I n f o M i l N i e u w s 32
Inhoud
Nummer 32, achtste jaargang, december 2003
2 3 4 7
Drie SAM-projecten: de verruimde reikwijdte verkend Het gezicht achter de helpdesk: Jeroen Dooijenburgh Vragen aan de helpdesk InfoMil Actueel: elektronische nieuwsbrief Verschenen
8 9 10 11
Helpdesk open van 9.00–12.00 uur Wordt milieu de sluitpost van de begroting? Lucht: Platform kwaliteit luchtmetingen Bodem: Meldpunt wordt adviescommissie Lucht: Wetswegwijzer VOS en verder
12
Verkeersmaatregelen: schone brandstoffen Duurzaam ondernemen: Themadag
13
Lucht: Digitaal platform luchtkwaliteit Serviceteam en helpdesk luchtkwaliteit
14 15
Externe veiligheid: Ontwerpbesluit Energie: Handhaving natwasserijen Biomassa als brandstof
16
Landbouw: Samenwerken glastuinbouw Regelgeving: Aanvraag vergunning
17 18 19
Amvb’s: Actuele ontwikkelingen M.e.r: Windmolens FO-Industrie: Milieumaatregelen lonen Validatie milieujaarverslagen
2
InfoMil Nieuws 32
Drie SAM-projecten: de verruimde reikwijdte verkend Voor de toepassing van de verruimde reikwijdte wordt 2005 een belangrijk jaar: preventie moet dan volledig geïntegreerd zijn in vergunningverlening en handhaving. Een van de instrumenten die deze ambitieuze doelstelling dichterbij moeten brengen is de Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering (SAM). Meer dan de helft van alle gemeenten en samenwerkingsverbanden maakt gebruik van deze SAM-regeling, die het mogelijk maakt om beleid en uitvoering van de verruimde reikwijdte flink te verbeteren. We selecteerden drie SAM-projecten en spraken met projectleiders, vergunningverleners en handhavers over hun ervaringen. Jeroen van der Waal van het ministerie van VROM is programmaleider van Met preventie naar duurzaam ondernemen, een initiatief van VROM, EZ, VNG, IPO en de Unie
Noord-Friesland Elf Friese gemeenten werken onder begeleiding van de Milieuadviesdienst Noord-Friesland in het combinatieproject Samen milieu sparen, op weg naar duurzaam ondernemen. Dit project, dat loopt tot december 2005, is gericht op verhoging van het kennisniveau bij ambtenaren en bedrijven, en inbedding van de verruimde reikwijdte in de bestaande manier van werken. Een interview met projectleider Aart Dijkstra van de Milieuadviesdienst en handhaver Richard Fonk van de gemeente Kollumerland.
Aart Dijkstra en Richard Fonk (foto’s: Rinie Bleeker)
Dijkstra: “De projectopzet is ambitieus. Naast het kennistraject van InfoMil worden technische workshops georganiseerd en brancheprojecten uitgevoerd voor zorgcentra, horeca, glastuinbouw en de gemeenten zelf. Verder hebben we interne afspraken over het toepassen van de verruimde reikwijdte vastgelegd, milieuprocedures geactualiseerd, training on the job gegeven, kennisuitwisseling met andere specialisten in gang gezet, een regionaal kennisnetwerk opgezet en de monitoring en evaluatie geregeld. Alle relevante informatie is samengevoegd in één handleiding. Daarin staan de wettelijke, procedurele en technische gegevens, maar ook hulpmiddelen als aanschrijvingsbrieven en standaardvoorschriften.” Dijkstra: “We hebben bedrijven een vragenformulier gestuurd, met een stevige begeleidende brief die de schijn van vrijblijvendheid heeft weggenomen. We hadden een respons van zeventig procent. Zo hebben we een selectie kunnen maken van
van Waterschappen. Hij volgde de drie SAM-interviews van nabij en is aangenaam verrast. Van der Waal: “Uit de ‘nulmeting’ van ons programma in 2002 bleek dat de
250 bedrijven die boven de criteria van de verruimde reikwijdte zitten. Van die bedrijven moet de vergunning vóór 2006 geactualiseerd worden en er zal accuraat toezicht moeten plaatsvinden. Een op de tien bedrijven op de werklijst heeft de zaken inmiddels op orde, met de rest gaan we aan de slag.” Fonk: “Tijdens een handhavingsbezoek aan een plaatselijke supermarkt bleek het energieverbruik op 380.000 kWh per jaar te liggen. Een wandeling door het bedrijf leverde meteen een aantal besparingsmogelijkheden op. Zo werden de koeleilanden niet afgedekt en bleef alle buitenverlichting 24 uur per dag branden. Het bedrijf beriep zich op de Meerjarenafspraken energie. In dat kader hoefden ze nog geen investeringen te doen, vonden ze. Ik heb aangekondigd dat ik op hercontrole kom, en dat ik dan informatie wil over wat ze de komende jaren van plan zijn. Ik vind dat ze in elk geval ’s nachts de koeleilanden moeten afdekken en dat de buitenverlichting overdag uit moet.” Dijkstra: “Dat vind ik aan de voorzichtige kant. Dat bedrijf moet eigenlijk een energiebesparingsplan indienen, iets wat ze onder MJA2 ook zullen moeten doen. In dit specifieke geval is het besparingspotentieel duidelijk, maar ook in bedrijven waar de technische voorzieningen goed zijn, kun je actie ondernemen. Zo was ik onlangs bij een constructiebedrijf waar de stand der techniek wordt toegepast. Het lasproces vroeg verreweg de meeste energie, alleen wisten ze niet hoeveel. Ik heb dat bedrijf geen besparingsonderzoek opgelegd, maar wél een registratie- en rapportageplicht. Zo worden ze zich ook bewust van hun verbruik en de kosten.” Dijkstra: “Het meenemen van de verruimde reikwijdte kost zeker in het begin extra tijd. Voor een categorie 4-bedrijf rekenen wij voor onze vergunningverleners op ongeveer 20 uur extra per vijf jaar, en voor een handhavingstraject op 16 uur extra. Omdat een
December 2003
toepassing van de verruimde reikwijdte behoorlijk tekortschoot. Dat is ook na honderden SAM-projecten niet meteen voorbij, maar uit deze drie interviews blijkt hoeveel je in een paar jaar kunt leren. In Den Haag en Friesland heeft men de eerste horden succesvol genomen, en uit het voorbeeld van Eemland blijkt wat dat aan de finish kan opleveren. In de drie projecten zie je dat er een gevoel ontstaat voor kansrijke momenten voor de verruimde reikwijdte, zoals nieuwbouw. Iedereen legt ook terecht een accent op een stevige verankering in de eigen organisatie. Als ik zie wat voor besparingen behaald worden, mogen bedrijven blij zijn dat de overheid op deze manier langskomt. ”
actief preventiebeleid uiteindelijk resulteert in een meer milieubewuste bedrijfsvoering, wordt op termijn proceduretijd teruggewonnen. Ook zal de tijdsbesteding afnemen als de ervaring met de verruimde reikwijdte groeit. Dat is overigens wel een aandachtspunt, want bij veel gemeenten is het personeelsverloop groot. Je moet dus structureel werk maken van kennisoverdracht en procedures inbedden in de organisatie.”
Den Haag Den Haag heeft een milieubeleidsplan tot 2006, Contouren voor een duurzame stad. Energiebesparing is daarbinnen een belangrijk aandachtspunt, en daarom is het SAM-project dat begin 2003 van start ging vooral gericht op energie. We bespreken de voortgang met projectleider Peter Bovenlander en de milieuinspecteurs Ton Boeters en André van Gent.
Peter Bovenlander, Ton Boeters, André van Gent
Bovenlander: “We zijn begonnen met een stadsbrede inventarisatie door een extern bureau, onder bijna vierduizend door ons geselecteerde inrichtingen. We hebben niet alleen laten kijken naar de verruimde reikwijdte, maar belangrijke aspecten als gevaarlijke stoffen meteen meegenomen. Uit de inventarisatie is een lijst gerold van ongeveer vijfhonderd bedrijven. Daarmee zijn we gaan werken.” Boeters: “We maken bedrijven snel duidelijk dat het om een verplichting gaat. Dan krijg je eerst wat tegengas, maar later klaart de lucht vaak op. Al met al is onze rol als handhaver niet wezenlijk anders dan vroeger.
3
Je geeft ze wat meer tijd dan wanneer je bijvoorbeeld kapotte brandblussers laat vervangen, laten we zeggen een paar maanden in plaats van een paar weken. Bij sommige kleinere bedrijven moet je niet meteen met checklists gaan zwaaien; daar ben je in eerste instantie voorlichter. Zo was ik bij een slagerijtje met een energieverbruik van 90.000 kWh per jaar. Al snel bleek dat die man omhoog zat met zijn bedrijfsvoering: door een verkeerde opstelling van de koelmotoren moest hij om de haverklap ontdooien. Ik heb hem gevraagd om met zijn leverancier te overleggen over een betere opstelling. Dat is nu gebeurd en het verbruik is sterk gedaald.” Van Gent: “Die rol van voorlichter past in zo’n geval goed, omdat het vaak even duurt
Eemland In het gewest Eemland zijn de onderwerpen van de verruimde reikwijdte al in 1998 in het milieubeleid verankerd. Het SAM-combinatieproject dat het afgelopen jaar is uitgevoerd, was vooral een kwaliteitsslag, waar de ruim twintig vergunningverleners en handhavers in het gewest meer ervaring hebben opgedaan met de verruimde reikwijdte. Een kijkje in de keuken van Eemland, met de vergunningverleners Frits Kappers, Celien de Jong en Karl Mahler.
Celien de Jong, Frits Kappers, Karl Mahler
Mahler: “Omdat de verruimde reikwijdte hier al vijf jaar in het beleid is vastgelegd, hoeven we het onderwerp niet meer te verdedigen als iets extra’s. We kennen bovendien een stevige onderliggende structuur, met tweewekelijkse kenniskringbijeenkomsten en een stuurgroep voor de
December 2003
InfoMil Nieuws 32
voordat je elkaar, soms letterlijk, verstaat. Het kunnen taalproblemen zijn, een krappe beurs, of onwil, maar veel verdwijnt als sneeuw voor de zon als je er in slaagt vertrouwen te winnen, terwijl je toch beslist blijft. Er zijn natuurlijk ook inrichtingen die hun hele bedrijfsvoering al hebben doorgelicht op besparing en preventie. Bij een bedrijf als Siemens hoef je alleen af en toe wat puntjes op de i te zetten.” Boeters: “Als je kansen ziet, moet je wel met de deur in huis durven vallen. Bij het intakegesprek met de Belastingdienst bleek dat ze alle toiletgroepen gingen verbouwen. We hebben toen onmiddellijk een paar energieen waterbesparingsopties onder de aandacht gebracht, en een paar dagen later zaten we al bij een bouwvergadering.
Uiteindelijk zijn de door ons voorgestelde maatregelen bijna allemaal overgenomen.” Bovenlander: “Het is niet zo gemakkelijk om dit soort kennis op te nemen in onze hele organisatie. Sommigen voelden echt een drempel om te beginnen. We hebben daarom in het begin gewerkt met bedrijfsbezoeken in duo’s, maar ook dat ging erg langzaam. Uiteindelijk hebben we 150 bedrijven aangeschreven en met checklists om informatie gevraagd. In die fase zitten we nu. Om de bedrijfsbezoeken te stroomlijnen hebben we een aantal begeleidende brieven gemaakt, maar de integratie in het reguliere werk is nog lang niet voltooid. Per bedrijf zitten we op dit moment op bijna een vervijfvoudiging van de geïnvesteerde tijd, maar dat wordt beter, verwacht ik.”
