I n f o M i l N i e u w s 31
Inhoud
Nummer 31, achtste jaargang, oktober 2003
2 3 4 7
Energie uit mest Het gezicht achter de helpdesk: Linda van Berkel Vragen aan de helpdesk NRB compleet Verschenen
8
Lucht: Minimalisatieverplichting in de NeR Amvb’s: Pilot samenwerking bedrijven en overheid
9 10
Lucht: Heel Europa ruikt hetzelfde Externe veiligheid: Registratiebesluit Amvb kwaliteitseisen begin 2004 verwacht
11
Landbouw: Alara en de Wav Besluit glastuinbouw eist samenwerking
12
Verruimde reikwijdte: Evaluatie kennistraject ENAP: ENAP-project werpt vruchten af
13 14 15
Lucht: Emissiearme zones als verkeersmaatregel MER: Ontheffing van de m.e.r.-plicht FO-Industrie: Pilotproject versoepelt introductie e-MVJ
16
Agenda www: Overzicht milieuwebsites Aandachtsgebieden van InfoMil
2
InfoMil Nieuws 31
Energie uit mest
Vergisten
Nederland heeft de Kyoto-verplichtingen ondertekend en staat voor de taak de emissie van broeikasgassen flink te reduceren: in 2008–2012 moet de uitstoot 6% minder zijn dan die van 1990. Er zijn vier manieren om dat te bereiken: energie besparen, meer duurzame energie gebruiken, de energie-efficiency verbeteren en de emissie van ‘overige broeikassen’ beperken. Mest is een belangrijke bron van emissies van methaan (CH4) en lachgas (N2O). Verwerking van mest kan de uitstoot sterk beperken, en je kunt er zelfs energie uit winnen. Een overzicht van mestverwerkingstechnieken waarbij energie wordt opgewekt en de gevolgen voor de vergunningverlening. De discussies over de reductie van broeikasgas gaan meestal over CO2, het bekendste broeikasgas. Toch zijn er meer gassen die de atmosfeer opwarmen: naast kooldioxide is er een groep ‘overige broeikasgassen’: methaan (CH4), lachgas (N2O) en een reeks fluorverbindingen (HFK’s, PFK’s en SF6). De term ‘overige broeikasgassen’ klinkt marginaal, maar omdat deze gassen een groot opwarmingspotentieel hebben, leveren ze een belangrijke bijdrage aan het klimaatprobleem. Zo is het effect van methaan eenentwintig maal groter dan van CO2. Om die reden is het programma Reductie Overige Broeikasgassen (ROB) opgezet. In het kader van ROB worden onder meer subsidies verleend om technologische ontwikkeling te stimuleren. Novem beheert deze subsidieregeling.
Emissiebeperking en energiewinst Het verwerken van mest in mestvergistingsinstallaties beperkt de (ongecontroleerde) emissie van methaan. Of het uitrijden van vergiste mest ook leidt tot minder emissie van lachgas, is nog onderwerp van onderzoek. De verwerking van mest is op twee manieren gunstig voor emissiebeperking: 1 Het beperkt de emissie van overige broeikasgassen (vooral methaan), zowel bij de opslag als tijdens het uitrijden van mest. 2 Uit mest kun je duurzame energie winnen, wat fossiele brandstoffen bespaart en dus de CO2-emissie beperkt. In het Kyotoprotocol staat de doelstelling dat in 2010 vijf procent van het totale energieverbruik duurzaam moet zijn geproduceerd. Meer dan de helft van deze duurzame energie moet afkomstig zijn uit biomassa (zoals afvalhout, het organische deel van huishoudelijk afval en dus mest). Het opwekken van energie uit mest kan op het moment met drie technieken: verbranden, vergassen en vergisten.
Verbranden Er zijn verscheidene inrichtingen in Nederland waar mest wordt verbrand om energie te winnen. Sommige zijn specifiek opgericht
Oktober 2003
voor de verbranding van mest (Fibroned Apeldoorn, DEP Moerdijk) in andere wordt mest meegestookt met andere brandstoffen (E.ON-centrale Maasvlakte). De meest aantrekkelijke stroom voor verbranding is mest met een hoog drogestofgehalte (zoals kippenmest), omdat de netto energieproductie hoog is. Bij de vergunningprocedures voor de mestverbrandingsinstallaties zijn bedenkingen ingebracht tegen de (ontwerp)beschikking. Ze hadden zowel te maken met de wenselijkheid om mest überhaupt te verbranden als met de in de vergunning opgenomen emissie-eisen. De Raad van State heeft een deel van de bezwaren gehonoreerd.
Vergassen In Bladel is op boerderijschaal een project in ontwikkeling voor de vergassing van kippenmest. De bedoeling is het gas te gaan gebruiken voor de opwekking van elektriciteit en warmte, voor de asresten wordt afzet gezocht in de kunstmestindustrie. Vooral op het gebied van gasreiniging (verwijderen/ kraken van teer, verwijderen van stofdeeltjes) zijn in het kader van dit project technieken ontwikkeld en aangepast. (Het teer dat ontstaat bij het vergassen van biomassa is een van de technische problemen. Als het in de gasstroom terechtkomt, kan het de werking van de gasmotor of -turbine ernstig belemmeren; daarom moet het zoveel mogelijk uit de gasstroom verwijderd worden voor verbranding.) De ontwikkelaar van het systeem (BTG) moet de te verwachten emissies nu al in kaart brengen, maar dat is lastig omdat de installatie nog niet voltooid is. In de vergunning voor de proefinstallatie zijn de emissie-eisen uit het Besluit luchtemissie afvalverbranding (Bla) opgenomen, aangevuld met de NOxeisen uit het Bees-B. Inmiddels worden in de Willem Alexander Centrale in Buggenum proeven voorbereid met grootschalige vergassing van kippenmest; de provincie Limburg heeft hiervoor op 20 mei een gedoogbeschikking afgegeven.
Vooral in Duitsland en Denemarken draaien veel mestvergistingsinstallaties; vergeleken daarmee is de praktijkervaring in Nederland gering. Toch spelen ook hier veel lokale initiatieven. Van diverse vergistingsinstallaties zijn de vergunningprocedures afgerond, maar de installaties moeten nog wel gerealiseerd worden. Onlangs is bij maatschap Bosma in Zuidvelde een mestvergistingsinstallatie officieel in bedrijf genomen. Met het gas uit deze installatie wordt voldoende stroom opgewekt om bijna tweeduizend huishoudens van stroom te voorzien. De eigenaar noemde het vergunningverleningstraject achteraf ‘relatief soepel’. De ingebrachte bezwaren hadden te maken met een verwachte toename van het aantal transportbewegingen, maar omdat de vergiste mest uiteindelijk op het bedrijf wordt gebruikt, is er geen sprake van extra transport. De gemeente Noordenveld heeft de vergunning voor de vergistingsinstallatie bij Bosma verleend. Milieuambtenaar Jan Piek verwachtte bij de start van de procedure dat andere gemeenten wel ervaring zouden hebben met dergelijke installaties. Dat was niet het geval, en dus betekende de afhandeling van deze aanvraag voor een nieuw type activiteit veel werk. De boerderij met de vergister ligt vrij afgelegen, zonder bebouwing in de directe omgeving. “Als er ergens een vergister kan worden gerealiseerd, dan wel op deze locatie”, stelt Piek. Hij adviseert collega’s van andere gemeenten die met een dergelijk initiatief te maken krijgen om bij de beoordeling goed te letten op de directe omgeving.
Gemeentelijke aarzeling Jan Schellekens van DLV Adviesgroep NV is als adviseur bij diverse vergunningverleningstrajecten betrokken. Hij constateert grote verschillen in de manier waarop gemeenten omgaan met een vergistingsinitiatief. Mede door de onbekendheid met de materie nemen sommige gemeenten een tamelijk afwijzende houding aan. Andere gemeenten zien in de nieuwe initiatieven juist een uitdaging. Volgens Schellekens komt een vergunning voor alleen het vergisten van dierlijke mest in het algemeen wel rond. Het is vooral de financiële haalbaarheid die bepaalt of de installatie er vervolgens ook komt. Daarnaast moet er volgens hem nog wat meer vertrouwen in de huidige techniek komen. Jan Pieter Smit, bouw- en milieuspecialist bij mengvoederfabrikant Hendrix UTD spreekt over terughoudende reacties van gemeenten, die soms zijn ingegeven door de
3
volgens hem onterechte angst voor neveneffecten van het bijmengen van andere agrarische biomassastromen (co-vergisting). De provincie Noord-Brabant heeft ervaring met initiatieven voor co-vergisting. Volgens de aanpak van de provincie moet eerst worden beoordeeld of een initiatief past binnen de ruimtelijke ordening. In het kader van de Wm noemt Gudo Stekhuizen van de provincie als knelpunt de onduidelijkheid over geuremissies. Ook bij bezwaren van omwonenden gaat het vaak om geuremissies. Voor de emissies uit de gasmotor, waarin het vergistingsgas wordt verbrand, hanteert de provincie tegenwoordig in principe de Bees-eisen. Wel moet de totale installatie eenmalig worden getoetst aan het Bla. Nog een knelpunt is dat de provincie vergunningen voor co-vergisting voor maximaal vijf jaar verleent; voor de financiering kan dat een probleem zijn. Rond de verschijningsdatum van deze nieuwsbrief wordt de uitspraak verwacht van de diverse Raad van State-procedures.
Realisatie vergistingsinstallaties Uit de literatuur en gesprekken met initiatiefnemers, intermediairs en vertegenwoordigers van het bevoegd gezag komen drie punten naar voren die het op grotere schaal toepassen van mestvergisting belemmeren: financiële haalbaarheid, mestwetgeving en vergunningverlening. Om de financiële haalbaarheid te vergroten proberen veel initiatiefnemers om een externe afvalstroom (zoals bermgras of afval uit de voedingsmiddelenindustrie) aan het vergistingsproces toe te voegen. Co-vergisting brengt aanvullende inkomsten in het laatje, en de verhoogde gasproductie levert ook meer energie op. De terugleververgoeding voor de opgewekte elektriciteit is belangrijk voor de financiële haalbaarheid. In de meststoffenwetgeving gelden voor vergiste mest dezelfde regels als voor niet vergiste mest, maar wanneer andere reststromen aan het vergistingsproces worden
Oktober 2003
InfoMil Nieuws 31
toegevoegd, moet voor het uitrijden van het residu een ontheffing door het Rikilt in Wageningen worden afgegeven. Dat gebeurt slechts voor een beperkte periode van vijf jaar. Voor een kleinschalige mestvergistinginstallatie zal in het algemeen de gemeente een vergunning in het kader van de Wm moeten afgeven. Bij een grootschalige installatie en wanneer er afvalstoffen (reststromen) van buiten de inrichting aan het proces worden toegevoegd, is de provincie bevoegd gezag voor de inrichting. Volgens initiatiefnemers leidt onbekendheid met de materie bij de betreffende bevoegde gezagen tot vertraging. Daarom wordt op dit moment in opdracht van Novem een project uitgevoerd om een standaard milieuvergunning op te stellen voor kleinschalige mestvergisters. Daarin staan voorbeeldvoorschriften en een voorbeeldconsiderans om de vergunningverlening te vereenvoudigen.
