeschikking wordt afgegeven, moet de gemeente dus wel
bevoegd zijn! In dit geval was de gemeente tijdens het nemen van de dwangsombeschikking bevoegd en kan zij de dwangsom gaan innen. Aan die gemeentelijke bevoegdheid komt een einde op het moment dat de dwangsom is geïnd, of de handhavingsbeschikking is ingetrokken of opgeheven.
De helpdesk in de zomer In de maanden juli en augustus is de bezetting van de InfoMil-helpdesk minder omvangrijk dan normaal. Dit kan betekenen dat u soms langer moet wachten voordat u een specialist te pakken krijgt. Wij vragen hiervoor uw begrip.
Nee: uit de systematiek van artikel 10 Wav kun je afleiden dat een vergunning vervalt of niet vervalt op grond van de anticipatieregeling. Gedeeltelijk vervallen komt dus niet ter sprake. Neem als voorbeeld een uitbreidingsvergunning voor schapen en varkens. Als de vergunde emissie groter is dan het ammoniakplafond op 8 december 2000,
vervalt de vergunning. Een eventuele overschrijding van het ammoniakplafond zal in dit geval door de varkens veroorzaakt worden, aangezien volgens de Wav onbeperkt kan worden uitgebreid in schapen. Het feit dat de uitbreiding in schapen op zich geen reden tot vervallen is, betekent niet dat de vergunning voor de schapen intact blijft.
8.40-AMVB’S
➥
KENNISGEVING NADERE EIS
Als het bevoegd gezag een nadere eis oplegt aan een bedrijf dat onder een 8.40-amvb valt, moet hiervan dan kennisgeving worden gedaan in een huis-aan-huis-blad? Een kennisgeving van een besluit tot het opleggen van een nadere eis hoeft alleen in de krant gepubliceerd te worden als de betreffende 8.40-amvb dit ook voorschrijft (artikel 8.42 lid 1 Wm). In de 8.40-amvb’s die de laatste jaren in werking zijn getreden, is een dergelijke plicht niet opgenomen. In deze gevallen hoeft het bevoegd gezag dus geen kennisgeving in een krant te doen van de nadere eis. Het moet het besluit tot het opleggen van
een nadere eis wel toezenden of uitreiken aan degene die de inrichting drijft, en voor zover aan de orde ook aan degene die heeft verzocht om een nadere eis op te leggen. Dit is de bekendmaking van het besluit. Het is overigens niet verboden om van het opleggen van de nadere eis een kennisgeving in de krant te zetten. Soms is dat een goede manier om bijvoorbeeld de omwonenden van een inrichting te informeren.
6
Juni 2002
InfoMil Nieuws 26
GELUID
ASBEST
➥
➥
LADEN EN LOSSEN
V E R W I J D E R I N G B O U WA S B E S T UIT DE AGRARISCHE SECTOR
Een recyclingbedrijf lost oud ijzer in een grote bak. Behoort deze activiteit tot laden/lossen waarvoor ontheffing van de piekgeluidgrenswaarde (Lmax) in de dagperiode mogelijk is? In de milieuwetgeving is het begrip laden en lossen niet gedefinieerd, en daarom valt een eenduidig antwoord op deze vraag niet te geven. De Raad van State heeft zich over laden en lossen in een vergunning nog niet uitgesproken. Wel heeft de Raad een uitspraak gedaan over een detailhandelbedrijf dat onder de amvb valt. In die uitspraak (200100175/1 d.d. 5 december 2001) staat dat het af- en aanrijden van vrachtwagens met of zonder veiligheidssignalering of aanwezigheid van koelinstallaties, het wachten van vrachtwagens in de straat, het aan- en afrijden van personenwagens, het slaan van autodeuren en het gebruik van winkelkarren onder het begrip laden/lossen vallen.
Voor de beeldvorming is ook uitspraak E03.97.1730 d.d. 16 mei 2000 van de Raad van State interessant. Hierin staat dat overschrijding van Lmax 70 in de dagperiode alleen voor in de vergunning beschreven situaties mogelijk is. Het betreft hier het neerzetten van containers. Uit deze uitspraak zou afgeleid kunnen worden dat het neerzetten van deze containers dus niet onder het begrip laden en lossen valt. De essentie van de uitspraak betrof echter niet de vraag of het neerzetten van containers onder laden en lossen gerekend moest worden.
(foto: Joop van Reeken)
✆ InfoMil Helpdesk (070) 361 05 75
Krijgt de agrarische sector in de nabije toekomst ook te maken met collectieve asbestverwijderingsprojecten? Waarschijnlijk wel. De WLTO (Westelijke Land- en Tuinbouw Organisatie) in Noord-Holland heeft op dit gebied recentelijk een pilotproject uitgevoerd: deskundige asbestverwijderingsbedrijven hebben bouwasbest verwijderd uit agrarische bedrijfsgebouwen. Het is de bedoeling om het project ook te gaan uitvoeren in andere delen van Nederland; deze zomer beginnen de voorbereidingen. Voor gemeenten zijn de volgende aspecten van dit project van belang: 1 Formeel moet voor elke sloop van bouwasbest uit een stal of schuur apart een sloopvergunning worden verleend. Beleidsmatig heeft het ministerie van VROM echter geen bezwaar tegen de verlening van een zogenoemde paraplusloopvergunning door de betrokken gemeenten, waarbij de aanvang van de werkzaamheden vooraf per locatie aan de gemeente wordt gemeld. 2 In beginsel moet bij de aanvraag van een sloopvergunning een door een deskundig asbestinventarisatiebedrijf opgesteld asbestinventarisatierapport worden overgelegd. Volgens de Modelbouwverordening van de VNG hoeft een dergelijk rapport niet te worden overlegd indien bij de aanvraag een schriftelijke verklaring wordt gevoegd waarin staat dat uitsluitend of hoofdzakelijk asbesthoudend materiaal wordt gesloopt.
(foto: Joop van Reeken/Mason)
Het project stimuleert WLTOleden asbest volgens de regels en tegen een concurrerende prijs uit hun stallen en schuren te laten verwijderen. Hopelijk doen veel plattelandsgemeenten mee om deze actie tot een succes te maken. Restconcentratienorm De helpdesk krijgt regelmatig de vraag of er binnenkort een versoepeling te verwachten is van de restconcentratienorm voor asbest in grond en puingranulaat. De gedoognorm voor hergebruik is momenteel 10 mg/kg voor hechtgebonden asbest. Voor losgebonden asbest geldt 2 mg/kg, de ondergrens van de bepalingsmethode. Op dit moment wordt bezien of een versoepeling van deze normen mogelijk is. De bedoeling is dat deze normen vastgelegd gaan worden in een ministeriële regeling op grond van het Productenbesluit asbest.
➨ fax (070) 363 33 33 ➨ e-mail
[email protected]
Hele dag (ma–vr 9.00–12.00 en 13.30–16.30)
Ochtend (ma–vr 9.00–12.00)
• Bodembescherming (Bsb, NRB, BOOT)
• Bestuurlijk-juridisch
• Landbouw: ma t/m do hele dag
• Lucht (emissies en luchtkwaliteit)
• Externe veiligheid
• Afvalwater bodemlozingen: ma t/m vr hele dag,
• Doelgroepenbeleid
• Handhaving (LIM)
• Afvalpreventie en afvalscheiding
• Milieueffectrapportage (MER)
Afwijkende openingstijden
dinsdagochtend gesloten • Geluid: di en do 9.00–12.00
• Energiebesparing
• Elektromagnetische straling: ma 9.00–12.00
• Asbest
• Zwembaden (Whvbz): di 9.00–12.00
Stuurt u een vraag per e-mail of fax, vermeld dan s.v.p. uw telefoonnummer.