verruimde reikwijdte. De stuurgroep trok ook het SAM-project, en niet één individu. Dat heeft veel voordelen: meer menskracht, continuïteit, energie en uitstraling.” De Jong: “Een hechte structuur en commitment van het management zijn hard nodig bij zo’n project. Zo bestond bij het projectonderdeel training on the job flink wat weerstand tegen het meelopen door een externe specialist. De leiding heeft toen echt een duwtje moeten geven.” Kappers: “Een ander projectonderdeel betrof het kostenloos aanbieden van quick scans. We hebben daarvoor twintig ‘volgende bedrijven’ geselecteerd – geen koplopers, maar ook geen achterblijvers – omdat we daar het meeste effect verwachtten. Bedrijven én medewerkers van het gewest werden enthousiast toen ze zagen wat er mogelijk was.” De Jong: “Al in 1998 hebben we binnen het gewest een stappenplan ontwikkeld. Dat bestaat uit onder meer een checklist en een maatregelenlijst, om het preventiepotentieel in te schatten. Zo rekenen we het elektriciteits- en gasverbruik om naar vierkante meters vloeroppervlak en kubieke meters gebouwinhoud, en vergelijken we die cijfers met gelijksoortige bedrijven. Tijdens het SAM-project hebben we ons stappenplan
verhelderd en beter bruikbaar gemaakt.” De Jong: “In principe kijken we tijdens alle reguliere bedrijfsbezoeken naar de verruimde reikwijdte, met de ‘normale’ aan de bedrijfscategorie gekoppelde bezoekfrequentie. Voor bedrijven waar we zien dat er weinig te halen valt is het stappenplan tijdens het SAM-project zo aangepast dat de procedure minder tijd kost. Bij die bedrijven blijft het meestal bij een voorlichtende rol.” Mahler: “Waar we in elk geval meteen op in willen steken zijn nieuwbouw en verbouw, maar dat valt niet altijd mee. Het is soms al moeilijk om de verruimde reikwijdte in bijvoorbeeld de afstemming met bouw- en woningtoezicht van de grond te krijgen, maar ook bij de bedrijven kun je op problemen stuiten. Zo is hier het winkelcentrum Sint Joris aangelegd, waar we in een zeer vroeg stadium met de projectontwikkelaar maatregelen hebben uitgewerkt. Iedereen was enthousiast, maar uiteindelijk werden de meeste winkels teruggefloten door hun hoofdkantoren, waar men werkt met een landelijk stramien voor de winkelinrichting. Leerpunt is dat je bij dit soort bedrijven de directies moet zien te bereiken. Dat vraagt wel om coördinatie op landelijk niveau.” ■
Jeroen Dooijenburgh werkt sinds april als adviseur bij InfoMil. Daarvoor was hij verbonden aan een ingenieursbureau. De overstap bevalt hem goed. De helpdesk was voor hem een versnelde inwerkcursus. “De eerste maanden heb ik bij InfoMil vrijwel elke dag helpdesk gedraaid. In het begin kon ik me er geen voorstelling van maken wat dat nu precies inhield. Ik vergeleek het in gedachten met een helpdesk van een automatiseringsafdeling. Veel ‘rare’ vragen en niet-begrijpende mensen
aan de lijn – ‘waar zit de any-key?’ Het tegendeel blijkt waar te zijn. Zeker in het begin moest ik vaak de boeken induiken en veel overleggen met collega’s om de vragen te kunnen beantwoorden. Waar ik ook aan moest wennen, was dat ik zo formeel mogelijk moest antwoorden en zo min mogelijk mijn eigen interpretatie moest geven, ook als ik het met bepaalde wetgeving niet eens ben. Dat is wel heel anders dan bij het ingenieursbureau. Het leuke aan de helpdesk vind ik dat je mensen echt
kunt helpen met lastige problemen. En dat je heel af en toe gelukkig ook echt rare vragen krijgt. Het streven is binnen uur te reageren op vragen. Dit lukt niet altijd. Soms moet je collega’s raadplegen, soms overleggen met . In het aantal vragen per dag is het werkpatroon van de gemiddelde Nederlander terug te zien: de dinsdag en donderdag zijn verreweg de drukste dagen. De vragen komen zowel telefonisch als per e-mail binnen; dat laatste gebeurt steeds
(foto: Rinie Bleeker)
Het gezicht achter de helpdesk: Jeroen Dooijenburgh
vaker. Omdat je uit een mailtje niet altijd de achterliggende gedachte of beweegreden kunt afleiden, beantwoorden we vrijwel alle vragen telefonisch. Heeft u iemand aan de lijn met een Haags accent, dan ben ik dat.”
✆
4
December 2003
InfoMil Nieuws 32
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k 8.40-AMVB’S
WA T E R
➥
➥
O M PA K K E N G E VA A R L I J K E S T O F F E N
Een inrichting die valt onder het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer heeft het ompakken van gevaarlijke stoffen als nevenactiviteit. Artikel 3 van het besluit sluit deze activiteit niet uit, maar volgens voorschrift 2.2.1. is het openen van verpakkingen, het overtappen, afvullen en ompakken van gevaarlijke stoffen in emballage niet toegestaan. Omdat het bedrijf geen vergunning kan aanvragen waarin dit alsnog toegestaan kan worden, moet het deze nevenactiviteit stoppen. Mogen onder het besluit inderdaad geen ompakwerkzaamheden uitgevoerd worden? Nee, dit is geen juiste interpretatie van het voorschrift. Conform voorschrift 2.2.1 (onder paragraaf 2.2 ‘Opslag, overslag en nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens transport in emballage aan derden geadresseerd’) is onder meer het ompakken van gevaarlijke stoffen in emballage inderdaad niet toegestaan. Paragraaf 2.2 voorziet namelijk alleen in eisen voor de opslag van gevaarlijke stoffen in transportverpakking.
Openen van verpakkingen, overtappen, afvullen en ompakken van gevaarlijke stoffen in emballage mag echter wel als dit gebeurt conform de voorschriften die staan in paragraaf 2.1 van het besluit (‘Opslag en werkzaamheden met gevaarlijke stoffen algemeen’). In deze paragraaf zijn algemene voorschriften gesteld voor werkzaamheden met en opslag van gevaarlijke stoffen. Deze voorschriften bevatten strengere veiligheids- en bodemeisen.
E I S E N A A N A F VA L WAT E R
Moeten er in het kader van de Wet milieubeheer in vergunningen voorschriften worden opgenomen op het gebied van afvalwater? Ja, altijd, ook als de lozingen zijn aangewezen tot de Wvo. In art. 22.1 van de Wm staat dat de Wm terugtreedt waar de Wvo van toepassing is. Op grond van de Wvo mogen er in de Wvo-vergunning alleen regels worden opgenomen ter bescherming van het oppervlaktewater en de RWZI. De bescherming van het gemeentelijke riool en de zorg voor de verwerkbaarheid van het rioolslib ligt altijd bij de gemeente. Als de Wvo niet van toepassing is, moet in de Wm-vergunning ook bescherming van het oppervlaktewater en de voorwaarden voor een doelmatige werking van de RWZI geregeld worden.
Ter verduidelijking is in de instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer aangegeven dat voorschriften in de Wmvergunning moeten worden opgenomen. Alleen de vangnetbepaling opnemen is niet genoeg, omdat daarop niet gehandhaafd kan worden. Voorbeelden voor concrete lozingsnormen staan onder meer in de toelichting op afvalwatervoorschriften in amvb’s. In de voorlopige handreiking afvalwater, op de InfoMil-site of in de VNG-uitgave Praktische handreiking indirecte lozingen kunt u ook voorbeelden van voorschriften vinden.
ENERGIE
➥
I N F O R M AT I E P L I C H T S U P E R M A R K T E N
Een gemeente vraagt van een supermarkt om een overzicht van energiebesparende maatregelen, op grond van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven. Het concern waartoe de supermarkt behoort doet mee aan de meerjarenafspraak energie-efficiency. Is het voldoende als de supermarkt het oordeel van Novem over het energiebesparingsplan van het totale concern overlegt? Nee. De energieconvenanten geven grote concerns de mogelijkheid om energieplannen te maken op landelijk niveau. Die plannen bieden het concern ruimte om bij de ene vestiging te wachten met het treffen van maatregelen en dit te compenseren door eerder maatregelen in een andere vestiging te nemen. Dat neemt niet weg dat iedere vestiging aan de Wet milieubeheer moet voldoen. Dat betekent minimaal: • dat de inrichting op verzoek van de gemeente een overzicht moet geven van genomen en nog te treffen maatregelen (foto: Tineke Dijkstra)
• dat alle vestigingen uiteindelijk alle rendabele maatregelen moeten nemen • dat inrichtingen waar rendabele maatregelen door de concernaanpak worden uitgesteld, altijd moeten aangeven wanneer de maatregelen wel worden genomen • dat inrichtingen simpele maatregelen (registratie energieverbruik, good housekeeping) en maatregelen met een terugverdientijd van een jaar altijd moeten nemen.
5
December 2003
InfoMil Nieuws 32
LANDBOUW
➥
U I T L O O P E N S TA N K
Hoe beoordeel je de stankhinder door de uitloop van dieren bij agrarische bedrijven? Een uitloop voor bijvoorbeeld kippen of zeugen moet worden beoordeeld op de stankhinder, blijkt uit ABRvS, E03.97.1417, 15 februari 1999, Barneveld, JM2000-1/7 en ABRvS, 200105119/1, 21 augustus 2002, Maasbree, Nieuwsbrief StAB 2002-4/K65. Die uitspraken gaan niet in op hoe de beoordeling had moeten plaatsvinden, maar twee recente uitspraken doen dat wel. In ABRvS, 200205738/1, 27 augustus 2003, Westerveld, JM 2003, ging het om scharrelkippen die een groot deel van de dag in een buitenverblijf liepen. Volgens de vergunning moest de afstand van het buitenverblijf tot woningen van derden
50 meter zijn en de afrastering van het buitenverblijf onaantrekkelijk zijn voor de kippen. Omdat de kippen bovendien voornamelijk in de stallen mestten, was de vergunning wat betreft stankhinder terecht verleend, volgens de Afdeling. Ook de cumulatieve stankhinder kwam aan bod. Volgens de Afdeling vermeldt het cumulatierapport 1 niet hoe je cumulatie van de kippen in de uitloop moet berekenen, en ontbreken ook andere milieuhygiënische inzichten hiervoor. De bijdrage van kippen in het buitenverblijf aan de stankcumulatie was echter niet zodanig dat de vergunning hierom geheel of gedeeltelijk moest worden
(foto: Tineke Dijkstra)
geweigerd. In ABRvS, 200302055/1, 24 september 2003, Veere, ging het ook om een uitloop van kippen. In de vergunning stond dat de mest eenmaal per twee weken moest worden afgevoerd en dat er maximaal 16.500 kippen in de uitloop aanwezig mochten zijn. De uitloop voldeed aan de minimumafstand van 86,4 meter die, uitgaande van 16.500 kippen, op grond van de Richtlijn gold voor de stal. Het meest
stankgevoelige object lag op 130 meter van de uiterste grens van de uitloop en naar schatting 10% van de kippen zou tussen 10.00 en 17.00 uur gebruik maken van de uitloopmogelijkheid. Gezien dit alles was de vergunning wat betreft dit aspect terecht verleend. Cumulatie kwam in deze zaak niet aan de orde. 1
LUCHT
BOUWSTOFFENBESLUIT
➥
➥
EMISSIE SPUITCABINE TIMMERBEDRIJF
Een timmerbedrijf gaat een cabine bouwen voor verfspuitwerk. Op dertig meter van het emissiepunt van de geplande spuitcabine staat een woning. Is het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer nu nog van toepassing? En zo nee, welke voorschriften moet ik dan opnemen in de vergunning? Het besluit is niet van toepassing als er op minder dan vijftig meter van het emissiepunt een stankgevoelig object staat, bijvoorbeeld een woning. Daar is een uitzondering op: volgens de definitie in het besluit vallen de eigen bedrijfswoning en bedrijfswoningen op een bedrijventerrein met een dichtheid van ten hoogste één per hectare hier niet onder. Als in uw geval de woning wel onder de definitie van woning uit het besluit valt, dan is het besluit niet meer van toepassing en is de inrichting vergunningplichtig. Voor de voorschriften voor de verfspuitwerkzaamheden kunt u gebruik maken van hoofdstuk 3.4.23 van de NeR (‘Toepassing van verf: timmerindustrie’). Wanneer een bedrijf producten gebruikt met een VOS-gehalte van meer dan 100 gram per liter gebruiksklaar product kunt u ook aansluiting zoeken bij de
voorschriften in het Besluit bouw- en houtbedrijven over de VOS-registratie en het Plan van aanpak (voorschrift 3.2.12 en 3.2.13 uit het besluit). Aan het aspect geurhinder moet u extra aandacht besteden. Het is de vraag of geurhinder op zo’n korte afstand voorkomen kan worden en of de vergunning dus wel verleend moet worden. Is de gemeente van mening dat het mogelijk is geurhinder te voorkomen door maatregelen als een ontgeuringsinstallatie of de beperking van het aantal uren dat de spuitwerkzaamheden plaats mogen vinden, dan kan de vergunning verleend worden, uiteraard voorzien van voorschriften. Let er daarbij op dat ook watergedragen verf geurhinder kan veroorzaken: die kan een kleine hoeveelheid VOS bevatten, en ook andere componenten die voor geurhinder kunnen zorgen.
Rapport Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij (VROM, publicatiereeks Lucht, nr. 46).
ONDERZOEKSEISEN AAN GROND
In de circulaire Omgaan met de andere, c.q. ‘overige’ bewijsmiddelen (2 sept. 2001) staat dat grond die alleen op samenstelling is onderzocht (en niet op uitloging) niet mag worden toegepast of geaccepteerd als overig bewijsmiddel. In de BRL 9308 is het niet uitvoeren van uitloogonderzoek onder voorwaarden wél toegestaan. Is dit niet in tegenspraak met de genoemde circulaire? Nee. Ook in een aantal andere beoordelingsrichtlijnen is de mogelijkheid opgenomen om geen uitloogonderzoek te doen. Het is in principe mogelijk dat er een verschil in onderzoeksinspanning bestaat (bijvoorbeeld frequentie van bemonstering, te analyseren parameters) tussen een onderzoek in het kader van een BRL en een onderzoek in het kader van een partijkeuring. Bij het opstellen van een BRL (en daarmee ook de bepaling van de onderzoeksinspanning) wordt de onderzoeksinspanning gebaseerd op een grote hoeveelheid gegevens over het type bouwstof. Deze gegevens zijn verkregen door jarenlange ervaring en/of een grote hoeveelheid aan onderzoek van de betreffende bouwstoffen. Uit deze informatie valt bijvoor-
beeld te concluderen dat een aantal stoffen niet (of in zeer geringe mate) in het bouwmateriaal voorkomt en wat de mate van uitloging van de stoffen is. Dergelijke informatie ontbreekt bij de keuring van een individuele partij. Om deze reden is het voor een producent van grote hoeveelheden grond vrijwel altijd efficiënter om zijn bouwstoffen te laten voorzien van een erkende kwaliteitsverklaring. Omdat elk type bouwstof haar eigen merites heeft en over de ene bouwstof meer bekend is dan over de andere, kan de onderzoeksinspanning verschillend zijn. Voor de uitvoering en de handhaving is dit echter geen belemmering. In dergelijke situaties is er dus geen sprake van ‘afwijkingen van het Bouwstoffenbesluit’.
