I n f o M i l N i e u w s 38
Inhoud Nummer 38, tiende jaargang, juni 2005
2 3
Interview: Meer aandacht voor gezondheid en milieu Overheden voor overheden: De integrale vergunning in Breda
4 9 10
Vragen aan de helpdesk Vragen over Aarhus Duurzaam ondernemen: Praktijkgroepen helpen verruimde reikwijdte verder
11 12
Afval: Wie doet wat in afvalland? 8.40-amvb’s: Overkoepelende amvb in 2007 Overheden voor overheden: Een generieke checklist voor alle 8.40-amvb’s
13
Landbouw: Natuurbeschermingswet en habitattoets Water: Herijking van regels voor afvalwaterlozingen
14
Handhaving: Professionalisering handhaving is een eind op streek
15
FO-Industrie: Duurzaam ondernemen in de praktijk
16
Tien jaar InfoMil Agenda, Verschenen Aandachtsgebieden
2
InfoMil Nieuws 38
Interview
Meer aandacht voor gezondheid en milieu Milieuverontreiniging veroorzaakt per jaar in Nederland duizenden voortijdige sterfgevallen. Dat zijn pittige cijfers, maar voor veel mensen wat abstract. Toch leeft het onderwerp sterk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de vele honderden bewonersgroepen die lokaal ageren tegen fabrieken, snelwegen, bodemverontreiniging en andere potentiële bedreigingen van de gezondheid. Gemeenten hebben vaak hun handen vol aan dit soort kwesties, die gemakkelijk kunnen ontaarden in een conflict. Ook in Zaltbommel gebeurde dat, maar daar kwamen ze eruit; in dit artikel vertelt de gemeente hoe. Daarnaast gaan we in op het landelijke Actieprogramma gezondheid en milieu, dat veel aandacht besteedt aan communicatie over risico’s en het overzichtelijk maken van milieu-informatie.
VROM: “Medisch milieukundigen speerpunt” De veiligheid voor de bevolking en de kwaliteit van de leefomgeving dreigen af te nemen, signaleert het NMP4. Daarom moet het gezondheids- en milieubeleid worden versterkt. Een van de instrumenten daarvoor is het Actieprogramma gezondheid en milieu uit 2002, een initiatief van de ministeries van VROM en VWS. Het actieprogramma bestaat inmiddels ruim drie jaar. Wat kunnen gemeenten en provincies er in de praktijk mee, en hoe verlopen de acties? Julie Ng-A-Tham en Kaj Locher, bij het ministerie van VROM trekkers van het programma, vertellen er meer over. Locher: “Laat ik vooropstellen dat op het gebied van gezondheid en milieu al veel gebeurt. Bij luchtkwaliteit, geluid, bodem en asbest bijvoorbeeld wordt in andere kaders hard gewerkt aan verbetering van de leefomgeving. Het actieprogramma is daarop een aanvulling en focust op onderwerpen waar minder gebeurt en extra gezondheidswinst is te behalen, zoals bij het binnenmilieu van woningen, scholen en crèches. Op scholen bijvoorbeeld wordt soms slecht geventileerd omdat draaikiepramen veel kou en tocht in de klas veroorzaken. Dus zijn we nu met de industrie in overleg over betere oplossingen.”
Lokaal niveau Ng-A-Tham: “Het gaat er vooral om hoe je als rijksoverheid acties op lokaal niveau in gang kunt zetten. Een belangrijk speerpunt daarbij zijn de medisch milieukundigen, die werken bij GGD’s verspreid over het land. Zij kunnen actie ondernemen na vragen van burgers, maar ook naar aanleiding van eigen onderzoek, bijvoorbeeld in het kader van het gemeentelijke gezondheidsplan, dat elke vier jaar moet worden gemaakt. Momenteel loopt een versterkingsproject medische milieukunde. Dat moet ertoe leiden dat kwaliteit en know how van
Juni 2005
Denk aan bewonersgroepen die in het geweer komen tegen bodemvervuiling of een buurtcomité dat zich zorgen maakt over de bouw van een school in de buurt van een snelweg. Oplossingen voor dit soort kwesties komen vaak moeizaam tot stand. Dat kan komen doordat een milieuvergunning niet goed wordt gehandhaafd, door een informatie-achterstand bij de bewoners, of door een gebrekkige communicatie met de gemeente. De communicatie tussen bewoners, bedrijven en gemeenten kan bijvoorbeeld verbeterd worden door toepassing van mediation [bemiddeling door professionals, red.]. Het actieprogramma gaat vrij uitgebreid in op communicatie over gezondheidsaspecten en risico’s, met onder meer voorbeeldteksten. Daarnaast loopt er een proefproject om een landelijke website te maken die dient als informatiebron en als schakel tussen bewonersgroepen met zorgen over gezondheid en milieu.” Ng-A-Tham: “Het actieprogramma loopt komend jaar af. Voor het zover is willen we een optimale schakeling naar lokaal niveau maken. Daarom organiseert InfoMil op 5 oktober in De Reehorst in Ede een landelijke dag voor provincies en gemeenten. In een plenair deel schetsen we de omvang van het probleem en geven we een overzicht van acties die lopen. Daarna volgen verdiepingssessies over onder meer rollen en taken van gemeenten en provincies, omgaan met burgers en bewonersgroepen, risicocommunicatie, binnenmilieu, hoogspanningslijnen en luchtkwaliteit.” Binnenkort leest u meer over de landelijke dag op de website van InfoMil (zie ook p.16).
Kaj Locher en Julie Ng-A-Tham (foto’s: Rinie Bleeker)
medisch milieukundigen verder verbeteren. De informatievoorziening over gezondheid en milieu aan burgers is omvangrijk: over meer dan tweehonderd indicatoren wordt informatie verzameld. Maar op regionaal en lokaal niveau ontbreekt vaak het overzicht: hoe brengt mijn eigen leefomgeving het ervanaf, en zijn er veranderingen op til? De provincie Gelderland en DCMR bijvoorbeeld bieden dit soort informatie via internet aan.” Locher: “Het is niet alleen voor de burger van belang: ook een gemeentelijke of provinciale beleidsmedewerker die prioriteiten wil stellen of effecten van bestaand beleid wil volgen, is gebaat bij goede en vergelijkbare informatie. Samen met het RIVM werken we aan afstemming van de informatievoorziening op lokaal niveau.
Bewonersgroepen Locher: “Onrust over een verband tussen gezondheid en milieu ontstaat vaak bij omwonenden, die zich vervolgens verenigen.
Zaltbommel: “Openheid geeft vertrouwen” Gieterij Van Voorden in Zaltbommel maakt maritieme producten (zoals scheepsschroeven en straalbuizen) en hoogwaardig industrieel gietwerk. Bij Van Voorden werken 120 mensen, onder wie een groot aantal gespecialiseerde metaalbewerkers. Het probleem is dat de bijna honderd jaar oude gieterij dichtbij een Bommelse woonwijk staat. Gealarmeerd door wolken uit de fabriekspijp, geurhinder en berichten over gezondheidsschade trokken omwonenden eind jaren negentig aan de bel. Er volgde langdurig gebakkelei over onder meer de vergunning van het bedrijf, maar uiteindelijk vonden de partijen elkaar in een structurele oplossing. Hoe die tot stand kwam vertellen de verantwoordelijk wethouder Rob Hackert en Christien van Zuthem, hoofd van de afdeling milieu van de gemeente.
3
Van Zuthem: “De commotie in het begin ontstond naar aanleiding van de uitstoot van witte wolken uit de fabriekspijp. Bewoners begonnen te bellen en schreven verontruste brieven, waarop de gemeente de GGD om een advies over de gezondheidsaspecten vroeg. De GGD adviseerde omwonenden om ramen en deuren na een piekemissie gesloten te houden. Dat klonk natuurlijk heftig en het heeft de gemoederen danig verhit. Intussen zaten wij met de milieuvergunning van het bedrijf, die verouderd en moeilijk handhaafbaar was. Wij hebben toen besloten om een driesporenbeleid te volgen: handhaving van de bestaande milieuvergunning, een nieuwe milieuvergunning opstellen en verplaatsing van het bedrijf. Wij hebben uiteindelijk een nieuwe vergunning met zware voorwaarden verleend, maar die is na beroepen van bewoners én bedrijf vernietigd door de Raad van State. De hele vergunningzaak sleept nog steeds en heeft de partijen niet bepaald dichter bij elkaar gebracht.”
Uitgebreid onderzoek Hackert: “We zaten met een dilemma: omvangrijke en specialistische werkgelegenheid tegenover omwonenden die meenden dat hun gezondheid door de fabriek werd geschaad. De enige structurele oplossing was verplaatsing van het bedrijf naar een locatie buiten de stad. We hebben dat voornemen kenbaar gemaakt en erbij gezegd dat het zou gaan om een kostbaar en mogelijk langdurig traject, waarvoor bijdragen van rijk en provincie nodig waren. Daarnaast hebben we uitgebreid onderzoek aangekondigd naar emissies, immissies en de gezondheid van omwonenden. Het hielp enorm dat vanaf het begin duidelijk was dat dit een onafhankelijk en diepgravend onderzoek zou worden. Het RIVM en de GGD voerden het uit en in de begeleidings-
Juni 2005
InfoMil Nieuws 38
commissie waren alle partijen vertegenwoordigd, onder voorzitterschap van professor Ringeling van de Erasmusuniversiteit. De vier vertegenwoordigers van de omwonenden werden ondersteund door een inhoudelijk deskundige, die ze zelf mochten kiezen en van wie de kosten door de gemeente Zaltbommel werden vergoed. Ook dat gaf vertrouwen.” Van Zuthem: “Het onderzoek werd voorbereid in een technische commissie met deskundigen van alle partijen, die zich ook boog over technisch-inhoudelijke kwesties die opdoken tijdens het onderzoek. Daarnaast hebben we een communicatiedeskundige ingehuurd, die zich onder meer sterk heeft gemaakt voor goede en tijdige informatie aan omwonenden, onder meer via de nieuwsbrieven die we over de voortgang van het onderzoek hebben uitgebracht.” Christien van Zuthem en Rob Hackert
Eerst de omwonenden Hackert: “Het onderzoek is in 2004 afgerond, en de resultaten hebben we volgens afspraak eerst aan de omwonenden kenbaar gemaakt voordat de pers werd geïnformeerd. De belangrijkste conclusie was dat voor een aantal metalen en andere stoffen de blootstelling van omwonenden ruim boven de normale achtergrondwaarde ligt, maar dat gezondheidskundige grenswaarden nergens worden overschreden. Met veel genoegen konden we begin dit jaar bovendien aankondigen dat de verhuizing van het bedrijf doorgaat. Omdat we de verplaatsing hebben kunnen inbedden in een breder stedenbouwkundig plan hebben we van VROM in het kader van de BIRK-regeling [Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit, red.] 8 miljoen euro subsidie gekregen. Samen met ruim 6 miljoen van de provincie en enige miljoenen van de gemeente en het bedrijf konden we de begroting sluitend maken. De haalbaarheid van de financie-
ring van het bedrijf wordt de komende maanden helder: dat is het laatste go / no go-moment. Het is de bedoeling dat Van Voorden op 1 juli 2007 op de nieuwe locatie begint.” Van Zuthem: “Terugkijkend denk ik dat met name de grondige, maar open opzet van het onderzoek door RIVM en GGD goed heeft gewerkt. Daarnaast heeft de moeite die Zaltbommel gedaan heeft voor verplaatsing van het bedrijf rust gegeven. Wel denk ik dat de spanningen in het begin te veel zijn opgelopen doordat we te lang globaal naar het probleem hebben gekeken. Als ik het over had mogen doen zou ik naar aanleiding van het eerste GGD-advies anders hebben gereageerd. Ook had ik de partijen in het vergunningproces in een vroeg stadium bij elkaar om tafel proberen te brengen.” ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
Overheden voor overheden: De integrale vergunning in Breda De integrale vergunning – het woord klinkt veel bedrijven als muziek in de oren. Veel minder loketten, overleg, versnippering en controlebezoeken. Alles geregeld in één vergunning. De gemeente Breda onderkent die wensen en heeft klantgerichtheid hoog in het vaandel. Maar eenvoudig is het niet om een goed proces voor integrale vergunningverlening op te zetten: de materie is ingewikkeld, de soorten regelgeving zijn vaak niet op elkaar afgestemd, er zijn veel partijen bij betrokken. Om de haken en ogen te onderzoeken, zijn we in Breda in januari
het gemeentebrede project ‘Integrale vergunning’ begonnen. In de projectgroep zitten vertegenwoordigers van bouw- en woningtoezicht, milieu, stadsbeheer, brandweer, informatisering en communicatie. Twee vragen staan centraal: • Wat is er voor nodig om in de gemeente te kunnen werken met een integrale vergunning? • Waarmee moet je rekening houden op het gebied van organisatie, werkwijze en cultuur? De antwoorden op die vragen moeten uitmonden in een model voor een integrale intake- en afwegingsmethodiek, voor een procedurele en inhoudelijke afstemming van besluitvorming en voor -koppelin-
gen van bestaande databases en programma’s. We kijken naar alle gemeentelijke vergunningen die een relatie hebben met bouwen, ruimtegebruik en milieu. Wat is belangrijk voor het welslagen? Voor de onderlinge afstemming en samenwerking is het essentieel dat we elkaar en elkaars werk(wijze) kennen. Ook moeten we precies weten welke informatie bij wie, wanneer, in welke vorm beschikbaar moet zijn. Daar mag geen misverstand over bestaan, zowel bij de medewerkers van de gemeente als bij de vergunningenaanvrager en andere belanghebbenden. Uiteraard blijven we bij de inhoudelijke besluitvorming uitgaan van het bestaande
beleid op het gebied van ruimtelijke ordening, veiligheid, milieu en fysiek beheer. In juli presenteren we de aanbevelingen aan en aan . Ik verwacht dat we in Breda begin kunnen gaan werken met een integrale vergunning. We beginnen dan met de zaken die weinig inspanning kosten en veel resultaat opleveren.