7
InfoMil Nieuws 25
Juni 2002
➨VERSCHENEN
Reacties van lezers
Gemeenten en het energieconvenant In het vorige nummer van InfoMil Nieuws stond een interview met Arie Deelen over de nieuwe convenanten energie-efficiency. Het bevoegd gezag speelt daarbij een belangrijker rol; dat geldt vooral voor de provincies, maar ook de gemeenten krijgen door de nieuwe afspraken meer werk. Geert Boonk, hoofd afdeling Milieuzorg bedrijven van de gemeente Breda, stelt zich voorlopig terughoudend op. Boonk: “We merken het nu nog niet, maar het is duidelijk dat er in de toekomst meer werk op ons af zal komen. Het is opnieuw een voorbeeld van Rijksbeleid dat flinke gevolgen heeft voor de gemeentelijke uitvoering. Ik weet nog niet precies wat dit voor Breda betekent, maar we geven hier geen voorrang aan: er zijn zoveel meer belangrijke onderwerpen. Landelijke prioriteiten komen niet altijd overeen met gemeentelijke prioriteiten. Voorzover ik weet hebben nog maar twee gemeenten het convenant mede ondertekend. Die gaan zich dus actief opstellen bij het implementeren van energiemaatregelen.
Mede door capaciteitsgebrek kiezen wij voorlopig voor een afwachtende houding. Als een bedrijf het initiatief neemt, zullen wij een oordeel geven, we nemen de nieuwe afspraken mee in de reguliere contacten met de bedrijven, maar we maken er geen aparte planning voor. De ondersteuning die Arie Deelen noemt in het interview, zal hard nodig zijn. We hebben medewerkers die goed op de hoogte zijn van energiezaken, maar hiervoor is toch meer specialistische kennis nodig. We zullen daarvoor zeker bij Novem en InfoMil aankloppen.” ■
Regelgeving • LA04 Handreiking ammoniak en veehouderij Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij in werking getreden. Deze handreiking geeft informatie over de manier waarop het bevoegd gezag de ammoniakemissie van dierenverblijven moet toetsen bij het beoordelen van een vergunningaanvraag op grond van de Wm. De teksten van de Wet ammoniak en veehouderij en de Regeling ammoniak en veehouderij zijn als bijlage toegevoegd. De handreiking is gemaakt in samenwerking met het ministerie van VROM en de VNG. De handreiking is in eerste instantie bestemd voor gemeenten die met deze wet te maken hebben, maar ook voor provincies en andere overheden en voor adviseurs in de agrarische sector. Lucht • L34 Eindrapportage project KWS 2000 Het laatste jaarverslag en daarmee de afsluiting van KWS
BODEM
2000. Met een overzicht van de emissies van vluchtige organische stoffen over 2000 en een terugblik op resultaten en plus-
Raad van State over bodemrisico Kan een gemeente een bedrijf ook bij verwaarloosbaar bodemrisico verplichten een bodembelastingonderzoek te doen? Nee, zei de Raad van State in een uitspraak die ingaat tegen de opvattingen in de NRB en de 8.40-amvb’s.
Motivering noodzakelijk
(foto: Wiebe Kiestra)
Op 19 februari deed de voorzitter van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak over het geschil tussen de maatschap Rutten en de gemeente Uden. De kern van het geschil was de vraag of de gemeente het bedrijf al of niet terecht verplicht heeft een nulsituatie-, herhalings- en eindsituatieonderzoek uit te voeren. Wanneer in de vergunning al voorschriften zijn opgenomen die moeten leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico, is de Raad van State van mening dat er onvoldoende reden is zonder motivering een bodembelastingonderzoek voor te schrijven.
De uitspraak staat haaks op wat de NRB en recente 8.40-amvb’s hierover zeggen: daarin wordt het belang van bodembelastingonderzoek ook bij verwaarloosbaar bodemrisico nadrukkelijk onderstreept. Dit onderzoek moet overigens niet worden verward met het veel ingrijpender risicobeperkend bodemonderzoek (monitoring). Bij een melding ex art. 8.40 Wm moet immers bijna altijd een nulsituatie-onderzoeksrapport bijgevoegd worden, terwijl in deze amvb’s toch ook voorschriften zijn opgenomen die moeten leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico. Desondanks lijkt de Raad van State een motivering van het bodembelastingonderzoek noodzakelijk te vinden. Wij stellen voor daaraan te voldoen door in de considerans van de vergunning een overweging op te nemen. Een voorbeeld hiervan vindt u op onze site www.infomil.nl. Herhalingsonderzoek ten slotte is overigens niet in alle situaties noodzakelijk. Het hangt af van het type bodem en stofeigenschappen. Binnenkort verschijnt het hoofdstuk B-1 van de NRB, dat dieper hierop ingaat. ■
sen en minnen van het totale project. Doelgroep: vergunningverleners, handhavers, bedrijven, beleidsmedewerkers. Stand der techniek/ALARA • T01 Milieu-informatie hout- en meubelindustrie (versie 4.0 – geheel herzien) Met deze versie is de informatie voor het bevoegd gezag weer up to date. Bij de processtappen is ‘drogen’ als voorbehandeling toegevoegd; vooral de processtap ‘afwerken’ is sterk herzien omdat er nieuwe mogelijkheden zijn voor de toepassing van oplosmiddelarme en -vrije lakken. Water • W06 Graffitiverwijdering Deze publicatie behandelt de milieuhygiënische randvoorwaarden bij het verwijderen van graffiti. Het document is in eerste instantie bedoeld als handreiking voor het bevoegd gezag (vooral gemeenten) om te beoordelen of graffitiverwijdering voldoet aan de milieuvoorwaarden conform de huidige stand der techniek. Daarnaast kan het document van nut zijn voor verwijderaars van graffiti om inzicht te krijgen in de voorwaarden die een gemeente kan stellen aan deze activiteit. Exemplaren van deze publicaties kunt u downloaden van onze website, www. infomil.nl. Aanvragen per e-mail of fax kan ook:
[email protected], (070) 363 33 33. Publicaties zijn gratis, tenzij anders vermeld.
8
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
LUCHT
Meer informatie over VOS-besluit op InfoMil-site In InfoMil Nieuws 15, 17 en 24 schreven wij al over het VOS-besluit Wet milieugevaarlijke stoffen, dat op 1 februari 2000 van kracht is geworden. De afgelopen tijd is de informatie over het VOS-besluit op onze website sterk uitgebreid en geactualiseerd. gehaald; vanaf 1 februari 2003 moeten álle spuiters in het bedrijf gecertificeerd zijn. Op www.infomil.nl en op www.venraadgeving.nl (onder certificering examinatoren) vindt u een lijst met instellingen die deze opleiding verzorgen en examens afnemen. De opleiding duurt een dag, het examen een halve dag.
de spuitapparatuur die autospuiterijen gebruiken een rendement moet hebben van tenminste 72 procent bij terugslag, gemeten volgens de voorschriften uit het VOS-besluit (in het besluit staat een precieze definitie van hoogrendement spuitapparatuur). Maar omdat volgens dit zelfde VOS-besluit hoogrendement spuitapparatuur pas met ingang van 1 februari 2004 een typegoedkeuring moet hebben, kunnen we autospuiterijen niet nu al verplichten met spuitapparatuur te werken waar een typegoedkeuringsnummer is ingeslagen. Wel moet de eigenaar van hoogrendement apparatuur kunnen aantonen dat zijn spuiten voldoen aan de definitie voor hoogrendement uit het VOS-besluit.
