I n f o M i l N i e u w s 37
Inhoud Nummer 37, tiende jaargang, april 2005
2 3 4 8
Interview: Luchtkwaliteit: actie is nodig. Maar hoe? Overheden voor overheden: Uniformen in Assen Vragen aan de helpdesk Lucht: Emissierechten te koop NeR: MIA/Vamil-regeling uitgebreid
9
VOS: Intrekking Besluit vluchtige stoffen Wms Lucht: Gemeentelijke luchtkwaliteitsplannen
10 11
Landbouw: IPPC en veehouderijen IPPC: Informatiesysteem IPPC-bedrijven via internet Handhaving: LIM gaat handhavers anders ondersteunen
12
Lucht: Bees pas eenvoudiger na 2007 Asbest: Nieuwe asbestbesluiten
13
Externe veiligheid: Handleiding Bevi uitgebreid met vervoer gevaarlijke stoffen
14 15
Bodem: Bodem+ en InfoMil onder hetzelfde dak FO-Industrie: Uitvoering convenanten tot en met 2010
16
www, Verschenen, Agenda, Aandachtsgebieden
2
InfoMil Nieuws 37
Interview
Luchtkwaliteit: actie is nodig. Maar hoe? Satellietbeelden lieten zien dat de NO2-concentraties boven Nederland tot de hoogste ter wereld behoren. Vrachtverkeer veroorzaakt veel vervuiling, maar brengt ook geld in de la. De Raad van State honoreert bezwaren tegen vergunningen voor bedrijven op grond van de luchtkwaliteit. Economie en gezondheid zitten elkaar soms behoorlijk in de weg. Het luchtkwaliteitsbeleid dwingt tot ingrijpende keuzes, en alle bestuurslagen krijgen daarmee te maken. Vertegenwoordigers van de gemeente Tilburg, de provincie Zuid-Holland en het ministerie van VROM geven een beeld van dilemma’s en kansen.
Zuid-Holland: “Een integrale aanpak moet” Frank Dorèl houdt zich als milieumedewerker van de provincie Zuid-Holland bezig met luchtkwaliteit in relatie tot mobiliteit. Hij laat zien hoe complex het onderwerp is, maar ook hoe de provinciale overheid de eigen verantwoordelijkheid neemt om de luchtkwaliteit te verbeteren.
zinnige dingen in, zoals bronmaatregelen. Helaas zijn die onvoldoende om in 2010 te kunnen voldoen aan de grenswaarden. In Zuid-Holland moeten 39 gemeenten rapporteren over de lokale luchtkwaliteit, 19 daarvan moeten een plan van aanpak maken. Natuurlijk kunnen ze zelf niet het hele probleem oplossen, maar ze kunnen wel een bijdrage leveren. Een belangrijk instrument is de ruimtelijke ordening: gevoelige bestemmingen plan je niet in de buurt van een drukke weg. Gemeenten komen in de problemen wanneer de Raad van State bezwaren tegen vergunningen voor industriële vestigingen honoreert op grond van de luchtkwaliteit. Als er vooraf afspraken zijn gemaakt met projectontwikkelaars, kan dat leiden tot een schadeclaim.
School en snelweg
Frank Dorèl (foto’s: Rinie Bleeker)
Dorèl: “Luchtkwaliteit is een heel lastig onderwerp, en door de Europese normen wordt het nog ingewikkelder. In 2010 mogen de EU-normen in Nederland niet meer worden overschreden. Gemeenten moeten een grote inspanning leveren om normoverschrijding te voorkomen. Voor de gezondheid zijn de normen waardevol, maar er zijn veel plaatsen waar de achtergrondconcentratie van fijn stof al zo vaak de norm te boven gaat, dat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Gemeenten die niet aan de eisen kunnen voldoen omdat ze de instrumenten daarvoor niet hebben, willen er ook niet op afgerekend worden. De tijd dat de wal het schip keert, lijkt niet ver weg. Het is jammer dat het Nationaal Luchtkwaliteitsplan vertraagd is, want er staan
Hoe ingewikkeld het kan zijn, blijkt uit een project in Leiderdorp. Om de verdieping van de A4 bij Zoeterwoude en Leiderdorp (in het belang van de omgevingskwaliteit) te kunnen financieren, maakte de gemeente een masterplan voor het gebied. Een school op driehonderd meter van de snelweg zou veel dichter bij de weg herbouwd worden. De luchtkwaliteit zou daar nèt aan de normen voldoen, maar het hield niet over. De gemeenteraad ging akkoord met de verplaatsing van de school, de gemeente vroeg een versnelde artikel 19-procedure aan, maar de provincie weigerde na zorgvuldige afweging een Verklaring van Geen Bezwaar. De gemeente moet nu de plannen bijstellen; dat kost tijd en geld.
April 2005
zet. Hoe het uiteindelijk gekozen busbedrijf die prestaties op milieugebied realiseert, bepaalt het zelf. Willen we in de buurt komen van de normen, dan lijken roetfilters en DENOx-systemen een must. Er komen subsidies voor schonere nieuwe vrachtwagens, maar wat echt zoden aan de dijk zou zetten, is als je het bestaande (vracht)wagenpark zou voorzien van filters. In Duitsland wil de regering Bundesländer daartoe verplichten. Subsidies en fiscale maatregelen werken stimulerend, maar er wordt van jaar tot jaar bekeken of die worden voortgezet, waardoor het bedrijfsleven nooit zeker is van de opbrengst van milieu-investeringen.
Maak je plan concreet Door de uitspraken van de Raad van State moeten gemeenten de plannen van aanpak steeds concreter maken. Mijn advies is: investeer veel in het plan en de onderbouwing ervan, dat maakt de kans groter dat de Raad van State bezwaar tegen een bestemmingsplan niet honoreert. Een integrale aanpak met onder meer de afdeling verkeer en vervoer is noodzakelijk.” ■
Tilburg: “Ook een gemeente kan wat doen” Een gemeente kan nooit op zichzelf zorgen voor schone lucht, maar kan meer doen dan je misschien zou denken. Hanno Frijns (projectleider geluid en lucht) en Casper Rupert (projectleider luchtkwaliteitsplan) van de gemeente Tilburg vertellen over hun aanpak.
Bussen en vrachtwagens Het verkeer moet schoner en zuiniger. Daar kunnen ook wij iets aan doen, via de provinciale concessie van het openbaar streekvervoer. In de offertes van de busmaatschappijen telt milieu nadrukkelijk mee, maar ook de bereikbaarheid van het platteland. In overleg met de afdeling verkeer hebben we een systeem van weging opgeHanno Frijns en Casper Rupert
3
“De impuls om de luchtkwaliteit actief te verbeteren, kwam twee jaar geleden. Toen werd het nieuwe Tilburgse verkeers- en vervoersplan (TVVP) opgesteld, over de afwikkeling van het verkeer in en rond de binnenstad. Daarin moesten geluid en luchtkwaliteit een plaats krijgen, dus kwam de afdeling milieu in beeld. Uit onze eerste inventarisaties bleek al meteen dat het verkeer oorzaak nummer één is. In Tilburg veroorzaakt dat meer dan driekwart van de lokale bijdrage aan de vervuiling, vooral de grote dieselvoertuigen: bussen en vrachtwagens zorgen voor vijftien tot twintig keer zoveel vervuiling als personenauto’s.
Harde cijfers Het gaat bij luchtkwaliteit om een probleem op Europese schaal en om Europese normen. De verleiding is groot om het probleem te zien als iets waar een lagere overheid weinig aan kan doen. Maar daar nemen we geen genoegen mee. Het gaat namelijk wel om de mensen die in onze gemeente wonen; die moeten zo weinig mogelijk worden blootgesteld aan luchtverontreiniging. Het verkeer gaat toenemen, dat heeft de politiek geaccepteerd; we verwachten dat er in de stad in 2015 vijftig tot zestig procent meer verkeer is dan nu. Dat is een reden te meer om serieus in te grijpen. Het Besluit luchtkwaliteit is een steun in de rug: we zijn wettelijk verplicht om iets te ondernemen. Om met goede argumenten bij de gemeenteraad te kunnen aankomen, hadden we duidelijke cijfers nodig. We hebben rekenmodellen van TNO gebruikt en voor uitwerking en rapportage een ingenieursbureau in de arm genomen. Zo konden we aantonen dat het tamelijk slecht gesteld is met de lucht in Tilburg, maar ook aangeven welke ruimte de gemeente heeft om dat te beïnvloeden.
Bussen op aardgas Uiteindelijk hebben we voor onze gemeente drie maatregelen ontwikkeld om de norm
April 2005
InfoMil Nieuws 37
Aad Bezemer (VROM):
VROM werkt ook aan aanscherping van emissie-eisen
“We moeten de gezondheid van mensen
voor de industrie en de scheepvaart. Binnen het Innovatie-
serieus nemen”
programma Lucht (IPL), samen met Rijkswaters-
Aad Bezemer, beleidsmedewerker luchtkwaliteit van
taat lopen pilotprojecten,
VROM: “De normen zijn er niet zomaar, het gaat om de
en VROM stimuleert het
gezondheid van de mensen. De uitspraken van de Raad
overleg tussen gemeen-
van State geven een duidelijk signaal. We moeten alle-
ten. InfoMil speelt een
maal de handen uit de mouwen steken, en doen wat kan.
heel belangrijke rol als
Mobiliteit moet, ontmoediging van het verkeer is uit. Dat is
vraagbaak en kennis-
jammer, maar dan moeten we maar naar andere moge-
centrum.
lijkheden zoeken. Het aanscherpen van emissie-eisen voor
Sommige gemeenten,
auto’s moet een topprioriteit zijn. Auto’s zijn schoner ge-
zoals Tilburg, onderne-
worden, maar de winst gaat op aan volumegroei. De be-
men serieus actie, bij an-
staande vrachtwagens voorzien van filters, dat maakt echt
dere is nog wel wat te
iets uit. Dat staat op de agenda voor de voorjaarsnota.
verbeteren. Kleine ingre-
Ik verwacht ook dat er meer tachtigkilometerzones komen,
pen kunnen al heel gun-
zoals bij Rotterdam: goed voor doorstroming, uitstoot en
stig zijn voor bijvoor-
geluid. Een vorm van rekeningrijden lijkt me niet te vermij-
beeld de doorstroming
den, en op den duur verwacht ik milieuzones voor binnen-
van het verkeer. Gemeenten moeten hun plannen van aan-
steden: auto’s die daar koemen, moeten voldoen aan
pak zo concreet mogelijk maken en goed doorrekenen:
milieu-eisen. Ik verwacht duidelijke verbeteringen, maar
wat moet je doen, wat is het verwachte effect? Daar valt
in 2010 hebben we nog niet alle knelpunten opgelost.
winst te halen.”
voor 2010 te kunnen halen: bussen op aardgas, bevordering van de doorstroming van het verkeer en schoner en minder vrachtvervoer in de stad, in overleg met de ondernemers. Aardgas is wat ons betreft een tussenfase – voor waterstof vinden wij het nog te vroeg. De techniek heeft zich bewezen, kost ongeveer hetzelfde als diesel, dus een pilotproject is niet meer nodig. De praktische uitvoering laten we aan de ondernemer over; als hij vanaf 2007 mensen wil vervoeren in Tilburg, moet hij dat doen met aardgas als brandstof. Ook voor andere auto’s stimuleren we dat. Een bijkomend voordeel van de verkeersmaatregelen voor de lucht is dat ze vaak ook een gunstige invloed hebben op het geluid, want we moeten ook voldoen aan de Wet geluidhinder. Bussen op aardgas maken minder lawaai, net zoals een rustig en constant vloeiende verkeersstroom.