Peter Pijnenburg projectleider Integrale vergunning gemeente Breda
✆
4
InfoMil Nieuws 38
Juni 2005
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k LUCHT
➥
EISEN AAN DIESELMOTOREN BUITEN VERKEER
Kan ik emissie-eisen opleggen aan dieselmotoren van stroomaggregaten of mobiele werktuigen in de openbare ruimte ? Ja. Als de luchtkwaliteitseisen op een locatie worden overschreden, is het mogelijk om eisen te stellen op grond van het Besluit Luchtkwaliteit. Dieselmotoren die bijvoorbeeld op kermissen of in de bouw worden gebruikt voor de aandrijving van aggregaten of mobiele werktuigen zoals shovels, kranen, heimachines of hoogwerkers hebben een hoge uitstoot van NOx, fijn stof en zwaveldioxide. Bij verouderde aggregaten en werktuigen met een netto vermogen van rond de 100 kW kan de NOx-grensmassastroom uit de NeR
(2 kg/uur) al worden overschreden. Volgens het RIVM heeft de emissie van fijn stof uit mobiele werktuigen in Nederland met 2,5 kton/jaar een aandeel van 15% in de fijnstofemissies door de doelgroep verkeer en vervoer. Voor zwaveldioxide is dit aandeel in 2010 zelfs 30%. Het is dan ook niet verwonderlijk dat uit onderzoek blijkt dat dergelijke dieselmotoren in de bebouwde omgeving de luchtkwaliteit kunnen verslechteren. Op grond van het huidige Besluit Luchtkwaliteit moeten bestuursorganen bij de toepassing
van dit besluit al hun bevoegdheden gebruiken waarmee de luchtkwaliteit kan worden beïnvloed (Nota van toelichting, p. 23). In de herziening van het besluit wordt deze verplichting (tot het toepassen van de bevoegdheden) waarschijnlijk voorzien van een voorwaarde: er moet sprake zijn van een overschrijding. Zie voor deze voorwaarde artikel 2, tweede lid dat voorziet in het buiten toepassing verklaren van het stand-stillbeginsel uit de Wet milieubeheer (Nota van toelichting, p. 13). Wel blijft het, ook in de toekomst, voor een gemeente mogelijk om een eigen luchtkwaliteitsbeleid te voeren. Dat kan ook betrekking hebben op situaties waar geen overschrijding van de grenswaarden is.
Hoe kunnen de gemeenten gebruik maken van deze bevoegdheden? Bijvoorbeeld door in de vergunning of concessie eisen te stellen aan de gebruikte motoren, zoals nu ook gebeurt bij concessies voor het openbaar vervoer. Voor de dieselmotoren met variabel toerental kan bijvoorbeeld worden geëist dat ze voldoen aan de eisen van het Besluit typekeuring luchtverontreiniging trekkers en mobiele machines (Stb. 41, 18 januari 2001). Ook kan een gemeente het gebruik van roetfilters voorschrijven. Voor de uitstoot van zwaveldioxide kan een gemeente besluiten het gebruik van zwavelhoudende rode diesel te verbieden (de gemeente Bergen heeft dit bijvoorbeeld gedaan).
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hier enkele uitspraken over gedaan. In gevallen waarin er bij een uitbreiding van een bestaande veehouderij nieuwe stallen worden opgericht, is dit te beschouwen als oprichting van een installatie en daarmee tevens als oprichting als bedoeld in onderdeel A, onder 2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994. Bepalend voor de vraag of de nieuwe installatie m.e.r.-(beoordelings)plichtig wordt is het aantal te houden dieren in de nieuwe stallen.1 (Voor de aantallen: zie hierboven en de categorieën C 14 en D 14 van de bijlage van het Besluit m.e.r..) Een situatie waarbij een vergunning wordt gevraagd voor een stal waarvoor al eerder vergunning is verleend, maar die niet is opgericht is eveneens te beschouwen als oprichting van een nieuwe installatie.2 Tot slot is ook een stal die zowel is ver-
groot als gewijzigd (het stalsysteem is veranderd) te beschouwen als een nieuwe installatie als bedoeld in onderdeel A, onder 2 van het Besluit m.e.r..3
M.E.R.
➥
O P R I C H T I N G O F U I T B R E I D I N G I N S TA L L AT I E ?
Wanneer is er sprake van een oprichting van een inrichting als gevolg van uitbreiding van een inrichting door de oprichting van een nieuwe installatie (onderdeel A, onder 2 Besluit m.e.r. 1994)? Veehouderijen die een bepaalde capaciteit te boven gaan zijn sinds 1997 m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig. In 1997 is de m.e.r.-(beoordelings)plicht voor intensieve veehouderijen opgenomen in het gewijzigde Besluit m.e.r. 1994 (het besluit). Deze m.e.r.-(beoordelings)plicht vloeit voort uit richtlijn 97/11/EG. In genoemde richtlijn (bijlage I) is de m.e.r.-plicht (onderdeel C van het Besluit m.e.r.) dwingend voorgeschreven voor de oprichting van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens. De activiteit moet dan betrekking hebben op een inrichting met meer dan 85.000 plaatsen voor mesthoenders (inclusief vleeskuikens), 60.000 plaatsen voor hennen, 3.000 plaatsen voor mestvarkens of 900 plaatsen
voor zeugen. Tevens geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht voor uitbreidingen van bestaande inrichtingen. De m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D van het besluit m.e.r.) geldt voor de oprichting of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens. De activiteit moet dan betrekking hebben op een oprichting met meer dan 60.000 plaatsen voor mesthoenders, meer dan 45.000 plaatsen voor leghennen, meer dan 2.200 plaatsen voor mestvarkens of meer dan 350 plaatsen voor zeugen. Voor de bepaling onder welk regiem een inrichting valt, is het cruciaal om te weten of er door de uitbreiding van een inrichting sprake is van een nieuwe inrichting. Dit leidt soms tot verschillende inzichten.
Samengevat: in drie gevallen is volgens de ABRvS sprake van een oprichting van een nieuwe installatie als bedoeld in onderdeel A, onder 2 van het Besluit m.e.r. 1994: • er wordt een nieuwe stal opgericht • het gaat om een eerder aangevraagde, maar nog niet opgerichte stal • een bestaande stal wordt vergroot en het stalsysteem wordt gewijzigd.
1
2
3
ABRvS, nr. 200106148/1, 4 september 2002, ABRvS, nr. 200301513/1, d.d. 24 september 2003 en Vz ABRvS, nr. 200302659/2, d.d. 25 juni 2003. ABRvS, nr. 200101842/2, d.d. 18 september 2002, ABRvS, nr. 200201416/1, d.d. 2 oktober 2002, ABRvS, nr. 200106390/1, d.d. 20 november 2002 en ABRvS, nr. 200300896/1, d.d. 9 juli 2003. ABRvS, nr. 200200671/1, d.d. 18 september 2002.
5
Juni 2005
InfoMil Nieuws 38
EXTERNE VEILIGHEID
➥
INWERKINGTREDING BEVI-ARTIKELEN
Voor welke inrichtingen zijn de saneringseisen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) nu al in werking getreden? Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is op 27 oktober 2004 in werking getreden. De artikelen over de saneringstermijnen voor bestaande bedrijven (artikel 17 en 18 van het Bevi) werken echter nog niet voor alle Bevi-inrichtingen. Precieze informatie daarover staat in het inwerkingtredingsbesluit Bevi van 7 oktober 2004 (Staatsblad 2004 nr. 521). De situatie komt hierop neer:
(foto: Hollandse Hoogte)
• Urgente sanering: voor 27 oktober 2007 De verplichting bij urgente sanering is (volgens artikel 17): binnen drie jaar na inwerkingtreding Bevi voldoen aan de grenswaarde 10-5 voor het plaatsgebonden risico bij kwetsbare objecten. De verplichting tot urgente sanering geldt op dit moment alleen
voor Brzo-bedrijven en voor alle LPG-tankstations. • Sanering: voor 1 januari 2010 De verplichting tot sanering voor 1-1-2010 (volgens artikel 18): voldoen aan de grenswaarde 10-6 voor het plaatsgebonden risico bij kwetsbare objecten is op dit moment alleen in werking getreden voor de Brzo-bedrijven en alle categoriale inrichtingen. Categoriale inrichtingen zijn volgens het Bevi de inrichtingen waarvoor geen kwantitatieve risico-analyse (QRA) hoeft te worden opgesteld, maar waarvoor vaste afstandseisen gelden. Voor de bestaande categoriale inrichtingen zijn echter nog geen saneringsafstanden (10-6) vastgesteld, dus in de praktijk kan alleen voor Brzo-bedrijven de saneringsverplichting worden uitgevoerd. Naar verwachting worden de saneringsafstanden voor de grenswaarde 10-6 voor de categoriale inrichtingen medio 2005 in de Staatscourant gepubliceerd. Voor de overige Bevi-inrichtingen treden de artikelen 17 en 18 pas later in werking.