Typegoedkeuring
(foto: Rinie Bleeker)
Het VOS-besluit stelt regels aan het toepassen van verf. Allereerst is het verboden op houten binnentrappen verf toe te passen met een oplosmiddelgehalte van meer dan 250 gram per liter gebruiksklaar product. Daarnaast stelt het besluit eisen aan spuiters en (hoogrendement) spuitapparatuur.
Vanaf 1 februari 2004 is het verboden verf te spuiten met hoogrendement (HR) spuitapparatuur die geen typegoedkeuring heeft. Wanneer een HR-spuitpistool een typegoedkeuring heeft dan is het goedkeuringsnummer ingeslagen in het pistool. Informatie over welke hoogrendement spuitapparatuur al een typegoedkeuring heeft, kunt u vinden op www.venraadgeving.nl (onder certificering verfspuiten). Op de site van InfoMil is ook een overzicht met veelgestelde vragen en antwoorden opgenomen. Twee vragen die we bij de helpdesk regelmatig krijgen, lichten we hier toe.
Hoogrendement of niet? Spuitcertificaat In bedrijven waar jaarlijks meer wordt verspoten dan 1000 kg verf of 250 kg VOS moet met ingang van 1 februari 2002 de helft van het aantal spuiters een spuitcertificaat hebben
De eerste vraag gaat over de relatie tussen het VOS-besluit en de amvb Inrichtingen voor motorvoertuigen. Volgens die amvb moeten alle autospuiterijen gebruik maken van hoogrendement spuitapparatuur. Dit betekent dat
Handhavingsbevoegdheden De tweede vraag die vaak wordt gesteld betreft de handhavingsbevoegdheden op grond van het VOS-besluit. Net als bij andere besluiten in het kader van de Wet milieugevaarlijke stoffen is de VROM-inspectie het bevoegd gezag. Gaat het om het verven van houten binnentrappen en spuitactiviteiten binnen een inrichting, dan is volgens de Wet milieubeheer het bevoegd gezag voor die inrichting (meestal de gemeente) ook het bevoegd gezag bij de handhaving van het VOS-besluit binnen die inrichting. Met de Wet verbetering handhavingsbevoegdheden van november 2001 is de taakverdeling tussen de VROM-inspectie en de gemeenten op dit punt verduidelijkt. Voor antwoorden op andere veelgestelde vragen, zie www.infomil.nl > lucht > VOS > VOS-besluit. ■
Gemeentelijk luchtkwaliteitsplan: voor 1 mei 2003 Burgemeester en wethouders moeten vóór 1 mei 2003 een plan opstellen met maatregelen voor het oplossen van problemen rond de luchtkwaliteit. Een flink aantal gemeenten is al begonnen met deze omvangrijke klus; veel ambtenaren met luchtkwaliteit in hun takenpakket hebben de activiteiten in 2003 alvast ambtelijk aangemeld. (foto: Joop van Reeken)
Conform het Besluit luchtkwaliteit hebben gemeenten de locaties gerapporteerd waar in 2001 de wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn overschreden. Met het oog op de gezondheid van de burger moeten deze knelpunten vóór 2010 zijn opgelost. Artikel 25 van het besluit verplicht tot het opstellen van een plan voor de locaties waar de plandrempels voor NO2 in 2001 zijn overschreden. Naar verwachting moeten gemeenten met meer dan 100.000 inwoners en
gemeenten in stedelijke agglomeraties zo’n plan opstellen. Samenwerking binnen de agglomeratie of het benutten van regionale milieudiensten kan daarbij leiden tot grotere efficiëntie en betere plannen.
Handreiking InfoMil zal een beknopte handreiking uitgeven met een ‘plansjabloon’ voor het document ‘Luchtkwaliteitplan ex art. 25 Blk’. De handreiking beschrijft hoe je stap voor stap de
planvorming in het gemeentelijk apparaat kunt organiseren, en vervolgens een goed onderbouwd luchtkwaliteitsplan kunt opstellen. Burgemeester en wethouders moeten het plan voor 1 mei 2003 aan Gedeputeerde Staten voorleggen. Gezien die korte tijdspanne lijkt het verstandig nu al te beginnen met het opstellen van het luchtkwaliteitsplan; de gemeente kan daarbij aansluiten op het gereed komen van de rapportage over de luchtkwaliteit in 2001. ■
9
Juni 2002
InfoMil Nieuws 26
LUCHT
De vernieuwde NeR komt eraan Er is het afgelopen jaar hard gewerkt om algemene eisen uit de NeR te moderniseren en aan te laten sluiten bij de voortgeschreden stand der techniek. Dit artikel geeft een eerste overzicht van de aanpassingen van de NeR die op stapel staan. De huidige NeR is op basis van de technische mogelijkheden voor emissiereductie ingedeeld in drie categorieën: stof, organisch (stof en gasvormig) en anorganisch (stof en gasvormig). Elke categorie is opgedeeld in klassen, waaraan een grensmassastroom en een emissie-eis zijn verbonden; alleen als de uitstoot boven de grensmassastroom komt, is de betreffende emissie-eis van toepassing. De groep van zeer schadelijke stoffen (vooral kankerverwekkende stoffen) is ondergebracht in een afzonderlijke categorie met een minimalisatieverplichting (MVP): een continu streven naar vermindering van de emissie.
Gereinigde massastroom In de vernieuwde NeR zijn twee structurele veranderingen doorgevoerd. Ten eerste is de nieuwe NeR niet gebaseerd op de ongereinigde, maar op de gereinigde massastroom. Het gaat dus om de emissie zoals die uit de schoorsteen komt. Werken met de gereinigde massastroom heeft drie belangrijke voordelen: • de waarde is gemakkelijker te bepalen en dus beter handhaafbaar • het wordt mogelijk nageschakelde en procesgeïntegreerde maatregelen te vergelijken • er is internationale afstemming: het principe van de ongereinigde massastroom wordt al toegepast in de TA-Luft, het Duitse equivalent van de NeR.
SOMS De tweede structurele aanpassing betreft de manier waarop bepaald wordt of een stof onder de minimalisatieverplichting valt; die sluit aan bij het nieuwe stoffenbeleid van het ministerie van VROM, de Strategie Omgaan Met Stoffen (SOMS). In deze strategie worden stoffen op basis van intrinsieke gegevens over milieu- en gezondheidseffecten ingedeeld in een zorgcategorie. SOMS onderscheidt vijf categorieën: Zeer Ernstige Zorg, Ernstige Zorg, Zorg, Geringe Zorg en Geen Gegevens (en daarmee Zeer Ernstige Zorg). Alle stoffen uit de categorie Zeer Ernstige Zorg vallen in de nieuwe NeR onder de minimalisatieverplichting.
met situaties waarin hoge afgasconcentraties voorkomen. Voor deze situaties zullen rendementseisen met betrekking tot de nageschakelde techniek worden opgenomen. Voor NOx geldt een maatregelenoverzicht.
Aantal klassen teruggebracht
Stappenplan minimalisatie
De vernieuwde NeR gebruikt nog steeds een indeling in categorieën en klassen, maar het aantal klassen is teruggebracht. Zo bestaat er nog maar één klasse voor stofvormige organische verbindingen in plaats van drie, en is het aantal klassen voor gasvormige organische stoffen verlaagd van drie naar twee. Dit betekent dat een groot deel van de organische stoffen nu met een fors lagere eis te maken krijgt. De indeling in de verschillende klassen en de hoogte van de eisen waren in de oude NeR deels op toxicologische argumenten gebaseerd. In de nieuwe NeR is de nadruk meer gelegd op de technische mogelijkheden tot emissiereductie. Daarmee is de NeR weer wat ze wil zijn: een richtlijn met eisen die zijn gebaseerd op de stand der techniek.