6
December 2003
InfoMil Nieuws 32
ENERGIE
LANDBOUW
➥
➥
ENERGIE-ONDERZOEK KANTOOR
Een kantoor van een verzekeraar verbruikt 800.000 kWh per jaar. De energieleverancier heeft gevraagd of het bedrijf beschikt over een Energieplan. Een medewerkster haalde de circulaire Energie in de milieuvergunning van het net, maar heeft nog steeds de volgende vragen: wat houdt een energie-onderzoek in, van wie moet je dat opstellen en wanneer moet dat gebeuren?
(foto: Tineke Dijkstra)
De inhoud van een energieonderzoek is vooral afhankelijk van de aard van de inrichting en het elektriciteitsverbruik. De circulaire Energie in de milieuvergunning onderscheidt drie soorten onderzoeken: het standaardonderzoek, het beperkte onderzoek en het haalbaarheidsonderzoek. De gemeente kan een onderzoek niet voorschrijven op basis van de amvb Woon- en verblijfsgebouwen, maar mag op basis van de amvb wel eisen dat een bedrijf de maatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar uitvoert. Een onderzoek kan helpen bepalen welke maatregelen dat zijn. Zo’n onderzoek legt ook de basis voor een Energieplan. Een instelling kan een standaardonderzoek laten uitvoeren als de energienota hoger is dan € 45.000 per jaar. Voor dit gebouw is dat waarschijnlijk het geval. In het kader van de amvb mag de vergunningverlener echter geen onderzoek voorschrijven. Hij mag wel eisen stellen aan de gegevens die geleverd worden. Als een instelling meer dan 45.000 euro per jaar
betaalt aan energie en besluit een onderzoek uit te voeren, moet dat kwalitatief voldoen aan de eisen van een standaardonderzoek zoals gesteld in de circulaire. De belangrijkste elementen van een onderzoek zijn: • een omschrijving van de gebouwen en installaties • een beschrijving van de energiehuishouding van de gebouwen en installaties • de energiebalansen • een opsomming van mogelijke maatregelen (technisch en organisatorisch) met bijbehorende terugverdientijden • een (voorlopige) planning voor de invoering van de zekere maatregelen. Een uitgebreidere omschrijving vindt u in onze handleiding Energiebesparingsonderzoeken (E16). Een verzekeraar kan zich aansluiten bij de Meerjarenafspraak bank/verzekering. Wie aan een MJA deelneemt, moet een plan van aanpak opstellen. Ook is het mogelijk een subsidie voor een EPA-onderzoek aan te vragen. Zie daarvoor: www.infomil.nl/nieuwslinks.
U I T B R E I D E N I N O V E R B E L A S T E S I T U AT I E S
Kan een veehouderij uitbreiden met dieren die zich op voldoende afstand bevinden van stankgevoelige objecten terwijl er al dieren vergund zijn op te korte afstand? Dieren met omrekeningsfactoren Wanneer er binnen een inrichting slechts sprake is van overbelasting door dieren met omrekeningsfactoren (mve-dieren), mag die in principe uitbreiden met dieren met vaste afstanden (zoals melkrundvee) mits die op voldoende afstand van een gevoelig object staan. Dit blijkt uit ABRvS, 200205666/1, 9 april 2003, Vlist. Waarschijnlijk geldt dit niet voor nertsen en konijnen: als die worden gehouden in combinatie met dieren met omrekeningsfactoren, wordt de afstand gemeten vanaf één dichtstbijgelegen emissiepunt voor de hele inrichting (zie de Richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996, p. 7 tweede alinea en ABRvS, 200205417/ 1, 25 juni 2003, Putten). Als de inrichting al overbelast is door mve-dieren, is uitbreiding met meer mve-dieren niet toegestaan; bepalend is namelijk het dichtst bij het gevoelige object gelegen emissiepunt voor mve-dieren (ABRvS, E03.98.0354, 12 maart 1999, Someren).
Dieren met vaste afstanden Wanneer er binnen een inrichting slechts sprake is van overbelasting door dieren met vaste afstanden, mag die in principe uitgebreiden met mve-dieren mits deze dieren op voldoende afstand van gevoelige objecten worden gesitueerd (ABRvS, 200105352/2, 20 november 2002, Ermelo en ABRvS, 200205666/1, 9 april 2003, Vlist). Uitbreiden met een andere categorie dieren met vaste afstanden is in principe ook toegestaan, mits deze dieren op voldoende afstand van een gevoelig object staan. Hierbij geldt voor nertsen en konijnen weer dat als die worden gehouden in combinatie met mvedieren, de afstand tot een gevoelig object wordt gemeten vanaf één dichtstbijgelegen emissiepunt voor de hele inrichting (ABRvS, 200205417/1, 25 juni 2003, Putten). Daarnaast lijkt het erop dat een inrichting niet mag uitbreiden met dieren van dezelfde categorie die de overbelaste situatie veroorzaken (ABRvS, 200105352 /2, 20 november 2002, Ermelo).
8.40-AMVB’S
➥
N O G M A A L S 8 . 4 0 - A M V B ’ S E N G R O N D WAT E R K WA L I T E I T
Dankzij de reacties van oplettende lezers corrigeren we het antwoord op de vraag in InfoMil Nieuws 30, p. 5. Het gaat om de vraag welk gezag bevoegd is toe te zien op de naleving van de in de provinciale milieuverordening (pmv) opgenomen regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit. In ons antwoord stond ten onrechte dat dit het gezag is dat de regels stelt, dus Gedeputeerde Staten. Jurisprudentie (bijvoorbeeld ABRS 24-4-2001, E03.99.0008) wijst echter uit dat dit anders is. Als de gemeente het bevoegd gezag is van een amvb-inrichting die in een grondwaterbeschermingsgebied is gelegen, dan is de gemeente het gezag dat toeziet op de naleving van de regels die op grond van de amvb en de pmv gelden voor deze inrichting.
7
InfoMil Nieuws 32
➨VERSCHENEN
EXTERNE VEILIGHEID
➥
December 2003
O N T W E R P B E S L U I T K WA L I T E I T S E I S E N I N R I C H T I N G E N
Geldt het Ontwerpbesluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer ook voor risicovolle bedrijven waar kans is op stofexplosies? Nee, het ontwerpbesluit geldt alleen voor bedrijven die beschouwd worden als risicovol door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. De grenswaarden genoemd in de artikelen 6 tot en met 9 hebben betrekking op het plaatsgebonden risico. In paragraaf 1, begripsbepalingen, wordt het plaatsgebonden risico uitgelegd.
Het plaatsgebonden risico is het risico dat een persoon buiten de inrichting overlijdt als gevolg van een ongeval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Stoffen die stofexplosies kunnen veroorzaken, zoals meel en houtmot, zijn volgens de Wms over het algemeen geen gevaarlijke stof.
De volgende InfoMil publicaties zijn onlangs verschenen of verschijnen in de loop van de maand januari.
BESTUURLIJK-JURIDISCH
LUCHT
➥
• L37 Schone lucht goed leven
ZORGPLICHT
Volgens het Besluit luchtkwaliteit moeten gemeenten die de normen
Hoe verhoudt de zorgplicht van artikel 1.1a Wm zich tot de milieuvergunning? Het antwoord op deze vraag is af te leiden uit een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de uitspraak van 3 september 2003, nr. 200300168/1, besliste de Afdeling dat het bestuursdwangbesluit dat betrekking heeft op een inrichting voor op- en overslag van propaan, butaan of mengsels daarvan en dat genomen is op grond van artikel 1.1a Wm, niet in stand kan blijven. De reden daarvoor was dat de inrichting weliswaar in werking was in strijd met de CPR-richtlijn 8-3, maar niet met de verleende en later gewijzigde milieuvergunning. De milieuvergunning is bepalend voor de reikwijdte van de zorgplicht die bij de exploitatie in acht moet worden genomen. Het bevoegd gezag heeft andere
middelen tot zijn beschikking om nadelige gevolgen voor het milieu te ondervangen: de vergunning kan bijvoorbeeld worden gewijzigd of zelfs ingetrokken. In de uitspraak van 5 maart 2003, nr. 200202695/1 overweegt de Afdeling dat de zorgplicht van art. 1.1a Wm niet in een milieuvergunning als voorschrift kan worden opgenomen, aangezien los daarvan aan de wetsbepaling moet worden voldaan. Dit laat overigens onverlet dat in een milieuvergunning een algemene zorgplicht kan worden opgenomen, bijvoorbeeld dat degene die de inrichting drijft altijd de nadelige gevolgen voor het milieu moet voorkomen of, als dat onmogelijk is, die zoveel mogelijk moet beperken.
voor stikstofdioxide overschrijden een luchtkwaliteitsplan opstellen. Gemeenten beschrijven daarin welke maatregelen ze gaan nemen om in 2010 aan de wettelijke norm te voldoen. In deze folder wordt uiteengezet hoe de helpdesk en het Serviceteam luchtkwaliteit van InfoMil gemeenten kunnen ondersteunen. • L38 Zuiver informeren over gezonde lucht Een gemeente doet haar best om zoveel mogelijk wensen van burgers te realiseren, maar moet soms keuzes maken tussen leefbaarheid, bereikbaarheid en economie. Zo kan het oplossen van verkeersproblemen de normen voor luchtkwaliteit in gevaar brengen. Als dat zo is, staat de gemeente voor de lastige taak de burger te vertellen wat de normoverschrijding betekent voor de gezondheid en welke maatregelen de gemeente neemt om de luchtvervuiling te verminderen. Deze folder, die eind januari 2004 verschijnt, kan gemeenten daarbij helpen. • L40 Meten van luchtemissies Een handleiding met informatie over de algemene en kwaliteitsborgende aspecten van het meten van luchtemissies uit stationaire bronnen. De handleiding is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen bij de beoordeling van de kwaliteit van emissiemetingen, die nodig zijn om de emissie-eisen bij vergunningverlening te controleren. Bij het blad horen praktijkbladen, met per meetnorm (type meting) de specifieke kwaliteitsbepalende factoren. Deze bladen verschijnen in de loop van 2004. ENERGIE
• E17 Energiewinning uit frituur vet
InfoMil Actueel: elektronische nieuwsbrief
Gebruikt frituurvet heeft een hoge calorische waarde. Het kan verstookt worden in verbrandingsinstallaties en zo energie opwekken, maar uiteraard gelden daarvoor milieuregels. Blad E17 biedt
Vanaf 1 januari 2004 kunt u zich abonneren op de elektronische nieuwsbrief InfoMil Actueel. Elke twee weken krijgt u dan een overzicht van toevoegingen aan de website, nieuwe producten van InfoMil en ander milieunieuws. Veel lezers van InfoMil Nieuws gaven in de recent gehouden enquête aan dat ze het blad graag vaker zouden ontvangen; de verschijningsfrequentie is te laag om de actualiteit werkelijk op de voet te volgen. Ook komt niet iedereen er aan toe om de InfoMil-site elke week te bekijken. Abonnees krijgen InfoMil Actueel elke twee weken per e-mail. In eerste instantie sturen we InfoMil Actueel aan alle InfoMil-relaties waarvan we het e-mailadres hebben.
U hoeft niet bang te zijn dat InfoMil u overspoelt met ongewenste mail: in elke editie kunt u uw adres van de mailinglist verwijderen. Op termijn wil InfoMil Actueel ook nieuws op maat bieden. Op de site kunt u dan aangeven over welke onderwerpen u nieuws wilt ontvangen. Een specialist op het gebied van lucht krijgt dan alleen de informatie die voor hem relevant is en hoeft niet meer om het andere nieuws heen te lezen.
informatie aan vergunningverleners (gemeenten en provincies) en initiatiefnemers (bedrijven) over frituuroliën en -vetten uit de horeca en catering, over vetzuren die vrijkomen bij industrieel verwerkte oliehoudende zaden, en over de manier waarop die verstookt kunnen worden in grote en kleine verbrandingsinstallaties. Exemplaren van deze publicaties kunt u downloaden van onze website, www.infomil.nl. U kunt ze ook aanvragen per e-mail (
[email protected]) of per fax (070) 373 56 00. De publicaties zijn gratis, tenzij anders vermeld.
8
InfoMil Nieuws 32
December 2003
L
InfoMil helpdesk open van 9.00—12.00 uur Van vijftien naar zeventig vragen per dag – in acht jaar tijd maakte de helpdesk een stormachtige ontwikkeling door. We moesten de organisatie daar uiteraard aan aanpassen, maar het doel blijft altijd hetzelfde: uw vragen zo goed en zo snel mogelijk beantwoorden.
(070) 373 55 75 Nanka Haijkens en Jan van der Werf bepalen met u wie uw vraag het beste kan beantwoorden (foto: Rinie Bleeker )
De InfoMil helpdesk bestaat nu acht jaar. Doorgewinterde bellers zullen gemerkt hebben dat de gang van zaken in de loop van de tijd wat is veranderd. In de beginperiode kregen we zo’n 325 vragen per maand en er waren ongeveer vijftien specialisten om die te beantwoorden. Nu verwerkt InfoMil gemiddeld 1500 vragen per maand, en zitten er dagelijks twaalf medewerkers klaar om uw vragen te beantwoorden; in totaal hebben we daar zeventig specialisten voor in huis.