Emissie-eisen mestverwerking Wanneer het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva) van kracht wordt (naar verwachting eind 2003) gaan voor thermische verwerkingstechnieken (verbranden, vergassen) de emissie-eisen en meetverplichtingen uit dit besluit gelden. Bij het verbranden van het biogas uit een vergistinginstallatie geldt het Bva niet. Wanneer dat gas verbrand wordt in een warmtekrachtinstallatie is vooral de normstelling voor NOx uit het Bees B van toepassing. Omdat H2S verwijderd moet worden voor de verbranding van het biogas (H2S tast de gasmotor aan) is het opnemen van aanvullende voorschriften voor SO2emissies niet noodzakelijk.
Geuremissie bij mestvergisting Uit recent onderzoek blijkt dat mestvergisting in een inrichting niet leidt tot toename van geuremissie. Dit komt doordat de mest die uit de stal wordt gehaald direct wordt opgeslagen in de vergistingstank; in principe een gesloten systeem waaruit geen
(foto: Rob Niemantsverdriet)
geuren ontsnappen. Vervolgens wordt het vergistingsgas verbrand in de stookinstallatie. Het streven is volledige verbranding (99% verbrandingsrendement voor geur), dus de geuremissie is minimaal. Voor het bepalen van de geuremissie bij het uitrijden van mest zijn metingen gedaan bij vergiste en bij onvergiste mest. Daaruit blijkt dat de geuremissie van vergiste mest veel lager is van die van verse onvergiste mest. Ook bij co-vergisting voltrekt het proces zich binnen een gesloten systeem en veroorzaakt het nauwelijks geuremissie. Wel vraagt bij co-vergisting de opslag van het te vergisten product veel aandacht: verkeerde opslag kan een bron van geuremissie zijn. Meer informatie vindt u op www.infomil.nl/nieuwslinks ■
Het gezicht achter de helpdesk: Linda van Berkel Linda van Berkel is milieukundige. Ze werkte bij een milieudienst en een adviesbureau en ging vier jaar geleden bij InfoMil aan de slag als specialist op luchtgebied en helpdeskmedewerker. De helpdesk lucht is een van de drukste onderdelen van de telefonische ondersteuning. Van Berkel: “Het leukste is dat je mensen echt verder kunt helpen. Je leert ook zelf veel: doordat je veel verschillende mensen spreekt, hoor je welke problemen er leven bij de uitvoering van wet- en regelgeving.
Opmerkingen die we krijgen, kunnen we meenemen bij het maken van aanvullingen op de e. De informatie uit de gesprekken gebruiken we ook voor artikelen op de website of in InfoMil Nieuws. Komen er over een onderwerp veel vragen binnen, dan is de kans groot dat we zo’n onderwerp behandelen in een voorlichtingsbijeenkomst. Sinds anderhalf jaar hebben we bij InfoMil één helpdesk voor alle luchtonderwerpen. Er werken negen mensen, die allemaal een of twee dagdelen aan de telefoon
zitten. We hebben elk ons eigen specialisme, zoals de e, -emissies, stookinstallaties of het Besluit luchtkwaliteit. Als ik iemand aan de lijn krijg met een vraag over de e, dan kan ik die meestal meteen helpen omdat ik daar veel van weet. Over bijvoorbeeld luchtkwaliteit weet ik iets minder, maar vaak voldoende om een vraag te kunnen beantwoorden; zo nodig met behulp van ons vragenregistratiesysteem of de InfoMil-website. Is het een echt moeilijke vraag, dan overleg ik eerst met een gespecialiseerde
(foto: Rinie Bleeker)
collega. Onze klanten moeten dan misschien iets langer wachten, omdat we allemaal regelmatig buiten de deur zijn voor vergaderingen of andere activiteiten.”
✆
4
Oktober 2003
InfoMil Nieuws 31
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k BESTUURLIJK-JURIDISCH
VEILIGHEID
GEVOLGEN WET BIBOB VOOR WM-VERGUNNING
CPR 15 HERZIEN
Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) van kracht geworden (Staatsblad 2003, 216). Wat zijn de gevolgen van de invoering van deze wet voor de Wm-vergunningverlening?
Wanneer wordt de CPR 15 herzien?
De Wet Bibob biedt het openbaar bestuur de mogelijkheid bepaalde besluiten te weigeren als er ernstig gevaar bestaat dat deze besluiten (mede) gebruikt zullen worden om strafbare feiten te plegen. De wet beoogt te voorkomen dat criminelen doordringen in het economisch leven en daarbij gefaciliteerd worden door de overheid. Door de invoering van de Wet Bibob zijn de artikelen 8.10, 8.20 en 8.25 van de Wet milieubeheer per 1 juni 2003 gewijzigd (Staatsblad 2002, 347). Het gewijzigde artikel 8.10 Wm biedt het bevoegd gezag een extra grond voor weigering van een vergunning: dat mag als er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen of om voordeel te halen uit gepleegde strafbare feiten. De vergunning is zaaksgebonden en dat blijft ook het uitgangspunt
van artikel 8.20 Wm. Wel heeft dat artikel een nieuw lid 2, dat bepaalt dat de ‘oude’ vergunninghouder een wisseling van vergunninghouder een maand tevoren moet melden aan bevoegd gezag. In het gewijzigde artikel 5 van het Ivb vindt u de gegevens waarvan deze melding vergezeld moet gaan. Het vernieuwde artikel 8.25 Wm biedt de bevoegdheid de vergunning in te trekken als sprake is van ernstig gevaar van misbruik van de vergunning. Of een vergunning werkelijk misbruikt kan worden voor criminele activiteiten is soms moeilijk te bepalen. Het bevoegd gezag kan ondersteuning vragen aan Bureau Bibob, dat informatie over vergunningaanvragers heeft of kan verzamelen; telefoon (070) 370 46 05, www.justitie.nl/bibob.
Er is besloten om de richtlijnen CPR 15-1 (tweede druk 1994), CPR 15-2 (eerste druk 1991) en CPR 15-3 (eerste druk 1992) te integreren en te actualiseren. Dat is een uitvloeisel van het rapport Haalbaarheidsonderzoek herziening CPR 15 (Tebodin, september 2001), dat u in zijn geheel kunt downloaden op www.infomil.nl/ nieuwslinks. TNO heeft inmiddels een rapport afgerond waarin de integratie en actualisatie van CPR 15 vorm heeft gekregen. Dat rapport (niet beschikbaar voor derden) is het uitgangspunt voor een klankbordgroep met vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven, die in september aan het werk is gegaan. De groep hoopt medio 2004 de nieuwe richtlijn CPR 15 vast te stellen.
De herziening zal in het algemeen geen verzwaring inhouden van de bestaande voorschriften uit de richtlijnen. Belangrijke aandachtspunten bij de herziening zijn: • aanpassing van de voorschriften aan nieuwe ontwikkelingen en beleid (bijvoorbeeld certificatie) en nieuwe technologie (zoals kant en klare opslagsystemen voor kleinere hoeveelheden) • conversie van de gevaarscategorieën zoals die gebruikt worden in de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen • handhaafbaarheid van de voorschriften • verduidelijking van het toepassingsgebied • verbetering van de toegankelijkheid van de richtlijn. Over de vorm van de nieuwe CPR 15 en het precieze tijdstip van publicatie zal InfoMil in de loop van 2004 berichten.
M.E.R. K I P P E N O M R U I L E N V O O R VA R K E N S
Op een agrarisch bedrijf staan stallen met in totaal 60.000 hennen en 500 zeugen. Nu wil de ondernemer zijn hennen vervangen door 3000 mestvarkens. Hij gaat daarbij gebruik maken van de bestaande gebouwen en vervangt alleen de inrichting van de stallen. Is er sprake van m.e.r.-plicht? Ja. In de praktijk komt het regelmatig voor dat een ondernemer zich wil concentreren op één bedrijfstak. In dit specifieke geval is relevant dat binnen de inrichting de m.e.r.-drempelwaarde voor mestvarkens wordt overschreden. De Raad van State ziet deze gang van zaken (of het bestaande stalsysteem nu ingrijpend veranderd wordt of niet) als het oprichten van een nieuwe inrichting, en daarom
geldt in dit geval een m.e.r.plicht. Zou de ondernemer in kwestie bijvoorbeeld 1500 mestvarkens zijn gaan houden, dan bleef hij ruim beneden de grenswaarde van de m.e.r.-beoordelingsplicht. Het houden van 2200 varkens of meer zou in elk geval hebben geleid tot een m.e.r.beoordelingsplicht (zie ook C14 en D14 van de bijlage van het besluit m.e.r.).
5
Oktober 2003
InfoMil Nieuws 31
ASBEST
LANDBOUW
PA R A P L U S L O O P V E R G U N N I N G A G R A R I S C H E S E C T O R
BEVOEGD GEZAG VOOR VEEHOUDERIJEN MET BRIJVOER
Onze gemeente overweegt een paraplusloopvergunning te verlenen voor de verwijdering van asbest uit een aantal agrarische gebouwen. Is dat toelaatbaar?
Onder welk bevoegd gezag valt een veehouderij die meer dan 50 m3 brijvoer gebruikt?
Door de betrekkelijke grote uniformiteit van veel agrarische opstallen heeft projectmatige asbestverwijdering voordelen (zie ook InfoMil Nieuws 25, juni 2002, p. 6). Die manier van werken riep de behoefte op de vereiste sloopvergunningprocedures te stroomlijnen. Met een parapluvergunning kan een vergunninghouder asbest uit agrarische gebouwen verwijderen zonder dat hij voor ieder bouwwerk een afzonderlijke sloopvergunningsprocedure moet doorlopen. Het ministerie van VROM heeft geen bezwaren tegen het gebruik van paraplusloopvergunningen, als aan de vergunning een lijst is toegevoegd van bouwwerken waaruit asbest zal worden verwijderd. Het toevoegen van zo’n lijst, met adres en kadastrale aanduiding van de te slopen bouwwerken, is volgens de Awb en de Modelbouwverordening (die de meeste gemeenten hebben overgenomen) een eis waaraan de sloopvergunningaanvraag moet voldoen. Als bij de aanvraag van een parapluvergunning zo’n lijst is gevoegd, wordt de sloopvergunning een verzamelbeschikking.