Aan de minimalisatieverplichting is een concreet stappenplan gekoppeld. Hierin staat dat het volledig voorkomen van de uitstoot van minimalisatieverplichte stoffen expliciet in overweging moet worden genomen. Daarnaast moet het bedrijf eens in de vijf jaar laten onderzoeken of er mogelijkheden bestaan tot verdere reductie van deze emissie. Zo wordt een voortdurend streven naar lagere emissies in de procedure ingebouwd; belangrijk omdat juist minimalisatieverplichte stoffen grote milieu- en gezondheidsschade kunnen veroorzaken. Ook voor het maken van een integrale milieuafweging is een stappenplan in ontwikkeling dat een overzicht biedt van alle afwegingen.
TA-Luft De eisen zijn waar mogelijk overgenomen uit de TA-Luft, die zelf nog onlangs is geactualiseerd. Een globaal overzicht van eisen (met uitzondering van de eisen voor MVP-stoffen) vindt u in de tabel bij dit artikel. Voor sommige stoffen gelden uitzonderingsbepalingen; zo wordt voor SO2 expliciet rekening gehouden
Inmiddels is een eerste voorstel voor aanpassingen van de NeR gereed. Dit voorstel staat op de website van InfoMil en is breed verspreid. Schriftelijke reacties kunnen tot 16 augustus worden ingestuurd naar InfoMil, t.a.v. de Adviesgroep NeR. In september wordt een eindvoorstel aan de Adviesgroep NeR ter goedkeuring voorgelegd. Daarmee is de actualisatie van de NeR hopelijk een feit. ■
De vernieuwde NeR: een overzicht van de voorgestelde eisen
Categorie
Klasseaanduiding
Grensmassastroom (kg/uur)
Stof (inert)
S
0,2
Organische stoffen,
sO
0,1
stofvormig
Emissie-eis (mg/m3 )
Opmerkingen
Sommatiebepaling van toepassing?
5
Met filtrerende afscheider
Niet relevant
20
Als filtrerende afscheider niet mogelijk is
Niet relevant
50
Vracht onder 0,2 kg/uur
Niet relevant
5
Met filtrerende afscheider
Ja
20
Als filtrerende afscheider niet mogelijk is
Ja
Anorganische stoffen,
sA1
0,25 x 10–3
0,05
stofvormig
sA2
2,5 x 10–3
0,5
sA3
25 x 10–3
5
Nee Ja Altijd filtrerende afscheiders Ja toepassen
Anorganische stoffen,
gA1
2,5 x 10–3
0,5
gas- of dampvormig
gA2
15 x 10–3
3
gA3
150 x 10–3
30
Inclusief NH3, aparte eis HCl
Nee
gA4, SO2
2
50
Bij hoge voorbelasting rendementseis
Nee
Maatregelenoverzicht
Nee
Nee Nee
gA5, NOx
2
Organische stoffen,
gO1
0,1
20
Voormalige O1
Ja
gas- of dampvormig
gO2
0,5
50
Voormalige O2 plus O3
Ja
Uitzonderingen
0,5
100
Uitzonderingen
Ja
10
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
LUCHT
Fluoremissies grofkeramische industrie fors omlaag De grofkeramische industrie (GKI) heeft de fluoremissies de afgelopen jaren met zo’n 75 procent gereduceerd. Dat blijkt uit twee onderzoeken die de milieu-inspectie heeft gedaan naar de uitwerking van de NeR. De resultaten komen dicht bij de afspraken uit 1994: toen kwam de branche met het ministerie van VROM overeen de uitstoot met tachtig procent te reduceren. bedraagt gemiddeld zo’n 500 mg/kg. Bij het verhitten van de klei komt de fluor vrij als gasvormig waterstoffluoride (HF), wat tot het midden van de jaren negentig forse emissies veroorzaakte.
Tachtig procent In 1994 spraken VROM en de branche af dat in het jaar 2000 een emissiereductie zou zijn bereikt van tachtig procent ten opzichte van peiljaar 1985. In het peiljaar bedroeg de uitstoot 800 ton HF; de emissie in 2000 zou dus moeten uitkomen rond de 160 ton. In 1993 was de uitstoot van de hele bedrijfstak door sluitingen en de ingebruikname van procesgestuurde tunnelovens al verlaagd tot 410 ton, zodat op dat moment nog 250 ton moest worden gereduceerd. Ministerie en bedrijfstak spraken af dat de bedrijven die elk meer dan 8400 kg HF emitteerden deze reductie zouden realiseren. De afspraken zijn in 1994 vastgelegd in een Bijzondere Regeling van de NeR (NeR C2).
(foto: VROM)
De GKI in Nederland bestaat uit baksteenen dakpanfabrieken; die liggen vooral aan de grote rivieren in het oosten en zuiden van het land, waar de noodzakelijke klei wordt gewonnen. Het fluorgehalte van de klei
en Limburg onderzocht. De onderzoekers gingen na of gemeenten (en bij één bedrijf de provincie) de Bijzondere Regeling hadden verwerkt in de vergunning en of bedrijven maatregelen hadden genomen om de fluoremissie te reduceren. Bij zeventien fabrieken heeft het bevoegd gezag in de vergunning een emissie-eis conform de NeR opgenomen. Van 24 fabrieken in het hele land (de negentien onderzochte fabrieken en vijf in de rest van Nederland) hebben er negentien een rookgasreinigingsinstallatie met kalksteensplit geplaatst; twee fabrieken zijn gesloten, één fabriek kan met procesgeïntegreerde maatregelen aan de NeR voldoen en één doet daar nog onderzoek naar. Slechts één fabriek heeft maatregelen steeds uitgesteld, maar zal die naar verwachting in 2002 uitvoeren.
Bijna gehaald Op grond van recente gegevens zal de uitstoot in 2002 uitkomen op ongeveer 190 ton: een reductie van 76 procent ten opzichte van 1985. De bedrijfstak heeft de doelstelling dus bijna gehaald. Met maatregelen die na 2002 nog zullen worden getroffen, zal de emissie naar verwachting beneden de 160 ton uitkomen. De branche heeft daarmee laten zien dat het mogelijk is om op basis van een afspraak in de NeR te komen tot een flexibele en effectieve invoering van emissiebeperkende maatregelen. ■
Onderzoeken In 2000 en 2001 heeft de Inspectie Milieuhygiëne Oost en Zuid negentien steenfabrieken in Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant
E U R O B AT
Hoeveel IPPC-inrichtingen hebben wij? Het is momenteel onbekend hoeveel Nederlandse inrichtingen onder de Europese IPPCrichtlijn vallen. Dat is wel van belang om te weten, omdat de overheid al in 2003 over deze inrichtingen aan de EU moet rapporteren. InfoMil verlicht de taak van de vergunningverlener. InfoMil heeft een handig elektronisch hulpmiddel gemaakt waarmee u snel kunt bepalen of een inrichting onder de werkingssfeer valt van de IPPC-richtlijn (96/61/EG). Na het invullen van de Ivb-categorie(ën) laat het programma zien of de IPPC-richtlijn geldt voor de inrichting, en of er eventueel nog aanvullende criteria van toepassing zijn (zoals een capaciteitsondergrens of bepaalde specifieke
activiteiten). Het programma werkt ook andersom (van IPPC naar Ivb). De IPPC-test is vooral van belang voor vergunningverleners van de grotere industrie, afvalverwerkende bedrijven, intensieve veehouderijen en bepaalde categorieën van middelgrote industriële inrichtingen (zoals de galvanische en de kleinere chemische industrie).