(foto: Hollandse Hoogte)
ASBEST
➥
OPRUIMEN NA ASBESTBRAND
Staan er regels in het nieuwe Asbestverwijderingsbesluit voor het opruimen van asbest na een asbestbrand? Ja. In het ontwerp van het Asbestverwijderingsbesluit 20051 staat wat er moet gebeuren bij incidenten. Volgens de toelichting kan ‘een dergelijk incident’ ook een asbestbrand betekenen. Het besluit stelt dat de inventarisatie en het opruimen van het asbest alleen mag gebeuren door een daartoe gecertificeerd bedrijf. Als het asbest daadwerkelijk verwijderd is, wordt op grond van artikel 9 lid 2 van het besluit bepaald hoe door middel van een visuele inspectie een eindcontrole uitgevoerd moet worden. Bij een nog vast te stellen ministeriële regeling wordt aan de wijze waarop deze controle moet plaatsvinden nog nadere invulling gegeven. De verplichting tot inventarisatie staat in het ontwerp-Asbestverwijderingsbesluit 2005, artikel 3, derde lid. In feite verplicht dit
artikel degene die laat opruimen om, voordat hij daartoe overgaat, een asbestinventarisatierapport te hebben. Het besluit regelt niet wie het inventarisatierapport moet laten opstellen en wie de opdracht moet geven voor de verwijdering. De toelichting bij het besluit geeft hiervoor wel enige aanwijzingen en verwijst tevens naar de VROM-publicatie Plan van aanpak asbestbrand. Deze publicatie wordt momenteel herzien. De asbestverwijdering bij incidenten (door het gecertificeerde bedrijf dus) is geregeld in artikel 6 lid c van het besluit. De verwachting is dat een deel van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 in de tweede helft van 2005 in werking zal treden en de rest begin 2006. 1
Ontwerp-Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stcrt. 26/11/2004, nr. 229).
LUCHT
➥
M I N I M A L I S AT I E V E R P L I C H T E S T O F F E N
Zijn er milieukwaliteitsnormen voor minimalisatieverplichte stoffen beschikbaar? Ja. Op grond van de NeR moeten ondernemingen beoordelen of de door het bedrijf veroorzaakte emissies van minimalisatieverplichte stoffen (MVP-stoffen) naar de lucht voldoen aan de emissiegrenswaarden die in paragraaf 3.2 van de NeR staan. Ze moeten daarnaast ook beoordelen of de emissies van MVP-stoffen kunnen leiden tot overschrijding van (indicatieve) milieukwaliteitsnormen voor
lucht, water of bodem buiten hun bedrijfsterrein. Het RIVM biedt een eenvoudig hulpmiddel aan waarmee bedrijven zelf een eerste (beperkte) beoordeling kunnen doen: • een procedure voor het vaststellen van het immissieniveau • voor een aantal stoffen de milieukwaliteitsnorm (maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) en streefwaarde (SW))
• het toetsen van het immissieniveau aan de milieukwaliteitsnorm. Het immissieniveau is de concentratie op leefniveau die het gevolg is van een emissie. Voor een schatting van dit immissieniveau van MVP-stoffen geeft het RIVM een beperkte immissietoets in de Handreiking bepaling van het immissieniveau. Op de InfoMil-website is dit rekenprogramma te vinden. Voor de meeste MVP-stoffen zijn er (indicatieve) milieukwaliteitsnormen vastgesteld door de interdepartementale stuurgroep stoffen in het kader van de
Internationale Normstelling Stoffen (INS). Deze normen voor lucht, bodem en water vindt u op de stoffenrisicowebsite van het RIVM. U kunt de vastgestelde milieukwaliteitsnormen nu in de genoemde beoordelingsprocedure gebruiken. Deze waarden zijn ook in het rekenprogramma opgenomen. Dat maakt de (beperkte) toetsing van het immissieniveau eenvoudig: volg de stappen in de procedure. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks.
6
Juni 2005
InfoMil Nieuws 38
WA T E R
BODEM
➥
➥
IBA-LOZING IN DE BODEM
Is er een vergunning of ontheffing nodig voor het lozen van huishoudelijk afvalwater in de bodem via een IBA-systeem (individuele behandeling van afvalwater)?
(foto: Hollandse Hoogte)
Voor een beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem moet worden voldaan aan de voorwaarden uit het lozingenbesluit, maar een ontheffing of vergunning is niet nodig. Voor een omvangrijke lozing van huishoudelijk afvalwater daarentegen is wel een ontheffing nodig. Volgens artikel 5.1 van het Lozingenbesluit bodembescherming is een beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem verboden (bij een beperkte lozing gaat het om tien of minder lozingseenheden per dag), maar artikel 5.2 van het Lozingenbesluit stelt dat dit verbod niet geldt als aan twee voorwaarden wordt voldaan: • De afstand van de kadastrale grens tot de dichtstbijzijnde riolering moet meer dan 40 meter zijn. • Er moet worden voldaan aan de artikelen 6 tot en met 9 van het Lozingenbesluit. In artikel 6 tot en met 9 worden regels gesteld aan het zuiveringssysteem (septic tank), de wijze van infiltratie in de bodem (de ligging ten opzichte van de grondwaterstand), onderhoudsen uitvoeringseisen aan het zuiveringssysteem (inhoud, de plaats van aan- en afvoeropeningen). Een verdere invulling van deze eisen staat in de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Die eisen hebben onder meer betrekking op de septic tank (inhoud, ligging aan- en afvoeropeningen), de ligging van
het infiltratiepunt ten opzichte van de grondwaterstand, de eisen aan het bodemonderzoek voordat geloosd mag worden, etcetera. Als aan alle eisen voldaan wordt is voor deze beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem geen ontheffing nodig. In veel andere gevallen is een ontheffing echter wel nodig voor lozingen in de bodem. Voor de al genoemde omvangrijke lozing van huishoudelijk afvalwater bijvoorbeeld, maar ook van koelwater en van overige vloeistoffen. Omvangrijke lozingen van huishoudelijk afvalwater zijn bijvoorbeeld aan de orde bij wooneenheden met meerdere woonruimtes, en pensions of campings. Wie een ontheffing wil krijgen voor een omvangrijke lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem, moet voldoen aan de voorwaarden zoals die in hoofdstuk 3 paragraaf 1 van het Lozingenbesluit zijn opgenomen. Er is dus een actieve houding van de gemeente nodig om te beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van het Lozingenbesluit. Iedere gemeente moet weten welke percelen binnen haar grondgebied niet op de riolering zijn aangesloten. De gemeente moet beoordelen of al die percelen voldoen aan de eisen van het Lozingenbesluit. Zo niet, dan is er sprake van een overtreding en moet de gemeente de eigenaar van het perceel dwingen om de overtreding te beëindigen.
SANEREN NIEUWE VERONTREINIGING
Moet er voor het saneren van een nieuwe verontreiniging (ontstaan na 1 januari 1987) een melding gedaan worden, zoals bedoeld in art. 28 lid 1 van de Wet Bodembescherming (Wbb)? Nee, u moet een nieuwe verontreiniging melden op grond van artikel 27. Er is echter een uitzondering: als de veroorzaker van een nieuwe verontreiniging niet is aan te wijzen, is artikel 28 weer aan de orde. Op grond van artikel 27 moet u altijd melden, ongeacht de mate en omvang van de verontreiniging. Op grond van artikel 28 kan een melding soms achterwege blijven. Er moet bij een geval van ernstige bodemverontreiniging altijd een melding gedaan worden als het voornemen bestaat de bodem te saneren of handelingen te verrichten waardoor de verontreiniging wordt verminderd of verplaatst. Deze melding moet vergezeld gaan van de resultaten van nader onderzoek, een saneringsonderzoek en een saneringsplan (zie het eerste lid van art. 39 Wbb). Gaat het niet om ernstige bodemverontreiniging, dan is een saneringsplan niet nodig. Een melding kan in de regel
achterwege blijven indien de hoeveelheid verontreinigde grond niet meer is dan 50 m3 of de hoeveelheid verontreinigd grondwater niet groter is dan 1000 m3 (zie het schema bij deze vraag; daarin vindt u ook de definitie van ‘ernstige bodemverontreiniging’). In het Besluit Overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering kunt u vinden wanneer het gaat om bodemverontreiniging die niet ernstig is; bij handelingen met verontreinigde grond hoeft dan geen melding aan het bevoegd gezag te worden gedaan. De melding kan bijvoorbeeld achterwege blijven als al een aanvraag voor een vergunning is ingediend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of als een aanvraag is ingediend voor een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Voor de overige uitzonderingen verwijzen wij u naar het eerder genoemde besluit.
Omgaan met verontreinigde grond Verontreinigde grond verplaatsen of saneren?
Is de verontreiniging ontstaan voor 1 januari 1987?
nee
ja
Is het een geval van ernstige bodemverontreiniging?*
Is de veroorzaker aan te wijzen?
ja
Melden op grond van art. 27 Wbb.
nee
ja
Melden op grond van art. 28 lid 1 Wbb. Saneringsplan nodig.
nee
Is de verontreiniging ≥ 50 m3 grond en/of ≥ 1000 m3 grondwater?
Melden op grond van art. 28 lid 1 van de Wbb. Geen saneringsplan nodig. ja
Er zijn uitzonderingen. Deze zijn beschreven in het Besluit overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering.
nee
Niet melden.
* ≥ 25 m3 grond ≥ interventiewaarde en/of ≥ 100 m3 grondwater ≥ interventiewaarde.
7
Juni 2005
InfoMil Nieuws 38
8.40-AMVB’S
LUCHT
➥
➥
O N T VA N G S T B E V E S T I G I N G
Is het verplicht om bij een melding een ontvangstbevestiging te sturen? Nee, dat is niet verplicht, maar het staat gemeenten natuurlijk vrij om wel een ontvangstbevestiging te sturen. Uit het oogpunt van klantvriendelijkheid is dat zelfs aan te bevelen. In artikel 8.41 van de Wet milieubeheer staan de eisen waar een gemeente aan moet voldoen na de ontvangst van een melding. De belangrijkste is dat er van de melding kennisgeving wordt
gedaan in minstens één dag- of weekblad (artikel 8.41, lid 4). De kennisgeving stelt omwonenden ervan op de hoogte dat er in hun nabijheid een bepaald soort meldingplichtige inrichting zal worden opgericht en aan welke regels deze inrichting dient te voldoen. De kennisgeving heeft geen rechtsgevolg; indien later mocht blijken dat de inrichting toch geen meldingplichtige inrichting is, dan wordt de vergunningplicht geacht nooit vervallen geweest te zijn. Belanghebbenden kunnen bij twijfel aan de meldingsplicht het bevoegd gezag vragen om handhavend op te treden, in die zin dat het bevoegd gezag bestuursdwang aanzegt vanwege het ontbreken van de vereiste vergunning. Op dat verzoek moet het bevoegd gezag een besluit nemen, dat voor bezwaar/beroep vatbaar is. Sinds kort is deze vraag met nog vele andere vragen met antwoorden over de 8.40amvb’s opgenomen in de kennisbank. U kunt ze raadplegen op www.infomil.nl/kennisbank.