(foto: Asbest Sanering Nederland)
Als er uitsluitend asbesthoudend materiaal wordt verwijderd, volstaat het om bij de aanvraag een verklaring te voegen. Wordt de gehele opstal gesloopt, dan is een asbestonderzoeksrapport vereist (conform de BRL 5052) of een rapport op basis van een visuele inspectie conform bijlage 8 van de Modelbouwverordening. Op grond van handhavingservaringen bij het volledig slopen van stallen is een volledige asbestinventarisatie aan te bevelen. Bij het afgeven van een paraplusloopvergunning doet de vergunningverlener er goed aan te kijken of er ook een bouwvergunning nodig is; na de sloop van het asbesthoudend materiaal worden immers vaak nieuwe materialen aangebracht, en dat is een bouwactiviteit. Het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (13 juli 2002, Staatsblad 2002, 410) geeft aan dat niet ingrijpende veranderingen aan een bestaand bouwwerk onder bepaalde voorwaarden vergunningvrij zijn. Zijn de werkzaamheden uitgebreider, dan kan een bouwvergunning wel vereist zijn. Asbest mag alleen op een verantwoorde wijze uit het milieu worden verwijderd, volgens de voorgeschreven procedures. Voordat de sloopwerkzaamheden beginnen, moeten Arbeidsinspectie en gemeentelijk bouwtoezicht geïnformeerd worden door vergunninghouder, respectievelijk sloopbedrijf. Uiteraard moet een gemeente ook bij het gebruik van een paraplusloopvergunning toezien en controleren op een zorgvuldige uitvoering van de individuele sloopwerkzaamheden.
(foto: Rob Niemantsverdriet)
In varkenshouderijen worden dieren al jaren grootgebracht met brijvoer: vochtrijk veevoer dat bestaat uit droogvoer en bijproducten. Deze bijproducten zijn vaak afkomstig van de zuivel-, tarwe-, vismeel-, aardappel-, maïs-, of bietenproductie, of van slachtafval. De kans bestaat dat dergelijke bijproducten als afvalstoffen (Richtlijn 91/156/ EG) moeten worden aangemerkt, zo blijkt uit een uitspraak van de Raad van State van 28 augustus 2002 (200200331/1). Als een varkenshouderij dit soort van buiten de inrichting afkomstige bijproducten in brijvoer verwerkt, rijst de vraag wat het bevoegd gezag is voor zo’n inrichting. In een uitspraak van 14 mei 2003 (200203938/1) oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak dat op een inrichting meer dan één categorie-omschrijving van het Ivb van toepassing kan zijn. Is dat het geval en wijst één van de categorieën Gedeputeerde Staten als bevoegd gezag aan, dan geldt dat voor de gehele inrichting, ook als de inrichting niet in hoofdzaak is bestemd voor deze activiteit. Dat houdt in dat een inrichting die in hoofdzaak veehouderij is – maar een opslagcapaciteit heeft van meer dan 50 m3 voor van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen – Gedeputeerde Staten voor de hele inrichting als bevoegd
gezag zou hebben (op grond van categorie 28.4 lid a, sub 6 Ivb). In de praktijk leidt dit tot ongewenste situaties. VROM schrijft in een brief van 2 juli 2003 aan de bevoegde gezagen dat het van plan is het Ivb op dit punt aan te passen. Tot die tijd vormen GS het bevoegd gezag voor dergelijke inrichtingen, zowel voor vergunningverlening als handhaving. Ook de uitspraak van 9 juli 2003 (200206735/1) is interessant. De Afdeling stelt daarin dat in situaties waarbij het duidelijk is dat er geen afvalstoffen van buiten worden opgeslagen en er alleen bijproducten worden gebruikt die oorspronkelijk zijn bestemd om als veevoer te dienen, de vergunning expliciet moet melden dat ‘geen van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen worden opgeslagen’. (Volgens informatie van de Milieudienst Regio Eindhoven ging het in dit geval om bijproducten zoals maïs, gerst, soda, tarwezetmeel en corncrobmix, ofwel ccm.) Met een dergelijk voorschrift is categorie 28.4 Ivb duidelijk niet van toepassing en zullen Gedeputeerde Staten hier ook geen bevoegd gezag zijn. De brief van VROM van 2 juli 2003 en meer informatie over brijvoer vindt u op www.infomil.nl/nieuwslinks.
6
Oktober 2003
InfoMil Nieuws 31
STRALING
WA T E R
H O O G S PA N N I N G S K A B E L S E N G E Z O N D H E I D S R I S I C O ’ S
V O E D S E LV E R M A L E R S
Is er al iets meer bekend over de eventuele gezondheidsrisico’s van bovengrondse hoogspanningslijnen?
De keuken van een zorginstelling loost organisch afval en afvalwater via een voedselvermaler op het gemeentelijk riool. Mag dat?
(foto: Conefrey/Koedam)
Op basis van een literatuurstudie heeft de Gezondheidsraad in 2000 geconcludeerd dat er een statistisch significant verband is tussen blootstelling aan extreem laagfrequente elektromagnetische velden bij hoogspanningslijnen en een (fractioneel) verhoogde kans op leukemie bij kinderen. In experimenteel onderzoek is echter geen oorzakelijk verband gevonden; misschien dragen andere factoren bij aan het optreden van kanker. Mede op basis van een advies van de Gezondheidsraad heeft de regering in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) aangegeven dat er aanleiding is voor nader onderzoek. Op basis van het voorzorgprincipe heeft de minister van VROM in een brief aan de gemeente Utrecht van januari 2002 geadviseerd om, tot het moment van (eventueel) nieuw rijksbeleid, zoveel mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan meer dan 0,4 microtesla; voor het nemen van maatregelen voor bestaande situaties vond hij op dat moment onvoldoende aanleiding.
Uit de door KEMA en RIVM uitgevoerde onderzoeken blijkt het volgende: 1 Afhankelijk van de eigenschappen van de hoogspanningslijnen variëren de invloedsgebieden waarbinnen sprake kan zijn van risicoverhoging (magnetische velden van meer dan 0,4 microtesla) van 20 tot 340 meter aan weerszijde van de masten. 2 Maatregelen ter beperking van de blootstelling in bestaande situaties zijn vaak mogelijk, maar duur. 3 Van de 800.000 nieuwe woningen die in de komende 25 jaar in Nederland gebouwd zullen worden, zullen er bij ongewijzigd beleid naar schatting 10.000 binnen de invloedsgebieden bijkomen. 4 De locatie-inrichting van veel nieuwbouwplannen is nog niet vastgesteld. Verwacht wordt dat daarbij rekening kan worden gehouden met de aanwezigheid van hoogspanningslijnen. Het aantal nieuwe woningen dat uiteindelijk binnen genoemde invloedsgebieden zal komen is dus afhankelijk van eventueel nader rijks- of lokaal beleid. In een aantal situaties, afhankelijk van de eigenschappen van de lijnen, wordt al voldaan aan het advies van de minister van VROM, namelijk als er niet gebouwd wordt binnen de zogeheten zakelijk rechtstrook, die op veel locaties is gehanteerd (ongeveer 35 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijnen). Bouwen binnen deze strook wordt afgeraden, in verband met onder meer de kans op draadbreuk en ijsafzetting die van de kabels kan vallen. Staatssecretaris Van Geel wil in het najaar van 2003 met de Tweede Kamer in debat over het ‘nuchter omgaan met risico’s’. Ook hoogspanningslijnen komen daarin aan de orde.
Het gebruik van voedselvermalers is in Nederland verboden. Voedselvermalers werken ongeveer als volgt: industriële persen vermalen het organisch afval (swill) van keukens, waarna veel van het vermalen materiaal terechtkomt in het afvalwater, dat sterk verontreinigd op het riool wordt geloosd. De uitgeperste pulp wordt als vast afval afgevoerd. Het gaat hier dus om een afvalwaterstroom waarvan het niet noodzakelijk is dat deze wordt geloosd; lozen is daarom in strijd met milieubeleid en -regelgeving. Het beleid is gericht op het voorkomen van afvalstoffen en het scheiden en of gescheiden houden van afvalstoffen; voedselresten kunnen bijvoor-
beeld worden verwerkt tot compost. In onder meer het Besluit woonen verblijfsgebouwen milieubeheer (artikel 1.3.5) staat dat bedrijfsafvalwater niet in een riolering mag worden gebracht als het bedrijfsafvalstoffen bevat waarvan te voorkomen is dat ze in het bedrijfsafvalwater terecht komen, of die door ‘versnijdende of vermalende apparatuur zijn vermalen of versneden’. In het Besluit lozingsvoorschriften niet-inrichtingen milieubeheer (Stb 1996, 46) staat een soortgelijk voorschrift voor bedrijfsafvalwater afkomstig van niet-inrichtingen (artikel 4) en voor huishoudelijk afvalwater met huishoudelijke afvalstoffen (artikel 6).
BODEM GEDOOGBELEID UITLOOGGEDRAG
Het gedoogbeleid voor het uitlooggedrag van niet vormgegeven bouwstoffen met een zeer fijne korrelstructuur is officieel verlopen. Hoe moet ik hiermee omgaan? Het ministerie van VROM heeft ruim een jaar geleden een gedoogbrief verstuurd met als onderwerp ‘Gedogen in het kader van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming’ (kenmerk BWL/2002048958, d.d. 23 augustus 2002, een aanvulling op brieven van 3 juli 2000 en 3 juli 2001). In die brief staat dat tot 1 juli 2003 de bestaande gedoogsituatie van kracht blijft voor niet vormgegeven bouwstoffen met een zeer fijne korrelstructuur, bijvoorbeeld kleisoorten met een hoog lutumgehalte en zwelkleien zoals bentoniet. Gedurende de gedoogperiode gelden de immissiewaarden uit bijlage 2 van het Bouwstoffenbesluit niet als de bepaling van het uitlooggedrag (conform NEN 7343) langer duurt of zal duren dan 28 dagen. De gedoogperiode is inmiddels enige maanden verlopen. In het kader van het project Verbete-
(foto: ALcontrol)
ring praktische uitvoerbaarheid Bouwstoffenbesluit (een vervolg op het project Herijking beleidskader bouwstoffen) hoopt men nog voor eind 2003 overeenstemming te bereiken over een oplossing van onder meer dit knelpunt. In afwachting van deze ontwikkelingen blijft de gedoogsituatie van kracht, ook nu de in de gedoogbrief gestelde termijn officieel is verstreken.