Rapportage aan de EC In september 2003 eist de Europese Commissie een eerste rapportage van de overheid over de implementatie van de IPPC-richtlijn in de Nederlandse wetgeving. Een van de vragen in deze rapportage betreft het aantal nieuwe en bestaande IPPC-inrichtingen in Nederland. Daarom moeten provincies en gemeenten voor die tijd weten welke IPPC-inrichtingen ze binnen hun grenzen hebben. Het InfoMilprogramma kan daarbij behulpzaam zijn. U vindt het op www.infomil.nl/eurobat onder het kopje ‘transponeringstabel’. ■
11
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
ENERGIE
ENERGIE
Extra aandacht voor warmtekracht met gasmotoren
Energiebesparing in de ICT-sector
Een installatie voor warmtekrachtkoppeling (wkk) zorgt ervoor dat de warmte die vrijkomt bij de opwekking van elektriciteit kan worden benut. Dat bespaart energie, zo’n dertig tot veertig procent in vergelijking met de gescheiden opwekking van warmte en elektriciteit. Om die percentages werkelijk te realiseren is het nodig dat van de opgewekte warmte en elektriciteit zoveel mogelijk nuttig gebruikt worden.
Kantoren en andere gebouwen met veel computers hebben vaak een hoog energieverbruik. Dat komt niet alleen door het stroomverbruik van de apparaten, maar ook door de warmteafgifte, die de behoefte aan koeling vergroot. Op 28 maart was er in Haarlem een themadag. Op de themabijeenkomst Energiebesparing in de ICT-sector – georganiseerd door Novem, de provincie Noord-Holland, Milieudienst Amsterdam en InfoMil – konden medewerkers van gemeenten in Noord-Holland hun kennis over energie-intensieve ICT-bedrijven bijspijkeren.
Besparingsmogelijkheden
(foto: OvR/Sleesen)
Bij de grote wkk-installaties in de industrie is de vraag naar warmte en elektriciteit het hele jaar door redelijk constant. In de glastuinbouw, in ziekenhuizen en woon- en verblijfsgebouwen gaat het vaak om kleinere wkkinstallaties op basis van een gasmotor. In die sectoren is de elektriciteitsvraag meestal constant, maar de warmtevraag sterk seizoensgebonden. Dan kan het voorkomen dat het bedrijfseconomisch aantrekkelijk is (om een hoog piekverbruik te voorkomen) de installatie ook te laten draaien als er weinig vraag naar warmte is. Dit gaat wel ten koste van het rendement van de installatie.
Krasnapolsky In 1997 heeft de Milieudienst Amsterdam in de milieuvergunning van Grand Hotel Krasnapolsky vastgelegd dat de wkk-installatie die het hotel wilde plaatsen alleen zou mogen draaien als er behoefte aan warmte is. Krasnapolsky maakte bezwaar bij de Raad van State. Die oordeelde op 18 september 2000 (E03.98.0491) dat onvoldoende was gebleken of de voorgeschreven ‘warmtevraagvolgende’ afstelling van de wkk een afspiegeling was van de stand der techniek. De vergunning werd vernietigd omdat zij onvoldoende gemotiveerd was.
Landelijke lijn Achterliggend probleem bij de Krasnapolskyzaak was dat voor het rendement van wkk-
installaties nog geen landelijke lijn was vastgesteld. Inmiddels is die lijn er wel: het Besluit voorzieningen en installaties (sinds 1 december 2001 van kracht) stelt eisen aan wkkinstallaties met gasmotoren, zoals een minimaal jaarlijks rendement en een zo groot mogelijke hoeveelheid nuttig gebruikte warmte. Daarmee is – in aangepaste vorm – alsnog de lijn van de Milieudienst Amsterdam bevestigd. De rendementseis sluit aan bij de criteria voor de vrijstelling van de Regulerende Energiebelasting (REB); nieuw is dat het rendement jaarlijks moet worden vastgesteld. Bedrijven waar een groot deel van het jaar de warmte van de wkk wordt weggekoeld, zoals sommige belichtingstuinders, zullen mogelijk moeite hebben dit rendement te halen.
BEES-B Bij wkk-installaties met gasmotoren zijn naast de veiligheids- en rendementseisen uit het Besluit voorzieningen en installaties ook de emissie-eisen uit het BEES-B van toepassing. InfoMil brengt binnenkort een toelichting uit voor handhaving van alle milieu-eisen voor deze installaties. Het ministerie van VROM onderzoekt of het nodig is de emissie-eisen voor NOx aan te passen en of er aanvullende eisen nodig zijn voor emissies van onverbrand aardgas. Wkk-installaties met gasmotoren krijgen de komende jaren dus extra aandacht.
De crisis in de ICT-sector heeft geleid tot het bijstellen van de groeiscenario’s, maar desondanks komt de sector volgens de jongste schattingen in 2010 uit op een stroomverbruik van 4400 GWh. Dat is ongeveer vier procent van het totale Nederlandse verbruik. Energieverslinders zijn de zogeheten datahotels en telecomswitches; het stroomverbruik in deze gebouwen vol computers kan volgens gegevens van de Milieudienst Amsterdam oplopen tot bijna vijftig miljoen kWh. Bij een dergelijk verbruik is het uiteraard interessant om besparingsmogelijkheden uit te werken. Uit onderzoeken in opdracht van Novem blijkt dat er volop mogelijkheden zijn voor forse besparingen.
Stimuleren of afdwingen? Het bevoegd gezag heeft wettelijke instrumenten om bij ICT-bedrijven energiebesparing te stimuleren of af te dwingen, maar aan toepassing van zowel de Wet milieubeheer als amvb’s kleven ook nadelen. Op de themadag kwamen veel knelpunten en mogelijke oplossingen aan bod in de op praktijksituaties gebaseerde opdrachten. De aanwezigen waren daar zeer tevreden over. De initiatiefnemers overwegen mogelijke vervolgacties, zoals de uitgave van een informatieblad en de organisatie van een landelijke themabijeenkomst. ■
■ (foto: Eric Audras/PhotoAlto)
12
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
EXTERNE VEILIGHEID
Direct toezicht bij LPG-tankstations Een regelmatig terugkerend onderwerp van discussie is ‘direct toezicht bij LPG-tankstations voor het wegverkeer’. De betekenis van de term ‘direct toezicht’ is vooral van belang voor de vraag of cameratoezicht bij een LPG-tankstation voldoende is en of er LPG getankt mag worden met een pasjessysteem, waarbij een toezichthouder ‘op afstand’ aanwezig is.
In de toelichting op het besluit staat dat cameratoezicht toegestaan is om onbelemmerd zicht te kunnen hebben op de aflevering. Dit neemt dus niet weg dat dit toezicht gehouden moet worden van binnen de grenzen van de inrichting. Pasjessystemen voor de aflevering van LPG zijn dus alleen toegestaan wanneer iemand toezicht houdt vanuit de inrichting. In dit geval kan het bevoegd gezag daarom een milieuvergunning afgeven, maar het moet dan wel extra voorschriften verbinden aan de vergunning. Dit is ook vermeld in de toelichting op het besluit (p. 20): “De voorschriften van de amvb voorzien niet in afleverautomaten voor LPG. In voorkomende gevallen moeten voor deze automaten specifieke voorschriften worden verbonden aan de vergunning.”