LASROOKEMISSIES
Wanneer moeten lasrookemissies worden nabehandeld? Dat hangt af van een aantal factoren. Het antwoord is te vinden in de geactualiseerde versie van de module ‘lassen’ van het werkboek Milieumaatregelen in de metaal- en elektrotechnische industrie. De module is in maart 2005 gepubliceerd op de website van FO-industrie. Een grote verandering in de nieuwe module is de totale herziening van het stappenplan (bijlage 1). De maatregelen voor lucht (LA.01 t/m LA.04) zijn niet gewijzigd. Het stappenplan dat aansluit bij die maatregelen wel; het heeft nog maar twee stappen. De eerste stap gaat over het zo mogelijk toepassen van recirculatie. In de tweede stap staat bij welke lasprocessen eventueel nabehandeling nodig is wanneer recirculatie onmogelijk is. In stap twee zijn de verschillende lasprocessen verdeeld over een aantal klassen. Dat komt overeen met de indeling voor de Arbo-regelgeving. Per klasse of per groep van klassen wordt vervolgens aangegeven wanneer nabehandeling nodig is. In een aantal gevallen is
(foto: Digitalvision)
bronafzuiging verplicht als dat mogelijk is. Globaal komt het erop neer dat bij klasse III (onder meer mig/ mag lassen ongelegeerd staal) nabehandeling nodig is vanaf 6500 kg lastoevoegmateriaal per jaar. Bij klasse V, VI en VII (onder meer mig/mag lassen van roestvaststaal) geldt dat nabehandeling altijd nodig is wanneer RVS-lassen de hoofdactiviteit is. Als RVS-lassen een nevenactiviteit is geldt dat nabehandeling nodig is bij meer dan 200 kg lastoevoegmateriaal per jaar. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
(foto: Hollandse Hoogte)
BIOMASSA
➥
S TAT U S A F VA L S T O F
Verliest een afvalstof die op de witte lijst of de positieve lijst wordt geplaatst de status van afvalstof? Nee, het plaatsen van een afvalstof op de positieve lijst of de witte lijst (zie het kader hiernaast) verandert niets aan de status. Voor afvalstoffen gelden voor een deel andere regels dan voor niet-afvalstoffen. De verschillen hebben bijvoorbeeld te maken met het bevoegd gezag (provincie of gemeente); zo is bijvoorbeeld bij de verbranding van afvalstoffen van buiten de inrichting de provincie altijd bevoegd gezag. Dit brengt andere administratieve verplichtingen met zich mee, en de looptijd van een afgegeven vergunning
verandert ook op het moment dat er sprake is van afvalstoffen. Daarnaast heeft het begrip afvalstof vaak een wat negatieve lading, wat de acceptatie van een initiatief kan beïnvloeden. Daarom is het voor een initiatiefnemer, maar ook voor het bevoegd gezag van belang om te bepalen of er aan een proces afvalstoffen te pas komen of niet. In de Wet milieubeheer staat in artikel 1.1 een definitie van het begrip afvalstoffen. Door een groot aantal nationale en internationale gerechtelijke uitspraken is het begrip nog verder
verfijnd. Op grond hiervan zijn criteria opgesteld die kunnen bepalen of er sprake is van een afvalstof of niet. U vindt die criteria in de Staatscourant (2001, nr. 207); ze zijn overgenomen in het Landelijk afvalbeheerplan 2002–2012. Criteria zijn bijvoorbeeld de gelijkwaardigheid met een primaire grondstof, de vraag of de productie van de stof beoogd was, geen negatieve waarde heeft en ingezet kan worden zonder aanvullende voorzorgsmaatregelen. Het bedrijf heeft de eerste verantwoordelijkheid om te bepalen of er sprake is van een afvalstof; uiteindelijk moet het bevoegd gezag al of niet met deze beoordeling instemmen.
Een plaats op de positieve of de witte lijst is géén toetsingscriterium voor de status van een afvalstof. Positieve en witte lijst De positieve lijst is opgesteld in het kader van de meststoffenwetgeving. Op deze lijst staan de stoffen die mogen worden toegevoegd bij mestvergistingsprocessen waarvan het eindproduct als dierlijke meststof mag worden verhandeld en toegepast. De witte lijst is een overzicht van biomassastromen die bij verbranding voor energieopwekking onder het emissieregiem van het Bees A vallen. Op de witte lijst en de positieve lijst staan zowel afvalstoffen als niet-afvalstoffen.
8
InfoMil Nieuws 38
BESTUURLIJK-JURIDISCH
➥
WIJZIGING VOORBEREIDINGSPROCEDURE
Naar verwachting zijn in juli 2005 de huidige afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht samengevoegd tot de nieuwe afdeling 3.4 ‘Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure‘1. Als gevolg van de procedurewijzigingen veranderen ook veel artikelen van de Wet milieubeheer. Wat is de nieuwe procedure? Milieuvergunningprocedure Oude procedure
Nieuwe procedure
Titel procedure
Uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure Afdeling 3.5 Awb.
Uniforme openbare voorbereidingsprocedure Afdeling 3.4.
Stap 1
Ontwerpbesluit naar aanvrager en
Kennisgeving van het ontwerp (3:12).
andere bevoegde gezagen (BG) uiterlijk twaalf weken na ontvangst aanvraag (3:19). Stap 2
Uiterlijk twee weken na stap 1:
Zijn er één of meer belanghebbenden?
tegelijkertijd terinzagelegging en
dan krijgen zij het ontwerp toegezon-
kennisgeving (3:19).
den (3:13) voorafgaand aan terinzagelegging.
Stap 3
Inzage (tijdens werkuren) gedurende
Terinzagelegging gedurende zes
vier weken vanaf terinzagelegging,
weken (3:11).
daarna tijdens door BG te bepalen tijden tot einde beroepstermijn (3:22). Adviserende bestuursorganen zenden advies aan BG binnen vier weken na ter inzagelegging. Stap 4
Stap 5
Iedereen kan bedenkingen indienen
Belanghebbenden kunnen zienswijzen
gedurende vier weken vanaf terinza-
indienen gedurende zes weken
gelegging (3:24, 3:25, 3:26).
vanaf terinzagelegging (3:15, 3:16).
Gaat het om een besluit op aanvraag?
Als niemand reageert op de terinza-
dan moet er uiterlijk zes maanden na
gelegging geldt voor alle type
ontvangst van de aanvraag een besluit
besluiten: besluit binnen vier weken
zijn (3:28). Dit geldt niet als 3.29 Awb
na zienswijzen termijn (3:18).
is toegepast.
Gaat het om besluiten op aanvraag
Gaat het om intrekkings- en wijzigings-
en zijn er zienswijzen naar voren
besluiten? Dan geldt een andere proce-
gebracht? Dan moet er binnen zes
dure en volgt een beslissing uiterlijk
maanden na ontvangst aanvraag
zestien weken na kennisgeving, als
worden beslist (tenzij 3:18 is toege-
bedoeld in 3:30.
past). Gaat het om intrekkings- en wijzigingsbesluiten en zijn er zienswijzen naar voren gebracht? Dan moet er binnen twaalf weken worden beslist.
BESTUURLIJK-JURIDISCH
➥
IS EEN BEDRIJFSVERZAMELGEBOUW ÉÉN INRICHTING?
In een gebouw zijn meerdere bedrijven gevestigd. Is dit één inrichting of gaat het hier om meerdere inrichtingen? “Er is sprake van één inrichting als er sprake is van tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben.” (artikel 1.1 Wm, vierde lid) Als er niet voldoende organisatorische bindingen zijn, kan de Raad van State bedrijfsverzamelgebouwen beschouwen als een verzameling van inrichtingen. De gezamenlijke voorzieningen (zoals de stookinstallatie en afvalstoffeninzameling)
worden dan gezien als één aparte inrichting; de eigenaar van het bedrijfsverzamelgebouw is daarvan de inrichtinghouder. Voor de beoordeling of er organisatorische bindingen aanwezig zijn, is voor de Raad vooral van belang in welke mate de eigenaar van het bedrijfsgebouw zeggenschap heeft over de individuele bedrijven. In de praktijk is het niet wenselijk dat het bevoegd gezag bij bedrijfsverzamelgebouwen
Juni 2005
Bij ontvangst van een aanvraag of bij het nemen van een besluit ambtshalve begint het bestuursorgaan met kennisgeving van het ontwerp (3:12). Als het besluit gericht is tot een of meer belanghebbenden, krijgen zij het voor de terinzagelegging eerst toegezonden (3:13). Het besluit wordt zes weken lang ter inzage gelegd (3:11). Vanaf het moment van terinzagelegging kunnen belanghebbenden hun ‘zienswijze’ (dat is de officieel gekozen term) naar voren brengen (3:15, 3:16). Let op: dit blijft voor milieuvergunningen een noodzakelijke stap om later beroep in te kunnen dienen bij de Afdeling. Het dossier dat ter inzage ligt moet overigens actueel gehouden worden (3:14): alle nieuwe stukken moeten eraan toegevoegd worden, dus ook de zienswijzen. Als het gaat om een besluit op aanvraag, neemt het bestuursorgaan de beslissing zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes
maanden na ontvangst van de aanvraag (3:18). Intrekkingsen wijzigingsbesluiten moeten binnen twaalf weken worden genomen. Als er in genoemde procedures geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, geldt een beslissingstermijn van vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken. Vervolgens moet het besluit bekend worden gemaakt. Een opmerking tot slot. De Awbwijzigingen hebben een belangrijke wijziging van de Wm tot gevolg: in artikel 20.1 Wm komt te staan dat alleen nog maar een belanghebbende (zie art. 1:2 Awb) beroep kan instellen. De oude procedure bood ruimere mogelijkheden; toen kon iedereen beroep instellen. Hiernaast vindt u een overzicht van de verschillen in een tabel.
standaard de huurovereenkomsten moet bestuderen. Om de lasten voor alle partijen te beperken kan het verstandig zijn een bedrijfsverzamelgebouw in principe te behandelen als één inrichting met één aanspreekpunt, tenzij er geen duidelijke inrichtinghouder kan worden aangewezen. Zo gebeurt het nu vaak. Wel bestaat dus de kans dat de Raad van State in enkele gevallen kan ingrijpen. Drie belangrijke uitspraken van de Raad hierover zijn: • ABRvS 14-07-2004, 200308097/1. Een opslagverhuurbedrijf is één inrichting, omdat het huurcontract de vrijheid van de huurder verregaand beperkt.
• ABRvS 29-01-2003, 200200019/1. Een winkelcentrum is verzameling van inrichtingen, omdat de verhuurder geen werkelijke zeggenschap heeft over de exploitatie van de afzonderlijke winkels. • ABRvS 22-08-2001, 199901087/1. In één gebouw verrichten verschillende bedrijven allemaal activiteiten voor een academisch ziekenhuis/universiteit. Het gaat hier om één inrichting, onder meer omdat de verhuurder geen andersoortige bedrijven toelaat en met de huurovereenkomst verregaande zeggenschap heeft over de activiteiten van de huurders.