7
Oktoberr 2003
InfoMil Nieuws 31
➨VERSCHENEN
LUCHT VERDUNNEN AFGASSTROMEN EN NER-EISEN
Mag een drijver van een inrichting een grotere ventilator installeren om zo de emissie-eisen van de NeR te halen? Nee. In de NeR (§2.3.6 en §3.1) staat duidelijk dat het niet is toegestaan om afgasstromen te verdunnen en zo emissieeisen te halen. Bij het bepalen van de concentratie in de afgassen gaat het alleen om de luchtstroom die nodig is voor het reguliere proces. Dat betekent dat het debiet niet verhoogd mag worden om zo de emissieeis te kunnen halen. Luchtstromen die ter verdunning, koeling of om een andere reden met
de reguliere afgasstroom worden gemengd – of in combinatie met de afgasstroom via hetzelfde lozingspunt worden afgevoerd – mogen geen rol spelen bij het bepalen van de emissieconcentratie. Wanneer grote hoeveelheden lucht worden gebruikt om te koelen of te drogen, moet per situatie worden beoordeeld welk debiet relevant is voor de berekening van de emissieconcentratie.
ENERGIE
• E16 Energiebesparingsmodellen Informatie voor het bevoegd gezag om energiebesparingsrapporten te beoordelen. Met deze handleiding kan de vergunningverlener onderzoeksvoorschriften formuleren, nagaan of alle verplichte of anderszins essentiële onderdelen van een onderzoeksrapport aanwezig zijn, beoordelen of de onderdelen kwalitatief voldoende zijn en aan de hand hiervan maatregelen voorschrijven.
NR
• E17 Energiewinning uit frituur vet
NRB compleet
Gebruikt frituurvet kan verstookt worden in verbrandingsinstalla-
In mei van dit jaar zijn de laatste hoofdstukken aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming toegevoegd. Met de aanvullingen B01 en B03 is het in 1994 gestarte project NRB afgerond. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe onderhoud en actualisatie van de NRB in de toekomst zullen worden geregeld. De nieuwe NRB-hoofdstukken zijn toegevoegd aan sectie B, waarin de specialistische hoofdstukken staan die gericht zijn op de uitwerking van bodembescherming in speciale situaties. Deel B01 geeft achtergrondinformatie over de verschil-
B
lende vormen van bodemonderzoek die in het verlengde van de NRB nodig kunnen zijn, deel B03 gaat in op organisatorische beheermaatregelen. Workshops
en gelet op de afspraken binnen de
Om gebruikers bekend te maken met
Europese Unie over vrij verkeer van
de inhoud van de nieuwe hoofdstukken
diensten en goederen, heeft de
organiseert InfoMil vanaf najaar 2003
Commissie verzocht een passage over
workshops bodemonderzoek en
‘wederzijdse erkenning’ aan de NRB
bodemincidentenbeheer voor het be-
toe te voegen. Het aspect van weder-
voegd gezag. Deze workshop is een
zijdse erkenning is van toepassing op
vervolg op de workshop preventieve
vloeistofdichte voorzieningen en de
bodembescherming die in 2002 werd
keuring daarvan. Dit betekent onder
gegeven. Uitnodigingen voor deelname
meer dat ook deskundig inspecteurs uit
aan de workshop zijn inmiddels ver-
andere lidstaten van de Europese Unie
zonden naar alle gemeenten.
gerechtigd zijn PBV-Verklaringen Vloei-
Meer informatie en een aanmeldings-
stofdichte Voorzieningen af te geven.
formulier vindt u op www.infomil.nl.
Voorwaarde is wel dat zij (of de organisaties waarvoor zij werken) door een
Notificatie
buitenlandse certificerende instantie
De NRB wordt gebruikt bij milieu-
gecertificeerd zijn op basis van
vergunningen, en is daarom ter notifi-
Kiwa/PBV BRL 1151 of een daar
catie aangeboden aan de Europese
geldende gelijkwaardige beoordelings-
Commissie. Naar aanleiding daarvan
richtlijn.
✆ InfoMil Helpdesk (070) 373 55 75
ties en zo energie opwekken, maar daarvoor gelden uiteraard milieuregels. Blad E17 biedt informatie aan vergunningverleners (gemeenten en provincies) en initiatiefnemers (bedrijven) over frituuroliën en -vetten uit de horeca en catering en vetzuren die vrijkomen bij industrieel verwerkte oliehoudende zaden, en over de manier waarop die verstookt kunnen worden in grote en kleine verbrandingsinstallaties. WAT E R
• W07 Autowassen Dit informatieblad, bestemd voor het bevoegd gezag, gaat in op methoden om auto’s milieubewust te wassen, zowel professioneel als langs de stoep. Met de stand der techniek, richtlijnen voor vergunningverlening en praktische tips voor ondernemers. Alle gemeenten, provincies, samenwerkingsverbanden, waterschappen en brancheorganisaties ontvangen het informatieblad binnenkort. • B05 Notificatietekst De notificatietekst van de nieuwe katernen van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming is NRB is inmiddels toegestuurd aan de abonnees (zie het kader hiernaast). Exemplaren van deze publicaties kunt u downloaden van onze website, www.infomil.nl. U kunt ze ook aanvragen per e-mail (
[email protected]) of per fax (070) 373 56 00. De publicaties zijn gratis, tenzij anders vermeld.
➨ fax (070) 373 56 00 ➨ e-mail
[email protected]
Hele dag (ma–vr 9.00–12.00 en 13.30–16.30)
Ochtend (ma–vr 9.00–12.00)
Afwijkende openingstijden
• Lucht (emissies en luchtkwaliteit)
• Bestuurlijk-juridisch
• Landbouw: ma t/m do hele dag
• Doelgroepbeleid industrie
• Externe veiligheid
• Geluid: di en do 9.00–12.00
• Asbest
• Milieueffectrapportage (m.e.r.)
• Elektromagnetische straling: ma 9.00–12.00
• Bodembescherming (Bsb, NRB, BOOT)
• Zwembaden (Whvbz): di 9.00–12.00
• Handhaving (LIM) • Afvalpreventie en afvalscheiding • Energiebesparing • Afvalwater bodemlozingen • Strategisch omgaan met stoffen (SOMS)
Stuurt u een vraag per e-mail of fax, vermeld dan a.u.b. uw telefoonnummer.
8
InfoMil Nieuws 31
Oktober 2003
LUCHT
Minimalisatieverplichting in de NeR Tot april 2003 gold de minimalisatieverplichting voor extreem risicovolle stoffen, zoals dioxines, en voor carcinogene stoffen. Met de wijziging van de NeR in april 2003 zijn daar de stoffen bijgekomen die volgens het stoffenbeleid onder de categorie zeer ernstige zorg (ZEZ) vallen. De ZEZ-stoffenlijst van het RIVM, in juli gepubliceerd en verstuurd aan alle gemeenten en provincies, geeft aan om welke stoffen het precies gaat. De lijst is ook te vinden op de website van InfoMil (> overige > stoffenbeleid). De website biedt verder de mogelijkheid om op naam of CAS-nummer
van een stof te zoeken naar de bijbehorende emissie-eis uit de NeR. In paragraaf 3.2.1 van de NeR wordt naar de lijst verwezen.
Overgangstermijnen De uitbreiding van het aantal minimalisatieverplichte stoffen heeft gevolgen voor de vergunningverlening. Voor nieuwe situaties en ingrijpende wijzigingen geldt de minimalisatieverplichting direct. De overgangstermijnen die in bestaande situaties moeten worden gehanteerd, staan in paragraaf 2.5.4 van de NeR; deze overgangstermijnen gelden ook voor de minimalisatieverplichting van stoffen op de RIVM-ZEZ-lijst. Installaties die vallen onder bijlage 1 van de Europese IPPC-richtlijn (96/61/EC) moeten uiterlijk 30 oktober 2007 aan de nieuwe NeR voldoen; voor overige bedrijven is dat uiterlijk 30 oktober 2010. Het bevoegd gezag heeft dus de komende jaren de tijd om bestaande vergunningen aan te passen aan de nieuwe NeR-eisen, waaronder de eisen voor de minimalisatieverplichting.
(foto: Digital Vision)
Immissietoets en iVR Bijlage 4.15 van de NeR geeft uitleg over de te volgen werkwijze bij de minimalisatieverplichting. In deze bijlage staat onder meer dat een immissietoets moet worden uitgevoerd. Het RIVM is bezig met een methode voor deze immissietoets. Ook werkt het RIVM aan een methode voor het afleiden van het indicatief Verwaarloosbaar Risiconiveau (iVR). Het iVR kan bij de immissietoets worden gebruikt als van een stof geen milieukwaliteitsnorm is vastgelegd. De methode voor de immissietoets en de afleidingsmethode voor het iVR zijn waarschijnlijk dit najaar gereed; als het zover is kunt u ze vinden op de site van InfoMil.
Wijzigingen NeR Door de invulling van de immissietoets moet bijlage 4.15 van de NeR aangepast worden. Een andere belangrijke wijziging in deze bijlage vloeit voort uit de begeleidende brief van het ministerie van VROM bij de RIVM-ZEZ-stoffenlijst. In de brief staat dat de minimalisatieverplichting alleen geldt voor de stoffen die op de RIVM-ZEZ-stoffenlijst staan, terwijl in de huidige NeR nog wordt gesproken van ‘een voorbeeldlijst’. Het is de bedoeling dat de wijzigingen van bijlage 4.15 dit najaar worden vastgesteld. In november en december organiseert InfoMil symposia over de NeR en het stoffenbeleid. Daar komt de minimalisatieverplichting uitgebreid aan de orde. ■
AMVB’S
Pilot samenwerking bedrijven en overheid In Noordoost-Overijssel en Twente hebben het bedrijfsleven en de lokale overheid een uniek gezamenlijk project opgezet. Het doel was gemeenten op een meer uniforme manier te laten handhaven en bedrijven een betere voorlichting te geven. De Servicepunten handhaving in de regio’s IJssel-Vecht en Twente hebben het initiatief genomen om samen met het bedrijfsleven en de gemeenten afspraken te maken over de handhaving van het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer. Een werkgroep met vertegenwoordigers van alle betrokken partijen heeft een zo eenvoudig mogelijke checklist samengesteld aan de hand van de voorschriften in het Besluit en de bijbehorende richtlijnen, zoals CPR’s en NEN’s. De checklists zijn zo opgesteld dat zowel het bedrijf als de gemeenteambtenaar alleen
relevante voorschriften kunnen selecteren van werkelijk voorkomende bedrijfsprocessen. Daarnaast zijn per thema hulpkaarten opgesteld met uitleg bij de gestelde vragen. Het grote voordeel van deze aanpak is dat bedrijven exact weten waarop ze gecontroleerd worden, omdat ze over dezelfde checklist beschikken als de gemeenteambtenaar. Een ander positief punt is dat de bedrijven de gemeentelijke controle als minder bedreigend ervaren, omdat ze al bij de voorlichting in gesprek zijn met de handhaver.