Aad Bezemer
Aanpak Aan uitgebreid overleg met veel interne partijen, vooral de verkeerscollega’s, ontkom je niet. Daarnaast was het natuurlijk essentieel om bij het bestuur draagvlak te krijgen. We hebben ook heel veel tijd gestoken in de onderbouwing en formulering van het raadsvoorstel. Onze tips zijn: besteed veel aandacht aan de onderbouwing, vertel een duidelijk verhaal en vermijd daarbij al te veel details en nuances. Breng met duidelijke cijfers in kaart wat en hoe groot het probleem is, en wat de maatregelen opleveren. Voor de toekomst blijft monitoring belangrijk. We zullen jaarlijks rapporteren over de situatie en kennis nemen van nieuwe inzichten, zodat we ons beleid blijven baseren op de juiste aannames.” ■
➥ Van dit artikel vindt u een uitgebreidere versie op www.infomil.nl/nieuwslinks
Overheden voor overheden: Unifor men in Assen In uniform lopen, terwijl je geen parkeerbonnen uitschrijft of kaartjes knipt? Kan dat? Mag dat? En waarom zou je eigenlijk? In Assen hebben we de voordelen
van het uniform ondervonden. De toezichthouders milieu (inrichtinggebonden) lopen hier sinds een jaar op vrijwillige basis in uniform; om het beeld eenduidig te houden is aangesloten bij de kleding van de Asser brandweer. Als buitengewoon opsporingsambtenaar was ik al gewend om in een uniform te lopen. Ik leerde dat het werk van een toezichthouder er gemakkelijker van wordt. De ervaringen van het afgelopen jaar hebben dat bevestigd. Zo is me opgevallen dat bij publiek en bedrijven de drempel om je aan te spreken veel lager ligt dan wanneer je ‘in burger’
loopt. Mensen knopen gemakkelijker een gesprek aan en vaak komt dan waardevolle informatie boven water. Ook werken mensen eerder mee, bijvoorbeeld aan het beantwoorden van vragen. Verder merk je dat het uniform wordt gezien als een visitekaartje waarvoor veel waardering bestaat. Bij evenementen is het dragen van een uniform heel effectief gebleken, vooral door de herkenbaarheid (ook op afstand) en de preventieve werking die ervan uitgaat. Ook hielp het uniform om discussies te voorkomen, doordat het een zekere autoriteit uitstraalt. Dit bleek bijvoor-
beeld bij geluidsmetingen en bij het voorbereidend overleg. Onze kleding werkte bij de bedrijven als een soort waarschuwingssignaal: “dat is waar ook, ik moet het geluid in de gaten houden”. Je staat in het begin wel wat vreemd in de spiegel te kijken, maar het dragen van een uniform went snel. De positieve ervaringen helpen daar behoorlijk bij.
Leon Bakx, milieu-inspectie gemeente Assen
✆
4
April 2005
InfoMil Nieuws 37
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k
REGELGEVING
BOUWSTOFFENBESLUIT
➥
➥ K WA L I T E I T S V E R K L A R I N G E N PA R T I J K E U R I N G
VERHOUDING OPRICHTINGS- EN VERANDERINGSVERGUNNING
Hoe lang is een kwaliteitsverklaring of partijkeuring geldig? Wat is de verhouding tussen de voorschriften van een oprichtingsvergunning en een veranderingsvergunning? Kunnen in de veranderingsvergunning bijvoorbeeld voorschriften worden gesteld die ook voor het gedeelte van de inrichting gelden waar geen veranderingen zijn opgetreden? Uit het systeem van de Wet milieubeheer en de jurisprudentie volgt dat de voorschriften van de onderliggende vergunning gelden voor de veranderingsvergunning, als ze niet ingetrokken zijn. Dat blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van 11 december 2002, nr. 200105989/ 1, r.o. 2.4.1. Uit deze uitspraak volgt ook dat de voorschriften van de veranderingsvergunning niet strijdig mogen zijn met die van de oprichtingsvergunning. Het van toepassing verklaren van voorschiften van de onderliggende vergunning in een veranderingsvergunning heeft verder tot gevolg dat de voorschriften van de onderliggende vergunning wijzigen (zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling
van 14 april 2004, nr. 200307340/1). Die wijziging binnen het kader van de aanvraag vloeit voort uit de verzochte veranderingen: de voorschriften van de onderliggende vergunning wijzigen dan wel niet tekstueel, maar omdat ze ook gaan gelden voor het deel dat veranderd gaat worden, krijgen ze een andere context. Tot slot nog de uitspraak van 18 juni 2003, nr. 200203251/ 1, die ingaat op het voorbeeld in de vraag. Hier stelt de Afdeling dat uit het systeem van de Wm voortvloeit dat in een veranderingsvergunning (als bedoeld in artikel 8.1, lid 1, sub b) géén voorschriften mogen worden gesteld voor het overige deel van de inrichting.
In het Bouwstoffenbesluit staat niet aangegeven hoe lang een kwaliteitsverklaring of partijkeuring geldig is, maar de adviescommissie Bouwstoffenbesluit heeft hierover wel een advies uitgebracht aan het ministerie van VROM, dat in het kort op het volgende neerkomt. De geldigheidsduur speelt geen rol zolang bouwstoffen niet in een werk worden toegepast. Het maakt niet uit of een bouwstof direct naar de plaats van bestemming gaat om in een werk te worden toegepast of dat de uiteindelijke toepassing via de tussenhandel plaatsvindt. Het overdragen van bewijsmiddelen is toegestaan. Wanneer een bouwstof in een werk wordt aangebracht, moet de bijbehorende partijkeuring of kwaliteitsverklaring de kwaliteit aangeven van de bouwstof zoals die op dat moment wordt toegepast. Het hangt van de
omstandigheden af of zo’n document het bevoegd gezag op dat moment nog overtuigt . Zo zal er bij een partij bakstenen die direct bij de producent vandaan komt niet gauw twijfel zijn over de kwaliteitsverklaring. Dat zal anders zijn bij een partij grond die ooit is gekeurd, maar die daarna langdurig heeft blootgestaan aan invloeden van buitenaf. In het laatste geval geven de omstandigheden aanleiding om de geldigheid van het bewijsmiddel in twijfel te trekken. Als de omstandigheden aanleiding geven tot twijfel aan de geldigheid van een bewijsmiddel, kan het bevoegd gezag vragen om gegevens waarmee de relatie tussen het bewijsmiddel en de bouwstof wordt aangetoond. ➥ Voor het volledige advies: www.infomil.nl/nieuwslinks
IPPC
➥ I P P C - I N S TA L L AT I E S P E R 3 0 O K T O B E R 2 0 0 7 Moet een bestaande IPPC-installatie uiterlijk op 30 oktober 2007 volgens de beste beschikbare technieken (BBT) werken, of is het voldoende als de vergunning ‘IPPC-proof’ is? Bestaande installaties moeten uiterlijk op 30 oktober 2007 in werking zijn conform de eisen van de IPPC-richtlijn. In principe is het dus niet voldoende om op die datum een ‘IPPC-vergunning’ te verlenen of verleend te hebben, zonder dat de BBTmaatregelen geïmplementeerd zijn.1 In sommige gevallen is het niet redelijk om de implementatie van BBT-maatregelen per 30 oktober 2007 te eisen: dit kan het geval zijn bij procesonderdelen (zoals reactoren en ovens) die (foto: Tineke Dijkstra)
een relatief lange economische afschrijvingstermijn hebben van bijvoorbeeld tien jaar of meer. Vroegtijdige vervanging zou in die gevallen kunnen leiden tot kapitaalvernietiging, wat in strijd is met bijlage IV van de richtlijn. Die bijlage schrijft voor dat BBT moet worden vastgesteld “rekening houdend met de eventuele kosten en baten van een actie”. Dezelfde bijlage biedt ook de mogelijkheid een termijn te stellen voor de implementatie van de BBT-maatregelen.
Het bevoegd gezag moet dit soort situaties van geval tot geval beoordelen: het kan er bijvoorbeeld voor kiezen om aan te sluiten bij de voorgenomen vervangingscyclus van het bedrijf. In de considerans moet het bevoegd gezag wel motiveren waarom het bedrijf de aanvullende termijn gegund wordt. Ook moet de termijn zelf worden vastgelegd in de voorschriften. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks 1
Zie art. 5 IPPC Richtlijn (96/61/EG)
5
April 2005
InfoMil Nieuws 37
(foto’s: coko.nl)
LANDBOUW
ENERGIE
➥ R E V I S I E V E R G U N N I N G E N B E S TA A N D E R E C H T E N
➥ RENDEMENTSEISEN BIOBRANDSTOFFEN
Kun je bestaande rechten baseren op een revisievergunning die niet in werking is?
Moeten in vergunningen voor installaties waar biobrandstoffen worden ingezet ook rendementseisen worden opgenomen?
Nee, dat kan niet. Artikel 8.4 vierde lid van de Wm geeft aan dat een revisievergunning op het moment dat zij in werking treedt de eerder verleende vergunningen vervangt. In hetzelfde artikellid staat verder dat deze onderliggende vergunningen vervallen op het tijdstip waarop deze revisievergunning onherroepelijk wordt. Wanneer voor de betreffende activiteit ook een bouwvergunning nodig is, treedt op grond van artikel 20.8 Wm de vergunning pas in werking als ook de betreffende bouwvergunning is verleend. Stel: in het verleden is een revisievegunning verleend die onherroepelijk is geworden. Verder was er een bouwvergunning nodig, maar die is nog niet verleend. Als in zo’n situatie een nieuwe revisievergunning wordt verleend, is het de vraag of je de bestaande rechten mag baseren op de eerder verleende revisievergunning (die dus nog niet in werking is) of dat je hiervoor toch naar de onderliggende vergunningen moet gaan kijken (die met het onherroepelijk worden van de eerste revisievergunning zouden zijn vervallen).