1
Kamerstukken 27 023. Zie www.overheid.nl.
➥ www.infomil.nieuwslinks
(foto: Hollandse Hoogte)
9
Juni 2005
InfoMil Nieuws 38
AARHUS
Vragen over Aarhus Het Verdrag van Aarhus moet de burger toegang garanderen tot milieu-informatie. Het verdrag brengt nogal wat nieuwe wetgeving met zich mee, reden waarom de helpdesk van InfoMil een jaar geleden werd uitgebreid met het onderwerp Aarhus. Vooral begin 2005 is er vaak over Aarhus gebeld. Welke vragen zijn het meest gesteld? Wanneer? Begin dit jaar vroegen bellers vooral wanneer de regels van Aarhus in werking zouden treden. Het Verdrag van Aarhus is op 14 februari verankerd in de Wet milieubeheer en de Wet openbaarheid van bestuur. Een klein deel van de Aarhus-regelgeving treedt naar verwachting nog in juni in werking, door implementatie van de zogeheten informatierichtlijn (Europese richtlijn inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie, nr. 2003/4/EEG) en de inspraakrichtlijn (Europese richtlijn tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu, nr. 2003/35/EG).
Waar informatie? Populair was ook de vraag waar informatie te vinden is over de gevolgen van de Aarhus-regelgeving. Om die vragenstellers tegemoet te komen, zijn op www.infomil.nl een spoorboekje, een handreiking, een aantal documenten en links gezet.
Niet op tijd: sancties? Opvallend veel bellers wilden weten welke sancties er staan op het niet op tijd voldoen aan Aarhus. Deze vraag betreft in het bijzonder de actieve openbaarmakingsverplichting (openbaarmaking van informatie uit eigen beweging). Deze verplichting (zoals vastgelegd in artikel 19.1c Wm, in combinatie met art. 8 Wob) brengt
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00–12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
namelijk met zich mee dat het bestuursorgaan de milieuinformatie waarover zij beschikt mogelijk meer dan voorheen openbaar moet maken. Bij de passieve openbaarmakingsverplichting (openbaarmaking van informatie op verzoek) is ook het een en ander veranderd, maar die wijzigingen worden als minder ingrijpend ervaren. InfoMil wijst erop dat het bij actieve openbaarmaking gaat om een harde verplichting. Een bestuursorgaan dat over milieuinformatie beschikt, moet actie ondernemen om die informatie continu openbaar te kunnen maken; het gaat dus niet om een eenmalig resultaat. Veel bestuursorganen zijn overigens al voor 14 februari begonnen met het ontsluiten van milieu-informatie. Aardig wat sites geven inmiddels een behoorlijk goed beeld van de bij het betreffende bestuursorgaan aanwezige milieu-informatie. Kijk bijvoorbeeld op de sites van de gemeente Noordenveld of de provincie Zeeland. Ook de website van de provincie Gelderland geeft een mooi voorbeeld: in de atlas luchtkwaliteit kunt u vinden wat de luchtkwaliteit is binnen een bepaald postcodegebied.
Digitaal verplicht? Een veel gestelde vraag is ook of het verplicht is om milieuinformatie digitaal beschikbaar te stellen. De letter van de wet verplicht daartoe strikt genomen niet, maar het ligt wel voor de hand, gezien de snelle ontwik-
(foto: Tineke Dijkstra)
keling in de richting van een ‘digitale overheid’. Het is sterk aan te raden om op de eigen website een digitaal register bij te houden, waarin terug te vinden is wat voor milieu-informatie aanwezig is en waar die te vinden is (op de site of, als het om oudere stukken gaat, in het archief). Met de beantwoording van deze wat-en-waarvragen voldoet u aan een groot deel van de minimumvereisten voor de actieve openbaarmakingsverplichting.
Actuele ontwikkelingen De informatie- en de inspraakrichtlijn zijn zeer onlangs omgezet in Nederlandse regelgeving (kamerstukken 29 877). De belangrijkste wijzigingen betreffen de volgende zaken: • De definitie van milieu-informatie in de Wet milieubeheer wordt verder uitgebreid (art. 19.1a). Radioactief afval en de verontreiniging van de voedselketen komen er bijvoorbeeld bij.
• Het bestuursorgaan moet er zo veel mogelijk zorg voor dragen dat de informatie die het overeenkomstig de Wet openbaarheid van bestuur verstrekt actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is (art. 2 Wob). • Het bestuursorgaan krijgt de aanvullende verplichting om – als om milieu-informatie wordt verzocht – ook gegevens te verstrekken over de methoden die zijn gebruikt bij het samenstellen van de informatie, als dat nodig is en als die informatie voorhanden is (art. 7 Wob). • De bestaande verplichtingen tot het openbaar maken van emissies worden verder uitgebreid. Emissies mogen binnenkort alleen nog geheim gehouden worden in verband met openbare veiligheid, internationale betrekkingen of nationale defensie, de rechtsgang en intellectueel eigendom. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
Heeft u een vraag voor de helpdesk?
Ook in de kennisbank op de site staan
Bel dan op werkdagen, tussen 9 en
Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl.
veel vragen en antwoorden. U kunt de
12 uur. U kunt uw vraag ook digitaal
Onder de aandachtsgebieden vindt
kennisbank op een eenvoudige manier
stellen: gebruik het registratieformulier
u veel gestelde vragen, het laatste
doorzoeken.
op onze site. We doen ons best om
nieuws, actuele ontwikkelingen en
Wilt u uw vraag toch voorleggen aan
uw vraag binnen twee werkdagen
veel achtergrondinformatie.
een van onze deskundigen?
te beantwoorden.
10
InfoMil Nieuws 38
Met preventie naar duur zaam onder nemen
‘Praktijkgroepen’ helpen de verruimde reikwijdte verder De verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer heeft lang te kampen gehad met de gevolgen van een moeizame geschiedenis. Dat is jammer, want dit vergunningonderwerp is niet alleen van belang voor het milieu, het kan ondernemers ook op het spoor zetten van flinke besparingen. Maar er is nieuwe hoop voor de verruimde reikwijdte. ‘Praktijkgroepen’ (samenwerkende milieuambtenaren van gemeenten, milieudiensten en regionale verbanden) zorgen voor nieuw elan. Samenwerken verhoogt de doelgerichtheid en de efficiëntie, en eendracht maakt macht. Twee ‘trekkers’ van praktijkgroepen vertellen er meer over: Aart Dijkstra van Milieuadviesdienst Noord-Friesland en Mariette Bilius van DCMR Milieudienst Rijnmond.
(foto: Hollandse Hoogte)
Veel milieuambtenaren hebben inmiddels heel wat kennis en ervaring op het gebied van de verruimde reikwijdte, maar hoe zorgen ze ervoor dat het onderwerp ook werkelijk wordt opgepakt in de praktijk? Eind 2005 stopt het PreDO-programma (Met preventie naar duurzaam ondernemen) en daarmee houdt ook de SAM-subsidie en het Kennistraject verruimde reikwijdte Wm op. Het gevaar bestaat dat de aandacht voor de verruimde reikwijdte verslapt en dat kennis wegsijpelt. Om dat te vermijden zijn praktijkgroepen opgericht. In de praktijkgroepen komen ambtenaren bij elkaar om kennis en ervaringen uit te wisselen, ideeën en instrumenten te ontwikkelen en samen te werken bij het oplossen van knelpunten.
Draagvlak zoeken Aart Dijkstra is secretaris van een intervisiegroep waaraan naast ‘zijn’ Milieuadviesdienst Noord-Friesland de Milieudienst Groningen, de Regioraad Noord-Groningen, de regio IJssel-Vecht en de gemeente Heerenveen deelnemen.
“InfoMil lanceerde het idee van de praktijkgroepen en wij pakten het op: het is zinnig om om de tafel te gaan zitten met betrokken mensen die affiniteit hebben met de materie. Al snel bleek dat de achtergrond van de deelnemers weinig uiteenliep: we hebben aardig wat ervaring met duurzaamheid. De gesprekken spitsten zich toe op: hoe krijgen we dat op de agenda van de bestuurders? Met onderwerpen als veiligheid en rampenpreventie kunnen wethouders veel makkelijker scoren, het belang van duurzaamheid blijkt pas later. Nu de zaak goed aanpakken kan op termijn veel geld besparen, en ik vind ook dat we onze kleinkinderen niet moeten opzadelen met onze rotzooi. Om draagvlak bij het bestuur te krijgen voor de verruimde reikwijdte moeten we meer doen aan strategie en communicatie. We moeten onszelf beter verkopen, soms meer op de verpakking letten dan op de inhoud. Daar is talent voor nodig dat niet iedereen heeft. Het is ook lastiger om aandacht te vragen als je bij een regionaal samenwerkingsverband werkt: die staan toch wat
Juni 2005
verder van de beslissers af dan gemeenteambtenaren. We komen nu zo’n vier keer per jaar bij elkaar. We moeten nog bepalen hoe we in de toekomst verder gaan met de intervisie. Naast kennisuitwisseling is het uitdragen van duurzaamheid, zowel naar de politiek, bestuurders als naar het bedrijfsleven, een kwestie waar we meer aan kunnen werken.”
Tijdwinst “Eigenlijk geven we elkaar binnen ons samenwerkingsproject training on the job”, zegt Mariette Bilius. “We hebben in een groep met Haaglanden, Midden-Holland en DCMR eerst uitgewisseld wie wat doet en hoe: standaardformulieren, een brancheonderzoek, etcetera. Door onze presentatie op de SAM-dag sloten de gemeente Amsterdam en later de milieudienst IJmond zich aan. Al snel bleek dat praten over de organisatie minstens zo leerzaam is. Sommige uitvoeringsproblemen blijken samen te hangen met de manier waarop je de verruimde reikwijdte organiseert binnen de dienst – met managementsteun, met omvang en bedrijfscultuur, met hulpmiddelen. En sommige problemen zijn inherent aan de positie van de milieudienst of -afdeling, of gekoppeld aan het bestuurlijke klimaat, de politieke keuzes. Wij spreken daar heel open over. Dat levert tijdwinst op: vaak is elders al een goed proces bedacht, of is gebleken dat iets niet werkt. Gelukkig versterkt het ook de positie van de voorlopers: Amsterdam pleit al een tijd voor dagafdekking van koelmeubelen bij supermarkten, maar staat nu sterker tegenover de branche doordat we er in ons overleg een gelijke aanpak over afspreken. We maken bijvoorbeeld ook samen bezwaar tegen het uitblijven van de nieuwe integrale circulaire over de verruimde reikwijdte; in je eentje verander je dat niet, maar met vijf diensten heb je meer stem, en die gebruiken we ook. Zo verdelen we nu het werk om steeds goed op dit onderwerp te letten bij het vaststellen van nieuwe algemene regels. Ook stellen we de ontwikkeling van een concretere aanpak met minder rapportage aan de orde bij VROM, net zoals de uitvoeringsknelpunten waar iedereen tegenaan loopt. Samen sta je sterk. Dat is hier extra belangrijk: de verruimde reikwijdte heeft een moeizame geschiedenis en moet daardoor nog steeds tegen de wind in fietsen. En dat terwijl dit vergunningonderwerp behalve relevant voor het milieu in potentie ook heel bedrijfsvriendelijk is.” ■
11
InfoMil Nieuws 38
A F VA L
Wie doet wat in afvalland? Sinds december 2004 is er in de dienstverlening rondom afvalbeheer het een en ander veranderd. Veel van de taken die eerder door verschillende zelfstandige organisaties werden uitgevoerd, zijn nu ondergebracht bij SenterNovem. Een groot voordeel van deze situatie is dat de uitvoering centraal is georganiseerd. brenging van Afvalstoffen (EVOA) • Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (BSSA) • Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur, Besluit beheer autowrakken en Besluit beheer autobanden (de zogenaamde productbesluiten) • Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb), categorie 28 • Hoofdstuk 10 Wm • het inzamelen, tranporteren en verwerken van afvalstoffen • de vraag of iets een afvalstof is.