(foto: Portal Photo)
Op de door InfoMil georganiseerde amvbvoorlichtingsdagen (9, 23 en 28 oktober, zie agenda) zal een vertegenwoordiger van SEPh IJsselland nader ingaan op deze wijze van branchegerichte handhaving in de regio. Op deze bijeenkomsten zullen de ontwikkelde hulpmiddelen, zoals checklists en hulpkaarten, aan de deelnemers worden gepresenteerd. ■
9
InfoMil Nieuws 31
Oktober 2003
LUCHT
Heel Europa ruikt hetzelfde Olfactometrie is een poëtisch woord voor het meten van geuren. Dat is niet zo makkelijk, maar het moet wel gebeuren; geur kan bijvoorbeeld een bron van overlast zijn, en dan hebben vergunningverleners ermee te maken. Om ervoor te zorgen dat iedereen het over hetzelfde heeft, is er een Europese norm ontwikkeld voor het meten van geurconcentratie: EN 13725. Dit jaar wordt de nieuwe norm ook in Nederland van kracht. Ton van Harreveld speelde als voorzitter van de Europese werkgroep een belangrijke rol bij het vaststellen van de norm. Hij is directeur van de OdourNet groep van adviesbureaus voor geur- en luchtkwaliteit (www.odournet.com).
Waar gaat het precies om in de nieuwe Europese norm? Van Harreveld: “In de norm is de maat voor geurconcentratie vastgelegd, dus hoeveel geur er in een kubieke meter lucht zit. Omdat onze neus voor de ene stof veel gevoeliger is dan voor de andere, is de waarneembare hoeveelheid geur per gram voor iedere stof verschillend. Bij de meting wordt, via de menselijke neus, het verband tussen geur en massa gelegd met een standaard-referentiegeurstof, n-butanol. Afgesproken is dat de European Reference Odour Mass (EROM) gelijk is aan 0,123 microgram n-butanol. Als je dat verdampt in 1 m3 lucht kunnen leden van een geurpanel in het laboratorium die geur nog net ruiken. Die hoeveelheid geur noemen we voortaan 1 ouE/m3, ofwel één Europese geureenheid. Alle andere geuren worden uitgedrukt in een veelvoud van die referentiegeur. Het gaat hier om een sensorische meting: menselijke neuzen vormen de sensor voor de meting. Voor veel geurstoffen zijn neuzen gevoeliger dan wat je met een chemische meting kunt bereiken. Neuzen zijn ook direct maatgevend voor het uiteindelijke doel van de meting: de geurwaarneming. De metende neuzen worden aan de hand van een referentiegeur geselecteerd op een bepaalde gevoeligheid en buitengewone herhaalbaarheid in de waarnemingen.”
Wordt er nog onderscheid gemaakt tussen aangename en hinderlijke geur, zeg maar vers gebakken brood en rotte eieren? “Nee, de EN13725-methode bepaalt alleen waarneembaarheid: de geurconcentratie. Vergelijk het maar met de decibel, die maakt ook geen onderscheid tussen prachtige muziek en rotherrie. Voor de (on)aangenaamheid van geur bestaat een aparte methode, de meting van ‘hedonische toon’.”
Wat merkt de gemiddelde vergunningverlener van de nieuwe norm? “Feitelijk meten we in Nederland al sinds 1996 geur volgens deze Europese norm, alleen werden de resultaten tot nu toe omgerekend in Nederlandse geureenheden. Nu de EN13725 een feit is, moeten we wennen aan de nieuwe eenheid, die een vaste verhouding heeft tot de oude: 1 ouE/m3 = 2 ge/m3. Net zoiets als de omschakeling van gulden naar euro. De vergunningverlener zal de komende tijd vooral goed op de eenheden moeten letten: gaat het om Nederlandse geureenheden of Europese Odour Units? Verder verandert er weinig in ons land. De vijf laboratoria die in Nederland geur meten voor vergunningverlening zijn allemaal geaccrediteerd volgens kwaliteitsnorm ISO17025 door de Raad voor Accreditatie, en dat blijft zo.”
Hoe komt zo’n norm op Europees niveau tot stand? “De Europese normeringsorganisatie, CEN, maakt normen op allerlei terreinen. De nationale organisaties, zoals in Nederland het NEN, zijn lid van CEN. Als er een Europese norm wordt vastgesteld, worden de nationale normen op dat gebied ingetrokken. Binnen CEN bepalen technische commissies de onderwerpen waarvoor normering gewenst is (in dit geval TC264 Air Quality). Daarna wordt een werkgroep opgericht met gewoonlijk een of twee vakspecialisten uit iedere deelnemende EUlidstaat. Iedere lidstaat is vrij werkgroepleden te benoemen, op persoonlijke titel. Dat kunnen wetenschappers zijn, maar ook andere deskundige belanghebbenden.
(foto: Witteveen + Bos)
De taak van de werkgroep is het formuleren van een methode waarover consensus bestaat. Dat kan lang duren. Een ‘convenor’ roept de vergaderingen bijeen en is als voorzitter verantwoordelijk voor het resultaat. Uiteindelijk wordt het normontwerp publiek verspreid, en na verwerking van het commentaar stemmen alle leden van CEN, dus ook het NEN, over het eindconcept.”
Waar kunnen onze lezers meer informatie vinden over meetnormen? “De website van de Nederlandse Normalisatieorganisatie www.nen.nl geeft uitvoerige informatie over normen, net als de site van CEN www.cenorm.be.”
Wat is er in de toekomst nog te verwachten op het gebied van normalisatie van meetmethoden? “Dat hangt erg af van de behoefte van ‘de markt’. In Nederland wordt momenteel weer een werkgroep binnen het NEN gevormd om de methode voor bepaling van het ‘hinderpotentieel’ te standaardiseren. Wie weet leidt dat ook nog eens tot een CEN-norm.” ■
10
InfoMil Nieuws 31
Oktober 2003
EXTERNE VEILIGHEID
Registratiebesluit Het Rijk heeft besloten de activiteiten te registreren die risicovolle situaties kunnen opleveren omdat daar gevaarlijke stoffen bij gebruikt worden. De registratie is gebaseerd op nieuwe wetgeving, die naar verwachting begin 2004 van kracht wordt. Het bevoegd gezag moet vanaf dat moment gegevens melden over instellingen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen en waar die worden opgeslagen. Ook het vervoer van gevaarlijke stoffen moet worden gemeld. Daarvoor is een centraal punt ingesteld: het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS). Naar aanleiding van opmerkingen uit het uitvoeringsveld (onder meer van VNG en IPO) worden sommige onderdelen van het registratiebesluit bijgesteld. Hierdoor lopen de invoering van en communicatie over het registratiebesluit vertraging op. In het kader van de bijstelling wordt nagegaan of de diepgang, strekking en kwantitatieve gegevens van vragen aanpassing behoeven om de informatiedruk bij de bevoegde gezagen acceptabel te houden. Het gaat bijvoorbeeld om kwesties rond het aanpassen van de drempelwaarde (zodat minder inrichtingen onder het besluit vallen), en conversieprogramma’s. Op die manier kunnen bulkdata (bijvoorbeeld de gegevens die aanwezig zijn bij VROM en V&W, of van de provinciale modelrisicokaart) worden overgezet in het register, en vermindert het aantal te beantwoorden vragen. De ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken zullen de aanpassingen zo spoedig mogelijk na overleg met IPO en VNG publiceren. De bijstelling van het registratiebesluit heeft gevolgen voor het register(systeem) en de bijbehorende leidraad. Die moeten worden aangepast op het gebied van opzet, inhoud en uitwerking van het registratiebesluit.
Instructiebijeenkomsten RRGS De eerste serie instructiebijeenkomsten Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen is inmiddels achter de rug. In de bijeen-
komsten geven deskundigen informatie over de achtergrond van het registratiebesluit, de koppeling met de Modelrisicokaart en de systematiek van het register. Aan de hand van de leidraad wordt bekeken welke gegevens nodig zijn en op welke manier die moeten worden ingevoerd in het systeem. Dit geeft inzicht in de hoeveelheid en soort gegevens die voor het registratiebesluit verplicht of facultatief zijn, en in de systematiek van het besluit. De bijeenkomsten zijn vooral bedoeld voor wie in de toekomst de gegevens voor het registratiebesluit moeten gaan inventariseren of invoeren; in de praktijk zijn dat vaak de milieu-inspecteurs. In juni heeft InfoMil bij het RIVM in Bilthoven instructiebijeenkomsten georganiseerd voor de gemeenten in Noord-Holland en Overijssel. In overleg met de provinciale coördinatoren Modelrisicokaart zijn Noord-Holland en Overijssel als eerste provincies gekozen. Omdat het registratiebesluit en daardoor het registratiesysteem en de leidraad worden aangepast, worden deze eerste instructiebijeenkomsten beschouwd als een pilot. Op dit moment wordt de eerste tranche van de serie bijeenkomsten geëvalueerd. Uiteraard worden de resultaten daarvan gebruikt bij de organisatie van de tweede tranche. De tweede serie bijeenkomsten is gepland in het eerste kwartaal van 2004; de bijstelling van het registratiebesluit heeft enige vertraging veroorzaakt. Meer informatie over het registratiebesluit vindt u op www.infomil.nl/nieuwslinks. ■
(foto: Digital Vision)
Amvb kwaliteitseisen begin 2004 verwacht Het Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen vordert langzaam maar gestaag. Inmiddels heeft de Raad van State haar advies over het ontwerpbesluit uitgebracht aan VROM; het ministerie is bezig het advies te verwerken. Naar verwachting staat het definitieve besluit in december 2003 in het Staatsblad en kan de amvb begin 2004 in werking treden. Met het definitieve besluit in zicht werkt het ministerie aan een aanpak voor de communicatie en voorlichting rondom het besluit. Er staan handreikingen op de rol over het saneringsplan, over de verantwoordingsplicht van het groepsrisico en over de inhoud en het gebruik van het besluit. Daarnaast wil het ministerie introductiebijeenkomsten organiseren en kijkt het naar een manier om de bestuurslasten te financieren.