De ABRvS geeft in uitspraak 200402405/1 van 3 november 2004, Uden1 aan dat in zo’n situatie uit het systeem van de Wm volgt dat een onderliggende vergunning pas vervalt, wanneer de revisievergunning zowel onherroepelijk is geworden als in werking getreden. Deze overweging herhaalt de Afdeling in de uitspraak ABRvS, 200306670/1 van 5 januari 2005, Boxtel. Verder is in het verleden ook al meerdere malen uitgesproken dat het bevoegd gezag bij handhaving uit moet gaan van de onderliggende vergunning(en), zolang de nieuwe revisievergunning niet zowel onherroepelijk is als in werking getreden.2 1
2
De gemeente Uden verleende in januari 2004 voor een varkenshouderij een revisievergunning. Hierbij is zij voor de stankbeoordeling uitgegaan van de revisievergunning uit 1995, en niet van de later verleende revisievergunning uit 1997, aangezien die laatste vergunning volgens de gemeente door het ontbreken van de benodigde bouwvergunning niet in werking is getreden. Volgens de Afdeling zijn verweerders er hier terecht vanuit gegaan dat de revisievergunning uit 1995 nog onverkort gold. De Afdeling geeft hierbij aan dat uit het systeem van de Wm volgt dat een onderliggende vergunning pas vervalt, wanneer de revisievergunning zowel onherroepelijk is geworden als in werking is getreden. Zie 200307314/1 en /2 van 24 december 2004 Uden, 200106376/2 van 10 juli 2002 Beemster, 200100740/1 van 16 maart 2001 AB 2001/182.
Ja, ook met biobrandstoffen moet zuinig worden omgegaan. Het Besluit voorzieningen en installaties schrijft voor warmtekrachtinstallaties een minimum energetisch rendement voor van zestig procent, maar installaties waarin bio-olie of biogas wordt toegepast vallen niet onder de werkingssfeer van dit besluit. Voor dit soort installaties moet het bevoegd gezag dus voorschriften vastleggen in een vergunning, en daarbij wordt vaak aangesloten bij het genoemde besluit. Omdat de CO2 die vrijkomt bij de verbranding van biobrandstoffen kort daarvoor (door de planten uit die brandstof) uit de atmosfeer is opgenomen, leidt dit niet tot een toename van het broeikaseffect, in tegenstelling tot verbranding van fossiele brandstoffen. Om die reden vinden sommigen dat er geen rendementseisen in de vergunning hoeven te worden vastgelegd. Maar op grond van de Wet milieubeheer moet een vergunning voorschriften bevatten voor een zuinig gebruik van energie, en dat geldt ook voor de inzet van biobrandstoffen. Bij een optimale inzet van deze brandstoffen wordt het gebruik van fos-
siele brandstoffen elders immers verder verminderd. Daarom moet ook bij de inzet van biobrandstoffen toepassing van stand der techniek resulteren in een zo hoog mogelijk rendement. In het kader van de EIA-regeling (regeling voor energie-investeringsaftrek) gelden voor diverse typen installaties met biomassa als brandstof minimale rendementen om voor de regeling in aanmerking te komen. VROM is van mening dat in de Wmvergunning de rendementen uit de EIA-regeling als ondergrens kunnen worden opgenomen. Op grond van lokale omstandigheden (zoals gunstige afzetmogelijkheden voor restwarmte) zouden deze eisen aangescherpt kunnen worden. Als biobrandstoffen worden ingezet in inrichtingen die deelnemen aan de CO2-emissiehandel, kunnen geen rendementseisen worden opgelegd (zie InfoMil Nieuws 36, p. 6). Verder geldt dat voor biomassastromen die onder het BVAemissieregime vallen (de zogenaamde gele-lijststromen), de emissie-eisen voor stikstofoxiden mede afhankelijk zijn van het rendement.
6
April 2005
InfoMil Nieuws 37
ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN
EXTERNE VEILIGHEID
➥ B E L E I D B O V E N G R O N D S E H O O G S PA N N I N G S L I J N E N
➥ U R G E N T E S A N E R I N G L P G - TA N K S TAT I O N S
Wat zijn de laatste ontwikkelingen in het beleid rond bovengrondse hoogspanningslijnen?
Het vulpunt van een (bestaand) LPG-tankstation met een doorzet kleiner dan 1500 m3 per jaar is verplaatst, waardoor de afstand tot een kwetsbaar object is toegenomen van 20 meter naar 30 meter. Geldt dan nog de eis tot urgente sanering binnen drie jaar?
(foto: Hollandse Hoogte)
Bovengrondse hoogspanningslijnen is een van de onderwerpen waarvoor staatssecretaris Van Geel de afwegingsmethodiek ‘nuchter omgaan met risico’s’ heeft ontwikkeld. Daarin staat dat nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van hoogspanningslijnen zoveel mogelijk moeten worden vermeden. Rijksoverheid, provincies, gemeenten, beheerders van de lijnen en burgers hebben overlegd over een praktische uitvoering van dit beleid; in december 2004 heeft staatssecretaris Van Geel de Kamer per brief geïnformeerd over de resultaten van het overleg en de conclusies die hij daaraan verbindt. In zijn brief stelt Van Geel dat hij gemeenten, provincies en EnergieNed (de brancheorganisatie van beheerders van hoogspanningslijnen) zal adviseren om te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij voor gevoelige bestemmingen de referentiewaarde van 0,4 microtesla wordt overschreden. Bij nieuwe situaties gaat het om nieuwe bestemmingsplannen, wijzigingen van bestaande bestemmingsplannen, plaatsing van nieuwe hoogspannings-
lijnen en wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches. Gemeenten en provincies kunnen in hun ruimtelijke plannen zones rondom bovengrondse hoogspanningslijnen opnemen. Om dat goed mogelijk te maken wordt samen met EnergieNed een atlas gemaakt waarin de bestaande lijnen met indicatieve zones zijn opgenomen en wordt een eenduidige rekenmethodiek voor het bepalen van de zone ontwikkeld. Vanwege de onzekerheden of de magneetvelden wel de oorzaak zijn van het ontstaan van leukemie en de grote maatschappelijke gevolgen van het nemen van beperkende maatregelen, is het advies voor bestaande situaties om geen maatregelen te nemen. Ten slotte komt er ook extra aandacht voor de communicatie, die recht moet doen aan de informatiebehoefte en gevoelens bij het publiek. Naar verwachting zal het advies aan gemeenten, provincies en EnergieNed nog voor deze zomer uitgaan. ➥ De brief van de staatssecretaris en meer achtergrondinformatie: www.infomil.nl/nieuwslinks
Nee, in dat geval is de afstand tot het kwetsbare object groter dan 25 meter en bevindt het kwetsbare object zich niet meer binnen de 10-5-contour voor het plaatsgebonden risico. Wel wordt met 30 meter nog niet voldaan aan de 10-6-contour, wat uiterlijk per 1-1-2010 wel het geval moet zijn. Er is onderzoek gedaan naar de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico voor bestaande LPG-tankstations, en naar aanleiding van dat onderzoek vindt nog overleg plaats. Dat moet er uiteindelijk toe leiden dat de saneringsafstand voor de 10-6-contour voor bestaande LPG-tankstations wordt vastgelegd. Voor nieuwe LPG-tankstations gelden op dit moment voor de 10-6-contour afstandseisen van 45 meter (bij een doorzet tot max. 1000 m3 per jaar) en 110 meter (bij een doorzet van max. 1500 m3 per jaar; is de
doorzet groter dan 1500 m3, dan moet een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) worden gemaakt). Zie ook de Regeling externe veiligheid inrichtingen, waar in bijlage 1 twee tabellen zijn opgenomen met afstandseisen voor LPG-tankstations. Verplaatsing van een vulpunt is alleen een optie als daarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: • de risico’s voor kwetsbare objecten binnen de 10-6contour nemen niet toe • er komen door de verplaatsing geen nieuwe kwetsbare objecten bij binnen de 10-6-contour. Daarnaast kan een stijging of overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico een reden zijn voor het bevoegd gezag om voor de verplaatsing geen vergunning te verlenen.
LUCHT
➥ REDUCTIEPROGRAMMA OPLOSMIDDELENBESLUIT Een bedrijf wil aan het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOSrichtlijn milieubeheer voldoen door een reductieprogramma te volgen, op basis van de vastestofregeling uit Bijlage IIB van het besluit. Uit een berekening blijkt dat de emissiebeperking door het uitvoeren van die regeling geringer is dan bij toepassing van de emissiegrenswaarden. Mag het bevoegd gezag in dit geval eisen dat het bedrijf alsnog aan de emissiegrenswaarden voldoet? Nee. Wie een inrichting drijft, mag volgens artikel 3, eerste lid van het Oplosmiddelenbesluit zelf kiezen of hij uitvoering geeft aan onderdeel a of b van dat artikellid. Kiest hij voor onderdeel b, dan wordt met de uitvoering van de vastestofregeling aan artikel 3, eerste lid voldaan. Volgens artikel 3 lid 1, in samenhang met Bijlage IIB onder 1, is het reductieprogramma in beginsel bedoeld om de exploitant de mogelijkheid te bieden de emissie op een andere manier evenveel te beperken als door de toepassing van emissiegrenswaarden zou gebeuren.
Voor de praktische uitvoering van dit beginsel is de vastestofregeling opgenomen. Uit de laatste alinea van Bijlage IIB (2.ii.d) blijkt dat aan de eisen wordt voldaan als de feitelijke emissie van oplosmiddelen, bepaald aan de hand van de oplosmiddelenboekhouding, kleiner dan of gelijk aan de beoogde emissie is. In dit geval zijn de emissiegrenswaarden dus niet meer van toepassing. De vastestofregeling is rechtstreeks overgenomen uit de EGVOS-richtlijn (1999/13/EG).
7
April 2005
InfoMil Nieuws 37
WA T E R
➥ O N G E Z U I V E R D H U I S H O U D E L I J K A F VA L WAT E R Is het nog toegestaan om ongezuiverd huishoudelijk rioolwater in de bodem of op het oppervlaktewater te lozen? Nee, sinds 1 januari 2005 is het verboden om ongezuiverd huishoudelijk afvalwater te lozen, op grond van het Lozingenbesluit bodembescherming en het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Omdat de sanering van ongezuiverde bronnen nog niet volledig is uitgevoerd, kunnen er plaatselijk nog wel ongezuiverde lozingen plaatsvinden: als de gemeente nog geen goedgekeurd rioleringsplan heeft, kun je nog niet op individueel niveau handhaven (van particulieren kun je immers geen maatregelen verwachten als daar later misschien alsnog riolering wordt aangelegd). Ligt er wel een goedgekeurd plan, dan kan er tegen ongezuiverde lozingen worden opgetreden. Eind 2004 heeft VROM de Handreiking afvalwater buitengebied uitgebracht. Deze publicatie heeft geleid tot allerlei reacties van mensen die
veronderstellen dat het verbod op ongezuiverde lozingen is uitgesteld of zelfs opgeheven. Dat is echter onjuist. VROM is daarover in de handreiking duidelijk. Ook mondeling is staatssecretaris Van Geel hierover duidelijk geweest: “de handreiking is geen vrijbrief om de sanering op de lange baan te schuiven”. VROM erkent dat de volledige sanering op 1 januari 2005 nog niet was afgerond. In de praktijk blijken er door het land grote verschillen te bestaan: in sommige provincies zijn vrijwel alle ongezuiverde lozingen gesaneerd, in andere komen nog veel ongezuiverde lozingen voor. Deze verschillen worden onder meer veroorzaakt door gebrekkige besluitvorming, verschillen in aanpak, discussies over kosten en het verdelen daarvan, en onduidelijkheid over te treffen maatregelen (IBA, septic tank). VROM verwacht per 1 januari 2005 van alle gemeenten volstrekte duidelijkheid over de termijnen waarbinnen de sanering wordt uitgevoerd; gemeenten hebben hiervoor intussen vijftien jaar de tijd gehad. Het door de gemeenten opgestelde rioleringsplan moest per 1 januari zijn goedgekeurd of in ieder geval zijn ingediend. De VROMinspectie bezoekt dit voorjaar alle gemeenten om te kijken of de gemeenten aan deze verplichting hebben voldaan.