Pasjeshouders
(foto: VROM)
De term ‘direct toezicht’ is niet uitgewerkt in artikel 1 van het Besluit LPG-tankstations. Ook in de bijlagen is geen definitie te vinden van deze term. In bijlage 1 staat in voorschrift 3.1 wel waaraan de bedrijfsvoering van de LPG-afleverinstallatie moet voldoen, met daarin de volgende bepaling: “Indien de inrichting is geopend voor de aflevering van LPG moet een met het toezicht belaste persoon, met een leeftijd van tenminste 18 jaar, in de inrichting aanwezig zijn ...” Hieruit valt ondubbelzinnig af te leiden dat er iemand in de inrichting aanwezig moet zijn
tijdens de aflevering van LPG, en dat toezicht van buiten de inrichting door middel van een camera niet voldoende is.
Toezicht vanuit de inrichting In voorschrift 3.13 staat daarnaast de eis dat de toezichthouder zich moet bevinden op de plaats waar de knop van de op afstand bediende afsluiters zich bevindt. Dit doet niets af aan de bepaling in voorschrift 3.1 en het betekent dus niet dat camerabewaking vanuit een positie buiten de inrichtingsgrenzen toegestaan is.
CPR 8-1, vierde druk (1994) geeft in hoofdstuk 10.8.6 de extra eisen voor dergelijke installaties die in de vergunning moeten worden opgenomen. De eis dat de met het toezicht belaste persoon binnen de grenzen van de inrichting aanwezig moet zijn, blijft ook hier onverminderd van kracht. Daarbij moeten de pasjeshouders van te voren geautoriseerd zijn door de bedrijfsleiding van de inrichting en van te voren voldoende geïnstrueerd zijn over de te verrichten afleverhandelingen en de wijze van handelen bij eventuele ongevallen met LPG. Bij benzinetankstations bestaat wel de mogelijkheid om brandstof (benzine en diesel) af te leveren zonder dat een met het direct toezicht belaste persoon in de inrichting aanwezig is. In de volgende nieuwsbrief gaan we hier nader op in. ■
Registratiebesluit externe veiligheid en de Modelrisicokaart Na de vuurwerkramp in Enschede en het rapport Oosting staat aanvullend beleid voor veiligheid hoog op de agenda. Twee ministeriële initiatieven zijn de registratieplicht voor gevaarlijke stoffen (ministerie van VROM) en het uitwerken van een modelrisicokaart (ministerie van Binnenlandse Zaken). Zowel de registratieplicht als de modelrisicokaart monden uit in het aanleggen van gegevensbestanden, die geografisch worden ingedeeld en openbaar toegankelijk zijn via internet.
Dertien ramptypen Op de modelrisicokaart komen in totaal dertien ramptypen te staan, zoals bijvoorbeeld overstromingen en luchtvaartongevallen.
Het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) vormt een onderdeel van de modelrisicokaart en bevat gegevens over drie ramptypen waar gevaarlijke stoffen in het geding zijn. De twee projecten (RRGS en modelrisicokaart) zijn nauw op elkaar afgestemd en fungeren sinds 1 januari 2002 onder één stuurgroep.
Regionale bijeenkomsten In oktober 2002 organiseert InfoMil regionale bijeenkomsten over het Registratiebesluit externe veiligheid en de modelrisicokaart. Naast uitleg over doel en opzet bieden de bijeenkomsten ruim de gelegenheid om te oefenen met de manier waarop gemeenten gegevens moeten aanleveren aan het RIVM, de beheerder van het register. In een later stadium komen er ook oefensessies voor het aanleveren van gegevens voor de modelrisicokaart, waarvoor de provincie waarschijnlijk de beheerder zal zijn. Voor vragen over het (nog te publiceren) ontwerp-registratiebesluit en de modelrisicokaart kunt u terecht bij de helpdesk externe veiligheid van InfoMil. Op www.infomil.nl vindt u daarnaast de meest actuele informatie. ■
13
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
REGELGEVING
Milieueffectrapportage en ruimtelijke ordening Bij de toepassing van het Besluit milieueffectrapportage speelt het ruimtelijk plan een grote rol. Maar wat is precies een ruimtelijk plan, en wanneer geldt in dat kader een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht? Bij een aantal categorieën van activiteiten in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, onderdelen C (m.e.r.-plicht) en D (m.e.r.beoordelingsplicht), staat dat het maken van het milieueffectrapport of het nemen van het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen moet worden in het kader van “de vaststelling van het ruimtelijke plan dat als eerste in de mogelijke aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet”. Maar wat is een ruimtelijk plan precies, volgens het Besluit milieueffectrapportage? In de bijlage is het begrip ‘ruimtelijk plan’ als volgt gedefinieerd: “Ruimtelijk plan: a een bestemmingsplan alsmede 1 een uitwerking of wijziging als bedoeld in artikel 11, eerste lid van de Wet op de ruimtelijke ordening 2 een vrijstelling als bedoeld in artikel 17, eerste lid, artikel 19, eerste lid, of artikel 40, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening 3 een aanwijzing in artikel 37, tweede of vijfde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening b een structuurplan, regionaal structuurplan, streekplan of een plan, als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening alsmede 1 een herziening als bedoeld in 2b, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening 2 een uitwerking of afwijking als bedoeld in artikel 4a, achtste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening 3 een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of 36k, tweede of vijfde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening.”
de activiteit voorziet moet volgens de ingezette lijn in de jurisprudentie beschouwd kunnen worden als een besluit in de zin van artikel 3 Awb (“een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”). Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 augustus 2000, nr. E01.98.0122 (streekplan Gelderland 1996) en van 21 december 2000, nr. E01.98.0364 (bestemmingsplan Kernhem van gemeente Ede). De Raad van State heeft in twee uitspraken eisen geformuleerd over de mate van concreetheid van de beleidsbeslissing in het structuurplan (d.d. 20 december 1999, nr. E01.97.0163 en d.d. 27 januari 2000, nr. E03.96.1322, beide over woningbouwplannen in de Nijmeegse wijk Waalsprong). Zie voor meer informatie ook de artikelen van S. Pieters (in Jurisprudentie milieueffectrapportage, 2001, p. 38 e.v. en ‘Structuurplan Waalsprong: geen m.e.r.-plicht’ in KenMERken, april 2000). Ook wanneer het bevoegd gezag een onderdeel van een plan expliciet aanmerkt als een concrete beslissing als bedoeld in artikel 1 van
Er wordt gewerkt aan een nieuwe versie van het Besluit milieueffectrapportage waarin de gebruikte formuleringen mogelijk worden veranderd. We houden u daarvan op de hoogte.
Jurisprudentie De eerste toonzettende uitspraak op dit gebied deed de Raad van State over de herziening van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, gedeelte Eerste Bathpolder’, een glastuinbouwgebied in Zuid Beveland (10 maart 1998, nr. E01.96.0014., BR 1998, nr. 11). Het betreffende onderdeel van het plan dat in (foto: Benelux Press)
de Wet op de ruimtelijke ordening, geldt dit onderdeel in ieder geval als een concrete beleidsbeslissing en dus als een ruimtelijk plan zoals bedoeld in onderdeel A van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De Raad van State heeft deze lijn bevestigd in zijn uitspraak van 27 februari 2002 (nr. 200003809/1) over het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999.