Nu elke morgen In de beginperiode kwam het regelmatig voor dat degene die het meest wist over uw vraag afwezig was. Om dat te vermijden zijn we gaandeweg gaan werken met openingstijden per onderwerp. In InfoMil Nieuws en op de site kon u zien wanneer er een specialist bereikbaar was voor welk onderwerp. Dat was al een stuk duidelijker, maar het nadeel was dat u altijd moest opzoeken wanneer u met welke vraag bij InfoMil terecht kon.
Vanaf 1 januari wordt het anders. Vanaf dan is de helpdesk dagelijks geopend voor alle onderwerpen van 9.00–12.00. Misschien lijkt dat voor sommigen van u een achteruitgang in dienstverlening, bijvoorbeeld omdat u niet meer de hele dag kan bellen met vragen over lucht. Maar uiteraard werken we ’s middags voor u door. Bijvoorbeeld aan de website van InfoMil, waar u steeds meer antwoorden op uw vragen kunt vinden. Ook hebben we de middag nodig voor de voorbereiding van voorlichtingsbijeenkomsten, om ingewikkelde vragen verder uit te zoeken en om precies op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen. Zo houden we onze informatie altijd up to date.
Ruim één beller per minuut Het kan voorkomen dat we een beller niet direct kunnen doorverbinden met de juiste specialist, maar meestal lukt dat binnen een redelijke tijd. Uw informatie is daarvoor heel belangrijk: hoe beter u ons vertelt wat u precies wilt weten, hoe sneller we u kunnen verbinden met de juiste deskundige.
Wat gebeurt er precies achter de schermen van (070) 373 55 75? Uw telefoontje komt binnen bij onze telefonisten Nanka Haijkens en Jan van der Werf. Op een ochtend staan zij zo’n tweehonderd bellers te woord (dat is dus meer dan één beller per minuut). De vragen die zij krijgen, zijn heel uiteenlopend: ze gaan over bijeenkomsten, bestellingen, adreswijzigingen, of natuurlijk over ingewikkelde milieuonderwerpen. Het scheelt als u bestellingen en adreswijzigingen zoveel mogelijk per e-mail aan ons meldt; maak hiervoor gebruik van het formulier op de site. Faxen kan ook. Als u een helpdeskvraag heeft, proberen de telefonisten te bepalen wie uw vraag het beste kan beantwoorden. Vertel hen daarom altijd zo goed mogelijk wat het precieze onderwerp van uw vraag is, en of het bijvoorbeeld een technisch-inhoudelijke vraag is of dat het eerder gaat om de juridische kant van de zaak. Dat voorkomt dat u in de wacht wordt gezet voor de verkeerde helpdeskmedewerker. Als het duidelijk is op welk onderwerp uw vraag betrekking heeft, wordt u verbonden met de betreffende specialist. Omdat de bezetting van de helpdesk per dag verschilt, heeft het geen zin naar een bepaalde persoon te vragen.
Ook digitaal Soms krijgen we de klacht dat het moeilijk is de specialist voor een bepaald onderwerp te pakken te krijgen. Ook in de nieuwe situatie kunnen we dit helaas niet voorkomen. Sommige onderwerpen leveren nu eenmaal meer vragen op dan andere, en ook de tijd van het jaar maakt soms verschil. Zo krijgen we nu veel vuurwerkvragen te verwerken. Als we vragen kunnen voorzien, zetten we de relevante informatie op de site. Lukt het u niet snel genoeg om ons telefonisch te bereiken, dan kunt u uw vraag ook schriftelijk aan ons stellen. De digitale helpdesk is altijd open. Gebruik daarvoor het vraagformulier op www.infomil.nl of het faxnummer (070) 373 56 00. Als u aangeeft wat het precieze onderwerp is van uw vraag en wanneer u telefonisch te bereiken bent, nemen we zo snel mogelijk contact met u op. Meestal reageren we telefonisch op uw vraag, zodat we kunnen ingaan op alle details. ■
U kunt de InfoMil-helpdesk voor alle onderwerpen bereiken van maandag tot vrijdag van 9.00–12.00 uur
✆ InfoMil Helpdesk (070) 373 55 75
➨ fax (070) 373 56 00 ➨ e-mail
[email protected]
Voordat u belt: kijk eerst op www.infomil.nl
Wilt u uw vraag toch voorleggen aan een van onze
U kunt uw vraag ook per fax of per e-mail stellen.
en ga naar het aandachtsgebied waar uw vraag
milieuadviseurs, bedenk dan vooraf of het om een
Een van onze milieuadviseurs neemt dan contact
onder valt. U vindt daar het laatste nieuws, actuele
technisch-inhoudelijke vraag gaat of een juridische.
met u op. Vergeet niet bij uw vraag uw telefoon-
ontwikkelingen, vaak gestelde vragen en veel
Onze telefonist verbindt u dan met de juiste specialist.
nummer te vermelden.
achtergrondinformatie.
De helpdesk is ook bereikbaar rond de feestdagen: op 22–24 en 29–31 december van 9.00–12.00 uur
9
InfoMil Nieuws 32
Wordt milieu de sluitpost van de begroting? Meer werk, meedoen en minder regels. Het motto van het nieuwe kabinet is zo zoetjesaan tot iedereen doorgedrongen, net als die andere centrale boodschap van Prinsjesdag: minder geld. Burgers krijgen te maken met bezuinigingen, maar ook de ministeries hebben flinke taakstellingen opgelegd gekregen. VROM kreeg voor het directoraat-generaal Milieu (DGM) te maken met lagere budgetten. Minder geld betekent keuzes maken, bepalen welke onderwerpen boven- én onderaan ons lijstje staan. Maar minder geld betekent ook: blijven nadenken. Minder regels, dat is het derde element in het motto van de regering. Met minder regels zijn er minder (en minder omvangrijke) vergunningen nodig. Dus hoef je minder te handhaven, en dat moet wel goedkoper zijn. Dat maakt Marjolein Jansen (milieu)wetgeving tot een ideale sluitpost van de begroting. Zo lijkt het. Maar is dat ook zo?
verd? Minder regels? Nee. Er zijn algemeen geldende voorschriften en maatregelen vastgesteld voor bepaalde bedrijfstakken. Dat heeft de situatie per bedrijfstak misschien vereenvoudigd, maar voor vergunningverleners en handhavers is het er niet gemakkelijker op geworden. Bovendien hebben de toenemende invloed van Europa en een reeks convenanten geleid tot nog meer regels en afspraken waarmee een vergunningverlener of handhaver rekening moet houden.
Doel en uitvoerbaarheid MDW-operatie Ook in de jaren negentig zagen we een grote behoefte aan minder regels, om zo onder meer de administratieve lasten voor het bedrijfsleven omlaag te brengen. Het instrument was de MDW-operatie (Marktwerking, Deregulering, Wetgevingskwaliteit), die sterk lijkt op het dit jaar gestarte traject Herijking regelgeving. Wat heeft de MDW-operatie ons opgele-
Kan het recente verleden ons iets leren bij het naleven van het motto ‘minder regels’ en het realiseren van de doelstellingen van het traject herijking regelgeving? Ik denk het wel. Volgens mij is de belangrijkste les om je niet blind te staren op het áántal regels, maar je aandacht te richten op het doel en de uitvoerbaarheid ervan. InfoMil heeft op dat gebied in de acht jaar van zijn bestaan veel kennis en ervaring opgedaan.
December 2003
Wij hebben deze praktijkkennis mogen inbrengen in de herijkingsoperatie, bij de inventarisatie van de knelpunten. Ook bij de uitvoering van de aanbevelingen speelt InfoMil een rol. De uitgangspunten daarbij zouden wat mij betreft moeten zijn: • de uitvoering van bestaande regels stellen boven het maken van nieuwe regels • nieuwe regels alleen invoeren om onduidelijke situaties te voorkomen of op te lossen en om strijdige of niet-uitvoerbare regels te vervangen • heldere informatie bieden – via publicaties, internet, helpdesk en workshops – over hoe regels moeten worden toegepast • niet alles in een keer op de schop nemen, maar verbeteringen doorvoeren in een meerjarige aanpak, die bij alle partijen bekend is. Op deze manier – en gedragen door de motivatie en energie van mensen bij gemeenten en provincies – moet het mogelijk zijn om het milieubeleid op de kaart te houden en te voorkomen dat milieu een gemakkelijke sluitpost op de begroting wordt. Sterker nog: zo zetten we de broodnodige stappen op weg naar heldere, compacte en slagvaardige milieuregelgeving. Marjolein Jansen, manager InfoMil ■
(foto: Hollandse Hoogte)
10
InfoMil Nieuws 32
December 2003
LUCHT
Platform Kwaliteit Luchtmetingen in oprichting Bedrijven en overheden kunnen niet zonder goede en betrouwbare meetresultaten. Monitoring is een vereiste voor handhaving. Het doel van het Platform Kwaliteit Luchtmetingen wordt beter meten, heldere kwaliteitseisen en eenduidige regels.
publieke toezicht (milieutoezicht door gemeenten en provincies) kunnen daarbij een rol spelen. Gerichte kennisoverdracht en voorlichting om de kwaliteit van metingen goed te kunnen beoordelen zijn noodzakelijk. Het PKL kan bijdragen leveren aan publicaties van InfoMil en artikelen verzorgen in vakbladen ter informatie van vergunningverleners, handhavers en betrokken bedrijven. Ook wil het PKL gevraagd en ongevraagd adviseren aan VROM en het bevoegd gezag over de vastlegging van afspraken over de kwaliteit in regelgeving en vergunningen.
Symposium
(foto:InfoMil )
In milieuvergunningen en in veel amvb’s zijn meetverplichtingen opgenomen: houders van inrichtingen moeten weten hoeveel stoffen ze emitteren. In de praktijk blijkt het echter niet zo eenvoudig goede en betrouwbare resultaten van luchtmetingen te krijgen. Dit leidt tot ongewenste risico’s bij de uitvoering en handhaving van het beleid rond luchtverontreiniging. Zo kan er bijvoorbeeld twijfel rijzen of aan de eisen in de milieuvergunning wordt voldaan. Ook kunnen er grote onzekerheden ontstaan wanneer de NOx-emissiehandel wordt ingevoerd. Bedrijven kunnen daarop door hun contractpartners worden aangesproken.
Samen hebben die nu het initiatief genomen tot oprichten van het Platform Kwaliteit Luchtmetingen (PKL). Het PKL moet het bevoegd gezag en de verschillende organisaties die betrokken zijn bij luchtmetingen beter laten samenwerken. De uitgangspunten van het PKL • Een goede samenwerking tussen alle schakels in de keten opdrachtgever – opdrachtnemer (adviseur/laboratorium) – bevoegd gezag. • Kwaliteit op maat: per meetverplichting een kostenbatenanalyse met een weging van de risico’s. • Toezicht is noodzakelijk voor de bestendiging van een goede kwaliteit. • Publiek en privaat toezicht kunnen elkaar verster-
Beter meten Het bedrijfsleven, het bevoegd gezag en adviesbureau’s willen de meetproblemen aanpakken, bijvoorbeeld door bij te dragen aan de ontwikkeling van een algemeen Europees meetbeleid. Het gaat dan zowel om beleid en wetgeving als om de praktijk: de uitvoering door opdrachtgevers, overheden en uitvoerenden. Het beleid is gericht op het waarborgen van de kwaliteit van emissies, immissies en transmissies, maar de eerste prioriteit ligt bij emissiemetingen. Er is behoefte aan een intensievere uitwisseling van ervaringen, kennis en andere informatie tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij certificatie en accreditatie in het milieuveld.
ken, maar zijn niet uitwisselbaar.
Kwaliteit, en handhaving Het PKL gaat meer aandacht vragen voor de kwaliteit van emissie- en luchtkwaliteitsmetingen, en streven naar een bredere (h)erkenning van de noodzaak om de kwaliteit van de metingen te verbeteren. Waar nodig gaat het PKL bepleiten om kwaliteitseisen aan te scherpen of te actualiseren zodat meetinstanties eenduidiger gaan werken. Het PKL wil zich inzetten om het naleefgedrag van bedrijven, meetinstanties en overheden te bevorderen door training. Ook intensivering van het private toezicht (kwaliteitstoezicht door Raad voor Accreditatie en certificerende instellingen) en het
In de eerste helft van 2004 presenteert het Platform Kwaliteit Luchtmetingen zich met een symposium. Onderwerpen zijn onder meer de veranderde rol van certificatie en accreditatie in de milieuwetgeving en het milieubeleid, en het bepalen van de beste (aanvullende) instrumenten voor de gewenste kwaliteit van emissiemetingen. Ook wil het PKL nagaan hoe je de kwaliteit van metingen in de praktijk kunt waarborgen, onder meer door afspraken te maken met het bevoegd gezag en door kwaliteitseisen voor luchtmetingen op te stellen.