➥ BESLUIT MER EN GOLFBANEN Ik heb gehoord dat het Besluit milieueffectrapportage is gewijzigd. Heeft dat gevolgen voor golfbanen? Ja. Het Besluit milieueffectrapportage 1994 is onlangs gewijzigd, en die wijziging heeft onder meer betrekking op golfbanen1. Voorafgaand aan de wijziging gold voor een golfbaan dat gronden met een ‘zuivere’ agrarische bestemming waren uitgezonderd van de m.e.r.-(beoordelings)plicht. Deze uitzondering is nu komen te vervallen. Verder is het aantal holes van de golfbaan niet meer van belang. Vanaf 8 februari 2005 is alleen de oppervlakte van de golfbaan nog relevant. Verder moet nog bekeken worden of het tot golfbaan in te richten gebied een gevoelig gebied is of niet. Voor deze gebieden gelden namelijk kleinere oppervlaktes als grens voor de m.e.r.- en m.e.r.-beoordelingsplicht, namelijk 20, respectievelijk 10 hectare voor gevoelig gebied, in plaats van 50, respectievelijk 25 hectare voor andere gronden. Een tweede punt van aandacht bij een golfbaan is de uitbreiding van de soorten besluiten2 die een m.e.r.-(beoordelings)plicht hebben. Die (beoordelings-)plicht geldt nu ook bij het vaststellen van het reconstructie-
plan, zoals bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, of de uitwerking van zo’n plan, zoals bedoeld in artikel 18 van dezelfde wet. Tot slot wijzen we u nog op de overgangsbepalingen. Vanaf 8 februari 2005 geldt het oude recht alleen nog voor situaties waarin voor een golfbaan: • reeds een m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd, waarbij het bevoegd gezag heeft besloten dat er geen MER nodig is en dit ook bekend heeft gemaakt • het bevoegd gezag een aanvraag voor wijziging van het bestemmingsplan in behandeling heeft genomen, waarvoor volgens het oude recht geen (nieuw) MER hoeft te worden gemaakt • het bevoegd gezag bekend heeft gemaakt dat er een (voor)ontwerp van een wijziging van het bestemmingsplan ter inzage ligt.
Heeft u een vraag voor de helpdesk?
Ook in de kennisbank op de site staan
Bel dan op werkdagen, tussen 9 en
Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl.
veel vragen en antwoorden. U kunt de
12 uur. U kunt uw vraag ook digitaal
Onder de aandachtsgebieden vindt u
kennisbank op een eenvoudige manier
stellen: gebruik het registratieformulier
veel gestelde vragen, het laatste
doorzoeken.
op onze site. We doen ons best om
nieuws, actuele ontwikkelingen en veel
Wilt u uw vraag toch voorleggen aan
uw vraag binnen twee werkdagen
achtergrondinformatie.
een van onze deskundigen?
te beantwoorden.
(foto: Tineke Dijkstra)
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00–12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
(foto: Hollandse Hoogte)
MER
1
2
Besluit van 23 december 2004 tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage 1994 (aanpassing aan wet- en regelgeving en overige wijzigingen) Staatsblad 2005, no. 7. Tot nu toe gold die plicht alleen voor het ruimtelijke plan dat als eerste in de mogelijke aanleg voorziet of het landinrichtingsplan bedoeld in artikel 81 eerste lid van de landinrichtingswet.
8
InfoMil Nieuws 37
LUCHT
Emissierechten te koop In februari opende de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) het Register CO2 Emissiehandel. Daarin zijn rekeningen opgenomen van inrichtingen, organisaties en personen waarop de saldi van CO2-emissierechten worden bijgehouden. evenveel inleveren als het heeft geëmitteerd. Europese lidstaten zullen een deel van deze Kyoto-units omzetten in Europese emissierechten en deze verdelen onder de bedrijven die meedoen aan het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten.
Registratie en handel
(foto: InfoMil)
Op 16 februari 2005 is het Kyoto-protocol officieel in werking getreden. Nederland heeft daarin toegezegd om in de periode 2008 tot 2012 jaarlijks 6% minder broeikasgassen te emitteren dan in 1990. Aan het begin van die periode krijgt ieder deelnemend land op basis van de doelstelling zogeheten Kyoto-units toebedeeld, en aan het eind van de periode moet het daarvan
Op 1 januari 2005 is het Europese emissiehandelsysteem officieel van start gegaan. Om hieraan te kunnen deelnemen moet elke lidstaat een door de Europese Commissie goedgekeurd register hebben. Begin maart was dit in Nederland, Denemarken en Finland het geval. Andere landen volgen naar verwachting spoedig. Gebruikers van het register kunnen on line hun rekening beheren, vergelijkbaar met internetbankieren. Voor elke inrichting die onder het systeem van CO2-emissiehandel valt, is er een ‘exploitanttegoedrekening’ in het register. Hierop krijgt de inrichting jaarlijks een toegewezen hoeveelheid rechten om CO2 te emitteren. Afhankelijk van de CO2-uitstoot gedurende het jaar kan de inrichting vervolgens een deel van deze rechten verkopen of moet ze bijkopen om aan haar verplichtingen te voldoen. De CO2uitstoot wordt bepaald door de inrichting en gecontroleerd door de NEa. Organisaties en personen kunnen ook een rekening in het register openen. Op deze persoonstegoedrekening worden geen rechten gestort, omdat geen sprake is van CO2emissies. Wel kunnen zij rechten kopen van
April 2005
inrichtingen of van elkaar. Deze rechten kunnen zij vervolgens gebruiken voor handel, of ze definitief aan het systeem onttrekken, om de totale Europese uitstoot te verlagen. Alle registers zijn op elkaar aangesloten via een centraal digitaal transactielogboek in Brussel, het CITL. Transacties tussen of binnen registers worden hier automatisch gecontroleerd en kunnen pas na goedkeuring worden uitgevoerd. Via het CITL kunnen dus ook transacties plaatsvinden tussen rekeningen uit verschillende landen.
NO x -emissiehandel
Op 1 juni 2005 begint Nederland als eerste in Europa een NOx-emissiehandelsysteem. Het register voor NOx-emissierechten wordt ook bij de NEa ondergebracht. Bij de NOxemissiehandel kunnen organisaties en personen geen rekening openen, dus alleen inrichtingen kunnen emissierechten bezitten.
Praktische informatie Alle deelnemende inrichtingen kunnen hun exploitanttegoedrekening in het Register CO2 Emissiehandel beheren via de site www.nederlandse-emissieautoriteit.nl. Ook kan daar een persoonstegoedrekening worden aangevraagd. Voor het openen en beheren van een persoonstegoedrekening brengt de NEa jaarlijks 50 euro in rekening. Vragen over de registratie van emissierechten kunt u op werkdagen van 9.00–12.00 uur stellen aan de Helpdesk Registratie Emissiehandel, (070) 339 52 50. Of mail naar
[email protected]. Voor vragen over wet- en regelgeving rond CO2- en NOx-emissiehandel en over de monitoring van deze emissies kunt u terecht bij de InfoMil-helpdesk. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
NER
MIA/Vamil-regeling uitgebreid Op grond van de uitgebreide MIA/Vamil Milieulijst kunnen bedrijven ook in 2005 belastingvoordeel halen met maatregelen die verder gaan dan de NeR-eisen. Met de MIA/Vamil-subsidie stimuleert het ministerie van VROM de toepassing van de beste maatregelen tegen luchtverontreiniging. MIA staat voor milieu-investeringsaftrek, Vamil (tegenwoordig) voor willekeurige afschrijving milieu-investeringen. Op www.vrom.nl vindt u alles in het dossier MIA/Vamil. De regeling is een steuntje in de rug voor bedrijven die emissiebeperkende maatregelen nemen die aanmerkelijk beter presteren
dan de stand der techniek zoals die is vastgelegd in de NeR. Het kan voor vergunningverleners nuttig zijn om ondernemers te wijzen op de voordelen van de regeling. Bij een discussie over de toepasbaarheid van milieumaatregelen kan fiscale stimulering net doorslaggevend zijn.
Ook prestatiegericht Op de Milieulijst staan de maatregelen die in aanmerking komen voor belastingvoor-
deel. Aan de lijst zijn omschrijvingen toegevoegd waarbij het niet gaat om een type techniek, maar om een bepaalde prestatie. Voor luchtemissie komt dat neer op een ruim lagere uitstoot dan de algemene eisen in de NeR vragen. Concreet geldt het fiscale voordeel nu ook voor het toepassen van apparatuur om de emissie van vluchtige organische stoffen te verminderen tot onder een niveau van 70% van de concentratie-eisen in de NeR (code A 3000). In aanmerking komen ook bronafzuiging van kleine stofbronnen en stoffilters in situaties waarop de NeR-eis niet direct van toepassing is (code A 4080). ■
9
InfoMil Nieuws 37
April 2005
VOS
Intrekking Besluit vluchtige organische stoffen Wms Het kabinet wil het Besluit vluchtige organische stoffen Wet milieugevaarlijke stoffen (VOS-besluit) intrekken. Daarmee komt een eind aan de opleidingseisen voor spuiters en de typekeuring voor hoogrendement spuitapparatuur. Andere eisen blijven bestaan, zoals die voor het gebruik van hoogrendement spuitapparatuur. Het ontwerp-besluit tot intrekking van het VOS-besluit Wms is gepubliceerd in de Staatscourant (17 januari 2005). Als het besluit wordt ingetrokken, betekent dat ook het einde van vijf regelingen: • Regeling keuring spuitapparatuur Wet milieugevaarlijke stoffen • Regeling typegoedkeuring Besluit vluchtige organische stoffen Wms 2000 • Regeling erkenning en examinering Besluit vluchtige organische stoffen Wms 2000 • Reglement beroepscommissie Besluit vluchtige organische stoffen Wms 2000 • Examenreglement Besluit vluchtige organische stoffen Wms 2000 (zie voor de onderliggende regelingen nieuwslinks).