Conclusie Wat geldt nu in de praktijk als m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit tot vaststelling of wijziging van een ruimtelijk plan? Het besluit tot vaststelling, wijziging of verlening van: a Een concrete beleidsbeslissing ex artikel 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening in een PKB b Een concrete beleidsbeslissing ex artikel 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening in een streekplan c Een concrete beleidsbeslissing ex artikel 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening in een (inter)gemeentelijk structuurplan d Een bestemmingsplan, mits voldoende concreet ingevuld, ex artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke ordening e Een uitwerkings- c.q. wijzigingsplan ex artikel 11 van de Wet op de ruimtelijke ordening f Een beschikking ex artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (vrijstelling van geldend bestemmingsplan). ■
14
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
Met preventie naar duur zaam onder nemen
Eerste projectenboek SAM Het eerste jaar van de Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering (SAM) was zeer succesvol. Maar liefst veertig procent van alle Nederlandse gemeenten ging in 2001 actief aan het werk met de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer. Gemeenten willen op preventiegebied graag werken aan de verbetering van hun vergunningverlening en handhaving. Uit de subsidieaanvragen van vorig jaar blijkt dat SAM daarbij een enorme stimulans is. Om ook andere gemeenten te stimuleren de verruimde reikwijdte te benutten, zijn de projecten van 2001 gebundeld in het projectenboek SAM.
De Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering is een onderdeel van het programma ‘Met preventie naar duurzaam ondernemen. Een programma voor en door overheden’ (een gezamenlijk programma van
IPO, VNG, UvW, VROM en EZ). Novem en InfoMil ondersteunen overheden bij de uitvoering van het programma. U kunt het ‘projectenboek SAM verruimde reikwijdte 2001’ vinden op www.novem.nl. Gedrukte exemplaren zijn (in beperkte oplage) verkrijgbaar bij Novem, helpdesk gemeenten, telefoon (030) 239 35 33,
[email protected] ■
Goede indruk Het projectenboek geeft een duidelijk overzicht van beleids-, kennis- en uitvoeringprojecten en een groot aantal combinatieprojecten. Naast een korte projectbeschrijving zijn steeds ook doelstelling, uitvoeringsorganisatie, betrokken partijen en looptijd vermeld. Het boek geeft kortom een goede indruk van wat er mogelijk was binnen de SAM-regeling in 2001, en kan als basis dienen voor nieuwe projecten. (foto: Novem)
Hulpmiddel voor beleidsplan verruimde reikwijdte Ook dit jaar is er een Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering (SAM 2002). Nieuw is dat gemeenten een beleidsplan moeten overleggen als ze in aanmerking willen komen voor subsidiëring van een kennis-, uitvoerings- of combinatieproject.
Met preventie naar duurzaam ondernemen een programma voor en door overheden 2001–2005
De SAM-regeling stelt vier eisen aan zo’n beleidsplan, namelijk beschrijvingen van: • de samenstelling van het gemeentelijk inrichtingenbestand • het bestaande niveau van vergunningverlening en handhaving en de aanwezige kennis en vaardigheden op het gebied van energiebesparing, afvalpreventie en afvalscheiding • maatregelen die zijn gericht op verhogen van de hierboven geschetste niveaus • monitoring. Gebleken is dat veel gemeenten behoefte hebben aan een extra hulpmiddel om in redelijk korte tijd een beleidsplan voor inrichtingen te kunnen opstellen. Om aan deze vraag tegemoet te komen heeft het programmabureau Novem-InfoMil een handreiking (‘format’) ontwikkeld.
Presentatie en toelichting Op de regionale bijeenkomsten die in juni worden gehouden wordt de handreiking gepresenteerd en toegelicht. Gemeenten die belangstelling hebben voor de publicatie kunnen deze downloaden van internet www.novem.nl/subsidies of aanvragen bij de helpdesk gemeenten van Novem. Gemeenten die (al dan niet onder begeleiding van een adviseur) een beleidsplan willen opstellen kunnen daarvoor nog tot en met 15 oktober subsidie aanvragen via SAM 2002. Ook voor andere SAM-projecten is nog geld beschikbaar. Meer informatie: Novem, helpdesk gemeenten, telefoon (030) 239 35 33,
[email protected], www.novem.nl ■
15
InfoMil Nieuws 26
Juni 2002
FO-Industrie
Veel streefcijfers doelgroepbeleid in 2000 gehaald Het Doelgroepbeleid Milieu en Industrie is gericht op de tien bedrijfstakken die zo’n 90 procent van de industriële milieubelasting veroorzaken. Het streven is die belasting te verminderen door convenanten met de tien bedrijfstakken af te sluiten en zo de doelstellingen van de nationale milieubeleidsplannen te halen. Per bedrijfstak zijn Integrale Milieutaakstellingen (IMT’s) geformuleerd. Jaarlijks verschijnen rapportages over de mate waarin de bedrijfstakken die doelstellingen halen. FO-Industrie heeft in opdracht van het ministerie van VROM een overzicht opgesteld dat de gezamenlijke milieuprestaties van de geselecteerde bedrijfstakken vergelijkt met de doelstellingen voor 2000.
Voor de onderwerpen bodembescherming en bodemsanering zijn lichte verbeteringen ten opzichte van 1999 gerealiseerd, maar de doelstellingen zijn nog niet helemaal bereikt. Voor de lokale thema’s geluid, geur en externe veiligheid is vooruitgang geboekt vergeleken met eerdere jaren. Vooral externe veiligheid blijft echter een aandachtspunt, omdat de resultaten nog achterblijven bij de doelstellingen op dit gebied. De Nederlandse industrie is er niet in geslaagd de doelstelling voor milieuzorg te halen (alle bedrijven moeten in 1995 een adequaat werkend milieuzorgsysteem geïmplementeerd hebben). Concluderend: veel doelstellingen voor 2000 zijn daadwerkelijk gehaald, en zelfs een deel van de doelstellingen voor 2010 zijn al in 2000 gerealiseerd. De niet gerealiseerde doelstellingen zijn aandachtspunten voor 2010; het gaat dan vooral om verzurende stoffen en emissies naar de lucht.
Nieuwe ambities voor de BMP’s
(foto: Joop van Reeken Studio)
In 2000 werden meer milieujaarverslagen en voortgangsrapportages op tijd ingediend en beoordeeld dan in 1999: 223 tegenover 214, respectievelijk 192 tegenover 178. Op dit gebied is dus vooruitgang geboekt, maar dat neemt niet weg dat de procedurele afspraken over het uitvoeren van de convenanten blijvende aandacht nodig hebben. De verwachting is dat snelheid van indienen en beoordelen zal stijgen met de komst van het elektronisch milieujaarverslag (EMJV).
Resultaten Uit de samenvattende rapportage blijkt een behoorlijke vooruitgang bij de gestelde doelen. Zo haalt de Nederlandse industrie de doelstellingen die betrekking hebben op stoffen die de ozonlaag aantasten; dit valt onder het thema ‘Verandering van klimaat’. Ook realiseren de industriële sectoren gezamenlijk de beoogde energie-efficiency.
Voor de thema’s ‘Verzuring’, ‘Vermesting’, ‘Verdroging’ en ‘Verspreiding naar water’ haalt de Nederlandse industrie de doelstellingen ook, en voor het thema ‘Verspreiding naar lucht’ geldt dat voor de meeste stoffen. Voor de stoffen waarvoor de doelstellingen nog niet gerealiseerd zijn vragen de bedrijfstakken in een volgende BMP-ronde speciale aandacht. Voor het thema ‘Verwijdering’ geldt dat het aandeel hergebruik/nuttige toepassing voor de diverse afvalstromen is toegenomen of in ieder geval gelijk is gebleven. Dit geldt ook voor het aandeel van verbrand afval; het aandeel van gestort afval is afgenomen. De algemene doelstellingen op het gebied van afval zijn daarmee grotendeels gerealiseerd.