Samenstelling In het PKL in oprichting zijn centraal, branche- en koepelniveau vertegenwoordigd. Het platform bestaat nu uit een stuurgroep en een aantal deelnemende instanties. Voorzitter van de stuurgroep is Arie Deelen van DCMR. De volgende partijen nemen al deel aan het PKL in oprichting: VROM, Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Ondernemers – Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (VNONCW), Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen (VKL) en InfoMil. Andere organisaties worden momenteel benaderd om mee te gaan doen aan het platform. Namens de advies- en onderzoeksbureaus neemt de VKL zitting in het PKL. De VKL is in juli 2003 opgericht door de advies- en onderzoeksbureaus KEMA, KW2, Tauw en TNO. Hoofddoelstelling van de VKL is het maken van afspraken om de kwaliteit van emissiemetingen en het toezicht hierop te verbeteren. Zie voor meer informatie www.vkl-online.nl. InfoMil gaat het PKL faciliteren en voert het secretariaat. Meer informatie over het PKL vindt u op www.infomil.nl/nieuwslinks. ■
11
InfoMil Nieuws 32
December 2003
BODEM
Meldpunt wordt adviescommissie Het Meldpunt handhaving Bouwstoffenbesluit is sinds maart van dit jaar niet meer operationeel. Onlangs besloot het ministerie van VROM om in plaats van het meldpunt een adviescommissie in te stellen. Het Meldpunt handhaving Bouwstoffenbesluit was bedoeld voor handhavers én bedrijven: iedereen die problemen tegenkwam bij de uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit kon die schriftelijk voorleggen aan het meldpunt. Een panel van deskundigen gaf vervolgens zijn visie op de voorgelegde praktijksituatie in de vorm van een deskundigenbericht. De constructie moest leiden tot een zo effectief en efficiënt mogelijke uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit. In mei 2002 werd het meldpunt ondergebracht bij InfoMil. Na een proefperiode van negen maanden en een evaluatie is besloten om de dienstverlening in deze vorm te beëindigen. De deskundigenberichten zijn, voor zover nog actueel, te vinden op de InfoMil-website.
Knelpunten In plaats van het meldpunt komt er nu een Adviescommissie uitvoeringsknelpunten
Bouwstoffenbesluit. De commissie brengt advies uit over: • situaties waarvoor het Bouwstoffenbesluit niet eenduidig is en die kunnen leiden tot verschillende interpretaties • situaties waarin het Bouwstoffenbesluit als belemmerend wordt ervaren en oplossingen voorhanden zijn die milieuhygiënisch verantwoord lijken • urgente knelpunten bij de uitvoering en handhaving van het Bouwstoffenbesluit. De commissie signaleert zelf ook knelpunten en draagt oplossingen aan die kunnen worden benut bij de fundamentele herziening van het Bsb.
Werkwijze en start De commissie brengt haar adviezen uit aan het ministerie van VROM. Vervolgens geeft VROM in een reactie aan of het ministerie zich kan vinden in het advies, of er afstemming met derden nodig is en of het advies naar buiten mag worden gebracht.
U kunt zelf onderwerpen aandragen via het postadres van InfoMil of per e-mail:
[email protected]. Het is de bedoeling dat de commissie op 1 januari 2004 met haar werkzaamheden begint. Actuele informatie hierover vindt u op de website van InfoMil.
Samenstelling De commissie heeft een onafhankelijke voorzitter en zes overige leden: twee uit het bedrijfsleven en vier afkomstig van VNG, Unie van Waterschappen, Rijkswaterstaat en InfoMil. InfoMil neemt ook de secretariaatswerkzaamheden voor haar rekening. VROM maakt nadrukkelijk geen deel uit van de commissie, maar kan op verzoek wel juridische of inhoudelijke ondersteuning geven. Voor meer informatie over de Adviescommissie kunt u contact opnemen met InfoMil. ■
LUCHT
Wetswegwijzer VOS en verder InfoMil werkt aan de Wetswegwijzer, een hulpmiddel voor het bevoegd gezag en bedrijven dat per branche duidelijkheid biedt over relevantie en onderling verband van wetten en regels. De wegwijzer biedt daarnaast inzicht in afspraken op basis van doelgroepconvenanten en stand der techniek (NeR en BREFs). De Wetswegwijzer heeft de vorm van een ‘digitale adviseur’. Vragen leiden u naar het juiste antwoord op uw vraag, zodat u niet wordt overspoeld met informatie die irrelevant is voor uw situatie. De Wetswegwijzer is in eerste instantie gericht op de wet- en regelgeving rond vluchtige organische stoffen (VOS); in de toekomst komen ook andere milieuaspecten aan de orde. U kunt de Wetswegwijzer waarschijnlijk vanaf voorjaar 2004 gebruiken via de website van InfoMil. Wanneer het zo ver is, melden we dat op de site en in InfoMil Nieuws. ■
(foto: DigitalVision)
12
InfoMil Nieuws 32
December 2003
LUCHT
Verkeersmaatregelen: schone brandstoffen Onderzoek wijst uit dat luchtverontreiniging een bedreiging vormt voor onze gezondheid. Wonen langs een verkeersader kan de levensverwachting met jaren bekorten, want autoverkeer is een belangrijke bron van luchtvervuiling. Wat kunnen we daar aan doen? In Infomil Nieuws nemen we een aantal verkeersmaatregelen onder de loep. Deze vierde en laatste aflevering gaat over schone brandstoffen. (foto: Rinie Bleeker)
Om luchtverontreiniging terug te dringen is het mogelijk om vervuilende voertuigen uit een stad te weren; we schreven daarover in het vorige nummer van InfoMil Nieuws. Maar ook maatregelen aan de bron behoren tot de mogelijkheden. Gemeenten en andere organisaties hebben voldoende mogelijkheden om het rijden in schonere voertuigen te stimuleren. Een gemeente kan beginnen bij het eigen wagenpark; het gaat dan al snel om tientallen tot honderden voertuigen. Ook kunnen gemeenten – vaak via de provincie – milieueisen stellen aan het openbaar vervoer.
die vangen meer dan 90% van het roet in het uitlaatgas weg. Roetfilters zijn niet bij alle voertuigen en routes te gebruiken; de uitlaatgastemperatuur moet namelijk hoog genoeg zijn om de werking te garanderen. Zware voertuigen die rijden op het schonere aardgas zijn ook een serieuze optie. In Haarlem en in diverse buitenlandse steden is daarmee al veel ervaring opgedaan. Verder veroveren lichtgewicht bussen steeds meer van de markt. Die zijn geconstrueerd met lichtgewicht materialen, zodat een lichtere en dus zuiniger motor volstaat.
Lichte voertuigen Zware voertuigen De dieselmotoren van zware voertuigen (zoals bussen, vracht- en vuilniswagens) kunnen worden uitgerust met roetfilters:
De meeste lichte voertuigen stoten relatief weinig uit, maar door hun grote aantal dragen ze toch substantieel bij aan de luchtverontreiniging. De technische mogelijkhe-
den om het milieu te ontzien zijn voor lichtere voertuigen talrijker dan voor zware. Bestelbussen, bestelauto’s en personenauto’s kunnen rijden op elektriciteit, LPG, aardgas of hybride technieken. Bedrijven die daarop overschakelen krijgen bijna altijd te maken met een aanpassing van de bedrijfsvoering, maar in de praktijk is die vaak minder ingrijpend dan wordt gedacht. Aardgas en elektrische voertuigen vereisen bijvoorbeeld een andere manier van tanken. Elektrische voertuigen hebben een beperkte actieradius, maar dat hoeft geen bezwaar te zijn: veel bedrijfsvoertuigen rijden minder dan vijftig kilometer per dag. Meer informatie: www.platformschonevoertuigen.nl. ■
Met preventie naar duur zaam onder nemen
Themadag voor en door overheden U wilt als overheid duurzaam ondernemen stimuleren. Er zijn vele wegen die daar naartoe leiden. Hoe vindt u uw eigen weg? Houd in uw agenda alvast donderdag 12 februari 2004 vrij voor de themadag Onderweg naar duurzaam ondernemen. Vastbijten of snuffelen
(foto: Novem)
Het programma ‘Met preventie naar duurzaam ondernemen’ biedt overheden ondersteuning bij de uitwerking van duurzaam ondernemen in hun beleid. Deze themadag, georganiseerd door Novem en InfoMil, is daarvan een voorbeeld. Tijdens workshops, informatiemarkt of internetcafé kiest u voor de onderwerpen die u aanspreken en die u nodig heeft om duurzaam te kunnen besturen én ondernemen.
In workshops kunnen deelnemers zich vastbijten in thema’s als duurzaam ondernemen en dualisme, bedrijfsinterne milieuzorg, integrale aanpak van duurzaam ondernemen in de organisatie en duurzaam inkopen. Daar komen vragen aan de orde als: hoe kun je duurzaam ondernemen vervlechten in thema’s die hoog op de politieke agenda staan? Wat wordt er eigenlijk van u verwacht? Waar vindt u ondersteuning? Wie gingen u voor? Als u nog niet actief bent of als u maar één onderdeel uitvoert, kunt u in snuffelsessies van elk een half uur kennis maken met de andere thema’s. Hier vindt u instrumenten die direct bruikbaar zijn en waarvan we u laten zien wat u er concreet mee kunt.
Maatschappelijk verantwoord Iedereen wil graag zien hoe anderen het doen: ervaringen uitwisselen, goede voorbeelden vinden en tips krijgen voor bijvoorbeeld een duurzaam dagje uit met de afdeling of een duurzaam kerstpakket. Congrescentrum Antropia in Driebergen biedt niet alleen een duurzaam onderdak, maar laat in een rondleiding zien wat het bedrijf verstaat onder maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarin staat de samenwerking met de plaatselijke overheid centraal.
In discussie met de staatssecretaris Staatssecretaris Van Geel van Milieu is op de themadag aanwezig. Hij gaat tijdens een workshop met bestuurders in discussie over de kansen en moeilijkheden van overheden bij het stimuleren van duurzaam ondernemen. En: hij neemt uw ideeën graag mee terug naar het ministerie. Volledig programma en aanmelden op: www.duurzaamondernemen.novem.nl. ■
13
InfoMil Nieuws 32
December 2003
LUCHT (foto: Phortal Photos)
Digitaal uitwisselingsplatform luchtkwaliteit Uit de rapportages in het kader van het Besluit luchtkwaliteit bleek het afgelopen jaar dat de plandrempel voor NO2 in een aantal gemeenten wordt overschreden. Die gemeenten moeten een luchtkwaliteitsplan maken. Daarin staan maatregelen die voor veel situaties overeenkomen. Het Uitwisselingsplatform maatregelen lucht moet voorkomen dat iedereen steeds opnieuw het wiel moet uitvinden. In het luchtkwaliteitsplan geeft een gemeente aan welke maatregelen er nodig zijn om in 2010 de grenswaarde voor NO2 te bereiken. Omdat veel van de mogelijke maatregelen op elkaar lijken, kunnen gemeenten elkaar op dat gebied steunen. Ook de provincies hebben behoefte aan onderlinge afstemming. Zij moeten de rapportages en plannen immers beoordelen en actief meedenken.
ordening van gemeenten en provincies ervaringen uitwisselen over de luchtkwaliteitsplannen. In een aantal fora kunt u discussiëren over specifieke onderwerpen of vragen stellen, bijvoorbeeld over maatregelen. Op de site komen rapporten en andere relevante documenten, wat ook bijdraagt aan het delen van kennis. Ook bestaat de mogelijkheid om interessante links op te nemen.
Kennis delen via internet
Informatie en aanmelden
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) en InfoMil hebben voor gemeenten en provincies een pilotproject opgezet, in de vorm van een discussieplatform op internet. Tot het voorjaar van 2004 bekijken we of het platform voldoet aan de behoefte van gemeenten en provincies. Is dit het geval, dan blijft de site bestaan. Op het uitwisselingsplatform kunnen ambtenaren milieu, verkeer en ruimtelijke
Hopelijk voorziet de website in een behoefte. U bent van harte welkom om vragen te stellen, antwoorden te geven en uw mening te laten horen. Wilt u eerst meer informatie, neem dan contact op via
[email protected]. U kunt zich aanmelden op www.luchtkwaliteitsplan.nl. Per e-mail krijgt u een gebruikersnaam en een password voor het platform. ■
Serviceteam en helpdesk luchtkwaliteit Als u actie wilt ondernemen om de luchtkwaliteit te verbeteren heeft u veel specifieke kennis nodig. Gegevens verzamelen, toekomstige ontwikkelingen beschrijven, een plan opstellen, zo nodig maatregelen nemen en burgers informeren over de luchtkwaliteit – niet iedereen heeft dat meteen in de vingers. Daarom kan het prettig zijn af en toe te overleggen met een deskundige. Die zijn te vinden bij de helpdesk en het Serviceteam luchtkwaliteit van InfoMil. Voor advies kunt u daar terecht. Onze helpdeskmedewerkers geven u per telefoon of e-mail snel en deskundig advies naar aanleiding van een specifieke vraag. Wilt u liever een persoonlijk gesprek, heeft u behoefte aan coaching of een klankbord, of overweegt u een bijdrage aan een interne workshop? Neem dan contact op met de adviseurs van het Serviceteam luchtkwaliteit.
U kunt bij ons terecht voor informatie over onder meer de volgende onderwerpen: • regelgeving • het uitvoeren van metingen • het opstellen van het luchtkwaliteitsplan • het gebruik van sjablonen voor de rapportage • het planvormingsproces • effectieve maatregelen • subsidiemogelijkheden • de communicatie met de burger.