Deze veranderingen maken dus een eind aan de verplichte opleiding van spuiters en de typekeuring voor hoogrendement spuitapparatuur. Inmiddels is de emissie van VOS bij de bron (verf of lak) aangepakt door twee Europese richtlijnen (EG-VOSrichtlijn (1999/13/EG) en EG-richtlijn verfproducten (2004/42/EG)); dat maakt het effect van de maatregelen uit het VOSbesluit veel minder effectief dan voorheen. Het maximale VOS-gehalte van verf voor houten binnentrappen is geregeld in de Arbeidsomstandighedenregeling (art. 4.32g). De intrekking van het VOS-besluit Wms heeft geen invloed op de eisen (zoals emissiegrenswaarden en een oplosmiddelenboekhouding) die het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer en diverse 8.40-amvb’s stellen.
(foto: Rinie Bleeker)
Nog niet definitief Het kan nog wel even duren voordat de intrekking van het besluit een feit is. Na de publicatie in de Staatscourant heeft iedereen vier weken de gelegenheid gehad om opmerkingen te maken; dat kan nog leiden tot wijziging. Daarna gaat het ontwerpbesluit voor advies naar de Raad van State. Publicatie van het besluit in het Staatsblad is op zijn vroegst medio 2005 te verwachten, en de inwerkingtreding is pas op vier weken na de publicatie definitief. Tot dan blijven het VOS-besluit Wms en de onderliggende regelingen ongewijzigd van kracht, en dus is handhaving mogelijk. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
LUCHT
Gemeenten serieuzer dan ooit met luchtkwaliteitsplannen Luchtkwaliteit staat hoog op de milieuagenda (zie ook p. 2 en 3). Op 3 maart werd op een symposium in Utrecht het Nationale Luchtkwaliteitsplan gepresenteerd. Ondanks het winterse weer was de belangstelling groot. Een flink aantal gemeenten heeft zijn luchtkwaliteitsplan inmiddels opgesteld. De presentaties op het symposium over het Nationale Luchtkwaliteitsplan leerden dat het proces in een volgende fase is aangekomen: de plannen worden concreter. In de loop van 2005 moeten de effecten van maatregelen en de tijdschema’s van uitvoering duidelijk worden, met als doel in 2010 binnen de grenswaarden te blijven. Gemeenten staan niet alleen. Provincies coördineren en ondersteunen acties om lokale knelpunten op te lossen. VROM doet zijn best om generieke maatregelen in Nederland mogelijk te maken, zoals roetfilters, en bepleit internationale maatregelen. Rijkswaterstaat start pilotprojecten om knelpunten rond rijkswegen te kunnen aanpakken. InfoMil biedt (ook op locatie) ondersteuning om de concretisering van luchtkwaliteitsplannen te stimuleren.
Levendige discussie De deelnemers van het symposium gingen ’s middags in workshops of ‘verdiepingsronden’ dieper in op onderwerpen die van belang zijn voor het gemeentelijk beleid: ruimtelijke ordening, vergunningverlening, gezondheid en toekomstig lokaal beleid. Aan de hand van stellingen uit de workshops werd een levendige plenaire discussie gevoerd. Een paar opvallende conclusies: • Alle grotere gemeenten moeten milieuzones inrichten. Over de ondergrens van de grootte van de gemeente is geen overeenstemming. Maar niet alleen in binnensteden is verbetering nodig, juist op rijkswegen rondom steden is het effectief om schoner verkeer te hebben. • Het streven naar gezondheidswinst en het halen van de normen gaat niet per se samen. Door een fijnmaziger verkeersnet
(foto: InfoMil)
bijvoorbeeld wordt de belasting uitgesmeerd over meer mensen en zo aan een grenswaarde voldaan, maar daarmee heb je nog geen netto verbetering. • Een kleine verslechtering van het lokale milieu zou mogen, als dat op grote schaal milieuwinst oplevert. Zo is het in theorie mogelijk een maatregel te treffen die lokaal een piek veroorzaakt, maar gunstiger is voor een groter gebied. • Bundeling van verkeer op hoofdwegen kan niet zonder creatief bouwen. De ervaring van een grote gemeente leert dat particuliere investeerders hieraan willen meedoen omdat er veel belangstelling is voor woningen in de binnenstad. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
10
InfoMil Nieuws 37
LANDBOUW
IPPC en veehouderijen Op de grote varkens- en pluimveebedrijven is de IPPC-richtlijn van toepassing. Dat heeft zijn invloed op de milieuvergunningverlening.
April 2005
in de zeer recente uitspraak Leusden. In de al genoemde Oirschot-uitspraak betrok de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet alleen de BREF, maar ook het ontwerp-besluit huisvesting in de beoordeling. Voor stank is de uitspraak Zwolle interessant. Omdat het bedrijf voldeed aan de minimumafstanden voor stank was het niet nodig om extra maatregelen voor het ventilatiesysteem te eisen.
Belangrijke verontreiniging
foto: Hollandse Hoogte)
De combinatie van IPPC en veehouderij blijft de gemoederen bezig houden (zie bijvoorbeeld de helpdeskvragen in InfoMil Nieuws 30 en 36). In het kort: bedrijven vallen onder de IPPC-richtlijn als ze plaats bieden aan minstens 40.000 stuks pluimvee, 2.000 mestvarkens of 750 zeugen.
Per wanneer geldt IPPC-richtlijn? Een bestaande installatie moet uiterlijk op 30 oktober 2007 voldoen aan de eisen van de richtlijn. Die zijn meteen van toepassing op nieuwe installaties1 en op belangrijke wijzigingen van bestaande installaties. Een bestaande installatie is een ‘installatie die in bedrijf is’.2 Een belangrijke wijziging is een wijziging die ‘negatieve en significante effecten kan hebben op mens of milieu’. Nieuwe installatie De oprichting van een nieuw bedrijf boven de drempelwaarde geldt als een nieuwe installatie. De uitbreiding van een bestaand bedrijf dat al boven de drempelwaarde zit, geldt als een bestaande installatie. In de uitspraak Oirschot ging een bedrijf dat onder de drempelwaarde zat uitbreiden boven de drempel. Er was vergunning voor ruim 1.000 vleesvarkens, en er werd vergunning verleend voor ruim 4.000 stuks. De ABRvS oordeelde als volgt. “Nu eerst met de bij het bestreden besluit verleende vergunning meer dan 2.000 vleesvarkens binnen de inrichting mogen worden gehouden, is er sprake van een nieuwe installatie in de zin van de Richtlijn en bijgevolg geen sprake van een bestaande installatie in de zin van artikel 2, aanhef en onder 4, van de Richtlijn.”
Een stal die weliswaar is opgericht maar waarvoor geen vergunning aanwezig is, telt mee als nieuwe installatie. In de uitspraak Wûnseradiel was vergunning verleend voor 63.500 vleeskuikens, verdeeld over twee stallen. Stal 1 is binnen drie jaar opgericht, stal 2 pas na vijf jaar. De vergunning voor stal 2 was dus vervallen. Er werd nu vergunning verleend voor opnieuw 63.500 slachtkuikens in stal 1 en 2, en daarmee was sprake van een nieuwe installatie. Belangrijke wijziging Het uitbreiden van een bestaande installatie kan een belangrijke wijziging zijn. Als het aantal dieren wordt uitgebreid bijvoorbeeld, zeker als de ammoniakemissie en -depositie toenemen. Alle milieuaspecten moeten daarbij worden beoordeeld (zie bijvoorbeeld uitspraken in Beuningen, Hof van Twente en Zevenhuizen-Moerkapelle). Maar ook als het aantal dieren afneemt, kan sprake zijn van een belangrijke wijzing. Zie bijvoorbeeld de uitspraak Lochem, over een stal die eerder als Groenlabelstal gold en nu als traditioneel is vergund. Daar staat tegenover dat een toename van het aantal dierplaatsen er niet altijd voor zorgt dat het om een belangrijke wijziging gaat. Zie twee uitspraken in Eibergen, waarin werd uitgebreid met respectievelijk 56.000 en 31.000 kippen, en een in Losser (uitbreiding met 228 zeugen).
Beste Beschikbare Techniek Als een bedrijf onder de IPPC-richtlijn valt, wat geldt dan als Beste Beschikbare Techniek? In de uitspraak Hof van Twente nam de rechter de BREF voor intensieve veehouderijen als ijkpunt, en dat was ook het geval
Alleen in de uitspraak Hof van Twente heeft de Afdeling zich specifiek uitgesproken over de vraag of apart getoetst moet worden of de installatie een ‘belangrijke verontreiniging’ veroorzaakt. De Afdeling oordeelt: “dat artikel 3, aanhef en onder b, van de Richtlijn, voorzover op deze bepaling voor de nationale rechter al rechtstreeks een beroep kan worden gedaan, in samenhang met artikel 9, derde en vierde lid, van de Richtlijn, zo gelezen dient te worden dat, indien het vergunde stalsysteem en daarmee in feite de vergunde ammoniakemissie is gebaseerd op de beste beschikbare technieken, de verontreiniging die wordt veroorzaakt niet als een belangrijke verontreiniging als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder b, van de Richtlijn kan worden beschouwd’. Deze uitspraak lijkt niet in lijn met eerdere uitspraken (bijvoorbeeld de uitspraak in Beuningen). Het lijkt daarom te vroeg om vergaande conclusies te trekken uit deze uitspraak (nog geen vaste jurisprudentie).
Wijzigingen op stapel In 2005 wordt de Wet milieubeheer gewijzigd. Ook treedt naar verwachting in 2005 het Besluit huisvesting in werking. Beide veranderingen hebben invloed op de doorwerking van de IPPC-richtlijn in Nederland. InfoMil houdt u hiervan op de hoogte. Op onze site vindt u in de kennisbank meer informatie over de gevolgen van de IPPCrichtlijn voor veehouderijen en andere bedrijven. 1
2
De IPPC-richtlijn spreekt over ‘installatie’. Een stal (of meerdere stallen) die boven de IPPC-drempelwaarde komt, wordt hier gelijkgesteld met het begrip installatie. Artikel 2, onder 3 IPPC-richtlijn, eerste zinsnede.Daarnaast bevat dit lid in de tweede zinsnede een regeling voor situaties waarin de vergunning voor 31 oktober 1999 was verleend en die voor 31 oktober 2000 in werking zijn gesteld. De richtlijn geeft geen definitie van ‘nieuwe installatie’, wel van ‘installatie’ (artikel 2 onder 3).
➥ Op www.infomil/nieuwslinks vindt u dit artikel met alle relevante uitspraken ABRvS en de betreffende IPPC-artikelen. ■
11
InfoMil Nieuws 37
IPPC
Informatiesysteem IPPC-bedrijven via internet Gemeenten, provincies en waterschappen moeten gaan rapporteren over de vergunningen van IPPC-bedrijven. Om dat gemakkelijker te maken heeft InfoMil een nieuw informatiesysteem opgezet voor de vergunninggegevens van deze bedrijven. De IPPC-richtlijn verplicht het Wm- en het Wvo-bevoegd gezag om te rapporteren over de inhoud van de vergunningen van bedrijven die onder die richtlijn vallen. De komende rapportage, over 2003-2005, moet in 2006 klaar zijn. Waarschijnlijk brengt deze eis vooral in het begin extra werk met zich mee. Om de overheden te helpen heeft InfoMil een nieuw informatiesysteem laten bouwen. De databank maakt het voor het bevoegd gezag gemakkelijk om kennis en gegevens te delen. Het systeem bestaat uit een internetapplicatie die is gekoppeld aan het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV). Dit voorjaar komt het nieuwe systeem voor vergunninggegevens van IPPC-bedrijven on line. InfoMil organiseert hierover voorlichtingsbijeenkomsten, waarvoor alle bevoegde gezagen een uitnodiging krijgen.