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], tel. (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMilhelpdesk (070) 361 05 75.
Uit de discussies over de volgende ronden van bedrijfsmilieuplannen (BMP’s) blijkt dat de betrokken partijen (zowel bedrijfsleven als overheid) het platform van het bedrijfstakoverleg bijzonder waarderen. Ze zijn het er echter ook over eens dat bedrijfstakoverleg alleen zinvol is als de ambities verder gaan dan de doelstellingen die al gerealiseerd zijn. De overheid wil daarom voor de volgende ronden van BMP’s met de bedrijven nagaan of het lukt om de BMP’s uit te breiden met duurzame onderwerpen, zoals ketenbeheer en transportpreventie. Daarnaast komt er, zo nodig per bedrijfstak, een aanpak van de zogenaamde free riders: het doel daarvan is dat die een milieuprestatie leveren die overeenkomt met die van de andere bedrijven. U kunt de rapportage downloaden van de internetsite van FO-Industrie. ■
De klant is koning op vernieuwde site
Zoekmachine
De komende maanden neemt InfoMil zijn website flink onder handen. Centraal bij dit groot onderhoud staan de wensen van de klant. Uit een enquête onder gebruikers van de site blijkt dat ze redelijk tevreden zijn, maar wel enkele punten voor verbetering zien. Hoog op het verlanglijstje staan een zoekmachine, een overzichtelijker indeling en meer actuele informatie.
Indeling en uitstraling De site krijgt drie nieuwe rubrieken: Technologie, Handhaving en Regelgeving. Deze onder-
werpen, nu nog onder het kopje Overig, bleken niet meer te passen onder een van de oude kleurkopjes op de site. Ze krijgen een aparte vermelding in het hoofdmenu en zijn dan makkelijker te vinden. Indeling en uitstraling van de website blijven op hoofdlijnen gelijk; zo kunnen gebruikers op hun vertrouwde plek informatie vinden over hun vakgebied.
Een op de vijf bezoekers heeft moeite de juiste informatie te vinden in de enorme berg documenten, nieuws en andere publicaties op de site, zo bleek uit de enquête. We gaan daarom een zoekmachine installeren. Die zoekt niet alleen in de normale internetpagina’s, maar gaat ook speuren tussen de vele Wordbestanden en printvriendelijke pdf-documenten die InfoMil op de site aanbiedt.
Rapportcijfer 7+ De deelnemers aan de enquête geven de website een dikke zeven als rapportcijfer. Opvallend is dat zeven van elke tien gebruikers liever zelf hun informatie op internet zoeken dan via de telefoon om hulp te vragen. Bijna de helft van de ondervraagden bezoekt de site elke week.
Duizend documenten Internet speelt een steeds belangrijker rol voor InfoMil en zijn klanten; nu al wordt de site elke werkdag zo’n driehonderd maal bezocht. U kunt er meer dan duizend documenten raadplegen en downloaden, waaronder bijna alle publicaties van InfoMil, ook als die in gedrukte vorm niet of niet meer bestaan. Maar de website is er niet alleen voor documenten: zo kunnen gebruikers zich digitaal opgeven voor workshops en bijeenkomsten en vindt u op de site voor tal van onderwerpen het laatste nieuws. ■
(foto: Eric Audras/PhotoAlto)
➨AGENDA
Aandachtsgebieden van InfoMil
Bijeenkomst BAT Referentiedocument Industriële koeling
Technologie voor emissiebeperking
• Bijeenkomsten voor Wm- en Wvo-vergun-
• Een symposium over de nieuwste technische
ningverleners over het gebruik van de BREF
mogelijkheden voor het beperken van emis-
voor industriële koeling (koelwatersystemen,
sies naar de lucht. De bijeenkomst is bedoeld
luchtkoeling, koeltorens). Met aandacht voor
voor vergunningverleners en beleidsmede-
aspecten als energie, biocidengebruik en
werkers van provincies, gemeenten en regio-
legionella.
nale milieudiensten. De brochure en aankon-
• 27 augustus, Haarlem
diging zijn in september beschikbaar.
29 augustus, Schiedam
• 4 november, Reehorst, Ede
3 september, Utrecht
• Informatie: www.infomil.nl of InfoMil,
10 september, Zwolle
telefoon (070) 361 05 75.
12 september, ’s Hertogenbosch • Informatie en inschrijving: www.infomil.nl > overig > eurobat > bijeenkomsten BREF
8.40-amvb’s: nieuwe aspecten • InfoMil is van plan om voorlichtingsbijeen-
koeling. Ook kunt u bellen: (070) 361 05 75.
komsten te organiseren over 8.40-amvb’s
Contactpersonen: Jenny Mangroe,
voor het bevoegd gezag. Medio september
Silvie Hermsen, Arjen Leendertse.
versturen we hiervoor uitnodigingen. • 5 november, Jaarbeurs Utrecht
Handhaving
14 november, Dorint Cocagne, Eindhoven
In de maanden september, oktober en novem-
21 november, Radisson, Schiphol
ber worden voor de bestuurs- en strafrechtelijke
28 november, Hotel Wientjes, Zwolle
handhavers ‘regionale terugkomdagen Bouwstoffenbesluit’ georganiseerd. Als u hiervoor
• Informatie: www.infomil.nl of InfoMil, telefoon (070) 361 05 75.
Lucht • Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) • Emissie van vluchtige organische stoffen (VOS, voorheen KWS 2000) • Luchtkwaliteit (Nieuw Nationaal Model, Stookinstallaties, NOx, SO2) • Voertuigemissies • Reductie overige broeikasgassen (ROB) Water • Afvalwater (niet-Wvo) en bodemlozingen • Indirecte lozingen • Zwembaden (Whvbz) Bodem • Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) • Besluit opslag ondergrondse tanks (BOOT) • Bouwstoffenbesluit (Bsb)
(SEPh) in uw regio.
Overige aandachtsgebieden • Doelgroepen • Bedrijfsinterne milieuzorg • Stand der techniek/Alara • De stand der techniek in Europees verband (EuroBAT) • Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) • Internetsite Milieu & Winst
Colofon InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend
Veiligheid en Geluid • Externe veiligheid (o.a. CPR’s) • Elektromagnetische straling en rookmelders • Geluid (industrielawaai) • Risicobeoordeling stoffen
schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in
Energie • Energiebesparing • Energie in de milieuvergunning
Fax (070) 363 33 33
oktober 2002. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. Redactieadres: InfoMil, postbus 30732, 2500 GS Den Haag E-mail
[email protected] Website www.infomil.nl Coördinatie voor InfoMil: Marja Heida
Afvalpreventie en -scheiding • Preventie in de milieuvergunning • Afvalscheiding (bedrijfsgebonden)
belangstelling heeft, kunt u contact opnemen met het servicepunt milieuwethandhaving
Regelgeving • Asbest • Landbouw • Vergunning op maat (Wm) • Milieueffectrapportage • Ontwikkelingen Wm algemeen
Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) Vormgeving: Conefrey/Koedam BNO, Almere Foto voorzijde: Rinie Bleeker
Met preventie naar duurzaam ondernemen • Verruimde Reikwijdte Wm Handhaving • Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving
Druk: PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag Oplage: 6.500 exemplaren InfoMil Nieuws is gedrukt op 100% kringlooppapier. Bij de productie is gebruik gemaakt van computer to plate. ISSN 1385-5492