LMA (foto: Hollandse Hoogte)
Binnen SenterNovem verzorgen drie onderdelen de informatievoorziening over afval: Uitvoering Afvalbeheer, LMA en InfoMil. Samen hebben ze een helpdesk, waar overheden en bedrijven terecht kunnen met uiteenlopende vragen over afval. In InfoMil Nieuws 36 is deze nieuwe situatie al kort uitgelegd. Hier vindt u een uitgebreider overzicht van de dienstverlening rond afvalbeheer.
Uitvoering Afvalbeheer De taken van Uitvoering Afvalbeheer zijn gericht op overheden en bedrijven. U kunt er behalve voor informatie ook terecht voor vergunningen (bijvoorbeeld voor het inzamelen van afval), meldingen en financiële steun (subsidie). De programma’s STAP (Stimuleringsprogramma afvalscheiding en preventie) en PreDO (Met preventie naar duurzaam ondernemen) maken daar deel van uit, evenals het Informatiepunt Afval. Verder ondersteunt Uitvoering Afvalbeheer de voorbereiding, evaluatie en monitoring van het afvalbeleid. Meer informatie vindt u op www.uitvoeringafvalbeheer.nl. Uitvoering Afvalbeheer zorgt voor de uitvoering van programma’s, subsidieregelingen en (inter)nationale regelgeving op het gebied van afval. U kunt bij Uitvoering Afvalbeheer terecht met vragen over de volgende onderwerpen: • Landelijk AfvalbeheersPlan (LAP) • Besluit inzamelen afvalstoffen (BIA) en de bijbehorende regeling • Europese lijst van afvalstoffen (EURAL) • Europese Verordening inzake de Over-
Juni 2005
• Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb) • Hoofdstuk 10 Wm in relatie tot de vergunning • IPPC-richtlijn • Besluit verbranden afvalstoffen (BVA) • de regulerende doelstellingen in het PreDO-programma • toepassing van de verruimde reikwijdte in de Wm-vergunning en 8.40 amvb’s (procedures, redelijkheid van afvalvoorschriften en stand der techniek) • asbest.
Raakvlakken De onderwerpen die Uitvoering Afvalbeheer, LMA en InfoMil behandelen, hebben raakvlakken. Mogelijk ligt uw vraag op een van die raakvlakken. Voor u is het handig om te weten waar u uw vraag moet stellen. Enkele voorbeelden: Vraag
Antwoord door
Wie is bevoegd gezag voor deze inrichting?
InfoMil
Valt deze inrichting onder categorie 28 van het Ivb?
InfoMil en Uitvoering Afvalbeheer
Is hier sprake van een afvalstof of een grondstof?
Uitvoering Afvalbeheer
Wat zijn de emissie-eisen voor deze afvalverbrandingsinstallatie?
InfoMil
Is deze afvalverwerkingstechniek toegestaan?
Uitvoering Afvalbeheer
Is deze stof een gevaarlijke afvalstof?
Uitvoering Afvalbeheer
Welke inzamelsystemen zijn er voor huishoudelijk afval?
Uitvoering Afvalbeheer
Is de inzamelaarsregeling van toepassing?
LMA
Ben ik verplicht om deze afvalstof gescheiden te houden?
InfoMil
Moet ik de ontvangst van afvalstoffen melden? (Ben ik meldingsplichtig?)
LMA
Het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen zorgt voor de registratie en het beheer van transportmeldingen van afval in Nederland. Gegevens over binnenlandse afvaltransporten worden geregistreerd in het nieuwe meldsysteem Amice. Amice is een voor bedrijven en overheden toegankelijk systeem om meldingen te doen, de eigen meldgegevens in te zien en brancherapportages op te stellen. Meer informatie hierover staat op www.lma.nl. Het LMA geeft antwoord op vragen die te maken hebben met: • Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, en de interpretatie hiervan • melden en registreren van binnenlandse transporten van gevaarlijk afval, bedrijfsafval en scheepsafval • het elektronisch meldsysteem Amice • bedrijfsspecifieke vragen over meldingen, bedrijfsnummers, verwerkersnummers, werkgeversverklaringen.
Omdat al deze expertise over afval binnen SenterNovem is ondergebracht, weten de medewerkers elkaar snel te vinden. U kunt daardoor direct met de juiste persoon worden doorverbonden. Uiteraard helpt het als u uw vraag zo concreet mogelijk formuleert.
InfoMil
Waar kunt u terecht?
InfoMil ondersteunt overheden bij de uitvoering van de Wm door uitleg te geven over deze wet en de daaraan gerelateerde regelgeving, vergunningverlening en handhaving. InfoMil geeft die uitleg via voorlichtingsbijeenkomsten, informatiebladen, de digitale kennisbank en de helpdesk, die zich richt op vrijwel alle onderwerpen van de Wm. Over afvalstoffen geeft InfoMil antwoord op vragen die te maken hebben met: • preventie en scheiding binnen de inrichting • productbesluiten (voor zover er een relatie is met de vergunning)
U kunt met uw afvalvragen terecht bij de Helpdesk Afvalbeheer, ondergebracht bij SenterNovem Utrecht. Van daaruit wordt u verder doorverwezen naar het betreffende onderdeel. U kunt uw vragen ook rechtstreeks aan de onderdelen stellen. • Helpdesk Afvalbeheer (030) 214 79 79,
[email protected] maandag t/m vrijdag 9.00–16.00 uur. • LMA (070) 373 59 69,
[email protected] maandag t/m vrijdag 9.00–12.00 uur en 13.00–16.00 uur • InfoMil (070) 373 55 75,
[email protected] maandag t/m vrijdag 9.00–12.00 uur.
Hoe krijg ik een bedrijfsnummer?
LMA
Mag ik een afvalpreventieonderzoek opleggen?
InfoMil
■
12
Juni 2005
InfoMil Nieuws 38
8.40-AMVB’S
De nieuwe amvb: tien uitgangspunten Voor de regels van de nieuwe amvb gelden tien
Overkoepelende amvb in 2007
uitgangspunten: • ze zijn op zo veel mogelijk bedrijven toepasbaar • ze hebben betrekking op milieurelevante
De huidige elf niet agrarische 8.40-amvb’s worden samengevoegd tot één amvb, die begin 2007 van kracht moet worden. Daarnaast worden twintigduizend bedrijven overgeheveld van de vergunningplicht naar algemene regels. Dat moet leiden tot minder, eenvoudiger en meer uniforme regels, en tot een forse beperking van de administratieve lasten. In een later stadium wordt bekeken of ook de agrarische amvb’s in de nieuwe amvb geïntegreerd kunnen worden.
onderwerpen • ze zijn goed uitvoerbaar en handhaafbaar • ze zijn proportioneel • ze zijn zoveel mogelijk uniform • ze bevatten zo weinig mogelijk procedures • ze zijn volledig en actueel • ze zijn kenbaar en toegankelijk • ze bieden ruimte voor flexibiliteit en innovatie • ze bieden waar nodig ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte normering.
Nabije toekomst De komende maanden wordt gewerkt aan het opstellen van voorschriften voor de overkoepelende amvb. Dit vindt plaats in nauw overleg met het bedrijfsleven (vertegenwoordigd door VNO/NCW en MKB Nederland) en de lokale overheden (vertegenwoordigd door VNG en IPO). Als u bij dit proces betrokken wilt zijn of opmerkingen en suggesties heeft, kunt u dat het beste via uw vertegenwoordiger in het overleg kenbaar maken. (foto: Digitalvision)
Voor de realisatie van de nieuwe amvb moet de Wet milieubeheer op enkele punten worden aangepast. Staatssecretaris Van Geel van VROM heeft toegezegd dat de nieuwe amvb in januari 2007 van kracht wordt.
Contouren Van Geel heeft in een brief aan de Tweede Kamer (van 29 maart 2005) de contouren van de nieuwe amvb geschetst. De regels in de amvb gaan gelden per activiteit, in plaats van per branche. Dit maakt het mogelijk om in de toekomst steeds meer bedrijfstakken betrekkelijk eenvoudig onder de algemene regels te brengen. Daarnaast zal de amvb ook regels bevatten die betrekking hebben op de hele inrichting. In de amvb zelf staan de milieudoelen en doelvoorschriften. Er is voorgesteld om de middelen waarmee zeker aan de gestelde doelen wordt voldaan, in een ministeriële regeling op te nemen. Het voordeel hiervan is dat de middelvoorschriften snel kunnen worden aangepast aan de technische ontwikkelingen. Een bedrijf dat een alternatief middel wil gebruiken, moet aantonen dat dit middel tot een gelijkwaardig resultaat leidt. Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden met een geringe milieurelevantie blijven onder de Wet milieubeheer vallen. Voor deze activiteiten worden geen specifieke regels gesteld; hiervoor geldt alleen een beperkt aantal regels die betrekking hebben op de hele inrichting, zoals de geluidsnormen.
➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
Daarnaast hoeven deze bedrijven niet te melden. Waar nodig worden mogelijkheden voor maatwerk en gebiedsgerichte normering in de amvb opgenomen. Voor de overige huidige 8.40-amvb-bedrijven blijft de meldingsplicht bestaan.
■
Twintigduizend bedrijven
In Overijssel hebben bedrijfsleven en provincie samen een checklist ontwikkeld voor (bijna) alle niet-agrarische 8.40-amvb’s. Totdat de nieuwe overkoepelende amvb in werking treedt, is dit een zeer bruikbaar handhavingsinstrument.
Acties langs drie sporen moeten ertoe leiden dat voor twintigduizend bedrijven de vergunningplicht kan vervallen. Ten eerste: de vergunningplicht van een deel van de bedrijven wordt veroorzaakt door het ‘in hoofdzaak’-criterium. Daardoor blijven combinaties van activiteiten onder verschillende amvb’s vergunningplichtig. Door de nieuwe activiteiten-amvb worden deze bedrijven in één keer onder algemene regels gebracht. Ten tweede is de vergunningplicht voor een belangrijk deel een gevolg van de criteria in de amvb’s op grond waarvan bedrijven of activiteiten worden uitgesloten. Waarschijnlijk zijn er in alle sectoren inrichtingen vergunningplichtig door de uitsluitcriteria, terwijl in de huidige amvb’s wel adequate voorschriften staan voor die bedrijven. Daarom worden de uitsluitcriteria kritisch bekeken op hun milieurelevantie. Ten derde wordt hard gewerkt om een groot aantal bedrijven uit de metalektro onder te brengen onder de nieuwe algemene regels.