Handreikingen Gemeenten zijn verplicht om in 2006 een programma voor de niet-urgente saneringen gereed te hebben. De Handreiking saneringsplan gaat daar op in en beschrijft hoe je zo’n programma kunt opstellen. Het is de bedoeling dat de handreiking in december 2003 klaar is. De Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico moet helpen dat onderwerp goed in te vullen, zowel voor ruimtelijke ordening en milieu als voor de hulpverlening. De conclusies uit het project ‘Het nieuw denkkader groepsrisico’ worden in de handreiking meegenomen. Deze handreiking wordt in 2004 verwacht. Zodra er nieuwe ontwikkelingen zijn, zal InfoMil daarover berichten op www.infomil.nl/nieuwslinks. Hier kunt u ook meer informatie vinden over de procedure, inhoudelijke vragen en ook over de LPG-schadevergoedingsregeling. ■
11
InfoMil Nieuws 31
Oktober 2003
LANDBOUW
Alara en de Wav Kun je een revisievergunning weigeren omdat een bedrijf niet voldoet aan het alara-beginsel? Het bevoegd gezag van Schouwen-Duiveland meende van wel, maar de Raad van State besliste anders. Onlangs heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over het weigeren van een vergunning voor een veehouderij met de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). De vergunning is geweigerd wegens het niet voldoen aan alara (ABRvS, 200300014/1, 9-7-2003, Schouwen-Duiveland). De uitspraak ging over de uitleg van artikel 3 Wav. De gemeente had een revisievergunning geweigerd voor vijfhonderd vlees(foto: Holland in beeld)
kuikens. De reden was dat het bedrijf niet voldeed aan het alara-beginsel, nu de ammoniakemissiefactor voor het aangevraagde huisvestingssysteem groter was dan de maximale emissiewaarde. Het betrof een inrichting buiten de 250-meter-zone, die niet onder de IPPC-richtlijn en het Besluit m.e.r. viel. De Afdeling overweegt dat de vergunning niet geweigerd kon worden op grond van artikel 3 lid 4 (m.e.r.-toets) en artikel 6 lid 1 en 2 Wav, en zegt verder: “Anders dan verweerder heeft gesteld, kan de vergunning niet geweigerd worden op grond van de vaststelling dat niet voldaan kan worden aan het alara-beginsel. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wav en artikel 8.11, derde lid, van de Wm kunnen aan de vergunning slechts voorschriften verbonden worden. Aldus heeft verweerder de vergunning voor het houden van 500 vleeskuikens ten onrechte geweigerd.”
Voorschriften blijven mogelijk De conclusie van de Raad van State verschilt van wat is gesteld in hoofdstuk 6 van de Handreiking ammoniak en veehouderij (LA04, zie www.infomil.nl), en de brief van VROM van 26 maart 2003 (bijlage 4 handreiking). Daarin wordt namelijk gezegd dat niet voldoen aan alara wél een reden is om de vergunning te weigeren. Het blijft wel mogelijk om voorschriften te stellen. Daarbij mag de grondslag van de aanvraag echter niet worden verlaten. Dit houdt in dat een Groen Label-stal voorschrijven als die niet is aangevraagd, of verplicht stellen het hele ventilatiesysteem aan te passen niet mogelijk is (ABRvS, 200200722/1, 18-9-2002, Boxmeer, en ABRvS, 200103392/2, 6-3-02, Heythuysen, Nieuwsbrief StAB2002-3/K25, AB2002-32/274). Het verplaatsen van het emissiepunt of de ventilatoren mag meestal wel (ABRvS, 31-7-02, 200200280/1, Ede en ABRvS, 200100953/1 en 2, 20-7-01, Uden, M&R2001-9/178K, M&R20023/4), maar niet altijd (ABRvS, E03.98. 1019, 18-5-00, Oldebroek). ■
Besluit glastuinbouw eist samenwerking In het Besluit glastuinbouw staat dat de bevoegde gezagen gezamenlijk moeten optrekken bij de handhaving van het besluit. Het is dus essentieel dat de belangrijkste handhavende instanties (gemeenten, waterschappen en AID) op regionaal en lokaal niveau samenwerken en hun aanpak op elkaar afstemmen; dat kan flinke voordelen opleveren. Het feit dat het Besluit glastuinbouw met het thema samenwerking is opgenomen in het meerjarenprogramma handhaving onderstreept het belang nog eens. Het Besluit glastuinbouw is gebaseerd op het Convenant glastuinbouw en milieu, dat het bedrijfsleven en de overheid in 1997 met elkaar hebben gesloten. Juridisch is het besluit gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet milieubeheer en de Bestrijdingsmiddelenwet; daardoor zijn bij de controle en handhaving van het Besluit glastuinbouw verschillende handhavende instanties betrokken.
HUM glastuinbouw Voor het Besluit glastuinbouw is een Handhavings- en Uitvoerings Methode (HUM) opgesteld. Die is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met Unie van Waterschappen, Hoogheemraadschap Schieland, Hoogheemraadschap van West-Brabant,
VNG, Milieu Bureau Westland, AID en OM. De HUM wordt ondersteund door het Projectbureau glastuinbouw en milieu (Glami). Hij bevat een strategisch en een praktisch deel (inclusief de lijst met kernbepalingen). U vindt de HUM-glastuinbouw op www.infomil.nl.
Bijeenkomsten over samenwerking Op 2 oktober 2003 organiseert InfoMil met het projectbureau Glami een bijeenkomst rond het thema samenwerking voor het management van alle handhavende instanties die te maken hebben met het Besluit glastuinbouw. Tijdens deze bijeenkomst (in de Utrechtse Jaarbeurs) wordt op basis van de in de HUM voorgestelde samenwerkingsscenario’s gediscussieerd over hoe structu-
(foto: Conefrey/Koedam)
rele samenwerking in de praktijk vorm kan krijgen. Centraal staan de tijdens deze bijeenkomst voorgestelde praktische oplossingen. Later dit jaar organiseert InfoMil ook bijeenkomsten over samenwerking voor uitvoerende handhavers (zie de agenda achterop deze nieuwsbrief). In deze bijeenkomsten worden ook de resultaten van 2 oktober besproken. Uitnodigingen worden te zijner tijd verstuurd. U kunt zich nu opgeven als deelnemer aan een van deze bijeenkomsten op het digitale aanmeldingsformulier dat u vindt op www.infomil.nl/nieuwslinks. ■
12
InfoMil Nieuws 31
Oktober 2003
VERRUIMDE REIKWIJDTE
Kennistraject verruimde reikwijdte: een eerste evaluatie Het Kennistraject verruimde reikwijdte Wet milieubeheer draait inmiddels ruim een half jaar. In het land zijn daarover nu zeven series van zeven bijeenkomsten gehouden. De belangstelling was groot: in totaal hebben 120 vergunningverleners en handhavers meegedaan. Veertig leidinggevenden namen deel aan een workshop voor het management. Tijd voor een terugblik. De deelnemers aan de bijeenkomsten reageren positief: ze zijn tevreden over de opzet van de verschillende modules en de inhoud voldoet voor de meesten aan de verwachtingen. De module Communicatie – gericht op het trainen van communicatieve vaardigheden – wordt het best beoordeeld: er is veel waardering voor het oefenen van lastige praktijksituaties met een acteur.
Suggesties De deelnemers hebben een aantal suggesties voor verbetering. Zo kan de dosering van informatie beter en is er veel behoefte aan praktische voorbeelden. Deze opmerkingen zijn meegenomen bij de verdere verbetering van de modules. De verruimde reikwijdte is op onderdelen bij alle deelnemers bekend, de benodigde informatie weten ze over het algemeen wel te vinden, maar ze zouden de informatie graag beter willen plaatsen in een groter geheel.
besparing wordt veel vaker meegenomen, maar de mogelijkheden die de Wm daarvoor biedt worden nog lang niet volledig benut. Dit beeld komt terug in de praktijkopdrachten die de deelnemers moeten uitvoeren: de keuze van het onderwerp is vrij, maar energiebesparing is duidelijk favoriet. De keuzes voor het soort onderneming loopt wel sterk uiteen: de een gaat aan de slag bij de slager om de hoek, de ander brengt een bezoek aan een luxueus kuuroord.
Het Kennistraject verruimde reikwijdte Wm bestaat uit zeven modules: 1 Algemene inleiding 2 Themamodules afvalpreventie en afvalscheiding 3 Energiebesparing 4 Waterbesparing en afvalwater 5 Vervoermanagement
Geen beren Veel deelnemers waren vooraf nogal sceptisch over de verruimde reikwijdte, maar na afloop van het traject is iedereen enthousiast over de in de praktijk te behalen resultaten. De veronderstelde beren op de weg blijken lang niet altijd te bestaan, en met de juiste informatie zijn ondernemers goed te overtuigen van het belang van preventiemaatregelen.
Na afloop Een belangrijk aandachtspunt is het vervolg op het kennistraject. Het gevaar bestaat dat de organisatie na afloop nog niet helemaal klaar is voor een structurele aanpak van de verruimde reikwijdte. Het management blijkt hier vaak meer tijd voor nodig te hebben dan gedacht, en veel deelnemers zeggen het moeilijk te vinden om de verruimde reikwijdte in het werk in te passen. Draagvlak én daadkracht bij de leidinggevenden is dus van groot belang. We raden leidinggevenden dan ook sterk aan om voorafgaand aan het kennistraject de workshop voor het management te volgen. Voor de tweede helft van 2003 staan opnieuw acht series bijeenkomsten op het programma. Er hebben zich bijna 160 kandidaten aangemeld, onder wie zo´n dertig leidinggevenden. Ook in 2004 zijn er al bijeenkomsten vastgelegd.
6 Communicatie
Praktijk In de praktijk wordt met de verruimde reikwijdte nog maar weinig gewerkt, al verschilt dit per onderwerp. Vervoermanagement is voor velen nog tamelijk nieuw. Energie-
7 Praktijkervaringen Aan elk traject gaat een module voor leidinggevenden vooraf, de Workshop voor het management.
Heeft u belangstelling voor deelname aan het kennistraject? Het aanmeldingsformulier vindt u op www.infomil.nl/nieuwslinks. ■
ENAP
ENAP-project begint vruchten af te werpen ENAP staat voor Exploring New APproaches in regulating industrial installations. We schreven eerder over dit project van het ministerie van VROM in InfoMil Nieuws 27. Het doel is voor heel Europa een discussie in gang te zetten over de vernieuwing van het milieu-instrumentarium, om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de steeds strenger wordende Europese normen. Hoe staat het ermee? In het kader van het ENAP-project zijn inmiddels twee internationale workshops gehouden, waaraan vertegenwoordigers deelnamen van alle Europese landen, de Europese Commissie, de industrie en nietgouvernementele organisaties. VROM en InfoMil maken zich nu op voor de derde en laatste workshop.
die systemen volwaardig te integreren in regelgeving, vooral in de IPPC-richtlijn. Het doel van de workshop was ervaringen en standpunten uit te wisselen op het gebied van emissiehandel en over de rol die dit instrument kan spelen in de individuele lidstaten. Door de workshop is de aandacht voor nationale emissiehandelsystemen toegenomen; op Europees niveau is een serieuze discussie daarover in gang gezet.