Gegevens verzamelen en uitwisselen Waarover moet de verantwoordelijke overheid rapporteren? Artikel 15.3 van de IPPCrichtlijn gaat over het European Pollutant Emission Register (EPER). Eens in de drie jaar moet een land een overzicht overleggen van de belangrijkste emissies en de bronnen die daarvoor verantwoordelijk zijn. In Nederland worden deze emissiewaarden per bedrijf overgenomen uit de e-MJV’s.
Een andere verplichting is het opstellen van een rapportage over: • de emissiegrenswaarden die in Nederland gelden voor IPPC-bedrijven in Wm- en Wvo-vergunningen (artikel 16.1) • de implementatie van de richtlijn in Nederland (artikel 16.3). Om te kunnen voldoen aan de verplichtingen van deze twee artikelen is het informatiesysteem ontwikkeld.
Opzet van het systeem In het onderdeel ‘Bedrijfsgegevens’ kan het bevoegd gezag in kwestie alle gegevens invoeren en aanpassen, en elk ander bevoegd gezag kan die gegevens bekijken. Per bedrijf (naam, adres, woonplaats) worden de gegevens in drie onderdelen verdeeld: 1 IPPC-categorie (uit Bijlage I van de richtlijn): de categorieën waar het bedrijf onder valt en de categorie waartoe de kernactiviteit behoort. 2 Vergunninggegevens zoals: • het Wm- en Wvo-bevoegde gezag • de Wm- en Wvo-vergunningen die nu van toepassing zijn op het bedrijf • de periode waarin deze vergunningen van kracht zijn • in hoeverre voldoen vergunning en installatie aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT) en wanneer vindt zo nodig actualisatie plaats?
April 2005
• de emissiegrenswaarden (met eenheden, referentiecondities en monitoring) die in de vergunningen staan voor de stoffen waarover gerapporteerd moet worden 3 Gegevens van handhavingsacties en -sancties.
Toegankelijk instrument Het systeem voor de gegevens van IPPCbedrijven is een gebruiksvriendelijke internetapplicatie. Het bevoegd gezag heeft daar altijd direct toegang toe, om de meest recente informatie op te vragen of in te voeren; gegevens uitwisselen is nu heel eenvoudig. Alle ingevoerde gegevens (uit de milieujaarverslagen, de MJA’s en de vergunningen) worden centraal opgeslagen in een database bij het RIVM. Het systeem heeft ook een ‘rapportagetool’ waarmee ook ieder Wm- en Wvo bevoegd gezag alle gegevens van bedrijven, vergunningen en sancties op allerlei manieren kan sorteren, uitprinten of omzetten naar andere typen bestanden.
(foto: Tineke Dijkstra)
H A N D H AV I N G
LIM gaat handhavers anders ondersteunen Sinds 1 april is de LIM-helpdesk gesloten; het netwerk van collega’s en de provinciaal regisseurs hebben de rol van de helpdesk overgenomen. Het LIM gebruikt de vrijgekomen tijd voor ander ondersteunend werk. De LIM-helpdesk is niet langer nodig. Fred Kok, secretaris van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving: “We hebben besloten de helpdesk te sluiten omdat de handhavingsorganisaties inmiddels zoveel kennis en kunde hebben dat ze hun problemen nu vaak in eigen huis kunnen oplossen. Voor maatwerk kunnen handhavers terecht bij
collega’s, of ze kunnen de provinciale regisseur raadplegen. Bij het LIM scheelt dat natuurlijk tijd en energie. Die gebruiken we om beter en sneller te kunnen inspelen op ontvangen signalen, en bijvoorbeeld zorgen voor meer handreikingen, analyses en innovaties ter ondersteuning van de aanpak van handhaving.
De ondersteuning zullen we dus zeker op peil houden. U hoeft niet bang te zijn dat alle kennis van het LIM verloren gaat. Op de LIM-site staan vanaf 1 april de antwoorden op tenminste 65 veel gestelde vragen. Meestal zullen die afdoende zijn, of u kunt ermee verder komen bij uw collega’s. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om door te vragen bij het LIM.” Met bestuurlijk-juridische vragen over de handhaving van hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer kunt u bellen met de helpdesk van InfoMil. Vragen over de kwaliteitscriteria kunt u voorleggen aan uw provinciale regisseur. Als u vragen wilt stellen aan collega’s kunt u ook gebruik maken van het discussieplatform op www.lim-info.nl. ■
12
InfoMil Nieuws 37
April 2005
LUCHT
Bees pas eenvoudiger na 2007 Bees A en Bees B zijn de besluiten waarmee in Nederland de emissies van stookinstallaties worden gereguleerd. Ze zijn berucht om hun complexiteit: alleen specialisten kunnen goed met de besluiten uit de voeten. De besluiten stonden dan ook hoog op de prioriteitenlijst van VROM voor herijking van de regelgeving. Een projectgroep ging aan de slag, maar eenvoudiger wordt het pas vanaf 2007. De herijking van de regels moet leiden tot vermindering van administratieve lasten en eenvoudiger regelgeving. Het project herijking Bees, dat vorig jaar begon, omvat verder nog de realisatie van de Europese emissieplafonds en de afstemming van de regelgeving op de emissiehandel. Een complicerende factor daarbij is de afstemming tussen de NOx-emissiehandel en de verplichting tot het toepassen van de best beschikbare technieken op basis van de Europese IPPC-richtlijn.
Toenemende complexiteit Ondanks de moeilijke opgave boekt de projectgroep herijking Bees vorderingen. Het tijdschema loopt echter tot 2007, zodat op korte termijn geen eenvoudiger regels te verwachten zijn. Sterker nog: de complexiteit neemt de komende periode alleen maar toe, doordat op 1 juni de emissiehandel van start gaat en daarnaast op 10 maart een wijzigingsbesluit van het Bees A is gepubliceerd.
Vanuit het oogpunt van herijking was wijziging van Bees A niet wenselijk, maar de implementatieplicht van de vernieuwde Europese richtlijn voor grote stookinstallaties (LCP2001) maakte zo’n wijziging onontkoombaar. De eenvoud en leesbaarheid van Bees A zijn hierdoor zeker niet verbeterd.
Platte implementatie Met de herijking in het achterhoofd is gekozen voor een platte implementatie van de LCP2001. Dit betekent dat uitsluitend voor nieuwe installaties – waarvoor op grond van de LCP2001 strengere eisen zouden moeten gelden dan die in Bees A – de emissie-eisen in Bees A worden aangescherpt. Voor bestaande stookinstallaties van voor 1988 is gekozen voor de in de LCP2001 geboden mogelijkheid van een Nationaal Emissie Reductie Plan (NERP). Uitvoering van dat plan moet leiden tot hetzelfde emissieniveau als oplegging van de LCP2001eisen. In tegenstelling tot de oude LCP-richtlijn heeft Nederland al sinds jaar en dag
(foto: InfoMil)
een emissiebeleid voor bestaande installaties. De verwachting was dat dit beleid toereikend is om op het gewenste emissieniveau uit te komen; een inventarisatie door InfoMil heeft dat bevestigd.
Meetverplichtingen In de LCP-2001 zijn de meetverplichtingen aanzienlijk uitgebreid. Zo is de vermogens-
ASBEST
Nieuwe asbestbesluiten
certificeringsaanpak (voor asbestverwijdering en asbestinventarisatie), met als grondslag de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Eind 2004 zijn twee besluiten gepubliceerd die betrekking hebben op respectievelijk asbestverwijdering en asbesthoudende producten. Ook verscheen het landelijk beleidskader voor asbest in bodem, dat ingaat op bodembeheer en risico’s.
Productenbesluit
vervangt. Het besluit zal waarschijnlijk begin 2006 in werking treden, samen met eventuele ministeriële regelingen. In het nieuwe besluit staan ook de gewijzigde regels van het Arbeidsomstandighedenbesluit die betrekking hebben op werken met asbest. De toelichting bij het besluit bevat een opsomming van de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het huidige Asbestverwijderingsbesluit.
Zwaardere rol overheid (foto: Hollandse Hoogte)
Het ontwerp-Asbestverwijderingsbesluit 2005 is in november gepubliceerd; in de tweede helft van 2005 volgt naar verwachting de publicatie van het definitieve besluit, dat het huidige Asbestverwijderingsbesluit
De oude regels voor asbestverwijdering bleken onvoldoende waarborg te bieden voor de bescherming van mens en milieu: vooral het nalevingsgedrag en het certificatiesysteem gaven aanleiding tot herziening. Zo krijgt in het Asbestverwijderingsbesluit 2005 de overheid een grotere rol bij de
Het Productenbesluit asbest is bij Koninklijk besluit in werking getreden op 8 maart 2005, tegelijk met de Productenregeling asbest. Het Productenbesluit asbest vervangt het Warenwetbesluit asbest en het Besluit asbestvrije frictiematerialen Wms, en het bevat wijzigingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In het Productenbesluit wordt een asbestverbod opgenomen dat zowel voor bedrijven als particulieren geldt. Het besluit stelt regels aan het produceren, op de markt brengen, invoeren, in voorraad houden, verkopen, toepassen en hergebruiken van asbesthoudende producten. De regels zijn niet van toepassing op bodemverontreinigingen met asbest en asbesthoudend afval, voorzover het gaat om verwijdering door middel van verbranden of storten van asbest, maar wél op nuttige toepassing van asbesthoudende afvalstoffen. Verder bevat het besluit de rest-
13
grens voor continue metingen verlaagd van 300 naar 100 MWth. Daarnaast is een jaarlijkse verificatietest en een driejaarlijkse kalibratie van continue meetsystemen conform de EN14181 verplicht. Deze wijzigingen zijn in het wijzigingsbesluit Bees A overgenomen. Voor continue metingen worden naast de continue meetsystemen (CEMS) ook continue voorspellende meetsystemen (PEMS) toegestaan.
Verruimde bevoegdheden Een andere belangrijke wijziging van het Bees A betreft een verruiming van de bevoegdheden van de vergunningverlener. Die mag gemotiveerd soepeler eisen opnemen dan die van Bees A, bijvoorbeeld als het halen van de NOx-emissie-eisen uit Bees A zou leiden tot andere ongewenste milieueffecten (zoals een hoger brandstofverbruik of meer koolwaterstofemissie). Deze aanpak is in overeenstemming met de integrale afweging volgens de IPPC-richtlijn. Binnen het systeem van NOx-emissiehandel kunnen deze neveneffecten voorkomen worden zonder dat de emissiedoelstellingen in het gedrang komen.