OVERHEDEN VOOR OVERHEDEN
Generieke checklist voor alle 8.40-amvb’s
Veel ondernemers vinden het lastig om aan de wet- en regelgeving voor milieu te voldoen door de enorme hoeveelheid regels die lastig leesbaar zijn. Om aan dit probleem tegemoet te komen, hebben bedrijfsleven en overheid in Overijssel al in 2003 een praktische checklist voor het Besluit opslag- en transportbedrijven ontwikkeld. Als vervolg is nu een checklist opgesteld voor alle niet-agrarische 8.40-amvb’s, met uitzondering van het Besluit jachthavens. Aan de hand van de checklist en een aantal hulpkaarten kan de ondernemer zijn bedrijf eenvoudig en duidelijk doorlichten om te zien of hij aan de milieuvoorschriften voldoet. De controlerende milieuhandhaver gebruikt dezelfde checklist en dat schept duidelijkheid en uniformiteit in de handhaving. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
13
InfoMil Nieuws 38
Juni 2005
LANDBOUW
Natuurbeschermingswet en habitattoets Begin dit jaar ging de Eerste Kamer akkoord met de gewijzigde Natuurbeschermingswet. Omdat de wet nog niet in werking is getreden, moet de habitattoets voorlopig nog binnen de Wm-vergunning worden uitgevoerd. Na inwerkingtreding van de wet verandert dat, maar niet voor alle soorten gebieden op hetzelfde moment. Op grond van de bestaande Natuurbeschermingswet (Nbw 1998) is een (Nbw-) vergunning alleen verplicht voor activiteiten die invloed hebben op een beschermd natuurmonument. Deze vergunningplicht geldt op dit moment dus nog niet voor de vogelof habitatrichtlijngebieden, tenzij die zijn aangewezen als beschermd natuurmonument. In dat geval ligt het voor de hand dat in het kader van de Nbw-vergunning ook de habitattoets wordt uitgevoerd.
Vogelrichtlijngebieden De Natuurbeschermingswet 1998 is gewijzigd om de Vogel- en Habitatrichtlijn te kunnen implementeren. Op 18 januari 2005 heeft de Eerste Kamer de gewijzigde wet aangenomen (Stb. 2005, 195), maar die zal waarschijnlijk niet eerder dan oktober 2005 in werking treden. Door deze wijziging zal de habitattoets op termijn volledig
gaan plaatsvinden in het kader van de Nbw 1998. Het vergunningstelsel van de Nbw 1998 gaat, na inwerkingtreding van deze wet, gelden voor aangewezen gebieden (zie Nbw 1998, art. 10a eerste lid en 19d). Momenteel zijn naast de beschermde natuurmonumenten alleen de vogelrichtlijngebieden aangewezen door de minister van LNV. Zodra de Nbw 1998 in werking treedt, zal de habitattoets voor de vogelrichtlijngebieden dus binnen het kader van deze wet gaan plaatsvinden.
Habitatrichtlijngebieden De habitatrichtlijngebieden moeten nog door de minister van LNV worden aangewezen; dat gebeurt naar verwachting in de periode 2006–2007. Tot het zover is geldt er voor deze gebieden nog geen Nbw-vergunningplicht en moet de habitattoets bij
(foto: Hollandse Hoogte)
verlening van de Wm-vergunning worden uitgevoerd (door directe werking van de Habitatrichtlijn). Als habitatrichtlijngebieden echter samenvallen met een beschermd natuurmonument of een vogelrichtlijngebied – en op grond daarvan Nbw-vergunningplichtig zijn – is het logisch dat de habitattoets volledig in het kader van de Nbw-vergunningverlening wordt uitgevoerd. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
WA T E R
Herijking van regels voor afvalwaterlozingen Bij de herijkingsoperatie van het ministerie van VROM wordt ook aandacht besteed aan afvalwaterlozingen. Dat moet leiden tot minder en betere regels, die bovendien onderling beter zijn afgestemd. opgenomen in de 8.40- en 8.44-amvb’s. In deze besluiten komen waar nodig en mogelijk ook algemene regels op grond van de Wvo. Vooral lozingen op de riolering, die nog vergunningplichtig zijn op grond van de Wvo, zullen onder deze algemene regels worden gebracht. Integratie met behoud van bevoegdheden is daarbij het uitgangspunt.
Niet-inrichtingen en huishoudens (foto: Carlos Paes)
Het is onder meer de bedoeling dat het Lozingenbesluit bodembescherming wordt opgesplitst, en daarmee op termijn komt te vervallen. De regels voor bodemlozingen vanuit Wm-inrichtingen zullen worden
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen – voornamelijk lozingen van huishoudelijk afvalwater en lozingen op landbouwgronden – maken de ministeries van VROM en V&W integrale algemene regels. Die gelden voor alle soorten lozingen: op riolering, oppervlaktewater en bodem.
De regels voor lozingen vanuit huishoudens worden gebundeld in het Besluit lozing afvalwater huishoudens; het ontwerpbesluit is inmiddels voorgepubliceerd (Stcrt. 2005, nr. 17).
Technische werkgroep De voornemens met betrekking tot afvalwater moeten nog grotendeels worden uitgewerkt. Er komt een technische werkgroep lozingen, met vertegenwoordigers van VROM en V&W, gemeenten, waterschappen, provincies, bedrijfsleven, RIZA en InfoMil. Als onderdeel van de werkzaamheden zal de werkgroep onder andere de volgende vragen moeten beantwoorden: • Welke lozingen moeten worden gereguleerd? • Welke voorschriften moeten worden gesteld? • In hoeverre moet er een mogelijkheid komen om nadere eisen te stellen? • Hoe moet met de meldingsplicht worden omgegaan? De technische werkgroep rapporteert aan de overkoepelende adviesgroep die VROM adviseert over alle herijkingsvoorstellen. ■
14
Juni 2005
InfoMil Nieuws 38
H A N D H AV I N G
Professionalisering handhaving is een eind op streek Onlangs is de eindmeting afgerond van het project Professionalisering van de milieuhandhaving. De afgelopen twee jaar blijkt een grote stap voorwaarts te zijn gemaakt. Voor ruwweg drie van elke tien organisaties is er nog aardig wat werk aan de winkel, maar de aanpak heeft onmiskenbaar gewerkt. In dit artikel vindt u de belangrijkste conclusies. Daarnaast bespreken we met drie betrokkenen hoe het project verlopen is en hoe in de nabije toekomst met handhaving wordt omgegaan.
Deventer is tevreden over de manier waarop de verificatie van de eindmeting is uitgevoerd; zo was er voldoende gelegenheid voor overleg. Als enige minpuntje noemt Roelink dat de verificateur andere vragenlijsten (en toelichtingen) gebruikte dan bij de eindmeting zelf. Voor de toekomst ziet Roelink twee belangrijke uitdagingen; integrale handhaving en het vasthouden van de kwaliteitscriteria. “Voor het eerste geldt dat we de pluspunten van het proces graag willen overdragen aan onze andere handhavingsafdelingen. Om de kwaliteitscriteria vast te houden en te verbeteren zie ik wel wat in het voorstel van de provinciaal regisseur om bij elkaar in de keuken te kijken. Daarnaast is het vooral een kwestie van doen.”
Kampen
(foto: Hollandse Hoogte)
In het kader van het project zijn kwaliteitscriteria afgesproken; op 1 januari 2005 moest het gewenste niveau van handhaving zijn bereikt. De resultaten van de eindmeting geven aan of de handhavingsorganisatie na uitvoering van haar verbeterplan aan de criteria voldoet. De organisaties moesten voor de eindmeting aan kunnen tonen dat ze voldeden aan de kwaliteitscriteria en dat ze de strategische en de operationele beleidscyclus (ambtelijk en bestuurlijk) goed voor elkaar hebben. De gevraagde gegevens zijn niet alleen voor de eigen organisatie van belang, ook de verificateur heeft er bij zijn oordeel gebruik van gemaakt.
Sprong vooruit De resultaten van de eindmeting laten zien dat de handhavingsorganisaties een sprong vooruit hebben gemaakt met de professionalisering van hun milieuhandhaving. De verschillen tussen de nul- en de eindmeting vindt u in de tabel.
aan een bepaald percentage van de kwaliteitscriteria
Ruim 70% van de handhavingsorganisaties bleek begin 2005 te voldoen aan 90 tot 100% van de kwaliteitscriteria; twee jaar eerder was er geen enkele organisatie die dat haalde. In 2005 en 2006 moet nog wel blijken of de verworvenheden daadwerkelijk worden toegepast en het kwaliteitsdenken goed is verankerd, maar de voorlopige conclusie is dat de gekozen aanpak goed is geweest en voortgezet moet worden.
% minimumelementen
Deventer
Aantal handhavingsorganisaties dat voldoet
Nulmeting 2003 N = 542
Eindmeting 2005 N = 517
100
–
170
(32,9%)
90–100
–
210
(40,6%)
80–90
8
(2%)
56
(10,8%)
60–80
122
(22%)
65
(12,6%)
40–60
145
(27%)
8
(1,5%)
20–40
212
(39%)
6
(1,2%)
55
(10%)
2
(0,4%)
< 20
“Wij komen uit op een eindscore van 98%, meldt Martin Roelink van de gemeente Deventer. “Die laatste 2% zit in de 24-uurbereikbaarheidsdienst; die hebben we nu nog niet, maar dit jaar hopen we die in te voeren. Het gaat er dan vooral om dat bedrijven ongewone voorvallen kunnen melden buiten kantoortijd.”
“Wij hebben er bij de eindmeting goed op gelet om een zo reëel mogelijk beeld te geven”, zegt Dieuwer Verhoeven van de gemeente Kampen (die uitkwam op een score van 78%). Ook Verhoeven was tevreden over de manier van werken van de verificateurs. Wel was er een groot verschil in tijdsbesteding per gemeente. Verhoeven: “Bij Kampen waren ze zo’n drieënhalf uur bezig, bij sommige andere gemeenten was dat maar drie kwartier. Wat ik jammer vond was het feit dat we direct een nul scoorden als er voor een van de criteria nog geen protocol was, terwijl op dat onderdeel wel allerlei acties in gang gezet waren.” Kampen gaat nu aan de slag om in overleg met de provincie zo snel mogelijk aan alle criteria te voldoen. Verhoeven hoopt dat daarna het accent meer naar de inhoud verschuift.