De helpdesk en het Serviceteam luchtkwaliteit zijn bereikbaar via (070) 373 55 75 of
[email protected]. (foto: Rinie Bleeker)
■
14
InfoMil Nieuws 32
December 2003
EXTERNE VEILIGHEID
Ontwerpbesluit externe veiligheid onder de loep Het definitieve Besluit externe veiligheid inrichtingen treedt waarschijnlijk april 2004 in werking. Wijzigingen in de ontwerpfase hebben gezorgd voor meer duidelijkheid, maar sommige zaken moeten nog worden uitgewerkt. Uit het grote aantal telefoontjes naar de helpdesk externe veiligheid blijkt dat er nog veel vragen zijn over het ontwerpbesluit. Hier gaan we in op de belangrijkste kwesties. Het ontwerpbesluit is alleen van toepassing op vergunningplichtige Wm-inrichtingen die overlijdensrisico’s veroorzaken voor personen buiten de inrichting. Het ontwerpbesluit heeft slechts betrekking op bedrijven waar gevaarlijke stoffen risico’s veroorzaken, en is (in de regel) dus niet van toepassing op risicovolle bedrijven waar kans bestaat op stofexplosies (zie ook p. 7).
Grenswaarden De grenswaarden in het ontwerpbesluit worden uitgedrukt in de risicocontouren 10-5 en 10-6. Die contouren hebben betrekking op de ligging van (beperkt) kwetsbare objecten ten opzichte van risicovolle bedrijven. Deze objecten liggen altijd buiten de inrichting. De grenswaarden voor het plaatsgebonden risico zijn bindend, van de waarden voor het groepsrisico mag gemotiveerd worden afgeweken.
Toetsing en termijnen Bij een risicovol bedrijf wordt een oprichtingsvergunning Wm altijd getoetst aan de grenswaarden. Bij een wijzigings- of revisievergunning is deze toetsing alleen nodig als de wijzigingen gevolgen hebben voor het plaatsgebonden risico. Wel geldt dat alle bestaande kwetsbare objecten binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit buiten de 10-5 contour van de risicovolle inrichting moeten vallen, en voor 1 januari 2010 buiten de 10-6 contour. Aan een inrichting die op grond van het ontwerpbesluit binnen de genoemde termijnen wordt gesaneerd kan in het algemeen geen tijdelijke vergunning op grond van artikel 8.17 Wm worden verleend; een dergelijke inrichting krijgt een milieuvergunning voor onbepaalde tijd (die later moet worden ingetrokken).
Vaste afstanden en berekening De risicocontouren rondom een risicovolle inrichting worden bepaald met behulp van vaste afstanden of een kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Het ontwerpbesluit geeft aan voor welke inrichtingen een berekening moet worden uitgevoerd en voor welke inrichtingen vaste afstanden volstaan. Alleen voor inrichtingen die geclassificeerd zijn als CPR 15-2 en CPR 15-3 mag (onder voorwaarden) op grond van een berekening worden afgeweken van vaste afstanden; als zo’n inrichting ook onder het Besluit risico’s zware ongevallen valt, moet altijd een QRA worden uitgevoerd.
QRA of niet Vaste afstanden kunnen op dit moment niet worden verkleind door het treffen van maatregelen. Ook hierop vormen de CPR 15-2en CPR 15-3-bedrijven een uitzondering: daarvoor is het wel mogelijk maatregelen te treffen en kunnen de risicocontouren worden vastgesteld met een QRA. Een QRA kan niet direct worden geëist als onderdeel van een milieuvergunningaanvraag. Wel kan het bevoegd gezag (op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit) het bedrijf verzoeken inzicht te geven in de risico’s voor de omgeving. (foto: DigitalVision)
Er kunnen bijvoorbeeld gegevens worden gevraagd over aard en omvang van de risico’s voor mens en milieu, en informatie over maatregelen die zijn genomen om die risico’s te beperken. Een dergelijke risicoanalyse lijkt veel op een QRA.
Cumulatie Het ontwerpbesluit bevat geen normen voor de cumulatie van risico’s bij twee verschillende inrichtingen: conform het beleid voor externe veiligheid gelden de grenswaarden per inrichting. Men gaat er – ook om redenen van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid – van uit dat eventuele cumulatieve risico’s van bij elkaar gelegen inrichtingen de grenswaarden voor bestaande situaties niet zullen overschrijden. Als er in een concreet geval sprake is van cumulatie van risico’s, mag het bevoegd gezag daar wel rekening mee houden, in de afweging van de belangen die in het geding zijn.
Verdere uitwerking Het ontwerpbesluit moet nog verder worden uitgewerkt, vooral de onderdelen die betrekking hebben op berekenings- en meetmethoden. Zo ontbreekt nog een eenduidige methodiek voor de berekening van groepsrisico en plaatsgebonden risico. Verder is nog niet vastgelegd hoe normen moeten worden berekend die zijn uitgedrukt in personen per hectare. Ook is nog onduidelijk vanuit welke referentiepunten de afstanden (vaste of volgend uit een berekening) moeten worden gemeten. Het ministerie van VROM werkt de meeten berekeningsmethoden de komende tijd nader uit in ministeriële regelingen. De informatie in dit artikel is gebaseerd op het ontwerpbesluit zoals dat aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State kan het ministerie van VROM het ontwerpbesluit nog wijzigen. Een uitgebreider overzicht – in de vorm van vraag en antwoord en met verwijzingen naar de artikelnummers van het ontwerpbesluit – vindt u onder www.infomil.nl/nieuwslinks. ■
15
December 2003
InfoMil Nieuws 32
ENERGIE
Handhaving bij natwasserijen Provincies en gemeenten behandelen bedrijven die wel en niet meedoen aan de Meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012 (MJA2) op een gelijkwaardige manier. De provincies werken aan een aanpak voor bedrijven waarvoor zij bevoegd gezag zijn. Om de aanpak voor de gemeenten uit te werken wordt een pilotproject opgezet bij een gemeentelijke MJA2-bedrijfstak. De keuze viel op natwasserijen. Natwasserijen maken met water en zeep kleding en linnengoed schoon voor bedrijven en instituten. Landelijk zijn er zo’n tweehonderd van deze bedrijven, die bijna allemaal vallen onder het Besluit textielreinigingsbedrijven. Ongeveer 65 natwasserijen doen mee aan MJA2.
gie en daarmee samenhangende onderwerpen, zoals waterbesparing, afvalwater en het gebruik van chemicaliën. Uit de controle moet blijken welke bedrijven aan de eisen voldoen; bedrijven die de eisen niet halen, krijgen te maken met een vervolgtraject. Het eindresultaat is dat alle bedrijven een gelijkwaardige inspanning leveren.
Controle Doel van het project is alle bedrijven (of ze nu aan MJA2 meedoen of niet) te controleren op de voorschriften uit het Besluit textielreinigingsbedrijven op het gebied van ener-
Deelname InfoMil zal in 2004 gemeenten die bevoegd gezag zijn voor een natwasserij benaderen voor deelname aan het project. De deelne-
Biomassa als brandstof Bij InfoMil komen veel vragen binnen over de emissie-eisen aan het gebruik van biomassa als brandstof. Als binnenkort het Besluit verbranden afvalstoffen van kracht wordt, gaat er nogal wat veranderen. De consequenties op een rij. De emissies door de thermische behandeling (verbranding of vergassing) van alle afvalstoffen worden gereguleerd met het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva). Een aantal specifieke afvalstromen is hiervan uitgesloten, waaronder: • plantaardige afvalstoffen die afkomstig zijn van landbouw, bosbouw, levensmiddelenindustrie en papierindustrie • houtafval, als dat geen gehalogeneerde organische verbindingen of zware metalen bevat (door een behandeling).
Verbrandingsemissies van gassen die afkomstig zijn van vergistingsprocessen vallen, in tegenstelling tot emissies van vergassingsprocessen, niet onder het Bva.
Witte en gele lijst Gezien de ruime werkingssfeer van het Bva is het de vraag in hoeverre de NeR en de circulaire Energiewinning uit biomassa en afval, met de bijbehorende knelpuntenanalyse, nog betekenis hebben. InfoMil werkt momenteel aan een update van
(foto: Hollandse Hoogte)
mende gemeenten wordt gevraagd één controle uit te voeren bij ‘hun’ natwasserij(en) en over de resultaten hiervan te rapporteren. InfoMil levert een checklist voor de controle, geeft hierover voorlichting en zorgt voor terugkoppeling van de resultaten aan de gemeenten die meedoen. ■
de zogeheten witte en gele lijst, waarin alle regels die van toepassing zijn (Bva, Bees A en LAP) op elkaar worden afgestemd.
Tabel De tabel hieronder geeft een overzicht van de regelgeving voor de verschillende processen, stookinstallaties en biomassa. Daarbij geldt steeds dat alle biomassastromen ook afvalstromen zijn en de provincie het bevoegd gezag is, tenzij de biomassa afkomstig is uit de eigen inrichting. De tabel is, net zoals de meest gestelde vragen rond het onderwerp biomassa en emissie-eisen, binnenkort ook te vinden op www.infomil.nl/ nieuwslinks. ■
Ketel < 0,9 MWth Provincie/Gemeente
Ketel > 0,9 MWth Provincie/Gemeente
GT/Gti > 1 MWth Provincie/Gemeente
WKK-zuigermotor Provincie/Gemeente
Kachel Provincie/Gemeente
Droger Provincie/Gemeente
Gas door vergisting van stoffen op witte lijst
Typekeur
Bees A/Vergunning conform Bees A
Bees A/Aansluiting bij Bees A3
Bees A/Bees B1, 3
Circulaire/Circulaire
Circulaire/Circulaire
Gas door vergisting van stoffen op gele lijst
Typekeur2
Bees A/Vergunning conform Bees A2
Bees A/Aansluiting bij Bees A2, 3
Bees A/Bees B1, 2, 3
Circulaire/Circulaire
Circulaire/Circulaire
Bees A/Vergunning
Bees A/Bees A3
Bees A/Bees B1, 3
NeR/NeR
NeR/NeR
Bevoegd gezag
Gas door vergassing Typekeur van schone plantaardige afvalstoffen (Bva art.
conform Bees A
2a:1–5) Gas door vergassing Bva/Bva van overige afvalstoffen
Bva/Bva
Bva/Bva
Bva/Bva
Bva/Bva
Bva/Bva
Verbranden schoon resthout
Bees A/NeR F7
–/–
–/–
NeR F7/NeR F7
NeR F7/NeR F7
Verbranden snoeihout/ Aansluiting bij NeR F7/ schoon hout Aansluiting bij NeR F7
Bees A/Aansluiting bij Bees A3
–/–
–/–
Aansluiting bij NeR F7/ Aansluiting bij NeR F7
Aansluiting bij NeR F7/ Aansluiting bij NeR F7
Verbranden vervuild hout en andere afvalstoffen
Bva/Bva
–/–
–/–
Bva/Bva
Bva/Bva
NeR F7/NeR F7
Bva/Bva
1
Voor niet-WKK motoren in vergunning aansluiting zoeken bij Bees.
2
Eventueel andere eisen dan NOx, SO2 en stof op basis van de circulaire.
3
Let op: in specifieke situaties is Bees A niet van toepassing bij minder dan 1500 kg afval per uur (zie Bees A art 1 onder B).
16
InfoMil Nieuws 32
December 2003
LANDBOUW
Stap voor stap samenwerken in de glastuinbouw Het Besluit glastuinbouw vraagt structurele samenwerking tussen de verschillende soorten bevoegd gezag. Om die te bevorderen organiseerden het projectbureau Glastuinbouw en Milieu en InfoMil op 2 oktober samen een managementbijeenkomst over samenwerking volgens de handhavings- en uitvoeringsmethode Besluit glastuinbouw (HUM-glastuinbouw).
Pas als het andere bevoegde gezag vind dat er nazorg nodig is, bijvoorbeeld vanwege een hercontrole, voert het voor dat aspect verantwoordelijke bevoegde gezag die uit. Dit levert een enorme efficiencyverbetering op. Voorheen had het Wm-bevoegd gezag immers niets te maken met die onderdelen van het bedrijf waarbij het Wvo-bevoegd gezag het bevoegde gezag is en andersom. Er waren dan meerdere controlebezoeken nodig voor eenzelfde resultaat. Om deze en andere onwenselijke situaties te voorkomen, zijn heldere afspraken en een structurele samenwerking nodig. Deze afspraken zijn nu in Flevoland gemaakt.
Conclusies van de dag
(foto: Conefrey/Koedam)
Structurele samenwerking komt niet zomaar tot stand – vandaar de bijeenkomst. Meer dan de helft van de deelnemers was afdelingshoofd of coördinator. Ze waardeerden de bijeenkomst met een 7,3 gemiddeld.
De praktijk in de polder Er waren drie presentaties, waarvan vooral die van Marcel Sman stof tot napraten gaf. Als vertegenwoordiger van de SEPh Flevoland vertelde hij hoe daar de samenwerking
tussen waterschap, gemeente, AID en SEPh is opgezet. Om daadwerkelijk effectief gebruik van de samenwerking te kunnen maken, wordt niet alleen gecontroleerd op basis van signaalfunctie (bijvoorbeeld het Wm-bevoegd gezag bekijkt onderdelen van een bedrijf namens of voor het Wvobevoegd gezag of andersom), ook de administratieve afhandeling van het bedrijfsbezoek wordt voor het grootste deel uitgevoerd door de bezoekende handhaver.