InfoMil Nieuws 37
April 2005
EXTERNE VEILIGHEID
Handleiding Bevi uitgebreid met vervoer gevaarlijke stoffen In juni 2004 publiceerde InfoMil de Handleiding externe veiligheid inrichtingen op zijn website. Kort daarna verscheen de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Daarop verzochten de ministeries van VROM en V&W, IPO en VNG om een gezamenlijk document, en dat komt er: de Handleiding externe veiligheid inrichtingen wordt uitgebreid met een handleiding voor de circulaire, en verschijnt waarschijnlijk nog voor de zomer. Het is van groot belang dat de taakvelden ruimtelijke ordening, milieu, rampenbestrijding en vervoer van gevaarlijke stoffen goed op elkaar zijn afgestemd. Het doel van de uitgebreide handleiding is om ambtenaren bij gemeenten en provincies die belast zijn met taken op deze gebieden, en ook de brandweer te informeren over de werking en de gevolgen van het besluit en de circulaire. Verder geeft de handleiding praktijkvoorbeelden die de werking van het besluit verduidelijken.
Bevi Al met al wordt het er de komende twee jaar niet eenvoudiger op. Ter ondersteuning van het bevoegd gezag komt InfoMil zo spoedig mogelijk na de publicatie van het wijzigingsbesluit met een herziene Leidraad Bees A. ■
concentratienorm voor asbest, die van toepassing is op hergebruik van bulkmaterialen als puingranulaat, grond en bagger.
Protocol Eind november is de Tweede Kamer geïnformeerd over de publicatie van het Milieuhygiënisch saneringscriterium bodem, Protocol asbest . Dit protocol vormt een invulling van het nieuwe bodembeleid zoals geformuleerd in de Beleidsbrief Bodem1 en de Beleidsbrief Asbest in bodem, grond en puin(granulaat)2. Doel van dit protocol, dat als nieuw landelijk beleid wordt beschouwd, is een betere afstemming van bodembeheer en -risico’s. Als ergens een historische bodemverontreiniging met asbest boven de interventiewaarde aanwezig is, kan aan de hand van het protocol worden bepaald of er sprake is van onacceptabele risico’s. 1
2
Beleidsbrief bodem (TK 24 december 2003, 28 663 en 28 199, nr. 13). Beleidsbrief asbest in bodem, grond en puin(granulaat) (TK 3 maart 2004, 28 663 en 28 199, nr. 15).
➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) trad op 27 oktober 2004 in werking. Daarmee zijn de risiconormen voor externe veiligheid bij bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het doel van het besluit is om (groepen en individuele) burgers een minimumniveau van bescherming te geven tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarom verplicht het besluit de bevoegde gezagen Wm en Wro – in casu de gemeenten en provincies – om bepaalde afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Ook legt het besluit beperkingen op aan het totale aantal mensen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen. Ook moet de brandweer om advies worden gevraagd.
(foto: TrafficLinq)
De normen in het besluit en de circulaire zijn niet effectgericht, maar gebaseerd op kansberekening. De normen geven alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden; gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn in de normen niet meegenomen.
Groepsrisico Zowel het Bevi als de circulaire bevatten geen harde norm voor het groepsrisico. Er is gekozen voor een oriëntatiewaarde, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht. In het besluit is een voorschrift opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag inzicht moet verschaffen in de actuele hoogte van het groepsrisico en het effect op het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen of risicovolle activiteiten.
Circulaire risiconormering Met de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Staatscourant, 4 augustus 2004) maakt het Rijk zijn beleid bekend rond de afweging van veiligheidsbelangen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten, provincies en beheerders van infrastructuur krijgen het verzoek om bij hun besluitvorming de veiligheidsbelangen af te wegen in overeenstemming met deze circulaire. Het gaat daarbij zowel om vervoersbesluiten als om omgevingsbesluiten.
Voorlichtingsbijeenkomsten In het eerste halfjaar van 2005 organiseert VROM voorlichtingsbijeenkomsten over het Bevi voor provincies en gemeenten. Op de bijeenkomsten zijn er ’s morgens presentaties en ’s middags workshops; InfoMil leidt een van deze workshops. Meer informatie vindt u op de website van VROM. Verder organiseert InfoMil in het voorjaar bij zes provincies IPO-themabijeenkomsten voor (milieu)handhavers, onder meer over het Bevi en de PGS15. Over de circulaire geeft InfoMil geen aparte voorlichting. ■
14
InfoMil Nieuws 37
BODEM
April 2005
Beleidsadvisering
Bodem+ en InfoMil onder hetzelfde dak In het vorige nummer van InfoMil Nieuws heeft u kunnen lezen dat bij SenterNovem, de organisatie waartoe InfoMil behoort, twee nieuwe onderdelen zijn ondergebracht: Uitvoering Afvalbeheer en Bodem+. Hier gaan we in op de taken van Bodem+ en de samenwerking met InfoMil.
Op aandringen van de decentrale overheden geeft het ministerie van VROM voor 2005 prioriteit aan vier zaken: • de huidige regelgeving rond grond en bagger herzien • consistentie brengen in de instrumenten voor bodembeheer op het gebied van normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling • aanpassing van het Bouwstoffenbesluit • ontwikkeling van een saneringsdoelstelling en saneringscriteria. Wat betreft het laatste: op basis van het saneringscriterium moet het duidelijk zijn waar sanering om milieuhygiënische redenen nodig is. Bepalend voor de saneringsdoelstelling van een project zijn de bodemkwaliteitsambities van het bevoegd gezag, het beoogd gebruik van de te saneren locatie en de risico’s van de verontreiniging. Bodem+ gaat het ministerie adviseren over beleidsvernieuwing. Daarbij zal de organisatie gebruik maken van de praktijkervaringen die ze heeft opgedaan door het contact met de lokale overheden, SIKB en SKB.
Ambitie Bodem+
(foto: Hollandse Hoogte)
Binnen het bodembeleid verschuiven nogal wat taken. Bodem+ heeft een aantal taken overgenomen van anderen. Zo moet u sinds 1 januari bij Bodem+ zijn voor een verklaring van niet-reinigbaarheid voor grond of baggerspecie; vroeger gaf het Service Centrum Grond (SCG) deze verklaringen af. Bodem+ beoordeelt ook de meerjarenprogramma’s Wbb en ISV en voert de voortgangsgesprekken over de meerjarenprogramma’s. De bodemsaneringbudgetten blijven bij VROM, maar Bodem+ bereidt de besluitvorming voor. Taken in het kader van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) en de evaluatie van de NRB zijn verschoven van InfoMil naar Bodem+.
Ondersteuning van lokale overheden Op bodemgebied is decentralisatie en overheveling van taken in volle gang: twaalf provincies en dertig gemeenten worden als bevoegd gezag belast met het toezicht op bodemsanering. Ook de beleidsvernieuwing die is aangekondigd in de bodembeleidsbrief van december 2003 en die nu in gang is gezet betekent een toename van de taken van de lokale overheden. Bodem+
gaat de decentrale overheden in hun nieuwe rol bijstaan met kennis en informatie: ze kunnen met vragen terecht bij de helpdesk van InfoMil, daarnaast ondersteunt Bodem+ projecten die een voorbeeldfunctie kunnen hebben. Waar nodig brengt Bodem+ overheden met elkaar in contact. Bodem+ ondersteunt de lokale overheden bij de inzet van het bevelsinstrumentarium. Voor de benodigde kennis op dat gebied zal Bodem+ nauw samenwerken met de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB), de Stichting Kennisontwikkeling en Kennisoverdracht Bodem (SKB) en het ministerie van VROM. Ook gaat Bodem+ meewerken aan het ontwikkelen van instrumenten, zoals K-soil (het computerprogramma dat het brede spectrum aan verwerkingsmogelijkheden voor grond aangeeft, op basis van de fysische en chemische samenstelling van de grond), het Beslissingsondersteunend model Hergebruiksinstrumentarium Grond (BHG) en een webversie van de Richtlijn Bodembeheer (voorheen het Handboek bodemsaneringstechnieken).
Bodem+ is een nieuw initiatief in een beleidsveld in ontwikkeling. Met de bodembeleidsbrief is de richting van het bodembeleid veranderd van bodemkwaliteit naar duurzaam bodemgebruik. Door daarop in te spelen moet Bodem+ de komende jaren zijn positie waarmaken, als gids voor zowel de decentrale overheden die de uitvoeringspraktijk in hun takenpakket hebben als voor het ministerie dat de politieke verantwoordelijkheid draagt. Bodem+ wil de uitvoeringspraktijk versterken en de uitvoerbaarheid van het bodembeleid waarborgen.
Samenwerking met InfoMil De taken van Bodem+ hebben duidelijk raakvlakken met het werk van InfoMil. Zo gaven InfoMil en SCG (één van de organisaties waaruit Bodem+ is voortgekomen) in het verleden samen workshops in het kader van de HUM-grondstromen. Voor vragen over bodemregelgeving kunt u terecht bij de helpdesk van InfoMil, voor het beantwoorden van de vragen maakt InfoMil gebruik van de deskundigen bij Bodem+. Informatie over de NRB kunt u nog steeds vinden bij InfoMil; nieuwe ontwikkelingen vindt u bij Bodem+. De websites zijn aan elkaar gekoppeld. ➥ Bodem+ secretariaat (070) 373 51 23 www.senternovem.nl/bodemplus ➥ InfoMil helpdesk (070) 373 55 75 ■
www.infomil.nl
15
InfoMil Nieuws 37
FO-Industrie
Uitvoering convenanten tot en met 2010 Vorig jaar maakte VROM de balans op na ruim tien jaar Doelgroepbeleid Milieu en Industrie (DMI). In een brief aan de Tweede Kamer schreef staatssecretaris Van Geel dat de uitvoering van het DMI naar wens verloopt. In hun position papers zijn IPO en VNG het daar grotendeels mee eens. Grootschalige wijzigingen worden dan ook niet verwacht. Met bedrijfstakken waar de taakstellingen voor een groot deel zijn gehaald worden afspraken gemaakt om aanvullende onderwerpen toe te voegen en nieuwe regelgeving in te passen. Hoe geven bedrijven en bevoegd gezag hieraan tot en met 2010 vorm?
April 2005
installaties van IPPC-bedrijven aan de richtlijn moeten voldoen. Nieuw en nog relatief onbekend is de Vogel- en habitatrichtlijn. Bedrijven die in de buurt van een gebied liggen dat valt onder deze richtlijn, kunnen in het BMP opnemen welke consequenties de richtlijn heeft voor de toekomstige ontwikkelingen. Op dit moment is nog niet duidelijk wat voor bedrijven de gevolgen zijn van een aantal wetten en richtlijnen, zoals de Kaderrichtlijn water en het Besluit luchtkwaliteit. Bij bedrijfstakken waar dit kan gaan spelen zijn hierover procesafspraken gemaakt.