Overijssel “De provincie zal achterblijvers stevig achter de broek zitten om alsnog aan de kwaliteitseisen te voldoen. Wanneer de handhavingsorganisaties niet voldoen aan de kwaliteitscriteria krijgen ze tot uiterlijk 1 oktober 2005 om dat te herstellen. Daarna kunnen wij gebruik maken van de aanwijzingsbevoegdheid, zodat op 31 december 2005 alle handhavingsorganisaties voldoen,” zegt Harrie Hamstra van de provincie Overijssel. “De andere organisaties vragen we aan te tonen dat de verbetercyclus ook werkt. Dit kan bijvoorbeeld door te vragen naar de monitoring en door na te gaan of de resultaten ook gebruikt worden voor de jaarplanning.” ➥ De resultaten van de eindmeting en de onlangs verschenen Handreiking aanwijzingsbevoegdheden vindt u onder www.infomil.nl/nieuwslinks. ■
15
InfoMil Nieuws 38
FO-Industrie
Juni 2005
Overzicht maatregelen TMS Maatregel
Chemie: duurzaam ondernemen in de praktijk Het convenant met de chemische industrie is beproefd en succesvol gebleken. Veel doelstellingen voor 2010 zijn al gerealiseerd. Dat is een van de redenen geweest om het thema duurzaam ondernemen (‘verbreding’) op te nemen in de derde ronde bedrijfsmilieuplannen. Door de chemische bedrijven zijn ruim 450 projecten beschreven die vallen onder de noemer ‘duurzaam ondernemen’. Het bevoegd gezag heeft tot taak dergelijke projecten te stimuleren. Ter inspiratie: een voorbeeld van duurzaam ondernemen uit de praktijk van Akzo Nobel. de veiligheids-, gezondheids- en milieuprestatie van een product gedurende de gehele levenscyclus, op een bedrijfseconomisch verantwoorde manier en door middel van een continu verbeterproces. Voor de business unit is inmiddels een wereldwijd managementsysteem voor product stewardship opgezet. Er zijn onder meer heldere doelstellingen geformuleerd voor het vervangen van bezwaarlijke stoffen en het gebruik van nieuwe grondstoffen in recepten. De komende jaren krijgt de uitwerking verder vorm.
Nieuwe generatie lakken (foto: Akzo Nobel Car Refinishes)
Akzo Nobel Car Refinishes is een van de bedrijven die projecten in het kader van duurzaam ondernemen heeft opgenomen in het BMP-3. In Sassenheim worden lakken voor autoreparatie, vliegtuigen en industriële toepassingen geproduceerd.
Product stewardship Op verzoek van de directie van Akzo Nobel heeft prof. dr. J. Cramer eind jaren negentig op de locatie Sassenheim onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van Product stewardship. Een van de opvallendste uitkomsten was dat in de totale keten de hoogste milieubelasting niet werd veroorzaakt door de processen van de grondstofleveranciers of de verfproductie, en ook niet door de distributie van de grondstoffen en de verf, maar door het verwerken van de autoreparatielak bij de eindverbruiker. Bij het drogen van de lak moet lucht namelijk worden opgewarmd tot 60 °C. Dat is energetisch zo ongunstig dat deze factor de meest vervuilende kan worden genoemd. Product stewardship is het verantwoord beheersen van risico’s en het verbeteren van
In Sassenheim is ook gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuwe generatie lakken, vooral watergedragen producten, high solids en UV-drogende lakken. Bij watergedragen lakken zorgt de vermindering van het gebruik van vluchtige organische stoffen voor de milieuwinst, bij de lakken die onder UV-licht drogen is (veel) minder energie nodig. Daarnaast ontstaat er minder afval bij de productie. Verder zocht Akzo Nobel bij de afdeling autoreparatielakken naar grondstoffen die het milieubelastende chromaat konden vervangen. Inmiddels is met succes een chromaatvrije primer ontwikkeld met goede roestwerende eigenschappen.
Transport en logistiek Om de efficiency van het goederenvervoer binnen de hele logistieke keten te verbeteren heeft Akzo Nobel deelgenomen aan het project Transaction Modal Shift (TMS). Kilometerreductie en brandstofbesparing moeten zorgen voor minder emissies van zowel CO2 als NOx. De tabel geeft een overzicht van de TMS-maatregelen die voor de BMP3-periode zijn voorzien.
Kostenreductie %
CO2-reductie ton/jaar
Overstap van wegnaar zeetransport
25–30
108
250.000
Overstap van wegnaar railtransport
0
48
110.000
Dubbeldeks beladen
40
25
48.000
Verlagen frequentie bevoorrading
7
23
45.000
Inmiddels vindt een deel van het productvervoer al plaats per schip. Door trailers in te zetten die dubbeldeks worden geladen, kon de leveringsfrequentie in een aantal landen worden teruggebracht van vijf tot vier maal per week. Daarnaast is door slim voorraadbeheer en in overleg met klanten de leveringsfrequentie bij diverse ‘enkeldekslijnen’ teruggebracht, zodat het aantal transportbewegingen afneemt.
Akzo: geen regulering De heer E. de Roij van Akzo Nobel is content met het BMP. “Met het bedrijfsmilieuplan kunnen wij zowel binnen als buiten de organisatie snel duidelijk maken welke inspanningen wij als bedrijf op milieugebied leveren. De geplande maatregelen in het BMP liggen daarom ook in lijn met onze bedrijfsdoelstellingen. Het bedrijfsmilieuplan is het instrument bij uitstek om duurzaam ondernemen uitvoerbaar te maken; via het regulerende spoor kan duurzaam ondernemen naar mijn mening niet succesvol worden.”
Vroeg overleg Akzo Nobel heeft in een vroeg stadium met het bevoegd gezag overlegd over duurzaam ondernemen: wederzijds zijn wensen en verwachtingen uitgesproken. Het heeft ertoe geleid dat het BMP goed is ontvangen en er geen valse verwachtingen zijn gewekt. De provincie Zuid-Holland spreekt als bevoegd gezag haar waardering uit over zowel de inhoud als de volledigheid van het BMP-3 van Akzo Nobel: “Niet alleen de klassieke milieu-onderwerpen, maar ook de nieuw in het convenant opgenomen verbredingsthema’s zijn goed uitgewerkt.” De gang van zaken bij Akzo Nobel laat zien hoe duurzaam ondernemen zich met behulp van het bedrijfsmilieuplan laat vertalen in concrete milieuwinst. ■
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil-helpdesk (070) 373 55 75.
Besparing wegkilometers km/jaar
Tien jaar InfoMil
Aandachtsgebieden
Op 14 november 1995 werd het Informatiecentrum Milieuvergunningen feestelijk geopend. Bijna tien jaar later is InfoMil uitgegroeid tot een drukbezocht kennis- en informatiecentrum, dat tienduizenden keren per jaar wordt geraadpleegd.
ENERGIE
Energiebesparing Energie in de milieuvergunning Biomassa
Hoe staat het milieu er nu voor? Zijn we verder gekomen in de afgelopen tien jaar? En vooral: wat staat ons te wachten in de toekomst? Op het jubileumcongres dat InfoMil op donderdag 3 november in Utrecht organiseert komen die belangrijke vragen aan de orde. InfoMil wil tijdens de dag zijn motto ‘schakel tussen milieubeleid en uitvoering’ invulling geven door alle deelnemers de gelegenheid te geven om informatie te delen. Voorafgaand aan het congres kunt u via de InfoMilsite aangeven welke vragen over milieu ú belangrijk vindt. Die vragen vormen de input voor het programma.
Toekomst Het congres biedt informatie over actuele milieuzaken, maar de deelnemers krijgen ook inzicht in de thema’s van morgen. Zo is er het laatste nieuws over de aangepaste Wet milieubeheer, de modernisering van de algemene regels en de omgevingsvergunning. Staatssecretaris Van Geel en andere smaakmakers uit milieuland zetten in het plenaire deel uiteen hoe zij denken over de toekomst van het milieu. Maar het is niet alleen achterover zitten en luisteren: van u als deelnemer wordt een actieve opstelling verwacht. In workshops kunt u kennis uitwisselen, ervarin-
gen delen en vragen stellen. Op een centrale plaats staan informatiestands en de infotheek biedt een overzicht van milieu-informatie, zowel in print als digitaal. Bij de live helpdesk kunnen deelnemers vragen stellen aan milieu-adviseurs, die belangstellenden op weg helpen met het vinden van informatie in de kennisbank en de wetswegwijzer, twee belangrijke instrumenten op de InfoMil-site. Verder is er volop gelegenheid om uw netwerk te onderhouden en uit te breiden.
Met preventie naar duurzaam ondernemen
Verruimde Reikwijdte Wm A F VA L P R E V E N T I E E N - S C H E I D I N G
Preventie in de milieuvergunning Afvalscheiding (bedrijfsgebonden) VEILIGHEID EN GELUID
Externe veiligheid (o.a. PGS, Bevi, transport) Elektromagnetische velden Geluid (industrielawaai)
Voor wie? De dag is bedoeld voor het bevoegd gezag Wm en beleidsmakers van het ministerie van VROM. Het gaat nadrukkelijk om alle niveaus van het bevoegd gezag (bestuurder, manager en uitvoerder) die bij beleidsmakers kunnen aangeven tegen welke kwesties zij in de praktijk aanlopen. Beleidsmakers worden juist in de gelegenheid gesteld om hun plannen te toetsen aan de praktijk.
WAT E R
Afvalwater en bodemlozingen (niet-Wvo) Indirecte lozingen Zwembaden (Whvbz) LUCHT
Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) Emissie van vluchtige organische stoffen Luchtkwaliteit Stoffenbeleid, gezondheid en milieu
➥ Meer nieuws over dit congres, het programma en
Stookinstallaties
de manier van registreren verschijnt in juli op
Emissiehandel
www.infomil.nl. Ook wordt u regelmatig op de
Meten van luchtemissies
hoogte gehouden via InfoMil Actueel. ■
H A N D H AV I N G
Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) Professionalisering handhaving
Agenda 5 oktober 2005 Voorlichtingsdag Gezondheid en Milieu De Reehorst, Ede
is een actualisatie van en een aanvulling op de
BODEM
Richtlijn Mestverwerkinginstallaties van InfoMil (LA01).
Bodemregelgeving (NRB, BOOT, Bsb, Wbm, Bssa, Bodemsanering)
De handreiking biedt een schets van het juridische kader. De ruimtelijke ordening komt uitgbreid aan bod. Ook wordt ingegaan op relevante emissies, de rol van co-substraten en externe veiligheid.
(zie ook p. 2 en www.infomil.nl)
3 november 2005 Congres 10 jaar InfoMil Hogeschool Domstad, Utrecht
Oktober 2005 – maart 2006 Regionale NeR-workshops
Milieueffectrapportage (m.e.r.) Ontwikkelingen Wm (herijking)
InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar.
8.40/8.44-amvb’s
Het abonnement is gratis. Aanvragen en adres-
Aarhus
wijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in september 2005.
OVERIGE
Overnemen met bronvermelding is toegestaan.
Bedrijfsinterne milieuzorg
• Redactieadres: InfoMil, postbus 93144,
BBT
2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00,
de NeR. Ook wordt ingegaan op een regiospecifieke
e-mail
[email protected], www.infomil.nl
casus die door de deelnemers zelf wordt ingebracht.
• Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens,
regionale milieudiensten zorgen zelf voor een zaal en uitnodigingen aan omliggende gemeenten; InfoMil verzorgt de inhoud. ➥ Meer informatie: www.infomil.nl
Verschenen
Roselie Wijtenburg • Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam)
energie te produceren uit biomassa, valt onder de Wm en is een vergunningplichtige activiteit; de handreiking
Integrated Pollution Prevention Control (IPPC) Milieu & Winst Doelgroepbeleid Internationaal Asbest
• Foto voorzijde: Tineke Dijkstra
Landbouw
• Druk: PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag • Oplage: 6.300 exemplaren ISSN 1570-4319
Co-vergisting, een van de meest kansrijke opties om
BBT in Europees verband
• Vormgeving: www.coko.nl
LANDBOUW
• LA06 Handreiking (co-)vergisting van mest
Vergunning op maat (Wm)
Colofon
De workshops bieden een inleiding in het werken met
De workshops duren een halve dag. Gemeenten of
REGELGEVING
InfoMil is een project van