Tijdens de bijeenkomst zijn de belangrijkste problemen en oplossingen bij het opzetten van structurele samenwerking besproken. Vooral over de schaalgrootte van de samenwerking en de eventuele trekker/coördinator bestaat maar weinig overeenstemming. Duidelijk is wel dat samenwerking leidt tot een groter schaalniveau van de handhaving, waardoor een grotere effectiviteit ontstaat. Daarnaast lijkt het belangrijk om in kleine stappen te beginnen met een structurele samenwerking. Bij een eerste opzet kan gebruik worden gemaakt van de nu beschikbare (praktijk)informatie. Over het voorbeeld van de samenwerking in Flevoland zijn veel deelnemers enthousiast: ze zien de samenwerking zoals die daar is opgezet als heel praktisch en uitvoerbaar. Zie voor het draaiboek, de signaleringschecklists, de nieuwsbrieven (Flevoland), een verslag van de dag en de HUM-glastuinbouw: www. infomil.nl/nieuwslinks. ■
REGELGEVING
De aanvraag van een milieuvergunning De helpdesk krijgt regelmatig vragen over de procedure van de aanvraag van een milieuvergunning. Hieronder vindt u de gang van zaken in het kort, met de bijbehorende artikelen. Op de aanvraag van een milieuvergunning zijn de paragrafen 3.5.2. tot en met 3.5.5. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit blijkt uit art. 8.6 van de Wet milieubeheer (Wm). De aanvrager moet de aanvraag – een verzoek van een belanghebbende om een
besluit te nemen (art. 1:3 lid 3 Awb) – schriftelijk bij het bevoegd gezag indienen (art. 4:1 Awb). De vereisten voor het indienen van de aanvraag zijn te vinden in art. 4:2 Awb en via art. 8.5 Wm in hoofdstuk 4 en 5 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb). In de artikelen 8.2, 8.2a en
8.2b Wm en het Ivb (vooral in de bijlagen) is geregeld wie bevoegd gezag is voor het behandelen van de aanvraag.
Ontvankelijkheid Het bevoegd gezag tekent op de aanvraag de ontvangstdatum aan en stuurt de aanvrager een ontvangstbevestiging (art. 3:16 juncto art. 3.17 Awb). Deze datum is bepalend voor de termijnen van de rest van de procedure. Het bevoegd gezag moet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag aangeven of voldaan is aan alle wettelijke vereisten en of er voldoende gegevens zijn om de aanvraag in behandeling te nemen. Zo nodig moet het de aanvrager de
17
gelegenheid geven deze gegevens aan te vullen (art. 4:5 Awb juncto art. 3:18 Awb). Als dat gebeurt, wordt de termijn voor het geven van een ontwerpbeschikking opgeschort vanaf de dag dat om aanvullende gegevens wordt gevraagd tot de dag dat de termijn die het bevoegd gezag heeft gesteld voor het aanvullen van de gegevens afloopt, dan wel tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld (art. 4:15 Awb). Vervolgens kan de aanvraag alsnog buiten behandeling gelaten worden als de gegevens onvoldoende zijn voor een goede afhandeling. Indien het bevoegd gezag de aanvraag buiten behandeling laat, moet zij dat deugelijk motiveren (art.3:46 Awb) en dit bekendmaken (3:41 Awb) binnen de gestelde termijn van art. 4:5 lid 4 Awb. Is de aanvrager het er niet mee eens, dan kan hij gebruik maken van de bezwaar- en beroepsprocedure. Het bevoegd gezag kan ook beslissen de onvolledige aanvraag toch in behandeling te nemen, maar moet dan een besluit nemen op basis van de onvolledige aanvraag. Natuurlijk kan het bevoegd gezag de aanvrager ook buiten de termijn van acht weken vragen de onvolledige gegevens aan te vullen, alleen heeft het dan niet meer de mogelijkheid de aanvraag buiten behandeling te laten als de aanvrager daar niet aan voldoet.
Nieuwe aanvraag, nieuwe feiten De aanvrager kan na een afwijzende beschikking nogmaals een aanvraag indienen, maar hij moet dan aantonen dat er nieuwe feiten zijn of dat de omstandigheden zijn veranderd. Als dat niet het geval is, kan het bevoegd gezag de aanvraag direct afwijzen (art. 4:6 Awb). De aanvraag is bepalend voor wat uiteindelijk kan worden vergund. Voorzover de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning (dit moet apart in de vergunning vermeld worden, art. 8.11 lid 1 Wm), worden de gegevens uit de aanvraag verplichte voorschriften voor de vergunninghouder. ■
InfoMil Nieuws 32
December 2003
8.40 AMVB’S
Actuele ontwikkelingen Afvalstoffen, de CPR 15-1, energiebesparingsonderzoeken, lucht en vloeistofdichte vloeren zijn een paar van de onderwerpen die aan de orde kwamen op de drie voorlichtingsbijeenkomsten over de 8.40-amvb’s. In zowel Eindhoven, Utrecht als Zwolle kwamen zo’n honderd milieu-ambtenaren bij elkaar om ervaringen op te doen en uit te wisselen. De voorlichtingsdagen waren gericht op inhoudelijke verdieping. Het niveau van informatievoorziening was gericht op de milieuinspecteur met een à twee jaar ervaring in het vakgebied. De deelnemers volgden drie workshops en konden kiezen uit vier onderwerpen: afvalstoffen, toepassing van de CPR 15-1, het beoordelen van energiebesparingsonderzoeken en lucht. Verslagen van de workshops kunt u vinden op www.infomil.nl/ nieuwslinks.
Projectmatig toezicht Eric Mossel, Coördinator SEPh IJsselland, en Leo Hoksbergen, regionaal economisch adviseur Kamer van Koophandel Regio Zwolle, vertelden over innovatieve handhaving binnen de regio IJsselland. Aan de hand van de uitvoeringspraktijk schetsten zij hoe je op een andere, meer projectmatige manier het toezicht op amvb-bedrijven kunt organiseren, wat kan leiden tot verbetering van efficiëntie en kwaliteit. Het voorbeeld in de presentatie was een gezamenlijk project van bedrijfsleven en overheid in Overijssel rond voorlichting en handhaving van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer. De partijen hebben samen een praktische handleiding voor ondernemer én handhaver ontwikkeld. De handleiding kan een belangrijke bijdrage leveren aan zowel de integratie van milieuzaken in de bedrijfsvoering als de samenwerking tussen ondernemer en de controlerende milieuhandhaver. Meer informatie over dit project vindt u op www.lim-info.nl/smo.
voor veel bedrijven zou ingaan op 1 oktober. Dit knelpunt doet zich onder meer voor bij amvb’s voor opslag- en transportbedrijven, inrichtingen voor motorvoertuigen, bouw- en houtbedrijven, textielreinigingsbedrijven en tankstations milieubeheer. Het ministerie van VROM heeft besloten om de aan de verplichting gekoppelde termijn op te schorten naar uiterlijk 1 oktober 2004. Het ministerie zoekt een oplossing voor dit probleem, zoals het al heeft aangekondigd in een brief aan de bevoegde gezagen. U kunt de brief downloaden van www.vrom.nl > dossier bodembeleid. Het feit dat de vloeistofdichte vloer nog niet hoeft te voldoen aan de certificeringseisen betekent natuurlijk niet dat er geen voorzieningen nodig zijn ter bescherming van de bodem: een exploitant moet zich goed realiseren dat als hij de bodem vervuilt, hij daarvoor aansprakelijk is. ■
➨ InfoMil vernieuwt informatie over landbouw en asbest In 2004 opent InfoMil op de website een uitgebreide database met informatie over landbouw en asbest. U vindt daar veel vragen en antwoorden en een overzicht van uitspraken van de Raad van State. Het ministerie van VROM heeft de informatie getoetst en goedgekeurd. Een grote verbetering is dat u informatie in de database nog eenvoudiger kunt vinden, via trefwoorden en een logische zoekstructuur. Nieuw is de juridische databank, met uitspraken over bijvoorbeeld voor verzuring gevoelige gebieden en de toetsing aan de IPPC-richtlijn. Ook de vragen en antwoorden bestrijken een breed scala van onderwerpen, zoals de nieuwe stankwet en juridische vragen als ‘vervalt een vergunning voor een stal wanneer die niet wordt gerealiseerd?’ Via de database kunt u ook de geactualiseerde versie van de veel geraadpleegde InfoMil-publicatie 235 asbestvragen raadplegen.
Knelpunt vloeistofdichte vloeren ➨ Drie nieuwe BREFs Er zijn drie nieuwe BREFs in de maak: Large Volume Inorganic Chemicals, Solid and Others (LVIC-S&O), Organic Fine Chemicals (OFC), en Specialty Inorganic Chemicals (SIC). In Sevilla zijn de kick off meetings gehouden. Informatie over het verloop van het proces staat op de site van het IPPC-bureau in Sevilla (http://eippcb.jrc.es > Activities). Informatie over de status van de verschillende BREFs vindt u ook op www.infomil.nl/ nieuwslinks.
In het plenaire gedeelte kwamen allerlei actuele ontwikkelingen aan de orde, waaronder het praktijkprobleem van de keuring van vloeistofdichte vloeren. In verschillende besluiten staat in paragraaf 3.2, ‘Controle van installaties en voorzieningen’, dat een gecertificeerde inspecteur de vloeren moet keuren. Deze inspecteur moet gecertificeerd zijn door een certificeringsinstelling die de Raad voor Accreditatie erkend heeft. Helaas heeft de Raad nog geen certificeringsinstellingen geaccrediteerd en kunnen bedrijven dus niet voldoen aan de verplichting, die (foto: Tineke Dijkstra)
18
InfoMil Nieuws 32
December 2003
M.E.R.
Windmolens en de m.e.r.beoordelingsplicht Mooi dat ze er zijn, maar niet in mijn achtertuin: windmolens roepen gemengde gevoelens op bij mensen. Wanneer het plan voor een windmolenpark concreet wordt, tekenen burgers protest aan. Soms moet er in dat stadium er nog een Milieueffectrapport (MER) worden gemaakt. Dat kan dan meestal alleen nog gaan over kwesties als type, hoogte en capaciteit van de molen. In welke gevallen is voor een windmolenpark een m.e.r.-beoordeling verplicht, en wat is het ideale moment om die te maken?
gezag moet daar specifiek naar kijken. De drempelwaarde geldt ook voor windenergieprojecten waarbij de molens gescheiden worden door natuurlijke barrières, zoals bijvoorbeeld een strook met bomen, of door gemeentegrenzen. Is dit laatste het geval, dan is ook de coördinatie regelgeving uit hoofdstuk 14 Wm van toepassing. Dergelijke projecten lijken dan afzonderlijke projecten, toch blijft de vaststelling van het ruimtelijk plan dat als eerste in een dergelijk project voorziet, onderworpen aan een m.e.r.-beoordelingsplicht1. Naast landschappelijke effecten kunnen windmolens ook nog andere nadelige invloeden op het milieu hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld de trekroutes van vogels verstoren, geluidseffecten veroorzaken of veiligheidsrisico’s met zich meebrengen.
Koppeling aan ruimtelijk plan
(foto: Tineke Dijkstra)
Onder punt D 22.2 van het besluit (m.e.r.beoordelingsplichtige activiteiten) is duidelijk aangegeven bij welke vermogens en/of aantallen windmolens een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Het moet gaan om de “oprichting, wijziging of uitbreiding van één of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie”, met als extra voorwaarde dat het moet gaan om “een gezamenlijk vermogen van 10 megawatt (elektrisch) per jaar of meer, óf om tien molens of meer.”
jaar blijft, geldt formeel geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit laat onverlet dat bij goed bestuur altijd moet worden gekeken naar de nadelige gevolgen voor het milieu (artikel 2 van de Europese Richtlijn m.e.r.). Interessant is de vraag of er een m.e.r.beoordelingsplicht bestaat voor een aantal met elkaar samenhangende windturbines met een gezamenlijk vermogen tussen de 10 en 15 megawatt. Deze installaties vallen namelijk ook onder het Besluit voorzieningen en installaties. Behalve als een bestemmingsplan moet worden aangepast, bestaat er strikt juridisch geen besluit waarop afdeling 3.5 Awb en afdeling 13.2 Wm van toepassing zijn, en waar het m.e.r.-beoordelingsbesluit aan gekoppeld kan worden. Het Besluit m.e.r. zal op het gebied van de capaciteit waarschijnlijk gewijzigd worden (met als ondergrens 15 in plaats van 10 megawatt).
Capaciteit
Beïnvloeding omgeving
Bij de capaciteit van de windmolens gaat het nadrukkelijk om de ontwerpcapaciteit van de totale installatie. Als aangetoond kan worden dat ontwerpcapaciteit van het totale project onder de 10 megawatt per
Bij een m.e.r.-beoordeling gaat het niet alleen om het totale vermogen: de drempel van tien windmolens is in het besluit opgenomen wegens de invloed van een windmolenpark op het landschap. Het bevoegd
Het Besluit milieu-effectrapportage (verder: het besluit) kent voor windmolens geen rapportageverplichting, maar alleen een m.e.r.-beoordelingsplicht. Beoordelen of een project m.e.r.-plichtig is of niet, is natuurlijk ook een m.e.r.-procedure.