Emissiehandel De eerste workshop (Scheveningen, november 2002) ging over het scheppen van mogelijkheden in Europese regelgeving om nationale of regionale systemen op te stellen voor het verhandelen van emissies voor stoffen als NOx, SO2 en voor VOS. Ook keken de deelnemers naar een manier om
The Chelsea dozen Workshop 2 (Londen, juni 2003), opgezet in samenwerking met het Environment Agency van het Verenigd Koninkrijk, ging over de rol van milieuzorgsystemen bij vergunningverlening, toezicht en handhaving. Centraal stonden de vragen:
13
(foto: InfoMil)
wat zijn de potentiële voordelen van milieuzorgsystemen voor het bevoegd gezag, zijn die te meten met prestatie-indicatoren en hoe kan een milieuzorgsysteem het best worden gekoppeld aan het proces van vergunningverlening en handhaving om de
InfoMil Nieuws 31
potentiële voordelen te benutten. Ter ondersteuning van de discussie heeft VROM vooraf een onderzoek laten uitvoeren door het Institute for European Environmental Policy (IEEP) naar de situatie in (kandidaat-) lidstaten van de Europese Unie. Deze workshop resulteerde in een actieplan van twaalf punten: the Chelsea dozen (genoemd naar het deel van Londen waar de workshop werd gehouden). De aanbevelingen uit het actieplan hebben betrekking op drie terreinen: 1 Verduidelijking van wat milieuzorg en milieuzorgsystemen inhouden, welke rol zij kunnen spelen bij vergunningverlening, wat de verschillende verantwoordelijkheden zijn van overheden, bedrijven en certificatie-instellingen en welke betekenis milieuzorg in de (Europese) milieuregelgeving kan hebben.
Oktober 2003
2 Verbetering van de kwaliteit van certificatie van milieuzorg in Europa. 3 Gewenste ontwikkelingen rond milieuzorg en andere vrijwillige instrumenten in de toekomst.
Derde workshop In de eerste helft van 2004 wordt in Praag de derde workshop gehouden. Op de agenda staan onder meer de mogelijkheden om grotere entiteiten dan inrichtingen (zoals bedrijventerreinen en concerns) te reguleren. Deze workshop organiseren VROM en InfoMil in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië. Later in 2004 volgt de afsluitende conferentie. Meer informatie over ENAP en de gehouden workshops vindt u op www.infomil.nl/nieuwslinks. ■
LUCHT Berekening aantal inwoners blootgesteld
Verkeersmaatregelen: emissiearme zones
aan normoverschrijdingen Op grond van het Besluit luchtkwaliteit rapporteren gemeenten over overschrijdingen van grenswaarden en plandrempels. Omdat deze normen zijn opgesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens, wordt in de rapportagesjablonen gevraagd naar het aantal
Onderzoek wijst uit dat luchtverontreiniging een bedreiging vormt voor onze gezondheid. Wonen langs een verkeersader kan de levensverwachting met jaren bekorten, want autoverkeer is een belangrijke bron van luchtvervuiling. Wat kunnen we daaraan doen? In InfoMil Nieuws nemen we een aantal verkeersmaatregelen onder de loep. Deze derde aflevering gaat over emissiearme zones, een relatief nieuw concept dat de luchtkwaliteit kan verbeteren. Aan de planvorming rondom het Besluit luchtkwaliteit wordt hard gewerkt, vooral door de gemeenten die een overschrijding van de plandrempels voor NO2 gemeten of berekend hebben. Een mogelijke aanpak is het instellen van emissiearme zones in de binnensteden.
Oude vrachtwagens Waar het gaat om luchtkwaliteit en leefbaarheid, kan de beperking van (oud) zwaar verkeer een gunstige invloed hebben. Sommige Europese steden hebben daar al ervaring mee, zoals de gemeente Amsterdam. In principe is daar de binnenstad verboden terrein voor vrachtwagens, maar er kan ontheffing aangevraagd worden, bijvoorbeeld voor vrachtwagens die niet ouder zijn dan een bepaalde leeftijd. De ouderdom van een voertuig is namelijk bepalend voor de emissie van de motor: hoe jonger het voertuig, hoe lager de emissie. De leeftijd bepaalt de ‘euronorm’. Amsterdam voert het regime dat alleen voertuigen met Euro 2 (vanaf 1995) of hoger de binnenstad in mogen. Stockholm heeft een soortgelijke aanpak, maar laat ook oudere
inwoners dat hieraan is blootgesteld. Voorbeelden van methoden om het aantal aan normoverschrijdingen blootgestelde inwoners te berekenen vindt u op www.infomil.nl.
voertuigen toe met nabehandelingstechnieken (zoals roetfilters). De maatregel heeft de luchtkwaliteit in de zone met beperkt vrachtverkeer verbeterd met enkele procenten. Op het wegvak ligt het percentage belangrijk hoger, maar dat is sterk afhankelijk van de kenmerken van de weg en het verkeer op die weg. Een emissiearme zone is daarmee een serieus instrument om onder de plandrempels uit het Besluit luchtkwaliteit te blijven.
Betere doorstroming Het gaat bij verkeersmaatregelen niet alleen om emissies. Als congestiebeperking het primaire doel is van een stadsbestuur (zoals in Londen), dan is het beleid het beperken van alle soorten voertuigen. Wie daar met zijn voertuig de stad in wil, moet voor de toegang betalen. Voor de invoering van de ‘congestion charge’ in Londen ging lopen daar sneller dan rijden met een auto of vrachtwagen, daarna is de voertuigsnelheid duidelijk verhoogd. Uiteraard verbeterde ook hier de luchtkwaliteit sterk. ■ (foto: Portal Photo)
14
InfoMil Nieuws 31
Oktober 2003
MER
Ontheffing van de m.e.r.-plicht De ministers van VROM en LNV en Gedeputeerde Staten hebben in bijzondere gevallen de bevoegdheid initiatiefnemers een ontheffing te verlenen van de plicht om een (nieuw) milieueffectrapport op te stellen. Een ontheffing van de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport (MER) kan worden verleend op grond van artikel 7.5 lid 1 onder a, b of c van de Wet milieubeheer (Wm). De ministers van VROM en LNV (zie artikel 7.1 Wm) zijn gerechtigd tot het verlenen van zo’n ontheffing bij de voorbereiding van besluiten zoals vastgelegd in artikel 7.2 Wm. Ook provincies hebben de mogelijkheid ontheffing te verlenen (zie artikel 7.8 Wm, waarin staat dat voor Gedeputeerde Staten de ontheffingsbevoegdheid overeenkomt met wat in artikel 7.5 lid 1 onder a, b of c wordt genoemd), als zij conform artikel 7.6 Wm voor bijzondere gebieden in de provinciale milieuverordening activiteiten aanwijzen waarvoor in aanvulling op onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. een MER moet worden gemaakt. In de meeste provinciale milieuverordeningen zijn hiervoor regels opgenomen.
Redenen voor ontheffing Ontheffing voor het schrijven van een milieueffectrapportage conform artikel 7.5 lid 1 onder a, b of c Wm kan verleend worden als er sprake is van:
• Een situatie waarbij de initiatiefnemer die een activiteit onderneemt deze activiteit herhaalt of voortzet, waarvoor bij de voorbereiding van de door het bevoegd gezag te nemen besluiten een milieueffectrapportage geschreven moet worden. Het is daarbij noodzakelijk dat de initiatiefnemer zelf al eerder een correct milieueffectrapport heeft gemaakt dat betrekking heeft op deze herhaalde of voort te zetten activiteit. Een nieuw op te stellen milieueffectrapport moet daarbij redelijkerwijs geen nieuwe gegevens bevatten over mogelijke nadelige gevolgen van de te ondernemen activiteit voor het milieu. Ook mag de bedoelde activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu in een ander land. • Het feit dat een andere initiatiefnemer over dezelfde activiteit al eerder een correct milieueffectrapport heeft gemaakt. Een nieuw op te stellen milieueffectrapport moet dan redelijkerwijs geen nieuwe gegevens bevatten over mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu van de te ondernemen activiteit. Ook mag de bedoelde activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu in een ander land.
• Een situatie waarbij in het kader van het algemeen belang meteen (‘onverwijld’) beslist moet worden over het realiseren van een activiteit, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wm. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft conform artikel 2.17 Wm tot taak de ministers van VROM en LNV (in overeenstemming met artikel 7.5, zesde lid) te adviseren bij verzoeken om ontheffing door initiatiefnemers.
Grensoverschrijdende problemen Een ontheffing van de m.e.r.-plicht kan in ieder geval nooit verleend worden wanneer de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu in een ander land (de wetgever bedoelt hier uiteraard België en/of Duitsland). Alleen in geval c geldt dit voorbehoud niet. Volgens artikel 7.5, lid 1, onder c, Wm zou een ontheffing in principe verleend kunnen worden als het algemeen belang het noodzakelijk maakt dat de m.e.r.-plichtige activiteit onverwijld (dus zonder het maken van een MER) ondernomen wordt, ook al zouden er belangrijke nadelige gevolgen kunnen zijn voor het milieu in een ander land. Het is natuurlijk nog maar de vraag of de betreffende ministers hier ook toe zouden besluiten.
Uitzonderlijk In de praktijk worden verzoeken om ontheffing niet vaak ingediend en vrijwel niet verleend. Een voorbeeld: het bevoegd gezag in de zaak-Waalsprong vroeg in het kader van het vaststellen van het intergemeentelijk structuurplan ‘Land over Waal’ om een ontheffing van de m.e.r.-plicht, omdat er in een eerder stadium door de provincie al een MER was gemaakt. Deze ontheffing is toen verleend. De Raad van State overwoog echter later dat het structuurplan geen concrete beleidsbeslissing bevatte over het plangebied (ABRvS d.d. 27 januari 2000, E03.96.1322), zodat een MER in het kader van het vaststellen van dit structuurplan al niet hoefde te worden gemaakt. De door de ministers verleende ontheffing bleek daarmee ‘zinledig’. ■
(foto: Digital Vision)
15
InfoMil Nieuws 31
FO-Industrie
Pilotproject versoepelt introductie elektronisch milieujaarverslag Het afgelopen half jaar hebben dertig bedrijven en hun bevoegde gezagen meegedaan aan een pilotproject van het elektronisch milieujaarverslag. Deze testperiode is van groot belang gebleken om problemen te signaleren en beter aan te sluiten op de wensen van gebruikers. Vanaf 2004 mogen bedrijven hun milieujaarverslag elektronisch indienen. De verwachting is dat veel bedrijven het papieren verslag inruilen voor een digitale versie.