BMP blijft zinvol De bedrijfstakken die al een eind op streek zijn met de uitvoering van de convenanten, staan aan het begin van een nieuw traject. Het bedrijfsmilieuplan blijft voor bedrijven en bevoegd gezag het instrument om milieumaatregelen te beschrijven. De zuivelindustrie heeft naast een plan op concernniveau het energie- en milieudeel geïntegreerd tot één plan: het BEMP (zie InfoMil Nieuws 36), maar ook voor de bedrijfstakken papier, chemie en basismetaal staat een nieuwe BMP-ronde voor de deur. Papier is daarmee al begonnen.
Invulling op maat De drie genoemde sectoren hebben gekozen voor een invulling op maat tot en met 2010. Het karakter van het BMP is daarmee veranderd. Eerder was het een plan waarin (het halen van) een serie taakstellingen voorop stond. Nu biedt het plan – naast het opnemen van thema’s rond nog niet gerealiseerde taakstellingen – ook ruimte voor integratie met nieuwe wet- en regelgeving en aanvullende onderwerpen. Zo ontstaat een document dat kan dienen als spoorboekje voor bedrijven en bevoegd gezag. Beiden zien voordelen in deze integrale benadering. Het lag voor de hand nieuwe regels die in de vergunning moeten worden ingepast (zoals IPPC, emissiehandel, Besluit luchtkwaliteit, VOS-meetprotocollen en Kaderrichtlijn Water) in het integrale plan op te nemen.
Voordelen BMP Een BMP waarin een breed spectrum aan milieuonderwerpen wordt meegenomen is niet alleen prettig voor het bedrijf; ook voor het bevoegd gezag biedt zo’n integrale benadering voordelen. De kennis van de bedrijfsprocessen bijvoorbeeld ligt voor een
belangrijk deel bij de bedrijven. Zeker bij grotere, gecompliceerde bedrijven kan het bevoegd gezag hiervan profiteren. Door het bedrijf in het BMP al te laten aangeven waar mogelijkheden liggen, kan het bevoegd gezag tijd besparen. Bovendien maakt een integraal BMP een betere afweging mogelijk tussen de verschillende maatregelen, bijvoorbeeld die voor milieu en energie. Omdat in speciale bijeenkomsten voor de betrokken partijen de handreiking voor het opstellen en beoordelen van het BMP wordt toegelicht, is er weinig ruimte voor interpretatieverschillen en neemt de eenduidigheid van de uitvoering toe.
Aanvullende onderwerpen De chemie heeft als eerste bedrijfstak ervaring opgedaan met aanvullende onderwerpen. Het BMP-3 heeft in die sector geleid tot honderden projecten over duurzaam ondernemen, en blijkt dus een prima stimulans voor dit soort projecten (zie grafiek). In de vierde BMP-ronde zal het eerder uitgestippelde pad dan ook worden vervolgd. Ook papier en basismetaal besteden in hun nieuwe BMP-ronde aandacht aan nieuwe regelgeving en aanvullende onderwerpen. De aanpak is bij de drie bedrijfstakken op hoofdlijnen hetzelfde, maar de invulling per onderwerp verschilt.
De nieuwe initiatieven bij de genoemde bedrijfstakken tonen aan dat het BMPspoor nog steeds volwaardig kan worden ingevuld. Juist door het integrale karakter bieden de nieuwe BMP’s bedrijven en bevoegd gezag voordelen, zoals tijdwinst, het delen van kennis en zorgvuldige afweging van maatregelen. Daarnaast is de start van een nieuw BMP voor beide partijen een zeer geschikt moment om meerdere jaren vooruit te kijken.
Duurzaam ondernemen in de chemie In de sector chemie zijn 460 projecten rond duurzaam ondernemen uitgevoerd of in uitvoering; 71% daarvan blijkt in het kader van het BMP-3 te zijn opgestart. Het BMP is dus een goed instrument om dit soort projecten van de grond te krijgen. De grafiek laat zien in welk kader de genoemde 460 projecten van start zijn gegaan.
Overig 20%
MJA-II 5%
Benchmarking 4%
IPPC en habitatrichtlijn Papier, chemie en basismetaal hebben IPPC in de handreiking BMP opgenomen. De individuele bedrijven wordt gevraagd aan te geven of zij voldoen aan BBT en de BREFs. Bedrijven toetsen de bedrijfsvoering aan de vereisten uit de BREF; onderwerpen waaraan nog niet wordt voldaan, krijgen een plek in het BMP en worden uitgevoerd voor 31 oktober 2007, de datum waarop de
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil-helpdesk (070) 373 55 75.
➥ Meer informatie over de verschillende bedrijfstakken vindt u op www.fo-industrie.nl. ■
BMP-3 71%
www
Verschenen
www.vrom.nl
Op www.infomil.nl
Op de site van het ministerie van VROM vindt u onder
Aandachtsgebieden ENERGIE
Energiebesparing
meer dossiers over hoogspanningslijnen en GSM- en
Geurnorm 3.1 voor Windows
Energie in de milieuvergunning
UMTS-antennes, emissiehandel en het Actieprogramma
Met het programma Geurnorm kunt u de verspreiding
Gezondheid en Milieu. Dit meerjarenprogramma
van geur rond een mengvoederfabriek bepalen. De
Biomassa
(2002–2006) geeft aan welke extra acties in deze
nieuwe versie (3.1) is aangepast aan Windows. Het
periode in gang gezet worden om het gezondheids-
uiterlijk is nieuw, maar de berekeningen die het pro-
en milieubeleid te versterken. Het actieprogramma
gramma uitvoert zijn dezelfde als die van versie 3.0.
Met preventie naar duurzaam ondernemen
Verruimde Reikwijdte Wm
richt zich op thema’s die tot nu toe onvoldoende aandacht hebben gehad of waarop de meeste gezond-
Stoffenlijst NeR in het Engels
A F VA L P R E V E N T I E E N - S C H E I D I N G
heidswinst te behalen valt.
De stoffenlijst uit de NeR is nu ook beschikbaar in een
Preventie in de milieuvergunning
Engelstalige versie. U kiest de stof en ziet meteen in
Afvalscheiding (bedrijfsgebonden)
http://advies.overheid.nl
welke NeR-klasse de stof is ingedeeld, met de bijbeho-
Op deze site vindt u onder meer informatie over het
rende grensmassastroom en emissie-eis.
project ‘Vergunningen en bekendmakingen’ dat het ver-
VEILIGHEID EN GELUID
Externe veiligheid (o.a. PGS, Bevi, transport)
drag van Aarhus ondersteunt. Een van de doelen van
aarhus.nl wordt infomil.nl/aarhus
dit project is tijdige bekendmaking via internet van alle
De informatie van www.aarhus.nl is overgebracht naar
door overheden verstrekte vergunningen. Door te kie-
infomil.nl. Hier vindt u het Verdrag van Aarhus, de
zen voor de ontsluiting van milieuvergunningen, slaat u
Europese richtlijn 2003/4/EG ‘Toegang van het pu-
twee vliegen in één klap: u kunt invulling geven aan
bliek tot milieu-informatie’, de Nederlandse wetgeving
Aarhus en hiervoor bovendien een financiële bijdrage
die daarop betrekking heeft en meer relevante docu-
WAT E R
ontvangen van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
menten Naast een spoorboekje vindt u hier ook een
Afvalwater en bodemlozingen (niet-Wvo)
handreiking waarmee u voor uw eigen organisatie kunt
Indirecte lozingen
www.strijdigeregels.nl
nagaan welke zaken u geregeld moet hebben en op
Zwembaden (Whvbz)
De overheid wil een einde maken aan strijdige regels en
welke wijze dat zou kunnen.
eisen, en met name in die gevallen waar ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf worden getroffen. In
Nieuwe meldingsformulieren 8.40 amvb’s
de zomer van 2003 heeft het ministerie van Economi-
Staatssecretaris Van Geel van VROM vraagt gemeenten
sche Zaken, in samenwerking met MKB Nederland, een
en provincies om bij een melding in het kader van de
Meldpunt strijdige regels opengesteld. Dit meldpunt ont-
8.40-amvb’s zo veel mogelijk de standaard meldings-
ving achthonderd meldingen, op basis waarvan een
formulieren van InfoMil toe te passen. Dit bevordert
plan van aanpak is uitgewerkt. Op deze site vindt u een
onder meer de uniforme uitvoering van de regeling.
overzicht en conclusies.
De formulieren zijn nu digitaal beschikbaar in het printervriendelijke pdf-bestandsformaat.
Risicobeoordeling stoffen (Elektromagnetische) straling Geluid (industrielawaai)
LUCHT
Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) Emissie van vluchtige organische stoffen Luchtkwaliteit (Nieuw Nationaal Model, Stookinstallaties, NOx, SO2, BEES, Bva) Strategisch Omgaan Met Stoffen (SOMS) H A N D H AV I N G
Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM)
Agenda
Publicatie
20 april 2005 KansRijk
LUCHT
NBC, Nieuwegein KansRijk richt zich op bedrijven, overheden, kennisinstellingen en intermediairs. Partijen die belang hebben bij duurzaamheid en innovatie kunnen op 20 april informatie uitwisselen en ideeën opdoen voor nieuwe
• L44 Geluid en lucht op één spoor, aanpak van geluid en lucht door gemeenten Een folder met handvatten voor gemeenten die hun
REGELGEVING
interview in dit nummer, p. 2–3).
Vergunning op maat (Wm) Milieueffectrapportage (m.e.r.) Ontwikkelingen Wm (herijking) 8.40/8.44-amvb’s
zaamheid en innovatie.
InfoMil in het paviljoen Regelgeving en Handhaving. Zie voor meer informatie over onder meer workshopprogramma, sprekers en (pre)registratie www.senternovem.nl/kansrijk.
Aarhus Colofon InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in juni 2005. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. • Redactieadres: InfoMil, postbus 93144,
➥ De actuele agenda van InfoMil vindt u op www.infomil.nl
Bodemregelgeving (NRB, BOOT, Bsb, Wbm, Bssa, Bodemsanering)
hangende manier willen aanpakken (zie ook het
regelingen bij SenterNovem op het gebied van duur-
vingspaviljoen’ en uitgebreid workshopaanbod. U vindt
BODEM
beleid voor geluid en luchtkwaliteit op een samen-
projecten. Daarnaast krijgen ze inzicht in de kennis en
Er zijn maar liefst 14 thema’s, elk met een eigen ‘bele-
Professionalisering handhaving
OVERIGE
Bedrijfsinterne milieuzorg BBT/Alara De stand der techniek in Europees verband (EuroBAT)
2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00,
Integrated Pollution Prevention Control (IPPC)
e-mail
[email protected], www.infomil.nl
Milieu & Winst
• Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens, Jacqueline Uytdewillegen, Roselie Wijtenburg • Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) • Vormgeving: coko.nl • Foto voorzijde: Tineke Dijkstra • Druk: PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag • Oplage: 6.300 exemplaren ISSN 1570-4319
Doelgroepbeleid Internationaal Asbest Landbouw