Voorwaarden m.e.r.-beoordeling
Voor windmolens geldt dat het m.e.r.-beoordelingsbesluit in principe gekoppeld dient te worden aan de vaststelling van het ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke oprichting, wijziging of uitbreiding voorziet. Als dat niet mogelijk is, moet de m.e.r.-beoordeling aan de vergunningprocedure worden gekoppeld. In het algemeen zijn er op gemeenteniveau volgens het bestemmingsplan weinig alternatieve locaties voor windmolenparken. Er van uitgaande dat de gemeente de initiatiefnemer is, kan zij wel een alternatieve locatie onderzoeken buiten het ontwerp-bestemmingsplan, maar niet buiten haar eigen gemeentegrenzen.
Zo vroeg mogelijk onderzoeken Begrippen als landschappelijke waarden en trekroutes zijn aspecten die zo vroeg mogelijk in de reeks van planologische beslissingen onderzocht zouden moeten worden, om tot een afgewogen beslissing te kunnen komen. Alleen dan is een reële vergelijking van alternatieve locaties mogelijk. In de ideale situatie is er op provinciaal niveau sprake van een concrete beleidsbeslissing, zodat in het kader van een streekplan – het ruimtelijk plan waarin voor het eerst sprake is van een dergelijk project – een m.e.r.-beoordeling2 plaatsvindt en vervolgens de andere planologische beslissingen genomen kunnen worden. Kortom: wanneer een m.e.r.-beoordeling pas wordt uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening, is dat niet het ideale moment. 1
2
■
Zie ook: uitspraaknummer 200000438/2, 30 november 2001, zoals besproken in Jurisprudentie Milieurecht 09-02-02. afl. 2, no. 16. Zie ook Van de Ven en Spaans, Tijdschrift voor Omgevingsrecht, april 2003, p. 39-41.
19
InfoMil Nieuws 32
FO-Industrie
Milieumaatregelen lonen Milieumaatregelen? Die kosten alleen maar geld! Zo denken nog steeds veel ondernemers. De federatie NRK wilde wel eens weten of dat klopt: kosten maatregelen in de rubber– en kunststofbranche inderdaad geld, en hoe gaan ondernemers daarmee om? De NRK gaf in samenwerking met VROM een opdracht aan TNO om dat met een quick scan te onderzoeken. De uitkomsten waren verrassend. De rubber- en kunststofverwerkende industrie, verenigd in de federatie NRK, heeft met de overheid eind 2000 een convenant afgesloten over het terugdringen van de milieubelasting in de periode tot 2010. Speciaal daarvoor is een interactief werkboek gemaakt dat bedrijven en gemeenten ondersteunt bij het nemen van milieumaatregelen die passen bij het type bedrijf.
De resultaten waren verrassend. Niet alleen bleek dat deze bedrijven heel serieus bezig zijn met het milieu, maar ook dat veel maatregelen geld opleveren. Nog een opvallende constatering is dat milieumaatregelen vaak positieve neveneffecten hebben, zoals een betere kwaliteit van het product, afname van het ziekteverzuim, minder personeelsverloop en een onderscheidend bedrijfsimago.
December 2003
kwantificeren. Dat levert gegevens op die van groot belang zijn voor de leiding en organisatie van een bedrijf. • Kijk niet alleen naar de directe, maar ook naar de indirecte effecten. Zaken als toename van kwaliteit, minder ziekteverzuim en een grotere bedrijfszekerheid hebben vaak een veel gunstiger effect op het bedrijf dan je vooraf kunt vermoeden. Een uitgebreide beschrijving van de resultaten vindt u op www.fo-industrie.nl. Per onderzocht bedrijf is in een informatieblad aangegeven wat de kosten en baten per milieumaatregel zijn, met eventuele neveneffecten. ■
Bedrijfseconomische effecten De afgelopen maanden heeft TNO-MEP (Milieu, Energie en Procesinnovatie) een quick scan gedaan naar de bedrijfseconomische effecten van diverse maatregelen. Vijf categorieën bedrijven waar milieumaatregelen al zijn ingevoerd zijn onderzocht: • bedrijven met een bedrijfsmilieuplan of standaardpakketmaatregelenplan • bedrijven die werken met een geslotenmaltechniek • bedrijven die bezig zijn met uitbreiding of verhuizing • bedrijven die bezig zijn met innovaties of aanpassingen van een machinestraat • bedrijven die kunststofafvalstoffen scheiden of hergebruiken.
Aanbevelingen Het onderzoek leidt tot drie aanbevelingen, waar niet alleen de rubber- en kunststofverwerkende industrie zijn voordeel mee kan doen. • Grote veranderingen in het bedrijf (verhuizing, uitbreiding) scheppen kansen om verdergaande milieumaatregelen te treffen die bedrijfseconomisch een groot voordeel kunnen opleveren. Bedrijven moeten dan wel verder willen kijken dan de minimaal vereiste inspanning. Een externe partij kan helpen om een integrale afweging te maken. • Het is zinvol de economische effecten van de maatregelen in kaart te brengen en te (foto: Federatie NRK)
Handreiking validatie milieujaarverslagen vernieuwd
overheidsverslag. De Handreiking validatie milieujaarverslagen is daarbij een gewaardeerd hulpmiddel.
Kwaliteit en validatie De Handreiking validatie milieujaarverslagen is uitgebreid met nieuwe richtlijnen en hulpmiddelen. De handreiking is primair bedoeld voor het bevoegd gezag (provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en waterschappen), maar ook bedrijven die een milieujaarverslag opstellen kunnen er veel aan hebben. De vernieuwde handreiking verschijnt in december 2003. Sinds 1999 zijn sommige categorieën van bedrijven op grond van het Besluit milieuverslaglegging verplicht een milieujaarverslag op te stellen, zowel voor het publiek als voor de overheid. Het bevoegd gezag voor de Wm- en Wvo-vergunning beoordeelt het
In 2000 en 2001 heeft de VROM-inspectie de uitvoering van het Besluit milieuverslaglegging geëvalueerd. Hieruit bleek dat zowel de kwaliteit van de milieujaarverslagen als de validatie beter moet. Vervolgens hebben de betrokken overheden (VROM, V&W, IPO, UvW en VNG) een toekomstbeeld voor milieuverslaglegging geschetst met suggesties voor verbetering. Begin 2002 hebben ze daarvoor een actieplan opgesteld. Conform dat plan zijn eind 2002 vier werkgroepen opgericht met ervaringsdeskundigen van de betrokken overheden. De werkgroepen hebben samenhangende richtlijnen en hulpmiddelen voor het bevoegd gezag ontwikkeld op vijf gebieden:
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil-helpdesk (070) 373 55 75.
• aanpak van handhaving van het Besluit milieujaarverslaglegging • beoordelingscriteria voor het milieujaarverslag • beoordeling van meet- en registratiesystemen • bepalingsprotocollen voor emissies naar lucht • het afstemmen van de rapportagevoorschriften op de wettelijke eis om per 1 januari 2004 extra rapportages naast het milieujaarverslag te minimaliseren. De richtlijnen en hulpmiddelen worden opgenomen in de bestaande handreiking. Meer informatie: MJV-helpdesk, telefoon (070) 312 03 60,
[email protected] of het Steunpunt Emissies van RIZA, telefoon (0320) 29 84 28,
[email protected] of kijk op www.fo-industrie.nl. ■
Wat staat u te wachten in 2004? Ditmaal geen agenda, maar alvast een blik op 2004. Hieronder een overzicht van voorlichtingsactiviteiten die InfoMil heeft gepland in het volgend jaar. Dit overzicht is niet volledig: als de actualiteit het vraagt, past InfoMil haar activiteiten aan, geleid door de wensen van de doelgroep. Tenzij anders aangegeven zijn alle activiteiten bestemd voor het bevoegd gezag. Al onze publicaties en voorlichtingsbijeenkomsten worden aangekondigd via InfoMil Nieuws en www.infomil.nl.
Aandachtsgebieden ENERGIE
Energiebesparing Energie in de milieuvergunning Biomassa Met preventie naar duurzaam ondernemen
Verruimde Reikwijdte Wm
Energie Vooral over biomassa vindt u in de loop van 2004 meer op de InfoMilsite: heldere informatie over biomassastromen, verwerkingstechnieken en emissie-eisen voor zowel het bevoegd gezag als initiatiefnemers.
Met preventie naar duurzaam ondernemen Ook in 2004 kunt u zich aanmelden voor het Kennistraject verruimde reikwijdte. Gemeenten moeten voor 2006 immers aan de slag met verruimde reikwijdte in de milieuvergunning. Op 12 februari 2004 organiseert Novem samen met InfoMil in Driebergen (Antropia) de themadag Onderweg naar duurzaam ondernemen, voor en door overheden. Het volledige programma vindt u op www.duurzaamondernemen.novem.nl, waar u zich ook kunt aanmelden.
Veiligheid InfoMil gaat een handleiding en een brochure uitgeven over het Besluit externe veiligheid inrichtingen en organiseert instructiebijeenkomsten over het Register risicovolle situaties. Over de laatste ontwikkelingen rond bovengrondse hoogspanningslijnen (straling) volgt informatie.
jaar oud is. Veel aandacht voor lopende ontwikkelingen, zoals de introductie van BREFs en ontwikkelingen rond de aanpassing van de Wm.
A F VA L P R E V E N T I E E N - S C H E I D I N G
Preventie in de milieuvergunning Afvalscheiding (bedrijfsgebonden)
Handhaving 2004 wordt een cruciaal jaar voor de professionalisering van de handhaving. In het voorjaar wordt een tussenmeting uitgevoerd, eind 2004 zal blijken in hoeverre de handhavingsorganisaties voldoen aan de kwaliteitscriteria. Aan de LIM-website (www.lim-info.nl) wordt eind 2003 groot onderhoud gepleegd. U kunt de site voortaan vinden onder www.infomil.nl/handhaving.
VEILIGHEID EN GELUID
Externe veiligheid (o.a. CPR’s) Risicobeoordeling stoffen (Elektromagnetische) straling Geluid (industrielawaai) WAT E R
Afvalwater en bodemlozingen (niet-Wvo) Indirecte lozingen Zwembaden (Whvbz)
Bodem In 2004 worden workshops HUM-grondstromen en NRB gehouden. Ook organiseert InfoMil voorlichtingsbijeenkomsten over de vrijstellingsregeling grond en bagger en de laatste update herijking Bouwstoffenbesluit.
LUCHT
Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) Emissie van vluchtige organische stoffen Luchtkwaliteit (Nieuw Nationaal Model, Stookinstallaties, NOx, SO2, BEES, Bva) Reductie Overige Broeikasgassen (ROB)
Regelgeving Belangrijk wordt in 2004 de herijking van de Wet milieubeheer. InfoMil houdt u in InfoMil Nieuws en via www.infomil.nl op de hoogte van de stand van zaken; ook over het gewijzigde Besluit m.e.r., dat in werking treedt.
Strategisch Omgaan Met Stoffen (SOMS) H A N D H AV I N G
Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) Professionalisering handhaving
Water De komende jaren wordt de wet- en regelgeving rond afvalwater herzien. InfoMil houdt u uiteraard op de hoogte, en vraagt ook om uw inbreng. In het voorjaar van 2004 wordt voorlichting gegeven rond de Whvbz.
Lucht Begin 2004 verschijnt een geactualiseerd handboek met emissiefactoren voor de bepaling van diffuse emissies en emissies bij op- en overslag binnen raffinaderijen, chemie en op- en overslagbedrijven. Voor lekverliezen gaat een meetprotocol gelden. In 2003 is voor de bepaling van VOS-emissies uit puntbronnen van chemische bedrijven een monitoringprotocol vastgesteld. Naar aanleiding hiervan organiseert InfoMil op 6 april een voorlichtingsbijeenkomst over verbetering van de monitoring, VOS-emissies uit puntbronnen van chemische bedijven, diffuse emissies en emissies bij op- en overslag. Begin 2004 publiceert InfoMil de Handleiding Besluit verbranding afvalstoffen (Bva). Zie ook de internetsite. Voor de zomer volgen voorlichtingsbijeenkomsten over het Bva. In het voorjaar verschijnen schriftelijke aanvullingen op de NeR, met onder meer de eerste vijf BREFs. In het najaar organiseert InfoMil een symposium over ervaringen met de nieuwe NeR, die dan een
Overige
BODEM
• IPPC Mede naar aanleiding van vragen uit de praktijk geeft InfoMil volgend jaar voorlichting over de implementatie van Europese richtlijnen, met ruime aandacht voor de IPPC-richtlijn. • Asbest Het Handboek asbest en een digitale versie van veel gestelde vragen over asbest staan op stapel; ook komt er een voorlichtingsbijeenkomst.
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) Besluit Opslag Ondergrondse Tanks (BOOT) Bouwstoffenbesluit (Bsb) REGELGEVING
Vergunning op maat (Wm) Milieueffectrapportage (m.e.r.) Ontwikkelingen Wm (herijking) 8.40/8.44-amvb’s OVERIGE
Bedrijfsinterne milieuzorg Colofon
Stand der techniek/ALARA
InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar.
De stand der techniek in Europees verband (EuroBAT)
Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in maart 2004. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. • Redactieadres: InfoMil, postbus 93144,
Integrated Pollution Prevention Control (IPPC) Milieu & Winst (www.milieuwinst.nl) Doelgroepbeleid Internationaal
2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00,
Asbest
e-mail
[email protected], www.infomil.nl
Landbouw
• Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens, Roselie Wijtenburg • Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) • Vormgeving: Conefrey/Koedam BNO, Zeist • Foto voorzijde: Tineke Dijkstra • Druk: PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag • Oplage: 7.100 exemplaren ISSN 1385-5492