Oktober 2003
juist sprake van multi-user-gebruik: de databestanden werden op meerdere computers binnen een organisatie verwerkt en synchronisatie met de database gebeurde onafhankelijk van elkaar. Omdat de database daarop niet was gebouwd, verliep het upen downloaden niet altijd soepel. De gebruikers hebben tijdens het proces ook opmerkingen kunnen maken over de inhoudelijke kant van de applicatie. Veel opmerkingen gingen over de mogelijkheid om een toelichting te geven op de getallen. In de pilotversie was dat alleen mogelijk op moduleniveau, wat velen zagen als een te grove indeling.
Oplossingen en aanpassingen Het nieuwe e-MJV is op een aantal plaatsen aangepast en veel van de gesignaleerde problemen zijn opgelost. Zo zal het informeren van de potentiële gebruikers dit jaar eerder en vollediger van start gaan: de systeemvereisten worden rond oktober al verstuurd, in combinatie met een cd-rom waarmee de apparatuur en instellingen getest kunnen worden. Verder zal het in 2004 geen probleem meer zijn met meerdere gebruikers aan één MJV te werken, omdat de nieuwe applicatie voorziet in multi-user-gebruik. Ook is het mogelijk de aangeleverde cijfers op een hoog detailniveau van toelichting te voorzien. Al met al is de test van het e-MJV zeer nuttig geweest: in 2004 wordt een e-MJV geïntroduceerd dat grondig is getest en beter aansluit op de wensen van gebruikers. De ontwikkeling van het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV) begon in 2001, met als belangrijkste doelen kwaliteitsverbetering, meer gebruiksgemak, snellere beschikbaarheid van gegevens en lagere administratieve lasten. Eind 2002 was de applicatie klaar voor gebruik, maar om het elektronisch verslag uitgebreider te kunnen testen en praktijkervaring op te doen is gekozen voor een pilotproject in 2003. Voor deze pilot zijn dertig uiteenlopende bedrijven benaderd, met als bevoegd gezag de provincies Noord-Brabant en Zeeland en de gemeenten Delft en Den Bosch. Tweederde van deze bedrijven heeft uiteindelijk meegedaan aan het project.
konden daar terecht met alle vragen en opmerkingen, zowel op inhoudelijk als op (systeem)technisch gebied. Onderzoekers van de Wageningen Universiteit hebben in opdracht van VROM een evaluatie uitgevoerd. Zij keken naar drie aspecten: • de introductie van het systeem • het elektronisch formulier en het ophalen en verzenden van data • de validatie door het bevoegd gezag van het e-MJV en het administratieve proces. De uitkomsten van de evaluatie zijn besproken in een begeleidingsgroep met vertegenwoordigers van de bedrijven en bevoegde gezagen die meededen aan het project.
Evaluatie
Praktijker varingen
Binnen het project gelden dezelfde indieningstermijnen als voor het papieren milieujaarverslag. De MJV-helpdesk van FOIndustrie verleende tijdens de gehele periode ondersteuning: de deelnemers
Een eerste struikelblok voor een grote groep gebruikers is de systeemeis: lang niet iedereen voldeed daaraan. Een tweede probleem is dat de pilotversie is ontworpen als singleuser-programma. In de praktijk bleek er
Harold Hiel (Broomchemie): ‘Efficiencyvoordelen, vooral op termijn’ “We leveren steeds vaker gegevens elektronisch aan, dus waarom het milieujaarverslag niet? Ik ben ervan overtuigd dat het voor iedereen – bedrijven en controlerende overheden – effectiever werkt.” Dat zegt Harold Hiel, milieucoördinator bij het Zeeuwse bedrijf Broomchemie, een van de deelnemers aan het pilotproject. Het verzamelen en doorrekenen van de benodigde gegevens voor het e-MJV verschilt nauwelijks van de exercitie voor het papieren milieujaarverslag, stelt Hiel. “Maar de voordelen zullen zich vooral op de langere termijn doen voelen. Daarnaast scheelt het tijd en menskracht omdat het niet meer nodig is de verslagen in veelvoud op papier aan te leveren en correcties zonder veel rompslomp kunnen worden aangebracht. De communicatie met het bevoegd gezag wordt er in elk geval een stuk sneller door.”
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil-helpdesk (070) 373 55 75.
Meer informatie: www.vrom.nl/milieujaarverslag of de MJV-helpdesk van FO-Industrie, telefoon (070) 312 03 60,
[email protected] ■
Agenda
www
Aandachtsgebieden
oktober Regionale voorlichtingsbijeenkomsten 8.40-amvb’s
www.infomil.nl/nieuwslinks
ENERGIE
Een nieuwe service voor onze lezers. Hier vindt u
Energiebesparing
onder één noemer alle www-verwijzingen uit
Energie in de milieuvergunning
• Actuele ontwikkelingen, vooral interessant voor
InfoMil Nieuws.
Biomassa
beginnende vergunningverleners. In workshops worden verschillende thema’s verder uitgediept, ook voor meer ervaren vergunningverleners. • 9 oktober Eindhoven (nog plaats), 23 oktober Utrecht (vol), 28 oktober Zwolle (vol).
november/december Workshops voor uitvoerende handhavers glastuinbouw en milieu • Het uitgangspunt van het Besluit glastuinbouw is samenwerking tussen handhavers. Hoe kan dat in de praktijk vorm krijgen? Aandacht voor praktijkgevallen en een terugblik op de resultaten van de bijeenkomst voor managers van 2 oktober. • 20 november Zoetermeer, 4 december Eindhoven, 11 december Zwolle.
november/december Regionale symposia NeR/SOMS • Deskundigen gaan in op de actualisatie van de NeR, nieuwe systematiek, minimalisatieverplichting stoffen, en SOMS (Strategisch Omgaan Met Stoffen). • 3 november Utrecht, 11 november Eindhoven, 17 november Zwolle, 24 november Rotterdam, 2 december Utrecht.
26 november SEPh-dag • Bijeenkomst voor SEPh-medewerkers uit heel Nederland. Discussie over onder meer meerjarenprogrammering, ketenhandhaving, evaluatierapport SEPh’s en verrruimde reikwijdte. • La Vie, Utrecht.
10 december 2003 Praktijkfestival • Gericht op het positioneren en agenderen van duurzaamheid (in milieu, energie en klimaat) bij Nederlandse overheden, bedrijven en instellingen. Groot opgezet, met veel deelonderwepen en praktijkvoorbeelden. • Evoluon, Eindhoven. • Meer informatie: www.praktijkfestival.novem.nl
15 december Meten van luchtemissies
www.europadecentraal.nl Gratis dienstverlening bestemd voor medewerkers
kwaliteitsborging. Bestemd voor bevoegd gezag. • De Eenhoorn, Amersfoort.
najaar 2003/2004 NRB-workshops
vragen stellen over Europese aangelegenheden.
A F VA L P R E V E N T I E E N - S C H E I D I N G
Beleidsdossiers over onder meer milieu, water en
Preventie in de milieuvergunning
energie. Rubrieken: actueel, jurisprudentie, wet- en
Afvalscheiding (bedrijfsgebonden)
regelgeving, informatiebronnen. VEILIGHEID EN GELUID
www.glami.nl
Externe veiligheid (o.a. CPR’s)
Veel vragen en antwoorden over afstandsnormen,
Risicobeoordeling stoffen
registratie, energie en bedrijfmilieuplannen. Over-
Elektromagnetische straling en rookmelders
zicht van projecten in het kader van glastuinbouw en milieu.
www.duurzame-energie.nl Voorbeelden van manieren waarop verschillende
• De workshops worden op locatie bij gemeenten gehouden.
workshops HUM-grondstromen en het Kennistraject verruimde reikwijdte ook voor de workshops in 2004.
www.infomil.nl > agenda Telefoon (070) 373 55 75
Afvalwater en bodemlozingen (niet-Wvo)
energie. Tevens marktplaats voor de duurzame-
Zwembaden (Whvbz)
energieplannen van gemeenten. LUCHT
www.ecn.nl/phyllis
Nederlandse emissie Richtlijn (NeR)
Database over materialen die geschikt zijn voor
Emissie van vluchtige organische stoffen
gebruik als biomassa: chemische samenstelling en
Luchtkwaliteit (Nieuw Nationaal Model, Stookinstallaties, NOx, SO2, BEES)
technische gegevens.
www.robklimaat.nl Informatie over de emissies van overige broeikasgassen, het beleid op dit gebied en het programma Reductie Overige Broeikasgassen (ROB), specifiek gericht op het terugdringen van de emissies van
Reductie Overige Broeikasgassen (ROB) H A N D H AV I N G
Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM)
methaan, lachgas en fluorverbindingen. BODEM
www.energietech.info/groengas
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB)
Algemene informatie over onder meer mest- en afval-
Besluit Opslag Ondergrondse Tanks (BOOT)
vergisting. Voorbeelden van lopende projecten en een
Bouwstoffenbesluit (Bsb)
overzicht van fabrikanten.
www.natuurloket.nl Site met gegevens over plant- en diersoorten in Nederland waarvoor beschermende wet- en regelgeving bestaat, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de
REGELGEVING
Vergunning op maat (Wm) Milieueffectrapportage (MER) Ontwikkelingen Wm algemeen
Flora- en Faunawet. Biedt ook informatie over soorten van rode lijsten. U kunt tot op één vierkante kilometer
OVERIGE
nagaan of in een bepaald gebied beschermde plan-
Bedrijfsinterne milieuzorg
ten en dieren voorkomen.
Stand der techniek/ALARA De stand der techniek in Europees verband (EuroBAT)
Colofon
Integrated Pollution Prevention Control (IPPC)
InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar.
Milieu & Winst (www.milieuwinst.nl)
Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in december 2003. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. • Redactieadres: InfoMil, postbus 93144, 2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00, e-mail
[email protected], www.infomil.nl Roselie Wijtenburg • Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) • Vormgeving: Conefrey/Koedam BNO, Zeist
Aanmelden (tenzij anders vermeld)
WAT E R
Indirecte lozingen
• Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens, U kunt u zich ook nog steeds aanmelden voor de
Geluid (industrielawaai)
doelgroepen aan de slag kunnen met duurzame
• Voorlichting rond nieuwe NRB-katernen B01 en B03. Bestemd voor milieuambtenaren.
Verruimde Reikwijdte Wm
van gemeenten, provincies, waterschappen. U kunt
• Symposium over de praktijk van luchtemissiemetingen en de ontwikkelingen op het gebied van
Met preventie naar duurzaam ondernemen
• Foto voorzijde: Conefrey/Koedam BNO • Druk: PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag • Oplage: 6.500 exemplaren ISSN 1385-5492
Doelgroepbeleid Internationaal Asbest Landbouw